Jaap C . Riemens
Zutphense stichtingen op de kaart gezet evaluatie van een tentoonstelling In de~umhen;che Courant van 4 oktober 193 3 staat een ~ngezondenstuk van mebr C ingelen, secretaresse van de museumcommissie Het gaat over 'Zutphens c h Stichtingen', ~ en is geschreven naar aanleiding van een dat jaar gehouden tentoonctelling over gestichten en stichtingen rn Zutphen Het museuni van Zutphen, tevens Oudheidkamer van de Graafschap, he& rn 1933 elt tentoanstellingen gehouden; de besprokene [c de achtste van dat jaar De meeste exposities duien slechts twee weken, maar in de zomermaanden wordt deze perrode verdubbeld De tentoonstellrng over de Zutphense stichtingen en gestichten is gehouden van 18 augustus tot en met i7 september 1933 Het is een 'echte' tentoonstellrng. Voowerpen, arrhiefstukken, afbeeldingen. De overig? exposities van dat jaar trjn fototentoonstellingen geweest hlevr. Engelen viaagt zich - meer dan twee weken na sluiting van deze tentoonstelling - af wat nu het rpsultaaf van deze tentoonstelling is geweest Een evaluatie dus. Die vrdag, en een slotopm~rkingin dit ingezonden stuk, hebben de auteur op reis gestiiurd langs gestirhttw, archieven en een tang verdwenen beeldje van Sint Joris.
Tot de oudste stichtingen in Zutphen behoren ongetwijfeld het Bornhof, het Oude en Nieuwe Gasthuis, de drie Anthony Broederschappen en de Sint Annabroederschap. De tentoonstelling heeft bestaan uit voorwerpen en oorkonden, afkomstig uit Zutphense gestichten, aangevuld met allerlei merkwaardige dingen uit het archief van de gemeente en uit dat van de Sint Walburgiskerk. Van de tentoongestelde voorwerpen wordt gezegd dat er veel is wat men dan (1933) nog in het museum kan bekijken. Met andere woorden: waarom wordt nu iets als heel bijzonder tentoongesteld terwijl je het altijd kunt bekijken! We zijn nu ruim zeventig jaar verder, en lang niet alles van toen kan n u nog gezien worden. De brand van het Wijnhuis in 1945 heeft een groot deel van de daar aanwezige gevormde collectie volledig verwoest. Naast de oudheidkundige voorwerpen zijn er "keurige gehandwerkte stoplappen" te zien, gemaakt door de wezen van het Burgerweeshuis. Verder zijn er enkele
poppen gemaakt, gekleed als wezen van het Gebroeders Bakker's Weeshuis, zodat de bezoeker van de tentoonstelling "eenjg idee" kan krijgen van de weeskinderen die in het midden van de negentiende eeuw hebben geleefd. Verder zijn er veel archiefstukken, platen en afbeeldingen. Eén kaart is heel bijzonder: één van de leden van de museumcommissie heeft een plattegrond van Zutphen gemaakt waarop met rood is aangegeven waar alle gestichten in de stad gelegen waren. Mevr. Engelen veronderstelt - zonder echte redenen - dat de tentoonstelling niet interessant is geweest voor de gewone burger. De inboedels zijn, hoe oud ze ook mogen zijn, tegenwoordig niet in hooge mate interessant. Gaat er niet een sage, dat er in de 19' eeuw porcelein bij karrevrachten is verkocht? Uit het krantenstukje blijkt ook dat het niet zo nodig gevonden wordt deze voorwerpen tentoon te stellen om die voorwerpen zélf. Waar het om gaat is het publiek duidelijk maken dat hier een bepaald deel van de culturele geschiede-
nis van onze stad onder de aandacht i s gebracht. Vrij vertaald: het museum laat zien wat het in huis heeft! Bezoekersaantallenkent men in die tijd nog niet per tentoonstelling. De krant meldt in het geheel niet of en wanneer het stormloopt in het Wijnhuis. Ook in het jaarverslag wordt niet gerept over 'kaskrakers". Hoewel de genoemde plattegrond van Zutphen weg is, probeer ik in deze bijdrage zicht te krijgen op Zutphen, zoals het in 1933 is gepresenteerd. Dat betekent nu eens een forse duik nemen in het verleden en dan weer dichtbij dat jaartal uitkomen.
De plattegrond van Zutphen Waarom is de overzichtskaart zo belangrijk voor mevr. Engelen en voor de tentoonstelling? Mevr. Engelen schrijft: Daardoor is de topografische ligging der gebouwen, ook ten opzichte van elkaar, duidelijker geworden. Door het opzoeken van de stichtingsacten is de chronologische volgorde waarop de stichtingen in her leven geroepen zijn, te constateeren; eenige acten 'vertellen obk van verbouwingen of samensmelting met andere instellingen. Deze charters van geschiedkundige waarde eens te zien, a l gaat .het lezen ook gebrekkig, is voor hen die historisch voelen een verduidelijking van hun geschiedkundig en topografisch begrip der stad. De kaart, gemaakt naar een achttiendeeeuws model, liet verrassende dingen zien. Men is geneigd geweest, aldus mevr. Engelen, stichtingen te huisvesten in de nieuwe stad (na 13 12 is de Nieuwstad met de oude stad tot een geheel geworden). De Nieuwstad is in 1267 aangelegd, zo meldt de krant2. Niet alleen het Gasthuis, maar ook het Isendoornklooster zijn daar gesticht, bovendien meerdere armhuizen. n
'
Ze komen verder in dit artikel aan de orde. Zutphen is in die rijd een welvarende Hanzestad. De uitbreiding van de stad in 1267 duidt daar ook op. Ook de uitbreiding, juist in de andere richting, duidt op een van bedrijvigheid gonzend leven van de stad. Een jaar later komen we voor het eerst iets tegen over het Spittaal in wat nu de Spittaalstraat heet.
Bloeitijd voor Zutphen Het einde van de veertiende en begin van de vijftiende eeuw staat bekend als de grootste bloeitijd voor Zutphen. De stedelijke welvaart is echter niet voor iedereen weggelegd. Daarom worden er, net als elders stichtingen opgericht voor minder bedeelden. Dat speelt zich vooral af in het midden en eind van de veertiende eeuw. In de krant wordt een aantal instellingen met (vermoedelijk) jaar van stichting genoemd. Ik heb ze schematisch weergegeven, voorzien van het jaar van stichting: a. Bornhof
b. Rondeel voor begqnen c. D i a c . o n ~ ~ d. Leprozenhuis St. Jorien Warnsveldseweg e. R~penhurs f. Gacthurs op de markt g. Isendoornklooster op de Nieuwstad h. Adamanshuis voor begijnen I. Heer Hendrikshuis op de Nieuwstad j. Elisabeths Gasthuis
1320 1.134 1366 1380
1379 1388
1336 1398 1403 1442
In die periode groeit ook de behoefte aan uitbreiding van het aantal gestichten. Dit gebeurt vooral onder invloed van rijke burgers, meestal kooplieden. Zij worden lid van de magistraat en dragen zorg voor geldelijke verbetering van het lot van armen en misdeelden. In de archieven
In 1932 waren er 3.302 bezoekers, waarvan 1.792 betalende. In 1933 kwamen er 4.022 bezoekers, waarvan 2.592 een kaartje hebben gekocht. Hiervoor is geen enkel bewijs voorhanden.
komen in die periode namen voor als Kreynck, Berner, Slindewater. In dit schema zijn niet de stichtingen van latere datum opgenomen, maar ik kan uiteraard niet om het Burgerweeshuis en het Gebroeders Bakker's Weeshuis heen. Ze komen aan de orde bij de bespreking van het Elisabeths Gasthuis, omdat dat gebouw onderkomen is geweest voor het Vreemden- of Diakenweeshuis en er altijd een relatie is geweest tussen dit weeshuis en de overige weeshuizen in Zutphen. De bedeling en de armenzorg zijn onderwerpen die tot ver in de negentiende eeuw de gemoederen bezighouden. In dit artikel wordt alleen over deze aangelegenheden gesproken binnen het kader van de hierbovengenoemdestichtingen.
