207
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
:k«FC ov r c t ,t Qr C vuvhu ohn HC t C iez ov r c t u t sf 24 1Avraham was oud geworden, op hoge leeftijd, en Hasjem had Avraham met alles gezegend. Ramban Avraham was oud geworden, op hoge leeftijd – (lett.: Hij was op dagen gekomen.) Tora heeft ons al verteld dat Avraham en Sara oud waren, op hoge leeftijd. Zie vers 18:11, en toen was Avraham nog 40 jaar jonger dan nu. Waarom wordt dat hier herhaald? Ramban verklaart: De Heilige Schrift herhaalt dit hier om ons de reden te vertellen waarom Avraham zijn bediende liet zweren [dus vanwege zijn hoge ouderdom]. Het vertelt ons dat Avraham zichzelf als heel erg oud beschouwde, en hij dacht bij zichzelf dat als hij iemand zover weg zou sturen, naar zijn geboorteland, om voor zijn zoon Jitschak een vrouw te zoeken, hijzelf wel eens al gestorven kon zijn, voordat de boodschapper terug was. Daarom liet hij zijn bediende, naar wie Jitschak zou luisteren, zweren, omdat hij „alles wat van hem was, bestuurde.” Daarom liet hij hem zweren dat hij Jitschak geen vrouw van één van de dochters van Kenaän zou laten nemen. Echter, in de Midrasj in Bereisjiet Rabba (48:16) zeggen onze Geleerden over het vers in Bereisjiet 18:11 („Avraham en Sara waren oud, op hoge leeftijd”): „Hier betreft het een hoge leeftijd, waar nog steeds vitaliteit in zit, maar in het vers 24:1 betreft het een hoge leeftijd waar geen vitaliteit meer in zit.” Zij willen daarmee zeggen dat de woorden: „Hij was op dagen gekomen” betekenen dat hij gekomen was aan het begin van de ouderdom. Rasji Had Avraham met alles gezegend – Het Hebreeuwse woord voor „met alles”, [BaCoL – Beit, Chaf, Lamed] heeft de zelfde getalswaarde [2+20+30=52] als het woord zoon [BeN – Beit, Noen = 2+50=52]. [Er staat dus als het ware: Hasjem had Avraham gezegend met een zoon]. En omdat hij een zoon had, moest hij hem een vrouw verzorgen. Ramban vraagt zich af wat dit ‘alles’ is en waarom dit relevant is voor het verhaal over de opdracht aan zijn bediende om een vrouw te zoeken voor Jitschak, en hij verklaart als volgt: Het betekent dat G-d Avraham met rijkdom en bezittingen en met eer en met een lang leven en met kinderen gezegend had, want dat is alles wat een mens zich kan wensen, zoals Ibn Ezra schrijft. De Schrift vermeldt dit, om ons te vertellen dat Avraham perfect was, in ieder opzicht, en dat er niets aan hem mankeerde, met uitzondering van kleinkinderen, die zijn verhevenheid en eer zouden erven en daarom wenste hij ook een vrouw voor zijn zoon. Onze Geleerden merken een schitterend idee op over ons vers. Zei zeiden (in Bava Batra 16b): „En Hasjem had Avraham met alles gezegend: Rabbi Meïer zegt: Hij zegende hem, dat hij geen dochter had [Ramban zal zo verklaren waarom dat een zegen was]. Rabbi Jehoeda zei: Hij zegende hem dat hij wel een dochter had. Anderen zeggen: hij had een dochter en haar naam was Bakol (‘Met Alles’).” Rabbi Meïer verklaart dat Avraham geen dochter had en dit was een zegen voor hem, want hij had haar aan niemand anders kunnen uithuwelijken dan aan de vervloekte Kenaänieten. En als hij haar naar zijn vaderland had gestuurd, om daar met één van zijn familieleden te trouwen, dan zou zij ook afgoden gaan aanbidden, net als zij deden, want een vrouw volgt haar man. Avraham wilde niet dat de nakomelingen van zijn vrouw Sara het Land Israël zouden verlaten, en zeker niet als dat zou betekenen dat zij dan afgoden zouden gaan aanbidden. Rabbi Jehoeda zegt dat Avraham wel een dochter had, d.w.z. dat G-d ervoor zorgde dat hem zelfs geen dochter ontbrak en dat was de betekenis van dat hij gezegend was „met alles,” met alles wat men zich maar in het leven wenst, hem ontbrak het nergens aan. En
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 208 toen kwamen de „anderen” die de Midrasj noemt, en die Rabbi Jehoeda’s mening bevestigen en zelfs haar naam noemen: ‘Bakol.’ In werkelijkheid was de bedoeling van de „anderen” niet alleen maar om de naam van die dochter te noemen, want het zou zeker niet hun bedoeling zijn geweest om datgene waarmee G-d Avraham gezegend had, te beperken tot een dochter met de naam ‘Bakol,’ want de zegen was groot en alles omvattend. Echter, die „anderen” brachten met hun verklaring van het vers een nieuw, heel diep idee. Hierop gebaseerd vertolken zij een van de geheime mysteries van de Tora. Sforno Avraham was oud geworden en Hasjem had Avraham met alles gezegend – De Tora verklaart de reden waarom Avraham zijn bediende naar een ander land stuurde om een vrouw voor zijn zoon te vinden en waarom hij hem moest laten zweren. Ten eerste was hij bezorgd dat hij, nu hij oud was geworden, zou sterven voordat er een passende vrouw voor zijn zoon gevonden zou zijn en daar hij ervan ovetuigd was dat er geen passende vrouw voor hem te vinden was in Kenaän, zond hij Eliëzer naar een ander land. En ook, omdat Avraham rijk was, was hij bang dat iemand zijn bediende zou proberen om te kopen om een andere, ongeschikte vrouw voor Jitschak uit te zoeken. Daarom liet hij hem zweren.
,j T Ws h t b ohG Ik rJ$ t kf C kJN v I,hC ie z ISc g kt ov r c t rnt« Hu c :hf rh 2
Toen zei Avraham tot de oudste knecht van zijn huis, die alles wat van hem was, bestuurde: „Leg toch je hand onder mijn heup.
Rasji
Onder mijn heup – Omdat degene die zweert een mitswa-voorwerp in zijn handen moet nemen, zoals een Tora-rol of tefillien. En de besnijdenis was voor hem de eerste mitswa en die had hij volbracht in pijn, daarom was het hem dierbaar. [Daarom] nam hij dat [voorwerp van de besnijdenis; dit wordt bedoeld met onder mijn heup].
hbc k v) t jE , t«k rJ$ t .rt v hv«kt u ohn ) v hv«k, t vuvhC W$ghC J t u d :ICr e C cJIh hf« bt rJ$ t hbg$ b F v ,IbC n 3
Ik wil je laten zweren bij Hasjem, de G-d van de hemel en de G-d van de aarde, dat je geen vrouw voor mijn zoon zult nemen van de dochters van de Kenaänieten, in wiens midden ik woon.
Ramban Ik wil je laten zweren bij Hasjem – Het zou logische zijn geweest voor Avraham om zijn zoon Jitschak te laten beloven dat hij geen vrouw zou nemen van de dochters van Kenaän. Maar daar het zijn wens was, om iemand tijdens zijn leven naar zijn vaderland en zijn familie te sturen, en hij zijn bediende opdracht gaf daarvoor te zorgen, hetzij nog tijdens zijn leven, hetzij na zijn dood, daarom vond Avraham het noodzakelijk om zijn bediende te laten zweren dat hij daar naar toe zou gaan, om de opdracht uit te voeren. Bovendien vond hij het nodig om tegen hem te zeggen: „Ik gebiedt je dat je geen vrouw voor mijn zoon zult nemen van de dochters van de Kenaänieten. In plaats daarvan ga je naar mijn land en daar moet je een vrouw voor mijn zoon nemen van het huis van mijn vader.” Nadat hij geëist had dat de bediende dit zou zweren, vond hij het niet langer nodig om hierover zijn zoon nog te gebieden, omdat hij wist dat die niet de wens van zijn vader zou overtreden, noch de eed die Avraham de bediende had laten zweren, want hij was van dit alles op de hoogte.
209
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
Het is ook mogelijk dat de bediende Eliëzer de administrateur en beheerder was van al zijn bezittingen en dat Avraham hem gebood om Jitschak uit te huwelijken overeenkomstig zijn [Avrahams] wens en Jitschak al Avrahams bezittingen alleen op díe voorwaarde zou erven, dat hij zou trouwen overeenkomstig de wens van zijn vader. Dit is de betekenis van wat er staat: „Die alles wat van hem was, bestuurde” [vers 2]. De G-d van de hemel en de G-d van de aarde – De Heilige, geprezen is Hij, wordt de G-d van het Land Israël genoemd, zoals er geschreven staat [in II Koningen 17:26]: „Zij kennen niet de wet van de G-d van het Land.” En verder staat er geschreven [II Kronieken 32:19]: „En zij spraken over de G-d van Jeruzalem als over de goden van het volk van het land.” Er is hierin een geheim verscholen, dat ik verderop [bij vers 26:5] met G-ds hulp zal verklaren. Echter verderop in vers 7 staat er geschreven: „Die mij uit mijn vaders huis … genomen heeft” en daar staat niet „de G-d van het Land”, omdat Avraham toen in Charan was of in Oer Kasdiem. En de Geleerden hebben ook gezegd [Ketoebot 110:b]: „Wie buiten het Land Israël woont, is alsof hij geen G-d heeft, zoals er geschreven staat [in I Sjmoeël 26:19]: Want zij hebben mij vandaag verdreven, zodat ik mij niet zal hechten aan de erfenis van Hasjem, door te zeggen: ga, dien andere goden.” Sforno De G-d van de hemel en de G-d van de aarde – Als zou blijken dat je vals gezworen hebt, zal Hij je straffen in zowel deze wereld [de aarde] als in de Komende Wereld.
