Land- en Tuinbouworganisatie Nederland Postbus 29773, 2502 LT Den Haag Bezoekadres
: Bezuidenhoutseweg 225
IBAN
: NL32 RABO 0357 6067 60 EUR
Telefoon
: 070-3382700
Fax
: 070-3382710
E-mail
:
[email protected]
2594 AL Den Haag
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland t.a.v. afdeling Natura 2000 Postbus 40225 8004 DE ZWOLLE
Datum Ons kenmerk Onderwerp Informatie
: : : :
20 februari 2015 AJM\2014\200215 Zienswijze ontwerp Programmatische Aanpak Stikstof G. van ’t Klooster 06-10 42 39 51
Geachte heer, mevrouw, Hierbij maakt LTO Nederland gebruik van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze op het ontwerp Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). LTO Nederland heeft waardering voor de inzet van vele partijen die werkend aan de PAS, tot een verantwoorde aanpak van de problematiek van stikstof en economie in relatie tot de Natuurbeschermingswet wilden komen. LTO Nederland vertrouwt erop dat door de PAS, in samenhang met investeringen in natuurherstel, de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) sterk wordt vereenvoudigd. De vergunningensituatie van bedrijven wordt geactualiseerd en er komt ruimte voor bedrijfsontwikkeling door o.a. uitbreiding. Met de PAS lijkt er nu een oplossing in zicht voor de juridisch complexe situatie waarin bedrijven terecht zijn gekomen. In deze zienswijze reageert LTO Nederland met name op het ontwerp programma. Op de eveneens ter inzage gelegde gebiedsanalyses van de afzonderlijke Natura2000 gebieden zal vanuit LTO door de regionale en plaatselijke LTO organisaties worden gereageerd. De onderwerpen welke in de zienswijze aan de orde komen zijn: - Zorgvuldigheid voorop maar spoedig van kracht worden van de PAS nu dringend nodig - Overeenkomst Generieke Maatregelen - Nog meer emissiereductie mogelijk, maar niet wettelijk verplichten - Ook andere sectoren moeten maatregelen nemen voor meer ontwikkelingsruimte - Is er er voldoende ontwikkelingsruimte? - Aanbod ontwikkelingsruimte zo nodig vergroten - Beleidsregels voor toedeling van ontwikkelingsruimte - Interimmers - Besluit Huisvesting - Duidelijkheid over herstelmaatregelen in gebiedsanalyses - Herstelmaatregelen niet ‘in beton’ gieten - Bestemmingsplannen en Natura2000 - Beweiding en bemesting - Uitbreiding habitats - Toetsing buitenland Zorgvuldigheid voorop maar spoedig van kracht worden van PAS nu dringend nodig Met de start van de voorbereidingen voor de PAS in 2009 was niet voorzien dat de juridische complexiteit van de NB-wet-vergunningverlening zo groot is dat zo’n 6 jaar nodig zou zijn voordat een ontwerp ter visie kon worden gelegd. Overigens gaan de voorbereidingen nog verder terug. In de bijna 10 jaar waarin de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen in de Natuurbeschermingswet zijn geïmplementeerd zijn een reeks van plannen, beleidsregels en kaders opgesteld die uiteindelijk toch geen oplossing bleken omdat deze in de talloze beroepsprocedures strandden
2 die door belanghebbenden werden ingesteld bij de Raad van State. Terecht is gelet op het belang van de PAS voor natuur en economie en vanwege de juridische complexiteit is veel geïnvesteerd in de voorbereiding. Al met al lijkt, gelet op de talloze rapportages door deskundigen, de passende beoordeling voor toekenning van ontwikkelingsruimte voldoende onderbouwd. De toets zal evenwel volgen als de Raad van State wordt gevraagd zich over NBwet vergunningen uit te spreken die zijn verleend onder verwijzing naar de PAS. Dat laat onverlet