a. Bornhof Eén van de oudste instellingen in Zutphen is het Bornhof aan de Zaadmarkt. Kanunnik Borro van het kapittel van de Walburgiskerk vermaakt in zijn testament van 22 februari 1320 zijn huis, erf en alles wat erbij hoort, aan de armen en zieken van de stad. Het beheer en bestuur ervan draagt hij op aan de schepenen. Uit het testament blijkt dat de armen en zieken in het huis zullen wonen, maar al in het begin van de vijftiende eeuw blijkt dat dit vrijwel zeker niet in de praktijk is gebracht. In 1611 wordt, naar het voorbeeld van andere instellingen in het land, een nieuw reglement opgemaakt. Er worden nu kamers getimmerd voor de oude mannen en vrouwen. In het Memoriaal3staat: also het Boernhoeff in verrijden die inkoemste is uthgedeilt in die weeke an gelt end broet, bier end metlick end noch 12 mans dages ene maeltit end in hare woninge bleven wonen, so hebben de heren des magistrats in anno l 6 7 1 guit gevoenden, het selve huis te voranderen ende kamers darin laten timmeren und die behoefftige boergers so mannen
end vrouwen in het huis Boernhoeff in te nomen in koest end dranck to verplegen end in har kranckheit waring te laten doen, so hebben die heren [ ...l Bij die gelegenheid wordt het beheer in handen gegeven van een viertal provisoren. De magistraat bemoeit zich er niet direct meer mee. Wijzigingen van het reglement duiden op maatschappelijkeveranderingen die hun weerslag krijgen in dit huis. Zo wordt in 1755 bepaald dat de bewoners (proveniers genoemd) inwoners en/of burgers van Zutphen moeten zijn van onbesproken gedrag, behorend tot de gereformeerde (is in die tijd de hervormde), lutherse of doopsgezinde religie. Men moet minstens 20 jaar in Zutphen hebben gewoond. De burgers moeten minimaal tien jaar burgerrecht hebben gehad. Proveniers moeten tussen de 50 en de 60 jaar zijn om opgenomen te mogen worden. In 1 798 vervalt de paragraaf over de religie en mogen ook rooms-katholieken opgenomen worden. Het jaar 1874 is voor het Bornhof een belangrijk jaar. Dat geldt overigens ook voor het Oude en Nieuwe Gasthuis en het Burgenveeshuis. De rechtbank moet uitspraak doen in een proces dat gaat over de vraag of het Bornhof en de andere instellingen vallen onder de Armenwet in die zin dat het bestuur ervan geregeld wordt door de burgerlijke overheid. Dat vonnis verandert weinig aan de feiten, maar is wel van groot belang. Drie jaar ervoor heeft één van de provisoren, W.]. Swaving, bij het gemeentebestuur geprotesteerd tegen uitbreiding van de macht van de provisoren. Hij eist in zijn brief herstel van de oude macht (in casu de stedelijke overheid). De provisoren hebben in die jaren geprobeerd de instelling los te weken van de al eeuwen bestaande band met de overheid - zeer tegen de zin van genoemde Swaving. Kort daarop is alles wat Bornhof heet, afgebroken, op het huis van de rentmeester
W.E. Smelt, Inventaris van het OudArchief van het Bornhof, 1299-1875, inv.nr. 26.
na. In nieuwe stijl is alles opgebouwd, met aparte vertrekken voor mannen en vrouwen. In 1914 heeft archivaris Gimberg een bijdrage geschreven over 'Het Armwezen te Zutphen', aan de hand van de "Lijst der instellingen van weldadigheid". Een jaar eerder heeft de gemeenteraad een nieuw reglement vastgesteld voor het Bornhof. Wie opgenomen wil worden moet minstens zes jaar in Zutphen wonen, wie hier niet geboren is zelfs twaalf jaar. Men moet ouder zijn dan 30 jaar, van goed zedelijk gedrag kunnen getuigen en men is verplicht kleding en meubilair mee te nemen. Daar staat tegenover dat de proveniers vrije woning hebben, evenals kostenloze genees- en heelkundige behandeling, voeding en brandstof. Wanneer de gebouwen niet meer voldoen aan de eisen die gesteld worden aan bejaardenhuisvesting, wordt aan de overzijde van de Graaf Ottosingel een nieuw huis gebouwd. Dat nieuwe gebouw blijkt al spoedig evenmin te voldoen aan de nieuwere eisen OU het gebied van wonen en zorg. Het wordt afgebroken en in de jaren negentig op dezelfde plaats herbouwd. Ook het Oud-Bornhof is - nadat er nog enige tijd repatrianten uit Nieuw Guinea in hebben gewoond, gerenoveerd. De N.V. Stadsherstel exploiteert nu achter de toegangspoort een aantal woningen, die gemaakt zijn van de vroegere zalen. Het rentmeestershuis, "De Born" is nu een ontmoetingscentrum voor 55+ ers uit stad en regio. Natuurlijk valt er veel meer te zeggen over deze instelling, binnen het kader van de evaluatie van een tentoonstelling lijkt me dat een zijpad dat niet moet worden opgegaan. .
A
b. Rondeel voor begijnen Op 14 februari-1334 is het Rondeel gesticht. Het is gelegen achter het Oude Convent (dat op de hoek van de Komsteeg en het Oudewand was gelegen).
Bewoners zijn "juffers" die uit vrije wil arm zijn en die tot die tijd op de Nieuwstad gewoond hebben. Het Rondeel is een zware toren die deel uitmaakt van de vestingwerken van de stad. Door samenvoeging van de oude en de nieuwe stad (1312) wordt het Rondeel overbodig. De juffers krijgen, met instemming van de schepenen van de stad, eigen statuten. Ze moeten een kuis en devoot leven leiden, zich goed gedragen, ze mogen zich niet in slecht gezelschap begeven en hebben, om maar enkele regels te noemen, toestemming hebben van twee of drie schepenen van de stad als ze langer dan enkele weken buiten het huis willen zijn. De leiding van het convent is in handen van Alfardus Martini Dryneman, degene die zijn huis met bijbehorende grond heeft opgedragen aan het convent. Na zijn dood oefenen zijn beide zonen dit toezicht uit. Wanneer ook zij zijn overleden wordt hun taak overgenomen door de schepenen van de stad. Het toezicht houdt ondermeer in dat zij mogen beslissen wie in het Rondeel worden toegelaten. Minimaal moeten het twaalf juffers zijn. Zij mogen ook vrouwen die zich niet aan de regels houden, uit het huis (laten) verwijderen4. Verbeek veronderstelt dat de zusters in het Rondeel beïnvloed zijn door de zusters "des Gemenen Levens" uit Deventer die in 1426 moeten uitwijken vanwege problemen rond de verkiezing van een nieuwe bisschop van Utrecht. Als de situatie in Deventer verbetert, keren deze zusters in 1432 terug. Uiteraard heeft deze inkwartiering effect gehad op de huishouding in het Rondeel. Wat later, in 1476, komen er nieuwe statuten. Daarin staat dat de dames gemeenschappelijk moeten eten en slapen en uniforme kleding moeten dragen 'soe in anderen conventen die in 't gemeyn leven sedelick ende gewoentlick is'. Dat jaar betekent ook een verbetering van de financiële toestand van het Rondeel door de komst van dochters uit families
Cerrit Verbeek, "lonferen, susreren ende bagh)men",
14-15.