:ej m hk hbc k v) t T j e ku QkT hT s kIn kt u hm r t kt hF s 4
Maar naar mijn land en naar mijn geboorteplaats moet je gaan en [daar] een vrouw voor mijn zoon Jitschak nemen.”
Rasjbam Maar naar mijn land... moet je gaan – Niet naar de bewoners van een ander land, die niet dichtbij de streek wonen vanwaar ik kom.
,t«Zv .rt v kt hr$ jt ,fk k v) t v vct«, t«k h kUt scg v uh kt rnt« Hu v :o) n ,t mh rJ$ t .rt v kt WbC ,t chJ t cJ v v 5
Daarop zei de knecht: „Misschien zal de vrouw mij niet willen volgen naar dit land, moet ik dan uw zoon terugbrengen naar het land van waaruit u bent vertrokken?”
Ramban Misschien zal de vrouw mij niet willen volgen – De betekenis van het bepalend lidwoord [van de vrouw] is dat het betrekking heeft op „de vrouw tegen wie ik zal spreken, van al die vrouwen daar,” of het betekent de vrouw die geschikt is voor Jitschak. Sforno Van waaruit u bent vertrokken – Hetwelk u verworpen heeft door uw vertrek van daar. Welnu, als ik zweer om een geschikte vrouw te vinden en ze wil niet hierheen komen, dan zal uw zoon verplicht zijn de verplichtingen van een echtgenoot na te komen en daartoe zal hij daar naar toe moeten komen. Zo niet, dan zou hij de vrouw van zijn jeugd verraden. Rasjbam Moet ik uw zoon dan terugbrengen – naar het land van uw voorvaderen? Hij bedoelde dat zelfs als hij daar geen vroegere familieleden van Avraham zou kunnen vinden. Desondanks noemde hij dat een ‘terugkeer.’
:vN J hbC ,t chJ T iP Wk rn ) v ov r c t uh kt rnt« Hu u 6
Avraham antwoordde hem: „Pas op dat je mijn zoon niet daarheen terug
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 210 brengt!
hk rCS rJ$ tu hT s kIn .rt nU hc t ,hCn hbj e k rJ$ t ohn ) v hv«k, t su« sh z Whbp k Ift k n j kJ h tUv ,t«Zv .rt v ,t iT t W$gr zk r«ntk hk gC J b rJ$ tu :o) n hbc k v) t T j e ku 7
Hasjem, G-d van de hemel, Die mij uit mijn vadershuis en uit uit mijn geboorteland genomen heeft en Die met mij gesproken heeft en Die mij gezworen heeft en gezegd heeft: ‘Aan jouw nakomelingen zal Ik dit land geven’, Hij zal Zijn engel voor jou uit sturen en dan zul je een vrouw voor mijn zoon meenemen. Hasjem, God van de hemel die mij uit mijn vaders huis genomen heeft – En hij zegt hier niet: de G-d van de aarde, terwijl hij hierboven [in vers 3] zei: bij Hasjem G-d van de hemel en de G-d van de aarde; hij zei namelijk tegen hem: nu is Hij de G-d van de hemel en de G-d van de aarde, want ik heb Hem gewoon doen zijn in de mond van de schepselen. Maar toen Hij mij uit mijn vaders huis nam, was Hij de G-d van de hemel en niet de G-d van de aarde, want de wereldbewoners erkenden Hem niet en men was niet gewend aan Zijn naam. Uit mijn vaders huis – Uit Charan. En uit mijn geboorteland – Uit Oer-Kasdiem. En die met mij gesproken heeft – Ten behoeve van mij. En die mij gezworen heeft – [Bij het verbond] tussen de stukken. Ramban Uit mijn vaders huis en uit mijn geboorteland – Ramban is het niet eens met de verklaring hier van Rasji. Het woord moladetie – wat wij, overeenkomstig Rasji vertaald hebben met ‘mijn geboorteland’, betekent volgens Ramban ‘mijn familie’ en het woord ‘mijn land’ [in vers 4] betekent het land waarin hij gewoond heeft. En het kan volgens Ramban niet zijn dat Avraham met moladetie Oer-Kasdiem bedoelde, zoals Rasjie beweert, want dat zou betekenen dat Avraham aan zijn bediende opdracht geeft een vrouw te zoeken uit de nakomelingen van Cham! Echter, volgens Ramban was Avraham in Charan, Mesopotamië, geboren, want daar had hij gewoond en daar hadden zijn voorouders geleefd, zoals Ramban in vers 11:28 aantoont. Daar schrijft hij dat Avraham ‘Avram de Hebreeër’ genoemd wordt (in vers 14:13), hetgeen betekent dat hij van de overkant kwam, de overkant van de rivier de Tigris, zoals er ook geschreven staat [Jehosjoea 24:2]: „En Ik heb jullie vader Avraham van de overkant van de rivier meegenomen.” En het is logisch dat moladetie ‘mijn familie’ betekent, want hij wilde geen vrouw voor Jitschak uit zijn geboorteland, anders dan alleen van zijn familie. [‘de Hebreeër’ is in het Hebreeuws Ha-Ivrie, en het woord Ivrie komt van de stam ‘AvaR, hetgeen ‘oversteken’ betekent.] Sforno Hasjem . . . zal Zijn engel sturen – Moge het Zijn wil zijn om een engel te sturen van Boven; daar Hij mij uit dat land heeft gehaald en daar aan Hem alles bekend is, zal Hij de zaken zodanig regelen dat mijn zoon niet daarheen hoeft terug te keren. Die met mij gesproken heeft – Toen Hij tegen mij zei: „want je nakomelingen zullen op naam van Jitschak genoemd worden” (hierboven 21:12). En die mij gezworen heeft – Daar Hij het mij gezworen heeft, zal Hij die belofte niet verbreken en ongetwijfeld zal Hij ervoor zorgen dat mijn zoon een passende vrouw zal trouwen, zodat hij waardige kinderen op de wereld zal brengen, die Zijn eed zullen nakomen.
Rasji
211
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
Rasjbam God van de hemel – Hij Die mij hierheen gebracht heeft en mij nakomelingen gegeven heeft in dit land [want voorheen had ik die niet]. Hij zal zeker niet willen dat mijn zoon teruggebracht wordt naar het land waaruit Hij mij heeft weggestuurd heeft. Als dat wel zo zou zijn, wat had het dan voor nut om mij hierheen te brengen? Daraom weert ik zeker dat If$tk n j kJ h – Hij zal Zijn engel sturen – om je opdracht te doen slagen, zodat Hij Zijn belofte kan waarmaken.
t«k hbC ,t er ,t«z h, gc2 ) n ,h E bu Whr$ jt ,fk k v) t v vct«, t«k ot u j :vN J cJ , 8
Maar indien de vrouw niet met je mee wil gaan, dan zul je verder ontslagen zijn van deze eed; alleen, breng mijn zoon niet daarheen terug.”
Dan zul je verder ontslagen zijn van mijn eed – En neem dan een vrouw voor hem van de dochters van Aner, Esjkol en Mamré. Ramban Avraham gaf hem geen toestemming om een vrouw te nemen voor Jitschak van de dochters van Kenaän , maar hij zou vrij zijn van de eed als Jitschak dat zelf zou doen „en Hasjem doet wat goed is in Zijn ogen” [II Samuel 10:12]. Rasji Alleen mijn zoon: [Dit woord ‘alleen’ duidt op een beperking, n.l mijn zoon zal daarheen niet terugkeren, maar Jaäkov, mijn kleinzoon zal ten slotte wel daarheen terugkeren. Rasji
:vZv r cS v k g Ik gc ) Hu uh b«st$ ov r c t Qrh ,j T Is h ,t scg v oG Hu y 9
Daarop legde de knecht zijn hand onder de heup van Avraham, zijn heer, en zwoer hem hieromtrent.
Sforno
En zwoer hem hieromtrent – Hij zwoer omtrent alle voorwaarden die Avraham hem gesteld had.
