1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 131 1 januari 2009 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Elk genuanceerd commentaar is er thans een teveel. Indien de potsierlijke politieke kronkelingen van de afgelopen dagen en weken iets hebben duidelijk gemaakt, dan is dat wel de onthutsende mediocriteit van het samenraapsel dat zich aandient als de nieuwe regerende klasse. Partijbelangen en persoonlijke carrièreplanning primeren meer dan ooit op het algemeen belang. Nu een gentleman als Herman van Rompuy in de arena wordt gegooid, blijft zeer de vraag of hij in de rol van Super Mario Bros de machinerie opnieuw op gang zal kunnen brengen. De aangerichte schade is immers onherstelbaar. De verleiding is groot om daar op in te gaan, maar zwijgen is nu eenmaal goud. De schaamteloze babbelzucht van politici is zonder meer misprijzenswaardig. Met hun verklaringen te pas en te onpas dienen ze niet eens hun eigen belang – en zelfs dat zien ze niet in. Dan zwijg ik nog zedig over het betweterige gezwam van commentatoren en duiders die, staatslieden in ‘t diepst van hun gedachten, toch allemaal och zo bezorgd zijn om ’s lands belang. Infotainment? Niet eens: een lamentabel spektakel. & Van spektakels gesproken: toen ik “Het gat in de cultuur” van Stefan van den Broeck las (Bokblog, 30 december, www.we-bergh.com) dacht ik meteen aan de uitspraak van Roland Beyen, de eminente kenner van het oeuvre van Ghelderode: “Il suffit que les metteurs en scène cessent de jouer au dramaturge”. Ik ben Bokbloguitgever Julien Weverbegh dankbaar dat hij meteen positief op mijn voorstel inging die scherpzinnige beschouwing over het contemporaine theater hier te publiceren. & Eergisteren viel het winternummer van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift in de bus. Dank zij een aantal mecenassen die zich spontaan aangeboden hebben zal het (afgeslankte) tijdschrift nog minstens twee jaargangen kunnen afwerken. &
2 In 2008 kreeg u 171.790 woorden te lezen, zowat 1875 standaardpagina’s van 30 regels van 60 aanslagen. De jaargang werd helaas geopend én afgesloten met necrologische bijdragen. Van oud naar nieuw gedacht ik Gerard Bergers, Gerald Dauphin, Stefaan van Bossele, Wilfried Adams, Henri Chopin, Michel Bartosik, Jean-Marie Henri Berckmans, Marie-Jo Gobron, Wannes van de Velde, Jef Denkens, Carl Ridders en John Bel. Ik mag me bevoorrecht achten dat ze allen een rol in mijn leven hebben gespeeld. & Mijn nicht Christine ontviel mij. Ze was amper 57. We zagen elkaar in jaren niet, maar haar foto stond op mijn schouw. Op 25 december stierf Cocteau, eigenzinnige maar wijze kater. Hij stierf in mijn armen, maar ik kon de moed niet opbrengen hem in zijn laatste tocht te begeleiden. Hij werd door Kris in bijzijn van Pruts in de tuin van Lucienne Stassaert begraven. Henri-Floris JESPERS Inhoud Necrologisch: Harold PINTER, John BEL. Poëtisch: Rik LANCKROCK: Licht in 2009 Melpomene: Stefan VAN DEN BROECK: Het gat in de cultuur Caleidoscopisch: Renato Mambor; Edward Leibovitz Door de leesbril bekeken: Boelvaar Poef: Angèle Manteau en Hugo Claus; Paul Joostens, Charles Pry en Wout Vercammen in Connexion; Inédit nouveau. Agenda
Necrologisch Harold Pinter, CH, CBE (Londen, 10 oktober 1930 –24 december 2008)
The Times (25 december) stelt vast dat Harold Pinter een unieke plaats tussen de hedendaagse toneelschrijvers bekleedt: “Few, if any, have so lastingly and so profoundly influenced fellow playwrights — not just in this country but also beyond.” “The adjective Pinteresque has become part of the cultural vocabulary as a byword for strong and unspecified menace”, aldus Mel Gussow en Ben Brantley in The New York Times (25 december). De gave om de dreiging in het alledaagse, en het geruis binnen de stilte te vinden, maakte hem tot “de invloedrijkste en meest nagebootste toneelschrijver van zijn generatie”. In de verantwoording van de toekenning van de Nobelprijs (2005) werd er door de jury op gewezen dat Pinter "in zijn toneelstukken de afgrond onder het alledaagse gezwets blootlegt en […] de gesloten deur waarachter onderdrukking heerst loswrikt." & Ik herinner mij twee voorstellingen van De huisbewaarder met Julien Schoenaerts, de eerste eind de jaren 60 of begin de jaren 70; de tweede eind de jaren 70, in een regie van Walter Tillemans. Zowat twintig jaar later zag ik in de KNS De thuiskomst, in een regie van Leo Madder, met Nand Buyl en Donald Madder.
3 & Begin 1970 regisseerde François Beukelaers De huisknecht van Robin Maugham, in een bewerking van Hugues C. Pernath, met Denise Zimmerman, Els Cornelissen, Martin van Zundert, Frank Aendenboom, Hilde Uitterlinden en Jo Coppens. The Servant was oorspronkelijk een novelle (1948), bewerkt tot toneelstuk in 1958 en pas in 1966 gecreëerd. Ondertussen had Harold Pinter een scenario voor Joseph Losey geschreven, die voor een ophefmakende verfilming tekende (1963, met Dirk Bogarde, James Fox en Sarah Miles). Een corrupte butler krijgt zijn werkgever in zijn macht maar behaalt uiteindelijk een Pyrrusoverwinning. De Hegeliaanse dialectiek van de meester en de slaaf wordt hier in een vervallen vorm, intimistisch gesitueerd binnen een beklemmend decadent universum. Dat thema lag Beukelaers en Pernath wel, maar achteraf bleek het een gemiste kans. De huisknecht was voor ons beiden een opdracht en we waren alle twee zo onder de indruk van de film dat we eigenlijk niet goed wisten hoe het spel aan te pakken. De voorstelling is eigenlijk nooit echt levend geworden. Ook de bewerking van Pernath rook naar een opdracht. Is het vermetel te veronderstellen dat zowel François als Hugues zo grondig onder de indruk waren van Pinters beklijvende bewerking voor het witte scherm dat ze er alle twee hun middelen bij verloren? & Na The Servant zag ik een tweede meesterlijke film van Losey, Accident (1966), met Dirk Bogarde en Michael York, een adaptatie door Pinter van de gelijknamige roman (1965) van Nicholas Mosley. Ook hier is de adaptatie zo sterk dat je er de roman definitief bij vergeet. & De Nobelprijs voor Harold Pinter was kennelijk een verrassing. De zelfgeproclameerde lokale specialisten stonden eens te meer voor schut. Het Nieuwsblad van 5 oktober 2005 wist met zekerheid te melden dat Hugo Claus “weer hoog genoteerd staat”. Ook De Morgen maakte kond dat “onze eeuwige kandidaat” andermaal hoog genoteerd stond. In 1987 had Studio Brussel gezorgd voor een incident dat grotesk zo niet komisch zou kunnen heten, ware het niet dat het uiteindelijk om een onduldbare blunder ging. Claus zou de Nobelprijs hebben gewonnen! Even later werd het bericht herroepen. De prijs ging naar Josif Brodski. Ook nu kon de VRT niet op het appel ontbreken. Donderdag 13 oktober 2005 was het weer zover: “Vandaag, een week later dan was verwacht, maakt de Zweedse Academie bekend wie de Nobelprijs voor Literatuur krijgt. De Turkse schrijver Orhan Pamuk wordt genoemd als een ernstige kanshebber.” Niet zozeer omdat hij politiek gezien een controversiële figuur is, maar vooral wegens zijn leeftijd denkt literatuurkenner Bart Vanegeren dat Parmuk het tóch niet haalt. “Hij is nog maar 53, veel te jong dus naar de smaak van de Zweedse Academie”, zei Vanegeren op Radio 1. “Je kunt je afvragen of de Academie nog voeling heeft met wat vandáág leeft in de literaire wereld. Ze nomineert altijd schrijvers die fin-de-carrière zijn”. Dat belette blijkbaar connoisseur Bart Vanegeren en zijn collega Marnix Verplancke niet hun mening te ventileren: Claus verdient de Nobelprijs, “meer dan Cees Nooteboom”. Andere namen die in de running zijn, zo stond eveneens te lezen op vrtnieuws.net zijn o.a. Ben Okri (Nigeria), Philip Roth en Don DeLillo (VS), Amos Oz (Israël), Adonis al Djebar (Algerije), Claudio Magris en Antonio Tabucchi (Italië). Kort daarop werd de bekroning van Harold Pinter bekendgemaakt. (En wie de Algerijnse hybride “Adonis al Djebar” mogen zijn, blijft een door de VRT wel goed bewaard geheim...) De Zweedse heren van stand hebben misschien geen voeling met wat vandaag leeft in de literaire wereld, maar ze slagen er toch in telkens opnieuw verrassend uit de hoek te komen en de koffiedikkijkers kordaat te kijk te zetten. (Tussen haakjes, ze “nomineren” niet; dat doen honderden instellingen en enkelingen uit de hele wereld.) & Pinter beoefent het theater van het absurde, zo staat te lezen in de epoquemakende en vaak geplunderde studie van Martin Esslin (The Theatre of the Absurd, 1961). Pinter zelf zag zich als een realist. Zo tegenstrijdig is dat ook weer niet. &
4 Toneelschrijver, acteur en dramaturg Harold Pinter werd beladen met eerbetuigingen. Hij was Commandeur in de Orde van het Britse Rijk (OBE), weigerde geridderd te worden (net als o.m. Joseph Conrad, E.M. Forster, Aldous Huxley, Anthony Powell en W. B. Yeats) maar aanvaardde in 2002 opgenomen te worden in the Order of Companions of Honour (CH). De orde telt maximum 65 leden en de opname verleent geen adeldom. & Tot slot, een waarschuwing van mijn vriend Alain Germoz : Aujourd’hui, le riz condé a un goût âcre et les cris de Paul McCartney ou de Harold Pinter se perdront dans le grand silence hypocrite de l’indifférence intéressée. Que périssent nos valeurs, les pleutres sont au garde-à-vous. Henri-Floris JESPERS
John Bel (Borgerhout, 18 september 1925 – Antwerpen, 27 december 2008)
De dichter Gert Vingeroets meldt mij dat John Bel overleden is op zaterdag 27 december. John Bel werd als romanpersonage vereeuwigd in De Fraudejagers van Bob Mendes, waar hij als de sympathieke Jan Belmans, dienstleider van het Centraal Taxatiekantoor te Antwerpen, op pagina 33 zijn intrede in het boek doet: Hij was een grote, breedgeschouderde man, met een hoog gerimpeld voorhoofd, hangwangen en een permanente glimlach. Hij had altijd al een merkwaardig geheugen gehad voor details […] John was een bibliofiel in hart en nieren. Zijn hoogst merkwaardige collectie vormt een kunstwerk op zich. Anderzijds was hij een taaie sportbeoefenaar. Tot op zijn hoge leeftijd doorkruiste hij de stad per fiets, op zoek naar het kleinood dat nog geen weg had gevonden naar zijn monumentale, liefdevol opgebouwde collectie. John verzamelde niet alleen boeken, hij las ze ook nog. Als gepassioneerde maar kritische lezer liet hij zich niet beïnvloeden door vooroordelen. Dat het over Felix Timmermans of Tom Lanoye, over Karel van de Woestijne of Marcel van Maele, over poëzie of misdaadliteratuur ging, hij kon spits en vaak verrassend uit de hoek komen. & De culturele kring Ex-Libris viert in 2009 zijn twintigjarig bestaan. Deze kring kent geen lidgeld of formeel lidmaatschap. De eerste woensdag van elke maand is er (van 21.00 uur tot 22.00 uur) een lezing over een cultureel, historisch, heemkundig of maatschappelijk onderwerp in ‘Taverne Rochus’, Sint-Rochusstraat 67 te 2100 Deurne. Deze lezingen zijn gratis en iedere geïnteresseerde toehoorder is welkom. Joke van den Brandt herinnert zich haarfijn hoe het allemaal begon. “Op 4 juli 1989 kwamen we met enkele vrienden bijeen in het volkscafé Exlibris dat uitgebaat werd door Johnny, de zoon van Joanna Bel, Johns zuster. We waren uitgenodigd door Bert Peleman die op vraag van Joanna een aantal bevriende
5 kunstenaars van allerlei slag bijeenbracht met het plan om dit maandelijks te herhalen, steeds op de eerste woensdag. In september had Jos Vandeloo een nieuw boek uit en John vroeg hem hierover iets te vertellen. Dat was eigenlijk de allereerste voordracht. Nadien werd besloten om steeds van 21 tot 22 u. iemand aan het woord te laten. Zeer informeel in den beginne, maar vanaf 1992 werd iedereen per post uitgenodigd. De eerste “officiële” voordracht werd op 5 februari 1992 gehouden door Liane Bruylants. Na de plotse dood van Johnny werd uitgeweken naar Taverne Rochus.” De (voorlopig) laatste lezing van Joke van den Brandt ging over Lambert Jageneau en de zaak Jan Berghmans (zie hier de berichten van 29 september en 29 oktober 2008). & Op uitnodiging van John Bel gaf ik in 1994 mijn eerste lezing: Franstalige avant-garde schrijvers en de Vlaamse Beweging in de jaren twintig. Mijn (voorlopig) laatste ging over “Hugo Claus: definitief voorlopig of voorlopig definitief?” (zie hier de berichten van 2 en 7 juni 2008). Ondertussen waren ook al aan bod gekomen: Paul van Ostaijen en de Vlaamse Beweging; Gaston Burssens; Liane Bruylants en een apologie van de misdaadroman. & De minzame John Bel kon blijkbaar moeiteloos sprekers van allerlei slag overtuigen om bij Ex-Libris het woord te voeren, nota bene zonder honorarium. Uit het geheugen vermeld ik hier Manu van der Aa, Marc Andries, Fernand Auwera, Patrick Bernauw, Luc Boudens, Liane Bruylants, Karel de Cat, Beatrijs van Craenenbroeck, Gaston Durnez, Ernest van der Eyken, Jo Gisekin, Katelijne van der Hallen, Jooris van Hulle, Ben Klein, Gerd de Ley, Line Lambert, Mieke de Loof, Marcel van Maele, Bert Peleman, Bart Plouvier, Adriaan de Roover, Wim van Rooy, Marc Somers, Werner Spillemaeckers, Lucienne Stassaert, Jos Vandeloo, Erik Verstraete, Leopold Vermeiren (+), Jos Vinks (+), Erik Vlaminck en Herman Vos. & Gert Vingeroets schrijft mij terecht: “We kunnen John niet beter eren, dan het Ex-Librisprogramma voor 2009 (dat hij nog mee heeft vastgelegd) plaats te laten vinden in de geest waarin John het ons op zijn onnavolgbare manier heeft voorgedaan: in een geest van vriendschap.” & In het eerste semester spreken Stan Lauryssens (Eindelijk internationaal van Antwerpen tot Tokio, 7 januari), Erik Vlaminck (De kronieken van Erik Vlaminck, 4 februari), Wilfried Patroons (Van ’t Schijn tot ’t Scheld’ - 400 jaar drinkwatervoorziening in Antwerpen, 4 maart), Luc en Thierry Neuhuys (Vertaler, verrader? Over het vertalen van poëzie, 4 april), Gert Vingeroets (Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode, 6 mei), Rik Wouters (Eigen gedichten over Catalunya, Barcelona, de Guerra Civil, 3 juni). Op 1 juli wordt het 20-jarig bestaan van de kring gevierd. & John Bel (Borgerhout, 18 september 1925 – Antwerpen, 27 december 2008), ere-inspecteur van de Directe Belastingen, was ere-voorzitter van Koninklijk Sportverbond Antwerpens Handel (KSAH) Tafeltennis en SAF-Tafeltennis en lid van o.m. Oxaco Seniorenclub. De plechtige uitvaartliturgie vindt plaats op dinsdag 6 januari 2009 om 10 uur in de kerk van O.-L. Vrouw van het Heilig Hart, te Boelaarlei, Borgerhout. Samenkomst en gelegenheid tot groeten, achteraan in de kerk, vanaf 9.40 uur. Henri-Floris JESPERS John was het voorbeeld van de correcte, goedgemutste ambtenaar die zijn werk met plezier deed en nooit misbruik maakte van zijn functie. Ik moet hem zo'n 50 jaar geleden leren kennen hebben aan het begin van mijn accountantscarrière, hij was toen hulpverificateur personenbelasting in Borgerhout en werkte zich rustig op tot hoofdinspecteur. Hij was ook sportief, kwam dagelijks te voet van de Karel de Preterstraat naar zijn kantoor, ik speelde in die jaren met hem tafeltennis bij Atlantic, die nu een jaarlijks tornooi onder zijn naam organiseert. Hij woonde met zijn zoon iedere thuiswedstrijd bij van Antwerpse BBc, en we zaten naast elkaar op de tribune van "den Antwerp"(voetbal), kortom, we waren beroepsmatig tegenstanders en tegelijk van die verre/nabije vrienden die een enorm wederzijds