Afb. I : Het Rondeel - vrouwenconvent, vanaf 1664 het Burgerweeshuis.Vanaf de poort had men uitzicht tot aan de huidige Overwelving. Op de voorgrond het poortje waarnaar het tegenwoordige Hagepoortsplein is genoemd
van de magistraat. De familievan der Capellen levert maar liefst drie dochters ofwel een vierde deel van de bewoonsters. In 1596 wordt het Rondeel, onder dwang van het nieuwe stadsbestuur, opgeheven. Er is dan, na de Reformatie nog één zuster, Geertruid Kreijnck, aanwezig. Het Rondeel doet kort daarna dienst als Burgerweeshuis. Daarover meer op een andere plaats in dit artikel.
c. Het Diakenhuis of Armenhuis of
Vreemdenweeshuis Deze benaming is in het verleden gegeven aan het pand dat we beter kennen als het Nieuwe Gasthuis in de Spiegelstraat. Het gaat niet om dezelfde instellingen. Eerst is er het gasthuis, daarna het diakenhuis. In 1625 komt het complex rond de Spiegelstraat, Heukestraat, Barlheze vrij. Het gasthuis is naar de Nieuwstad overge-
plaatst. De leeggekomen panden worden door de kerk ingericht als armen- of vreemdenweeshuis. Die laatste benaming slaat duidelijk op het onderscheid met het andere weeshuis - her Burgerweeshuis. Het wordt bestuurd door de diaconie van de Grote Kerk (= Hervormde Gemeente). Dit blijft de bestemming tot 1 oktober 1812. Met ingang van die datum wordt het armenweeshuis opgeheven. De diaconie laat het pand, het huidige Spiegelstraat 13, verbouwen tot acht woningen. De zolders worden verhuurd als graanzolders. In 1885 verkoopt de diaconie het pand aan een particulier. In 1916 i s E.J. Volkersz. eigenaar. Hij heeft vrijwel alle woningen weer laten uitbreken en het gehele pand in laten richten tot papierpakhuis. Er is voor het eerst sprake van diakenen i n 1591. De diaconie heeft "in de achter-
Afb. 2: De toegangspoort tot her Nieuwe Weeshuis. De afbeelding laat op de achtergrond de stad zien. O p het bijbehorende archiefstuk staat dat dit de ingang is van het Arme of Vreemde Weeshuis, gesticht in het begin van de zeventiende eeuw na de verovering van de stad door prins Maurits door 'zekere Jufvrouw Elizee Moseniers; gegeven voor kinderen wier ouders geen burgers dezer Stad waren geweest'... Het is dus de ingang van het in 1625 leeggekomen Nieuwe Casthuis aan de Spiegelstraat.
buurten verschillende woningen, waarin Op de zij arme lieden gratis lier w0ne1-1.~" armenhuisjes en het Oude Vrouwenhuis van de diaconie ga ik in dit artikel niet verder in. In 1862 sluit het college van burgemeester en wethouders een contract met het college van diakenen over de verpleging en verzorging van passanten. Het weeshuis doet dan geen dienst meer, maar is nog wel van de diaconie. In het huis worden ze opgevangen zo dikwijls dit op [ast van de commissaris van politie wordt gevraagd. Het gemeentebestuur regelt ook dat de diakenen de transportkosten van arme zieken naar elders betalen naast de ver-
"
'
voerckosten naar hier van Zutphenaren die elders ziek geworden zijn. De diakenen krijgen hiervoor jaarlijks tweehonderd gulden. Als de boekhouder kan aantonen dat hij meer heeft moeten betalen dan dat bedrag, wordt alles vergoed. De passanten krijgen van de diaconie thee met een boterham en nachtverblijf in het pand Spiegelstraat 13. Al in 1780 wordt, in een ordonnantie op de bedelarijen binnen stad en schependom Zutphen, toegestaan aan arme passanten zich te wenden tot de boekhouder van de hervormde diaconie voor "een aalmoes of reispenning". Deze mensen krijgen, na controle van de papieren, zoveel geld als nodig is om tot de eerstvolgende plaats en zij moeten zich zo spoedig mogelijk uit de stad verwijderen6. In 1845 speelde deze kwestie ook. De diakenen leggen dan hun ambt neer omdat er te weinig giften komen en omdat ze tevergeefs aankloppen bij de gemeente om subsidie. Deze draconische maatregel heeft niet het gewenste effect gehad - er zijn nieuwe diakenen benoemd en het werk is op de oude voet voortgezet. Het bestuur van de diaconie is dan wezenlijk iets anders dan de leden van de diaconie. Achterliggende gedachte is wel dat men van mening is dat er een burgerlijk armbestuur dient te komen. De gemeente kan deze taak niet uitbesteden aan een kerkelijke organisatie. Rond die jaren zien we, zowel in Zutphen als in het land, de grote bloei van verenigingen die zich inzetten voor verbetering van het leefklimaat van de arbeidende klasse. Hooykaas schrijft in een artikel7: "Was er nu een daklooze arme, waarmede de politie geen raad wist, dan lag het voor de hand dezen te
promoveeren tot passant en onder
J . Cimberg, Het armwezen te Zutphen. Overdruk uit het Gemeenteverslag 1914, 36. Stads- en Streekarchief Zutphen, W.E. Smelt, Het Oud-archief van de gemeente Zutphen, Utrecht, 1941, inv.nr. 543. Dr. J. Hooy kaas in Tijdschrift voor Armenzorg, 1 *e jr, 2 1 -24.
te brengen in het weeshuis; doch zat hij daar eenmaal, dan bleef hij er gewoonlijk en de diakenen, niet wetend wat met hem aan te vangen, zagen zich genoodzaakt een boer uit Eerbeek te laten komen en hem bij dezen te besteden."
Wat een ongewenste passant allemaal niet te weeg kan brengen! Kort na 1 januari 1900 besluit de diaconie zich geheel te onttrekken aan de zorg voor armen die feitelijk door de burgerlijke gemeente moeten worden onderhouden. In hun brief van 29 januari van dat jaar staat dat men besloten heeft "te breken met de tot nu toe gevolgde wijze van armverzorging door in het vervolg bedeeling te weigeren aan" - en er volgen enkele bepalingen. Uit de brief wordt pijnlijk duidelijk dat de gemeente jarenlang "nagenoeg niets" gedaan heeft en dat de diakenen tevergeefs de hulp van het college hebben ingeroepen. De relatie tussen burgerlijke en kerkelijke .gemeente loopt dus spaak. Reden hiervoor zal ongetwijfeld zijn de teruglopende inkomsten en de stijgende uitgaven. Het contract wordt per 1 januari 1900 opgezegd en men biedt geen
tijdelijk onderdak en voedsel meer aan passanten. Het college probeert nog wel de diakonie op andere gedachten te brengen door voor te stellen de uitgaven eens per drie maanden te verrekenen, maar de diakenen weigeren. Ze beroepen zich hierbij op het Synodaal Reglement dat, als het gaat over de diaconieën, zegt dat kerkelijke gemeenten geen subsidie van een burgerlijk bestuur mogen aannemen omdat dat beperking van de handelingen van de diakenen en van de naleving van de kerkelijke wetgeving kan betekenen. Deze regeling is al oud, maar tot die tijd heeft men daar nooit een punt van gemaakt. Naast het gebouw aan de Spiegelstraat heeft het weeshuis uit meerdere huizen bestaan. Ook het gebouw van de Werkinrichting aan de Heukestraat heeft behoord tot het complex van het armenweeshuisa. In 1959 laat het Wijnhuisfonds Spiegeistraat 13 restaureren. Eind jaren tachtig koopt de gemeente Zutphen het pand ten behoeve van het ernaast gevestigde Gemeentearchief, dat, na een ingrijpende renovatie en verbouwing, het pand in gebruik neemt als studiezaal (beneden) en ais kantoorruimte (boven).
.Aan de achtergevel van éCn vdn de gesloopte p a d e n van her vroegere weeshun is lange tijd een beeldje zichtbaar gewecst. tiet wordt toegeschreven aan Sint Joris. Mevr. fngelen schrijft in de krant. Op de binnenplaats van het Diakenhuls s b a t op een muurge vdn oude stcenen een zandsteenen Si Joris Deze moet wel afkomsrig z i p van het Lcpro;.enhurr 5t lorren, dat onder bbehee~der Diakonre stond en in 159 1 werd verwoest door de soldaten van Crmf van den Berg De steenen werden gebrulkt om den stadsmuur en huizen te herrtcllen Waarschqnl/lkhebbpn de Dlakenen het beeld willen redden en het naar dr binnenplaats overgebracht Nu 15 het echter verweerd en naunletyks meer te herkennen Dit beeldje is ten tijde van mevr. Doornink-Hoogenraad, dre van 1944 tot 1973 archivaris [s geweest van Zutphen, in de collectie van het museum opgenomen, maar
dan als zijnde Sint Martinus. Van der Kluit heeft een afbeelding opgenomen van de binnenplaats van hei. weeshuis, lang nadat het dre functie kwijt is. O p de foto staat een dame Links in de bovenhoek is een beelQe te zien. Het staat op een muur, aan de hitinenplaats en het ziet etuit als een ruiter te paard. Het kan een afbeelding zijn van Sint Martinus, maar evengoed van Sint loris V o g altijd is in de Heukestraat de gedenksteen te zien met daarop de naam van ds. A. van der Loeff, die zich heeft ingezet voor deze 'werkinrichting'.
