7
WOORD VOORAF
Ter gelegenheid van het 450-jarig jubileum van de Heidelbergse Catechismus (1563) vatte ik het plan op om te onderzoeken hoe er in de loop der eeuwen over de Catechismus is gepreekt en gecatechiseerd. In dat opzicht sluit deze studie in zekere zin aan bij het boek van prof. dr. A. Baars: ‘De eenvoudige Heidelberger...!’1 Terwijl zijn onderzoek als doel had belangrijke homiletische en andere kenmerken van de catechismuspreken aan het licht te brengen, is mijn studie erop gericht de bronnen zelf te laten spreken. De lezer wordt uitgenodigd hoorder te worden van de preken of uiteenzettingen van Van der Kemp, Smytegelt en nog vijftig anderen. Het boek is zo opgezet dat ik voor de uitleg van elke zondagsafdeling bewust een bepaalde auteur gekozen heb. Dat heb ik gedaan om te laten zien dat diverse auteurs bij de behandeling van een zondag een eigen insteek en visie kennen. Dat leverde een boeiend en breed spectrum van opvattingen op. Tegelijk trachtte ik een goede verdeling over de periode vanaf het begin van de catechismusprediking in ons land tot in de twintigste eeuw aan te brengen. Het belang van deze studie zie ik mede hierin dat we op deze manier zicht krijgen op de wijze waarop geestelijk leiding werd gegeven aan het geloofsleven in de gemeente. De impact van de catechismuspreek op de gemeente kan men niet gauw overschatten. Omdat de taal van de verklaringen vaak moeilijk toegankelijk is, heb ik een hertaling aangebracht. Zo nu en dan heb ik me daarin om redenen van duidelijkheid enige vrijheid veroorloofd, ervoor wakend dat de inhoud niet wordt aangetast. Ook heb ik enkele uiteenzettingen niet in hun geheel weergegeven, omdat deze te veel ruimte in beslag zouden nemen. Dat is bijvoorbeeld het geval met de verklaring van zondag 7 door Comrie en van zondag 32 door Ridderus. Wanneer ik het geheel van de 52 catechismuspreken en andere verklaringen overzie, dan merk ik dat we te maken hebben met een goudmijn in de gereformeerde traditie. Al moet ook gezegd worden dat niet alles goud is wat er blonk. Maar we hebben veel te danken aan de bewogen inzet van het voorgeslacht. 1 A. Baars, ‘De eenvoudige Heidelberger…!’ Een korte geschiedenis van de Catechismuspreek in Nederland. Apeldoornse Studies no. 59, Apeldoorn 2012.
EneLied+veleStemmen.indd 7
11-09-13 19:17
8
WOORD VOORAF
Ik dank drs. G.H. Leurdijk, het personeel van de bibliotheek van de Theologische Universiteit te Kampen (Broederweg) en de heer D. Aangeenbrug en het personeel van uitgeverij Groen te Heerenveen voor hun hulp bij de totstandkoming van dit boek. Ik hoop dat deze publicatie – onder Gods zegen – dienstbaar mag zijn aan de opbouw van de christelijke gemeente, ook in onze tijd.
Harderwijk, W. Verboom
EneLied+veleStemmen.indd 8
11-09-13 19:17
24
Zondag 1
Zondag 1 door Bernardus Smytegelt Bernhart (Bernardus) Smytegelt werd in 1665 in Goes geboren en stierf in Middelburg in 1739. Hij studeerde theologie in Utrecht vanaf 1683 en verdedigde in 1686 een aantal stellingen over Augustinus’ De unitate ecclesiae, onder gezag van prof. M. Leydekker, bestrijder van het coccejanisme. In 1689 werd hij predikant te Borssele. In deze periode verzette hij zich tegen de leringen van Pontiaan van Hattem, predikant in St. Philipsland. In 1692 verwisselde hij Borssele voor Goes. Daar raakte hij betrokken bij een politieke machtsstrijd tussen het stadsbestuur en stadhouder Willem III. Hoewel een voorstander van de zogenaamde Walcherse Artikelen (1693), was hij bij de totstandkoming ervan niet persoonlijk betrokken. In 1695 werd Smytegelt predikant in Middelburg, waar hij tot aan zijn emeritaat in 1735 bleef. Vader Smytegelt was een alom geacht predikant. Hij stond bekend als een ‘overdierbaren leeraar’ (P. de Vriese), hoewel hij ook tegenstanders had. Smytegelt behoorde als voetiaan tot de beweging van de Nadere Reformatie. Zijn piëtistisch geladen prediking richtte zich mede tegen misstanden op zedelijk en maatschappelijk gebied. De oproep tot bekering stond centraal. Smytegelt was positief over het bijeenkomen van gemeenteleden in conventikels. De bekendste serie preken van Smytegelt is Het gekrookte riet, of honderd vijf en veertig predicatien over Matth. XII:20,21 (1744), gehouden tussen maart 1720 en september 1734. Diverse catechismuspreken van Smytegelt zijn verzameld in Des Christens eenige troost in leven en sterven of Verklaringe over den Heidelbergschen Catechismus in LII. Predicatiën; Benevens V. Belydenis-predicatien, door den zaligen Heere Bern. Smytegelt (…) MDCCXLII. Het geschrift is meer dan twintig keer herdrukt. ‘Smytegelt was een populair prediker, gewoon voor de vuist het woord te voeren. Hij had een forse stem en bezigde een levendige stijl. Zelf heeft hij geen van zijn preken volledig opgetekend, veel minder in druk gegeven. Sommigen hebben ze getracht op te nemen; degene die in dat opzicht voorop heeft gestaan, was Maria Booter. Niet minder dan 17 lijvige kwartijnen heeft zij met haar aantekeningen gevuld.’ (D. Nauta)
EneLied+veleStemmen.indd 24
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
25
Des Christens eenige troost in leven en sterven of Verklaringe over den Heidelbergschen Catechismus in LII. Predicatiën; Benevens V. Belydenis-predicatien, door den zaligen Heere Bern. Smytegelt, In zyn E: Leven Bedienaar des Goddelyken Woords te Middelburg. In ’t Gravenhage, By Ottho en Pieter van Thol, te Middelburg, A.L. en M. Callenfels. MDCCXLII. Met Privilegie. Catechismuspredikatie over de 1e zondag, vraag en antwoord 2 Zondag 1 Vraag en antwoord 1 Vraag: Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven? Antwoord: Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij van de duivel verlost heeft, en alzo bewaart, dat zonder de wil van mijn hemelse Vader geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijn zaligheid dienen moet, waarom Hij mij ook door zijn Heilige Geest van het eeuwige leven verzekert en Hem voortaan te leven van harte gewillig en bereid maakt. Vraag en antwoord 2 Vraag: Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat u in deze troost zalig leven en sterven moogt? Antwoord: Drie stukken. Ten eerste: hoe groot mijn zonde en ellende is. Ten andere: hoe ik van al mijn zonde en ellende verlost word. En ten derde: hoe ik God voor zulke verlossing zal dankbaar zijn.
