*ZE924079403* =
_ÉëäìáíîçêãÉåÇÉ=ê~~ÇëîÉêÖ~ÇÉêáåÖ=ÇKÇK=NU=ÇÉÅÉãÄÉê=OMNO====== ^ÖÉåÇ~åêK== = = = = K=
= = = = = = = kçKw^KNOJNVUUVLasKNOJNPQ=I=~ÑÇÉäáåÖ=p~ãÉåäÉîáåÖK= = =
^~å=ÇÉ=o~~Ç=
pÉääáåÖÉåI=S=ÇÉÅÉãÄÉê=OMNO= = = låÇÉêïÉêéW= s~ëíëíÉääÉå=^ÑëíÉããáåÖëîÉêçêÇÉåáåÖ=tïÄ=OMNPK= = = få=îÉêÄ~åÇ=ãÉí=ÇÉ=åáÉìïÉ=îÉêçêÇÉåáåÖ=îÉêêÉâÉåáåÖ=ÄÉëíììêäáàâÉ=ÄçÉíÉ=Äáà=êÉÅáÇáîÉ=çãÇ~í= áå=çâíçÄÉê=OMNO=ÇÉ=bÉêëíÉ=h~ãÉê=ÜÉÉÑí=áåÖÉëíÉãÇ=ãÉí=ÇÉ=tÉí=~~åëÅÜÉêéáåÖ=Ü~åÇÜ~îáåÖJ= Éå= ë~åÅíáÉÄÉäÉáÇ= EpwtJïÉíÖÉîáåÖF= ÜÉÉÑí= Çáí= ÖÉîçäÖÉå= îççê= ÉåâÉäÉ= ~åÇÉêÉ= tïÄI= fç~ïLfç~ò= îÉêçêÇÉåáåÖÉåK= lã= ÇáÉ= êÉÇÉå= òáàå= Ç~~êáå= ÇÉ= åççÇò~âÉäáàâÉ= ~~åé~ëëáåÖÉå= îÉêïÉêâí= Éå= ïçêÇÉå= ÇÉ= îÉêçêÇÉåáåÖÉå= íÉê= ÄÉëäìáíîçêãáåÖ= ~~å= ÇÉ= ê~~Ç= îççêÖÉäÉÖÇK= aÉ= îÉêçêÇÉåáåÖÉå= òáàå= åççÇò~âÉäáàâ= çã= ÉÉå= êÉÅÜíã~íáÖÉ= ìáíîçÉêáåÖ= î~å= í~âÉå= ãçÖÉäáàâ= íÉ= ã~âÉåK= = = _ìêÖÉãÉÉëíÉê=Éå=ïÉíÜçìÇÉêë=î~å=sä~ÖíïÉÇÇÉI= = iK^KjK=hçãéáÉêI=ÄìêÖÉãÉÉëíÉê= = gKjK=ÇÉ=sçëI=ëÉÅêÉí~êáë= = =
-2-
kçK== = = = = = = = = = K= = = aÉ=ê~~Ç=î~å=ÇÉ=ÖÉãÉÉåíÉ=sä~ÖíïÉÇÇÉX= = çé= îççêëíÉä= î~å= _ìêÖÉãÉÉëíÉê= Éå= tÉíÜçìÇÉêë= ÇKÇK= S= ÇÉÅÉãÄÉê= OMNOI= åçKw^KNOJ NVUUVLasKNOJNPQ=I=~ÑÇÉäáåÖ==p~ãÉåäÉîáåÖX= = gelet op artikel 8, lid 1, sub b van de Wet werk en bijstandX= = = Ä=É=ë=ä=ì=á=í=W= = = vast te stellen de “Afstemmingsverordening Wwb 2013 ”. Artikel 1 Definities 1. Voor de betekenis van de in deze verordening genoemde begrippen wordt verwezen naar de begripsomschrijvingen in hoofdstuk 1, § 1.1 van de Wet werk en bijstand dan wel de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met uitzondering van de in lid 2 van dit artikel genoemde begrippen. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand, met inbegrip het “Bijstands besluit zelfstandigen 2004”; b. bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, sub c, van de wet; dan wel bijzondere bijstand, indien dit is verstrekt voor levensonderhoud. c. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; d. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde; e. medewerkingsplicht: De verplichting bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wwb f. re-integratie-instrumenten/voorziening: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet; g. re-integratietraject: een plan, bestaande uit een geheel van re-integratieinstrumenten, dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie. h. algemeen geaccepteerde arbeid: Iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en dat niet in strijd is met de wet of de goede zeden. i. Registratie als werkzoekende: dit dient te gebeuren bij de organisatie als genoemd in artikel 9, lid 1, sub a Wwb (op dit moment UWV). Artikel 2 Besluit afstemming 1. Het college stemt met toepassing van artikel 18 van de Wwb de bijstand overeenkomstig deze verordening af in geval van de in deze verordening genoemde gedragingen.