6 respect voor elkaar koesterden. Zijn collectie eerste drukke uitgaven was zo groot dat hij zich met momenten zorgen maakte dat de vloeren in zijn huis het gewicht van al die boeken niet meer konden dragen. Ik wist van een ander dat hij aan een of ander kwaal leed - (doen we dat niet allemaal?) met mij pratte hij er nooit over. Welkom bij de "bij-gepasten" schreef hij me op een prentkaartje toen ik in 1986 in het ziekenhuis lag voor een bypassoperatie (hij was zes maanden eerder geopereerd). Ik kan een boek vol schrijven met herinneringen, maar ik zal niet de enige zijn. Hij heeft genoten van het leven. Dat is ook wat waard. Bob MENDES John Bel was een zeer liefdevolle man. Hij straalde genegenheid uit en door dit beminnelijk karakter wist hij iedereen te winnen voor “zijn” exlibris. Men kon dan niet anders dan positief reageren op zijn vraag om gratis een lezing te geven. Omdat hij zo zachtmoedig was verdroeg hij geen disharmonie. Ooit riep hij mij ter hulp om te bemiddelen bij een geschil tussen twee exlibrisvrienden dat jarenlang aansleepte. John leed daaronder. Wat ik het meest bewonderde in John was zijn tolerantie. Hij luisterde steeds naar alle standpunten, hoe uiteenlopend die vaak ook waren. En als er commentaar kwam op een spreker werd die door John afgewimpeld met de woorden “ iedereen mag zijn mening verkondigen en moet zich hier thuisvoelen!” Hij was ongelooflijk trots als Exlibris goed vertegenwoordigd was op een of andere culturele manifestatie: “Kijk eens” zei hij dan “de helft van de aanwezigen hier zijn exlibrismensen!” Dankbaar was John ook. Voor de Boekenbeurs, de ideale plek voor hem om auteurs te ontmoeten, bezorgde ik hem gedurende vele jaren een uitnodiging voor de openingsavond en een zestal inkomkaarten. Telkens hij een kaart gebruikte kwam hij mij even groeten en bedanken. Bij de presentatie van Lof van het stof (de boeiend geschreven historiek van het AMVC ) van Gwennie Debergh in het Letterenhuis dachten we John voor het laatst gezien te hebben. Hij had een asgrauwe kleur en kon nauwelijks lopen. Hij vertelde me nadien dat Marc Somers en Leen Van Dijk hem ondersteund hadden tot aan de tram. Maar veertien dagen later ontmoetten we hem weer springlevend, bolleke Koninck in de hand, op een receptie in het Provinciehuis. Wanneer we begin vorige week vernamen dat hij met een longontsteking in het ziekenhuis lag hoopten we dat ook dit maar tijdelijk zou zijn. Toen Frank-Ivo hem twee dagen voor zijn heengaan belde gingen zijn gedachte nog steeds naar zijn geliefd Exlibris, waar wij het nu zonder hem moeten stellen. Joke VAN DEN BRANDT
Poëtisch Licht in 2009 Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen, zo luidt de jongste vertaling van het evangelie volgens Johannes. Laten wij het hopen, want in vele sectoren van ons maatschappelijk leven verkiest men duisternis in plaats van licht. En om dit licht toch te kunnen zien zijn scherpe, kritische,
7 rechtvaardige, sociale en moedige ogen meer dan nodig. Die ogen wens ik Jullie in het nieuwe jaar van ganser harte toe: de triomf van het licht! Rik LANCKROCK
Melpomene Het gat in de cultuur In De Morgen van 26 december ll. waren twee pagina’s gewijd aan wat men een ‘theaterdebat’ noemde. De uitkomst van het debat stond al in de inleidende paragraaf. De toneelhuisdirecteuren vinden de nieuwe repertoiregezelschappen ‘oubollige speelknechten van stoffige stukken in naam van het grote publiek’ en de tegenpartij vindt de toneelhuizen “verderfelijke luxeoorden van te veel vormvernieuwing voor de happy few”. De Toneelhuizen hebben liever geen concurrenten in de race naar overheidssubsidies en vinden dat ‘publiekstoneel’ (pleonasme-alarm!) zich maar door de privé moet laten sponsoren (in het huidige toneellandschap onhaalbaar). Ze hebben dus bestaansrecht, maar zouden er beter niet zijn. Nochtans lijkt de kritiek op het repertoiretoneel mij een veel grotere stroman dan die op de toneelhuizen. Sinds de avant-garde sector het establishment is geworden in het theater ga ik niet meer naar toneelhuizen. Ik heb het jaren nog wel gedaan en telkens werd ik, nochtans niet vies van experimenten, zwaar ontgoocheld. Regisseurs laten geen stukken meer opvoeren maar ‘teksten’, om het even welke teksten, ze vinden het nodig het groeiproces van hun stuk tijdens de voorstelling zelf te laten gebeuren, ze wanen zich ook schrijvers of bewerkers van stukken, meestal, en ik bedoel wel degelijk meestal, met desastreuze gevolgen. Ze hebben, kortom, kapsones: ze zien zich niet meer als dienaren van het stuk, maar als de sterren, die alle lof voor de voorstelling voor zichzelf opeisen. Ze zijn ook vooral niet bezig met inhoud. Als ze al eens een repertoirestuk spelen interesseert het hen geen bal waar dat stuk nu precies over gaat (of ging), het dient enkel als vehikel voor hun vormexperimenten. Well made plays worden verknipt tot pakkende beelden, prentjes. De experimenten zijn niet zelden van een infantiele onnozelheid: als acteurs naast elkaar heen praten, blijkt dat niet uit de tekst, maar staan ze letterlijk naast elkaar. Een gerucht wordt een letterlijk ‘lopend vuurtje’ – dank u special effects-afdeling! Realisme in de speelstijl is taboe. Acteurs acteren niet meer, ze ‘brengen’ een tekst, als die er al is, en spelen verder de rol van decorstukken in de door de regisseur geënsceneerde beelden. En dan heeft Johan Simons het lef te zeggen dat volgens hem kunst de wereld moet veranderen. ‘“Fuck” de terughoudendheid! Kunst moet niet alleen vragen stellen maar ook antwoorden geven!’ roept hij uit. De enige verandering die Simons bewerkstelligt is het verneuken van een goed stuk door het zo te brengen dat het publiek geen inhoud meer herkent. Hij beweert dat men in Duitsland zit te wachten op hoe een acteur zijn ene zin zal uitspreken, terwijl men zich in België afvraagt waarom die man maar één zin zegt. Hij vraagt zich geen moment af wat zijn manier van ensceneren bijdraagt tot het vullen van het daaruit blijkende gat in onze cultuur. Als een politicus een soort ‘Bourla goes classic’ voorstelt, maakt Cassiers zich ervan af met: ‘Wat is klassiek?’ Toneelhuizen schermen vaak met hun internationale successen, meestal in Duitsland. Maar Duitsland is een groot land: je vindt daar wel genoeg theatersnobs om er de zalen mee te vullen. Vormtheater is ook gemakkelijker te internationaliseren dan inhoudstheater. En als je alleen bericht over de buitenlandse successen en niet over de flops, creëer je al snel een hype. Theater moet inhoud hebben. Het moet niet per se vernieuwend zijn. Naast de experimenten moet het repertoire uit alle tijden (van de Griekse klassieken over Shakespeare, Molière,
8 Tsjechov, Pinter,... tot Claus, Van den Broeck,...) liefst zo integraal mogelijk worden gespeeld. Alleen zo kan een (jong) publiek bagage opbouwen en eventuele experimenten op hun merites beoordelen. (Wat voegt Claus toe aan Oedipus? Is deze bewerking van de Oresteia zinvoller dan het origineel?). Ingrepen moeten zich beperken tot aanpassingen in decor, speelstijl, kostumering en taal. Alleen zo kan theater naast vragen ook antwoorden suggereren en misschien, Johan Simons, ooit de wereld een beetje veranderen. Stefan VAN DEN BROECK Stefan van den Broeck (Turnhout, 1966) is classicus en schrijver van de romans Morgenrood (1998), Saturindi (1999) en vertaler van Apuleius, Longos, Molière en enkele Griekse tragedies. Zijn vertaling van Sophocles’ Koning Oedipus toerde in de versie van Theater Zuidpool twee seizoenen lang met veel succes door Vlaanderen en Nederland. Hij hertaalde de Muzikale Reizen van Charles Burney en publiceerde in o.a. Revolver, Nieuwzuid en Boelvaar Poef. Zijn artikel Pleidooi voor meer muggenzifterij over de affaire Reve in De Brakke Hond wordt in academische middens gebruikt als referentietekst in verband met argumentatieleer.
Carl Ridders over Jean Cocteau Jean Cocteau’s Orphée werd meesterlijk vertaald door Carl Ridders (zie Mededelingen nr. 130). Toen ik Carls vertaling in 1990 publiceerde vroeg ik hem een kort woord vooraf. Hij was te bescheiden om daar meteen op in te gaan. Na stevig aandringen wist ik hem toch over de streep te trekken. Hij schreef toen scherpzinnige Aantekeningen bij een gedroomde voorstelling, waaruit volgend citaat: Duizend keer heb ik Cocteau’s Orpheus al gezien, gespeeld, geleid, gedroomd, en telkens wordt het completer, complexer. En een eventuele realisatie ervan een hachelijke, waanzinnige onderneming. Maar de liefde groeit. […] Het is een kwartier voor de voorstelling. Het publiek wordt per twee binnengelaten. De voorste geblinddoekt en geleid door de tweede die gemaskerd is. Tot dat ze op hun plaats zitten, horen ze flarden Monteverdi en poëziefragmenten van l’Ange Heurtebise. Op hun plaats aangekomen zien ze projecties van achterstevoren afgedraaide filmfragmenten – het samenstellen van een hibiscusbloem, het terugvloeien van poëzie in een pen, duizend spiegelscherven die terug één worden. Dan zien ze ook dat op de voorscène een jongen klaarstaat. Nee, het is een centaur. Bij het herlezen van Carls aantekeningen valt het mij even pregnant als toen op, hoezeer Cocteau’s Orpheus deel was van zijn persoonlijke mythologie. “C’est du sang que je saigne, c’est de l’encre qui coule”. Henri-Floris JESPERS
Caleidoscopisch Renato Mambor Mudimadrie presenteert een solotentoonstelling met nieuwe werken van Renato Mambor, een kunstenaar met een divers oeuvre dat vooral wordt geassocieerd met Popart, Dada, Metafysische kunst en Futurisme. "Si può iniziare dallo sguardo. Imparare a vedere. Vedere con il corpo o vedere ad occhi chiusi. Per esempio conoscere il sole ad occhi chiusi."
9 In de jaren vijftig, nog voor het ontstaan van Popart, begreep Renato Mambor al dat beelden in rook opgaan en dat ze de etherische inconsistentie aannemen van een product dat bedoeld is voor onmiddellijke consumptie en vervanging. Mambor creëert op het niveau van het oppervlakkige. Hij toont iconen, beroofd van subjectiviteit en interpretatie. Het zijn allemaal gewone beelden die uit hun oorspronkelijke context werden gerukt en van hun emoties werden ontdaan. Het resultaat is een kunstwerk zonder centrale of perifere aandachtspunten, zodat de blik van de toeschouwer moeiteloos over heel het doek glijdt. Elke figuur van Mambor is met een doel geschilderd, ze zijn staalhard en beladen met betekenis: elk figuur van een mens of een object is als een neerslag van zijn eigen essentie. Binnen dit gedecentraliseerde universum is er geen schepper, maar een antischepper. De betekenis komt uit het beeld zelf, het beeld is zijn eigen schepping. Er kan geen centraal aandachtspunt zijn, noch de mens noch God. Er kan alleen een kracht aanwezig zijn in elk object, niet alleen in de mens. De Mandala, die in uiteenlopende vormen in het recentste werk van Mambor aanwezig is, kan worden gezien als het ontmoetingspunt van directrixen, een eind- of een tussenstation, maar ook als een beginpunt of een symbool van de interconnectie tussen objecten en wezens. Uit de gemeenschappelijke consensus van de individuele interpretatie van elke toeschouwer komt zijn ware aard. Renato Mambors werk is een constante verkenning van het specifieke naar het universele en omgekeerd, waarbij altijd de nadruk wordt gelegd op het feit dat we allemaal een ontmoetingsplaats zijn voor onze verhalen, de verhalen van anderen, de verhalen van onze tijd en ons land en dat we de absolute vrijheid hebben om onze eigen verhalen te mengen of te delen met die van anderen. Renato Mambor is geboren in Rome in 1936. Hij is een autodidactische, multidisciplinaire kunstenaar die al veertig jaar actief is. Zijn werken werden onlangs tentoongesteld op de Biënnale van Venetië 2007.■
Edward Leibovitz Onnodig naar een Belgisch of buitenlands museum te lopen om kennis te nemen van het verbluffende oeuvre van Edward Leibovitz (°1946). Tot 1 februari 2009 is zijn atelier open voor bezoekers. Jacob Jordaensstraat 46 te 2018 Antwerpen, elke vrijdag, zaterdag en zondag van 15 tot 19 uur. & Edward Leibovitz heeft op de internationale kunstscène een plaats veroverd met een technische discipline en een visie die getuigen van een originele geest en een artistieke bezetenheid. De materie glas heeft het nog steeds moeilijk om in de plastische kunst als een volwaardig medium aanvaard te worden. Glaskunstenaars die de mens uitbeelden zijn zeldzaam. Leibovitz vertolkt dit onderwerp op de meest dramatische manier en weet een alledaags gegeven op te tillen naar een hoger niveau, waar kunst universeel aanspreekt. Hij illustreert de man-vrouw-verhouding in haar instinctief stadium, ontluisterd en ontdaan van de consensus van de voorkomendheid. Door zijn kunst loopt een rode draad van steekhoudende absurditeit; de logica doorgetrokken tot in het ongerijmde, zodat het de zwakke plekken van de menselijke verhoudingen blootlegt. We reizen door zijn hart en zijn buiken en betasten gevoelens en driften, die we hierdoor ook bij onszelf ontwaren; zijn kunst is herkenbaar maar niet vertrouwd, toegankelijk met drempelvrees. Hij is een zoeker, die zich jarenlang heeft vastgebeten in de technische problematiek van het medium, waarvoor hij het toepassingsveld altijd in zich heeft meegedragen. Hij wil voortdurend de grenzen verleggen, want, zoals in de wetenschap, vindt hij achter de oplossing van elk vraagstuk een wereld van nieuwe onbekenden. (Jan J. WALGRAVE ) &
10 Edward Leibovitz, Roemeen van geboorte, ontwerpt zijn eigen fabricagemachines, experimenteert, verbetert met de gedrevenheid van een bezetene voor wie glas en marmer de grondstoffen bij uitstek zijn. Hij beoefent de techniek met zand en zuurbad, hij graveert, perforeert en snijdt met een toestel dat uitgaat van de eigenschappen van diamant, de hardste van alle stoffen. Hij verbetert de glaspasta en beheerst het glasblazen, combineert vaak de verschillende technieken, meermaals de ene bovenop de andere. In 1989 kwam Leibovitz op het glassymposium in Novy Bor (voormalig Tsjecho-Slowakije) tot een nieuwe techniek, die van de maskers op vrij geblazen stukken. Het ruwe masker, uit een glasvorm gelicht, daarna gegraveerd, gezandstraald en gepolijst, wordt gloeiend op bijvoorbeeld de hete laars (heet op heet) aangebracht en smelt erin vast. Leibovitz’ directe methode, zonder vooraf een schets te maken, stoelt op bijgeloof, op natuurlijke impulsen, op spontaan handelen, op een positieve levensfilosofie. Omdat hij vliegensvlug denkt en zijn meesterschap over de materie onbetwist is, komen de wonderlijke vormen, schilderachtig sculpturaal uit de blaaspijp, dubbel of drievoudig geslaagd in een natuurlijk vanzelfsprekend ritme. ■ & Leibovitz verenigt met ontwapenende vanzelfsprekendheid het typische Roemeense gevoel voor logische absurditeit en absurde logica, met het geheime vakmanschap van de Praagse al dan niet alchemistische glasblazers. Net zoals hij maniëristische verhevenheid moeiteloos verbindt met burleske schalksheid en groteske gedrevenheid. Hij bewondert evenzeer Spinoza als Ephraïm Kishon. Laat u niet verschalken: Leibovitz legt wel de nadruk op de spontaniteit maar hij verbergt niet alleen een verbluffend, taai verworven vakmanschap maar ook een onvermoede eruditie. (Henri-Floris JESPERS) Leibovitz “Ik ben een schepper, glashelder van leegte. Ik hak holten, ik neem weg, schraap hoeken af, beitel en schaaf en vijl - en polijst dat wat over is gebleven. Uw ziel is ’t die ik wek tot glans. Vergeet ze maar, goden en helden: ik ben uw eigenste verspreking, een kras in uw hersenschors, een zuur dat zich gestaag een weg etst naar uw hart. De leegte die ik schep is uw levenskans.”
