-beschikking vaststelling ernst en spoedeisendheid instemming saneringsplan Sportlaan 32 Driebergen, gemeente Utrechtse Heuvelrug datum nummer bijlagen sector referentie locatiecode
1.
22 februari 2006 2006WEM005405i 3 Bodemsanering G.J. van Bergen
UT 0316/00082
Inleiding Gedeputeerde staten van Utrecht hebben op 15 november 2005 een melding als bedoeld in artikel 28 van de Wet bodembescherming (Wbb) ontvangen van Creon Vastgoed BV, Dortmundstraat 30, 7418 BH te Deventer. De melder is voornemens de bodem ter plaatse van de voormalige rubberfabriek Tirub b.v. aan de Sportlaan 32 te Driebergen te saneren. Op het voormalige bedrijfsterrein zullen woningen worden gebouwd. Het bodemonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de volgende kadastrale percelen: gemeente Driebergen-Rijsenburg (thans gemeente Utrechtse Heuvelrug) sectie A nrs. 668, 1103, 1217, 1301, 1302 en 1482. Bij deze melding zijn bodemonderzoeksrapporten en een saneringsplan gevoegd. Deze rapporten zijn opgesomd onder punt 4.1.
2.
Beschikking De ons verstrekte rapporten hebben wij op volledigheid en op inhoud beoordeeld. Aan de hand van deze gegevens besluit ons college het volgende. Ter plaatse van de kadastrale percelen, gemeente Driebergen-Rijsenburg, sectie A, nummers 668, 1103, 1301, 1302 en 1482 is sprake van meerdere gevallen van bodemverontreiniging: zoals bedoeld in artikel 29 eerste lid Wbb: - Geval 1 betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie zoals bedoeld in artikel 29 eerste lid Wbb. Op grond van artikel 37 Wbb is er geen noodzaak om dit geval spoedig te saneren; - Geval 2 betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging met vluchtige alifatische chloorkoolwaterstoffen zoals bedoeld in artikel 29 eerste lid Wbb. Op grond van artikel 37 Wbb is het noodzaak om geval 2 spoedig te saneren. Met de sanering moet uiterlijk binnen 4 jaar na inwerkingtreding van deze beschikking worden begonnen; - Geval 3 betreft een geval van niet ernstige bodemverontreiniging met asbest. Op grond van artikel 37 Wbb is er geen noodzaak om dit geval spoedig te saneren. Wij stemmen in met het saneringsplan zoals bedoeld in artikel 39 Wbb. Indien de adressant van deze beschikking tot instemming met het saneringsplan uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit nog geen begin heeft gemaakt met de uitvoering van de sanering, vervalt onze instemming met het saneringsplan van rechtswege na verstrijking van deze vijf jaar. Deze beperkte duur baseren wij op onze bevoegdheid ex. art. 39, lid 2 Wbb om
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
1/12
voorschriften te verbinden aan onze instemming.
3.
Procedure Bij de voorbereiding van deze beschikking wordt de inspraakprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Deze procedure is in hoofdstuk 6 'Bodemsanering' van de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995 in beginsel verplicht gesteld. De door ons te hanteren beslistermijn is 15 weken. De aanvangsdatum van de beslistermijn is 15 november 2005. De ontwerpbeschikking, de bijbehorende rapporten en overige documenten zijn gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden hebben gedurende deze periode hun zienswijze over de ontwerpbeschikking naar voren kunnen brengen. Er zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ingebracht. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, vijfde lid Wbb hebben wij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Driebergen-Rijsenburg (inmiddels: gemeente Utrechtse Heuvelrug) en de VROM Inspectie, regio Noord-West te Haarlem in kennis gesteld van ons voornemen de beschikking te nemen. Het voornemen is gepubliceerd en het definitieve besluit wordt eveneens gepubliceerd in een huis-aan-huisblad in de gemeente DriebergenRijsenburg (inmiddels: gemeente Utrechtse Heuvelrug).
4.