oe Hu Is hC uh b«st$ cUy kf u QkH u uh b«st$ hKn D n ohK n d vr G$ g scg v jE Hu h :rIj b rhg kt ohr$ vb or$ t kt QkH u 10
Hierop nam de knecht tien kamelen van de kamelen van zijn meester en vertrok, met allerlei kostbaarheden van zijn heer in zijn hand en hij stond op en ging naar Aram-Naharajim, naar de stad van Nachor. Van de kamelen van zijn meester – Zij waren anders dan andere kamelen, want zij waren gemuilkorfd, opdat zij niet zouden grazen op velden van anderen, omdat dit roof is (Ber.Rab. 59). Met alle kostbaarheden van zijn heer in zijn hand – Avraham had een schenkingsakte geschreven, waarin hij al zijn bezittingen aan Jitschak vermaakte, en dit waren „alle kostbaarheden” die de knecht bij zich had, want hij kon natuurlijk niet al die kostbaarheden zelf meenemen. En Avraham deed dit, opdat men zich zou haasten om aan de knecht hun dochter mee te geven. Ramban Met alle kostbaarheden van zijn heer in zijn hand – Wat Rasji schrijft, staat ook in Bereisjiet Rabba (59:11): „Hij gaf hem een schenkingsacte mee [dat hij alles aan Jitschak schonk].” Volgens deze mening betekent dit vers dat Avraham schreef dat hij al zijn bezittingen na
Rasji
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 212 liet aan Jitschak na zijn dood, zodat zijn andere kinderen zijn eigendomsrecht niet zouden betwisten, zoals er geschreven staat (25:6): En hij zond hen weg van Jitschak, zijn zoon, terwijl hij nog leefde. Maar dan slaan de woorden hierop nam de knecht ook op de kostbaarheden [en moetgen we het vers dus aldus lezen:] Hierop nam de knecht tien kamelen... en al de kostbaarheden van zijn heer in zijn hand en vertrok. [Met „in zijn hand” wordt hier bedoeld „in zijn bezit,” hij had ze bij zich.] Anderen verklaren dat onmiddellijk nadat hij was ingezworen, de knecht uit zichzelf vertrok en tien van de kamelen van zijn heer mee nam „omdat al de kostbaarheden van zijn heer in zijn hand waren,” want hij was het hoofd van de huishouding en de secretaris van zijn heer, zodat hij alles kon meenemen wat hij wilde, zoals er geschreven staat (v. 2): „die alles dat van hem was bestuurde.” De juiste interpretatie lijkt mij te zijn dat de betekenis van dit vers gelijk is aan die van het vers betreffende Chazaël (Melachiem II 8:9): Chazaël vertrok om [de profeet Elisja] te ontmoeten en hij nam een geschenk met zich mee en al het goede van Damascus, veertig kameel-ladingen. Ook daar staat er letterlijk dat hij al het goede van Damascus en veertig kamelen in zijn hand mee nam, hetgeen betekent dat hij van al het goede van Damascus iets mee nam, totaal veertig kameel-ladingen. De betekenis van het vers over Chazaël is, dat de kamelen al wat goed was onder de specerijen en vruchten en kostbaarheden dat in Damascus [in het geval van Chazaël] te vinden was, of in het huis van zijn meester [in het geval van de knecht], mee droegen en dat zij bovendien een geschenk meenamen. Zo is ook de betekenis van het vers (45:23): tien ezels, beladen met het goede van Egypte [hetgeen betekent: beladen met de goede en voortreffelijke vruchten van Egypte]. Maar de verzen in Tora zijn kort en beknopt als de dingen voor iedereen duidelijk zijn. Sforno Hierop nam de knecht tien kamelen van zijn meester en vertrok – Hij vroeg toestemming van zijn meester om te vertrekken, nadat hij de kamelen had ingespannen en daarop vertrok hij. [Er staat twee keer dat hij weg ging. Sforno verklaart dat de eerste keer betekent dat hij toestemming vroeg en de tweede keer dat hij daadwerkelijk vertrok.] Met alle kostbaarheden van zijn heer in zijn hand – Hij nam goud, zilver en kleren mee. Het was niet nodig om daarvoor toestemming te vragen, want hij beheerde de huishouding van Avraham en zijn autoriteit stond vast. Hij stond op en ging – Hij ging op reis. Rasjbam uh b«st$ cUy kf u – Met alle kostbaarheden van zijn heer – (Lett.: „met al het goede van zijn heer.”) De belangrijke mensen in Avrahams huishouding. Daarom worden ze (in vers 54) ohJ bt$ v [ha-anasjiem] genoemd, een omschrijving die waardering uitdrukt.
:,«ct$ «)v ,tm ,gk crg ,gk ohN v rt C kt rhg k .Ujn ohK n D v Qrc Hu th 11
Hij liet de kamelen buiten de stad tegen de avond bij een waterput neerknielen, tegen de tijd waarop de vrouwen naar buiten komen om water te putten.
Rasji Hij liet hen neerknielen – Dit betekent: Hij deed hen neerliggen. Rasjbam Hij liet hen neerknielen – Een kameel heeft twee knieën, de één boven de ander, doorom heeft het twee bewegingen nodig om te knielen en vanwege zijn hoogte kan hij niet drinken, alvorens hij zich op die manier heeft laten zakken tot het niveau van de drinktrog. Dit is waar de Geleerden op doelen in Choelien 76, als ze zeggen dat de patella (de knieschijf) in de poot van een kameel makkelijk herkenbaar is.
hb«st$ og sxj vG$ gu oIHv h bp k t b vre v ov r c t hb«st$ hv«k, t vuvh rnt« Hu ch
213
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
:ov r c t 12
Toen sprak hij: „Hasjem, God van mijn meester Avraham, laat het vandaag voor mij gebeuren en bewijs mijn meester Avraham een gunst.
:ohn c«tJ k ,«tm« h rhg v hJ bt ,IbcU ohN v ihg k g c Mb hf« bt vBv dh 13
Hier sta ik nu bij een waterput en de meisjes van de stad komen naar buiten om water te putten.
WhKn D o du v, J vr n t u vT J t u QS f t b hY v vh kt rn« t rJ$ t r$ gB v v hv u sh :hb«st$ og sxj ,h G g hF gs t V cU ej m hk WS c gk T j f« v V,« t veJ t 14
Laat het zo zijn dat het meisje, tegen wie ik zal zeggen: „Laat je kruik toch zakken, zodat ik kan drinken”, en die daarop zal zeggen: „Drink, en ook uw kamelen zal ik te drinken geven”, laat zij door U bestemd zijn voor Uw dienaar Jitschak. Moge ik door haar weten dat U mijn heer gunstig gezind bent.” Laat zij bestemd zijn – Zij is voor hem geschikt, want zij zal voor hem aardig zijn en zij is geschikt om het huis van Avraham binnen te gaan. Door haar zal ik weten – Een uitdrukking van gebed: Moge ik door haar weten (en niet: door haar zal ik weten). Dat U mijn heer gunstig gezind bent – Wanneer zij familie van hem is en geschikt voor hem is, dan zal ik weten dat U hem goedgunstig gezind bent. Ramban Laat zij door U bestemd zijn voor Uw dienaar Jitschak – [Ramban haalt Rasji aan en becommentarieert:] Als dat zo is, zegt hij: „Ik weet dat U haar in werkelijkheid al voor Uw dienaar Jitschak bestemd heeft.” Maar de [verschillende zinsdelen] passen dan niet goed bij elkaar. De juiste verklaring is echter als volgt: „Laat U het alstublieft zo gebeuren dat het meisje, tegen wie ik zal spreken, diegene zal zijn die U bestemd heeft voor Uw dienaar Jitschak en toon daarmee Uw goedgunstigheid voor mijn meester Avraham, want hierdoor zal ik weten dat U hem goedgunstig gezind bent als zij familie van hem is met een goed karakter en knap van uiterlijk.” En dat is wat hij zei [toen hij de gebeurtenissen van die dag vertelde]: Laat het zo zijn, dat het meisje ....de vrouw zijn die Hasjem bestemd heeft voor de zoon van mijn heer (verderop, v. 43-44). Sforno Laat het zo zijn dat het meisje, tegen wie ik zal zeggen – Hij maakte dit tot een teken waardoor hij Jitschaks toekomstige bruid zou herkennen, want dat zou waarzeggerij (Jj b) zijn. Echter, hij bad dat het zo zou uitkomen. Hetzelfde was het geval met Jehonatan, de zoon van Sjaoel (zie Sjmoeël I, 14:8-12). Onze Geleerden zeggen: Een omen dat niet is zoals uitgesproken door de bediende van Avraham of door Jehonatan, de zoon van Sjaoel, wordt niet beschouwd als waarzeggerij (Choelien 95b). Hun bedoeling is: als iemand zoiets niet zegt als een gebed maar als waarzeggerij, d.w.z. als hij zegt: ‘als dit gebeurt dan zal ik dat doen,’ dan is hij schuldig aan waarzeggerij (Jj b). En ook uw kamelen zal ik te drinken geven – Als iemand iets vraagt, moet hij minder vragen dan hij in werkelijkheid nodig heeft, opdat hij de ander niet overmatig belast, maar degene die reageert, moet meer aanbieden dan wat gevraagd werd of meer dan nodig is. Laat zij door U bestemd zijn – U heeft haar goede manieren geleerd, zodat ze een geschikte partner voor Jitschak zal zijn.
Rasji
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 214
vF k n iC ktU, c k vs K2 h rJ$ t ,tm«h ve c r vBv u rCs k v KF ory tUv hv hu uy :Vn f J k g VS f u ov r c t hj$ t rIj b ,J t 15
En zie, hij was nauwelijks uitgesproken, of daar kwam Rivka naar buiten, de dochter van Betoeël, de zoon van Milka, de vrouw van Nachor, de broer van Avraham, met een kruik op haar schouder.
Ramban De dochter van Betoeël, de zoon van Milka, de vrouw van Nachor, de broer van Avraham – Omdat Nachor ook kinderen had van zijn bijwijf Reoema, wordt bij de afstsamming van Betoeël altijd vermeld dat hij de zoon van Milka was, de vrouw des huizes. En daar het meisje de moeder van haar vader het eerst noemde, zoals er gezegd is: „Ik ben de dochter van Betoeël, de zoon van Milka” (v. 25) – want dat was de gewoonte van de meisjes, overeenkomstig (v. 28): „en ze vertelde aan het huis van haar moeder” – daarom vermeldt ons vers hier dat Betoeël „de zoon van Milka, de vrouw van Nachor,” was. Maar de knecht zei later: „En ze zei: Een dochter van Betoeël, de zoon van Nachor” (v. 47), want hij corrigeerde de zaak, zoals het gepast is. Echter, hij voegde eraan toe: „die Milka hem gebaard had,” om duidelijk te stellen dat Betoeël de zoon van de vrouw des huizes was en niet van een bijwijf. Sforno De dochter van Betoeël, de zoon van Milka – De zoon van de vrouw des huizes, niet van een bijvrouw.
VS f tKn T u v bh g v srT u V gs h t«k Jht u v kU,C s«tn vt r n , c«y r$ gB v u zy :k gT u 16
Het meisje was heel mooi om te zien, een maagd, geen man was nog met haar intiem geweest, en zij daalde af naar de bron, vulde haar kruik en kwam naar boven.