-3-
2. In het besluit tot afstemming van de bijstand wordt in ieder geval vermeld: a. de reden van de afstemming; b. de duur van de afstemming; c. het percentage en of het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing; d. de reden om af te wijken van een standaardverlaging. Artikel 3 Gedragingen De gedragingen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. eerste categorie: a. het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 van de wet; b. het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het UWV werkbedrijf (of de organisatie bedoeld in artikel 9, lid 1, sub a Wwb). 2. tweede categorie: a. het niet ondertekenen van het opgestelde re-integratieplan, of plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet, b. het niet tonen van een identiteitsbewijs; c. te laat komen voor een afspraak met het doel het recht op bijstand vast te stellen of een onderzoek naar de arbeidsverplichtingen, dan wel op een afspraak bij een derde (zoals bedrijfsarts, Ergo-Noord; SCio consult etc); d. het niet nakomen van het verzuimprotocol, de huisregels, en computer- en internetgebruik, al dan niet tijdens de training; e. het niet op tijd komen op de activeringsplaats; f. het niet op tijd komen op de werkplek voor het verrichten van naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (in het kader van het leveren van een “tegenprestatie naar vermogen”). g. het binnen de zoektijd van 4 weken toch aanvragen van bijstand, terwijl geen sprake is van de uitzondering als vermeld in artikel 41, lid 6 en 8 van de wet. 3. derde categorie: a. het zonder geldige reden afwezig zijn op de activeringsplaats; b. het zonder reden niet verschijnen op een afspraak bij een derde (zoals een opleiding, bedrijfsarts, Ergo-Noord; SCio consult, werkplek in het kader van het verrichten van naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (het leveren van een tegenprestatie naar vermogen, als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub c van de wet, etc); c. het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; b. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen; c. het tijdens de zoektijd van 4 weken als bedoeld in artikel 41 vierde lid van de wet onvoldoende hebben gesolliciteerd en/of naar mogelijkheden in het regulier bekostigd onderwijs te hebben gezocht; d. het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de wet (de aanvullende verplichtingen);
-4-
e. het onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratie-instrumenten, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk; f. het niet of onvoldoende nakomen van naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (het leveren van een tegenprestatie naar vermogen), als bedoeld in artikel 9, lid 1, sub c van de wet. g. het onvoldoende meewerken aan het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet; h. indien de ontheffing, bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de wet is ingetrokken op grond van artikel 9a, vijfde lid onderdeel d van de wet; i. het onvoldoende inzet tonen ten aanzien van re-integratie; j. een dusdanige houding en gedrag vertonen dat dit de re-integratie belemmert. 4. vierde categorie: a. het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking; b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; c. het zich zodanig gedragen dat een baan die beschikbaar was niet meer wordt aangeboden; d. het niet nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden reintegratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk, het te laat terugkomen van de toegestane vakantieduur. e. Het niet willen meewerken aan het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet waardoor dit niet heeft geleid tot het beëindigen van de bijstand. Artikel 4 Verlaging en samenloop 1. Het college stelt de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vast op: a. vijf procent van de bijstand bij gedragingen van de eerste categorie; b. vijftien procent van de bijstand bij gedragingen van de tweede categorie; c. dertig procent van de bijstand bij gedragingen van de derde categorie; d. honderd procent van de bijstand bij gedragingen van de vierde categorie. 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, sub a tot en met d, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. 3. Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, worden de percentages bij elkaar opgeteld, tenzij er bijzondere individuele omstandigheden zijn om hier van af te wijken. Artikel 5 Zeer ernstige misdragingen Indien de belanghebbende een uit de wet voortvloeiende verplichting niet of onvoldoende is nagekomen en deze zich daarnaast zich zeer ernstig heeft misdragen
-5-
