zoek*ster Op Hercegovina We waren al eerder in Joegoslavië om er te lopen. We vonden het er prachtig: mooie bergen, geen massatoerisme in het binnenland, interessante cultuur. Deze zomer drong het tot ons door dat Joegoslavië in de eerste plaats een land van mensen is. Zonder mensen, die ons telkens weer en op verschillende manieren hielpen, zouden we niet eens hebben kunnen wandelen. Daarom, nogmaals: Zivjeli op Bosnië en Hercegovina! En dan vooral op de mensen die daar wonen. Wat kun je doen als je een tocht wilt maken in een gebied waar geen kaarten van bestaan? Althans waarvan je langs reguliere weg geen kaarten kunt kopen. Wij namen contact op met de bergsportvereniging in Mostar om te vragen of ze ons konden helpen. In Travnik hadden we een kopie gekregen van een kaart van Vlasic en we hoopten dat dat voor het berggebied Prenj ook zou lukken. Onze contactpersoon had echter een ander idee. Vrijdag zouden ze met een busje naar de berghut Rujiste gaan. Die dag vond de jaarlijkse ontmoeting tussen leden van de bergsportverenigingen uit Macedonië, Servië, Slovenië, Kroatië en Bosnië Hercegovina plaats. De afdeling Mostar trad op als gastheer en zond een afvaardiging van zo'n vijftien man. Wij konden wel mee, dat zou ons de kans bieden met bergsporters uit heel Joegoslavië kennis te maken. Overdag stond een wandeling op het program, 's avonds zou het officiëlere gedeelte zijn. Wij konden ook wel overnachten. Lang hoeven we niet na te denken over het plan. Het lijkt ons wel wat om een dag op te trekken met Joegoslavische bergwandelaars. Om half acht ‘s ochtends zijn we aanwezig. Geen bus te zien, ook geen mensen met bergschoenen of andere kenmerken die op een dag lopen wijzen. Wel een paar vrouwen met een boodschappentas aan de arm. Uiteindelijk ziet de bus er wel heel anders uit dan we verwachtten. Het is meer een twintigpersoons landrover. De chauffeur verwelkomt ons. Hij heeft gehoord dat we meegaan en herkent ons direct. De vrouwen stappen ook in. Onderweg pikken we meer mensen op, iedereen kent elkaar. Wij worden her en der geïntroduceerd. Het is een bont gezelschap van vrouwen, mannen en kinderen in alle leeftijden. Na ongeveer anderhalf uur rijden over een weg die langzaam omhoog slingert bereiken we de hut. Aan het balkon hangt een vlag met het portret van Tito. We installeren onze spullen op de ons toegewezen slaapzaal en gaan naar beneden om een kop koffie te drinken. Dan stapt het hele gezelschap op. Eerst moeten we nog een stuk met de bus. Zo langzamerhand worden we wat ongeduldig, maar ons verzoek om het eerste gedeelte óók te gaan lopen wordt wat lacherig weggewuifd. Langzaamaan dan breekt het lijntje niet. Wandelen kan de hele dag nog. Eindelijk is het dan zover en lopen we door een nauwe kloof steil omhoog. Onder de bomen is het nog vochtig. Na een half uur stijgen verbreedt de kloof zich en komen we op het eerste plateau. Aan weerszijden van ons rijzen steile bergwanden op. Overal staan loofbomen, die al verkleuren naar geel en rood. Het is moeilijk om je te realiseren dat je in de bergen bent. Door het besloten karakter van deze plek lijkt het eerder alsof we in een stadspark lopen. Deze indruk wordt nog eens
versterkt door onze medewandelaars, waarvan sommigen, op slippers en met een mand aan de arm, er uitzien alsof ze op een picknick gaan. Zo, pratend en lachend lopen we in optocht door het bos. Aan het eind gaan we voor de tweede keer door een kloof omhoog. Hier wordt het kaler, het bos maakt plaats voor gigantische rotsblokken, die aan weerszijden van het pad liggen. Boven gekomen bevinden we ons op een tweede plateau. Op een richel voor ons ontdekken we een kleine berghut: Bjela Vode. Hier laten we onze eigen groep achter en lopen we met wandelaars uit Slovenië en Macedonië verder. Panorama We gaan door een gebied dat eruit ziet als een trechtervormige kom die steeds verder uitloopt. Over een rotspad lopen we langzaam omhoog. We zijn duidelijk boven de boomgrens, tussen de rotsen groeit taai gelig gras. Na ongeveer honderd meter stijgen ontvouwt zich het Panorama. Links liggen twee zilverkleurige kalkrotsgebergten, verbonden door een zadel. Daarachter meer in de verte ligt de hoogste berg van Prenj: de Groene Kop (2100 