Geen man was nog met haar intiem geweest – Op een onnatuurlijke manier. De dochters van de heidenen bewaren weliswaar hun maagdelijkheid, maar hadden wel onnatuurlijke seksuele relaties. Daarom vertelt Tora hier dat zij volkomen rein was. Rasjbam Geen man was nog met haar intiem geweest – Ze was nog door geen man aangeaakt. Rasji
:QS F n ohn y gn t b hbhth n d v rnt« Hu V,t r e k scg v .r Hu zh 17
Nu rende de knecht naar haar toe en zei: „Laat mij alsublieft een beetje drinken uit uw kruik.”
Nu rende de knecht naar haar toe – Want hij had gezien dat het water naar boven kwam, haar tegemoet (Ber. Rab. 60). Ramban Rasji schrijft: ‘Want hij had gezien dat het water naar boven kwam, haar tegemoet.’ In Bereisjiet Rabba (60:6) staat: „Ze vulde haar emmer en kwam omhoog – Al de andere vrouwen gingen naar beneden en vulden hun emmer uit de bron, maar bij deze [Rivka], zodra het water haar zag, steeg het haar onmiddellijk tegemoet. De Heilige, gezegend is Hij, zei tegen haar: ‘Je bent een teken van zegen voor je nakomelingen.’ ” [D.w.z. dat ook zij eens de verdienste zullen hebben dat het water van een bron hen tegemoet rijst, zoals vermeld wordt in Bamidbar 21:17. Hij lijkt erop dat ze dit afgeleid hebben van wat er staat (in v. 16): „ze vulde haar kruik en kwam naar boven,” want er staat niet: „en ze putte water en vulde haar kruik.” Maar
Rasji
215
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 dit wonder vond alleen maar de eerste keer plaats, want daarna staat er geschreven: „en zij putte” (v. 20). Echter, toen de knecht de gebeurtenissen van die dag vertelde, zei hij tegen hen: „zij daalde af naar de bron en ging water scheppen” (v. 45), want hij dacht dat ze dat wonder toch niet zouden geloven. Laat mij een beetje drinken – Een uitdrukking voor ‘met kleine slokjes drinken,’ humer in het Frans, opzuigen.
:UveJ T u Vs h k g VS F sr«Tu rv n T u hb«st$ v, J rnt« Tu jh 18
En zij zei: „Drink, mijn heer,” en vlug liet zij haar kruik op haar hand zakken en gaf hem te drinken.
Rasji
Liet zij haar kruik zakken – Van haar schouder.
:,«TJ k UKF ot s g ct J t WhKn d k o D rnt« Tu I,«eJ v k kf T u yh 19
Toen zij geëindigd had hem te drinken te geven, zei zij: „Ook voor uw kamelen zal ik water scheppen, totdat zij ophouden met drinken.
Rasji Sforno
Totdat zij ophouden met drinken – Onkelos vertaalt: totdat zij genoeg hebben, want dat is het einde van hun drinken, wanneer zij genoeg gedronken hebben. Toen zij geëindigd had hem te drinken te geven, zei ze – Ze wachtte met tegen hem te spreken, totdat hij klaar was met drinken, zoals onze Geleerden zeggen: ‘Men moet niet tijdens de maaltijd praten, opdat met zich niet verslikt’ (Taäniet 5b).
kf k ct J T u c«tJ k rt C v kt sIg .r T u ,e«)v kt VS F r gT u rv n T u f :uh Kn D 20
Ze haastte zich om haar kruik leeg te gooien in de drinkbak en liep vlug nog eens naar de put om water te halen en zij putte voor alle kamelen.
Zij goot leeg – Lett.: Zij ledigde haar kruik. De drinkbak – Een holle steen, waaruit de kamelen dronken. Sforno Ze haastte zich – Haast om een ander te bedienen is een teken van eerbied en respect. En liep vlug naar de put – De put, vóór de bron, waaruit de dieren dronken. Rasji
:t«k ot IFr S su« sh jh k m v v , gs k Jhr$ jn V k vt T J n Jht v u tf 21
De man was verbaasd over haar, en wachtte in stilte totdat hij zou weten of Hasjem zijn tocht had doen slagen of niet.
Rasji
Sforno
Hij was verbaasd – Hij was verbaasd en geschokt, omdat hij zag dat zijn opdracht op het punt stond om te slagen, maar hij wist nog niet of zij familie van Avraham was, of niet. Maar Onkelos vertaalt het met ‘staan wachten’, in de zin van hij bleef staan wachten, om te zien of Hasjem zijn missie had doen slagen. Hij was verbaasd – Hij was verbaasd over het enthousiasme waarmee ze zich haastte om iets goeds te doen. Hij wachtte in stilte – Hij drong niet bij haar aan om zich wat minder in te spannen, hetgeen meer gepast was geweest. Zodat hij zou weten – of alles zou aflopen zoals hij gehoopt had.
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 216 Of Hasjem zijn tocht had doen slagen of niet – Of ze gemotiveerd was door een aangeboren neiging om goed te doen of dat ze zich inspande om een beloning te krijgen.
hbJU Ike J n ge C cv z ozb Jht v jE Hu ,ITJ k ohK n D v UKF rJ$ tF hv hu cf :o ke J n cv z vr G$ g vh s h k g ohsh n m 22
Toen de kamelen klaar waren met drinken, nam de man een gouden neusring, een halve sjekel zwaar, en twee gouden armbanden, die tien sjekel wogen.
Rasjbam Nam de man een gouden neusring – Men kan zich afvragen of Eliëzer niet eerst had gevraagd tot welke familie zij behoorde. Maar de reden waarom het niet in deze volgorde vermeld wordt, is om de loop van het verhaal niet te interrumperen met vragen en antwoorden. Daarom vermeldt Tora eerst dat Eliëzer aan Rivka de sieraden gaf. Ramban Nam de man een gouden neusring.... en twee gouden armbanden – Het vers laat de handeling weg, want er had moeten staan: „De man nam een gouden ring en bevestigde die aan haar neus, [zoals er staat geschreven in vers 47] en hij deed twee armbanden om haar armen.” Daarom zeg ik dat de juiste interpretatie van het vers als volgt is: „En de man nam een gouden ring en twee armbanden voor haar arm.” En daarop zei hij tegen haar: „Wiens dochter ben jij?” En nadat ze hem verteld had: „Ik ben de dochter van Betoeël,” deed hij de ring aan haar neus en de armbanden om haar arm, zoals hij hen later vertelde. Hier echter, laat de Tora de actuele daad achterwege, zoals op zoveel andere plaatsen. Rasjbam ge C [béka] Dit is een halve sjekel in gewicht. Rasji Een halve sjekel – Dit is een aanwijzing voor Isaraël, de halve sjekel per hoofd [die iedereen elk jaar moet geven aan het heiligdom]. [1 sjekel is ± 17 gram.] Een twee armbanden – Een aanwijzing voor de twee tabletten (met de Tien Geboden), die aan elkaar vast zaten. Die tien sjekel wogen – Een aanwijzing voor de Tien Geboden die daarop geschreven zouden staan. Sforno Toen de kamelen klaar waren met drinken – Dit was geruime tijd nadat ze begonnen was hen te drinken te geven en hij gezien had dat ze geen enkele beloning vroeg maar dat al haar handelingen waren ingegeven door de wens om te helpen. En twee gouden armbanden – Passend voor haar handen.
:ihk k Ub k oIen Qhc t ,hC Jhv$ hk t b hsh D v T t hn , C rnt« Hu df 23
En hij zei: „Wiens dochter ben je, vertel mij eens, is er in het huis van je vader een plaats voor ons om te overnachten?” En hij zei: „Wiens dochter ben je?” – Hij vroeg haar dit, nadat hij haar de geschenken gegeven had. Want hij was er van overtuigd dat de Heilige, geprezen is Hij, zijn missie had doen slagen, dankzij de verdiensten van Avraham. Om te overnachten – Hebreeuws: lalien – dat betekent: éénmaal overnachten. Maar in vers 25 antwoordt zij hem met laloen, hetgeen betekent: vele malen overnachten. Sforno Is er in het huis van je vader plaats voor ons – geschikt om gasten te ontvangen, zoals toen de gewoonte was. Om te overnachten – Zodat zowel wij als de kamelen daar kunnen overnachten. Rasjbam Is er plaats voor ons om te overnachten – zodat we niet naar een herberg hoeven te gaan.
Rasji
217
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
:rIj < bk v= sk< h r>J$t vF ? k n@i C hf«· bt k=tU,C@, C uhk º t rnt«C TuD sf 24
Hierop zei zij tegen hem: „Ik ben de dochter van Betoeël, de zoon van Milka, die zij aan Nachor gebaard heeft.”
Rasji
Ik ben de dochter van Betoeël – Zij beantwoordde zijn eerste vraag eerst en zijn laatste vraag het laatst.
:iUk k oIen o D UbN g cr tIPx n o D icT o D uh kt rnt« Tu vf 25
En ze zei tegen hem: „Er is ook stro en ook veel voer bij ons en ook een plaats om te blijven overnachten.”
Rasji En voer – Voor de kamelen. Rasjbam Ook stro – Behalve plaats om te overnachten, is er ook stro, iets waarnaar u niet gevraagd heeft. Het is de gewoonte van de Heilige Schrift om het woord ‘ook’ regelmatig te gebruiken, zelfs als dat niet strikt noodzakelijk is om de tekst goed te begrijpen.
ihk k - iUk k – Lalien - laloen (om te slapen - om te slapen). Eliëzer vraagt of er plaats voor hem en zijn mannen en kamelen is „om ihk k (lalien) – te overnachten,” terwijl Rivka zegt: „er is plaats om iUk k (laloen) te overnachten.” Het verschil, zo verklaart Rasjbam, is dat ihk (lien) een zelfstandig naamwoord is [zodat de vertaling zou moeten luiden: „is er plaats voor ons voor overnachting.” Maar iUk k (laloen) is een werkwoord. Eliëzer bedoelde te zeggen dat hij en zijn mannen tevreden zouden zijn met een plaats voor overnachting bij de kamelen, maar Rivka beduidde dat er plaats was waar mensen konden overnachten.