Wilfried ADAMS
Door de leesbril bekeken ▲In Boelvaar Poef, het tijdschrift van het L. P. Boon Genootschap, blikt Kevin Absillis terug op de loopbaan van uitgeefster Angèle Manteau (1911-2008). Kevin Absillis (°1980) is als postdoctoraal navorser van het FWO verbonden aan het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden (ISLN) van de Universiteit Antwerpen. Het is nu met spanning wachten op het door hem in mei 2008 verdedigde doctoraal proefschrift Literaire kwaliteit uit Arm Vlaanderen. Uitgeverij A. Manteau en de verzelfstandiging van het literaire veld (1932-1971) dat in de loop van 2009 bij Meulenhoff / Manteau zal verschijnen.
& Het werd tot in den treure herhaald: Hugo Claus tekende een contract met De Bezige Bij als gevolg van de krenterigheid van Angèle Manteau die bovendien zijn talent onvoldoende aanvoelde. In de jongste aflevering van Boelvaar Poef zet Kevin Absillis de puntjes op de i: Angèle Manteau “geloofde
11 rotsvast in de commerciële en literaire waarde van Claus”, wiens romandebuut De Metsiers ze wel degelijk in Vlaanderen en Nederland gepromoot heeft. Het gaat niet te ver om te stellen dat Claus mede door Manteaus goede zorgen door Nederlandse uitgevers met lucratieve aanzoeken werd bestookt. Absillis betoogt dat de uitgeefster zelf bijgedragen tot de legendevorming. Om zich te verdedigen tegen het verwijt dat Claus en Boon zo snel met haar gebroken hadden, heeft Manteau later altijd benadrukt dat “vrijzinnige” fonds in Vlaanderen door de katholieke zuil werd geboycot en dat ze normdoorbrekende auteurs hierdoor niet de kansen kon geven die ze volgens haar verdienden. Dat verhaal moet “flink worden gerelativeerd”, aldus Absillis. Vooral de relatie tussen het “bekrompen” katholieke Vlaanderen en de “mondaine” artiest Claus was dubbelzinniger dan sommigen schijnen te geloven. In De bron, een bloemlezing bestemd voor het katholieke scholennet, wordt Hugo Claus al in 1955 geïntroduceerd als één van de belangrijkste contemporaine auteurs. En het gerucht dat de verkoop van zijn boeken werd gesaboteerd, kan ook best met een korreltje zout worden genomen. Claus heeft trouwens zelf in de jaren vijftig op beslissende wijze bijgedragen tot de schepping van de hardnekkig gebleken mythe die hem voorstelt als een “internationaal gewaardeerd, maar in Vlaanderen misprezen genie”. Absillis onderstreept dat “vanaf zijn stormachtig onthaalde romandebuut” De Metsiers er over “Claus’ hoogbegaafdheid grote eensgezindheid bestond”. Hij vergist zich wanneer hij Hubert Lampo rekent tot de critici die Claus’ talent “in twijfel durfden te stellen”.1 Op een ruim lezerspubliek konden Claus (net als Boon trouwens) in de jaren vijftig niet rekenen. In “De slechte boeken van madame Manteau” vermeldt Absillis dat de oplage van De Metsiers 2500 exemplaren bedroeg. Ondanks de vele positieve reacties in de Vlaamse en Nederlandse pers werden er daar in vier jaar tijd amper 1740 van verkocht. Het resterende aantal werd in 1955 overgemaakt aan Claus’ nieuwe uitgeverij De Bezige Bij, die er nog eens drie jaar mee toekwam.2 & Absillis onderstreept dat “vanaf zijn stormachtig onthaalde romandebuut” De Metsiers er over “Claus’ hoogbegaafdheid grote eensgezindheid bestond”. Ik vermeldde daarbij terloops dat het onterecht is Lampo te rekenen tot de critici die Claus’ talent “in twijfel durfden te stellen”. Dit blijkt voldoende uit een summiere terugblik. In 1952 werd Claus de twee laureaat van de Arkprijs van het Vrije Woord. Na een tweede stemronde kaapte hij (De Metsiers) 11 stemmen weg; Jan Walravens (Roerloos aan zee) kreeg er drie en een jurylid bracht zijn stem uit op Eva en ik van Pliet van Lishout. Marnix Gijsen, die in de VS verbleef, onthield zich. De laudatio werd op Hemelvaartdag 1952 door Hubert Lampo uitgesproken. Hij typeerde Claus als een geïnspireerde wandelaar door de grensgebieden van droom en wake, een nieuw wonderkind in het laboratorium, waar “l’alchimie du verbe” wordt beoefend. Is nu De Metsiers of de Eendenjacht een “onbetwistbaar, afgerond” en “onaantastbaar” meesterwerk? Ik denk het niet, vriend Hugo Claus, en gij ook niet. En het is misschien goed, dat het niet dààrom was, dunkt mij. Er verschijnen wel eens meer “schijnmeesterwerken”, die de hoogste bekroningen in de wacht slepen. Doch wat wij in uw Metsiers hebben willen huldigen is dat rijke, genereuze erts, zwaar met goud dooraderd en misschien hebben wij derwijze een daad gesteld, die enig is in de annalen van de letterkundige lauweringen: meer een talent dan een werk zochten wij te bekronen, méér de onmiskenbare geut en merkslag van een geboren schrijver dan het geheel als esthetisch verschijnsel, méér die duizend onnaspeurbare imponderabilia van het verbale kunstenaarschap dan een toevallig boek, zoals gij, hopen wij, er nog vele en misschien zelfs betere zult schrijven. Lampo besloot zijn lofrede als volgt:
1
Cf Henri-Floris JESPERS, Hubert Lampo en Hugo Claus: een eerste benadering, in: Mededelingen van het C.D.R., nr. 84, 26 december 2006, pp. 7-16. 2 Kevin ABSILLIS, ‘De slechte boeken van madame Manteau’. Een niet confessionele uitgeverij in de ban van de kerk?, pp. 157-173, in: Kevin ABSILLIS & Katrien JACOBS (Red.), Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging 1950-1960, Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2007, 282 p., 22,90 €.
12 Wij zijn er trots op, Hugo Claus, dat naast de naam van de tot in de vingertoppen klassiek voelende Christine D’Haen, deze van U, jonge barbaar die gij zijt, op onze symbolische Ark zal prijken! 3 De Metsiers wordt uiteraard door Lampo behandeld in een panorama van de Vlaamse roman tot midden 1952.4 Hij wijst erop dat Claus’ eersteling hoegenaamd niets heeft van onze klassieke plattelandsroman: schriftuur, emotioneel klimaat en psychologische gesteldheid der personages staan véél dichter bij deze uit Erskine Caldwell’s Tobacco Road of God’s little Acre dan bij die van Streuvels of Buysse. Waarmede niet bedoeld wordt, dat laatstgenoemde twee auteurs voorgoed de criteria van de landelijke roman zouden vastgelegd hebben, doch wel, dat er in het werk van Hugo Claus een zo groot apport van buiten uit dient aangestreept, dat de pastiche, zeer waarschijnlijk de opzettelijke pastiche benaderd wordt. Geen haar op het hoofd van Lampo denkt er aan het uitzonderlijke, ja, zelfs verbijsterende karakter van deze korte roman te betwisten of te twijfelen aan het uitzonderlijke talent van de jonge, toenmaals negentienjarige schrijver […]. Hij heeft het over de “exceptionele begaafdheid” van Claus die van de eerste lijnen af onloochenbaar in het oog springt […]. Wel maakt hij enigszins voorbehoud wat betreft een zijns inziens te overheersende beïnvloeding door Erskine Caldwell. Toen hij inhaakte bij zijn Amerikaans voorbeeld was de schrijver van De Metsiers met een talent als het zijne bij voorbaat een zeker welslagen gewaarborgd, doch spijtig genoeg werd derwijze het belangrijkste, het enige wat ons werkelijk zonder voorbehoud interesseert, grotendeels weggemoffeld: Hugo Claus zelve, hij, die ons door zijn persoonlijkheid in de eerste plaats fascineert, niet omdat hij gevelschilder te Parijs was, arbeider in de Noordfranse suikerfabrieken of nachtwaker te Londen, ach kom, alle niets ter zake doende aanbevelingsbrieven, doch wel omdat men in De Metsiers toch wel duidelijk een zeer persoonlijke stem verneemt, benevens de verbale virtuositeit van een krachtig temperament ondergaat, zoals wij er ongetwijfeld weinige bezitten […] * Gaandeweg steeg nog de waardering van Lampo voor Claus als romancier. Bij de verschijning van De Verwondering schreef hij een artikel van meer dan 2.800 woorden in Volksgazet, waarin hij Claus uitriep tot “een waarachtig en groot romancier”.5 Het werd haast verbatim opgenomen in de bundel De ring van Möbius.6 ■ Boelvaar Poef, jg. 8, nummer 4, december 2008, 111 p., ill., 8,50 €. Boelvaar Poef wordt ten behoeve van het L.P. Boon Genootschap uitgegeven door de Stichting Isengrimus te Utrecht. Redactiesecretaris: Geert Goeman, J. V. Biesbroeckstraat 26, B 9050 Gentbrugge.
[email protected] Zetel: Oude Vismarkt 13, B 9300 Aalst.
▲Paul Joostens, Charles Pry en Wout Vercammen staan centraal in de jongste aflevering van Connexion. Hugues Mahieu publiceert de eerste aflevering van een studie over een minder bekende maar daarom niet minder boeiende schilder, beeldhouwer en dichter: Charles Pry (1915-1987). De twee tentoonstellingen die hij te Brussel organiseerde kunnen beschouwd worden als een voorafschaduwing van de Jeune Peinture Belge: “Art Jeune” in Galerie Atrium (1938) en “La Route Libre in galerie “la Toison d’Or” (1940). Het eerste deel van Mahieu’s kroniek handelt vooral over de literaire activiteiten van Charles Pry. De Brusselse galerie Saint Laurent ging van start in 1949 en kon snel op een mooi palmares bogen. Wout Hoeboer stelde er tentoon in 1951, in 1953 kwamen de gruppo nucleare aan bod (Sergio Hubert LAMPO, De Arklaureaat, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 6, mei 1952, pp. 996-98. Hubert LAMPO, De Vlaamse prozakunst. Panorama tot midden 1952, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, VII, 1953, pp. 281-326. 5 Hubert LAMPO, Van wonderkind tot rasschrijver, in: Volksgazet, 18 oktober 1962. 6 Hubert LAMPO, De Ring van Möbius, Brussel/Den Haag, Manteau, 1966 [= Maerlantpocket 4], pp. 73-83. 3 4
13 Dangelo, Enrico Baj en Gianni Colombo), Jan Burssens en Aubin Pasque. In 1954 ging de aandacht naar de eerste Belgische abstracte schilders (Baugniet, De Boeck, Flouquet, Gailliard, Joostens, Maes, Peeters, Servranckx, Wolfs en Xhrouet); in samenwerking met de Parijse Galerie de Beaune wordt in een groepstentoonstelling werk getoond van o.m. Poliakoff, Ipoustéguy en Walter Leblanc. Jacques Lacomblez en Guy Vandenbranden exposeren in 1956, Kurt Léwy in 1957. Henri-Floris Jespers blikt terug op de tentoonstellingen van Michel Seuphor en Paul Joostens die eveneens in 1957 plaatsvonden. De retrospectieve Wout Vercammen bij Galerie Arte Ventuno wordt door Robin de Salle besproken. In de rubriek “Libertés” vinden we vertrouwde namen terug: verteller Gaëtana Faïk, cartoonist RodeS (huistekenaar van de Mededelingen van het CDR) en striptekenaar Lucas Boudet. Verder creatief proza van Yves Gaetan en Guy Montens. ■ Connexion, revue d’art et de littérature, nr. 15, december 2008, 6 €. 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles.
[email protected] www.revueconnexion.over-blog.com
▲Na 23 jaar kunnen Jacqueline en Paul Van Melle terugblikken op een indrukwekkende balans: Inédit nouveau bracht 10238 onuitgegeven teksten van 1001 auteurs en 13164 aantekeningen over de literaire actualiteit, waaronder meer dan de 4858 recensies. Geen enkel ander (papieren) tijdschrift brengt zo’n gevarieerde informatie over publicaties en boeken die om welke al dan niet gegronde redenen nooit of zelden aandacht krijgen in de dominante media. De voorbije 23 jaar tijd heeft Paul Van Melle een imposant netwerk opgebouwd. De nadruk ligt vanzelfsprekend op marginale Franse bonae litterae. « Marginaal » houdt hier in geen geval een waardeoordeel in. Ik bedoel gewoon : in de marge, in de kantlijn van het canonieke verhaal dat in de zogeheten literaire actualiteit eindeloos herkauwd wordt. Een verzonken continent waar de reiziger heel wat verrassingen wacht. (Ik heb al altijd een voorkeur gehad voor de zogeheten “second rayon” ofte tweede garnituur.) Die eigenzinnigheid is ook de sterke kant van Archipel, het tijdschrift van mijn vriend Alain Germoz. Ook Inédit nouveau brengt trouwens heel wat aandacht op voor anderstalige literatuur, waarbij gedichten niet alleen in Franse vertaling opgenomen worden, maar ook in de oorspronkelijke taal. De Duitse poëzie is daarbij prominent aanwezig, mede door de medewerking van Rüdiger Fischer, excellente uitgever (o.m. van Pierre Garnier) en begaafde vertaler, die in de jongste aflevering het gedicht “Niederrhein Ansicht” van Herbert Sleegers (°1932) in Franse vertaling onder de aandacht brengt. Colette Rousselle, nog zo’n gedreven vertaler, nam "Landstreicherherberge” van Herman Hesse voor haar rekening. Cathleen et Pierre Flaherty-Vella zorgden voor de vertaling van “Kandinsky Journey” van de Australische dichteres Kathe Gallacher. Vermelden we ook nog “Le sang est une chanson de veine” van de Haïtiaanse dichter Coutechève Lavoie Aupont (°1982), een fascinerende tekst die mij deelachtig lijkt aan de surrealistische “écriture automatique”; “Awalé”, van Christophe Pairoux (°1974) ; “Leçon de ténèbre” van Jean-Claude Davreux ; en” Marche du serpent philosophe” van Jean-Michel Tartayre. Een aantekening van Michel Lemercier, connoisseur van de Duitse dichteres Rose Ausländer, staat in het teken van een citaat van Alain Bosquet : “L’insupportable supériorité du rêve est de n’avoir à fournir aucune preuve”. Stippen we ook een dagboekblad van de dichter Michel Passelergue (°1942), lid van het Groupe de Recherches Polypoétiques en van het redactiecomité van het mythische tijdschrift Phréatique (1980-2001). In zijn onvolprezen rubriek "à tous mes échos schrijft Van Melle een commentaar op het Bulletin de la Fondation Ça ira waarvan ik u volgend citaat niet wil onthouden: Une longue étude de Rik Sauwen nous en apprend immensément plus sur Michel Seuphor en parlant de ses premiers temps : « De Berckelaers à Seuphor : une jeunesse
14 anversoise dans les années vingt ». Cela décrit en détail l’état des intellectuels dans l’après-guerre de 14-18. On sait quel séisme cela a provoqué en France avec Dada et le surréalisme, tous ces jeunes dégoûtés des horreurs guerrières. En Belgique aussi, on n’a pas assez analysé l’effet produit sur les intellectuels flamands par la répression des écrivains et artistes accusés de collaboration pour avoir maintenu les principes qui avant cette boucherie unissaient flamands et francophones pour les idéaux de respect des langues et des œuvres. N’oublions pas que De Coster, Verhaeren, Neuhuys et bien d’autres francophones étaient « flamingants » ! Les excès et les erreurs ont commencé là, on ne le dit hélas plus aujourd’hui. Verwijzend naar de studie van professor Piet Tommissen over Dada, Van Melle onderstreept dat de Mededelingen van het CDR steevast « des éléments importants à notre connaissance des mouvements d’avant-garde » brengen.■ Inédit nouveau, no 228, janvier 2009, 11 av. du Chant d’Oiseaux, B 1310 La Hulpe. Participation aux frais : 35 € pour dix numéros à verser au compte bancaire 001-1829313-66 de Paul Van Melle.
