-1-
PECUNIA NON OLET GELD Bij directe ruil of ruil in natura worden goederen tegen goederen geruild, bij indirecte ruil wordt geld gebruikt. Geld1) is elk algemeen aanvaard ruilmiddel waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht. Alle kosten die samenhangen met een ruil zijn transactiekosten. Door het gebruik van geld wordt het afwikkelen van transacties eenvoudiger, waardoor de transactiekosten lager worden. Chartaal geld is het tastbare geld (munten en biljetten). Kenmerk van chartaal geld is dat men het kan aanraken, dat het tastbaar is. Giraal geld bestaat uit direct opeisbare tegoeden die onmiddellijk in contanten kunnen worden omgewisseld of kunnen worden gebruikt voor girale betalingen. Kenmerk van giraal geld is dat men het niet kan aanraken, dat het niet tastbaar is. Geld heeft drie functies. - Geld is ruilmiddel of betaalmiddel. Door het gebruik van geld wordt de ruil van goederen tegen goederen vervangen door de ruil van goederen tegen geld. - Geld is rekeneenheid of waardemiddel. Geld wordt gebruikt om de waarde van de verschillende goederen en diensten met elkaar te vergelijken. - Geld is oppotmiddel of spaarmiddel. Om uiteenlopende redenen kunnen mensen ervoor kiezen geld niet uit te geven maar geld op te potten of te sparen. DE ‘WESTERSE’ MUNTTRADITIE Duizenden jaren lang werden kauri’s2) als betaalmiddel gebruikt in Azië en Afrika. Zo werden schelpen dus een soort geld. Een voordeel van de kauri’s is dat ze allemaal ongeveer even groot zijn. Maar schelpgeld had ook nadelen: wie dicht bij de oceaan woonde, had altijd veel schelpen. Daar waren ze dus minder waard dan verder weg van de Indische Oceaan. Als je geld echt wilt gebruiken als ruilmiddel, moet het eigenlijk overal evenveel waard zijn. Behalve schelpen werd heel vroeger ook zout3) als geld gebruikt. Dat kunnen wij ons haast niet voorstellen. Zout was lange tijd erg belangrijk en waardevol voor mensen. Ze gebruikten het om vlees, vis en groenten in te bewaren. Zonder zout bedierf je eten. Zout was toen heel zeldzaam. Je kon het diep in de bergen in zoutmijnen vinden of je kon het maken (winnen) door veel zeewater te verdampen. Het eerste geld van zilver en goud werd rond 700 voor Christus in West-Turkije gemaakt, in het toenmalige koninkrijk Lydië. Het waren nog geen echte munten, maar klompjes van een mengsel van goud en zilver. De Lydiërs vonden die klompjes edelmetaal gewoon in de rivier. De klompjes werden later platgeslagen en ze kregen een stempel van een leeuwenkop, het symbool van de Lydische koning. Zo werden het de eerste officiële betaalmiddelen. Later werd het goud en zilver in de metaalklompjes gesplitst. De platgeslagen klompjes waren niet allemaal even groot en dus ook niet allemaal evenveel waard. Maar aan het stempel kon je zien hoeveel goud of zilver erin zat. Vanuit West-Turkije verspreidde de muntslag zich naar Griekenland4). De platgeslagen klompjes edelmetaal gingen steeds meer op onze huidige munten lijken. De mensen die in Griekenland en Turkije woonden, gingen de goud- en zilverklompjes steeds mooier maken. Ze maakten er platte ronde schijfjes van en gaven ze nog mooiere versieringen. De belangrijkste munt in het oude Griekenland was de zilveren drachme, die in het midden van de zesde eeuw voor Christus geïntroduceerd werd en circa 4,5 gram woog. De waarde ervan komt ruwweg overeen met een dagloon. Een drachme was verdeeld in 6 obolen, maar in de vele stadstaten van Griekenland en Grieks-Italië werden ook wel munten van vier en twee drachmen geslagen en van drie en twee obolen. De drachme, maar vooral de tetradrachme (vierdrachmestuk), werd massaal gebruikt voor de handel in het Middellandse Zeegebied. Het uiterlijk van oude Griekse munten is heel divers omdat de vele honderden verschillende steden en kolonies alle een eigen symbool hadden. Het bekendst is de uil van Athene, maar ook de roos van Rhodos is wijdverbreid.