:su« sh k UjT J Hu Jht v s«EH u uf 26
Nu boog de man zijn hoofd en wierp zich neer voor Hasjem.
h·b«st ogn IT xj czg! "t«k rJ% $t$ oºv! r !ct hb«st )hv«k*t vuvh QUr! -C r%nt«/Hu1zf [hghcr] ntu IS :hb«st hj t ,hC vuvh hbj!b )Qr4% %SC h/f «bt! 27
Hij zei: „Gezegend is Hasjem, de God van mijn meester Avraham, die Zijn gunst en trouw niet onthouden heeft van mijn meester; en mij heeft Hasjem onderweg geleid naar het huis van de bloedverwanten van mijn meester.” Rasji Onderweg – De bestemde weg, de rechte weg, de weg die ik nodig had. En zo iedere c of k of v die als voorvoegsel staan aan het begin van een woord en die een patach tot klank hebben, spreken van iets dat vanzelfsprekende is en dat reeds vermeld was op een andere plaats, of als het duidelijk is waarover hier sprake is.
:vKt< v oh=r cS F V· Nt ,hCck s=DT u r$ º g
Snel ging het meisje weg en vertelde aan het huis van haar moeder al deze gebeurtenissen. Rasji
Aan het huis van haar moeder – Het was de gewoonte [in die tijd] dat vrouwen een huis voor zichzelf hadden, waar ze konden zitten en hun werk doen en een dochter
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 218 vertelt [zulk nieuws] aan niemand anders dan aan haar moeder (Ber. Rab. 60:7).
:ih
ec r kUD yf 29
Rivka had een broer, en zijn naam was Lavan. Lavan rende naar buiten naar de man bij de bron.
Rasji Sforno
Hij rende – Waarom rende hij? En waar rende hij naar toe? Maar het was dat toen hij de neusring zag, zei hij: „Die is rijk,” en zijn ogen zagen al het geld. Lavan rende naar buiten – Om die rijke man die naar zijn stad was gekomen, te zien, maar niet om hem uit te nodigen.
v-! ecr h6 r cS",% t I/gn J! f U ¸I,«jt hsh"kg 8ohs nM v ",%tu o%z/%Bv ",%t ,«t r F | hvhu1k :ihg! !v"kg ohK n D v "kg sn«g vBv u Jhºt v! "k%t )t«c!Hu Jh·tv! hkt rC%s"v« F r«ºntk )I,«jt 30
Want toen hij de neusring gezien had en de armbanden om zijn zusters armen, en toen hij de woorden van Rivka, zijn zuster, gehoord had, toen zij zei: „Zo heeft die man tegen mij gesproken,” ging hij naar de man toe, die nog bij de kamelen bij de bron stond.
Sforno
Rasji
Sforno
Toen hij de neusring gezien had en de armbanden om zijn zusters armen – Want hij wilde niet ondankbaar lijken. Ging hij naar de man toe – om hem uit te nodigen. Die bij de kamelen stond – Om erop te passen, zoals in: „hij stond bij hen – ovhk g $ ” (Gen. 18:8), [het woordje k g is hier gebruikt in dezelfde betekenis als in ovhk g $ ] – om hen te bedienen. Die bij de kamelen stond –Hij was niet van plan om te overnachten in het huis van Rivka’s vader, tenzij hij zou worden uitgenodigd.
:ohK n Dk oIe! C tIC r%nt«CHu1tk nU ,hCº v h,hBP )hf«bt! u .UºjC )s«ng, v!N-!k vuvh QUr 31
Hij zei: „Kom, gezegende door Hasjem, waarom staat u nog buiten terwijl ik het huis heb ontruimd en er is ook plaats voor de kamelen” (B.R. 60). Sforno Rasji
Waarom staat u nog buiten – Waarom heeft u alleen overnachting voor uw kamelen gevraagd? Waarom zouden u en uw mannen buiten blijven? Ik heb het huis ontruimd – Ik heb de afgodsbeelden uit het huis weggeruimd.
uhº!kd r .«jrk )oh4n U ohºK n Dk )tIPxn U i%c-%T i4T Hu oh·K n D v jTphu v!,hCº v )Jhtv! t«c-!Hu1ck :IT t rJ% t ohJ!btv! hkd r u 32
Nu kwam de man naar het huis en hij maakte de kamelen los en gaf stro en voer aan de kamelen en water om zijn voeten te wassen en voor de voeten van de mensen die bij hem waren. Ramban Nu kwam de man naar het huis – Eliëzer is de man die naar het huis kwam. Rasji Hij maakte los – Hij maakte hun muilkorven los, want hij had hun mond gesloten. opdat zij onderweg niet zouden grazen op de velden van anderen (Ber. Rabba 60:8). Ramban Hij maakte de kamelen los – Dit was Lavan, die beleefd deed tegen zijn gasten, hun kamelen los koppelde en hun stro en voer gaf en hij gaf Eliëzer ook water voor zijn voeten en „voor de voeten van de mensen die bij hem waren.” Het moet Lavan zijn
219
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 geweest, want het is onwaarschijnlijk dat het Eliëzer was die water gaf voor zijn eigen voeten en voor die van zijn mannen. Een soortgelijk geval vinden we in het vers (37:28): „Midjanietische mannen, kooplieden, kwamen voorbij en zij trokken Joseef om hoog en haalde hem uit de put.” De woorden: „En zij trokken Joseef uit de put” slaat terug op de broers van Joseef, die in het vorige vers genoemd werden, en niet op de Midjanieten. Er zijn vele zulke verzen. En de woorden: „Hij maakte de kamelen los” betekent dat hij de banden om hun nek los maakte, of misschien waren ze gezadeld [en maakte hij de zadels los]. Rasji zegt dat Eliëzer de muilkorven los maakte, want hij had ze gemuilkorft, opdat ze niet van de grond van vreemden zouden grazen. Maar in Bereisjiet Rabba (60:8) vragen Rav Hoena en Rabbi Jeremia aan Rabbi Chia, de zoon van Rabbi Aba: „Waren de kamelen van onze vader Avraham niet gelijk aan de ezel van Rabbi Pinchas ben Jaïer?” [Rabbi Pinchas was zo vroom, dat zelfs zijn ezel weigerde onvertiend voer te eten.] M.a.w., er was geen reden om de kamelen te muilkorven, want ze zouden niet van vreemde grond stelen, want Avrahams huis was niet minder vroom dan dat van Rabbi Pinchas ben Jaïer! God staat het niet toe dat de dieren van de tsaddikiem zondigen (Choelien 7a). [Dus er is een meningsverschil tussen Rasji en Ramban, gebaseerd op een meningsverschil in de Midrasj. De Re’em [Rabbi Eliyahu ben Abraham Mizrachi (± 1450-±1525] en de Maharal [Jehoeda ben Betsalel Löw, ook bekend als de Maharal van Praag (?Praag, ca. 1525 - Praag, 22 augustus 1609)] beiden bevestigen dat de kamelen van Avraham niet zouden stelen, vanwege Avrahams grote rechtvaardigheid. Niettemin moest Avraham hen muilkorven, want het is verboden om te vertrouwen op wonderen, en volgens de wetten der natuur zouden de kamelen wel eten van grond van anderen. Rav Hoena en Rabbi Jeremia en de Ramban echter, menen dat dit principe, dat men niet op wonderen mag vertrouwen, niet geldt voor tsaddikiem. Zij zouden daar wel op mogen vertrouwen, zoals ook Joseef gestraft werd met twee jaar langer in de kerker, omdat hij niet verrouwd had op God maar op de opperschenker van Paro. Daarom hoefde volgens hen de kamelen niet gemuilkorf te worden.]
rnt«= Hu h· r cS hT r= CS@o t s> g kf« º t tC«k Ernt«F Hu k«ºf,t
Er werd eten voor hem neergezet, maar hij zei: „Ik wil niet eten voordat ik gezegd heb wat ik te zeggen heb.” En hij zei: „Spreek.” Rasji Voordat ik gezegd heb – [hT r= CS@o t s> g] – Hier wordt [het woord] ot gebruikt in de t – dat, en in de betekenis van hF [dat ook wel eens dat betekent,] zoals betekenis van rJ in totdat [hF s g] Sjilo zal komen (Ber. 49:10). Dit komt overeen met wat onze Geleerden, gezegend zij hun aandenken, gezegd hebben, namelijk dat het woord hF vier betekenissen kan hebben en één daarvan is ht , hetgeen in het Aramees ot betekent.
:hf«< bt o= vr c t sc>g r· nt«Hu 1sk 34
Hierop zei hij: „Ik ben de knecht van Avraham.
Eos cg$ u< cv º zu ;xCfu Ere cU it«Im Ik@i N T< H u k· Sd Hu s«=tn hGb«st$ @,t QH rC vNu« vh
Hasjem heeft mijn meester zeer gezegend en hij is groot geworden, en Hij heeft
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 220 hem kleinvee en rundvee gegeven, en zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels. Sforno
Heeft mijn meester zeer gezegend – en velen in ons land zullen ongetwijfeld graag in zijn familie trouwen.
:I b«st$ ,J tF Ovr G skTP uD uk 36
En Sara, de vrouw van mijn meester, schonk mijn meester een zoon, toen zij al oud was, en hij heeft hem alles gegeven wat hij bezit. Sforno Toen zij al oud was – Dat maakte Jitschak nog meer geliefd. Rasji En hij heeft hem alles gegeven wat hij bezit – Hij toonde hun de schenkingsakte.
c>Jh h=f«bt< r>J$t hºb g$ gC J HuD zk :Im< r t C 37
Mijn meester liet mij als volgt zweren: ‘Neem geen vrouw voor mijn zoon van de dochters der Kenaänieten, in wiens land ik woon.