dat de NB-wet vergunningverlening gaandeweg een steeds grotere hindernis is geworden voor met name veehouderijbedrijven die hun bedrijf willen ontwikkelen. Noodzakelijke investeringen bleven daardoor achterwege. Het langer voortduren van deze situatie verslechtert de concurrentiepositie van veehouderijbedrijven ernstig. Dat gaat ten koste van de werkgelegenheid, de exportpositie en de aan de primaire sector gerelateerde industrie (o.a. diervoeder, machinebouw en stalinrichting). Echter, niet alleen voor de veehouderij, maar ook voor andere sectoren, zoals de industrie en infrastructuur, is de PAS belangrijk. Dit wordt onderstreept door het LEI dat de economische voordelen van de PAS voor ons land schat tot zo’n €200 mln/jaar. LTO Nederland trekt dan ook de conclusie dat alles er op moet zijn gericht dat de PAS rond de zomer van kracht wordt. Overeenkomst Generieke Maatregelen Op 18 maart 2014 heeft staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken samen met het agrarisch bedrijfsleven afspraken gemaakt over de uitstoot van ammoniak. Partijen hebben door de Overeenkomst Generieke Maatregelen afgesproken om ammoniakemissies vanuit de landbouw verder te reduceren met 10 Kton ten opzichte van 2013. Het gaat hierbij om zwaardere emissie-eisen aan stallen, betere mestuitrijtechnieken en managementmaatregelen via het voerspoor en beweiding. 56% van de depositieruimte die als gevolg van deze reductie ontstaat, komt beschikbaar voor de veehouderijsector door extra ontwikkelingsruimte. Deze is nodig opdat bedrijven kunnen ontwikkelen en de natuurkwaliteit verbetert. LTO Nederland merkt hierbij op dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat de Overeenkomst Generieke Maatregelen is vertaald in extra ontwikkelingsruimte voor de landbouw. Echter deze ruimte maakt deel uit van de vrije ruimte van het segment 2waarop ook andere sectoren een beroep kunnen doen. De vraag die ondernemers dan begrijpelijk stellen is: hoe kan worden verzekerd dat de landbouw-ontwikkelingsruimte in segment 2 ook werkelijk voor de landbouw beschikbaar komt? Nog meer emissiereductie mogelijk, maar niet wettelijk verplichten De emissiedaling komt bovenop de maatregelen die in de afgelopen decennia reeds zijn genomen, waaronder verplichtingen tot de bouw van emissiearme stallen, afdekking van mestopslagen en de toepassing van emissiearme technieken voor mest uitrijden. Deze inspanningen hebben de emissie van ammoniak vanuit de landbouw vanaf 1990 meer dan doen halveren. Diverse organisaties dringen aan op een nog verdere reductie omdat meer emissiereductie technisch mogelijk is. LTO Nederland stelt echter dat een verplichting tot een nog verdere reductie op sectorniveau zal leiden tot onevenredige kosten voor ondernemers en is derhalve niet kosteneffectief. Dat laat onverlet dat er individueel ondernemers zijn, die om extra ruimte voor ontwikkeling te krijgen, mogelijk de extra kosten van toepassing van meer emissie-reducerende technieken verantwoord vinden. Het is belangrijk dat ondernemers dergelijke keuzes kunnen maken. Dit stimuleert bovendien innovaties in bedrijfssystemen. Ook andere sectoren moeten maatregelen nemen voor meer ontwikkelingsruimte De maatregelen uit het convenant zorgen behalve voor ontwikkelruimte voor veehouderijbedrijven er ook voor dat de druk op de verdeling van de beperkte ontwikkelruimte afneemt, hetgeen ook voor andere stikstof emitterende sectoren – huishoudens, industrie, verkeer – een voordeel is. In de komende tijd zullen echter mogelijk meerdere verzoeken en