-2-
De verovering van de wereld door Alexander de Grote deed de rest. Door de dominantie van de Macedonische koningen Philippus II en Alexander de Grote was de tijd van de Griekse stadstaten voorbij. De Macedonische drachme en tetradrachme hadden een groot potentieel als handelsmunt. Griekse munten werden massaal over een groot deel van de wereld verspreid. In verre landen en ook in het zich snel ontwikkelende Rome werden de Griekse munten nagevolgd. In de Romeinse republiek werd de denarius (= munteenheid van tien) ingevoerd, een zilveren munt die evenals de drachme ruim vier gram woog en die aanvankelijk 10 as waard was. Omstreeks 200 voor Christus werden voor het eerst Romeinse munten geslagen. De meest waardevolle Romeinse munten waren van goud, dan zilver en daarna koper. In het Romeinse Rijk was de as de munteenheid waar ze andere munten op baseerden. Een munt die 2 as waard was, heette dupondius en een munt van 4 as was een sestertius. De sestertius was de belangrijkste rekeneenheid van het Romeinse Rijk. Kleinere eenheden dan de as waren de semis (½ as) en de quadrans (¼ as). Deze munten waren allemaal van koper. De denarius (een zilveren munt) was oorspronkelijk 10 as waard en later 16 as. De aureus (een gouden munt) was oorspronkelijk 250 as waard en later 400 as.
Zilveren Denarius met een afbeelding van Juno Moneta
In het Romeinse Keizerrijk werd op de voorkant van de munten de keizer afgebeeld. Dit was eigenlijk de enige manier waarop Romeinen een portret van hun keizer overal in het rijk te zien kregen. Doordat de Romeinen hoofden van hun keizers op de munten lieten zien, hebben wij het nog steeds over ‘kop of munt’ van een munt. Op de achterkant (muntkant) van de munten konden vier soorten voorstellingen staan. Goden, personificaties (= voorstellingen van iets levenloos als een persoon, bijvoorbeeld goede eigenschappen van de keizer die verbeeld worden als een menselijk figuur), militaire overwinningen en later (vanaf de 4e eeuw na Christus) ook christelijke symbolen. Rondom het hoofd van de keizer stonden allerlei afkortingen die informatie gaven over wie de keizer was en welke titels hij allemaal had. Omdat op elke munt ook staat waar deze in het Romeinse Rijk gemaakt werd, kunnen wij zien dat er in die tijd op grote schaal gehandeld werd. Net als nu waren er ook in de Romeinse tijd mensen die geld gingen namaken of vervalsen, zij worden ‘valsemunters’ genoemd. Soms deden ze stiekem ijzer of koper in gouden en zilveren munten. De godin Juno Moneta waarschuwde de muntmeesters geen bedrog te plegen door munten van een onjuist gewicht en een onzuiver metaal te slaan. Die waarschuwing was vooral in de derde en vierde eeuw hard nodig, omdat het gehalte en gewicht van een munt steeds meer verslechterden. Ook de Romeinse autoriteiten deden daar volop aan mee. Uiteindelijk waren er alleen nog maar kleine koperen muntjes voor het dagelijkse gebruik en ging het hele muntstelsel met het Romeinse Rijk zelf ten onder.