Sforno
Rasji
Mijn meester liet mij zweren – Ik ben naar uw huis gekomen omdat mijn meester de Kenaänitische families verwerpt, ten gunste van die van hier, maar niet wegens een tekort aan potentiële vrouwen in Kenaän. Neem geen vrouw … van de dochters der Kenaänieten – Tenzij je eerst naar het huis van mijn vader gaat en zij je niet wil volgen. [Het verbod om een Kenaäitische vrouw voor zijn zoon te nemen en de opdracht van vers 38 om naar het ouderlijk huis van Avraham te gaan, zijn geen twee los van elkaar staande instructies, maar ze staan met elkaar in verband. Het is niet zo dat de knecht nimmer een Kenaänitische vrouw voor Jitschak mag nemen, maar hij moet eerst proberen er een te halen uit het ouderlijk huis van Avraham.]
:h Tj e< k u h·Tj P J n@k t u Q=kT hGct@,h C@kt tH«k@otD jk 38
Tenzij je eerst naar mijn vaders huis gaat, naar mijn familie en een vrouw voor mijn zoon neemt.’
:hr$ < jt< v= )t< v Q>k,@t «k< hG kt2 h·b«st$ @kt r= n«tuD < yk 39
Ik zei tegen mijn meester: ‘Misschien wil die vrouw niet met mij meegaan.’ Rasji Misschien wil die vrouw niet met mij meegaan – [Hebr. h kt2 – oelai – is geschreven zonder de letter u (wav), zodat het, zonder de puctuatie voor de klinkers ook als h kt – elai (voor mij) – gelezen kan worden. De betekenis zou dan zijn:] Eliëzer had een dochter en hij probeerde een voorwendsel te vinden op grond waarvan Avraham tegen hem zou zeggen dat dan Eliëzer zijn dochter aan Jitschak zou geven. Daarop zei Avraham tegen hem: „Mijn zoon is gezegend en jij bent vervloekt en wie vervloekt is kan zich niet binden aan iemand die gezegend is. [In Bereisjiet Rabba wordt Eliëzer een Kenaäniet genoemd. Kenaän was een zoon van Cham, die door Noach vervloekt werd (zie Gen. 9:25). Avraham en Jitschak echter waren nakomelingen van Sjem, de andere zoon van Noach, die gezegend was.]
221
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
WFº r S jhC km v u EQT t IfI t k n jk F J h uhQb p k hT fC Kv , v@r J$ t vNu« vh h· kt rnt«= HuD n :hCnU h=Tj P J N n hºb c k Ev) t I Tj e< k u 40
Hij zei daarop tegen mij: ‘Hasjem, wiens weg ik bewandeld heb, zal Zijn engel met jou meesturen, en jouw reis doen slagen; je zult een vrouw voor mijn zoon nemen uit mijn familie, uit mijn vaders huis.
h=e b ,h> hv u Qk º EUbT h tI«k@ot u h·Tj P J n@k t tIc= , h>F h, º kC tn Eve B T zI tDtn :h, < kt< n 41
Je zult pas zijn vrijgesteld van mijn eed, wanneer je bij mijn familie bent aangekomen en wanneer men haar jou niet willen meegeven, dan zult je bevrijd zijn van mijn eed.’
jhC km n EtB @WJ h@ot ov º r c t hCb«st$ Ehv«k, t EvIv h rn«Q tu< ih· gv@k t oI=Hv t«>ct< uD cn :vh< k g Q>k«v h=f«bt< r>J$t hFº r S 42
Toen ik vandaag aankwam bij de bron, zei ik: „Hasjem, God van mijn heer Avraham, laat U toch de reis die ik gegaan ben, doen slagen. Rasji
Toen ik vandaag aankwam – Ik ben vandaag vertrokken en ik ben vandaag aangekomen. Hieruit volgt dat het land waarheen hij reisde, hem tegemoet snelde (Sanhedrin 95a). Rav Acha [een Geleerde uit de tijd van de Talmoed] heeft gezegd: het gesprek van de knechten van de aartsvaderen is voor de Alomtegenwoordige aangenamer dan de Tora van de nakomelingen, want de episode van Eliëzer, die op zoek is naar een vrouw voor Jitschak wordt twee keer verteld in Tora, terwijl voor menige essentiële halacha alleen een aanwijzing te vinden is.
vh kº t hCTr n< t u c«ºtJ k ,tCm«Hv Evn k gv< vI hv u oh· Nv ihCg@k g c= Mb h>f«bt< vGBvD dn :QS< F n oh= n@y gn t> b@hbh<e J v 43
Zie, hier sta ik bij de waterbron en laat het zo zijn, dat het meisje dat naar buiten komt om water te scheppen en tegen wie ik zal zeggen: ‘Laat mij toch wat water drinken uit je kruik,’
jh> f«v@rJ$ t v) º t< v tuCv c· tJ t Wh=Kn d k o> du v,º J vC Tt@o D Ehk t vI rn< t uD sn :h
en dat tegen mij zal zeggen: ‘Drinkt u ook en ook voor uw kamelen zal ik water scheppen,’ laat zij de vrouw zijn die Hasjem bestemd heeft voor de zoon van mijn heer.’ U ook – U en ook de mannen die bij u zijn. Bestemd – [jh f« v – hochiach – Dit betekent] duidelijk en bekend maken en dat is de betekenis van alle hochiach dat in de Tora voorkomt: iets duidelijk maken. Sforno Laat zij de vrouw zijn die Hasjem bestemd heeft – Zoals onze Geleerden zeggen (Sota 2a): „Een Hemelse stem verklaart: ‘de dochter van deze man is bestemd voor deze man.’
Rasji
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 222
sr> Tu Vn º f J@k g VC Sf u E,tm«h vI ec r vFB v u hCQ k@k t rCCs k vKR f$ t oryF Ohbt$ Dvn :teJ v vh= kt r> n«tu< c· tJ T u v bh= gv 45
Ik was nog niet in mijzelf uitgesproken, of daar kwam Rivka naar buiten met haar kruik op haar schouder; zij daalde af naar de bron en ging water scheppen en toen zei ik tegen haar: ‘Laat mij toch wat drinken’ Ik was nog niet uitgesproken – [Lett.: „Ik had nog niet geëindigd met spreken.”] Ik was nog niet geeïndigd. En zo wordt elke tegenwoordige tijd soms in de verleden tijd k f ory – tèrem kilietie – in de uitgedrukt. Men had hier dus ook kunnen schreven: h,h onvoltooid verleden tijd en soms schrijft men het in de toekomstige tijd, zoals in Ijov 1:5. Sforno Dit bewijst dat zij door de Almachtige bestemd was om Jitschaks vrouw te worden. Ramban Daar kwam Rivka naar buiten – [Hoe wist de knecht dat zij Rivka heette?] Dit wijst erop dat hij haar naam hoorde toen hij in haar huis was, of ze vertelde hem haar naam al in het begin, zonder dat dit vermeld is in Tora. Rasji
o> du T J t? u v· eJ t Wh=Kn D@o du v,º J rnt«C Tu vh kº g n< EVS F srI TI u rvQ n T uD un :v,< e J v oh=Kn D v 46
Daarop haastte zij zich om haar kruik te laten zakken en zei: ‘Drink en ook voor uw kamelen zal ik water scheppen en hun te drinken geven.’ En ik dronk en ook de kamelen gaf zij te drinken.
r>J$t rIj º b@iC EktU, C@, C rnt«Q Tu T¸ t hCn@,C rT n« tu< V,« Q t kC tJ t< uD zn :vh s < h@k g oh=shn M v u VP º t@k g Eoz BF v oIGt< u v· Fk n IK@v = s k< h 47
Daarna vroeg ik haar: ‘Wiens dochter ben jij?’ en ze zei: ‘Een dochter van Betoeël, de zoon van Nachor, die Malka hem gebaard heeft.’ Daarop bevestigde ik de neusring aan haar neus en deed de armbanden om haar arm. Rasji
Vroeg ik… bevestigde ik – Hij draaide de volgorde om, want in werkelijkheid had hij haar eerst de sieraden gegeven en haar pas daarna gevraagd [wie ze was]. Maar hij veranderde de volgorde, opdat zij hem niet op zijn woorden zouden kunnen pakken en zouden zeggen: „Hoe heb je haar geschenken kunnen geven, terwijl je nog niet wist wie zij was?”