Rutgers
Afb. 3: Een bekende afbeelding is deze, de achterzijde van het Vreemdenweeshuisaan de Spiegelstraat.Op één van de hoeken, hoog boven alle mensen, was Sint loris terecht gekomen; onherkenbaar is hij hier in de Tweede Wereldoorlog vandaan gehaald.
e. Het leprozenhuis Sint Jorien of De Worf en het kloosfer Calilea In het oosten, dicht tegen Warnsveld aan, iets voorbij de Oude Begraafplaats, vinden we het huis van de Leprosen,. met later, iets ten noorden ervan het klooster van de Franciscanen. Ook het Caertenboeck van Thomas Witteroos uit de tweede helft van de zestiende eeuw geeft deze situatie weer. In diezelfde tijd tekent ook Jacobvan Devenrer Zutphen, met een geheel andere bedoeling overigens dan Witteroos. Op zijn plattegrond vinden we een aantal van de door mevr. Engelen genoemde instellingen of stichtingen. In de stad, dat wil zeggen binnen de muren en wallen, worden twee kerken aangegeven (templum) en het klooster van de Dominicanen. Verder de meeste poorten en, zonder dit huis te noemen, ook het Oude Gasthuis. Verder enkele andere gebouwen, at dan niet met toreng. Een leprozenhuis, bedoeld om melaatsen ver buiten de stad te houden en hen te verzorgen, is meestal gewijd aan een heilige. De leproserie wordt doorgaans De Worf genoemd, naar het land waarop het gelegen is. Een andere naam is Sint Jorien, in de volksmond Sint Joris. De naam Jorien heeft te maken met de kapel,
. '' . .,. =
a * . .
q
=.-
F;
--
Y_.7
-
&.~..~~-=~~r
: ~ b ~ . * : ~ k ?.?{ := , ;J~ > ;,. c:.;. .. . (. .*.....".3.-><.,;'./ . . . .. . . . - , k 5, c.1
Afb. S: Het klooster Calilea, met kapel en kloostermuur, gelegen buiten de laarpoort. De afbeelding is van 1623. Afb. 4: Het beeldje van Sint loris kreeg in 1962 een prominente plaats in het nieuw geopende Stedelijk Museum.
De stadsplattegronden van lacob van Deventer. Map 6 - Gelderland. Opnieuw uitgegeven in 1997.
gewijd aan Sint Georgius. in 1437 is er voor het eerst sprake van het maken van een kapel. Willem Rense en zijn vrouw Nyese geven een jaarlijkse rente van één pond en drie hoenders uit hun huis ten behoeve van de bouw van de kapel van Sint Joriaenen van de melaatsen op de Worfi0. De Worf behoort tot de parochie Warnsveld. De pastoor van dit onder de rook van Zutphen gelegen kerkdorp geeft op 10 augustus 1490 toestemming tot het maken van een kapel voor de zieken. Dan wordt niets gezegd over de kapel waarvan in 1437 al sprake is. De Warnsveldse pastoor Johannes van Emmenes, heeft direct te maken met de vicarie die in dat jaar gesticht wordt op de Worf. Die vicarie wordt overigens gesticht door richters en schepenen van de stad Zutphen. Dit college stelt de bepalingen op voor de aan te stellen vicaris, een priester, en voor de verwaarders (bestuurders, regenten). In 1501 is er sprake van de Worf, buiten de Larepoort gelegen tegen Galileën of Galilea. Dat is een klooster, dat in 1456 is gebouwd. De bij het klooster behorende kerk is op 16 oktober van dat jaar gewijd. Het oudste klooster van Zutphen is het Predikheren of Dominicanenklooster. Omdat het fraters predicatores zijn, worden ze ook wel predikbroeders genoernd en hun kloosters Broederen- of broerenkloosters. De orde kreeg in 1293 een stuk grond aan de Rozengracht.Voor die tijd hebben de broeders in het Oude Conventll gewoond. Daarin komen vanaf 1293 vrome vrouwen. Het jongere klooster is dus dat van de Observanten of Minrebroeders, een orde die tot de Fransciscanen gerekend wordt. Voor deze broeders wordt het klooster Calileën gebouwd. 'O
'l
l2
Bij dit klooster is, net als bij de Sint Walburgiskerk, een bibliotheek gebouwd. Hoe die eruit gezien moet hebben, kunnen we nagaan door naar de Librije te kijken. Die is namelijk gemaakt naar het model van de bibliotheek van dit klooster''. In 1545 bepaalt het stadsbestuur dat voor iemand die binnen de stad begraven wordt, twaalf stadsponden betaald moet worden. Wie buiten de stad, in de Observantenkerk begraven wil worden, zal zes stadsponden betalen. In deze akte, van 20 februari 1545, wordt gezegd dat deze kerk Galileën heet. Het jaar 1572 wordt in de geschiedenisboeken heel verschillend beoordeeld, zeker waar het gaat over Zutphen. Het staat in ieder geval vast dat er vernielingen zijn geweest in de stad (de Geuzen) en ook buiten de stad. Het leprozenhuis en het ernaast gelegen klooster Galilea worden in brand gestoken en vernield door de soldaten van graaf Willern van den Berg. Het blijft drie jaar lang een bouwval. Pas dan staat de bisschop van Deventer, Aegidius de Monte, toe dat het klooster verder mag worden afgebroken, maar dan ten gunste van het leprozenhuis, zodat dit heer opgebouwd kan worden. In het noorden staat op de kaart van Van Deventer vermeld: Sint Anthonius. Daar heeft, zo blijkt uit andere bronnen, een kapel gestaan, die gewijd is aan deze heilige.
f. Ripenhuis Van het Ripenhuis of Rypenhuis is veel minder bekend. Het gaat om een huis op het Rijkenhage dat in 1379 wordt geschonken do& ~ohanvan Ripen en zijn vrouw Katerine. Ze schenken hun huis dat gelegen i s "achter unses stades gruythuys an die ene side ende wilenner (wijlen) Johanshuys van Voerste was, an dye ander syt", aan zes of zeven goede,
(SSZ)Archief De Worf, inv.nr. 24, reg.nrs. 646 en 286. Het pand waarin jarenlang de Gereformeerde Kerk gehuisvest was. Nu is de kerk een winkel, gelegen aan Oudewand 39. J. Girnberg, "Bijdrage tot de geschiedenis van het geestelijk leven te Zutphen in de Middeleeuwen". In: BM Celre, XXX; 71.
onbesproken vrouwen': aan te wijzen door de twee schenkers. Na hun dood vervalt dit recht aan hun erfgenamen. Als die er niet zijn, komen de kapelaan van de Sint Walburgiskerk en de pastoor van de Sint Janskerkin aanmerking. Vrouwen in het Ripenhuis dienen zich ordelijk en fatsoenlijk te gedragen. Zo niet, dan worden zij zonder pardon verwijderd. Dat geldt ook als de dames "onroeste afte kyf" maken. Op de stichtingsbrief staat een aantekening van latere tijd: oude school. Hier is vóór 1379 een school gehuisvest geweest. Later is er op het Kerkhof een nieuwe school gekomen (niet te verwarren met het Gymnasium). In die school is rond 1900 de stadstimmerwinkel gevestigd. In 1472 draagt Neze Rensen, "voirwair-
scher des huyss ind der huyssarmen, gheheiten Rypenhuys opten Hagen", het beheer op aan Peter Boick en diens erfgenamen.
g. Gasthuis op de Markt De geschiedenis van het gasthuis op de Markt begint eigenlijk met het gasthuis op het Spittaal. Van dit gasthuis is geen stichtingsoorkonde bewaard gebleven. In het midden van de dertiende eeuw1"moet het in Zutphen zijn ontstaan. Het wordt in 1268 voor het eerst genoemd. in dat jaar is er sprake van een schenking van enkele akkers op de Mars door Wilhelmus van Vorden aan dit gasthuis. Van der Kluit laat de geschiedenis van dit gasthuis ook in 1268 beginnenI5. Uit de schenkingsakte blijkt dat het Spittaal er dan al is.
Afb. 6: Vlakbij de Spittaalpoort stond het Spittaal, een bagijnenklooster dat later naar de markt verhuisde. Soms is er in de stukken sprake van 'het Olde Spittael: daarmee werden deze (rechtse) huizen bedoeld. l3
l4 l5
J. Girnberg, "Armenzorg te Zutphen in de Middeleeuwen" in: BM Gelre %X, 120. G. Verbeek, Jonferen, 8 . De ondertitel van het boek Ziek zijn in Zutphen, is niet voor niets: 1268 tot 1900.