tegenover het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers, wordt het gedrag onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: a. verbaal geweld (schreeuwen, schelden) b. discriminatie; 2. Tweede categorie: c. intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d. zaakgericht fysiek geweld (vernielingen); 3. Derde categorie: e. mensgericht fysiek geweld; f. combinatie van agressievormen. 4. Onverminderd artikel 3 en 4 worden de verlagingen verhoogd met: a. 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie b. 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. dusdanig dat de optelsom van de afstemmingen 100% zijn van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie. Artikel 6 Berekeningsgrondslag 1. Als grondslag voor de berekening van de afstemming geldt de relevante bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet. 2. Bij een belanghebbende jonger dan 21 jaar wordt de afstemming die wordt opgelegd op de bijstandsnorm ook opgelegd over de aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Artikel 7 Periode van de verlaging en recidive 1. Een verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet vindt plaats: a. voor de duur van één kalendermaand, wanneer sprake is van een eerste verwijtbare gedraging; b. voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer sprake is van een tweede verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging inclusief de in artikel 5 genoemde gedragingen en categorieën. 2. Het college kan bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand voor de duur van 3 maanden of meer verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. 3. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een langere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van
-6-
verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. 4. Indien de uitkering tijdens de afstemming wordt beëindigd, dan kan deze weer aanvangen indien de belanghebbende binnen 6 maanden na stopzetting van de uitkering weer een beroep doet op de Wwb. Artikel 8 Heroverweging 1. Het college heroverweegt de in artikel 7, tweede en derde lid, bedoelde verlaging, of de verlaging die na een eerdere heroverweging voor een periode langer dan drie maanden is voortgezet, binnen een termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging of voortzetting van de verlaging. 2. In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot herziening, beëindiging of voortzetting van de verlaging. 3. Het college kan bij een besluit tot voortzetting van de verlaging het percentage van de verlaging verhogen dan wel verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Artikel 9 Waarschuwing en dringende redenen 1. Het college kan afzien van het verlagen van de bijstand en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 3 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van een half jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. 2. Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de bijstand als er sprake is van zeer dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging, zijn geen zeer dringende redenen. Artikel 10 Afzien van het opleggen van een afstemming Het college ziet af van het opleggen van een afstemming indien: 1. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of 2. de gedraging meer dan zes maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden. Artikel 11 Horen van belanghebbende 3. Voordat een afstemming wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 4. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.
-7-
Artikel 12 Beleid Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen. Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 14 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de deze verordening, vervalt de "afstemmingsverordening Wet werk en bijstand". Artikel 15 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: De “Afstemmingsverordening Wwb 2013”. = = ^äÇìë=ÄÉëäçíÉå=áå=ÇÉ=çéÉåÄ~êÉ= îÉêÖ~ÇÉêáåÖ=î~å=OM=ÇÉÅÉãÄÉê=OMNOK= = aÉ=ê~~Ç=îççêåçÉãÇI= = = = = = = = = ãÉîêçìï=iK^KjK=hçãéáÉêI= îççêòáííÉê= =
ÇÉ=ÜÉÉê=hK=táääÉãëI= éäîK=ÖêáÑÑáÉê=
-8-
Algemene toelichting Met de aanscherping van de Wwb per 1 januari 2013 zijn er nieuwe regels opgenomen in de bijstandswet wat te doen in verband met het niet nakomen van de inlichtingenplicht. Doordat deze regels zijn opgenomen in de wet kunnen ze niet meer in de afstemmingsverordening staan. Hierdoor zijn deze regels uit artikel 3, 4 en 10 verwijderd. Verder is er niets veranderd aan de verordening ten opzichte van de vorige. Met de aanscherping van de Wwb per 1 januari 2012 is artikel 9a gewijzigd en is er een vijfde lid toegevoegd samen met artikel 9a, twaalfde lid. Hier staat dat de gemeente verplicht is om in een verordening vast te leggen welke afstemming er opgelegd wordt wanneer de vrijstelling van een alleenstaande ouder wordt ingetrokken in het geval uit houding en gedrag blijkt dat zij haar verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel b van de wet niet (meer) wil nakomen. Een alleenstaande ouder die een kind heeft boven de 5 jaar en een soortgelijke gedraging heeft laten zien geldt dat hiervoor een afstemming volgens de derde categorie wordt opgelegd. Daarom is deze nieuwe afstemmingsgedraging in