Het is opmerkelijk, wat wij lezen in Job 14:1, waar die man, die kennis van de mens had, zegt: de mens van een vrouw geboren is kort van dagen en zat van onrust. Sinds er mensen geweest zijn, is het bij de meesten waar gebleken, dat zij niet lang geleefd hebben. In de eerste wereld bereikten de mensen wel een hoge ouderdom, maar het duurde niet lang, dat ze zo lang leefden. In de tijd van Mozes was dat al gedaald tot zeventig of tachtig jaar als je een sterk mens was. De artsen zeggen dat de mensen gemiddeld maar twee of drie, hoogstens vier jaar worden. De mens is dus niet alleen kort van dagen, maar ook vol onrust: hij kent veel onrust. De allerbesten hebben vaak zo veel droefheid en zo veel onrust als zij kunnen dragen. De een heeft zo veel onrust als hij kan dragen in een gemakkelijk leven en de ander heeft zo veel onrust als hij dragen kan in zijn moeiten. Die het heel gemakkelijk hebben worden soms meer moe dan die het heel moeilijk hebben. Doorgaans is dat de waarheid. Iemand die in
EneLied+veleStemmen.indd 25
11-09-13 19:17
26
Zondag 1
de grootste weelde leeft is vol onrust. Zo iemand heeft veel moeite en verdriet. Die het meest uit is op genot weet niet hoe hij de dag door moet komen. Een ander weet weer bijna niets van die moeiten. Met sommigen gaat het net als met Jacob. Bij hem was het zo dat overdag de hitte hem verteerde en ’s nachts de vorst, en dat de slaap uit zijn ogen week (Gen. 31:40). Zodat elk mens wel op zijn voorhoofd mag dragen wat Jacob eens zei: ‘Gij zoudt mijn grauwe haren met droefheid ten grave doen neerdalen’ (Gen. 42:38). Zoals het dus bij ondervinding waar blijkt te zijn dat de mens kort van dagen en vol onrust is, zo is het ook waar dat wanneer een mens treurig is, hij uitziet naar troost. Hij wil getroost worden. Dat is net zo natuurlijk als dat iemand eten en drinken wil hebben en dat vuur vonken doet opvliegen. Waaruit bestaat nu de verkwikking van een treurige ziel? Het natuurlijke licht van de mens weet daar niets van. Daardoor kom je het niet aan de weet. Er was eens een wijs man, die het wilde uitvinden. Wijzer dan Salomo is niemand geweest. Hij onderzocht alles. Hij wilde een sluitrede vinden, maar hij vond die niet. Hij kon niet zeggen waarin de verkwikking van het gemoed bestaat. Als God iemand gezondheid geeft, zodat hij kan zeggen: ik ben heel vitaal, zou daarin dan de verkwikking van het hart bestaan? Welnee! Schoonheid is ijdelheid en bevalligheid is bedrog. De bevalligheid lijkt op een mooie bloem op een steel, maar hij wordt (zomaar) afgeplukt. Salomo wilde zien of de rust van het gemoed dan soms bestaat in eer, status, ambten of in veel goederen. Maar ook dat is ijdelheid en kwelling van de geest. Als iemand veel goederen verkrijgt, vermeerdert hij smart. Als iemand tot aanzien komt, heeft hij ook veel wat hem kwelt. Hij zocht het ook in een overdadig leven; hij kocht huizen, tuinen, bomen, planten en vijvers. Maar hij werd er zo moe van dat zijn hart zich ervan af keerde. Daarin was het ook niet te vinden. Toen begaf hij zich tot de wijsheid. Hij ging studeren om veel verstand te verkrijgen. Maar daarin was het ook niet te vinden. Hij moest zeggen: in veel wijsheid is veel verdriet en die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart (Pred. 1:18) en aan veel boeken te schrijven is geen eind en veel lezen is vermoeiing van het vlees (Pred. 12:12). Toen zocht hij het in eer. Maar daarin was het ook niet te vinden, want als je eer achterna loopt, loopt de eer bij jou vandaan. Toen zocht hij het in een deugdzaam leven. Maar daarin vond hij het ook niet, want de beste deugden zijn blinkende zonden. Waarin kan dan de rust voor het hart gevonden worden? Ach Heere, zo staat alles stil. Het is een onleesbaar geschrift, zoals het handschrift op de kalk van de muur van het
EneLied+veleStemmen.indd 26
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
27
koninklijke paleis in Daniël 5:15. Het is als een raadsel van Simson. Alleen de grote God kan het ons bekendmaken. De natuur schiet tekort. Vanuit de Schrift en door genadelicht leert men het geschrift te lezen. En het raadsel wordt ook opgelost in dat kostelijke boekje, waar we nu weer mee beginnen. Wat een mens als verkwikking nodig heeft, geliefden, hebben we al in een woord ter voorbereiding gezegd, zowel in onze inleiding als in ons gebed. De Heere doe met ons zoals het goed is in zijn ogen! We moeten u eerst een godsdienstig mens laten zien, die de ware godsdienst in zijn hart en op zijn tong heeft. Daarna moeten we u laten zien dat de onderwijzer een vraag stelt en zegt: man, je bent een bijzonder schepsel in mijn ogen. Hoe kom je toch zo? Dan moeten we gaan zien hoe een godvrezend hart een scherpzinnig antwoord geeft. Vervolgens letten we erop dat hij zijn antwoord met redenen omkleedt. Ten slotte zullen we zien dat de onderwijzer zo voldaan is dat hij zegt: man, ik wil graag de weg (naar dat geluk) weten; waarop de ander hem de weg wijst. 