Overwegingen die ten grondslag liggen aan deze beschikking 4.1 Rapporten De volgende rapporten liggen ten grondslag aan deze beschikking: - Indicatief onderzoek puin aan de Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink milieutechnisch adviesbureau b.v., projectnr. M02-099, 27 juni 2002; - Verkennend milieukundig bodemonderzoek op de Sportlaan 32 te Driebergen, Lexmond milieu-adviezen b.v., kenmerk 02.23359/EVS, juli 2002; - Nader bodemonderzoek aan de Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink milieutechnisch adviesbureau b.v., projectnr. 02-151.N, 15 december 2003; - Aanvullend bodemonderzoek aan de Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink Milieutechnisch adviesbureau b.v., projectnummer M02-151.A, 29 juni 2004; - Aanvullend diep grondwateronderzoek Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink milieutechnisch adviesbureau b.v., kenmerk M2.187.09, 22 november 2004; - Aanvulling nader onderzoek Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink milieutechnisch adviesbureau b.v., kenmerk. M2.187.12, 1 februari 2005; - Verkennend en nader bodemonderzoek naar asbest in de bodem aan de Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink milieutechnisch adviesbureau b.v., kenmerk. M02.151.A2, 5 oktober 2005; - Saneringsplan bodemsanering aan de Sportlaan 32 te Driebergen-Rijsenburg, Vink milieutechnisch adviesbureau b.v., kenmerk. M02.151.S, 8 november 2005. 4.2 Verontreinigingssituatie grond en grondwater De bodem van de locatie is onderzocht op de aanwezigheid van bodemverontreiniging ten gevolge van de diverse voormalige bedrijfsactiviteiten die op de locatie hebben plaatsgevonden. De resultaten van de bodemonderzoeken laten zien dat er sprake is van bodemverontreiniging die aanwezig is op alle onder punt 2 genoemde kadastrale percelen. Het betreft verontreinigingen met minerale olie, vluchtige alifatische chloorkoolwaterstoffen (VOCl) en asbest.
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
2/12
Wij beschouwen deze verontreinigingen als afzonderlijke gevallen van bodemverontreiniging. Er is immers geen sprake van een technische en organisatorische samenhang tussen deze verontreinigingen. Daarnaast vraagt elk van de verontreinigingen om een specifieke technische saneringsaanpak. De afzonderlijke gevallen zijn hieronder omschreven. Geval 1: minerale olie Centraal op het voormalige bedrijfsterrein, ter hoogte van de voormalige bedrijfsbebouwing, bevindt zich een verontreiniging met minerale olie. Het betreft hydrauliekolie. In een deel van de vlek, ter plaatse van een ondergrondse HBO-tank, zijn tevens vluchtige aromaten aangetroffen. In zowel de grond als het grondwater zijn concentraties minerale olie en plaatselijk concentraties vluchtige aromaten aangetoond tot boven de interventiewaarde. De verontreinigingen in de grond zijn hoofdzakelijk aanwezig vanaf maaiveld tot maximaal 3,5 meter beneden maaiveld. In het grondwater is tot maximaal 3,5 meter beneden maaiveld verontreiniging aangetoond. Gezien de aard van de verontreiniging (hydrauliekolie) liggen de streefwaarde-contouren van de grond en het grondwater op elkaar. Op bijlage 1 is de ligging van de streefwaarde-contour voor minerale olie in de grond en het grondwater weergegeven. De verontreiniging met vluchtige aromaten valt binnen de streefwaarde-contour van minerale olie. Geval 2: VOCl Op een groot deel van het voormalige bedrijfsterrein is in het grondwater een verontreiniging met VOCl aangetoond. Het betreft de componenten tetrachlooretheen, trichlooretheen, cis-1,2dichlooretheen en 1,1,1-trichloorethaan. De VOCl-verontreinigingen zijn aangetoond in het ondiepe grondwater en hebben zich in geringe mate verspreid in zuidwestelijke richting. Binnen deze VOCl-vlek zijn ook cresolen aangetroffen. De maximaal aangetroffen concentratie aan cresolen ligt beneden de interventiewaarde. Alleen ter plaatse van de voormalige wasplaats op het achterterrein heeft verspreiding buiten het voormalige bedrijfsterrein plaatsgevonden in de richting van kadastraal perceel gemeente Driebergen-Rijsenburg sectie A nr. 1482. Op bijlage 2 is de ligging van de interventiewaardecontour voor VOCl in het ondiepe grondwater