dezelfde categorie geplaatst. Ook liepen we tegen de praktijk aan dat er niets is opgenomen over het te laat komen en het zonder geldig reden afwezig zijn op de activeringsplaats of het zonder reden niet verschijnen op een afspraak bij een derde (zoals een opleiding, bedrijfsarts, Ergo-Noord; Scio consult etc). Dit is aangepast in de tweede categorie. Voor jongeren tot 27 jaar geldt na de meldingsdatum bij het UWV een wachttijd van 4 weken (behoudens uitzonderingen), waarbinnen ze moeten zoeken naar werk of opleiding (artikel 41 Wwb). Indien ze binnen deze 4 weken toch aanvragen is dit verwijtbaar en wordt dit aangemerkt als een gedraging die valt in de tweede categorie. Heeft de jongere in de zoektijd van deze 4 weken niet of onvoldoende gesolliciteerd dan wel gezocht naar mogelijkheden in het regulier bekostigde onderwijs dan valt deze in de derde categorie. Tevens is met invoering van artikel 9, lid 1 onderdeel c de mogelijkheid gegeven aan gemeenten om bijstandsgerechtigden naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden op te dragen. Het niet dan wel onvoldoende hieraan medewerking te verlenen kan reden zijn tot het afstemmen van de bijstand. Hiermee zijn de 1e t/m de derde categorie aangepast. De achtergrond van deze tegenprestatie naar vermogen staat uitgebreid beschreven op pagina 62 t/m 69 van de nota van 5 september 2011 met kenmerk IVV/I/2011/15358. Bij de beoordeling van het toepassen van een afstemming dient deze nota dan ook geraadpleegd te worden. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1: Definities Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen. Toelichting op artikel 1 lid 2 sub b onder bijstand wordt in deze verordening uitdrukkelijk alleen verstaan de toepasselijke norm plus de toeslag. De verordening is dus alleen van toepassing op de norm plus toeslag. Dit sluit een verlaging van de langdurigheidstoeslag op grond van de wet, in situaties waarin verlaging van de bijstand niet mogelijk is, echter niet uit. Ook bijzondere bijstand kan onder de afstemming
-9-
vallen, alleen voorzover het wordt verstrekt voor levensonderhoud, bijvoorbeeld als aanvulling op de norm voor jongeren. Artikel 2: Besluit Het verlagen van de bijstand vanwege het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de Wwb opgelegde verplichtingen, vindt plaats door middel van een besluit. Tegen dit besluit kan door een belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de algemeen wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. Artikel 3: Gedragingen De artikelen 3 en 4 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingen zijn ondergebracht in categorieën, waaraan (in artikel 4) een gewicht is toegekend in de vorm van een verlagingspercentage. De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. In de indeling in categorieën is uitdrukking gegeven aan het belang dat in de Wwb wordt gehecht aan de plicht tot arbeidsinschakeling. De gedragingen welke direct betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid, met uitzondering van het niet of niet volledig verstrekken van inlichtingen ten behoeve van de re-integratie en het niet ingeschreven zijn bij het UWV werkbedrijf, zijn daarom ondergebracht in de twee zwaarste categorieën (categorie 3 en 4). 1. eerste categorie Deze bepaling doelt op relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet voortvloeiende inlichtingen- en medewerkingspicht, zoals het niet tijdig inleveren van de inkomstenverklaring, het niet verschijnen op een afspraak of het niet naar behoren verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn bij de arbeidsinschakeling. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor (de hoogte van) het recht op bijstand. Overigens kan het niet verstrekken van bepaalde inlichtingen er natuurlijk wel toe leiden dat het recht niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de situatie waarin de belanghebbende ook na het verstrijken van de hersteltermijn geen inkomstenverklaring inlevert of niet verschijnt op een oproep voor een heronderzoek. De Wwb hecht een groot belang aan de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 Wwb). Tevens zijn er huisregels waar de belanghebbende zich aan dient te houden (tijdens de training). En dient het verzuimprotocol in acht genomen te worden. De huisregels zijn in ieder geval de volgende: Wanneer de kandidaat niet aanwezig kan zijn bij de training, om wat voor reden dan ook, dient hij/zij dit ruim van te voren aan te geven bij de gemeente. Bij ziekte dient hij/zij zich in elk geval af te melden vóór 09.00 uur en conform het verzuimprotocol. De kandidaat heeft recht op vakantie- c.q. verlofdagen, per maand bouwt hij/zij 2 dagen verlof op bij een veertigurig werkweek (24 verlofdagen per jaar). Voor het opnemen van deze dagen dient hij/zij dit ruim van te voren schriftelijke aan te vragen bij de gemeente. Het nuttigen van ontbijt, tussendoortjes c.q. lunch dient niet achter het bureau te worden gedaan.