1. We bezien eerst een vroom mens. En dan gaat het niet om een afzonderlijk iemand, maar om het hele geslacht van Gods volk in het algemeen. 2. Daar komt een opmerkzaam iemand aan die zegt: u bent een bijzonder mens. Wat verkwikt u toch zo? 3. Hij geeft een scherpzinnig en gepast antwoord. 4. Hij antwoordt niet zomaar, maar omkleedt zijn antwoord met goede redenen. 5. De man is zo tevreden en zo voldaan, dat hij zegt: wijs me toch de weg om ook tot dat geluk te komen. Wat het eerste betreft, een vroom mens is een mens vol godsdienst. U denkt toch niet dat een vroom iemand zonder godsdienst leeft? Wat is zijn godsdienst? Het is de manier waarop hij tegenover God staat. Zo iemand heeft een grote godsdienst; ze is als het ware uit de hemel gevallen. Eens schreeuwden de mensen dat de apostelen met hun godsdienst de wereld in beroering hadden gebracht (Hand. 17:6). En in het bijzonder dat er een beeld uit de hemel was gevallen, namelijk dat van de godin Diana te Efeze (Hand. 19:35). Maar dan komt er een kind van God dat zegt met de Heere Jezus: ik heb mijn godsdienst van God; Die heeft mij die bekendgemaakt (Matth. 11:25). ‘Ik dank U, Vader! Heere des hemels en der aarde! dat Gij deze dingen voor de wijzen en de verstandigen verborgen hebt en hebt ze aan de kinderen geopenbaard.’ Wij hebben een godsdienst met veel verborgenheden. Ze is als een rivier waarin een olifant kan verdrinken, maar waar een lammetje doorheen kan lopen, om met Augustinus te
EneLied+veleStemmen.indd 27
11-09-13 19:17
28
Zondag 1
spreken. De meest verheven en majestueuze dingen zijn erin te vinden, maar tegelijk ook de meest eenvoudige. Ze bevat melk voor de kinderen en vaste spijs voor de groten. Er zijn in het Woord verborgenheden, waar de engelen en de duivelen niet bij kunnen. Wijsheid die bestaat uit verborgenheid. Het is een godsdienst waardoor de wereld in beroering raakt, als men erover spreekt (Hand. 17:6). Dan wordt men tot een bespotting. Men kan gaan zeggen: weg van de aarde met uw godsdienst! Het is een sekte die overal wordt tegengesproken. Als een mens naar de hemel wil, komen de duivel en de wereld in de benen. Behalve dat zijn er ook wonderspreuken in te vinden, die de natuur voor dwaasheid houdt. Men is tegelijk een arm christen en een koning, iemand die bestreden wordt en vol vrede is, een gehate en een beminde, een arme en een rijke, een slaaf en een vrije. In Mattheüs 16:25 staat: ‘Wie zijn leven verliezen zal (…), die zal hetzelve vinden.’ Een kind van God kan zeggen: ‘Ik heb een godsdienst, waarmee God het meest verhoogd en de zondaar het diepst vernederd wordt, de verlegen zondaar het meest bondig vertroost en de getrooste zondaar tot de innigste godsvrucht aangespoord wordt.’ Kijk nu eens naar al de godsdiensten in de hele wereld; u zult merken dat ze dat precies missen. Ik heb een godsdienst die redelijk is. De rede is wel geen meester, maar zij geeft de rede wel een plaats. Ze is niet tegen de rede. Ze zegt: ‘Ik wil wel dat er verstandig over mij geoordeeld wordt, geestelijk verstandig.’ Wij hebben een godsdienst die zeer verkwikkend en vertroostend is. U kunt er troost uit putten. Een mens van een vrouw geboren kan hieruit zo’n verlichting en verkwikking krijgen. Het is een godsdienst die het waard is om recht gekend, vast geloofd en juist beoefend te worden. Ik zie het wel, zegt de man: u bent een parel van een mens. U bent een parel van goud. ‘De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste’ (Spr. 12:26). Daarop komt de onderwijzer naar voren als een man die de hele wereld afgereisd heeft of die op een kaart alles heeft bekeken. Wat heeft hij allemaal niet gezien? Hij ontmoette de joodse, de heidense en de mohammedaanse godsdienst. Hij zag een dwalende christen, een aantal zotten en dwazen, een deel zegt ruwweg: ‘Er is geen God’ (Ps. 14:1) en ik zag ook de christenen. Ik zag een sekte van de Joden, of van degenen die Joden heten. Dat was het oude volk van God, waarvan God Zelf zei dat het veel voorrechten had boven andere volken (Rom. 3:2). God zei dat Hij met dit volk was en hun God was. Ik zag dat er in hun godsdienst wel iets goddelijks was, maar het merendeel gooide het wezenlijke weg en hield zich bezig met een aantal uitwendigheden, schaduwen en offers, en daarin verloren
EneLied+veleStemmen.indd 28
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
29