Ehb j F bv rIJ$t ov º r c t hCb«st$ Ehv«k, t EvIv h@,t Qr Qct$ u< v· IvhEt< uDjn :Ij$t@, C@,t ,jG e k ,n, º t QrC sC 48
Toen boog ik en wierp ik me neer voor Hasjem, en zegende ik Hasjem, de God van mijn meester Avraham, die mij op de juiste weg geleid heeft om de dochter van de broer van mijn meester mee te nemen voor zijn zoon.
hkº UshCDv t«k@o ? t u h·k UshCDv h=b«st$ @,t ,Gn,tu< sxHj ohG« R g ofF J h@ot vT UguDU yn :kt«t ih=n h@k g v>bp t u 49
Welnu, indien u goedgunstigheid en oprechtheid wilt bewijzen aan mijn meester, zeg het mij dan, en zo niet, zeg het mij [ook], opdat ik mij naar rechts of
223
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
naar links zal kunnen wenden.” Sforno Indien u goedgunstigheid en oprechtheid wilt bewijzen – Als u bereid bent uw dochter toe te staan zover weg te gaan en uw voorkeur op te geven, dat ze een man hier uit de omgeving trouwt, en op die manier de wens van mijn meester wilt vervullen... Oprechtheid – Waarmee u toont haar ware belangen na te streven door uw dochter eer en status te brengen door haar in Avrahams huis te brengen. Rasji Naar rechts – van de dochters van Jisjmaël. Naar links – van de dochters van Lot, die aan de linkerkant van Avraham woonden. [Tora geeft de richting aan als men met het gezicht naar het oosten staat. Dan is het noorden aan de linkerkant en het zuiden aan de rechterkant. Avraham woonde in Beër Sjeva en Lot woonde daar ten noorden van, dus links van Avraham en Jisjmaël woonde in het zuiden, dus rechts van Avraham.] (Ber. Rabba 60:9).
g> r Wh=kt r>CS kG fUb t>«k r· cS v tC mh v= Ivh
Toen antwoordde Lavan en Betoeël en zij zeiden: „Deze zaak is van Hasjem uitgegaan, wij kunnen niets goeds of slechts tegen u zeggen. Rasji
Toen antwoordde Lavan en Betoeël – Lavan was een slecht mens en hij haastte zich om vóór zijn vader te antwoorden. We kunnen niets tegen u zeggen – Wij kunnen u dit niet weigeren, noch door een slecht antwoord, noch door een goed antwoord, want het is duidelijk dat de zaak van Hasjem is uitgegaan, volgens uw woorden, dat Hij haar voor u bestemd heeft.
:vCS r=J$tF< Whºb«st$ @ick Ev) t hIv,U Q·ku jC e Wh=b p k v> ec r@v< B vD tb 51
Welnu, Rivka staat hier voor u, neem haar mee en ga en laat zij de vrouw worden van de zoon van uw meester, zoals Hasjem gesproken heeft.”
:v TJ Hu o·vhrc S@, t o= vr c t sc>g gG nJ r>J$tF< hv ? huD cb 52
Toen de knecht van Avraham deze woorden hoorde, wierp hij zich op de grond voor Hasjem.
Rasji
Wierp hij zich op de grond – Hiervan leren we dat men God moet bedanken voor een goed bericht.
i> , b ,«ºbS d nU F v· ec r k i=THu ohs º dcU Ecv z hIkfU ;xfF @hkF scgR v tmF IHu Ddb [hahnj] :V
Nu haalde de knecht zilveren en gouden voorwerpen te voorschijn en kleren en gaf die aan Rivka; en aan haar broer en aan haar moeder gaf hij lekkernijen. (Vijfde)
Rasji
Lekkernijen – Hij had allerlei vruchten meegenomen uit het Land Israël.
rnt«= Hu re«ºC c UnUCeH u Ubh·k Hu IN= g@r J$ t oh>J bt$ v< u tUvG UTQ J Hu UCkft«< HuD sb :h2jK J
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 224 54
Zij aten en dronken, hij en de mensen die bij hem waren en zij overnachtten en stonden de volgende ochtend op en toen zei hij: „Laat mij vertrekken naar mijn meester.”
Rasji
En zij overnachtten – [Hebr.: ubhk hu – wajjalinoe] Het woord v bhk – lina – in Tora duidt altijd op één overnachting.
:Q g
Daarop zei haar broer en haar moeder: „Laat het meisje nog bij ons blijven, een jaar of tien [maanden] en daarna kan zij gaan.” Daarop zei haar broer en haar moeder – En waar was Betoeël? Hij wilde het verhinderen, maar toen kwam er een engel en die doodde hem (Ber. Rabba 60:12). Een jaar – [Hebr.: ohn h – jamiem – lett.: „dagen”] Een jaar, zoals [in Wajjikra 25:29]: „Gedurende een jaar [jamiem] zal de lossing ervan kunnen plaats vinden.” [En uit de samenhang van de tekst blijkt daar duidelijk dat er een jaar wordt bedoeld.] Want dat is de tijd – een jaar – die men een maagd geeft om zich op het huwelijk voor te bereiden, om zich van sieraden te voorzien (Ketoebot 57a). Of tien – Tien maanden. En indien je wilt zeggen dat er tien dagen mee bedoeld zijn, [dan kan ik je antwoorden dat] het niet de gewoonte is van diegenen die een verzoek doen, om eerst iets kleins te vragen en om dan te zeggen: ‘als je het kleine niet wilt geven, geef dan het grotere.’ Sforno Een jaar of tien maanden – Ze vroegen om uitstel om Rivka geleidelijk te laten wennen aan het idee dat ze haar huis voor zo lange tijd zou verlaten, want zo een radikale verandering is moeilijk te accepteren.
Rasji
:h
Maar hij zei tegen hen: „Houd mij niet op, Hasjem heeft mijn reis doen slagen, laat mij gaan dan kan ik naar mijn heer gaan.”
:vh< P@, t v= kt$ J bu r$ · g
Hierop zeiden zij: „Laten wij het meisje roepen en om haar mening vragen.”
Om haar mening vragen – Hiervan leren we dat men geen vrouw mag uithuwelijken zonder haar instemming. Sforno Om haar mening te vragen – of ze wel in staat is om onmiddellijk te gaan (ondanks de trauma van zo ver weg te gaan).
Rasji
:Q
Zij riepen nu Rivka en vroegen haar: „Wil je met deze man meegaan?” En zij zei: „Ik ga mee.”
Rasji
Ik ga mee – Ook als jullie het niet goed vinden.
:uh<J bt$ @,t u o= vr c t sc>g@,t u V· Te bn@, < t u o= ,«jt$ v> ec r@, t UjG K J huD < yb 59
Nu deden zij Rivka, hun zuster, en haar min en de knecht van Avraham en zijn mannen uitgeleide.
225
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
,=t Qgº r z JC rhh u v· cc r hCpk t k h=hv$ T> t Ub,« ? jt$ Vk º Urnt« CHu Eve c r@, t UfI r<$c h uD x :uh J 60
Zij zegenden Rivka en zeiden tegen haar: „Onze zuster, moge je tot duizenden en tienduizenden worden en moge jouw nakomelingen de poorten van hen die jou haten innemen.”
Moge je tot duizenden en tienduizenden worden – Moge jij en je nakomelingen de zegen krijgen die tegen Avraham gezegd werd op de Berg Moria (Bereisjiet 22:17): „En Ik zal zeker je nakomelingen veelvuldig doen zijn, enz.” Moge het de wil van God zijn dat dit jou nakomelingen zullen zijn en niet die van een andere vrouw.” Sforno Dat je acceptabel en geliefd zal zijn door je echtgenoot als resultaat van je goede gedrag, zodat alleen door middel van jou de zegen, die God aan Avraham gegeven heeft, vervult moge worden en niet door middel van een andere vrouw.
Rasji
j> EHu Jh·tv hCr$jt< v bf= kT u ohKº n D v@k g Evb c F F r T u vh ,« Q rg$
Toen stond Rivka met haar meisjes op en zij reden weg op de kamelen en volgden de man, en de knecht nam Rivka mee en ging heen.
Ramban Toen stond Rivka met haar meisjes op – De Schrift vermeldt dat nadat zij aan Rivka en haar verzorgster toestemming hadden gegeven om te gaan en ook aan de bediende van Avraham en zijn mannen, Rivka opstond en haar dienstmeisjes riep. „En zij reden weg op de kamelen en volgden de man” want hij wees hun de weg. En de knecht nam Rivka mee en ging heen – Het doel hiervan is om ons te vertellen over zijn gedrevenheid, want nadat hij de stad verlaten had met al de vrouwen die hem volgden, nam de knecht Rivka bij zich en hij liet haar niet meer alleen, om haar te beschermen tegen ieder ongeluk onderweg. En Rabbi Avraham ibn Ezra heeft gezegd dat het betekent dat hij met Rivka liep en nimmer de vermoeidheid van de reis voelde, totdat hij Jitschak ontmoette. Sforno Eliëzer nam haar onder zijn hoede over, als agent van Jitschak (de echtgenoot), van de agent van haar familie. Zo werd ze de vrouw van Jitschak en van nu af aan was zij de meesteres van Eliëzer en Eliëzer haar dienaar.
:cd tC c=JIh tU>vu h·t«r h= j k r>tC tICº n tC C Eej m huD cx 62
Jitschak kwam nu net van een tocht naar Beër-Lachai-Roï – „de bron van de Levende Die mij aanschouwd heeft” – want hij woonde in het zuiden van het land. Van een tocht naar Beër-Lachai-Roï – Want hij was daarheen gegaan om Hagar naar zijn vader terug te brengen, opdat hij met haar zou trouwen (Ber. Rabba 60:14). Sforno Van een tocht naar Beër-Lachai-Roï – om te bidden op de plaats waar Hagars gebed was verhoord (16:14). Mara zijn gebed was reeds verhoord, nog voordat hij gebeden had en zijn voruw was reeds in aantocht, zoals we lezen (in Jesjaja 65:24): „Voordat zij roepen zal Ik antwoorden.” Rasji Want hij woonde in het zuiden van het land – Dicht bij die bron [Beër-Lachai-Roï], zoals er geschreven staat (Bereisjiet 20:1): „En vandaar reisde Avraham naar het land in
Rasji
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 226 het zuiden, en hij ging wonen tussen Kadesj en Sjoer,” en daar was de bron, want er staat geschreven (Bereisjiet 16:14): „Deze is tussen Kadesj en Bared.” Sforno Want hij woonde in het zuiden van het land – Jitschak woonde nog steeds ten zuiden van Beër-Lachai-Roï (met zijn vader) en hij had zich nog niet zelfstandig gevestigd in die tijd. Ramban Jitschak kwam nu net van een tocht naar Beër-Lachai-Roï – [Lett.: „Hij kwam van komende van de bron Lachai-Roï.] De Schrift vertelt dat Jitschak net teruggekomen was van een tocht naar de bron Lachai-Roï, waar hij daarvoor was aangekomen. Als er gestaan had dat hij ba – kwam – van Lachai-Roï, dan zou het erop geleken hebben dat hij daar woonde. Daarom was het noodzakelijk om te vermelden dat hij tICn t C (ba mibo) – hetgene betekent dat hij terug kwam van een tijdelijk bezoek aan de bron Lachai-Roï, naar de stad waar hij woonde. Een andere mogelijke verklaring is dat het woord tICn (mibo, een verbuiging van de infinitief) erop duidt dat Jitschak regelmatig naar die plaats ging, daar het een bedeplaats voor hem was, vanwege de openbaring van de engel aldaar [zie hierboven 16:14]. Nu was hij op de terugweg naar de plaats waar hij woonde, Beër Sjeva volgens Onkelos en hij ging naar het veld om een praatje te maken met zijn vrienden die daar waren [dit dus in tegenstelling tot Rasji, die meent dat Jitschak op weg was naar het veld om daar het avondgebed te zeggen] en onderweg kwam hij de knecht en Rivka tegen. Daarop wandelden ze allen gezamelijk naar Jitschaks woonplaats en „Jitschak bracht haar in de tent van zijn moeder Sara” (vers 67).