Dit "ziekenhuis" behoort toe aan de broeders van de Heilige Geest, een broederschap die is gesticht door paus Innocentius III ten dienste van de lijdende mensheid. Het precieze jaartal is niet duidelijk, in ieder geval tussen 1198 en 1204. Het Gasthuis in de Heilige Geest heeft zijn benaming te danken aan een akte uit 128416.Het heeft gestaan in de huidige Spittaalstraat, even voorbij het in 2003 gerenoveerde huis dat "De Roode Haan" genoemd is. Vanwege de situering buiten de muren wordt het Spittaal ook wel "extra muros" genoemd. Verbeek schrijft dat er tot ca. 1300 allengs veranderingen optreden. Het aantal keren dat er sprake is van broeders, wordt minder. Het Spittaal verandert geleidelijk aan van een hospitaal van de broederschap in de Heilige Ceest in een begijnenhuis, waarin een aantal vrouwen, onder bepaalde voorwaarden, een leven in dienst van God leiden". Behalve dat de taken in de loop der jaren zijn overgegaan van de broeders op de zusters, is ook van invloed geweest de verandering van de orde der dominicanen naar die van de franciscanen. De begijnen verkopen in 1373 hun huis in de Spittaalstraat aan de stad. Korte tijd later verhuizen ze naar een pand op de Zaadmarkt, gelegen tussen de toegangspoort van het Bornhof en de Pelikaanstraat. Ze wonen daarmee dus dichtbij het Nieuwe Gasthuis aan de Markt. Het pand dat zij betrekken is eigendom van Lubbert uppen Kelre en zijn dochter. In 1384 wordt het hun eigendom. De dochter van Lubbert, begijn Katherine, blijft in het huis wonen. De nieuwe eigenaren worden genoemd den gemeynen jonfrouwen des olden Hospitaels t' Zutphen. l6 l'
Het oude Spittaal. Die benaming duidt erop dat er in de volksmond ook over het nieuwe Spittaal gesproken zou zijn. Daar is echter geen bewijs voor. Daarom is het aannemelijk dat hiermee bedoeld is het pand aan de Spittaalstraat, dat wel zijn zusters, maar niet zijn functie verloor bij het vertrek van de zusters naar de markt. Er is wel regelmatig sprake van een oude en nieuwe gasthuis, en een enkele keer alleen van het oude Spittaal. Het oude gasthuis is aan de Spittaalstraat en het nieuwe aan de Markt gelegen. De begrippen hebben later veelvuldig voor verwarring gezorgd. De stad heeft een nieuw gasthuis gesticht - binnen de stadsmuren. De reden hier-
voor is een voor de hand liggende: men wil niet afhankelijk zijn voor de verzorging van zieken en gewonden van een gasthuis dat buiten de stad gelegen is en dat in beheer is bij een broederorde. Dit "stadsgasrhuis" wordt gebouwd aan de Markt. Het moet gesticht zijn vóór 1347. Het wordt aanvankelijk het nieuwe gasthuis genoemd. Het Spittaal (in de Spittaalstraat) wordt in enkele aktes ook het Oude Gasthuis genoemd. In 1384 tien jaar later wordt een reglement opgesteld voor de twaalf begijnen in het Spittaal. Zij wonen dan al aan de markt en worden genoemd jonferen van den Hospitael. Uit dit reglement blijkt dat het Spittaal zijn functie als gasthuis min of meer kwijt is geraakt. Het - op zich erg interessante - reglement heeft allerlei bepalingen voor het samenwonen van twaalf ongehuwde vrouwen, inclusief hun bezittingen, haardracht en kleding. Het Spittaal is met de komst van dit reglement rechtstreeks onder het toezicht van het stadsbestuur geplaatstla. Het enige dat resteert is ziekenzorg, maar dan buiten het huis, namelijk in het Oude Gasthuis of Gasthuis in de Heilige Ceest.
J. van der Kluit, Ziek zijn in Zutphen, 15-23.
Verbeek, a.w., 8. Het archief van het Spittaal maakt dan ook dc:el uit van het Stadsarchief. Zie de inventaris van het archief van de stad Zutphen van mevr. Smlelt (1940).
Schematisch laat de geboorte en groei van het Oude en Nieuwe Gasthuis zich zo tekenen:
1347-1442 Nieuwe Gasthuis in dc Heilige Geat (Markt) iia 1442: Oudc Gasthuis
(Mark)
1442
Sint Elisabcths Gasthuis of Nieuufe(iathuis
1625 fusie tot Oude en Nieuwe Ciasthuis (Nieuwstad) in 1840-1842: crkcnning als Pmvincioal Krmktiniiigerigcsticht
A l g m m Ziekenhuis (Coehuomsingel)
Pmvinïiital Krank~innipengeaiicht
1901
Groot Graffel (Wanisveld)
Iusie Algemeeii Ziekenhuis mei Sint Walburgis Ziekenhuis
PK<; wordt Binnengesticht
(Nieuwstad) tol bombardement
1965 Rerkelpaviljnen
Siingerbosch 1969
tecuweriltweide I
1974 Het Nieuwe Spittrial (Ooyerhoek) ziekenhuis word sauienpevocgd inet Apeldoornse ziekenhuizen (ïi hwi Hel Spillaal
1977 VcrplcchuisZutphen; later: Zuytvelme laler: Suiiène
Groot Ctraffel wordt ondercicel van Spc~-humGO later: GO-11et
in dit otcrzicht zijn niet de andere onderdelen van het OKG rnecgenomen
Van der Kluit schrijft in een recente rnededeling: "Wel wordt het hospitaal door paus Clemens aangeduid met de naam in de Heilige Geest. Deze naamsaanduiding is heel gebruikelijk gebleven. Dit zou kunnen samenhangen met het feit dat de begijnen van het Spittaal de patiënten in het gasthuis op de Markt (mede) gingen verzorgen."
l
I
I
R
De zusters conformeren zich sinds 1454 aan de derde regel van Sint Franciscus. Dan is er al ruim tien jaar aan de Spiegeistraat een ander gasthuis. Een nieuw gasthuis, gewijd aan Sint Elisabeth. We praten dan over het Oude Gasthuis en bedoelen daarmee het Nieuwe gasthuis in de Heilige Geest aan de Zaadmarkt. Het aan Sint Elisabeth gewijde gasthuis wordt vervolgens het Nieuwe Gasthuis genoemd. Over dat laatste huis elders meer. In 1625 komt het gasthuis leeg te staan. Een fusie tussen het Oude en het Nieuwe Gasthuis met een nieuwe huisvesting maakt de gebouwen overbodig. Het gasthuis aan de Markt blijkt dan zeer bouwvallig te zijn. In 1631 geeft de magistraat toestemming aan de provisoren, zoals de bestuurders intussen heten, de kerk en de gebouwen van het complex te verbouwen tot woningen. Zodoende verrijzen aan de Markt twee nieuwe huizen, terwijl de andere gebouwen aan de Zaadrnarkt en aan de Bernardsteeg worden verhuurd als afzonderlijke woningenlg. In 171O koopt johan op ten Noort het laatste huisje van het Oude Gasthuis aan. Het is gelegen in de Bernardsteeg. Daarmee verdwijnt de laatste band tussen het Oude en Nieuwe Gasthuis en de oorspronkelijke vestiging van het Gasthuis in de Heilige Geest aan de Markt.
i. Adamanshuis Rond Oudewand en Komsteeg is een andere concentratie van gestichten te l9
R. Wartena, Oude en Nieuwe Gasthuis Zut; C imberg, Geestelijk leven, 7 5 .
vinden. Achtereenvolgens komen daar voor het Convent, het Rondeel en het Adamanshuis. Drie Begijnenkloosters met strenge ordes voor tucht, die met enige regelmaat vernieuwd of aangescherpt moesten worden. Het Adamanshuis herinnert nog het meest aan deze periode. Van het archief van het Adarnansklooster i s op de tentoonstelling een cartularium te zien. In een cartulariurn zijn oorkonden afgeschreven. Ook is er een mortuarium van dat klooster tentoongesteld - een register met namen van gestorven klooster1ingen. Het Adamanshuis is op 12 december 1397 gesticht door twee vrouwen: Regelant Groenloch en Styne van Cryet20die hun huis afstaan voor medebewoning door godsdienstige vrouwen. Op 9 augustus 1398 schenken Hendrick Addaman en zijn vrouw Geese Blomenaer hun huis, gelegen naast dat van de twee vrouwen, aan vijf vrome vrouwen (megedenpersoen) om erin te wonen. De vrouwen zullen "oir broit winnen mit oren handen". Het stadsbestuur heeft een vinger in de pap omdat met de schepenen moet wor-
Afb. 7: Net Adamanshuis, hier genoemd 't klooster van heer Adam, gezien vanaf het Rijkenhage.