zij zichzelf. Ik begon te zien dat God dit niet van hen gevraagd had. Zij konden daarmee niet voor Hem bestaan. Vervolgens waren er enkelen onder de heidenen, die de onbekende God dienden (Hand. 17:23). Die wisten niet dat de godheid geen goud of zilver was. Hun god was geringer dan zijzelf. Degene die knielde was beter dan degenen voor wie geknield werd. Toen zag ik ook de mohammedanen. Man, hoe vond u die? Een deel van hen raapte van alles bij elkaar. Ze ontleenden iets aan de Joden, aan de ariaanse christenen en aan de heidenen en maakten daarvan een godsdienstig geheel. Dat was zo dwaas. Het waren mensen die zeiden dat ze met hun godsdienst in een eeuwig aards paradijs zouden komen. Zij misleidden zichzelf. Toen kwam ik bij de dwalende christenen, onder de roomsen, de socinianen, de remonstranten, de mennonieten en anderen meer. Hoe vond u het daar? Ik vond er die de Drie-eenheid loochenden. Ik zag er die de krachten van de vrije wil verheffen boven God. Ik zag er die trachten door hun eigen gerechtigheid behouden te worden. Ik zag er die de leer van de bijzondere genade loochenden. Ze leerden een algemene genade, zodat men in alle godsdiensten zalig kan worden, al leeft men nog zo slecht. Ook vond ik er dwazen onder de christenen. Dat waren de dwazen die het bestaan van God loochenen, het waren dwaze zotten (Ps. 14:1 en 4). Die moeten al het licht wel uitgeblust hebben, zoals sommige moordenaars. Ze blazen de lampen en de kaarsen uit. Toen vond ik de ware christen. Ik kon van u niet loskomen! Waarom niet? Dat zal ik u zeggen. Ik heb gezien dat u van nature niet beter was dan de anderen: u was net zo dood en blind als de anderen. Maar ik zag ook dat u niet zo veel voorspoed kende als de anderen. Zij leven in overvloed, u in armoede. U kunt wel terecht zeggen: ‘Ach God! Ik heb vaak geen kleren om aan te doen, ik leef in armoede.’ Ik zag ook dat de joden, de heidenen, de mohammedanen en de duivel tegen u waren. En het leek wel of God zelf ook tegen u was. Uw straffen waren er elke morgen (Ps. 73:14). Daarom, man, was u wonderlijk in mijn ogen. Ik was eens bij u in al uw tegenspoed in uw gevangenis, ik zag uw boeien. Ik stond bij uw schavot. Maar in uw gevangenis zong u. Toen u gegeseld werd, was u blij dat u waardig geacht was om in de naam van Christus smaadheid te lijden. Werd u op een paal verbrand, u kuste en omhelsde de paal van blijdschap. Moest u op een rooster gelegd worden boven gloeiende kolen, u zei tegen de beulen: ‘Ik ben al half gaar gebraden, keer me om, ik voel geen pijn.’ Ik kan daar niet bij, man, of ik moet u eens vragen, wat voor troost u geniet in uw pijn. U was toch getroost, wat is het dan dat u zo leven en
EneLied+veleStemmen.indd 29
11-09-13 19:17
30
Zondag 1
sterven kon? Wat bleef er voor u over? Ik zou willen dat u het mij vertelde. En u moet mij niet maar in het algemeen antwoorden. Delila zei eens tegen Simson: verklaar me toch waarin uw grote kracht bestaat (Richt. 16:6). Zo vraag ik u ook, man, waarin bestaat uw grote troost? U moet niet zeggen: ik ben de hel waardig, God zij gedankt dat ik er nog niet in ben. U moet maar niet zeggen: ik zou God moeten billijken als Hij mij strafte. Straffen zijn geen oorzaak van vreugde en u bent wel getroost. Salomo zei eens in Spreuken 30:18 en 19 dat drie dingen hem te wonderlijk waren, namelijk de weg van een slang op een rots. Daar kan ik in mijn leven niet achter komen. Dan was voor hem ook wonderlijk de weg van een schip in het hart van de zee en dan de weg van een arend in de hemel. De onderwijzer komt bij deze man en zegt: ik vond u getroost op uw ziekbed en in de dood. U bent een wonderlijk schepsel! Ik hoor u roemen, al bent u op een schavot. Moet u sterven, dan is het: kom Heere Jezus (Openb. 22:20)! En: Op uw zaligheid wacht ik, Heere (Gen. 49:18)! En: Ik verlang om ontbonden te zijn (Filipp. 1:23). Wat is het dat u zo getroost doet zijn? Dat is de vraag. Daarop komt de christen en hij zegt: ‘Ik zal u een eenvoudig antwoord geven. Ik kan voor u niet verbergen wat voor mij zo’n verkwikking is. Wilt u het weten? Twee dingen zal ik u antwoorden. Het eerste is dat ik niet van mijzelf ben. Het andere dat ik het eigendom ben van de Heere Jezus Christus. Het ene, dat ik niet van mezelf ben, is vreemd. Is het een troost dat je niet van jezelf bent? Ik dacht dat het een verkwikking was dat iemand kon zeggen: “Wij zijn heer en meester, wij spreken en leven zoals we dat zelf willen” (Jer. 2:31). Is het dan een verkwikking dat men niet van zichzelf is? De vijanden van mij en van God zijn van zichzelf. Er is geen heerlijker toestand dan niet van zichzelf te zijn (1 Kor. 6:19): u bent niet van uzelf. Is er wel een ongelukkiger mens, die blind is en die zo van zichzelf is dat niemand acht op hem slaat? Is een schip dat aan de winden en golven overgeleverd is niet ongelukkig en is het huis dat aan de vlammen wordt overgegeven niet ongelukkig? En is het ook niet zo met een akker waar niemand iets om geeft, die men maar laat geworden? Die wordt als de akker van de luiaard, waarover we lezen in Spreuken 24:30. Is een eerstgeboren kind niet ongelukkig als de vader en de moeder hun hand van hem af trekken? Is een ondeugend kind niet ongelukkig als de ouders hun hand van hem af trekken? Dit is dan mijn troost, zegt de christen, ik ben niet van mijzelf. Mijn eerste man is gestorven, mijn eigen ik is gedood. Mijn verstand was toen een sluwe verleider, een listige bedrieger. Mijn gevoelens waren verraders van mijn hart. Toen ik van mijzelf was,