- 10 -
Geen drinken bij de apparaten neerzetten of op het bureau, behalve afsluitbare drinkflessen. De kandidaat dient rustig te blijven en te denken aan de andere deelnemers. Bellen met de mobiel is uitsluitend toegestaan in de wachtruimte. In de oefenruimte mag niet gerookt worden, dit gebeurt uitsluitend buiten voor de in- of uitgang van de afdeling sociale zaken. Rookpauzes worden in overleg met de casemanager/ werkcoach bepaald. Gebruikte materialen dienen te worden teruggeplaatst, op de plaats waar ze thuis horen. De ruimte dient schoon te worden achtergelaten. Computer- en internetgebruik De computer is ervoor om te ondersteunen bij het verkrijgen van werk. Gebruik van de computer is daarom alleen voor het doel waarvoor deze is bestemd. Het is niet toegestaan op de pc’s andere dan de door de gemeente beschikbaar gestelde software te gebruiken. Indien noodzakelijk, dient dit te worden overlegd met de gemeente. Het is niet toegestaan om pornosites, datingsites of chatsites te bezoeken. Gebruik van Internet voor andere doeleinden dan sollicitaties of testen worden niet toegestaan. Bij gebruik van een zoekmachine mogen alleen normale woorden (zoektermen) worden gebruikt. Woorden die te maken hebben met grof woordgebruik, racisme, discriminatie, seks of geweld mogen niet worden gebruikt. Alle sites die worden bezocht worden geregistreerd. Het downloaden van bestanden is alleen toegestaan met toestemming van de gemeente. Printen is alleen toegestaan met toestemming van de gemeente. Het veranderen van instellingen of screensavers is alleen toegestaan met toestemming van de gemeente. De trainer c.q. casemanager/werkcoach treedt op als vertegenwoordiger van de gemeente. 3. Tweede categorie In de situatie waarin de identiteit van de klant niet met zekerheid is vast te stellen dient deze een identiteitsbewijs te overleggen. Om de identiteit vast te stellen is dan veel extra werk noodzakelijk. Van de ze afstemming gaat een sterke signaalfunctie uit, maar komt in de praktijk weinig voor. Het niet ondertekenen van het reïntegratieplan betekend vertraging in het traject om zo snel mogelijk bijstandsonafhankelijk te worden. Dit is ongewenst en dient daarom te kunnen worden gesanctioneerd. 3. Derde categorie a. Het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld sprake als iemand door eigen toedoen het recht op WW verliest (door niet tijdig na ontslag WW aan te vragen)
- 11 -
of naderhand ontvangen middelen op onverantwoorde wijze heeft besteed, door sneller dan anderhalf maal de bijstandsnorm in te teren op vermogen. b. Deze gedraging heeft betrekking op de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. c. De aanvullende verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat kan zowel plaatsvinden bij aanvang van de bijstand als in een later stadium, zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat hier om de aanvullende verplichtingen genoemd in de artikelen 55 tot en met 57 Wwb, die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van het recht, maar wel de arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard en doel van de bijstand. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject of de verplichting een medische behandeling te ondergaan. Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde reïntegratie-instrumenten of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het onvoldoende verlenen van medewerking aan een traject zal immers leiden tot vertraging van dat traject. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek. 4. Vierde categorie a. In deze categorie gedraging gaat het om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd. Tenzij achteraf anders blijkt, neemt de afdeling Samenleving de constatering van de UWV dat er sprake is van verwijtbaarheid over. Mocht in het bezwaar tegen de weigering van de WW-uitkering blijken dat het ontslag niet verwijtbaar is, dan kan er in het kader van de Wwb ook geen sprake zijn van verwijtbaarheid. Als de belanghebbende afziet van het aanvragen van WW, dan zal de afdeling Samenleving zelf moeten onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is. b. Deze gedraging heeft betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de bijstand te komen. c) Het zich zodanig gedragen tijdens een gesprek met een werkgever dat een baan die beschikbaar was niet meer wordt aangeboden. Dit betekend niet dat iemand die een
- 12 -
minder geslaagde sollicitatiegesprek heeft gehad deze afstemming moet krijgen, omdat de klik er niet is, of dat iemand niet geschikt is voor de baan. Maar wel als iemand ongemotiveerd tijdens het sollicitatiegesprek is geweest, onverzorgd en duidelijk geen zin had om de baan aan te nemen. Uiteraard dient dit zorgvuldig onderzocht te worden. Tevens dient er een bewijsstuk van de werkgever te kunnen worden getoond, waaruit blijkt dat deze vond dat er sprake was van het zodanig gedragen dat hij/zij de baan niet meer aan de belanghebbende wil geven. d. Wanneer de belanghebbende de verplichting niet nakomt om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde re-integratie-instrumenten of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie niet nakomt heeft dit gevolgen voor de duur van de aanspraak op bijstand. Het niet verlenen van