Agenda ▲Woensdag 7 januari, 21 uur stipt: Stan Lauryssens: Eindelijk internationaal van Antwerpen tot Tokio. Ex-Libris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te 2100 Deurne. Gratis toegang. ■ ste
▲Donderdag 8 januari 2009: 122 Muzeval: Patricia De Landtsheer, Het zoete of de zucht? Inleiding en presentatie door Herman J. Claeys en Bart van Peer. Na de pauze: VRIJ poëzie-PODIUM, begeleid door Frans Vlinderman en Bart van Peer. Literair-artistiek café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen (centrum). Deuren 19.30 uur aanvang 20.00 uur; gratis toegang. ■ ▲Tot 1 februari 2009: Terugblikken in het verleden: werken van Thomas Lange (°Berlin, 1957) uit de collectie Würth. "Deze Duitse kunstenaar laat zich graag inspireren door het verleden, mythologie en religie. De werken van Thomas Lange hebben een abstract uitgangspunt. Hij schildert zijn figuren, bijna zoals een watermerk dat je niet meteen waarneemt. In de schilderijen schemeren beeldfragmenten door de verflagen heen zoals op verweerde fresco's." Kunstforum Würth, Everdongelaan 29, Turnhout. Maandag tot en met zondag van 10 tot 17 uur. Inkom: 2 € p.p. ■ ▲Opendeur dagen Edward Leibovitz: Tot 1 februari 2009 is het atelier open voor bezoekers. Jacob Jordaensstraat 46 te 2018 Antwerpen, elke vrijdag, zaterdag en zondag van 15 tot 19 uur. ■ ▲Renato Mambor, Mudimadrie, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. Woe. – Zat. 14.00-18.00.■ ▲Van 6 februari tot 10 mei 2009: Camiel van Breedam, 28 collages (2002-2008), Koninklijk Museum Schone Kunsten Antwerpen. ■
Er zijn bij het CDR nog enkele exemplaren beschikbaar van Orpheus, de vertaling van Jean Cocteau’s Orphée door Carl Ridders, alsmede van De komst van de Grand Macabre, Wannes’ vertaling van Ghelderode’s meesterwerk. Info:
[email protected] Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 1 januari 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties: RodeS, Brussel; foto John Bel: Kris Kenis.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 123 16 februari 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Deze lijvige aflevering werd in onbehaaglijke omstandigheden samengesteld. Het redactiesecretariaat werd nl. het slachtoffer van een ernstig ongeval. Op zaterdag 17 januari werd ik nl. genadeloos getroffen door een een computer-crash. Het brein werd onherstelbaar aangetast. Zoals u kunt vaststellen ben ik opnieuw on line, alive & kicking. Ondertussen verloor ik wel een deel mijn elektronisch geheugen waaronder – horresco referens – de map 'Mededelingen: work in progress' en mijn adresboek. Dat zal niet beletten dat de eerstvolgende, eveneens lijvige aflevering op Vastenavond 24 februari zal verschijnen. & Uit een enquête van De Standaard blijkt dat een groot deel van de Vlaamse kiezers bang is
2 voor moslims. Volgens Wim van Rooy vindt dat ook zijn oorzaken bij de islam zelf. Een gefundeerd debat over islamofobie kan daar onmogelijk aan voorbijgaan. Frank Albers plaatst een aantal pertinente, bittere vraagtekens bij 'de kwestie Dendermonde' en Julien Weverbergh onderstreept het verlies aan geloofwaardigheid van de besluitvormers. & Kunsttijdschrift Vlaanderen wijdt een nummer aan Karel Jonckheere (1906-1993). 'De heilige waker', dixit Pernath, komt aan bod in de rubriek 'Achteruitkijkspiegel'. Volgende week komt dan Jan de Roek (1941-1971) uitvoerig aan de beurt. Rond deze merkwaardige dichter, die dank zij de bloemlezing Hotel New Flandres eindelijk in de belangstelling komt, organiseert het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie op 4 maart een poëzie-avond in Het Goudblommeke in papier te Brussel. ■
Inhoud Necrologisch Henri-Floris JESPERS: Obiit Dan Van Severen Actueel Julien WEVERBERGH: Fortis, geloofwaardig? Wim VAN ROOY: Islamofofobie en waar ze van komt Kritisch Frank ALBERS: Denkend aan Kim De Gelder: “Wat mij wakker houdt weet geen mens”. Poëtisch Rose VANDEWALLE en Hendrik CARETTE Achteruitkijkspiegel Henri-Floris JESPERS: Karel Jonckheere Caleidoscopisch Jan Bucquoy Misdaad loont Felix Thijssen; Stan Lauryssens Door de leesbril bekeken Valentijn: Allerharten; Belgische bureaucratie; Piet Tommissen; Zuurvrij; Inédit nouveau; Jespers in Knack; Lucienne Stassaert; Jean-Noël Gobron. Agenda
Necrologisch Obiit Dan Van Severen Kunstenaar Dan Van Severen is overleden in een Gents ziekenhuis. Dat werd zondag 15 februari vernomen van zijn familie. Hij was bekend voor zijn abstracte werken met grijstinten en geometrische figuren. Zijn schilderijen worden onder meer permanent tentoongesteld in het SMAK, het Muhka en het PMMK. Dan van Severen werd op 8 februari 1927 in Lokeren geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog koos hij voor een opleiding schilderkunst aan het Sint-Lucasinstituut in Gent (waar hij later zou doceren). Na de oorlog trok hij naar Antwerpen, waar hij studeerde aan het Hoger Instituut van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten en medestichter was van G58. De schilder Anton Marstboom (1905-1960) was bij de eersten om het uitzonderlijke talent van Van Severen te onderkennen. Later verhuisde hij naar Brugge en Gent. In de jaren vijftig maakte hij een groot aantal werken, waarin grijze vormen overheersen op een blauwe of bruine achtergrond. Gaandeweg evolueerde hij naar een transcendente en meditatieve schilder- en vooral tekenkunst. Zijn 'vocabularium' bestaat vooral uit eenvoudige geometrische
3 figuren: vierkant, rechthoek, ruit, cirkel en ovaal. Met minimale middelen trachtte hij zoveel mogelijk op te roepen: Sedert zijn vroege kunstenaarsjaren heeft Dan Van Severen een gestadige evolutie doorlopen van steeds méér zuurstof opnemen met steeds minder inhaleren. Zijn vroeg werk uit de late vijftiger jaren verraadt nog een schim van figuratieve fictie achter een traliewerk van brede vegen olieverf; de voorbode van een perpetuum mobile rond geometrische beginselen; een poëtische wandeling op het koord gespannen boven de meetkunde in haar eenvoudige vlakke vormen. (Jan Walgrave) Dan Van Severen brak door in de tweede helft van de jaren zestig: Met zijn deelname aan de Biënnale van Saô Paulo (1967), aan Dokumenta (1968) en aan de Biënnale van Venetië (1970) brak Dan Van Severen voorgoed door. Een eerste retrospectieve (curatoren: Jan Hoet en Yves Gevaert) van zijn oeuvre reisde al in 1982 vanuit Gent naar Eindhoven en naar Amsterdam. * Ik heb Dan, 'de trage schilder', leren kennen in het kielzog van Hugues Pernath, die naar hem opkeek – 'in de doolhof van de eenvoud'. Hij was bescheiden en eerder zwijgzaam, maar je voelde de bliksem onder de sneeuw kronkelen. Vele jaren later, toen ik op vraag van Jean Marchetti een selectie uit Dans dagboeken maakte, bleek eens te meer de gebalde rijkdom van zijn innerlijk leven. Het is niet zonder reden dat ik in verband met zijn eenzaam oeuvre naar Zen in der Kunst des Bogenschießens (1948) van Eugen Herrigel. (Cf. mijn bericht op www.caira.over-blog.com de dato 16 februari 2009). Olivier Duquenne onderstreept terecht: À l’instar de Malevitch, l’art abstrait de Dan Van Severen se transforme en degré zéro des formes, il dépasse l’horizon pour aller vers l’évidence d’un monde d’inspiration suprématiste, libéré des diktats des objets. Tous les pionniers de l’art abstrait, Kandinsky, Mondrian ou Malevitch, étaient à leur façon des mystiques. Ils accordaient à l’art une valeur éthique qui confinait à la transcendance. Ainsi, pour Dan Van Severen, c’est la pureté géométrique des formes qui nous guide vers la contemplation du Beau idéal. Le peintre nous montre l’invisible comme le poète narre l’indicible. Dan Van Severen publiceerde uiterst verzorgde bibliofiele uitgaven met o.m. Hugues C. Pernath, Roland Jooris en Lucienne Stassaert. * Soms bestaan zijn tekeningen uit niet meer dan een enkele lijn. De laatste schets die hij me schonk is haast onzichtbaar, uiterst voorzichtig maar niet minder treffend en in één beweging nauwelijks neergezet op een papier dat blijkbaar zorgvuldig gekozen werd om ze meteen te resorberen. Verschijnen en verdwijnen. Het leven is niet altijd genadig geweest voor Dan. Hij meed echter dramatiek of tragiek, verankerd als hij was in feilloos schouwen. Was het woord niet zo hopeloos gedevalueerd door de newspeak, ik zou hem typeren als: zen. Henri-Floris JESPERS
Actueel Geloofwaardig Wat volgt heeft helemaal niks van doen met de Fortis situatie zélf, wel met de geloofwaardigheid van spraakmakers en media. Dagen, mogelijk enkele weken, riepen politici en spreekbuizen van de Fortisholding dat ons land in vreselijke chaossituaties zal ten onder gaan als er 'neen' wordt gestemd. Waarom dat afgrijselijke ons zou overkomen heb ik in feite niet écht vernomen van dit eensgezinde koor. Maar zie, de dag nà het verdict van de aandeelhouders blijkt van een tsunamie geen sprake meer. Er is helemaal geen
4 chaos in het zicht, iedereen mag op beide oren slapen, alles komt nog wel terecht. Dat beweren godbetert met dezelfde overtuiging dezelfde onheilbrengers van 24 uur voordien! Zijn de heren die 'het volk' toespreken met alle ter beschikking staande media er zich niet van bewust dat het verlies aan geloofwaardigheid van besluitvormers voor onze democratische samenleving in wezen veel erger is dan het geldelijk verlies van 7000 beleggers die op de beurs verkeerd gegokt hebben? Wat spraakmakers voortaan ook beweren: zij roepen voor andere en serieuzere problemen voortaan 'wolf'. Julien WEVERBERGH (BOKblog, 12 februari 2009, www.wever-bergh.com)
Islamofobie en waar ze vandaan komt Een Tunesisch denker noemde zijn boek 'La maladie de l'Islam', een Amerikaans arabist, peetvader van de arabistiek, schreef een werk met de omineuze titel 'What went wrong with islam?', een Nederlands hoogleraar en publicist schreef over 'Het drama van de multiculturaliteit', een ander sprak in verband hiermee over 'een arena', nog weer iemand anders gewaagde van een vergelijking tussen islam(isme) en nazisme, een Egyptisch-Amerikaanse vrouwelijke psychiater noemt de islam gewoon 'achterlijk', een Somalische vrouw die liefhebbert in Spinoza waarschuwde voor het expliciet vrouwonvriendelijk en djihadistisch karakter van de koran, en zij kon het beslist weten. Een cineast werd vermoord omdat hij zware beledigingen had geuit over het heilige boek van de moslims (no hard feelings, zei zijn moslimmoordenaar), een Bengaalse schrijfster wordt met de dood bedreigd, moet haar land ontvluchten en vindt nergens plek meer, een Nederlands cartoonist wordt van zijn bed gelicht wegens 'beledigende cartoons' over de islam, een Deense collega wordt voortdurend beschermd, een Frans filosoof moet onderduiken omdat hij over de islam man en paard had genoemd, een Duitse opera wordt gecensureerd omdat er volgens moslims iets mis was met de enscenering, een Iraanse fotografe vindt in Nederland geen tentoonstellingsruimte voor haar 'blasfemische' foto's, een Japans vertaler van Rushdie wordt vermoord, een Egyptische schrijver van grote envergure wordt door een gekrenkte moslim brutaal aangevallen en raakt ten dele verlamd, vrijdenkers in de islamwereld moeten naar Europa of naar de VS versassen. Een moslimleerkracht weigert de hand van een vrouwelijke collega te schudden, een Nederlandse imam is van oordeel dat homoseksuelen met het hoofd naar beneden van de hoogste verdieping moeten worden gegooid, in het Charter van Hamas staan zaken die je niet wilt geloven, een Iraanse president ontkent de judeocide en houdt een negationistisch congres over de Holocaust, dezelfde fanaticus wil Israël van de kaart vegen, de antijudaïsche en fantaisistische Protocollen van Zion zijn in de Arabische wereld bedlectuur voor hen die kunnen lezen en schrijven. Moslims zijn mensen zoals niet-moslims, maar ze zijn tot vijandigheid jegens niet-moslims geconditioneerd door de ideologie die Mohammed vastlegde in de koran. Naast de oorspronkelijke djihad uit de eerste eeuwen van de islam (maar ook nog in de zestiende en zeventiende eeuw) is er vandaag een stealth jihad, een verdoken vorm van jihad die onder de radar gaat van de politiek correcte mens: een onderwijskundige, een culturele, een financiële en een juridische djihad. De islamitische daden van agressie die de afgelopen decennia tegen het Westen hebben plaatsgevonden, zijn geen geïsoleerde incidenten geweest, maar zijn het resultaat van een consistente theorie die even oud is als de islam zelf. Na de Tweede Wereldoorlog werden dé Duitsers, alle Duitsers, terecht aangesproken op het gruwelijke, bij moslims mag dat niet. In de islam bestaan geen Mensenrechten, daar bestaan, behalve de voorrechten van de man tegenover de vrouw, alleen de rechten van de moslims tegenover de ongelovige. In de islam ontbreekt elke vorm van zelfkritiek. Churchill vergeleek de koran niet met Mein Kampf, maar noemde Mein Kampf de nieuwe koran, Flaubert meende stellig dat Mekka verwoest en het graf van Mohammed onteerd
5 moest worden omdat dit de enige manier was om het Fanatisme (hij schreef het met een hoofdletter!) te ontmoedigen. In de Swatvallei in Pakistan (het vroegere Zwitserland van dat land) werden al tweehonderd scholen in brand gestoken en tientallen meisjes ontvoerd of vermoord. Sayyid Qutb en zijn vele volgelingen van de Moslim Broederschap zijn ervan overtuigd dat de moderne wereld de islam een nieuwe kans geeft om het Westen te verslaan en het ziet er naar uit dat deze religie vandaag aan de winnende hand is. Voor een kort boek als de koran staan er wel erg veel oorlogspassages in (164 voor de wijsneuzen onder ons). Jihad bestond al vijf eeuwen voor de christenen voor het eerst op het idee kwamen om zelf een kruistocht te houden, gericht op een beperkt stukje van de wereld. Jihad geldt de hele wereld, de koran bevat tientallen oproepen om dodelijk geweld te gebruiken, moslims hebben geen recht op afvalligheid. Dit rijtje kan eindeloos worden voortgezet. Er zijn talloze moslims die over het voorgaande geen idee hebben of die zich afsluiten van de wrede theorie en praktijk van hun 'geloof' wereldwijd al 1400 jaar lang, net zoals er onschuldige, goedbedoelende en idealistische communisten en zelfs nazi's waren, maar dat alles doet niets af aan het eindoordeel over deze systemen. De westerse mens die af en toe, her en der, lokaal en mondiaal, brutaal of subtiel geconfronteerd wordt met één van bovenstaande uitingen of ideeën, is geen dommerik of volautomatisch racist. Het is daarom absoluut niet verwonderlijk dat uit een enquête (DS 26 en 27 januari) blijkt dat zovelen de islam en zijn belijders een kwaad hart toedragen. Het is een waar godswonder dat het er niet meer zijn. Maar het ware raadsel in dezen bestaat hierin: hoe komt het toch dat zovele progressieven, linksen en oerchristelijke mensen zo'n bord voor hun kop hebben en niet willen inzien dat men hier met een systeem te maken heeft dat onwrikbaar meent wat het zegt! Het gebeurt wel meer dat gewone mensen wat meer gezond verstand hebben dan intellectuelen, maar hier is het werkelijk verpletterend. De Nederlandse columnist Bas Heijne schreef in een ander verband dat in de Nederlandse journalistiek een bizar fenomeen is ontstaan: de perverse drogreden. Wat overduidelijk is, kan nooit waar zijn en dus wringt men zich in bochten om er iets anders van te maken. Men verkiest, zoals ten tijde van het fascisme, een verderfelijk appeasement boven inzicht in de boosheid. Men heeft blijkbaar niets geleerd: historia non magister. Misschien daar eens een enquête over houden? Wim VAN ROOY Wim van Rooy is de auteur van De malaise van de multiculturaliteit (Acco, 2008)