EneLied+veleStemmen.indd 30
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
31
bestond heel mijn leven vol genot uit even zoveel slangen die mij verleidden. Daarom, man, of u het verstaat of niet, dit is mijn verkwikking dat ik niet van mijzelf ben.’ Daarna geeft hij nog een reden: ‘Ik ben het eigendom van Christus.’ Is het een troost iemand te dienen? De apostel zegt toch: is iemand dienstbaar en kan hij vrij worden, het is beter (1 Kor. 7:21)? Ja, zo is het. Maar als ik het eigendom ben van Jezus Christus, dan ben ik vrij; Hem dienen is de ware vrijheid. Als ik Jezus dien, doe ik dat met het grootste genoegen. Daarom is het de grootste vrijheid om Hem te dienen. Wat is het een verkwikking voor kinderen dat ze het eigendom zijn van hun ouders! Wat is het een verkwikking voor een vrouw dat zij het eigendom van haar man is. Wat is het een verkwikking voor een onderdaan dat hij het eigendom van een koning is. En wat is het een verkwikking voor een dienaar dat hij het eigendom van een heer is. Hoe zijn ze nu het eigendom van de Heere Jezus geworden? Ze zijn ertoe verkoren door de Vader, gegeven aan de Zoon, gekocht met zijn bloed. Hij trok mij door zijn Geest: Hij riep mij en ik werd de Zijne. Ik zei: zie, hier ben ik: ik geef mij aan U over om eeuwig uw dienaar te zijn. Het eigendom van jezelf te zijn is de situatie waarin de verloren zoon verkeerde en de toestand van de gemeente van Laodicea. Ach, dat u koud of heet was. Maar omdat u lauw bent en niet koud of heet, zal Ik u uit mijn mond spuwen. U zegt dat u rijk en verrijkt bent en u weet niet dat u ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt bent en aan alles gebrek hebt (Openb. 3:15-17). Maar het eigendom van Christus te zijn, dat is de situatie waarvan u leest in Romeinen 14:8: ‘Hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.’ De Heere Jezus Christus, in Bethlehem geboren, heeft een bornput, die vol is met genadewater. Hij is de ‘Wens aller heidenen’, de troost van de ziel. Daarop vraagt de onderwijzer: is er voor u een reden om zo getroost te zijn? Ja, zegt hij, er is een reden. Dat is ons derde stuk. Daarop gaat een oprecht vrome zijn antwoord omkleden met goede redenen, om te zeggen waarom hij zo getroost is. De eerste reden is: als ik mijzelf verlies en het eigendom van Christus ben, dan ben ik het eigendom van een trouwe Zaligmaker. De tweede reden is: dan ben ik het eigendom van een Christus, die de Gezalfde van God is (Ps. 2:2). Ten derde: Hij heeft mij met lichaam en ziel gekocht en voor al mijn grote zonden volkomen betaald. Ten vierde: Hij heeft mij verlost uit alle geweld van de duivel, van de slavernij en tirannie van de satan. Ten vijfde: Hij bewaart mij in zijn kracht, zodat ik die tiran niet meer hoef te vrezen. Ten zesde: Hij leidt mijn leven zo,
EneLied+veleStemmen.indd 31
11-09-13 19:17
32
Zondag 1
dat alles voor mij moet medewerken ten goede. Ten zevende: Hij verzekert mij van het eeuwige leven. Ten achtste: Hij maakt mij door zijn Geest van harte gewillig en bereid om voor Hem te leven. Geliefden, die acht stukjes zijn de moeite wel waard om als u thuiskomt nog eens in uw handen te nemen en te bekijken. 1. Ben ik het eigendom van Jezus? Wel! Dan heb ik een Zaligmaker, wiens naam is Jezus, die zal zijn volk zalig maken van al hun zonden (Matth.1:21). Wat baat de gunst van de wereld en de rijkdom, als ik dat niet had? En wat schaadt armoede en verachting? Het ene kan mij geen deel aan deze Zaligmaker geven en het andere kan het mij niet afnemen. Mijn eeuwig heil ligt in God. Of ik dan arm ben en of ik dan op een schavot sterf, dat doet aan de zaligheid niet toe of af. Mijn zaligheid ligt in de Heere Jezus. Zou ik dan niet op een schavot kunnen zingen, daar ik zo’n trouwe Zaligmaker heb, die zegt: ‘Mijn kind, mijn lam, vrees niet, als u in het vuur en in het water zult gaan. Ik zal u niet verlaten, maar Ik zal bij u zijn’? Deze zelfde nacht, zei Paulus, heeft de Heere Jezus in de gevangenis mij bijgestaan en Hij zei: heb goede moed, Paulus, zoals u te Jeruzalem van Mij getuigd hebt, zult u ook te Rome getuigen (Hand. 23:11 en 27:23). 