Afb. 8: In het midden van de foto is het Adamanshuis goed te herkennen; rechtsboven zien we de Berkelruïne.
den overlegd als het gaat over toetreding en kwesties die zich zouden kunnen voordoen. Eigenlijk gaat dit voor alle zusterhuizen op. De magistraat heeft in feite altijd het laatste woord en bemoeit zich naar eigen believen met "interne aangelegenheden"
Niet lang daarna zijn deze huizen verenigd tot één convent. Feit is dat in 1401 het complex is uitgebreid met een schuur, een stal en een gaarde. De schenking hiervan was vooral te danken aan Griete Wolfs (de grondlegger van het Heer Hendrickc- of Wolfshuis).
Uit de archieven blijkt dat er nauwe banden zijn geweest tussen beide huizen. Bij het Adamanshuis komt in 1465 een kapel. Het huis beschikt dan al enkele jaren over een draagbaar altaar. De geschiedenis van de zusters van het Adamanshuis staat uitvoerig beschreven in diverse bronnen. Vermeldenswaard is de opheffing in 1612, voorafgegaan door een periode van neerging sinds het rarnpjaar 1572.
j. Heer Hendrikshuis of hef Wolfshuis op de Nieuwstad Het Heer Hendrikshuis is een andere benaming voor het Sint Catharinaklooster op de Nieuwstad. Dit klooster is op 10 januari 1403 tot stand gekomen door de overdracht van twee halve huizen, aan beide zijden van de Lokenstraat op de Nieuwstad, aan Hille Sonderlants en Fye van Rede. Beide vrouwen zijn geïnspireerd door het werk van Geert Grote en eerstgenoemde wordt in 1408 zelfs de eerste rectrix van het convent te Diepenveenz1. De andere helft van de twee huizen is op diezelfde dag gekocht door Griete Wolfs en haar twee dochters (Elisabeth en Ca-
Afb. 9: Het Catharinaklooster op de Nieuwstad; hierheen verhuisden de gasthuizen in 1625. vanaf die tijd werd gesproken over het Oude en Nieuwe Gasthuis. Daarom staat er ook onder: 't Casthuijs te Zutphen. 21
Gerrit Verbeek, 1989), 21.
tharina). Griete Wolfs staat sympathiek tegenover de beweging van de Moderne Devotie. Dat blijkt al eerder uit de schenking van onroerend goed aan het Adamanshuis in 1401. De benaming Heen Hendrikshuis komt van Hendrik van Heusden, die in 1408 de leiding overneemt van de zusters. Deze uit Zwolle afkomstige frater blijft hier tot zijn dood in 1447. De benaming Wolfshuis voor hetzelfde complex herinnert aan Griete Wolfs. Laatstgenoemde is overigens niet ingetreden, haar beide dochters wel. Een half jaar na de dood van Hendrik van Heusden worden de dan 52 aanwezige zusters voor het eerst zusters van de derde orde van Sint Franciscus genoemd. In mei 1451 is er sprake van een kapel die in 1453 wordt gewijd aan de heilige Catharina. De kapel ligt vlakbij het kerkhof. Door aankopen en schenkingen ontwikkelt het Heer Hendrikshuis zich voorspoedig. In het begin van de zestiende eeuw stagneert deze gang van zaken. In het midden van die eeuw is het huis niet in staat om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. De situatie wordt dramatischer door het rampjaar 1572. Het convent lijdt erg onder het oorlogsgeweld. Naast de slechte financiële situatie slaat de vergrijzing toe. Er zijn nog 25 zusters, maar slechts enkele jongere zusters moeten alle werkzaamheden binnen en buiten het convent doen. Dat ze buiten de deur "mee ontuchtige dan stichtelijke zaken zagen", betekent een afname van de discipline. De situatie verslechtert verder wanneer de zusters geld moeten lenen om de financiële moeilijkheden het hoofd te bieden. De Spanjaarden (1583-1 591) hebben heel de stad in moeilijkheden gebracht. Maar daarna wordt het niet beter. In 1593 dienen de zusters van het klooster Isendoorn, het Heer Hendrikshuis en
"Jonferen,susteren ende baghy!men". Catalogus bij een expositie. (Zutphen,
het Spittaal een smeekschrift in om gevrijwaard te worden van verdere financiele verplichtingen. Verbeek noemt ook de uittredingen van zusters als argument waarom het slechter en slechter gaat met de zusters. In 1595 telt het convent nog tien zusters. In 1621 verlaten de laatste twee zusters de gebouwen. Deze worden in 1 625 betrokken door het Gasthuis, dat vanaf dat jaar bekend staat ais het Oude en Nieuwe Gasthuis.
'
.-
Burgerweeshuis De zorg voor wezen is vooral een kerkelijke aangelegenheid geweest, met name de kerkmeesters zijn ermee belast geweest. Zij besteden de kinderen uit bij burgers. Als regel tot het achtste levensjaar. Daarna is het tijd om een ambacht te leren of in een dienstbetrekking te komen, meestal in het huis van de meester. 's Middags en 's avonds gaan de kinderen langs de huizen om hun voeding af te bedelen. In de rekeningen van de kerkmeesters komt regelmatig de vermelding voor dat wezen in de stadspoort wonen. Van den Berg veronderstelt dat het dus vaak "stadsportiers" zijn geweest op wie de taak rust de bestedelingen "als oir eygen kind to bewaeren, to voeden ende op te trekkenJi2* Kort en goed, de kinderen moeten bedelen bij de gegoede burgerij. Deze situatie heeft in het land geleid tot een nieuwe aanpak. Er moeten burgerweeshuizen komen voor kinderen van ouders, die burgers zijn geweest van de stad en er moeten diaconie-weeshuizen komen voor kinderen van niet-burgers. Mevr. Engelen schrijft in haar artikel in de krant onomwonden dat er omstreeks 1442 een Diakenweeshuis met school is toegevoegd aan het Nieuwe Gasthuis. Dit is pertinent onjuist. Het diaconieweeshuis dateert van na 1625. De onvrede over de gang van zaken tot dat moment in het midden van de zestiende eeuw is de belangrijkste reden voor de stichting van een Burgerweeshuis 2'
L
Di
Afb. IOa: fragment plattegrond van Zutphen waarop het Weshuis (16) staat aangegeven (niet het huis op de hoek van de Waterstraat maar het huis dat er achter ligr, grenzend aan het hof van de Landdrost Van Heeckeren.
Afb. lob: Fragment plattegrond van Zutphen uit de stedenatlas van G. Braun en F. Hogenberg (1580). Afgebeeld zvn het Gravenhof (4) en het stadhuis (2). De toren van de Grote Kerk heft nog een spits.