3 voorstellen vanuit andere sectoren worden gedaan om meer ontwikkelruimte. Dat kan extra druk zetten op de ontwikkelingsruimte en daarmee ten koste gaan van de ruimte die de landbouw zelf genereert door extra maatregelen te nemen. Dat kan zowel door een extra reservering in segment 1 als bij de toedeling van ruimte in segment 2. Er is immers in het segment onder de grenswaarde en segment 2 geen reservering voor landbouw. LTO Nederland stelt zich op het standpunt dat sectoren die extra ruimte claimen daarvoor zelf maatregelen ter vermindering van stikstofemissie en -depositie moeten nemen. De landbouw doet dit immers ook. Is er voldoende ontwikkelruimte? Het ontwerp PAS vermeldt dat er voor de ontwikkeling van de landbouw nabij vrijwel ieder Natura2000 gebied voldoende ontwikkelruimte is. Dit is één van de kerndoelstellingen van de PAS en met instemming stelt LTO Nederland vast dat die haalbaar lijkt. Bij deze conclusie plaatst LTO Nederland evenwel nog de volgende opmerkingen: -
-
-
-
Niet in alle gebiedsanalyses staat beschreven hoeveel ontwikkelruimte er beschikbaar is voor de verschillende segmenten. Daardoor is op voorhand onzeker hoeveel vrije ontwikkelruimte er is in segment 2 en hoeveel er in het segment onder de grenswaarde is voor landbouwontwikkeling. LTO Nederland vindt dat dit alsnog in alle gebiedsanalyses moet worden aangegeven. Bovendien zijn er grote verschillen in de structuur en dynamiek van de sector in de afzonderlijke gebieden, hetgeen naar wij verwachten in de komende jaren een zeer divers beeld op zal leveren van de vraag naar ontwikkelingsruimte in gebieden. Regionale en plaatselijke LTO organisaties proberen alvast op praktijkniveau een inschatting te maken van de ontwikkelingsruimte die bedrijven in hun gebied nodig hebben en leggen dat naast de beschikbare ontwikkelingsruimte. Bij een klein overzichtelijk gebied is dat nog enigszins na te gaan omdat een redelijke inschatting kan worden gemaakt ten aanzien van de omvang van de bedrijven, opvolgingssituatie en economische vitaliteit. Bij grote gebieden zoals de beekdalgebieden en rivieren als het gebied Rijntakken is een reële inschatting in feite niet te maken. In hoeverre is bij het trekken van conclusies over de ontwikkelruimte met de genoemde diversiteit in gebieden rekening gehouden? Tenslotte geldt dat conclusies op gebiedsniveau niet zondermeer kunnen worden doorvertaald naar het niveau van individuele bedrijven. Afhankelijk van factoren als de afstand van het bedrijf tot het betrokken Natura2000 gebied, de omvang van de uitbreiding en het toegepaste stalsysteem is meer of minder ontwikkelruimte nodig. Met name bedrijven die binnen een afstand tot zo’n 1000 meter van een Natura2000 gebied zijn gevestigd zullen een relatief groot beroep doen op de beschikbare ontwikkelingsruimte. Bij toetsing aan de regels voor de toedeling van de ontwikkelingsruimte - die overigens nog moeten worden vastgelegd (zie hierna) – verwacht LTO Nederland dat een aanzienlijk aantal van deze bedrijven te maken krijgt met forse ontwikkelbeperkingen. Daarom pleit LTO voor adequaat flankerend beleid, waaronder stimulans voor emissie-arme technieken en een verplaatsingsregeling. Bij bestudering van de gebiedsanalyse zijn er nog enkele hexagonen (bijvoorbeeld DrentsFriese Woud) die een toename laten zien. LTO Nederland vraag nader uitleg over de betekenis hiervan voor de ontwikkelingsruimte c.q. de toetsing van NB-wet vergunningaanvragen.