2. Hij is een Christus. Ach God! Hij is een Profeet, een Priester en een Koning; Hij is de Gezalfde Gods, de Borg, de Losser. Hij is door de Vader beloofd en in deze wereld gezonden. Hij is een Leraar, die zijns gelijken niet heeft. Hij zendt al de leraars. Hij geeft hun gaven. Hij is ook een Priester. Hij heeft zijn lichaam geofferd op het hout (1 Petr. 2:24). Wat is Hij een krachtige Voorbidder (Rom. 8:34). Hoe zegent Hij zijn volk. Hij is ook een Koning. Zijn regering is zo dwingend, zo zacht, zo redelijk. Hij beschermt zo krachtig. Hij is zo’n almachtige Koning. Dat is mijn Jezus, mijn Christus, wiens eigendom ik geworden ben door genade, door het geloof, door de verzekering van de Geest, door geestelijke ondervinding. 3. Dat is nog niet genoeg, er is nog een derde reden, te weten: Hij heeft mij met lichaam en ziel gekocht met zijn kostbaar bloed; Hij heeft voor al mijn zonden betaald (1 Petr. 1:18-19). Hij heeft ons gekocht, niet met zilver of goud, maar met zijn kostbaar bloed. Wat had ik veel zonden. Ik was zo slecht als de Turken en de heidenen. Ik had zo veel zonden dat zij talrijker waren dan de haren van mijn hoofd. Ik was enkel dwaasheid. Die nam God de Vader van mij weg en legde ze op de Heere Jezus. Die heeft ook mijn zonden in zijn lichaam gedragen op het hout. Hij werd een zoenoffer voor mijn zonden. En God vergaf ze
EneLied+veleStemmen.indd 32
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
33
mij. Hij schold ze me kwijt. Hij delgde ze uit en dat voor lichaam en ziel. Hoe duur ben ik gekocht! Zou ik Hem dan niet verheerlijken met mijn lichaam en geest (1 Kor. 6:20)? Maar man, ik zag u bij de duivel. Dat is de vierde reden. 4. Ik zag u bij de duivel, in het huis van die sterk gewapende; u diende hem zo gewillig. Ja, dat is waar, hij had zo’n sterke invloed op mij dat ik meer gezondigd heb dan de mensen om mij heen. Maar hoe raakte u ervan verlost? De Heere Jezus, die mij gekocht had, kwam in de gevangenis en Hij zei: ‘Kom uit het huis van de sterk gewapende.’ Daar werd ik overtuigd. Ik werd bekeerd. Ik kwam in een verbond met Hem en zo kwam ik uit de gevangenis. Ik ging eruit, zoals Israël in Egypte eruit geleid werd. Ik werd van zijn geweld verlost; hij kon mij niet langer vasthouden. Wilt u nog een reden? 5. Vijfde reden. Ach! Ik word bewaard door de kracht van mijn Verlosser. Ik kan niet afvallig worden. Ik heb een almachtige God, een Losser, die mij bewaart. En dat zo precies, dat er zonder de wil van mijn hemelse Vader niet een haar van mijn hoofd kan vallen (Matth. 10:29-30). Wat is dat alles volgens de Schrift. Hij bewaart de mens zo zorgvuldig. Als iemand van een Turk afgenomen wordt en vandaag uit de gevangenis verlost wordt, die kan er korte tijd later al weer in terechtkomen. Maar een christen niet. Als die eruit is, komt hij er niet meer in. Ja, maar hoe komt het dat u zo onder het bloed zit? Iedereen rukt en plukt aan u. Hoe zit dat? Dat moest meewerken ten goede. Werd ik geslagen? Het zijn de straffen van een Vader, het is de wil van God, dat ik lijd. Het moet voor mij alles meewerken ten goede. U had het ten kwade gedacht, zei Jozef, maar God heeft het ten goede gedacht (Gen. 50:20). Alle dingen moeten voor hen die God liefhebben meewerken ten goede (Rom. 8:28). De korte en lichte verdrukking die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid (2 Kor. 4:17). 6. Zij moeten God zo nu en dan danken omdat ze in veel verzoeking geleid worden. Dat is de zesde reden van de ware christen. 7. Dan geeft hij nog een zevende reden en dat is dat hij in al zijn ellende door de genade van God verzegeld wordt. Dan komt God en zegt: ‘U zit zo eenzaam, Elia. Waarom zit u zo met uw hoofd tussen uw voeten en piekert u? Laat Ik u eens verkwikken.’ In het suizen van een zachte stilte kwam God en Hij verkwikte hem (1 Kon. 19:12). Daar vervult Hij hun mond met vreugde, zodat ze wel kunnen zingen en jubelen van blijdschap. En Hij verheugt hen met onuitsprekelijke vreugde en leidt
EneLied+veleStemmen.indd 33
11-09-13 19:17
34
Zondag 1
hen in de binnenkameren (Hgl. 1:4 en 2:4) en de liefde is zijn banier over hen. 8. Ten slotte en ten laatste maakt God hen bereid om van harte voor Hem te leven. Denkt u dat dat een gedwongen spel is? Ach nee. Mijn vriendin, zegt de Heere Jezus, u bent als de paarden van de wagens van Farao, eer ik het wist, zette mij mijn ziel op de wagens van mijn vrijwillig volk (Hgl. 1:9 en 6:12). Zij doen de schoenen van de bereidwilligheid van het Evangelie aan (Ef. 6:15). Het gaat alles zo van harte. Ze zijn geen huichelaars. Ze doen alles van harte. De Geest maakt hen van harte gewillig en bereid. Ach! zeggen zij, ik zou wel door het vuur kunnen gaan achter mijn Heere aan. Wat zegt u nu van het antwoord van de christen? Wij zeggen dit: dat deze vraag niet kan beantwoord worden dan door een echte christen en door niemand anders. Al zou u deze vraag duizend keer opzeggen, dat helpt niet, u moet ze beleven. Wat doet nu de onderwijzer? Hij zegt: nu ben ik zo voldaan, u hebt mij tevreden gesteld. Ik kan er niets tegen inbrengen. Zou u mij daar ook willen brengen? Dan komt de christen naar voren en die zegt: ‘Ach! Ja. Wilt u met mij die weg inslaan?’ God eist hier niet wat Hij vroeger van Abraham eiste (Gen. 22:2): offer Mij Izak, uw enige zoon, die u liefhebt. Hij zegt niet dat u zich met messen moet snijden. Hij zegt niet: offer mij duizend stieren of duizend rammen; maar God komt en eist wat anders. Wat wil Hij dan zeggen? Er zijn drie wegen, waarlangs God ieder tot die troost brengt. Als die niet worden ingeslagen, zult u er nooit komen. Maar Hij zegt: die ze wel inslaat ontvangt mijn belofte. De eerste weg is dat ik weet hoe ellendig ik ben voor God en de mensen. Als ik inzicht ontvang in mijn verloren natuurlijke toestand, dan moet gezegd worden: je bent dood. Je bent een harde, een goddeloze. Bent u nog rijk in eigen oog, dan gaat u naar de hel, in plaats van naar de hemel. Wat nu gedaan?! O God, ik heb zo geleefd, zo goddeloos, en daarin heb ik al zo veel jaren doorgebracht, totdat God mijn hart zacht en verslagen wilde maken. Daar stond ik toen als die drieduizend verslagen mensen (Hand. 2:37). Ik stond als de tollenaar en als de gevangenbewaarder, met tranen in de ogen en met het zwaard in zijn hand. Ach, Heere, wat een scharlakenrode ziel heb ik! Ach! Wat heb ik mij vervloekt gemaakt. Wat zal Ik u doen, o mensenhoeder (Job 7:20). Als u dit niet zo kunt zeggen, dan kunt u niet tot die troost komen. Dat is de wijze waarop men leert kennen hoe groot de zonden en ellenden zijn. De tweede weg is, dat men niet alleen zijn ellende moet kennen, maar men moet ook weten hoe men van al zijn zonden en ellenden verlost zal
EneLied+veleStemmen.indd 34
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
35
worden. Ik wil niet dat u wanhoopt en met Kaïn en Judas wegloopt en als Adam gaat schrikken en u gaat verbergen. Ik wil u niet brengen tot het zicht op uw ellende om u te overstelpen, maar u moet tot het zien van uw verlossing overgaan. Is er enig middel om de straf te ontgaan om weer tot genade te komen? Is er geen balsem in Gilead, is daar geen arts meer? (Jer. 8:22) God woont wel in de hoogte en in het verhevene, maar Hij woont ook bij de verslagenen van hart (Jes. 57:15). Er is een Zaligmaker, door Wie Hij het kan doen. Maar nu moet u niet denken dat het er niet toe doet hoe u leeft. Ach! Ja, het zal er zeker op aankomen, want: Ten derde. Dan moet u voor de Heere teer gaan leven; het komt er zo op aan. Uit de vruchten moet u nu de boom gaan kennen en u moet gaan zien of uw overtuigingen en uw geloof goed zijn. Bent u een kwade boom, dan zult u geen goede vruchten voortbrengen. Maar bent u een goede boom geworden, dan zult u graag uitroepen: ‘Wat zal ik de Heere vergelden voor al zijn weldaden?’ (Ps. 116:12) Daarmee hebt u onze eerste zondag en onze vijf stukjes ontvouwd. Wat is onze godsdienst een heerlijke godsdienst. Wat is hij van veel nut, meer dan alle godsdiensten. Boven de joodse, de heidense en de mohammedaanse. De ware christen heeft het merg uit de joodse godsdienst genomen en laat aan haar een aantal verouderde schaduwen en plechtigheden achter. Deze godsdienst is verheven boven de top van de bergen. Zij is verheven boven de heidense, die veel goden diende. Zij is de enige ware godsdienst. Zij is de waarheid. Maar zij die deze heerlijke dingen belijden, laten het als het om de oefening gaat vaak afweten. Gaat uw oefening niet tegen uw belijdenis in? Ten eerste, hoe velen zitten er hier, die hun godsdienst niet kennen, zij kennen geen ellende. Als ze maar goed te eten en te drinken hebben, is het hun wel goed. Ze kennen geen verdriet om hun zonden. Ze zeggen in het algemeen weleens dat de wereld onvolmaakt is en wat is er een leed in de wereld of iets dergelijks. Maar het gaat hun niet ter harte. Ten tweede. Anderen trekken hun godsdienst naar binnen, zij worden ketters. Die arme ketters. Zij weten dat men in het natuurlijke leven de dingen niet op zijn beloop laat en dat men middelen gebruikt. Of men laat de dingen wel op hun beloop, met alle gevaren van dien. En zou men dan als het om de Schrift gaat de middelen verachten? Hoe velen zijn in hun droefheid niet getroost volgens het Woord. Maar als u alles wilt doen wat uw hart begeert, dan hoeft u geen troost te verwachten. Anderen zijn getroost met de dingen van de wereld, als ze die maar hebben. Als ze maar goud en zilver hebben. Als ik dat heb, zeggen ze, dan is het goed. Ze zijn tevreden
EneLied+veleStemmen.indd 35
11-09-13 19:17
36
Zondag 1