-3-
CHARTAAL GELD EN GIRAAL GELD5) Chartaal geld is het tastbare geld (munten en biljetten). Kenmerk van chartaal geld is dat men het kan aanraken, dat het tastbaar is. Bij chartaal geld wordt onderscheid gemaakt tussen de intrinsieke waarde (waarde van het materiaal waarvan het geld is gemaakt) en de nominale waarde (waarde die op een munt of bankbiljet staat vermeld). In vroeger eeuwen was de intrinsieke waarde van een munt in theorie gelijk aan de nominale waarde. In de tijd waarin munten hun waarde ontleenden aan het edelmetaal waaruit ze waren vervaardigd, was het snoeien6) van munten een profijtelijk (maar uiteraard illegaal) werkje. Tegenwoordig is de intrinsieke waarde van een munt over het algemeen kleiner dan de nominale waarde. Wanneer de intrinsieke waarde van een munt groter is dan de nominale waarde, zal de munt uiteindelijk zijn functie als circulatiemunt verliezen. Verkoop van het materiaal waarvan de munt is gemaakt levert immers meer op dan de munt zelf. De kans is aanwezig dat de munt wordt omgesmolten. Dit is in het verleden gebeurd bij de zilveren guldenmunt en de koperen cent. Giraal geld bestaat uit direct opeisbare tegoeden die onmiddellijk in contanten kunnen worden omgewisseld of kunnen worden gebruikt voor girale betalingen. Kenmerk van giraal geld is dat men het niet kan aanraken, dat het niet tastbaar is. Giralisering 20e eeuw (in %)
PECUNIA Pecunia betekent geld of vermogen. Het woord is afgeleid van het Latijnse woord pecus dat vee betekent. Omdat vee ooit diende als betaalmiddel kon de betekenis 'geld' ervan worden afgeleid. ‘Pecunia non olet’ is een Latijnse uitdrukking. Het gezegde ‘Geld stinkt niet’ (d.w.z. het maakt niet uit hoe je aan je geld gekomen bent) heeft een relatie met latrines7). Toen keizer Vespasianus aantrad was de staatskas leeg door de brand van Rome, de excessen van Nero, het Vierkeizerjaar8) en de Opstand van de Batavieren. Hij herstelde de financiën mede door de herinvoering van de urinebelasting van Nero voor eigenaars van latrines die de urine aan wasserijen en volders9) verkochten. Kritiek op die belasting beantwoordde hij met de opmerking: ‘Pecunia non olet’. De spreuk zelf staat niet letterlijk in een Latijnse tekst uit de oudheid en dateert dus van later datum, wellicht uit de negentiende eeuw. De openbare toiletten in Frankrijk heten vandaag de dag nog altijd Vespasienne. In Italië spreekt men van Vespasiani.
-4WOORDVERBANDEN VAN ‘PECUNIA’ GRAFISCH WEERGEGEVEN
Bron: http://synoniemen.net/grafisch.php?zoekterm=pecunia
Een ander Latijns woord dat 'geld' betekent is moneta. Moneta is de oorsprong van het Nederlandse woord monetair. Moneta is afgeleid van Juno Moneta10). Waarschijnlijk is de naam moneta (ons woord "munt") een benaming voor geld geworden, omdat de plaats waar het Romeinse geld werd gemunt bij de tempel van Juno Moneta gelegen was.
Verwarring in een Romeinse kledingwinkel
-5-
EINDNOTEN 1
Het woord geld stamt af van het Germaanse woord geldan, wat vergoeden betekent. Als dank voor en in hoop op voorspoedige tijden gaf men de goden daarvoor een vergoeding.
2
Kauri’s zijn schelpen en de Latijnse naam voor de kaurischelp is ‘monetaria moneta’. Deze naam komt voor in het woord ‘moneta’, het Italiaanse woord voor geld. In Engelstalige landen zeggen ze ‘money’ en in Franstalige landen ‘monnaie’.
3
Zout is nog heel lang gebruikt als betaalmiddel. Zo werden Romeinse soldaten gedeeltelijk betaald met zout. Van het Latijnse woord voor zoutstaaf (salarium) is ons woord salaris afgeleid. En ‘soldaat’ komt van sal dare (zout geven).
4
De Grieken gaven de munt een heel bijzondere functie. Zij geloofden dat iemand na zijn dood een reis naar het dodenrijk moest maken. De grens tussen het rijk van de levenden en de doden was een rivier. Met een veerboot, bestuurd door een veerman, werd de oversteek gemaakt. De doden hadden dus een muntje nodig voor de veerman om de overtocht te kunnen betalen. De Romeinen namen deze gewoonte over van de Grieken. En zelfs in graven uit de vroege Middeleeuwen worden soms penningen voor de veerman gevonden. De op dat moment 1000 jaar oude traditie werd voortgezet tot het moment dat het meegeven van giften aan doden door de christelijke kerk werd verboden.