Aanbod ontwikkelingsruimte zo nodig vergroten Gelet op de hiervoor beschreven onzekerheden en diversiteit ten aanzien van de ontwikkelruimte is het, volgens LTO Nederland, noodzakelijk dat de ontwikkeling van de vraag c.q. behoefte nauwlettend wordt gevolgd en getoetst aan de beschikbaarheid opdat eventueel bijsturing plaats kan vinden teneinde meer ontwikkelruimte te genereren. Daarvoor worden in het ontwerp PAS voorstellen gedaan om tijdelijk extra ontwikkelinsruimte toe te kunnen delen. In aanvulling daarop zijn er nog een aantal meer mogelijkheden die ruimte kunnen bieden: LTO Nederland vindt dat de reservering voor prioritaire projecten niet ‘voor altijd’ kan blijven bestaan. Indien na drie jaar blijkt dat hiervan in de eerste beheerplanperiode geen gebruik gemaakt wordt, zal de gereserveerde ruimte moeten worden overgeheveld naar segment 2. Bij de voorbereiding van de tweede beheerplanperiode kan eventueel opnieuw worden gereserveerd voor het in de eerste periode niet gerealiseerde prioritaire project;
4 -
Het treffen van aanvullende herstelmaatregelen welke een versnelling van de verbetering van de staat van instandhouding van het Natura2000 gebied opleveren. Hierdoor kan ruimte worden gecreëerd voor meer ontwikkelruimte. Het creëren van ruimte door een gebiedsproces waarbij in aanvulling op de autonome ontwikkeling er extra stikstofemissie wordt verminderd die beschikbaar komt voor de ontwikkelende bedrijven in een gebied. Voorbeelden zijn een stimulans op versnelde bedrijfsbeëindiging, verplaatsing, extra technische maatregelen ed.
Beleidsregels ontwerp PAS zijn goed uitgangspunt maar behoeven uitwerking LTO Nederland onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige en eerlijke toedeling van ontwikkelruimte. Dat wil zeggen dat sturing plaats moet vinden op het daadwerkelijk benutten van gevraagde ruimte, op het tegengaan van onevenredige aanvragen welke ten koste gaan van andere ondernemers of die een significant schadelijke piekbelasting op het Natura2000 gebied veroorzaakt. Een principe ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ zal bij schaarste aan ruimte tot onredelijke situaties aanleiding kunnen geven. De in paragraaf 4.2.8 vermelde de beleidsregels worden door de provincies verder uitgewerkt in provinciale beleidsregels. Deze vormen een vertrekpunt om ongewenste situaties te voorkomen maar zijn nog niet voldoende uitgewerkt. Zo ontbreken normstellingen. Ten aanzien van de uitwerking wijst LTO Nederland op het volgende: -
-
-
-
-
Beleidsregels moeten zoveel mogelijk eenduidig en helder zijn, geen extra (administratieve) lasten veroorzaken en bovendien in iedere provincie zoveel mogelijk gelijkluidend zijn. Dit is belangrijk om te voorkomen dat met elkaar vergelijkbare bedrijven gelegen nabij vergelijkbare Natura2000 gebieden verschillend worden getoetst. Een ongelijk speelveld voor ontwikkeling zonder dat daarvoor een goed (ecologische) motief is aan te wijzen kan daarvan de consequentie zijn en is onwenselijk. Uiteraard zal er ook ruimte moeten zijn voor flexibiliteit. Een inschatting van de verwachte vraag ten opzichte van de beschikbaarheid van ruimte welke in een gebied belangrijk afwijkt van het generieke beeld kan bijvoorbeeld aanleiding zijn op gebiedsniveau enkele toedelingsregels – zoals het maximum aan ontwikkelruimte per aanvraag - te nuanceren. De regels voor toewijzing van ontwikkelruimte moeten voorts passen binnen de doelstellingen van de PAS met het oog op de nakoming van de NB-wet. Andere doelstellingen, zoals het geven van sturing aan bepaalde bedrijfstypen of –omvang, of ter ondersteuning van NB-vreemde doelen als bijvoorbeeld diergezondheid en dierwelzijn horen niet thuis in regels voor toedeling van ontwikkelruimte. Om te bevorderen dat beleidsregels provinciaal op elkaar aansluiten en beantwoorden aan de doelen van de PAS c.q. NB-wet, dringt LTO Nederland aan op een actieve