medewerking aan een traject zal immers leiden tot vertraging van dat traject en dus langer aanspraak op bijstand. Het gaat hier om gedragingen van personen die onwillig zijn en absoluut niet mee willen werken, maar waarvan (na zorgvuldig onderzoek) is vastgesteld dat zij daartoe wel in staat zijn. Ook wordt een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, gerekend tot het niet meewerken aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie . Daarnaast wordt het niet tijdig terugkeren van vakantie in het buitenland gezien als niet mee werken aan traject. Belanghebbende is immers in een voorkomend geval niet tijdig beschikbaar voor het uitgezette traject en dit kan consequenties hebben voor de duur van de bijstand. Daarnaast zijn er door het niet tijdig terugkeren veel onduidelijkheden over het recht op bijstand. Ook hier heeft de afstemming een sterke signaalfunctie. 5. Vijfde categorie In deze categorie gedraging komt de oude boete terug. Het gaat om situaties waarin sprake is van een schending van de informatie of medewerkingspicht en waarbij tevens teveel bijstand is verstrekt. Het gaat dan dus om een situatie waarin de belanghebbende geen, onvoldoende of onjuiste informatie verstrekt, terwijl hem redelijkerwijs duidelijk zou moeten zijn dat deze informatie van belang was voor het vaststellen van het recht op uitkering. Te denken valt aan wijzigingen in de woon- of gezinssituatie of inkomsten. In veel gevallen zal sprake zijn van fraude. In dit soort gevallen is het belangrijk dat er een relatie bestaat tussen het benadelingsbedrag en de hoogte van de afstemming. Indien het benadelingsbedrag boven de aangiftegrens ligt van overdracht aan het O.M. vindt geen afstemming plaats tenzij het OM de zaak niet in behandeling neemt. In dat geval kan alsnog besloten worden tot afstemming. Voor het maximumbedrag dat op deze wijze kan worden afgestemd is aansluiting gezocht bij het maximum van 100% van de geldende maandnorm. Artikel 4 Verlaging en samenloop Lid 1 Aan de categorieën is een bepaald wegingspercentage gekoppeld al naar gelang de zwaarte van de gedraging. Dit percentage dient als uitgangspunt bij de uiteindelijke vaststelling van de verlaging, waarbij te allen tijde de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden moeten worden meegewogen. Het laatste wordt nader uitgewerkt in de toelichting bij het tweede lid. Lid 2
- 13 -
Met deze bepaling is beoogd de mogelijkheid te creëren de verlaging zoveel mogelijk toe te snijden op het concrete geval, dus maatwerk te leveren. Bij de feitelijke vaststelling van de verlaging moet het college vanzelfsprekend rekening houden met de individuele situatie van de belanghebbende, maar daarnaast ook met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Zo kan een gedraging naar zijn zwaarte aanleiding zijn voor een bepaald verlagingspercentage, maar als de belanghebbende blijk heeft gegeven van verder verwijtbaar gedrag af te zien zou het onevenredig hard kunnen zijn om het volle percentage toe te passen. Ook hebben de categorieën een zekere “bandbreedte”. Niet elke gedraging binnen dezelfde categorie is even ernstig of heeft even grote gevolgen. Ook dit aspect zal dus in de afweging moeten worden betrokken. Met name zal daarbij moeten worden overwogen of de belanghebbende de gevolgen van zijn gedrag redelijkerwijs had kunnen voorzien. Lid 3 Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen, uit de 1e tot en met de 5e categorie, is het uitgangspunt dat alle verlagingen bij elkaar worden opgeteld ofwel ‘gestapeld’ worden. Ook als er sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners, in geval van een gezamenlijke huishouding, worden alle percentages van de verlagingen door de verwijtbare gedragingen bij elkaar opgeteld. Verder wordt van beide partners de recidiveregistratie bijgehouden. Bij het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die bij beide partners geregistreerd dient te worden. Bij het voorgaande dient wel gekeken te worden of er in de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde(n) aanleiding is om in bijzondere situaties redenen zijn om af te wijken van een cumulatie van afstemmingen. Artikel 5 Zeer ernstige misdragingen Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Onder “het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers” wordt niet alleen de medewerkers van de afdeling Samenleving verstaan, maar ook andere medewerkers die namens de afdeling Samenleving met de belanghebbende in contact treedt. Om een verlaging van de bijstand te kunnen toepassen moet de zeer ernstige misdragingen hebben plaatsgevonden in relatie met het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen die aan de bijstandswet zijn verbonden. Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks worden onderscheiden: 1.Eerste categorie: a.Verbaal geweld (schelden, beledigen, vernederen, ruzie zoeken, etc.) b.Discriminatie (discriminerende opmerkingen naar geslacht en/of geloof en/of ras en/of sexuele voorkeur etc.) 2.Tweede categorie: a.Intimidatie (uitoefenen van psychische druk door bijvoorbeeld sexuele intimidatie, dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen, dreigen met fysiek geweld, uiten van bedreigingen om de betreffende medewerker of diens naasten iets aan te doen, achtervolgen of lastig vallen van een medewerker of dienst naaste, etc.) b.Zaakgericht fysiek geweld (toebrengen van schade aan het gebouw, de inventaris of persoonlijke bezittingen van de aanwezigen)