H.J. van den Berg, Vierhonderdjaar Burgerweeshuis Zutphen. Zutphen, 1969; 9. Ter plaats van de linkervleugel van het huidige Museumhotel.
in het Fye Lodewijkshuis dat aan het's Gravenhof ligt bij de WaterstraaTZ3. Fye Lodewijcks, ook wel Fie Ludwigs geheten, verkoopt in 1562 haar huis, op de hoek van de Waterstraat en het's Gravenhof, aan de Walburgiskerk en krijgt daarvoor een lijfrente. Twee jaar later wordt het weeshuis metterdaad opgericht. Daarbij zijn meerdere partijen betrokken: de magistraat, de kerk, beide gasthuizen en enkele particulieren. In een ordonnantie van 1606 is de plaats waar het weeshuis staat precies omschreven: "ther piaetsen daer 't selve
weshero(rot nu toe) gewesen, r' weeten bij des Gravenhoffan den vismarckt". De stichtingsakte van 1564 is verloren gegaan. In het weeshuis worden alleen kinderen van burgers opgenomen. Het aantal wezen is groot. Het pand is in de negentiende, begin twintigste eeuw stal geworden, behorend bij het huis van de dames Van de Kasteelex. Dit pand, het huidige hotel Eden, komt in 1567 in bezit van het weeshuis, maar het is dan zo bouwvaliig geworden dat gevreesd moet worden voor instortingsgevaar. De verbouwing kost veel geld, maar blijkt nodig te zijn om het aantal burgerwezen onderdak te kunnen geven. In 1663 is de behuizing ook hier te krap en wordt aan het stadsbestuur voorgesteld twee eigendommen te wisselen: het huis aan het's Gravenhof tegen het oude klooster het Rondeel aan het Rijkenhage. Het vroegere Vrouwenconvent wordt dan ook geschikt gemaakt voor bewoning en om deze activiteiten af te kunnen ronden, schenkt de stad een glasraam met daarop de wapens van de leden van het stadsbestuur. Tot 1895 blijft het Burgerweeshuis in het vroegere Rondeel gehuisvest. Het gebouw wordt daarna verhuurd aan het Departement van Koloniën, dat er een ziekenhuis voor de Koloniale reserve in onderbrengt. Het Burgerweeshuis wordt verplaatst naar een pand in de Waterstraat. Dat is een huurpand. In 24
25
1903 wordt het pand Kuiperstraat 11 aangekocht en wordt het huis in gebruik genomen door het Burgerweeshuis of, zoals een oude benaming ook wel luidt, als Rijke Weeshuis. In het vroeger Rondeel i s in de twintigste eeuw een zilverfabriek gevestigd. Na de Tweede Wereldoorlog is het historische gebouw afgebroken om de doorgang tussen Rijkenhage en Berkelsingel te verbreden en zo Zutphen klaar te maken voor de nieuwe verkeersstroom die in de moderne tijd bij een moderne stad past. Het Burgerweeshuis verhuist in deTweede Wereldoorlog tijdelijk naar de Deventerweg. Na de bevrijding wordt het pand IJsselkade19 aangekocht. Daar is het weeshuis nog steeds gevestigd, al geldt dat alleen voor kantoor en administratie. De wezen wonen er niet meer.
Gebroeders Bakker's Weeshuis Het jongste weeshuis in Zutphen dateert van 1850. Het is het Gebroeders Bakker's Weeshuis. Aan het Oudewand nr. 23, naast het poortje van het klooster (Adamanshuis) i s het weeshuis op 1 mei 1850 geopend. Tien jaar later is het gebouw te klein en wordt omgezien naar andere huisvesting. Aanvankelijk lijkt het erop dat er nieuwbouw komt aan de Marspoortstraat of aan de Boompjeswal, maar wanneer de enten H.L. Ketjen het pand aan de Kuiperstraat aanbieden, wordt daar op ingegaan. Een deel van het huis wordt verhuurd, omdat het te groot i s en omdat dit geld opbrengt. Dat duurt tot 1886, dan moet ook dit deel erbij getrokken worden. Het aantal kinderen-wordt steeds groter. Bij het 75-jarig bestaan zijn er precies 200 wezen opgenomen geweest. Kinderen die, volgens de statuten, "tot nuttige en bruikbare leden der maatschappij" moeten worden opgeleid consequentiesz5.Het weeshuis verhuist later naar de ijsselkade en daarna weer naar de Marspoortstraat. Eenmaal in dit pand gehuisvest, wordt het weeshuis opgeheven en blijft alleen een kantoor achter.
-
De kaart van J. Blaeu geefi op die plaats i n d:rdaad ~ het Burgerweeshuis aan. Zie voor meer informatie: Gedenkschrift b j de viering van het 75-jarigbestaan van het Gebrs. Bakker's Weeshuis te Zuphen, samengestelddoor de president-regent en uitgegevenop 1 mei 1925.
Afb. 1 l: Portret van Christiaan Arnoldus Bakker, de grondlegger van "Gebroeders Bakkers Weeshuis"
Momenteel is het kantoor aan het Rijkenhage gevestigd. Het is interessant na te gaan waarom dit weeshuis zich in Zutphen heeft gevestigd. Daarvoor moeten we terug naar het midden van de negentiende eeuw. De twee broers, Peter en Christiaan Arnoldus, groeien op in een ondernemersgezin. De vader, Reind Borchard, is in Lochem geboren en trouwt op 29 april 1764 met de Zutphense Fenneken Leeuwdijk. Het geld dat de familie heeft, komt vooral van haar. Reind Borchard zet de handel voort die via zijn vrouw in de familie komt. Het is een handel in aardewerk en "schoonmaakartikelen" in de Lievevrouwenstraat. In 1790 overlijdt hij, zijn vrouw is voor 1811 overleden. De broers zetten de handel voort en blijven wonen in het ouderlijk huis. Het bezit aan onroerend goed loopt aardig in de papieren. Ze leven zuinig, maar zijn voor derden royaal. In het boekje dat verschenen is ter gelegenheid van het 75-jarig bestaanz6,i s hier een stukje aan gewijd: Teekenend is het voor de zuinigheid van Bakker, dat, zooals de zoon van
een der eerste Regenten vertelde, de boodschap voor de uitnoodiging luidde: "of de heer ----lust had om onder het genot van een glas wijn en een pijp tabak en onder aangenamen kout den avond te komen doorbrengen; de heeren werden verzocht de pijpen zelf mee te brengen ". Met recht zeide men in dien tijd: "een zwavelstok in tweeën, maar een flesch wijn voor ieder". Als er thans (1925) over de gebroeders Bakker gesproken wordt, weet nog iedere oud-Zutphenaar te vertellen, dat zij, als het poorteklokje begon te luiden, den draf er in zetten om het poortgeld, een paar centen, uit te sparen. Peter Bakker sterft op 16 november 1846. Zijn broer maakt een jaar later zijn testament op. Erfgenamen van de vaste goederen zijn z'n vrienden, dienstbode, schoenmaker, wasvrouw en vele anderen. De familie, bestaande uit verre neven mogen het restant hebben. In 1857 maakt hij een nieuw testament. Dan blijkt de diaconie van de Hervormde Gemeente als mede-erfgenaam te zijn aangewezen mét het Gebroeders Bakker's Weeshuis. Bakker heeft de Hervormde diaconie een bedrag van maar liefst f 30.000,- aangeboden om het opgeheven weeshuis weer open te stellen. De diakenen weigeren op zijn verzoek in te gaan. De reden is een eenvoudige: het kost meer dan dat bedrag. Bakker slaat dan een nieuwe weg in en vraagt koninklijke goedkeuring op de statuten voor een door hem op te richten weeshuis onder de welbekende naam. Broer Peter leeft dan niet meer en Christiaan Arnoldus schrijft in een brief bij dit verzoek dat hij het er nooit met z'n broer over gehad heeft. Maar "ter nagedachtenis" aan hem wil hij dit weeshuis realiseren en deze naam geven. De president-regent wijst er in zijn boekje op dat dit gegeven strijdig is met
'Vedenkschrift bij de viering van het 75-jarig bi?staan 1 mei 1925, samengesteld door de president-regent
21
de gedenksteen. Daarop i s sprake van de oprichting door P. en C.A. Bakker! De goedkeuring wordt verkregen eind november 1849. Enkele dagen eerder viert Bakker zijn 77" verjaardag en benoemt, hierop vooruitlopend vijf regenten. Alle eerdere testamenten zijn veranderd ten gunste van het weeshuis. Vrienden, personeel en anderen krijgen een geldbedrag in plaats van vaste goederen. Een staaltje eigenzinnigheid tekent zich af in 1852. De gemeenteraadwil de rekening over 1852 niet goedkeuren. De reden is: in geen enkele wet staat dat de gemeenteraad dat moet doen. Een jaar eerder wil de raad dit niet omdat men zich niet kan verenigen met de boekhouding. De rekening over 1852 is daarop door de stichter zelf goedgekeurd en ondertekend. Ook over de rekening van 1853 is gehakketak met de gemeente, maar vanaf 1854 gaat het min of meer goed. De tekorten worden door Bakker
zelf bijbetaald in de vorm van een renteloos voorschot.
k. Sint Eiisabeths- of Nieuwe Gasthuis In of rond 1442 wordt het Gasthuis aan de Spiegelstraat gebouwd. Daar i s het in 1434 al genoemde Nieuwe Gasthuis gevestigd. Duidelij k wordt niet welk gebouw ermee bedoeld is. Het nieuwe pand wordt overigens vaker Nieuwe Gasthuis genoemd dan Sint Elisabeths Gasthuis. Vanaf de realisering van dit gasthuis wordt het gasthuis op de Markt het Oude Gasthuis genoemd. Met de bouw van het Nieuwe Gasthuis verzekeren Engelbert Kreynck en zijn schoonzus Jutte van der Voorst zich van het voortbestaan van deze instelling. Het archief van het Oude en Nieuwe Gasthuis kent dan ook drie "archiefvormers": het Oude Gasthuis, devicarie in den Heiligen Geest en het Nieuwe Gasthuis.