sturing van de zijde van het Rijk. Bij schaarste of in situaties van piekbelasting is het niet altijd mogelijk een bedrijf te faciliteren met voldoende ontwikkelingsruimte. Voldoende ontwikkelruimte voor investeringen in groei waardoor de continuïteit van het bedrijf kan worden verzekerd, is evenwel voor LTO Nederland een belangrijk uitgangspunt. In het geval daarin niet door algemene regels kan worden voorzien, moeten er maatwerkoplossingen worden gevonden. Mogelijkheden daartoe zijn: extra investeringen in emissiereductie en desnoods een afwaartse bedrijfsverplaatsing. LTO Nederland vindt dat in de regels voor verdeling van ontwikkelruimte nadere afspraken over de aanpak die in deze situaties wordt gevolgd moeten worden gemaakt, alsmede over de financiering van extra maatregelen die ondernemers moeten treffen. Het voorkomen van toedeling van onnodige ontwikkelruimte door het verbinden van een termijn waarbinnen de activiteit waarvoor ruimte wordt gevraagd, is uitgevoerd, zal zowel bij vergunningverlening als bij meldingen moeten gelden. Daarbij zal zoveel mogelijk op voorhand moeten worden gestuurd op toedeling voor activiteiten die binnen de termijn van een jaar worden gerealiseerd. Bedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in uitbreiding, daarvoor ook de benodigde omgevingsvergunning, maar nog niet de volledige stalcapaciteit hebben benut, zullen eveneens een beroep moeten doen op de ontwikkelruimte. Het is thans voor ondernemers onduidelijk wanneer een beroep op de ontwikkelruimte moet worden gedaan. LTO Nederland maakt uit de tekst op dat het verschil tussen feitelijk aanwezig en vergund, pas van belang
5 wordt als de omgevingsvergunning wijzigt. LTO Nederland is het daarmee eens maar vraagt, gelet op de onduidelijkheid hierover, dit nader aan te geven. Er is evenwel een scala aan praktijksituaties. LTO Nederland vindt betrokkenheid van de sector bij de uitwerking op landelijk en waar nodig ook op provinciaal niveau belangrijk. Ook de inbreng van bedrijfsadviseurs en het houden van bijvoorbeeld een ‘botsproef’ kan bijdragen aan robuuste en werkbare toedelingsregels. Daarmee kan worden voorkomen dat de toedeling in de praktijk vastloopt en er ontwikkelruimte gaat naar bedrijven die niet meer dieren willen houden maar vooral hun rechten willen behouden. Dit is een groot risico voor een goede werking van de PAS en zou dan ook tegengegaan moeten worden. Interimmers Door de jarenlange onduidelijkheid over de regelingen met betrekking tot de NB-wet zijn er in de praktijk uiteenlopende situaties ontstaan. Een flink aantal bedrijven beschikt niet over een toereikende en/of een actuele NB-wet vergunning. Door de PAS wordt daarin in belangrijke mate voorzien. Groei en krimp van bedrijven die in in het afgelopen decennium heeft plaats gevonden zijn verdisconteerd in de berekening van de ontwikkelruimte voor toekomstige groei. Dat houdt dus in dat aan alle bedrijven de feitelijke bedrijfssituatie kan worden vergund. LTO Nederland onderstreept dat dit een belangrijk winstpunt is van de PAS. Dat betekent immers dat een punt kan worden gezet achter jaren van procedures en onduidelijkheid en de blik kan worden gericht op de toekomst. Overigens zal het vaststellen van de feitelijke situatie nog wel tot uitvoeringsvragen aanleiding geven. Ondernemers zullen zelf informatie moeten aanleveren betreffende de dieraantallen die in de jaren 2012-13-14 zijn gehouden. Denkbaar is echter dat er bedrijfssituaties voordoen waarin deze regeling niet voorziet. LTO Nederland dringt aan op een zorgvuldige inventarisatie van mogelijke uitvoeringsproblemen die zich op praktijkschaal kunnen voordoen. Ook hiervoor geldt dat LTO Nederland bereid is daaraan bij te dragen en nadere afspraken te maken over de mogelijke oplossingen. Tenslotte is in het ontwerp PAS aangegeven dat provincies nog eigen beleidsregels ten aanzien van interimuitbreidingen die