:ohBv u trº H u Euh bhg tI ¬Hu cr· g ,ICbp k v=s¬ C jU G > k eG jm h t>mH uD dx 63
Jitschak was naar buiten gegaan om te bidden op het veld, tegen het vallen van de avond, toen hij zijn ogen opsloeg en daar kamelen zag naderen. juG k – Om te bidden – Een uitdrukking van gebed, zoals in (Ps. 102:1) „Hij stort zijn gebed uit” (Berach. 26b, Ber. Rabba 60:4). Sforno En Jitschak was naar buiten gegaan om te bidden op het veld – Hij verliet de openbare weg om niet gestoord te worden door voorbijgangers en hij ging het veld in om daar te bidden, ondanks dat hij reeds in Beër-Lachai-Roï gebeden had. Maar nog voordat hij bad, werd hij al geantwoord. En zag kamelen naderen – Toen hij liep om te mediteren, liep hij in de richting van Eliëzer en Rivka, zoals er staat geschreven (in v. 65): „die ons daar in het veld tegemoet komt.” Toen Jitschak terug keerde van Beër-Lachai-Roï, reisde hij van noord naar zuid; degenen die van Charan kwamen, op weg naar Avrahams huis, reisden van oost naar west. Toen Jitschak van de weg afkeerde, wendde hij zich naar het oosten, zodat hij in de richting van de karavaan liep, die Rivka bracht, die dacht dat hij haar tegemoet kwam om haar welkom te heten.
Rasji
:k gn k«=PT u e· jm h@,t tr= Tu vhº b hg@,t Eve c r tI ¬T uD sx 64
En ook Rivka sloeg haar ogen op, en toen zij Jitschak zag en liet ze zich van de kameel afglijden. Rasji
En toen zij Jitschak zag – Zij zag hoe schitterend hij eruit zag en ze was van hem onder de indruk (Ber. Rabba 60:15). k gn k«=PT u – Ze liet zich afglijden – Ze liet zichzelf er vanaf glijden op de grond, zoals de vertaling van Onkelos luidt: ‘zij neigde naar de aarde, maar ze kwam niet op de
227
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24
grond,’ zoals (in Ber. 24:14): „Laat toch uw kruik zakken,” hetgeen Onkelos vertaalt met ‘neigen, schuin houden.’ [Of als in (Ps. 18:10]: „Hij boog de Hemel,” een uitdrukking voor ‘naar beneden, naar de aarde buigen, neigen.’ Ramban En toen zij Jitschak zag – Rasji zegt dat ze zag hoe schitterend hij was en Ibn Ezra zegt [in zijn commentar op vers 65] dat we de verzen moeten omdraaien. Dat betekent dat we het als volgt moeten lezen: En Rivka sloeg haar ogen op en ze zag Jitschak [vers 64] en ze zei tegen de knecht: „Wie is die man die daar in het veld loopt en ons tegemoet komt?” En de knecht antwoordde: „Dat is mijn meester.” [vers 65] Hierop liet ze zich van de kameel afglijden [vers 64] en daarop nam ze haar sluier en bedekte zich [vers 65]. Volgens mij [is er geen noodzaak om de verzen zo door elkaar te mixen, maar is de betekenis als volgt:] Toen Rivka een man in het veld zag lopen, haar te gemoet, terwijl hij zich haastte op de weg en door het veld naar haar toe kwam, begreep ze dat hij kwam om hen te zien en te begroeten of om hen in zijn huis uit te nodigen om daar te overnachten en ze deed was behoorlijk was voor een vrouw en ging netjes staan. En ze liet zich van de kameel afglijden – Rasji haalt Onkelos aan, die volgens Rasji vertaalt dat „zij neigde naar de aarde maar raakte niet de grond.” Maar de betekenis is niet dat ze zich van de kameel liet afglijden, maar dat ze, gezeten bovenop de kameel, zich naar één kant boog, haar gezicht afwendend. En een andere interpretatie van Onkelos zou kunnen zijn dat ze zich van bovenop de kameel liet afglijden. Sforno k gn k«=PT u – Sforno vertaalt hier als Ramban: Ze boog haar hoofd voor Jitschak vanaf haar zetel op de kameel, als een teken van respect.
sc=gv rnt« >Hu Ub,t º r e k Evs ¬ C QIk«vv< Evz K v JhItv@h n< scgQ v@k t rnt«C TuD vx :x ET u h·b«st$ tUvC 65
Zij zei tegen de knecht: „Wie is die man die ons daar in het veld tegemoet komt?” En de knecht antwoordde: „Dat is mijn meester.” Daarop nam zij haar sluier en bedekte zich.
Ibn Ezra Ze zei tegen de knecht – Dit vers hoort eigenlijk te staan voor vers 64.
xf , , u – Zij bedekte zich – Dit is een hitpael vorm, een wederkerende of lijdende werkwoordsvorm, zoals in „zij werd begraven” (Ber. 35:8) en in „het was gebroken” (Sjmoeël I, 4:18). Sforno Zij bedekte zich – want ze was bang om naar Jitschak te kijken, zoals (in Sjemot 3:6): „En Mosje bedekte zijn gezicht.”
Rasji
:vJ$t oh=r cS v@k F ,>t e· jm hk sc=gv r>Px huD ux 66
De knecht vertelde nu aan Jitschak alles wat er gebeurd was.
Rasji
De knecht vertelde – Hij vertelde hem de wonderen die hem waren overkomen, dat het land naar hem was toegesneld [zie Rasji op vs. 42] en dat hij dankzij zijn gebed Rivka ontmoet had (Ber.Rabba 60:16).
v· cv, tk@hv T u vG ec r@, t jH EHu INº t vC rG Evk v,«Ftv ej Q m h vC tc huD zx p :IN< t h>r$jt< e= jm h o>j BH u 67
Jitschak bracht haar naar de tent van Sara, zijn moeder, en hij nam zich Rivka tot vrouw en hij beminde haar en zo troostte Jitschak zich over zijn moeder.
BEREISJIET / GENESIS – CHAJJEI SARA – HOOFDSTUK 24 228 Naar de tent van Sara, zijn moeder – En hij bracht haar naar de tent, en zij werd naar het voorbeeld van Sara, zijn moeder, dat wil zeggen, zie, zij was Sara, zijn moeder. [„Naar de tent van Sara” zou moeten zijn: vr a v kv,«t, zonder de v voor v kv,«t. Echter, er staat vr a v kv,«tv en dat betekent niet „de tent van Sara,” maar „naar de tent, Sara, zijn moeder,” hetgeen betekent dat hij haar naar de tent bracht, en zie, daar zag hij dat zij als zijn moeder was. Het was alsof Sara herleefde.] Want al de tijd dat Sara nog leefde, brandde er een licht van vrijdag tot vrijdag, en rustte er een zegen op het deeg en er hing altijd een wolk boven de tent, maar nadat zij gestorven was, was dit allemaal opgehouden. En nu, dat Rivka in de tent kwam, keerde dat alles weer terug (Ber. Rabba 60:16). Ramban Jitschak bracht haar naar de tent van Sara, zijn moeder – Het doel van het vers is om ons te vertellen hoe Jitschak zijn moeder eerde, want nadat Sara gestorven was hadden zij niet haar tent afgebroken, want ze zeiden: „Laat geen andere vrouw komen in de tent van onze eerbiedwaardige meesteres.” Maar toen hij Rivka zag, bracht hij haar in de tent ter ere van haar en nam haar zich tot zijn vrouw. Dat is de betekenis van de woorden: „en hij beminde haar en zo troostte hij zich over zijn moeder,” hetgeen betekent dat hij ten diepste bedroefd was over zijn moeder en dat hij geen troost vond totdat hij getroost werd door zijn vrouw door zijn liefde voor haar. Wat kan anders de reden zijn dat de Schrift vermeldt dat een man zijn vrouw bemint? Maar Onkelos verklaart het vers anders, namelijk: Jitschak bracht haar naar de tent en zie, zij was als Sara, zijn moeder. En dit is de reden dat Tora de liefde van Jitschak voor zijn vrouw vermeldt, want het was om haar rechtvaardigheid en haar goede daden dat hij haar beminde en troost vond bij haar. En zo verklaart ook de Midrasj Rabba (60:15) het: „Voordat Sara overleed, rustte er altijd een zegen op haar deeg. [Na haar dood stopte dat, maar toen Rivka kwam, keerde de zegen terug.]” Rasji Over zijn moeder – Het is de algemene gewoonte dat zolang iemands moeder nog leeft, hij aan haar gehecht is, en als zij overlijdt, troost hij zich met zijn vrouw. Rasji