- 14 -
3.Derde categorie: a. Mensgericht fysiek geweld (slaan, schoppen, vastpakken, gericht gooien, steken, knijpen, haren trekken etc.) b. Combinatie van agressievormen Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaats gevonden. Het opleggen van een verlaging op grond van deze afstemmingsverordening staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt de verlaging op terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. 4. Aan de categorieën een bepaald wegingspercentage gekoppeld al naar gelang de zwaarte van de gedraging. Artikel 6 Berekeningsgrondslag Lid 1 In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief de gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. Lid 2 De 18- tot 21 jarigen ontvangen een lage jongerennorm die, indien noodzakelijk, wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de verlaging alleen op de lage jongerennorm wordt toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van 21 jarigen. Bovendien zou de afstemming dan niet langer proportioneel zijn en waarschijnlijk minder effectief zijn. Artikel 7 Periode van de verlaging en recidive Lid 1 Het eerste lid regelt de duur van de verlaging bij een eerste gedraging (sub a) en bij recidive binnen twaalf maanden (sub b). Een eerste gedraging kan hoogstens leiden tot een verlaging voor de duur van een kalendermaand, een tweede gedraging tot maximaal twee kalendermaanden. Bepalend voor recidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbaar is aangemerkt en de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste gedraging. Lid 2 Het tweede lid regelt de duur van de verlaging bij volharding. Van volharding is in beginsel sprake bij een derde en volgende gedraging van gelijke of hogere categorie, binnen twaalf maanden na de laatste verwijtbare gedraging. Omdat een verdere verlenging van verlaging relatief grote gevolgen heeft voor de belanghebbende, geldt hier bij uitstek het vereiste van een zorgvuldige belangenafweging. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het niet nakomen van de sollicitatieplicht. Het is aan de belanghebbende om door middel van bewijsstukken aan te tonen dat hij inmiddels weer volledig aan de sollicitatieplicht voldoet. Lid 3 Met deze bepaling wordt uitdrukkelijk de mogelijkheid geboden om ook bij een eerste of tweede gedraging de verlaging voor een langere periode op te leggen als de situatie
- 15 -
daartoe aanleiding geeft. Ook hier geldt het beginsel dat in een concreet geval maatwerk mogelijk moet zijn. Hierbij moet met name gedacht worden aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid waardoor de belanghebbende eerder in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren, bijvoorbeeld door onverantwoord interen op naderhand ontvangen middelen, of zijn kansen op uitstroom ernstig bemoeilijkt door het afbreken van een traject. In dergelijke gevallen moet het mogelijk zijn om, rekening houdend met de betrekkelijk ernstige gevolgen van de gedraging, reeds bij een eerste of tweede gedraging deze voor langere duur op te leggen. Artikel 8 Heroverweging Lid 1 Artikel 18, derde lid, Wwb schrijft voor dat het college een verlaging moeten heroverwegen binnen uiterlijk drie maanden. Deze heroverweging kan achterwege blijven als de verlaging voor een periode van ten hoogste drie maanden is opgelegd. Binnen drie maanden na de beschikking tot verlaging voor langer dan 3 maanden moet het college beginnen met het onderzoek in het kader van de heroverweging. Dit onderzoek kan in sommige gevallen schriftelijk plaatsvinden, afhankelijk van de aard van de verplichting of gedraging. Zo kan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het al dan niet nakomen van de sollicitatieplicht, worden volstaan met het opvragen van schriftelijke bewijzen waaruit blijkt dat de belanghebbende inmiddels aan de sollicitatieplicht is gaan voldoen. In andere gevallen zal het noodzakelijk zijn om de belanghebbende op te roepen. Als de belanghebbende de gevraagde gegevens niet overlegt of geen gehoor geeft aan oproepen, dan vindt heroverweging plaats op basis van de dan bekende gegevens, hetgeen veelal tot voortzetting van de verlaging zal leiden. Lid 2 Het resultaat van de heroverweging kan drieledig zijn. De belanghebbende laat blijken zich inmiddels niet langer schuldig te maken aan de verwijtbare gedraging waarvoor de verlaging was opgelegd. In dat geval zal de verlaging worden herzien met ingang van het moment waarop van verder verwijtbaar gedrag geen sprake meer is. Beëindiging van de verlaging na drie maanden vindt plaats als de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij zich voortaan aan de opgelegde verplichtingen zal houden. Van voortzetting zal sprake zijn als de belanghebbende zich ook ten tijde van de heroverweging nog steeds aan de verwijtbare gedraging schuldig maakt. Heroverweging kan overigens leiden tot voortzetting met vaststelling van een lager percentage als de belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd. Lid 3 Deze bepaling biedt de mogelijkheid om bij volharding het percentage van de verlaging te verdubbelen. Men moet hierbij bijvoorbeeld denken aan de weigerachtigheid om mee te werken aan een traject. Als hiervoor een verlaging is opgelegd en de belanghebbende blijft medewerking weigeren, ook na een tweede verlaging voor twee maanden, dan kan bij de voortzetting het percentage worden verdubbeld. Verlaging van het percentage is mogelijk indien de belanghebbende blijk geeft zijn gedrag enigszins, maar onvoldoende te hebben verbeterd. Ook hierbij staat een zorgvuldige belangenafweging voorop. Ook kan de duur van de afstemming worden verdubbeld. Artikel 9 Waarschuwing en dringende redenen