Kritisch Denkend aan Kim De Gelder: “Wat mij wakker houdt weet geen mens”. Hij lijkt op Jotie T’Hooft: dat was het eerste wat ik dacht toen ik in de krant de zwartwitfoto van “babybeul” (De Morgen) Kim De Gelder zag. Jotie T’Hooft was een Vlaamse, drugverslaafde en door de dood bezeten dichter die in 1977 door een overdosis cocaïne om het leven kwam, amper 21 jaar oud. Kim de Gelder is twintig. T’Hooft was afkomstig uit Oudenaarde, Oost-Vlaanderen. (Het jeugdcentrum van Oudenaarde heet Jotie.) De Gelder komt uit Eksaarde, Oost-Vlaanderen, 50km van Oudenaarde. Volgens diverse nieuwsbronnen had De Gelder zijn gezicht wit geschminkt en waren zijn ogen zwart omrand. Jotie T’Hooft schreef over zijn eerste zelfmoordpoging: “Ik (...) schminkte me op in goede decadente
6 traditie (...).” Over het decor van zijn tweede zelfmoordpoging verklaarde zijn moeder later: “Alles was zwart geverfd, overal stonden er witte bloemen.” Bladerend in de bloemlezing waaruit ik deze informatie haal (In mij is onstuitbaar de doodsbloem ontloken, De beste gedichten van Jotie T’Hooft, samengesteld en ingeleid door Hugo Brems, uitgegeven bij Manteau, Antwerpen, 1992), kom ik regels tegen die nu onvermijdelijk ‘Dendermonds’ klinken. “Geen duisternis is hem diep genoeg En waterspiegels ontwijkt hij wankelend Bang voor zijn bijeengeroofd gezicht (...) Wat mij wakker houdt weet geen mens” *** “Ik heb niemand gekend en niemand kent mij. Geen antwoord: echo’s, spiegelingen, rook.” *** “Maar niets was erger dan nu, ik wou dat je bij me kwam en in mijn ogen keek.” *** “ik was geen prins maar een roofridder met een zwaard al wist ik nog niet dat het voor u was geslepen.” *** Uit de catalogus der nutteloze vragen: zou Kim De Gelder de poëzie van Jotie T’Hooft kennen? Was deze naar verluidt gesloten jongen op de een of andere manier door het leven van de dichter beïnvloed? Wilde hij ook dood, net als T’Hooft? Was zijn moorddadig gedrag ook een poging tot zelfvernietiging, een indirecte bede om zelf te sterven? Ik denk terug aan Hans Van Themsche die, nadat hij in de straten van Antwerpen een vrouw en een kind had doodgeschoten, aan de agent die hem achtervolgde vroeg om hem dood te schieten. Kim De Gelder fietste zwijgend weg. Maar misschien wilde ook hij eigenlijk dood. Hij werd, lees ik, gevat in een supermarkt. Een supermarkt! Wat wilde hij nog kopen dan? Chips? Schreef hij gedichten? Wat las hij? Leed hij onder een onmogelijke, kapotte, onvervulde liefde? Met een mes dood en vernieling zaaien in een kinderdagverblijf: het lijkt wel een statement. De verkoolde geloofsbelijdenis van iemand die alleen maar wilde zeggen: niets heeft belang, niets heeft betekenis. Het doet denken aan André Bretons omschrijving, in het Tweede Manifest van het Surrealisme, van de perfect amorele, surrealistische daad: "L'acte surréaliste le plus simple consiste, revolvers aux poings, à descendre dans la rue et à tirer au hasard, tout ce qu'on peut dans la foule." Kim De Gelder: een surrealist uit Sinaai. Sin. Aai. De massale media-aandacht voor deze catastrofe ergert me. Waarom? Omdat ik achter de façade van wellicht niet eens geveinsde verbijstering en afgrijzen mercantiele motieven vermoed? (If it bleeds it leads is nu eenmaal het parool van de mediamarketeer.) Wellicht. Omdat ik het allemaal niet wil horen, niet zo gedetailleerd, wegens zelf vader van? Wellicht. Omdat het toch niet uit te leggen is? Zeer zeker. Zwijg een beetje. De VTM-nieuwslezer in het 19u-journaal van maandag 26 januari, na tweeëntwintig minuten berichtgeving over de moorden en de moordenaar: ‘Tot zover de kwestie Dendermonde’. De kwestie Dendermonde? Wat een hulpeloze frase. Hij werkt niet mee aan het onderzoek. Hij zwijgt. Hoe langer, hoe harder hij zwijgt, hoe harder wij gaan praten. Ook dit doet terugdenken aan het proces Van Themsche: als de beklaagde zweeg, was dat hardvochtig, en als hij praatte, loog hij. Want hij zei niet wat ‘wij’ wilden horen. Hij stortte niet in. Hij leek zo onverschillig. Misschien was dat uiteindelijk zijn onvergeeflijkste misdaad: schijnbare onverschilligheid. Dan denk je meteen: Meursault, Camus, L’étranger.
7 Maar ook: Bartleby, de zwijgzame klerk in het gelijknamige verhaal van Herman Melville. Bartleby, een bedaarde, gesloten jongeman, mager en bleek, wordt op een dag aangenomen in het kantoor van een New Yorkse advocaat, in de eerste plaats om documenten te kopiëren. Dat doet hij aanvankelijk voortreffelijk, maar na een paar dagen gebeurt er iets vreemds. Gevraagd of hij de advocaat wil helpen een tekst na te kijken, antwoordt Bartleby (‘in a singularly mild, firm voice’): “I would prefer not to.” De verbijsterde advocaat herhaalt zijn verzoek, en Bartleby herhaalt: “I would prefer not to.” De advocaat en de andere medewerkers begrijpen er niets van. Ze ondernemen de ene na de andere poging om Bartleby weer aan het werk te krijgen, of op zijn minst om de redenen voor zijn abrupte werkweigering te achterhalen. Maar tevergeefs. “Every copyist is bound to help examine his copy. Is it not so? Will you not speak? Answer!” “I prefer not to,” he replied in a flutelike tone. Misschien iets anders voorstellen, denkt de advocaat. “Bartleby, (...) just step around to the Post office, won’t you?” “I would prefer not to.” “You will not?” “I prefer not.” Om gek te worden, zo’n klerk. Nu eens begripvol en dan weer woedend probeert de advocaat zijn opalen klerk te doorgronden. Mild voorstel van de radeloze advocaat: “Say now, that in a day or two you will begin to be a little reasonable: - say so, Bartleby.” “At present I would prefer not to be a little reasonable.” De advocaat besluit om Bartleby te ontslaan, maar zelfs dat lukt niet: “The time has come; you must quit this place; I am sorry for you; here is money; but you must go.” “I would prefer not to,” he replied, with his back still towards me. Melville vat de afgrondelijke eenzaamheid van Bartleby in een paar weergaloze zinnen: “He seemed alone, absoluty alone in the universe.” “Like the last column of some ruined temple, he remained standing mute and solitary in the middle of the otherwise deserted room.” Bartleby is volgens de advocaat een door en door eerlijk man. Hij pleegt geen enkele misdaad, behalve deze: hij weigert zijn weigering te verklaren. Hij gunt ons geen motieven die zijn gedrag bevattelijk zouden maken. Hij lijkt immuun voor de heftige emoties die zijn eigen gedrag oproept. Ons verlangen, onze eis de andere te begrijpen, negeert hij. Daarom, omdat wij ons door hem afgewezen voelen, belandt Bartleby uiteindelijk toch in de gevangenis. Maar hij volhardt, met een stalen logica. Wanneer de cipier hem vraagt wat hij wil eten, antwoordt Bartleby: “I prefer not to dine today.” Kim De Gelder, lees ik, weigert te eten en te drinken, en wordt intraveneus gevoed. Zolang hij ons geen verklaring geeft, zullen wij hem in leven houden. Voor Bartleby geen infuus. Hij - de eerste hongerkunstenaar, lang voor Kafka dit type in Europa beroemd maakte - blijft tot het bittere einde de onvermurwbare zonderling. Op een dag vindt de advocaat hem, dood op de binnenplaats. “He’s asleep, ain’t he?” vraagt de cipier. “With kings and counselors,” murmured I. Frank ALBERS
8
Poëtisch De schilder en zijn model bij het werk van Sam Dillemans plots staat ze daar voor hem vragend en donker van oog haar borst half ontbloot dan in snel tempo haar kleren die een voor een vallen alles tuimelt alles kolkt alles keert weldra een wirwar van leden (verwoede penseelstroken in pasteuze verf bruin, zwart en wit om te scheiden nog wat dieprood of bruinroze erbij) model wordt lichaam wordt lijf geslacht een schelp die zich opent wijl de maan zingt door haar hoofd tuimelt hij in haar troebele oog of ze nu neerligt of staat ze is bekken en been geraden geraamte (hij schildert: figuren die nauwelijks uit het donker breken schimmen majestueus in hun gevecht om de liefde haar hoofd wordt doorzichtig een gat waarachter een wereld zich opent van vogels, vissen, netten en webben van diepzee waarin allerlei ongeziens blijft hangen en zweven) iets schiet Ilde tekort iets werd haar ontnomen iemand met duivelmansoren kwam langs schudde haar leven ondersteboven waanzin berijdt hen voortaan zwart is de nacht en nog zwarter de dag Rose VANDEWALLE
9
Een verloren paradijs (bij het gelijknamig schilderij van Emil Nolde uit 1921, olie op doek, 106,5 x 157 cm) De man is een demonische naakte baardaap en hij loert naar de naakte vrouw die naast hem als een verschrikte vrouw haar lompe hompen vlees vertoont. Beiden zijn gehurkt of zitten als gedrongen dwergen naast de paal van de penis die hoog door een groengouden bijbelse slang wordt omwonden en beklommen. Man en vrouw zijn monsterlijk gezwollen onder de vleesboom van de levensdrift. De voeten van deze twee verweesde wezens zijn vlezige klompen of hoeven. Haar bleekblauwe angstige ogen werden opengesperd aan een Deens zeestrand. Zijn ogen werden zwartgeblakerd in een hut op de Duitse heide na een veenbrand. Hendrik CARETTE
Caleidoscopisch De kunst van het liefhebben Jan Bucquoy heeft zijn nieuwste film klaar: De kunst van het liefhebben. Vijftien jaar na de kaskrakers La vie sexuelle des Belges en Camping Cosmos kan u nu het laatste deel van zijn decaloog over het seksuele leven der Belgen bekijken. De film is een expliciet staaltje ontluisterende cinema. Liefhebben vraagt toewijding en opofferingen, enkel dan kan er over de kunst van het liefhebben gesproken worden. Amateurs van deze kunst zijn er met duizenden, ook Jan Bucquoy zelf. De regisseur deelt de hoofdrol met actrice Corinne Meier, een psychoanalyste die twee internationale bestsellers op haar naam heeft staan: Bonjour paresse en No Kid, uitgegeven bij Michalon, Parijs. Zaterdag 14 februari vond er te Mons een debat plaats over censuur in de filmwereld. Jan Bucquoy maakte deel uit van het panel in gezelschap van andere schandaalregisseurs: Andrzej Zulawski, Brigitte Lahaie en Jean-Pierre Mocky. Naar aanleiding van 40 jaar zotte rebellie start er op vrijdag 6 maart een tentoonstelling in galerie 100titres, Alfred Cluysenaarstraat 2, 1060 Brussel. Het gaat om een retrospectieve die de ganse carrière van Jan Bucquoy omvat, van 1969 tot nu. Naar aanleiding hiervan wordt er een monografie uitgegeven. Een lijvig, rijkelijk geïllustreerd boek vol met persberichten, commentaren en scherpe anekdotes. Tijdens het weekend kan je het atelier van Jan Bucquoy bezoeken in de Vossenstraat 36, 1000 Brussel en sommige avonden kan je hem aantreffen in café de Dolle Mol. "Verrassingen zijn altijd van de partij. Jan Bucquoy is nooit waar je hem verwacht. Je denkt ‘performer' en, hup, hij is cineast. Je zegt ‘cineast' en, voilà, hij is performer. Je verwacht je aan het ene of het andere, en plots is hij het allebei. Verwar dit echter niet met verstrooidheid of verwarring van zijn kant; verwar dit ook niet met een radeloze race om altijd op de voorgrond te staan, modieus te zijn, of zelfs om die mode te lanceren; het is geen zoeken naar nieuws om het nieuwe, om altijd op te vallen. Integendeel, hij wil precies zoveel mogelijk ontsnappen aan de spektakelmaatschappij, aan de middelen om zijn ijdelheid bot te vieren. Alles welbeschouwd, zijn deze voortdurende omzwervingen en parcourswijzigingen van Jan Bucquoy eigenlijk een arsenaal van tactische of, beter nog, strategische bewegingen die hij daar sinds het einde van de jaren '60 tegenover stelt. Wat voor diversiteit doorgaat, blijkt dan het voortzetten van hetzelfde gevecht te zijn. Wat wanordelijk lijkt, is een gewilde, doordachte wanorde, in de zin van een kordaat protest tegen de gevestigde orde. De aanzet tot, de schets van een revolutie." (François Coadou)
10
Achteruitkijkspiegel Kunsttijdschrift Vlaanderen vraagt terecht aandacht voor Karel Jonckheere (1906-1993). Dirk Beirens brengt een 'Kroniek', Dirk de Geest en Tom Sintobin behandelen de poëzie, Peter Theunynck heeft het over 'Twee Oostendse Karels' (Jonckheere en Van de Woestijne). Onder de bescheiden titel 'Karel Jonckheere, bibliografisch' brengt Jan Schoolmeesters langs de neus weg wat ik een aantal fundamentele voetnoten wil noemen (zonder het daarom altijd met hem eens te zijn). Hij benadrukt: Structureel en stilistisch poogt Jonckheere (of is het een onvermijdelijk geworden habitus van Jonckheere) aan een lezer die enige controle wil behouden te ontsnappen en die lezer zelfs te domineren. De lezer wordt alleen verondersteld dociel te ondergaan. De memoires, de boutades, de bons mots van Jonckheere dienen zonder meer in dat perspectief gerecipieerd te worden. De cassante toon, de neerbuigendheid, de agressiviteit die hij beheerst verbaal aan de dag kon leggen, dat alles heeft te maken met levensnoodzakelijke verhullings- en afweermechanisme. * In de republiek der letteren werd de machtige mandarijn vanaf de jaren vijftig opgevrijd, de dichter werd echter veelal geïgnoreerd door zijn collega's, die hem trouwens zelden lazen, laat staan vertrouwd waren met zijn werk. De invloedrijke dichter werd stilzwijgend als passé beschouwd, terwijl hij uitgerekend het meest treffende deel van zijn oeuvre aan 't schrijven was. Tijdens de iconoclastische jaren zestig bleef Jonckheere relatief buiten schot, wat hij ongetwijfeld deels te danken had aan de centrale positie die hij in het literaire veld innam. Hij stond trouwens niet onwelwillend tegenover aanstormende jongeren. Zo was het dankzij Jonckheere dat enfant terrible Marcel van Maele een aantal maanden met een beurs van het ministerie in Bulgarije verbleef (om er maar eentje te vernoemen, mijn lijstje is heus langer dan dat). Terloops: Van Maele zou later verklaren: 'Mijn gedichten in flessen waren situatieschetsen uit mijn Bulgaarse tijd'. * Wie meent in Hugo Brems' Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (2006)1 iets te vernemen over Jonckheere zal van een kale reis terugkomen. Meer inhoudelijks staat er niet te lezen dan het volgende: de 'vriendschappelijke polemiek' over 'oud en nieuw in de dichtkunst' die Erik van Ruysbeek in 1953 met Karel Jonckheere uitvocht in het Nieuw Vlaams Tijdschrift heeft 'niet weinig […] bijgedragen tot de acceptatie van het experiment in Vlaanderen'. In de grensverleggende en spraakmakende bloemlezing Hotel New Flandres (2008)2 krijgt 1 Hugo BREMS, Altijd weer vogels die nesten beginnen, Amsterdam, Bert Bakker, 2006. 2 Dirk VAN BASTELAERE, Erwin Jans & Patrick PEETERS (samenstelling en inleiding), Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie 1945-2005, Gent, Poëziecentrum, 2008.