5
De term chartaal geld (= wettige betaalmiddel) verwijst naar het oud-Nederlandse woord charter of charta voor privilege of wet. De term giraal geld verwijst naar het Italiaanse woord girare, d.w.z. het elkaar betalen in de vorm van een overmaking/overboeking naar een bepaalde rekening. Giraal betalen of gireren (betalen per giro) is een geldtransactie zonder contanten.
6
Snoeien is het verwijderen van metaal van de rand van een munt. In de tijd waarin munten hun waarde voornamelijk ontleenden aan het edelmetaal waaruit ze waren vervaardigd, was het een profijtelijk (maar uiteraard illegaal) werkje waarop strenge straffen stonden. Omdat edelsmeden en zeker muntmeesters de benodigde apparatuur in huis konden hebben zonder argwaan te wekken, worden ze vaak als de grootste snoeiers beschouwd. Ter controle werden munten daarom periodiek gewogen: een juist gewicht bij de goede maten van dikte en diameter betekende een complete munt. Om het snoeien te bemoeilijken werden goedkope munten vaak van een kartelrand en duurdere munten van een randschrift voorzien.
7
Van oorsprong wordt met een latrine een openbare plek aangeduid waar men zijn behoeften kan doen, een openbaar toilet dus. Omdat er ook wel eens wat anders gebeurde, kreeg het bij de Romeinen ook de betekenis van bordeel.
8
Het Vierkeizerjaar (het jaar 68) is een bijzonder turbulent jaar waarin veel Romeinse legioenen zijn betrokken. Na de dood van Nero brak er een burgeroorlog uit waarbij Rome in een jaar tijd vier keizers kreeg. De eerste die de macht greep was Galba, deze werd vermoord. De tweede keizer was Otho, deze pleegde zelfmoord nadat zijn leger de eerste slag bij Bedriacum had verloren. De derde keizer was Vitellius die uiteindelijk verslagen werd door de aanhangers van Vespasianus. Dankzij de steun van zijn leger in Judea (dat op dat moment, vanwege de opstand bestond uit een kwart van alle Romeinse strijdkrachten), en de legers in Syrië, Egypte, Moesië, Pannonië en Illyricum werd Vespasianus uiteindelijk uitgeroepen tot keizer op 20 december 69.
9
Een volder was een ambachtsman in de lakennijverheid. Door de opkomst van de industrie is het beroep uitgestorven. De taak van de volder is het vollen ('laten vervilten') van een wollen weefsel. Dit is een bewerking om de vezels dichter ineen te werken, waardoor een stevige, waterdichte stof ontstaat die minder vatbaar is voor krimp. Volgens de traditionele methode wordt het weefsel gedompeld in een grote bak met heet water, urine en vollersaarde: een vettige klei die het vuil uit de vezels opneemt. Door het weefsel met de voeten aan te stampen zal de stof vervilten en krimpen.
10
Juno Moneta was in de Romeinse mythologie de heerseres van de hemelen. Waarschijnlijk is de naam moneta (ons woord "munt") een benaming voor geld geworden, omdat de plaats waar het Romeinse geld werd gemunt bij de tempel van Juno Moneta gelegen was. De tempel stond op de plek, waar vroeger het huis had gestaan van Manlius Capitolinus. Toen de Galliërs in 390 v.Chr. Rome hadden ingenomen en verwoest, belegerden zij het Capitool (de burcht van Rome). De in het Capitool opgesloten Romeinen weigerden, ook al werden ze uitgehongerd, de aan Juno gewijde ganzen die op het Capitool gehouden werden, te slachten en op te eten. Toen de Galliërs een middel hadden gevonden om in de stilte van de nacht het Capitool te beklimmen, werd Manlius door het geschreeuw van die ganzen wakker gemaakt en gewaarschuwd. Manlius sloeg alarm en de belegerde Romeinen wisten de aanval te verijdelen. Ter herinnering aan deze gebeurtenis werd jaarlijks een gans in een draagstoel om de tempel van de godin rondgedragen.