weergegeven. Geval 3: asbest De bovengrond (bovenste 0,5 à 1 meter minus maaiveld) van het voormalige bedrijfsterrein is verontreinigd met asbest. De interventiewaarde is in geen van de geanalyseerde monsters van het nader onderzoek overschreden. Op basis van eerder uitgevoerde onderzoeken kan echter niet worden uitgesloten dat er plaatselijk kernen met hogere gehalten aan asbesthoudend materiaal aanwezig zijn. Voorts is uit de onderzoeken gebleken dat de bovengrond op alle onder paragraaf 1 genoemde kadastrale percelen integraal licht verontreinigd (boven de streefwaarde) is met de metalen zink en koper en PAK. Plaatselijk zijn overschrijdingen van de tussenwaarde voor deze componenten aangetoond. Wat deze verontreinigingen betreft is geen directe relatie met de voormalige bedrijfsactiviteiten aanwezig. Deze verontreinigingen vallen buiten de reikwijdte van onderhavig saneringsplan en leveren geen gebruiksbeperkingen op voor de toekomstige functie. Of een geval van bodemverontreiniging al dan niet ernstig is, wordt beoordeeld aan de hand van twee circulaires: de circulaire Saneringsregeling Wet bodembescherming: Beoordeling en Afstemming, van 19 december 1997, paragraaf 2.3.3, nummer DBO/97587346, gepubliceerd Staatscourant 12 januari 1998;
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
3/12
-
de circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van 4 februari 2000, nummer DBO/1999226863, gepubliceerd Staatscourant 24 februari 2000. Ingevolge deze circulaires is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie gemeten in grond in minimaal 25 m3 bodem of gemeten in grondwater in minimaal 100 m3 bodem hoger blijkt te zijn dan de interventiewaarde. Omdat er hier ook sprake is van een verontreiniging met asbest, wordt ook getoetst aan: Brief aan Tweede Kamer van 3 maart 2004, 28 663 en 28 199, nr. 15 (ook wel “beleidsbrief asbest”genoemd); Milieuhygienisch saneringscriterium bodem , protocol asbest, Ministerie van VROM, december 2004. Geval 1 De gemiddelde concentratie minerale olie gemeten in grond en grondwater in respectievelijk minimaal 25 m3 en minimaal 100 m3 blijkt hoger te zijn dan de interventiewaarde voor deze stof. Geval 1 betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Geval 2 De gemiddelde concentratie aan VOCl gemeten in het grondwater in minimaal 100 m3 blijkt hoger te zijn dan de interventiewaarde voor deze stof. Geval 2 betreft een geval van ernstige bodemverontreiniging. Geval 3 De gemiddelde concentratie aan asbest gemeten in de contactzone blijkt niet hoger te zijn dan 100 mg/kg d.s. gewogen. Geval 3 betreft een geval van niet ernstige bodemverontreiniging. Het verrichte bodemonderzoek voldoet naar het oordeel van ons college aan de daartoe bij of krachtens de Wbb gestelde vereisten. De informatiekwaliteit komt overeen met de eisen zoals weergegeven in het Protocol voor het Nader Onderzoek Deel 1 (naar de aard en concentratie van verontreinigende stoffen en de omvang van bodemverontreiniging), Sdu Uitgevers, Den Haag 1993. Voor wat betreft de onderzoeken naar asbest komt de informatiekwaliteit overeen met de eisen zoals weergegeven in de NEN 5707 (vooronderzoek, inspectie, monsterneming en analyse i.g.v. asbest in de (water)bodem; deze norm sluit aan bij de NVN 5725 en NEN 5740). 4.3 Spoed en tijdstip van sanering Tot het moment waarop de wijziging van de Wet bodembescherming in werking trad (1 januari 2006) is voor wat betreft het saneringstijdstip getoetst aan de circulaire Saneringsregeling Wet bodembescherming: beoordeling en afstemming van 19 december 1997, bijlage 7, nummer DBO/97587346, gepubliceerd Staatscourant 12 januari 1998. Door de inwerkingtreding van de wijziging van de Wbb is deze circulaire niet meer in zijn geheel bruikbaar. Zie in dit kader de overgangsbepalingen van wetsvoorstel 29462, artikel II, derde lid. Voor wat betreft de definitieve beschikking is eveneens getoetst aan de concept-Circulaire bodemsanering 2006 (versie 17 januari 2006). In die ciculaire staat de uitwerking van het saneringscriterium centraal waarmee wordt vastgesteld of een spoedige sanering noodzakelijk is. Een geval van ernstige bodemverontreiniging moet spoedig worden gesaneerd, tenzij is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat dit geval, gelet op het huidige gebruik van de bodem, geen actueel humaan, ecologisch of verspreidingsrisico tot gevolg heeft. Een actueel risico is een