- 16 -
Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. Uitgangspunt blijft echter dat verwijtbaar gedrag in beginsel een verlaging van de bijstand tot gevolg heeft. Als wordt overwogen om met een waarschuwing te volstaan, moet dit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Het zal in vrijwel alle gevallen gaan om relatief geringe gedragingen (met geen of weinig directe gevolgen) en / of van een geringe mate van verwijtbaarheid. De feitelijke gedraging moet wel worden omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt gewoon mee bij eventuele recidive. Bij iedere categorie gedraging kan, met inachtneming van het bovenstaande, in beginsel met een waarschuwing worden volstaan. Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigens gerechtvaardigde verlaging af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de verlaging niets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de hoogte en de duur van de verlaging al meegewogen. Men kan hierbij denken aan situaties waarin sprake is van een zodanige samenloop van omstandigheden dat deze, als de verlaging wel zou worden uitgevoerd, tot gevolg hebben dat de belanghebbende als gevolg van de verlaging in een ernstige financiële noodsituatie komt, waardoor bijvoorbeeld onmiddellijke huisuitzetting dreigt of een pas begonnen schuldsaneringstraject wordt gefrustreerd. Het moet als gezegd gaan om een noodsituatie die het gevolg is van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Het ontstaan van een betalings- of huurachterstand of een tijdelijke opschorting van een schuldsanering zijn op zichzelf geen redenen om van het opleggen van een verlaging af te zien. Evenmin kan het enkele feit dat de belanghebbende als gevolg van de verlaging tijdelijk een inkomen lager dan de beslagvrije voet ontvangt voldoende reden zijn om van de tenuitvoerlegging van een verlaging af te zien. De financiële noodsituatie mag ook niet het gevolg zijn van de verwijtbare gedraging. Als iemand door verwijtbaar ontslag in ernstige financiële nood komt te verkeren, kan dat nooit een reden zijn om van de oplegging van de verlaging af te zien. De omstandigheden zijn immers het gevolg van het verwijtbare gedrag. Afzien van de uitvoering van een verlaging kan ook plaatsvinden als er sprake is van een verlaging wegens herhaald verwijtbaar gedrag. Bij elke nieuwe verlaging of heroverweging moet dus opnieuw worden beoordeeld of zich dringende redenen voordoen. In de beschikking worden wel hoogte en duur van de verlaging vastgesteld en wordt meegedeeld om welke dringende redenen van tenuitvoerlegging wordt afgezien. De verlaging telt bij de vaststelling van eventuele recidive en volharding dus gewoon mee. Artikel 10
Afzien van het opleggen van een afstemming
Eerste lid Het afzien van het opleggen van een afstemming ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, Wwb. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden. Tweede lid Een andere reden om af te zien van het opleggen van een afstemming is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op
- 17 -
stuk’) is het nodig dat een afstemming zo spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt hier geregeld dat het college geen afstemming oplegt voor gedragingen die langer dan zes maanden geleden hebben plaatsgevonden. Derde lid Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die stond in artikel 14e van de Abw in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Artikel 11 Horen van belanghebbende Op grond van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van een beschikking die strekt tot het vaststellen van een financiële verplichting of aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van belanghebbende voordat een verlaging van de bijstand wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming zal een afweging moet plaatsvinden van alle relevante feiten. Het horen van belanghebbende is daar onlosmakelijk mee verbonden. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Awb. Artikel 12 Beleid Het kan noodzakelijk zijn om middels beleid op een snelle en flexibele manier in te kunnen spelen ontwikkelingen op het terrein van werk en inkomen. Op dit moment zijn er geen beleidsregels, maar het is niet uit te sluiten dat hier later behoefte aan gaat ontstaan. Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule Het college kan, eventueel in tegenspraak met de verordening, anderszins besluiten. Artikel 14 Inwerkingtreding Geeft de datum van inwerkingtreding van de verordening en intrekking van de vorige verordening. Artikel 15 Citeertitel Geeft de citeertitel van de verordening.