11 Jonckheere ook al niet de aandacht die hij verdient – maar dat is mijn subjectieve mening die ik hier geef voor wat ze waard is. * De 'Kroniek Karel Jonckheere' van Dirk Beirens in Vlaanderen is op zich niet onverdienstelijk en best bruikbaar als geheugensteuntje. De auteur begeeft zich echter niet buiten begane wegen. Hij laat zich daarbij vooral leiden door de kwistig gepubliceerde autobiografische geschriften van Jonckheere. Het zelfbeeld dat de polygraaf caleidoscopisch projecteerde wordt aldus gecanoniseerd. Beirens maakt terecht gewag van twee fases in het leven van Jonckheere. Het was echter tijdens het lange breuk- of scharniermoment tussen die twee fases dat de centrale thema's van Jonckheere's oeuvre zich kristalliseren. Dit wordt nauwelijks aangesneden. Toegegeven, de memoireschrijver ging dat zelf uit de weg, maar de dichter gaf voldoende onrechtstreekse mededelingen, zij het op fluistertoon. Het leed dat toen geleden werd en de daarbij gepaard gaande schuldgevoelens hebben in beslissende mate niet alleen de poëzie maar ook de attitude van Jonckheere bepaald. Beirens citeert terecht: 'Het leven heeft mij geleefd, mar in mijn memoires ben ik de baas, herleef ik mijn leven, wat ik er wil van beleven...' (ik cursiveer). Maar Jonckheere wees er ook op 'dat iedereen aanleg heeft om een ander te zijn' en, nog explicieter: 'Ik schrijf om mijn leven beter te kunnen uitvinden'. Bij de benadering van de complexe en verknoopte persoonlijkheid die verscholen gaat achter het dichtende ik, is dat meer dan het overwegen waard. Dirk Beirens onderstreept: Een biografie moet het ook over de mens hebben met zijn grote en kleine kanten: in dit opzicht is wat Jonckheere aangaat, nog heel wat onderzoek nodig om zijn ziel volledig bloot te leggen. De beste biograaf slaagt er alleen maar in zijn eigen ziel bloot te leggen. Afgezien daarvan: om Jonckheere biografisch te benaderen is er inderdaad nog heel wat onderzoek nodig. De auteur van de Vlaanderse 'Kroniek” heeft daar vooralsnog geen bijdrage toe geleverd. * Bij het jaartal “1966” van de kroniek geeft Beirens eigen commentaar; hij stipt aan dat Marnix Gijsen, Jonckheere en generatiegenoten niet buiten schot blijven 'als jonge romanciers zich beginnen te roeren en zich tegen de gevestigde literaire wereld keren, o.a. In het pas opgerichte tijdschrift Heibel. Het revolutiejaar 1968 nadert en de polemieken nemen toe.' Dit is een typisch staaltje van oppervlakkige formulering. 'Het revolutiejaar 1968'? Neen, in België, in Vlaanderen zijn 1966 en 1967 de kritische jaren; 1968 betekent niets meer dan de continuering van de contestatie. Heibel? Niks van. In dit verband dient uiteraard in de allereerste plaats Bok vernoemd te worden,
12 hét tijdschrift dat een blijvende stempel zou drukken op de omslag binnen het literaire veld. Bok verschijnt ten tonele in juni 1963, Heibel in januari 1965. Geef toch Caesar wat Caesar toekomt. Daar komt bij dat Jonckheere in Heibel niet aangepakt werd, maar wel in Bok 'bloedend onder de riem van Hedwig Speliers lag' (de beeldspraak is van Julien Weverbergh). De whipping boys bij uitstek waren overigens niet Gijsen en Jonckheere, maar Hubert Lampo en Jos Vandeloo – om nog van Maurice Roelants te zwijgen. Tot slot, de literaire contestatie was geenszins het werk van 'jonge romanciers'. Belangrijk lijkt mij alleszins de publicatie van de bundel essays 7 over Jonckheere (Manteau, 1967). In de 'Kroniek' wordt die publicatie niet eens een vermelding waardig geacht, tenzij ergens verdoken tussen de voetnoten. Daar komt nu wel een romancier aan het woord, Jef Geeraerts. Hij drukt zijn waardering uit voor de Kongo-verhalen van Jonckheere: Kongo zonder buks of boy (1957) en Kongo met het blote oog (1958). In verband met de Kongo-verhalen wijst iconoclast Weverbergh op de 'destijds moedige en vrij ongewone woorden, raadgevingen van een schrijver die door de verantwoordelijke administratie en politici in de wind geslagen werden – met de nú bekende gevolgen'. Paul de Wispelaere, de grijze eminentie die de nieuwe visie op de roman theoretisch onderbouwde, wees op de verdiensten van Jonckheere als essayist: 'Tot de Vlaamse essayistische literatuur […] heeft Karel Jonckheere een voortreffelijke bijdrage geleverd. Meer bepaald zijn poging om de experimentele en de traditionele dichtkunst in het geheel van het poëtische fenomeen te integreren, mag merkwaardig heten.' In diezelfde bundel publiceerde de jonge dichter Jan de Roek (1941-1971) een baanbrekend en fundamenteel opstel over de poëzie van Jonckheere. En dan heb ik het nog niet over de bijdragen van Clara Haesaert, Erik van Ruysbeek (1915-2004) en Dirk de Witte (1934-1970). Dat alles is niet weinig: uitgerekend op het moment dat de beeldenstorm in alle heftigheid woedt, krijgt Jonckheere lof toegezwaaid. Dat lijkt mij wel relevant genoeg om in de “Kroniek” aangestipt te worden. Relevanter alleszins dat de consciëntieuze vermeldingen van huldigingen door de Oostendse afdeling van het Willemsfonds. Poëtische inventaris bestaat volgens de 'Kroniek' uit '14 bundels tussen 1932-1972'. Wie het boekwerk ter hand neemt zal al vlug tot de bevinding komen dat het 15 bundels bevat, verschenen tussen 1933 en 1969. * Floris Jespers en Gaston Burssens waren oude weggenoten en medeplichtigen; ze waren beiden bevriend met Karel Jonckheere – een naam die mij dus van kindsbeen af vertrouwd in de oren
13 klonk, nog voor ik hem in de tweede helft van de jaren vijftig in levende lijve ontmoette. In 1966 publiceerde Karel een treffend en pregnant portret van Floris Jespers in de catalogus van de door mij georganiseerde retrospectieve. Ik was diep onder de indruk van Jonckheere's optreden tijdens Poëzie in het Paleis, waar hij op de hem zo kenschetsende toon het sterke gedicht 'Portret van een onbekende' bracht, en ging mij na een dwingende wenk van Jan de Roek in zijn poëzie verdiepen. In die jaren zag ik geregeld Clara Haesaert en ook door die omgang kwam ik nader tot de mens Jonckheere, die mij in de herfst van 1969 een bundel schonk met een vleiende opdracht: 'voor een Jespers, ook de in deze tijd, opdat hij Van Ostaijen niet vergeet'. Vanaf 1971 werkte ik mee aan het nieuwe weekblad Knack.3 (Hedwig Speliers en ik werden door Clara Haesaert voorgesteld aan vader De Nolf, waarna we alle twee aan de slag konden.) Toen Knack-hoofdredacteur Henri Schoup met wie ik het goed kon stellen naar De Vlaamse Elsevier overstapte, heb ik hem gevolgd. Het werd een bijzonder boeiend avontuur, maar dat is een ander verhaal. Het eerste nummer verscheen op 5 februari 1973. Mijn eerste bijdrage had al meteen een parlementaire vraag van de Antwerpse schepen Jos van Elewijck tot gevolg. Naast de vaste medewerking aan de cultuurpagina's, schreef ik ook een aantal coververhalen, waaronder eentje over Karel met als provocerende titel: 'Ik was lid van de Mafia'. 4 Ik nodigde hem uit om aan het nieuwe weekblad mee te werken, wat onder meer resulteerde in enkele literair-historische bijdragen en een reeks 'Ik heb eens...” Op 30 augustus 1974 deelde de directie van De Vlaamse Elsevier mee dat de uitgave 'op grond van economische overwegingen' gestaakt werd. Anderhalf jaar na de start had het blad een betaalde oplage van slechts zevenduizend exemplaren. (Dank zij een onbesuisd optreden van Lucia Lampo was ik toen net voor mijn medewerking bedankt.) Ondertussen had mijn compagnon Jan Verhaert gezorgd voor een heruitgave van Steekspel met dubbelgangers (1944)5, een bundel van zeven novellen waarvan niet minder dan vijf 'behoren tot het in Vlaanderen weinig beoefende genre van de groteske', aldus Raymond Herreman. Jonckheere wenste De Galge het beste toe met zijn 'opgetuigd wrak'. * Bij de presentatie van Poëtische inventaris in het kasteel van Ham te Steenokkerzeel op 6 april 1973, sprak Jonckheere rake woorden: 'Ik schrijf gedichten om het nieuw bereikte te vervolledigen, het nooit bereikte te bevroeden, het wèl beleefde te redden van vergetelheid en vernietiging. […] Ik beleef liever het vers dat ik niet meer hoef te schrijven. Misschien is dit alles tenslotte literatuur, een illuzie maar ze redt ons ten minste van het absurde, 3 Henri-Floris JESPERS, 'De schrijver en zijn image', in: Knack, 16 februari 1972. 4 Henri-Floris JESPERS, 'Karel Jonckheere. ''Ik was lid van de Mafia”' in: De Vlaamse Elsevier, 1ste jg., nr. 4, 26 februari 1973, pp. 24-29. 5 Karel JONCKHEERE, Steekspel voor dubbelgangers, Antwerpen, De Galge, 1972, 222 p. [= GBJ 60]. [Eerste druk: 1944; tweede druk: 1947.]
14 waarvoor maar drie ventielen bestaan: de kunst, de ironie en een of andere vorm van voorbijgaande of definitieve zelfmoord.' 6 Op 1 mei 1973 ging Jonckheere met pensioen. Dat was het moment waarop wij wachtten. Op 26 april deelde Werner Spillemaeckers hem mee dat hij met eenparigheid van stemmen verkozen was tot eerste ere-Pink Poet. De brief was verder in protocolaire volgorde ondertekend door Patrick Conrad, Nic van Bruggen, Paul Snoek, Henri-Floris Jespers, Michel Bartosik, Hugues C. Pernath en Robert Lowet de Wotrenge. Op 3 mei werd Jonckheere als erelid geïnstalleerd tijdens een diner in La Pérouse, destijds gemeerd aan de Antwerpse Scheldekade, even stroomopwaarts van Het Steen 7, waarna Pink Poets op 5 juli te gast was op villa Clémine te Rijmenam. In de herfst verscheen in het Nieuw Vlaams Tijdschrift mijn essay over de poëzie van Jonckheere.8 Het Dagboek van Karel van de Woestijne, bezorgd door Jonckheere, verscheen in 1974, een soort dagboek-agenda over de periode 1903-1905 die de weduwe van de Florentijn aan Karel had geschonken. Door Pink Editions & Productions werd het uitgegeven in hetzelfde ongewoon formaat als het origineel.9 Samen met andere uitgaven van P.E.P. (o.m. Pernaths Mijn tegenstem) werd het op 22 december 1973 in de privé-club VECU te Antwerpen voorgesteld. Gastspreker was Hugo Schiltz. Het was Jonckheere die door Pink Poets afgevaardigd werd om de lijkrede voor gouverneur Hugues C. Pernath uit te spreken. Burgemeester Lode Craeybeckx nam afscheid namens de Stad . Het huldeboek voor ere-Pink Poet Maurice Gilliams bevat uiteraard een bijdrage van Jonckheere – 'Compositum van Gilliams' stijl'.10 Voor de aflevering van het NVT verschenen ter gelegenheid van het eerste lustrum van Pink Poets leverde Karel twee gedichten. 11 Onder de titel Met Elisabeth naar de golf bracht de dynamische en succesrijke uitgever Walter Beckers pp in 1980 een bundeling van de eerder afzonderlijk verschenen en al een paar maal herdrukte reisverhalen Cargo (1940), Tierra Caliente (1941) en De zevende haven (1942).12 Inmiddels had ik enkele lezingen over of met Jonckheere gehouden, en het was al bij al niet verwonderlijk dat hij mij een bundel schonk (een gebaar waar hij anders heel zuinig op was), met de 6 Typoscript, coll. HFJ. 7 Cf. Nic VAN BRUGGEN, Uit het dagboek van een Pink Poet, Antwerpen, Walter Soethoudt, 1975, pp. 19-20; 2224. 8 Henri-Floris JESPERS, 'Over Karel Jonckheeres Poëtische inventaris', in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 26, nr. 7, september 1973, pp. 711-718. Opgenomen in: Het bed van Procrustes. Schetsen en verkenningen, Antwerpen, Walter Soethoudt, 1978, pp. 51-58. 9 Karel VAN DE WOESTIJNE, Dagboek. Inleiding en begeleidende nota's: Karel Jonckheere, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1974, 44 p. 500 genummerde exemplaren op couché; 50 genummerde exemplaren op Arches. 10 Karel JONCKHEERE, 'Compositum van Gilliams' stijl', in: Aan Maurice Gilliams, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1975. Losbladig en ongepagineerd. 25 exemplaren. 11 Karel JONCKHEERE, 'Twee gedichten', in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, jg. 30, nr. 9, november 1977, pp. 764-765. 12 Karel JONCKHEERE, Met Elisabeth naar de golf, Antwerpen, Beckers, 1980, 424 p. Woord vooraf door HenriFloris Jespers (opgenomen in: De boog van Ulysses, Antwerpen, Antwerpen, Soethoudt & Co NV, 1983, pp. 67-71.
15 veelbetekenende opdracht: 'voor Henri-Floris meer dan een impresario'... Op initiatief van zijn uitgever Julien Weverbergh werd Jonckheere in 1981 gehuldigd n.a.v. zijn 75ste jaardag. De herziene versie van mijn toespraak werd in 1982 gepubliceerd in Tussen zweefvlucht & zwaartekracht, het jaar dat Pink Poets ontbonden werd.13 We zagen elkaar toen nog maar zelden. Ik was professioneel geheel in beslag genomen door de economische verslaggeving voor het maandblad Impact, waarbij ik geregeld door het communistische imperium met staatshandel reisde, en van december 1981 tot december 1985, toen ik als woordvoerder van minister Schiltz optrad werd het zo mogelijk nog hectischer. De tachtigste verjaardag van Karel was nog eens de gelegenheid om mij te bezinnen over zijn poëzie, die altijd present was gebleven.' 14 In een terugblik op Pink Poets die ik in 1991 schreef op verzoek van de redactie van DW&B was hij natuurlijk ook aanwezig.15 Op de vermelding na van de publicatie bij P.E.P. van het (eerder louter anekdotische) Van de Woestijne-document en van een trouwens foutief gedateerde foto (p. 299; het lichtdrukmaal dateert niet van 1974, maar van 5 juli 1973), geen spoor van dit alles in de 'Kroniek' terug te vinden. Onbelangrijk? Misschien. Maar het beeld dat in de 'Kroniek' opgehangen wordt, is misleidend. Ondanks twee Staatsprijzen (destijds een begrip, dezer dagen herleid tot inflatoir rondgestrooide Gemeenschapsprijzen – what's in a name) was waardering voor het werk van Jonckheere in de jaren zestig, zeventig en tachtig allerminst salonfähig. Toen hij in 1992 de bloemlezing Niemand moet me helpen sterven (maar eenieder mag me leren leven) publiceerde, bekende Herman de Coninck: Ik heb in deze bloemlezing een aantal ontdekkingen gedaan. Ik heb die natuurlijk alleen maar kunnen doen omdat ik zo dom was dat ik het werk van Jonckheere slechts bij benadering kende.16 De Pink Poets waren blijkbaar niet zo dom. Overigens illustreerde De Coninck ongewild een bekende boutade van Jonckheere: wanneer je meer wil weten over een bepaald onderwerp, schrijf er een boek over. De bloemlezing van De Coninck krijgt wel een vermelding in de rubriek 1992: 12 regels. Plaatselijke Oostendse toestanden (nbegrepen de ongetwijfeld achtenswaardige gidsenkring Lange Nelle) zijn echter goed voor 23 regels. Bij de lezing van de 'Kroniek' lijkt het meer dan eens dat Jonckheere, ongetwijfeld met de beste bedoelingen van de wereld, onbewust herleid wordt tot wat 13 Henri-Floris JESPERS p.p., Tussen zweefvlucht & zwaartekracht, Antwerpen, &Vondel, 1982, pp. 27-29. Oplage: 500 genummerde en gesigneerde exemplaren. 14 Henri-Floris JESPERS, 'Wie tachtig jaar wordt...', in: Diogenes, jg. 3, nr. 2, pp. 49-51. 15 Henri-Floris JESPERS, 'Een terugblik op Pink Poets', in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 136, nr. 4, augustus 1991, pp. 453-457. Cf. ook 'Herinneringen aan La Rade' in: RENAUD (ed), La Rade. Monument aan de Rede 1949-1999, Antwerpen, Uitgeverij Fantom, 1999, pp. 41-59. 16 Herman DE CONINCK, Niemand moet me leren sterven, Antwerpen/Baarn, Houtekiet, 1992, p. 10. De bloemlezing heb ik uitgeleend, ik citeer hier uit eigen aantekeningen.