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
4/12
risico dat zich feitelijk voordoet gezien het gebruik van de bodem ten tijde van het geven van deze beschikking. In het kader van het nader onderzoek is een risicoanalyse uitgevoerd voor de bodemverontreiniging ten gevolge van de voormalige bedrijfsactiviteiten voor de toekomstige functie met tuin. Hieruit blijkt dat er sprake is van spoed om geval 2, de verontreiniging met VOCl, te saneren. Dit is niet het geval voor geval 1, de verontreiniging met minerale olie: er is er geen sprake van spoed om geval 1 te saneren. Voor geval 2 is uitsluitend sprake van noodzaak om spoedig te saneren op basis van verspreidingsrisico's, vanwege de te verwachten jaarlijkse toename van het volume verontreinigd grondwater. Dit betekent dat uiterlijk binnen vier jaar na inwerkingtreding van deze beschikking met de sanering dient te worden gestart. Gezien de voorgenomen woningbouw op de locatie dient de sanering van geval 1 en deels van geval 2 voorafgaand aan de woningbouw te worden uitgevoerd. In paragraaf 4.5 van onderhavige beschikking wordt hier nader op ingegaan. 4.4 Afweging saneringsdoelstelling Op basis van artikel 38 Wbb dient de doelstelling van bodemsanering in beginsel te zijn: herstel van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier. Om dit te bereiken dient de tot het geval behorende verontreiniging volledig te worden verwijderd, tenzij sprake is van locatiespecifieke omstandigheden als bedoeld in het Besluit locatiespecifieke omstandigheden van 2 april 2002, Stb. 192. Ons college concludeert dat bij de sanering van onderhavig gevallen van bodemverontreiniging mag worden afgeweken van volledige verwijdering om doelmatigheidsoverwegingen, milieu- en maatschappelijke rendementsoverwegingen. De verontreiniging kan kosteneffectief en milieuhygiënisch verantwoord worden gesaneerd. De verdere uitwerking van de saneringsdoelstelling dient plaats te vinden aan de hand van de Regeling locatiespecifieke omstandigheden (Stcrt. 2002, 195, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2004, 105). De saneringsdoelstelling is als volgt: • Het zoveel mogelijk verwijderen van verontreinigingen en het aanbrengen van een leeflaag binnen het te ontgraven gebied zoals weergegeven op bijlage 1, zodat na sanering de beoogde bestemming in milieuhygiënische zin mogelijk wordt gemaakt; • Het voorkomen van verdere verspreiding van verontreinigingen; • Het zoveel mogelijk beperken van nazorgmaatregelen en gebruiksbeperkingen na sanering als gevolg van de achtergebleven verontreinigingen. Nadat de sanering is uitgevoerd dient de bovengrond van het te ontgraven gebied zoals weergegeven in bijlage 1, in milieuhygiënische zin te voldoen aan de bodemgebruiksvorm I: “wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen” (BGW-I). Voor de ondergrond dient een stabiele eindsituatie te worden bereikt binnen een periode van maximaal 30 jaar. Hierbij wordt minimaal trede 3 van de saneringsladder nagestreefd. 4.5 Saneringsplan De sanering kent 3 fasen: Fase 1: ontgraving olieverontreiniging;
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
5/12
Fase 2: intensieve aanpak ondergrond: in-situ bioremediatie; Fase 3: extensieve aanpak ondergrond: monitoring grondwater. 4.5.1 Fase 1 Tijdens fase 1 zal de met olie en vluchtige aromaten verontreinigde grond onder een minimaal talud van 1:1 in den droge worden ontgraven. Vooralsnog wordt de ontgraving onderverdeeld in drie ontgravingsputten. Als terugsaneerwaarde geldt de streefwaarde voor minerale olie en vluchtige aromaten. De globale ligging van de streefwaardecontour voor minerale olie is weergegeven op bijlage 1. De ontgravingsdiepte zal naar verwachting maximaal 3,5 meter beneden maaiveld bedragen. De vrijkomende sterk met olie verontreinigde grond zal direct worden afgevoerd naar een erkende verwerker. De zintuiglijk schone dan wel licht met olie verontreinigde grond wordt op de locatie tijdelijk in depot opgeslagen. Voor een