met een ambt of een betrekking, smal of breed, en ze zijn gerust op hun droesem. Anders vinden zij het eten niet lekker en de slaap niet lief lijk, terwijl een klein ongemak, zoals kies- of tandpijn, al dat zoete bitter kan maken. Anderen troosten zich door de eeuwigheid en de dood uit hun gedachten te bannen, ook al is het waar dat het de mens gezet is eenmaal te sterven en daarna het oordeel (Hebr. 9:27). Anderen vinden hun troost in de dienst aan de zonden, aardse winst, vermaak, gemak. Anderen vinden hun troost in het spotten met Gods kinderen, die zeggen: ‘Ze zitten maar in over de zekerheid een kind van God te zijn.’ Onze troost is bij de Heere, wij hebben de eerste vraag uit het hoofd geleerd, dat is onze troost. Hoe wij ook leven, niemand zal onze troost van ons afnemen. Zo, doet u het zo? Troost u zich zo met zulke valse gronden? Waagt u het zo op weg naar de eeuwigheid? 1. Weet u wel dat als u zult gaan sterven, alles u zal ontvallen? U zegt: ‘Wat moet het dan voor een troost wezen?’ Hebt u weleens ingezien dat dit het ongeluk in uw leven is dat u van uzelf bent? Hebt u dat weleens voor uw jammerlijke toestand gehouden? 2. Hebt u in uw leven weleens gezucht tot God op plaatsen die eenzaam zijn, maar die aan God en u bekend zijn? Hebt u daar God weleens met tranen van berouw gebeden, gesmeekt en aangelopen, dat u niet meer van uzelf hoefde te zijn, dat uw vlees en bloed niet tegen Gods wil in hoefde te gaan? Hebt u daarover weleens verdriet gekend en was u daarover lang in het gebed? 3. Wegen de zonden die u beging u wel zwaar op het hart? Was uw hart er wel door belast; was u er beschaamd en verlegen om? Deed het u pijn? Wilt u het wel erkennen? 4. Nam u zo uw toevlucht en vertrouwen tot de Zaligmaker? Kreeg Hij al uw achting? 5. Voelde u dat u uit de macht van de duivel verlost werd? Waren uw zonden uw vijanden, of liet u uw oren doorboren aan het huis van de duivel en smaakte de zonde u lekker? 6. Hebt u ooit weleens de gelegenheid die aanleiding kon geven om te zondigen gemeden? 7. Werd u zo nu en dan weleens verkwikt, kreeg u soms weleens een straaltje van Gods liefde, van de vrede van God, die alle verstand te boven gaat? Voelde u ooit weleens dat uw hart gewillig en bereid gemaakt werd om voor de Heere te leven? Was zijn dienst voor u het liefste van alles wat er bestaat? Als nu uw hart hierop moet zeggen: nee, o, schrik dan. Waar zult u dan uw troost vandaan halen? Wie zal
EneLied+veleStemmen.indd 36
11-09-13 19:17
door Bernardus Smytegelt
37
u dan troosten? Ach, Heere! Dan moet u de wagen omkeren en zeggen: wat is uw enige droefheid in leven en in sterven? Ach! Dan moeten uw hart en uw geweten antwoorden: ‘Dat ik met lichaam en ziel, in leven en in sterven van mijzelf ben.’ Dan bent u aan uw eigen verdorvenheid overgegeven. Ach, Heere! Dan hebt u geen Christus, geen Zaligmaker. Dan hebt u zo veel zonden en hebt u geen rantsoen. Ach, Heere! Dan bent u onder het geweld van de duivel die krachtig over u heerst. Die heeft dan een heersende en een kwellende macht over u. Ach! Dan wordt u bewaard, zoals de duivel, tot het oordeel, om gestraft te worden, zoals een schaap tot de dag van de slachting. En alle dingen moeten u ten kwade dienen. Het lezen, het bidden, de doop, het avondmaal en alles wat er is, dient u ten kwade. Ach, Heere! Dan hebt u in uw leven geen verzekering van uw zaligheid te wachten. U bent er dan wel van verzekerd dat u eeuwig in de hel zult liggen. Een oprecht vroom hart zal zeggen: ‘Ja, ik ben ook niet verzekerd.’ Wel! Waarom stromen de tranen dan zo vaak over uw gezicht? Wat zou u zó kunnen bemoedigen dan de verzekering, als u die zou krijgen? U bent immers niet meer onder de heerschappij van de duivel. U kunt niet meer maar raak leven. U kunt het met hem nooit meer eens worden. Moet u er soms geen knepen en vuistslagen om verduren? Neemt u niet duizend keer uw toevlucht tot de Heere Jezus? Willen anderen naar de hel, u niet. Zijn er daarom niet uw tranen en klachten, omdat u niet weet of u deelt in de vergeving van zonden, omdat God het u niet getuigt? Wel, al hebt u nog geen verzekering, dan bent u nog niet dood. U zucht en bidt er nog om. Het zou u een lief ding wezen. U betuigt immers dat u gewillig en bereid bent om voor Hem te leven en bij Hem te blijven. Moet u niet zeggen: ‘Dat heeft God in mij bewerkt? Anders kreeg ik het niet. Vroeger was ik zo niet. Ik wilde vroeger niet voor de Heere leven.’ Wat werd er moeite voor bij u gedaan. Al was er een vader, een moeder of anderen, die over u gesteld waren, die zeiden: ‘Bid, lees’, u wilde niet leren, u wilde niet bidden, u wilde niet lezen. Nu moet u zeggen: ‘Ik ben anders.’ Hebt u het al niet vaak beleefd dat alle dingen bij u hebben meegewerkt ten goede, zelfs uw kruis? En als u achter de Heere aangekomen bent, dat u Hem moest danken, moet u dan niet zeggen: ‘Dat is zo verkwikkend in leven en sterven? Ik ben zo getroost, dat ik zo’n trouwe Zaligmaker heb, Die mij in geen enkele nood zal verlaten en die mij eindelijk eens tot Zich zal nemen en in de eeuwige heerlijkheid zal brengen tot zijn eer en tot mijn blijdschap?’ Amen.
EneLied+veleStemmen.indd 37
11-09-13 19:17