na 2009 hebben plaatsgevonden, kunnen vaststellen. LTO Nederland vindt dit enerzijds begrijpelijk, gelet op de investeringen die overheden en ondernemers hebben gedaan om bedrijfssituaties te legaliseren en uitbreidingen mogelijk te maken. Echter de verscheidenheid aan omstandigheden zijn dusdanig dat naar verwachting nieuwe onrechtvaardigheden en uitvoeringsproblemen dreigen. Beter is het om nu echt een punt achter het verleden te zetten en de blik te richten op een goede facilitering van ontwikkeling in de toekomst. Besluit huisvesting Bij de inspraak op het Besluit Huisvesting heeft LTO Nederland erop aangedrongen dat het Besluit Huisvesting tegelijkertijd met de PAS in werking treedt. Uit de toelichting van de staatssecretaris tijdens het AO over de PAS op 5 februari jl. maken wij op dat de invoering van de PAS en het gewijzigde Besluit Huisvesting gelijk oploopt. Graag vernemen wij hiervan een bevestiging. Duidelijkheid nodig over herstelmaatregelen in gebiedsanalyses LTO Nederland constateert uit reacties vanuit de regio’s dat herstelmaatregelen in tal van gebiedsanalyses aanleiding geven tot discussies. Enerzijds omdat de herstelmaatregelen gevolgen kunnen hebben voor de landbouwkundige gebruiksmogelijkheden van gronden die grenzen aan een Natura2000 gebied. Bijvoorbeeld vanwege hydrologische maatregelen, aankopen voor natuurrealisatie ed. Echter, tevens blijkt dat de gebiedsanalyses niet altijd hierover voldoende duidelijkheid verschaffen. LTO Nederland vindt dat gebiedsanalyses tenminste een kaart moeten bevatten met daarop duidelijk aangegeven waar, welke maatregelen worden genomen of nog worden bestudeerd.
6 Herstelmaatregelen niet ‘in beton’ gieten Over de effecten voor de natuur en daarmee over de noodzaak van diverse herstelmaatregelen bestaan uiteenlopende inzichten tussen ecologen. Bovendien veranderen inzichten bijvoorbeeld vanwege externe ontwikkelingen, denk ook aan klimaatverandering. Dat zou moeten betekenen dat de in de gebiedsanalyses opgenomen herstelmaatregelen niet ‘in beton gegoten’ worden. Er zal ruimte moeten zijn voor alternatieven, aanpassing aan veranderende omstandigheden en geleidelijkheid zonder dat dit direct betekent dat ontwikkelingsruimte wordt bevroren. Opmerkelijk is het dat voortouwnemers in verschillende gebieden - naar het gevoel van LTO afdelingen onvoldoende inspanning hebben gepleegd op het betrekken van ondernemers bij het voorbereiden van de herstelmaatregelen. Waar dat aan de orde is zal moeten worden geïnvesteerd in draagvlak en actieve betrokkenheid van ondernemers bij realisatie. Het helpt dan bepaald niet als wordt gewezen op de mogelijkheid dat voor het nemen van de herstelmaatregelen zo nodig het onteigeningsinstrument kan worden toegepast. LTO Nederland roept de betrokken overheden op tot een open en constructieve dialoog met ondernemers over de noodzaak van de herstelmaatregelen, de mogelijkheden en kansen van alternatieven en de realisatie ervan. Dat kan betekenen dat herstelmaatregelen onderdeel worden van een integraal gebiedsproces waarin óók landbouwdoelen zijn opgenomen. Ook liggen er mogelijkheden tot koppeling met de gebiedsprocessen in het kader van het Deltaplan Agrarisch Water en agrarisch natuurbeheer door de collectieven. Herhaald zij dat in essentie het er om gaat lokale partijen actief te betrekken en ruimte te geven voor eigen inzet en initiatief. Bestemmingsplannen en Natura 2000 Diverse uitspraken van de Raad van State inzake bestemmingsplannen voor het landelijk gebied die meer ontwikkelruimte voor veehouderij bieden dan de vigerende plannen acht de Raad van State strijdig met de NB-wet c.q. Vogel- en Habitatrichtlijnen omdat naar het oordeel van de Raad niet afdoende is gemotiveerd dat de plannen geen significante gevolgen zullen hebben voor Natura2000 gebieden in verband met een mogelijke toename van de emissies die door het plan mogelijk zijn. De PAS