gedetailleerde beschrijving, inrichting en handling van de depots wordt verwezen naar het saneringsplan paragraaf 4.3. In aanvulling op het saneringsplan stellen wij vast dat de depots maximaal 4 weken op de locatie aanwezig mogen zijn. Na ontgraving van de asbesthoudende bovengrond dient, in aanvulling op het saneringsplan, een tussentijdse uitkeuring van de ontgravingsgrenzen op zowel asbest als minerale olie (en bij ontgravingsput 1 aangevuld met vluchtige aromaten) plaats te vinden conform VKB protocol 6001. De eindbemonstering van de ontgraving wordt conform VKB protocol 6001 uitgevoerd op de componenten minerale olie en bij ontgravingsput 1 aangevuld met vluchtige aromaten. De ontgravingsputten worden aangevuld met grond die voldoet aan BGW-I kwaliteit. Het bemalingswater dat vrijkomt bij het in den droge ontgraven van de verontreinigde grond wordt op de locatie in een speciaal daarvoor ontworpen zuiveringsinstallatie gezuiverd en vervolgens geloosd op het riool aan de Sportlaan. Aangezien er sprake is van asbesthoudende bovengrond, alsmede de ligging van de saneringslocatie in een woonwijk, dient te worden gewerkt onder toxiciteitsklasse 3T /0F (asbestcondities). Vooruitlopend op de VROM-publicatie 5183 “Handreiking mobiel reinigen, opslag en transport van asbesthoudende bulkmaterialen”, september 2005 en in aanvulling op het saneringsplan stellen wij het volgende: - Het zeven van de bovengrond dient plaats te vinden over een sterrenzeef of een schudzeef, Gebruik van een trommelzeef is alleen toegestaan met actieve luchtafzuiging; - Het vochtgehalte van de gezeefde en depotgrond dient meer dan 10% te bedragen; - Er dienen regelmatig luchtmetingen te worden uitgevoerd conform een nog op te stellen luchtmeetprotocol. Voor het ontgraven, zeven en afvoeren van het asbesthoudende materiaal alsmede het luchtmeetprotocol met daarin opgenomen de meetstrategie en de meetmethodes, moet door de aannemer een Plan van Aanpak worden opgesteld dat moet worden getoetst door een Hogere Veiligheidsdeskundige (HVK-er). Dit plan van aanpak maakt deel uit van het op te stellen V&Gplan. Een exemplaar van het V&G-plan dient ter beoordeling aan ons college te worden overlegd uiterlijk 2 weken vóór de geplande start van de sanering. 4.5.2 Fase 2 Fase 2 richt zich op de intensieve aanpak van de VOCl-verontreiniging in de ondergrond met behulp van gestimuleerde biologische afbraak op basis van het TCE-concept. Ter stimulatie van de biologische afbraak wordt de koolstofbron protamylasse toegevoegd. De protamylasse wordt door middel van onttrekking van een in-situ saneringssysteem (onttrekking en infiltratie van grondwater) actief verspreid in de bodem. Het systeem zal grotendeels ondergronds worden
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
6/12
aangelegd. Fase 2 wordt gelijktijdig met de bouw van de nieuwe woningen uitgevoerd. Er dient dan ook nauwe afstemming tussen de nieuwbouw- en bodemsaneringswerkzaamheden plaats te vinden. Terugsaneerwaarde grondwater Er wordt gestreefd naar het verwijderen van de verontreiniging met VOCl tot onder de tussenwaarde. De terugsaneerwaarden zijn weergegeven in tabel 1: Tabel 1 – Terugsaneerwaarden grondwater Parameter Tetrachlooretheen (per) Trichlooretheen (tri) Cis-1,2 dichlooretheen (cis) Vinylchloride (VC) 1,1,1 trichloorethaan
Concentratie ('g/l) 20 50* 10 2,5 150
* voor tri is de terugsaneerwaarde lager dan de tussenwaarde vanwege de lage terugsaneerwaarde van de afbraakprodukten cis en VC
Monitoring voortgang fase 2 Om de voortgang van fase 2 te beoordelen worden periodiek grondwatermonsters geanalyseerd. Voor het monitoringsprogramma wordt verwezen naar het saneringsplan. Fase 2 zal worden afgesloten als de concentraties in de peilbuizen dermate zijn afgenomen dat verwacht mag worden dat de beoogde doelstelling zal worden bereikt zonder verdere actieve insitu bioremediatie. Dit betekent dat wanneer de concentraties in de peilbuizen de terugsaneerwaarde zullen benaderen er zal worden overgegaan op fase 3. In aanvulling op het saneringsplan stellen wij dat in slechts 2 peilbuizen een maximale concentratie van tweemaal de interventiewaarde mag worden aangetroffen voor de componenten tetrachlooretheen, cis-1,2dichlooretheen, vinylchloride en 1,1,1-trichloorethaan en voor trichlooretheen een maximale concentratie van 100 Ng/l. De verwachting is dat de oplevering van de woningen gelijktijdig plaatsvindt met de afronding van fase 2 van de bodemsanering. 