16 Lucebert zo treffend een PK noemde: een plaatselijke kunstenaar. Laat mij hem liever herdenken als PP. * Ik bezocht Karel meermaals in gezelschap van Pruts. Later een paar keer met mijn kameraad Ivo Raes. Het was dan alsof hij zijn tijdloos gesprek met Gaston Burssens en Floris Jespers voortzette. In november 1993 vroeg Denise17 afscheid van Karel te komen nemen. Bij dit laatste bezoek werden Ivo en ik meteen bevangen door een hevig gevoel van vervreemding. Het was broeierig warm in de leefkamer. Karel zat in kamerjas op de sofa, stevig ondersteund door kussens, de rug gekeerd naar het brede raam waarachter de donkere, winterse tuin een desolaat aanblik bood. Het was net of we in een serre zaten – 'les serres chaudes' van Maeterlinck. Het vertrouwde scenario kwam echter meteen op gang. Denise bracht koffie en koekjes, Karel gaf enkele kwinkslagen weg over de onbetrouwbaarheid van het avontuurlijke hart, Floris zag monkelend te wachten tot hij van de regie de wenk zou krijgen een nummertje op te voeren. Niks aan de hand, we bevonden ons inderdaad op bekend terrein. We konden opnieuw diep ademhalen. Praten kwam er niet bij. Karel stelde moeiteloos de verbale hoogstandjes ten toon die Ivo en ik maar al te goed kenden. We werden verondersteld dociel te ondergaan. Cocteau beschreef de stem van Proust als het geluid van een telefoon in een leeg appartement. Zo klonk Jonckheere, toen. Maar de formulering was nog altijd even snedig en feilloos gescandeerd. Tussendoor onderbrak hij af en toe zijn monoloog met een onthutsende vraag. Hoe het met Gilliams ging; of Pernath nog iets geschreven had; en of Snoek het goed stelde. De eerste keer leek het een lapsus, die ik dan ook met een nietszeggend gebaar beantwoordde, maar gaandeweg werd het mij duidelijk dat de acteur zijn tekst voor de zoveelste keer op automatisch piloot debiteerde, terwijl de regisseur het af en toe nodig achtte te interveniëren. De acteur monologeerde hinc et nunc, de regisseur bewoog zich door gedachte-associatie in een voltooid verleden tijd. Er haperde iets aan de chronoregie. Denise was ons kennelijk dankbaar dat we de uitglijders negeerden en deed dan ook maar alsof ze niets merkte. Plots werd de opvoering onderbroken. Op een haast onmerkbaar teken van Karel hielp Denise hem uit de sofa. Hij gebaarde Ivo en ik hem te volgen en begaf zich sleepvoetend naar zijn werkkamer, waar hij bibliofiele preciosa bewaarde, sommige in meerdere exemplaren, zoals de eerste bundel van zijn vriend Gaston. In tegenstelling tot de tropische leefkamer was het daar ijskoud. Op de lange tafel links lagen drie dodenmaskers keurig naast elkaar. 'Hier leer ik relativeren', zei Karel, met een handgebaar wijzend naar de simulacra van Karel van de Woestijne, Albert van 17 Over Denise Jonckheere, geboren Deketaelere (Luik, 4 juli 1920 – Bonheiden, 3 december 2004), cf. 'Necrologisch', in: Mededelingen van het CDR, nr. 41, 1 februari 2005, pp. 1-2.
17 Hoogenbemt en... (der Dritte im Bund bleef blijkbaar niet in mijn geheugen hangen). Na een korte meditatie werden we dwingend uitgenodigd hem naar de garage te volgen. 'Tijd voor voor mijn oefeningen'. In tegenstelling tot de werkkamer was de garage hel verlicht. Daar bewaarde Karel een indrukwekkende stock eigen boeken die hij na lezingen als een volleerde handelsreiziger aan de man bracht. Centraal in die ruimte stond een hometrainer opgesteld. Chroom en staal in een aseptische ruimte. De atmosfeer had iets onwezenlijks. Karel steeg moeizaam in het zadel en begon langzaam en afgemeten te fietsen. 'Dat is goed voor mijn hart'. Na nog geen minuut penibel doortrappen had de Moor zijn plicht gedaan. Hij slofte terug naar de leefkamer. We wisselden enkele banaliteiten uit. Het was inmiddel pikdonker geworden. In de koude novembernacht reden we zonder een woord te spreken terug naar Antwerpen. Onderweg gingen we in een baancafé iets stevigs drinken, kwestie van even te bekomen. Terug in Antwerpen, gingen we stevig stappen in het vertrouwde dorp, uit louter lijfsbehoud. * Hoe zou het nu gaan met Floris? Henri-Floris JESPERS Kunsttijdschrift Vlaanderen, jg. 57, nr. 323, november 2008, ill. 10 €. Abonnement (5 nrs.): 30 :€. Nl: 37 €.
Misdaad loont ▲Met Cleopatra, het eerste Max Winter mysterie, won Felix Thijssen in 1999 De Gouden Strop. In de Max Winter serie zijn inmiddels negen delen verschenen, alle met een vrouwennaam als titel. In december 2008 verscheen Ananda, (een vervolg op Isabelle, het tweede deel in de Max Winter serie) in een verzorgde bibliofiele editie. De novelle werd als nieuwjaarsgeschenk van uitgeverij Luitingh, Sijthoff en Mouria verspreid en is dus niet in de boekhandel verkrijgbaar. ■ ▲Zopas leverde Stan Lauryssens zijn nieuwe thriller in, waarop hij prompt het volgende mailtje kreeg van zijn uitgever: 'Een ware wervelwind. Spannend, burlesk en controversieel. Chapeau. De commissaris is en blijft een man om van te houden.' Titel: Bloedrozen [The Dalí Killings]. Zijn boek ligt eind maart, begin april in de boekhandel en is een 'internationale' thriller die zich afspeelt in Den Haag, Parijs, Barcelona en Perpignan.■
Door de leesbril bekeken ▲Herman J. Claeys stelt voor Valentijnsdag ook Allerharten te noemen, naar analogie van Allerheligen en Allerzielen: 'Ik laat mij daarbij inspireren door de Zweden. De themadag van liefde en genegenheid noemen zij naast Valentinsdag de laatste jaren ook steeds vaker Alla hjärtans dag, letterlijk 'de dag van alle harten, allerhartendag'. Enige taalkundige uitleg: Zweeds en hjärta is 'een hart', meervoud hjärtan. Hjärtans is de genitief meervoud daarvan, d.i. 'van de harten'. Op dezelfde wijze zijn twee andere namen van feestdagen gevormd: Alla helgons dag (helgon = heilige) en Alla själars dag (själ = ziel), respectievelijk 'Allerheiligen' en 'Allerzielen'. Aan die lieve mensen die je gewoonlijk "hartelijk" begroet of die je "van harte" dankt kun je
18 een allerhartenwens of een allerhartencadeautje sturen . Ik wens je een innig Allerharten.' De dichter en romancier Herman J. Claeys, is doctoraal onderzoeker in de neerlandistiek met specialisatie lexicografische taalvariatie (Universiteit Antwerpen). Hij behaalde het Certificaat Zweeds van het Centrum voor Taal & Spraak aan de UA. ▲De overheid heeft een ontdekking gedaan. Een been dat geamputeerd is, groeit niet opnieuw
aan; sommige chronische ziekten verdwijnen ook nooit meer. Dat de ziekteverzekering en andere instanties elk jaar opnieuw een attest vragen om te bewijzen dat het been nog geamputeerd is of dat de ouderdomsdiabetes niet verdwenen is, is dan ook onzin. Een koninklijk besluit maakt het mogelijk de regels af te schaffen die deze jaarlijkse medische onderzoeken verplicht stellen. Belgische bureaucratie op haar best. ■ ▲De lezers van de Mededelingen van het CDR kregen in primeur een aantal 'buitenissigheden' te lezen van prof. em. dr. Piet Tommissen: 'Het dadaïsme in de Lage Landen', 'Isou en het lettrisme', 'Klinkers, kleuren en klanken' en 'Het geval Otto Groß'. Ze werden nu in een (soms) uitgebreide en herziene versie gebundeld. De vorige bundels werden hier besproken (nr. 90 van 26 maart 2007, p. 13; nr. 110 van 5 februari 2008, pp. 5-8.) Het boeiende hoofdstuk over 'Het Verdinaso gezien vanuit de optiek van Schakels' verscheen eerder in de Nieuwsbrief Joris van Severen. In verband met dada wijst Tommissen met 'aandrang' op de bijdragen van Henri-Floris Jespers in het Bulletin de la Fondation ça ira, waarin menig aspect van dada 'al grondig belicht' werden. Boeiend bij Tommissen is dat hij zich niet laat verleiden de jongste publicaties (meestal al dan niet handige compilaties met hier en daar een al dan niet verhelderende accentverschuiving) als meteen normatief en gezaghebbend te beschouwen. Hij maakt gebruik van zijn eigen in de loop der jaren zorgvuldig verzamelde documentatie. In die zin krijgt de belangstellende lezer impliciet een boeiende les in receptiegeschiedenis. Daarbij wijkt Tommissen soms terecht af van de dominante, canonieke beeldvorming. Wanneer hij suggerereert liever te spreken van 'marinettisme' dan van futurisme en van 'bretonisme' i.p.v. surrealisme, snijdt hij mine de rien een fundamentele problematiek aan. Hij wijst erop dat ook binnen brede, per definitie internationale en polyglottische stromingen, de nationale nestgeur niet zomaar weggewuifd mag worden. Bovendien plaatst hij impliciet een aantal verhelderende vraagtekens. Dit derde deel Buitenissigheden biedt, net als de twee vorige, een aantal boeiende inzichten en schetst denkpistes die beslist meer dan een oppervlakkige verkenning verdienen. Ook voor wie er op detailpunten een andere mening op nahoudt blijft het vorsingswerk van Tommissen een Fundgrube. De Buitenissigheden zijn echter niet in de handel, en blijven aldus voer voor de happy few. ■ Piet TOMMISSEN, Derde reeks buitenissigheden, La Hulpe, Apsis, 2008, 120 p.
▲Sofie Strubbe portretteert Gust Gils (1924-2002) 'als konservator van het muzeum voor kleine kuriositeiten'. Het bestaan van het MVKK werd voor de eerste keer anno 1955 vermeld in het tijdschrift Gard Sivik. In het archief-Gils, dat sinds 2005 in het Letterenhuis wordt bewaard, bevinden zich een aantal items die deel uitmaakten van de collectie van het MVKK. Het artikel van Sofie Strubbe betreft uitsluitend dit fond en wordt dus niet in bredere context geplaatst. Het 'museum' kende echter een aantal metamorfosen, waarbij Freddy de Vree vanaf zowat 1960 een rol speelde, met Gils o.m. het Institut Supérieur de Pogo$ophie Comparée dirigeerde en achteraf ook plannen koesterde om een verzameling van de meest 'representatieve' dichtbundels in eigen beheer aan te leggen (en dan zijn wel al, indien mijn geheugen me niet in de steek laat, in de jaren zeventig beland). Als een rode draad door die initiatieven loopt een ingesteldheid die misschien best als neo-dada bestempeld kan worden, aangelengd met een sterke dosis 'patafysica. Het (denkbeeldige) Museum of Museums (m.o.m.) van Johan van Geluwe kan mutatis mutandis in dezelfde ondergrondse traditie gesitueerd worden. Frans Delbeke voelde zich zwaar verraden door Gerard Walschap, maar zijn actieve vriendschap bleef toch gehandhaafd: Walschap kon blijven rekenen op de genereuze financiële van Delbeke. Dat blijft overduidelijk uit de brieven van Delbeke die voorbeeldig becommentarieerd worden door Jos Borré. Vertrekkend van een foto levert Marguerite Tuyn een stevige bijdrage over Marthe Donas, alias Tour d'Onaksy of Tour Donas, de avant-garde schilderes die een kortstondig 'moment
19 de gloire kende, vooral on Duitsland. Sjoerd van Faassen belicht de (oppervlakkige) contacten van László Moholy-Nagy met Jozef Peeters. Lies Wilmots wijdt een degelijk artikel aan het rijke archief van het tijdschrift Labris dat sinds begin 2008 eindelijk wordt bewaard waar het hoort: in het Letterenhuis. Voordien lag het te sluimeren in het gemeentearchief van Heist-op-den-Berg. Johan Vanhecke, die zich graag buiten de begane paden beweegt, roept in een lezenswaardig artikel de totaal vergeten maar niet minder boeiende Jan de Schuyter op. Marc Somers publiceert een aantal documenten uit het archief van Lode Rigouts & Uitgeverij Regenboog, w.o. de tekeningen van Edmond van Dooren voor Het leven van meester François Villon (1928) van Paul Kenis, De monnik in het westen (1930) van Victor J. Brunclair en Frits Geursma. De minnaar zonder geweten van Ralph Springer ■ Zuurvrij. Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, nummer 15, december 2008, 111 p., ill., 4 €. voor het wel echt symbolische bedrag van 15 € ontvangt u twee jaargangen van telkens twee nummers (te verschijnen in december en juni. Vier nummers puur lees- en kijkplezier! Jammer genoeg wordt het rekeningnummer niet vermeld… Losse nummers kosten 4 € (nrs 5-14 zijn nog leverbaar).
▲Paul Van Melle publiceert in Inédit nouveau een mooi meditatief artikel over het node afstand nemen van boeken en wisselingen van humeur (waar ik mij geheel in terugvind). Personne n'est à l'abri de ces changements, pas plus que des poussées de fièvre ou des moments un peu dépressifs. Je n'ai pas encore découvert le moyen magique de rester constant dans tous les cas, dans tous mes choix, et il m'arrive fréquemment de regretter tel gros dictionnaire de grec ancien, relié en toile rose, que j'ai revendu, il y a plus de cinquante ans, dans un moment d'impécuniosité, et que je ne retrouverai plus jamais! Paul Van Melle heeft het natuurlijk over het ongeëvenaarde woordenboek van Anatole Bailly (Paris, Hachette), waarvan ik een zesde herziene druk uit 1910 (2227 blz.) nog haast dagelijks raadpleeg. Het exemplaar was ooit in het bezit van mijn grootoom Firmin Gardien, broer van mijn grootmoeder (Olympe Jespers-Gardien) en van mijn groottante (Germaine Bertels-Gardien),. Nonkel Firmin bezocht geregeld Pol de Mont en vooral Max Elskamp (toen de dichter al het zogenaamde rationele contact met de realiteit verloren had). Ik kan de goede Paul Van Melle troosten en geruststellen: dit kapitale woordenboek, een summa van eruditie, wordt tot op heden geregeld herdrukt. In de jongste editie van Inédit nouveau zijn er eens te meer voorbeeldige vertalingen in juxtapositie te lezen: 'Flügelnacht' van Paul Celan (vertaald door Colette Rouselle) en 'die Spitzen' van Christine Langer (vertaald door de onvolprezen Rüdiger Fischer, hier vaker vermeld). Verder werd ik vooral getroffen door de poëzie van Gérard Pinsart (°1934), Caroline Rey (°1984) en door '4 cadavres exquis' van Élodie en Éric Cuissard. Bij het lezen van de substantiële rubriek 'À tous mes échos' van Paul Van Melle word je telkens opnieuw door het gevoel een groot van Ali-Baba te betreden. Hij signaleert de tekst van Alain Germoz over Paul Joostens verschenen in het jongste Bulletin de la Fondation ça ira, alsmede het in memoriam Marie-Jo Gobron, 'pour qui je partageais l'admiration des amis Paul Hellyn et Gérard Prévot (encore deux de ces oubliés des années 1950!) parmi bien d'autres (quels souvenirs encore si vivants de ces années révolues!) rappelés par Jespers'. Het (hier steevast besproken) tijdschrift Connexion krijgt een goede beurt. Je retourne à la même époque avec la revue Connexion (Robin de Salle responsable) où j'ai pris mon pied (grâce à Jespers encore) en retrouvant le patron de la célèbre galerie Saint-Laurent, Philippe-Edouard Toussaint (que nous appelions familièrement Toussy). La galerie prenait les trois étages d'une maison étroite et il n'est pas surprenant dans ce sympathique désordre que la vente aux enchères organisée par Van Bruaene en 1951 n'ait 'pas attiré un chat' selon l'organisateur lui-même. J'avoue à ma courte honte que je n'aurais pas songé à acheter chez lui que je considérais comme un bouquiniste plutôt que comme un galeriste. Et cependant que d'artistes il a exposés, et parmi les plus grands. Jespers d'ailleurs, qui commence ici un exposé complet sur ce lieu mythique, commence par l'exposition Joostens de 1957. Mais il se plaît déjà à citer le groupe des 'Nucléaires' de Milan. Jan Burssens et le brave Aubin Pasque que j'aimais fort, les premiers abstraits belges, parmi lesquels Flouquet et Gaillard, qui me portraitura si finement
20 beaucoup plus tard ou Jacques Lacomblez. L'analyse de Jespers pour le seul Paul Joostens est un modèle de documentation et d'étude sur un peintre. C'est toute une époque, entre Anvers et Bruxelles, où bien sùr n'apparaissent bien des noms qu'aujourd'hui seules les revues Ça ira et Connexion rappellent sans cesse, Paul Neuhuys et les autres représentants de l'avant-garde d'alors, les flamands Gust Gils ou Paul Snoek, de la revue Gard Sivik. Je me suis amusé avec les croquis de l'illustrateur attitré des couvertures des Mededelingen, RodeS, excellent croqueur de musiciens, qui n'y va jamais avec le dos de la cuiller, en particulier lorsqu'il charge le séparatiste Bart De Wever, qui a ridiculisé ses interviouveurs de la RTBF, stupidement agressifs. Je ne connaissais pas le peintre et poète à l'origine de la Jeune Peinture Belge Charles Pry, alors que j'ai presque assisté en direct au suicide d'un de ces jeunes si décriés encore aujourd'hui. J'attends la suite de l'étude que lui consacre Hugues Mahieu. Laten we hier alvast één geheim onthullen: de huistekenaar van deze Mededelingen is niemand minder dan Robin de Salle, hoofdredacteur van Connexion. Inédit nouveau, no 229 (février 2009), 32 p., ill., 11 av. du Chant d’Oiseaux, 1310 La Hulpe. Jaarabonnement (11 nummers): 35 € te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle.