biedt, in zoverre LTO Nederland kan beoordelen, niet de mogelijkheid om een afdoende onderbouwing te geven. Immers de PAS biedt oplossingen voor de vergunningplicht en een passende beoordeling op het niveau van activiteiten en projecten, maar niet voor plannen. Een goede planologische regeling voor veehouderijontwikkeling die een gemeente met een bestemmingsplan beoogt te bieden, is zo goed als onmogelijk. Het bestemmingsplan mag namelijk geen rechtstreekse regeling opnemen die verwijst naar de PAS en de natuurbeschermingswetvergunning. Het gevolg is onder meer dat NB-wet vergunningen die op zich, gelet op de beschikbare ontwikkelingsruimte, kunnen worden verleend, toch niet (op korte termijn) kunnen worden benut omdat de planologische reservering in het bestemmingsplan ontbreekt. Er zal in dat geval een afzonderlijke, op de individuele situatie geënte planologische procedure, moeten worden gevoerd. De kosten hiervan zijn hoog en komen voor rekening van de ondernemer. LTO Nederland verzoekt het ministerie van EZ in samenspraak met het ministerie van IenM, de provincies en gemeenten te komen tot oplossing die zowel werkbaar als NB-wet ‘proof’ is. Beweiding en bemesting in de NB-wet vergunning De Raad van State heeft in twee zaken (Eilandspolder en Weerter en Budelerbergen) uitgesproken dat beweiding en bemesting een NB-wet vergunningplichtige handeling is waarvoor een passende beoordeling is vereist. LTO Nederland voorziet een volstrekt onwerkbare situatie als voor beweiden en bemesten individueel per bedrijf of mogelijk zelfs per perceel een vergunningtraject zou moeten worden doorlopen. Overigens geldt dat ook voor andere reguliere agrarische werkzaamheden. LTO Nederland stelt zich op het standpunt dat de passende beoordeling dient plaats te vinden in het kader van de opstelling van het beheerplan, cq. de PAS. Het resultaat moet zijn dat deze in feite basale agrarische activiteiten bijvoorbeeld door opneming (met passende beoordeling en deugdelijke onderbouwing van bestaand gebruik) in het beheerplan worden vrijgesteld van vergunningplicht.
7
Nog afgezien van deze ‘juridisch technische’ aanpak vindt LTO Nederland dat de NB-wet jurisprudentie op voornoemde activiteiten volstrekt is doorgeslagen en allerminst bijdraagt aan meer begrip en draagvlak voor de bescherming van de waardevolle natuur in ons land waaraan ook agrarische ondernemers een groot belang hechten. Uitbreiding habitats In de beheerplannen van verschillende Natura2000 zijn zogenoemde zoekgebieden opgenomen voor uitbreiding met habitats. Het komt voor dat het habitattypen betreft die aanzienlijk gevoeliger zijn voor ammoniak, dus een lagere kritische depositiewaarde hebben, dan de habitattypen waarvoor het Natura2000 gebied is aangewezen. LTO Nederland vraagt welke consequenties dit heeft voor de ontwikkelingsruimte. Bovendien vindt LTO Nederland dat het uitgangspunt moet zijn dat de uitbreiding van deze habitats in een afwaartse richting van agrarische bedrijven plaatsvindt. Sturing middels gericht beheer zal hiervoor in veel gevallen noodzakelijk zijn. Toetsing buitenland In de PAS wordt aangegeven dat Nederlandse ontwikkelingen wel op buitenlandse gebieden worden getoetst, maar dat de buitenlandse overheden ontwikkelingen (nog) niet op Nederlandse gebieden toetsen. Betekent dit ook dat uitbreidingen door buitenlandse ondernemers die een stikstofdepositie veroorzaken op een Natura2000 gebied in ons land ten koste gaat van de ontwikkelruimte voor Nederlandse ondernemers? Indien dit mogelijk is, betekent dit een ongelijkheid in toetsing die ondernemers in de grensstreek in een niet uit te leggen nadelige positie plaatst. LTO Nederland vindt dat een degelijke situatie moet worden voorkomen. Indien toetsing aan buitenlandse Natura2000 gebieden aan de orde moet zijn, zal dat wederzijds en op vergelijkbare criteria plaats moeten vinden. Hoogachtend,
A.J. Maat Algemeen voorzitter