4.5.3 Fase 3 Tijdens de extensieve fase 3 vindt periodiek monitoring van het grondwater plaats conform het monitoringsprogramma in het saneringsplan. Tijdens deze fase zijn de nieuwe woningen reeds bewoond. Vooralsnog wordt uitgegaan van een periode van minimaal 4 jaar voor fase 3. Na 4 jaar wordt beoordeeld of aan de doelstelling, het bereiken van een stabiele eindsituatie, is voldaan. In het saneringsplan op pagina 28 is beschreven hoe dit zal worden getoetst. Tijdens fase 3 dienen jaarlijks voortgangsrapportages te worden ingediend. 4.5.4 Planning en ijkmomenten Fase 1 zal in de eerste helft van 2006 worden opgestart en de uitvoering zal ca. één maand in beslag nemen. Binnen drie maanden na afronding van fase 1 zal een tussentijds evaluatierapport ter goedkeuring aan ons college worden ingediend in drievoud (ijkmoment 1). Aansluitend aan fase 1, gelijktijdig met de bouwwerkzaamheden, zal fase 2 worden uitgevoerd. Op basis van laboratoriumtesten wordt de duur van fase 2 vooralsnog ingeschat op ca. één jaar. Zes maanden na de start van fase 2 wordt een voortgangsrapport ter goedkeuring bij ons college in drievoud ingediend. Hierin wordt geëvalueerd (ijkmoment 2) of de gekozen saneringstechniek voor deze locatie afdoende werkzaam is. Indien blijkt dat de gekozen saneringstechniek niet functioneert dient tevens een gedetailleerde uitwerking van het terugvalscenario te worden ingediend. Na goedkeuring van ons college wordt of fase 2 voortgezet of wordt het
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
7/12
terugvalscenario in werking gezet Na afronding van fase 2 dient de saneerder binnen drie maanden een interim-evaluatierapport (in drievoud) bij ons college in te dienen. Hierin wordt gemotiveerd waarom kan worden overgestapt op fase 3. Na goedkeuring (ijkmoment 3) hiervan kan overgegaan worden naar fase 3. Fase 3 zal naar verwachting ca. 4 jaren in beslag nemen. Jaarlijks zullen voortgangsrapportages bij ons college worden ingediend. Fase 3 zal worden afgesloten met een evaluatierapport. In dit evaluatierapport zal tevens het definitieve nazorgplan zijn opgenomen. Na goedkeuring (ijkmoment 4) hiervan door ons college, zal zonodig worden overgegaan op nazorg. 4.5.5 Actie- en signaalwaarden Tijdens fase 2 en fase 3 zijn actie- en signaalwaarden van toepassing. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen actie– en signaalwaarden voor het optreden van: - ongewenste verspreiding van de verontreiniging; - actuele humane risico’s. Ongewenste verspreiding van de verontreiniging In tabel 2 zijn de actie- en signaalwaarden weergegeven. Voor de afleiding van de actie- en signaalwaarden wordt verwezen naar paragraaf 4.8 van het saneringsplan. Tabel 2 -
Actie- en signaalwaarden (in 'g/l) gedurende fase 2 en 3 voor ongewenste verspreiding
Parameter Tetrachlooretheen Trichlooretheen Cis-1,2-dichlooretheen Vinylchloride 1,1,1-trichloorethaan
Signaalwaarden 5 5 5 1,25 75
actiewaarden 10 10 10 2,5 150
De controle op ongewenste verspreiding vindt periodiek plaats in de peilbuizen Pb312, Pb313 en Pb314. Bij overschrijding van de signaalwaarden wordt de desbetreffende peilbuis maandelijks bemonsterd. Deze intensievere bemonstering wordt beëindigd indien bij twee opeenvolgende bemonsteringen de concentraties beneden de signaalwaarden liggen. Bij overschrijding van de actiewaarden wordt het bevoegd gezag hiervan terstond in kennis gesteld en vindt direct een herbemonstering van de desbetreffende peilbuis plaats. Bij bevestiging zal uiterlijk binnen een maand een plan van aanpak voor de te treffen maatregelen ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden gestuurd. In het saneringsplan zijn de te treffen maatregelen in hoofdlijnen geschetst in paragraaf 4.8. Ongewenste actuele humane risico’s In tabel 3 zijn de actie- en signaalwaarden weergegeven. Voor de afleiding van de actie- en signaalwaarden wordt verwezen naar paragraaf 4.8 van het saneringsplan.