meter), zo genoemd omdat er tot op grote hoogte nog bomen groeien. Rechts voor ons ligt Osbac, rechts van ons zijn de uitlopers van de Kleine Osbac en daartussen, heel vaag, ligt Bjelasnica (een gebergte ten zuiden van Sarajevo). Beneden ons, tenslotte, ligt een diepe kom die door al deze bergen omsloten wordt. We mijmeren wat over het Joegoslavische berglandschap, dat gekenmerkt wordt door zijn openheid en vergezichten. De bergen zijn niet eens zo heel hoog, maar ze beginnen laag. Er zijn ook niet veel (diepe) dalen, waardoor het landschap iets opens krijgt. Je kunt vaak mijlenver weg kijken, iets waarvoor je in andere bergstreken eerst naar de top moet, en ook buiten de bewoonde wereld. Na een poos van het uitzicht genoten te hebben keren we terug. Onderweg komen we een paar herders tegen, met hun schaapskudden. Het blijft een raadsel hoe die beesten tussen al die stenen hier hun kostje opscharrelen. Het is trouwens opvallend dat overal in de bergen van Joegoslavië mensen wonen, waardoor je nooit het idee hebt alleen te zijn. En dat is maar goed ook, want zonder de hulp van herders en andere mensen die in de bergen wonen, zou je niet eens kunnen lopen. Terug in de hut blijkt de rest van het gezelschap zich overgegeven te hebben aan drank, voedsel en gezang. We doen van harte mee en we breken pas op als we door bliksem en de eerste regendruppels gedwongen worden snel naar beneden te gaan. ' s Avonds is het officiële gedeelte van de dag. Iedereen maakt zich mooi, op onze kamer zien we hoe een paar dertienjarige meiden veranderen in echte jongedames. Dat wij onze wandelplunje aanhouden, vinden ze maar niets. Er wordt een toespraak gehouden en onder luid gejuich neemt elke delegatie een aandenken in ontvangst. Daarna begint het feest. En hoe! Voor de jeugd is er popmuziek. Wij' ouderen' trekken ons terug in een bijgebouw waar het café gevestigd is. We worden van alle kanten getrakteerd, zodat het bier en de rakija de hele avond rijkelijk vloeien. Allengs raken de tongen losser. Halverwege de avond begint iemand accordeon te spelen en wordt het ene na het andere volkslied uit volle borst meegezongen. Er wordt gedanst en gelachen. Tegen middernacht komt er vissoep op tafel, het wordt steeds gezelliger, wij worden steeds vermoeider, maar we hebben plezier en daar gaat het om. Afscheid met weemoed Als we de volgende dag afscheid nemen worden we uitgewuifd alsof we oude vrienden zijn. Zo hartelijk en open als de mensen zijn. Ondanks dat we buitenstaanders waren, werden we volledig opgenomen. Zonder vragen, gewoon spontaan, ons daardoor het gevoel gevend dat we erbij hoorden. Als nuchtere noorderling is het zalig om mee te maken hoe makkelijk men hier in de omgang is. En als je maar je reserves laat varen, kun je ervan genieten. Dat blijkt ook op te gaan voor de lichamelijke manier waarop men met elkaar omgaat. Er wordt ontzettend veel aangeraakt,
omhelsd, omarmd. Ook door mannen onderling. Bij ons geeft zulk gedrag toch gauw een ongemakkelijk gevoel. Maar als je ontspannen reageert, verlopen kontakten heel leuk. Mensen zijn ook gewoon nieuwsgierig. Zo liepen we wat te slenteren over een markt, toen iemand ons achterna liep. We vingen het woord sliva op: pruimen. Onze eerste gedachte was, dat-ie ons iets wilde aansmeren. We liepen echter toch mee, want achterdocht is ook niet leuk en wat bleek: hij bood ons pruimen aan, gewoon om te geven en dat niet alleen, er volgden vijgen, brood, kaas. Allerlei mensen dromden om ons heen. Ze wezen naar onze schoe-nen, naar onze rugzakken, stelden vragen, stonden te grinniken. Het was ontzettend gezellig. We hadden deze ervaring voor geen goud willen missen. Orjen In Rujiste hebben we van iemand het adres van de bergsportvereniging van Trebinje gekregen. Als we daar aankomen vragen we aan iemand van de VVV of hij voor ons wil bellen. Binnen een half uur staat Lambi, vergezeld van zijn vriend Brano voor onze neus. Hij is dolenthousiast. Hij blijkt de voorzitter te zijn van de plaatselijke bergsportvereniging, sterker: Lambi ís de bergsportvereniging. In Trebinje worden hij en Brano een beetje voor gek versleten met hun hobby. En nu staan er ineens twee meiden uit Nederland klaar om de bergen in te gaan. Als-ie vrij kan