" J -
y
Afb. 12: Nieuwe of St. Elisabeths gasthuis, in 1442 gesticht in de Spiegelstraat en in 1625 ingericht als "vreemde of armenweeshuis". Naar een tekening van Frans Berkhuys, 7720
Uit dit oud-archief van het ONC heeft het gebedenboekje van de zusters in de tentoonstelling gelegen. Het dateert uit 144gZ7,het jaar waarin het gasthuis toestemming krijgt van het kapittel een altaar in te richten. Achterin staat het merkteken van de zusters, dat in gestileerde vorm terug te vinden is op het uithangbord en op de website van het Streekarchief. In de Spiegelstraat ontstaat zo een centrum van liefdadigheid, schrijft mevr. Engelen ten onrechte, ze zegt dat er rond 1445 nog een Diakenweeshuis met school wordt toegevoegd en in 1460 een Pesth~is*~. Het is de wens van de stichters dat er enkele ongehuwde vrouwen of weduwen komen wonen, die goed zijn voor de armen; ze moeten toezicht houden op de dagelijkse gang van zaken en ervoor zorgen dat er dienstbodes zijn. De kerkmeesters zijn verplicht met deze twee of drie vrouwen te overleggen over nieuwe opnames. Wie opgenomen wordt, dient zich aan een aantal regels te houden. Wie van mening is dat het elders beter is, die mag vertrekken. Een bijzondere regel is wel dat de hierboven genoemde vrouwen de kerkmeesters op één van de vier hoogtijden (de grote kerkelijke feesten) een kwart wijn (ongeveer een halve fles) moeten geven "opdat zij des te beter hunne taak van provisor zouden kunnen verv~llen"~~. Van der Kluit schrijft in Zutphen30over het vertrek van het Gasthuis uit de Spiegelstraat en noemt als reden de grote armoede in de stad en de pestepidemieën die stad en land hebben geteisterd. De fusie tussen het Oude Gasthuis en het Nieuwe Gasthuis is dus min of meer geboren uit armoede. Met het vertrek naar de Nieuwstad staan opnieuw belangrijke gebouwen in de
stad leeg. Iets dat zich de eeuwen door blijft voordoen!
De Broederschappen In de tentoonstelling hebben archiefstukken van de Sint Anthonie Kleine Broederschap, niet ontbroken. Een lijst met leden die schietoefeningen houden ligt zo open dat iedereen die het oude schrift beheerst, leest van het schieten op de papegaai. De Sint Anthony Broederschappen en de Sint Anna Broederschap. Oude instellingen die hun stempel gedrukt hebben op de geschiedenis van Zutphen. Mevr. Engelen noemt ze "een voor de i eeuw typisch half wereldlijk, half geestelijk gilde, dat zoowel schuttersport als liefdadigheid beoefende". Dat klinkt nogal vreemd in onze oren van de 21" eeuw. De Sint Anthony Kleine Broederschap heeft, zoals in meer steden ook een andere benaming gekend: Sint Anthony Schuttengilde. Na de Reformatie van Zutphen wordt de schietbaan gerepareerd en gaat het leven van daarvoor eigenlijk weer gewoon door. Alleen het schieten verdwijnt van lieverlee en ook de Kleine Broederschap gaat zich meer richten op de liefdadigheid3'. Uitgebreid staat de krant stil bij de verzameling glazen van de Sint Anthonie Kleine Broederschap. Die collectie laat zien dat elk lid van het gilde zijn eigen glas heeft gehad. Qua vorm is er niet veel verschil, wel als het gaat om de grootte en de inscriptie. Verder wordt een "heel oud aanteekenboekje" van de Sint Anna Broederschap genoemd. Uit de huidige beschrijvingen van dit archief wordt niet duidelijk wat daarmee bedoeld wordt.
Inv.nr. 121 van de in noot 2 genoemde inventaris. Zie hierover Van der Kluit, Ziek zijn in Zutphen, 1268 tot 7900. Cimberg, "Armenzorg te Zutphen in de Middeleeuwen". In: Bijdragen en Mededelingen Celre XX, i15 . 'O
Vreemde of Diaconieweeshuis' in Zutphen (2000 )l 9e jr, 51-79 Het is wat kort-door-de-bochtgeformuleerd. Voor meer informatie kunt u het boekje D e Sint Anthony Broederschappen in Zutphen - Een aanvulling raadplegen. Van der Kluit, 'Het
Overige stichtingen Na mevr. Smelt is, midden in de laatste wereldoorlog, mevr. Doornink archivaris geworden. Zij is, in tegenstelling tot haar voorgangster, tevens museumdirecteur. Mevr. Doornink legt een voorliefde voor kaarten en de Middeleeuwen aan de dag. Eén van haar talrijke publicaties gaat over de topografie van Zutphen. Zij vermeldt 50 jaar na mevr. Engelen in haar atlas3' een aantal kloosters en instellingen. Het is goed ze nog eens te noemen: het Adarnanshuis of Agnietenconvent, het Broederenklooster of Dominicanenkiooster, het Heer Hendrikshuis of Wolfshuis, het Franciscaner Observantenklooster Galilea, het Isendoorn of Maria Magdalenaconvent, het Oude Convent, het Rondeel en het Zusterhuis van de Tertianissen van het Spittaal. Daarnaast het Arme- of Diaconieweeshuis, het Elisabeths- of Nieuwe Gasthuis, het Bornhof, het Burgerweeshuis, hei Diaconiehofje, de Hackforthuisjes, het Oude Gasthuis of Heilige Geest Gasthuis, Keppelmans' armenhuis, het Ruitershofje en het Spittaal.
Het nuf van de tentoonstelling Bij elke tentoonstelling vragen organisatoren en conservatoren zich af of de expositie voldaan heeft aan de verwachtingen. Anders gezegd: heeft het meer publiek opgeleverd?Mevr. Engelen verwachtte er niet veel van, getuige haar bijdrage in de krant. De culturele geschiedenis van Zutphen wordt vandaag de dag meer en meer ingebed in die van het cultureel erfgoed. Daar moet je zuinig op zijn. Dat moet je koesteren. En je moet er blijvend aandacht voor vragen. Een stad die haar culturele geschiedenis verwaarloost, verdwijnt uit het rijtje (toeristische) trekpleisters en wordt verstopt in grauwe saaiheid. De laatste zin uit haar bijdrage in de krant boeit me nog het meest:
32
De tentoonstelling over de Zutphensche gestichten heeft dus in de eerste plaats een topografische waarde gehad en er is tevens weer eens bewezen wat een samenwerking van Museum en Archief tot stand kan brengen. In het jaarverslag van de gemeente Zutphen wordt door de Commissie van Beheer over deze tentoonstelling het volgende gemeld: Op voorstel van Mejuffrouw Van Alphen werd besloten een tentoonstelling te houden van gegevens orntrent de Gestichten en Stichtingen der stad, met medewerking van genoemde Gestichten en het Cerneente- en Kerkarchief. f...) Mejuffrouw van Alphen en Mejuffrouw Smelt waren zoo goed de conservatrice bij te staan voor het in orde maken der tentoonstelling. Nu twee instellingen, die in de jaren zeventig van de vorige eeuw in scheiding lagen en uit elkaar gingen, weer in elkaars armen vallen, mag verwacht worden dat de culturele geschiedenis van Zutphen voor de toekomst veilig gesteld wordt. Wie in z'n geschiedenis investeert, doet dat tegelijk in z'n toekomst!
Historische stedenatlar van Nederland, onder redactie van G. van Herwijnen, C. van der Kieft,e.a., aflevering 3, "Zutfen". Delft, 1983