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
8/12
Tabel 3 -
Actie- en signaalwaarden (in 'g/l) gedurende fase 2 en 3 voor actuele humane risico’s
Parameter Cis-1,2-dichlooretheen Vinylchloride
Signaalwaarden 760 250
actiewaarden 1520 500
De controle op actuele humane risico’s vindt periodiek plaats in de peilbuizen Pb300 t/m Pb314. Bij overschrijding van de signaalwaarden wordt de desbetreffende peilbuis gedurende fase 2 tweewekelijks bemonsterd en gedurende fase 3 maandelijks. Deze intensievere bemonstering wordt beëindigd indien bij twee opeenvolgende bemonsteringen de concentraties beneden de signaalwaarden liggen. Bij overschrijding van de actiewaarden wordt het bevoegd gezag hiervan terstond in kennis gesteld en vindt direct een herbemonstering van de desbetreffende peilbuis plaats. Bij bevestiging zal uiterlijk binnen een maand een plan van aanpak voor de te treffen maatregelen ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden gestuurd. In het saneringsplan zijn de te treffen maatregelen in hoofdlijnen beschreven in paragraaf 4.8. 4.5.6 Terugvalscenario Niet uitgesloten kan worden dat de verontreinigingssituatie en/of de omstandigheden in de bodem afwijken van de verwachte situatie gebaseerd op de onderliggende onderzoeken. Om toch de saneringsdoelstelling te behalen kunnen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. In het saneringsplan is in paragraaf 4.6 een aantal mogelijke afwijkingen met mogelijke aanvullende maatregelen geschetst. Wanneer u tijdens de saneringswerkzaamheden meent te moeten afwijken van het saneringsplan, dan dient u ons hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen. Dit geldt in het bijzonder wanneer tijdens de sanering asbest in concentraties boven de 100 mg/kg d.s. gewogen wordt aangetroffen. Deze afwijking(en) behoeft vooraf instemming van ons college. Indien ondanks maximale inzet en tussentijdse aanpassingen aan het systeem geen stabiele eindsituatie bereikt kan worden, kan bij ons college een verzoek worden ingediend om te mogen overschakelen op een saneringsvariant die primair gericht is op eeuwigdurende beheersing en monitoring van de achtergebleven verontreinigingen. Daartoe dient de saneerder een nieuw saneringsplan ter instemming in te dienen bij ons college. 4.5.7 Nazorg en gebruiksbeperkingen Voorafgaand aan de bodemsanering is grondwerk ter plaatse van de locatie niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van ons college. Ten aanzien van de grond in het ontgravingsgebied gelden nà sanering geen gebruiksbeperkingen. Voor het grondwater geldt dat zowel voor als na de bodemsanering op en nabij de interventiewaarde-contour van VOCl geen grondwater mag worden onttrokken zonder schriftelijke toestemming van ons college. In het grondwater zal een restverontreiniging achterblijven. Voor zover in het grondwater een stabiele eindsituatie wordt bereikt, is geen actieve nazorgverplichting van toepassing. Indien de stabiele eindsituatie onverhoopt niet wordt bereikt dan dient de saneerder een volledig uitgewerkt terugvalscenario ter beoordeling en vaststelling bij beschikking aan ons voor te leggen. In genoemde beschikking zullen de nazorgbepalingen worden vastgelegd. De in het saneringsplan beschreven sanering voldoet aan het bij of krachtens artikel 38 Wbb en hoofdstuk 6 'Bodemsanering' van de Provinciale Milieuverordening Utrecht bepaalde. Met in
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
9/12