krijgen, wil hij wel met ons mee. Hij heeft een kaart meegenomen en begint alvast samen met ons een route uit te stippelen. Lambi begint sterke verhalen te vertellen over 'zijn' bergen: ze zijn de mooiste, maar ook de moeilijkste bergen van heel Joegoslavië, je moet over kloven en spleten springen en er zijn moeilijke rotspassages met losse stenen. Het klimaat is dermate woest dat er zelfs nu nog sneeuw ligt (het is september en veertig graden) op de Orjen. We vragen hoe hoog die berg dan wel is. Als hij antwoordt dat dat 1880 meter is, besluiten we om hem niet zo erg op zijn woord te geloven over andere dingen. De volgende ochtend komt hij ons ophalen. Met een ernstig gezicht meldt hij dat de tocht niet door kan gaan. Hij heeft slechts voor één dag vrij kunnen krijgen, bovendien woedt er een bosbrand vlakbij het gebied waar we wilden gaan lopen. We zijn teleurgesteld en vragen ons af hoe het nu verder moet. Lambi heeft een oplossing: hij zal ons naar de berghut in Ubli brengen en vandaaruit kunnen we, met gebruikmaking van zijn kaart, onze eigen gang gaan. Het klinkt niet opwindend, maar bij gebrek aan een alternatief gaan we akkoord. De weg naar Ubli (een halfuur met de auto), voert door een kaal en dor berglandschap omhoog. Vlakbij de plaats van bestemming rijden we een vlakte in met akkers, groentevelden en beboste hellingen aan weerszijden. Het lijkt wel of de hellingen in de directe omgeving van de bewoonde wereld kaalgekapt zijn en de hogergelegen of moeilijk bereikbare gebieden met rust zijn gelaten. Dat moet haast wel, want klimatologisch is de tegenstelling niet te verklaren. De hut is klein en primitief, dat wil zeggen dat er geen stromend water is. Lambi vertrouwt ons toe aan de goede zorgen van Branca, zelf gaat hij terug. Branca neemt ons mee naar de 'buren'. Hoewel het slechts tien minuten lopen blijkt te zijn, prefereert ze de auto. We ontmoeten Papa, die een huis aan het bouwen is, daarbij geholpen door twee potige kerels. Het is net etenstijd en we kunnen wel aanschuiven. Papa heeft een huis in Trebinje, is uitbater van het café Casablanca in Dubrovnik en bezit bovendien een huis in San Pedro, Californië. De conclusie is gauw getrokken: Papa is 'kapitalista'. Het wordt ons wat lacherig verteld. Aan de ene kant wat verontschuldigend, aan de andere kant met nauw verholen bewondering. In theorie mag het socialisme dan de basis zijn van de maatschappij, in de praktijk wil de mens meer dan ploeteren voor een loon dat met de maand in waarde keldert. Er heerst veel bewondering voor privéondernemingen en mensen als Papa zijn dan ook beslist geen uitzondering.
Gifslangen en brand? We staan om zes uur op; het is overdag nog steeds een graad of vijfendertig. We hopen dat de kaart (uit 1930) nog enigszins betrouwbaar is. Over de bergen, in het zuidoosten, woedt volgens Lambi een grote brand. Het gebied van de Stirovnik valt dus af. We besluiten om noordelijker te blijven. Bij de Gubar kunnen we volgens de kaart omhoog en over het massief van Jastrebica kun je naar de Kleine Orjen lopen. Vandaar kun je de Adriatische Zee zien liggen. De Grote Orjen (1880 meter) zou in verband met de brand een te riskant einddoel zijn. De afslag naar Gubar blijkt onvindbaar. Wel begint vlak bij het gehucht Kopriani Do, bestaand uit wat akkers en drie huizen, de Transverzale markering. Na zes rode stippen houdt die echter ook weer op. Na een tijdje stuiten we op twee jagers, een vader en een zoon. We vragen de weg, wijzen op de kaart, wijzen omhoog richting Gubar. Bij het zien van de kaart schudden ze meewarig het hoofd 'no good', de kaart is veel te oud, de helft staat er niet op. Hun reactie, als het goed tot ze doordringt dat we naar boven willen, is verbijsterend. In alle toonaarden wordt ons bezworen van dit heilloze plan af te zien. De maand september is het paringsseizoen van de giftige slangen die in dit gebied huizen. Ze klimmen daarvoor in de bomen, hangen aan takken en vallen - door lust en hitte agressief geworden - naar beneden om alles wat beweegt aan te vallen. Ze wijzen op onze blote schouders en hun eigen dikke jassen. De huivers lopen over onze nek, maar we weten niet of we hen geloven moeten. We willen gewoon naar boven, maar het idee van