achtneming van het gestelde in dit besluit kunnen wij instemmen met het saneringsplan voor de locatie. 4.6 Saneringsuitvoering De sanering wordt uitgevoerd overeenkomstig: • de Beoordelingsrichtlijn uitvoering bodemsanering: BRL SIKB 7000 van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB), • het SIKB protocol 7001: Uitvoering van landbodemsanering met conventionele methoden, en • het SIKB protocol 7002: Uitvoering van landbodemsanering met in-situ methoden. 4.7
Milieukundige begeleiding
De werkzaamheden vinden plaats onder continue milieukundige begeleiding overeenkomstig: - de beoordelingsrichtlijn milieukundige begeleiding: BRL 6000 van het SIKB; - het VKB-protocol 6001: Milieukundige begeleiding en evaluatie landbodemsanering met conventionele methoden van de SIKB, en; - het VKB-protocol 6002: Milieukundige begeleiding en evaluatie landbodemsanering met in situ methoden. 4.8 Start en uitvoering van sanering In verband met een mogelijk controlebezoek van één van onze medewerkers dient het tijdstip van de feitelijke aanvang van de sanering ten minste 1 week voor dat tijdstip bij ons college te worden gemeld. Dat kan: schriftelijk: gedeputeerde staten van Utrecht, sector Vergunningen en Handhaving (ketenbeheer), Postbus 80300, 3508 TH Utrecht, of per fax: via de fax van de sector Vergunningen en Handhaving (ketenbeheer), 030 258 2121. 5.
Kadastrale registratie Krachtens het bepaalde in artikel 55 Wbb zal ons college een afschrift van dit besluit, met een kadastrale kaart van het perceel waarop dit besluit betrekking heeft, zenden aan het Kadaster en de Openbare Registers. De verontreiniging zal kadastraal worden geregistreerd op basis van de interventiewaarde-contour voor VOCl in het grondwater. De ligging van deze contour is weergegeven op bijlage 2. De te registreren percelen zijn weergegeven in onderstaande tabel 4:
6.
Tabel 4 - Kadastrale gemeente: Driebergen-Rijsenburg sectie nummer grootte perceel A 668 15 a 80 ca A 1103 21 a 14 ca A 1301 5 a 75 ca A 1302 8 a 45 ca A 1482 1 ha 60 a * WB = het besluit betreft het gehele perceel WBD = het besluit betreft een deel van het perceel Beroep
code* WBD WBD WBD WBD WBD
Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de bekendmaking tegen dit besluit beroep
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
10/12
instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20900, 2500 EA Den Haag. Daarvoor is een griffierecht verschuldigd van € 141,- voor een natuurlijk persoon en van € 281,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld, kan ook om een verzoek om een voorlopige voorziening worden gevraagd als er tijdelijke maatregelen nodig zijn waarmee niet tot de uitspraak op het beroepschrift kan worden gewacht. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd. Onder vermelding van de code UT 0316/00082 kan over deze beschikking nadere informatie worden gevraagd bij de Sector Bodemsanering van de provincie Utrecht. Gedeputeerde staten van Utrecht, namens hen,
drs. J.W. Strookappe hoofd sector Bodemsanering
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
11/12
Bijlage 3
Verzendlijst
Een kopie van deze beschikking is verzonden aan: Melder: Creon Vastgoed BV, t.a.v. de heer H. van Leeuwen, Dortmundstraat 30, 7418 BH te Deventer; Gemeente Driebergen, t.a.v. mevr. M. van Eeghen, Postbus 200, 3940 AE Doorn; Milieudienst Zuidoost Utrecht, t.a.v. dhr. H. van Wijngaarden, Postbus 461, 3700 AL Zeist; Adviesbureau: Vink Milieutechnisch adviesbureau b.v., t.a.v. de heer J. Wernsing, Valkseweg 62, 3771 RG Barneveld; Alle bewoners aan de Sportlaan aan de even zijde, nrs. 2 t/m 24 en nrs. 36 t/m 44; Alle bewoners aan de Sportlaan aan de oneven zijde, nrs. 1 t/m 65; Gemeentewerf, Sportlaan 67, 3971 NB Driebergen; De heer R.J.M. de Beaufort, Arnhemsebovenweg 6, 3971 MK Driebergen; De bewoners van het woonwagenkamp aan de Sportlaan.
- beschikking nummer 2006WEM005405i UT/0316/00082 -
12/12