een akelige vergiftigingsdood is niet erg aanlokkelijk. Na lang aarzelen besluiten we het zekere voor het onzekere te nemen en vervolgen we onze weg onderlangs. Na ongeveer anderhalf uur lopen komen we op een open plek, die omsloten wordt door bergen. Links van ons is de Kleine Orjen, rechts in de verte de Grote Orjen: onbereikbaar voor ons. We voelen teleurstelling, we hadden ons zo verheugd op fraaie vergezichten. Vanuit de vlakte komen we weer in het bos. Tot nu toe hebben we nog niets gezien wat op brand duidt. In het zuiden lijkt alles rustig, er is geen rook, niets. Dan ruiken we plotseling vuur, een schroeilucht, en ineens is het heet in onze rug. We schrikken ons wezenloos, en terwijl we onze angst proberen te onderdrukken, zetten we het op een lopen. Als we eerst maar in Kopriani Do zijn, daar zijn mensen en er stonden een paar auto's. Het valt niet mee om over het van losse stenen rulle pad te sjouwen. Hijgend en blazend komen we tenslotte bij de eerste huizen. Daar durven we pas goed achterom te kijken. De bomen staan roerloos in de middaghitte, alles is vredig en de brandgeur is weg. Verdwaasd kijken we elkaar aan, hebben we ons vergist? Goed, die hitte die we voelden kwam van de zon, omdat we op dat moment op een open plek kwamen, maar die schroeilucht? Dusan en Dula We brengen een avond door bij Dusan en Dula, een ouder echtpaar dat de zomer altijd in Ubli doorbrengt. Ze hebben een gedeelte van een vervallen huis betrokken. De ruimte dient als woonkeuken. Er is elektriciteit en er staan een houtfornuis, een ijskast en een elektrisch fornuis. Buiten staat een uit aluminium platen opgetrokken gebouwtje (een barak zoals Dusan grijnzend uitlegt) waarin ze slapen. Ze hebben een koe, twee varkens, een lap grond en de hond Bicka. Dusan heeft een eigen put geslagen en via een ingenieus systeem wordt het water naar een kraantje geleid. Hij is er erg trots op, het is een luxe. Het water van de hut bijvoorbeeld komt van Ubli Spomenik, op ongeveer twintig minuten loopafstand. Ubli Spomenik is een groot grasveld met een partizanenmonument en vijf putten, waarvan er twee droog staan. Water wordt in jerrycans met paard, ezel of auto vervoerd. Ondanks het feit dat we elkaar niet verstaan, beleven we een genoeglijke avond. Wij herhalen alle woorden die we kennen: krug, sir, jaje, krompir, dobre, caj, kave (brood, kaas, eieren, aardappels, goed, thee, koffie). Dusan vindt het prachtig en leert ons kisja (regen) en krawa (koe). Bij krawa houdt hij een hele verhandeling over Holland-se koeien. Later op de avond komt er bezoek. In het gesprek vangen we veelvuldig het woord Agrokomerc op. Vlak voordat we weggingen was het in Nederland voorpaginanieuws. Het agrarisch-industrieel
concern Agrokomerc in Bosnië Hercegovina had voor zo'n slordige negenhonderd miljoen dollar aan ongedekte waardepapieren uitgegeven. Het publiek reageerde geshockeerd, de vice-president van de republiek Bosnië Hercegovina moest zelfs aftreden, er ging een bank failliet, de meeste van de 1350 werknemers ontvingen geen salaris wegens geblokkeerde rekeningen en er ontstonden zelfs, regionaal, voedseltekorten, omdat boeren door gebrek aan geld hun bezit niet konden onderhouden. Kortom, het is het gesprek van de dag in Joegoslavië. Nadat het woord Agrokomerc voor de zoveelste keer gevallen is, proberen we een grapje en zeggen:' Agrokomerc finito'. Gespannen wachten we af, maar gelukkig valt het in goede aarde. Dusan moet er vreselijk om lachen en de rest van de avond kan niet meer stuk. Om negen uur brengt hij ons terug naar de hut. Boven ons loopt in een brede band de melkweg, in de verte blaft een hond.' s Nachts stormt het en rammelen ijzeren platen, die opgehangen zijn om vogels te verschrikken, in de wind. De volgende ochtend pakken donkere wolken zich samen boven de Grote Orjen: voor het eerst in twee maanden. De kaart moeten we achterlaten, maar met behulp van een schetskaartje en kompas lopen we door de heuvels van Ubli in zes uur terug naar Trebinje. Onderweg worden we geholpen door mensen die ons de weg wijzen, en zelfs een stuk met ons meelopen om ons op het goede pad te houden.
© Lilian Oostrom en Sylvia Borg, www.oostrom.net, eerder gepubliceerd in Op lemen voeten 1988.2