▲Op 19 februari 1909 verscheen het (eerste) Futuristisch Manifest op de voorpagina van de Parijse krant Le Figaro. Tot besluit van een uitvoerig gesprek met Henri-Floris Jespers stelt Frank Hellemans in Knack de vraag of, honderd jaar na de geboorte van de avant-garde, de voorhoede een achterhoede is geworden? HFJ: Ja, maar om een veldslag te winnen, is de achterhoede soms van kapitaal belang. Denk maar aan de slag bij Waterloo. Ik ben er zeker van dat de belangrijkste dingen in de marge gebeuren. Het interview met Jespers verscheen in Knack (nr. 7 van 11 tot 17 februari 2009) onder de titel: 'Avant-garde is niet voor niets een militaire term'. In Arcadim in Arcadié plaatste de dichter Paul Rigolle op 13 februari volgend bericht: Men mag van H-F Jespers veel zeggen maar af en toe slaat hij wel een spijker waar de kop nog aan hangt: De laatste vijftien jaar wordt de positie van de criticus daarenboven ernstig ondermijnd. Vroeger konden vaste critici minstens één keer per week informatie brengen over hun sector, terwijl nu mondjesmaat bepaalde critici worden ingeschakeld die à la tête du client een stuk maken. Zo worden al op voorhand de schaarse kritische stemmen gestuurd en wordt het geheugen van de cultuur om zeep gebracht. We leven in de waan van de dag, ook in de politiek. De veralgemening van de ziekte van Alzheimer: dat is de toekomst. * De lezers van de Mededelingen lieten zich niet onbetuigd: 'Verrast & met vreugde las ik in Knack de gedachtenwissel tussen Frank Hellemans & HFJ over het cultuurbeleven(-beleid) in Vlaanderen' (Janpieter Biesemans); 'Mooi artikel!' (Luc Boudens); 'Ik geef je absoluut gelijk met wat je zegt over het kijken naar de literatuurgeschiedenis' (Joke van den Brandt); 'Mooi interview, heerlijk in deze verfnacte en geknakte tijden. Santé' (Peter HolvoetHanssen); 'Prachtinterview in Knack. Ja, je hebt gelijk i.v.m. die "alzheimer"-epidemie, of i.v.m. de "klant i.p.v. burger"-mentaliteit; scholen en univs verkopen zichzelf inderdaad aan klanten – aan de laagstbiedenden, wel te verstaan. '(Luc Pay); 'Een steengoed interview. Je zet alle puntjes op de i... Ik ben dan ook echt enthousiast.' (Lucienne Stassaert) Janpieter Biesemans raakt bovendien een teer punt aan: 'En ... waarempel, waar is de gouden tijd gebleven waarin we in de kranten dagelijks artikels konden lezen over toneel-dichtwerk-literatuur-balletplastische kunsten-klassieke concerten – tot in Westhoek toe!' Inderdaad, in de krant. Gandeweg werd de culturele berichtgeving afgevoerd naar ghetto's, allerlei bijlagen met een snel slinkend aantal lezers. Het aantrekken van cohortes free-lancers gaf de genadeslag. ■
21 ▲Lucienne Stassaert (°Antwerpen, 1936) debuteerde in 1964 met poëtisch proza en heeft intussen al meer dan twintig dichtbundels, verscheidene romans, toneelstukken en hoorspelen op haar naam staan. Haar vertalingen van Sylvia Plath, Emily Dickinson en Hadewych worden alom geprezen. Zaterdag 21 februari 2009 wordt om 20 uur in galerie De Zwarte Panter te Antwerpen haar nieuwe bundel voorgesteld: Keerpunt. Bart Stouten leidt in, Lucienne Stassaert leest voor en uitgever Leo Peeraer overhandigt de eerste exemplaren.■ ▲Cineast Jean-Noël Gobron realiseerde een film over zijn moeder, de dichteres Marie-Jo Gobron (1916-2008; zie in memoriam in Mededelingen nr. 130, 17 december 2008, pp. 2-5). Op donderdag 2 april 2009 om 20 uur zal Portret van mijn moeder dichteres in wereldpremière worden vertoond in Studio 5 van Flagey, Heilig Kruisplein te 1050 Brussel, in aanwezigheid van de regisseur Jean-Noël Gobron en de filmploeg (in O.V. met Nederlandse ondertitels). Als voorprogramma zal tevens de kortfilm “Portrait de mon père aquarelliste” van dezelfde regisseur worden geprojecteerd. Hierna blijven beide films tot eind april 2009 op de affiche van Flagey waar ze op de volgende datums zullen worden vertoond: - woensdag 8 april om 20 u. - zaterdag 11 april om 22 u. - zondag 12 april om 18 u. - woensdag 15 april om 22 u. - zaterdag 18 april om 20 u. - vrijdag 24 april om 18 u. - zondag 26 april om 16 u. - woensdag 29 april om 18 u. Info/trailer, etc. : www.mariejogobron.com ■
Bibliografisch ▲François Vermeulen: 57. Een bloemlezing van '58' gedichten geselecteerd door Werkgroep Raymond ten Berge Nederland verschijnt in maart 2009. Intekenprijs (voor 28 februari): 12,5 € (+ 1,77 € verzendkosten voor België; 5,40 € voor Nederland) op rek. 776-5956927 van François Vermeulen, Antwerpen. Vanaf 1 maart 2009: 15 € (+ verzendkosten). ■ ▲In april a.s. verschijnt bij Demer Press de tweetalige uitgave Gedichten voor Tony Mafia/Poems for Tony Mafia: 10 dichters uit Nederland en Vlaanderen:Albert Hagenaars, Rose Vandewalle, Roger Nupie, Paul Gellings, Annmarie Sauer, Joris Iven, Lucienne Stassaert, Willie Verhegghe, Wim van Til en Hannie Rouweler. Vertalingen: Annmarie Sauer (België/V.S.A.) en John Irons (Denemarken).■
Agenda ▲Zaterdag 21 februari 2009, 20 uur in galerie De Zwarte Panter te Antwerpen: presentatie van Keerpunt de nieuwe bundel van Lucienne Stassaert. Bart Stouten leidt in. ■ ▲Woensdag 4 maart, 18 uur: Poëzie-avond rond Jan de Roek. Het Goudblommeke in Papier, Cellebroersstraat 55, 1000 Brussel. Het programma wordt in de volgende aflevering bekendgemaakt. ▲Woensdag 4 maart, 21 uur: Wilfried Patroons: 'Van 't Schijn tot 't Scheld – 400 jaar drinkwatervoorziening in Antwerpen. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.
22 ▲Woensdag 1 april, 21 uur: Luc & Thierry Neuhuys: 'Vertaler, verrader? Over het vertalen van poëzie'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 8 april, 18 uur: Presentatie van de 37ste aflevering van het Bulletin de la Fondation ça ira. Lezing van Nele Bernheim over Norine, 'la Coco Chanel du Nord'. Het Goudblommeke in Papier, Cellebroersstraat 55, 1000 Brussel. ▲Woensdag 6 mei, 21 uur: Rik Wouters brengt eigen gedichten over Catalunya, Barcelona de Guerra Civil. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-RTochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 3 juni, 21 uur: Gert Vingeroets: 'Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Van 6 februari tot 10 mei 2009: Camiel van Breedam, 28 collages (2002-2008), Koninklijk Museum Schone Kunsten Antwerpen. ■ ▲In De Zwarte Panter, tot 5 april: Prentenkabinet van Fred Bervoets; Gekapt van Jan Decleir, Sculptuur van Frans Heirbaut en een groepstentoonstelling met werk van Nick Andrews, Michel Buylen, Michael Bastow, Benjamin Demeyere, Etienne Desmet, Dr. Hugo Heyrman, Marc Kennes, Guy Leclerq, Frank Maieu, Sara Pessoa, Pjeroo Roobjee, Jan Vanriet, Marcel van Maele, Roger Van Akelijen, Frank Wagemans en Ysbrant.17. De installatie Entresol 2008 van Marcel van Maele krijft haar vaste plaats op het binnenplein van De Zwarte Panter. Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen. Open: donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag van 13u30 tot 18 u. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 24 februari 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 133 24 februari 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Het Goudblommeke in Papier vzw in samenwerking met het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Denkend aan
Jan de Roek (1941-1971) Programma
Inleiding: Henri-Floris Jespers Getuigenissen: Clara Haesaert en Lucienne Stassaert Kris Kenis leest gedichten van Jan de Roek Getuigenissen: Frank de Crits en Freddi Smekens Kris Kenis leest gedichten van Jan de Roek Getuigenissen: Herman J. Claeys en Rody Vanrijkel Woensdag 4 maart 2009, 18 uur Het Goudblommeke in Papier, Cellebroersstraat 55, 1000 Brussel.
2
Redactioneel In de spraakmakende bloemlezing Hotel New Flandres kreeg de poëzie van Jan de Roek eindelijk de aandacht die ze ruimschoots verdient. Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid. Ook de scherpste en meest vooringenomen critici van de omstreden bloemlezing erkenden unaniem dat zijn poëzie 'een revelatie' is. Hiermee wordt meteen bewezen hoezeer de dominante poëziekritiek zich laat (mis)leiden door de door de mediatisering opgedrongen canon en op het einde van de rit meedogenloos geconfronteerd wordt met het eigen schrijnende gebrek aan inzicht. Het werk van Jan de Roek, dat in de late jaren zestig in typoscript circuleerde, heeft een belangrijke invloed uitoefent. Het werd nochtans zo goed als doodgezwegen. Reeds in 1972 stelde nochtans een scherpzinnige criticus als Paul de Vree vast dat aangevoeld werd 'dat de Roek verdween op het moment dat hij uitgerust was om een mentorschap zowel in de literaire wereld als op de universiteit op zich te nemen.' In anthologieën werd De Roek totaal geïgnoreerd (ook door zijn vriend Eddy van Vliet...). Dat hij nu eindelijk aandacht krijgt, is te danken aan Dirk van Batselaere, Erwin Jans en Patrick Peeters, die in opdracht van het Poëziecentrum te Gent de beste bloemlezing samenstelden van de Vlaamse poëzie tussen 1945 en 2005. In hun verantwoording schrijven de samenstellers terecht: Zo is het topresultaat van 1980 bepaald door onze keuze uit de Verzamelde gedichten van Jan de Roek, een dichter van wie zelden of nooit werk werd gebloemleesd. Hij oefende vooral in de jaren zestig invloed uit op de pink poets en hun entourage, maar zijn grote impact op de ontwikkeling van de Vlaamse poëzie wordt pas ten volle duidelijk bij de verschijning van het verzameld werk. Samen met Pernath is de eveneens jong gestorven Jan de Roek bepalend geweest voor de krachtige doorwerking van het experimentele paradigma. Wellicht zou de invloed van pink (Conrad, Van Bruggen, Freddy de Vree) en postexperiment (Adams, Bartosik, Van den Brande) zonder De Roek nooit zo groot zijn geweest. * Jan de Roek (1941-1971) was leraar aan de Normaalschool te Hasselt, docent aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten te Gent en assistent aan de VUB. Hij was medestichter van het tijdschrift Ruimten (1961-1969) en redactielid van het tijdschrift Impuls dat grotendeels door zijn toedoen van de grond kwam en waarvan hij tot aan zijn dood de voornaamste stuwkracht was. Bij het overlijden van Jan de Roek was zijn poëtisch en essayistisch werk verspreid over een aantal tijdschriften. Het werd geëditeerd door Jef Barthels, Michel Bartosik & Michel Dupuis en verscheen in 1980 bij Pink Editions & Productions. * De publicatie van Hotel New Flandres (waarover meer in een volgende aflevering) leek de geschikte gelegenheid om Jan de Roek publiekelijk en passend te herdenken. Op initiatief van de vzw Het Goublommeke in Papier organiseert het CDR op woensdag 4 maart een poëzie-avond in het teken van Jan de Roek. ■
3
Inhoud In memoriam Lucienne STASSAERT: Dan Van Severen Draagbaar dossier Jan de Roek Henri-Floris Jespers Lucienne Stassaert Poëtisch Nieuwe bundel van Lucienne Stassaert Bart STOUTEN:Keerpunt Door de leesbril bekeken Connexion Agenda
In memoriam Dan Van Severen. Tussen licht en donker Een in memoriam Dan van Severen schrijven, houdt voor mij een terugblik op een jarenlange vriendschap in. Ik weet zeker dat hijzelf een gedicht zou verkiezen waarin zijn tekens de zegging bepalen, in plaats van een levensbeschrijving met de nodige anekdotes. Ik zou dan ook een gedicht, dat ik ooit aan hem opdroeg, als vertrekpunt willen nemen voor al wat ik er vandaag nog kan aan toevoegen. Een teken van leven, bestemd als louter leniging. En jij, bezwerend die aarzeling. En sindsdien. En nu. En nooit dan bij monde van een naakter helderheid. Terwijl het vuur de lippen bindt opnieuw het geheim omcirkelend, een verleden als vandaag herkend. De angsten gesnoerd, het licht genoemd memento der levenden. Alsof de ziel het leven liet een sneeuwen aanwezigheid. En jij, de afstand betekenend. En sindsdien. En nu. En nooit dan bij monde van een naakter nacht. Als er een woord is dat voor mij de uitstraling weergeeft die in zijn werk ligt besloten dat is dat: leniging. Zijn tekens hebben altijd al een genezende invloed op mij uitgeoefend. En ook de aarzeling, inherent aan de trillingen in het lijnenspel dat, na veel wikken en wegen, op een vlak zou ontstaan, juist die aarzeling brengt verticale en horizontale uit de vrije hand getekende lijnen tot leven. Dan hield er niet van dat men een overwegend sacrale betekenis aan zijn kruismotief wou
4 toekennen. Liever legde hij de nadruk op zijn queeste naar het 'absolute schilderij'. Hij was en bleef op zoek naar een 'naakter helderheid' en besefte heel goed dat hij daarvoor niet alleen het vuur van Eros nodig had. Met zijn grote voorbeelden – Piero della Francesca en Cézanne – kon hij de eeuwen overbruggen en, inderdaad, 'een verleden als vandaag' herkennen. Zijn werk bevat al de stilte van een veelbetekend – lees veelbetekenend – zwijgen, om aldus aan een geheime verbintenis de enige juiste vorm te kunnen geven. Hoe eenvoudig het ook lijkt, is het in wezen even dubbelzinnig als poëzie: Alsof de ziel het leven liet / een sneeuwen aanwezigheid. Laat de ziel het leven en brengt zij, tegelijkertijd, een sneeuwen aanwezigheid in zicht? Ik geloof van wel. Er blijft die afstand, een verte die betekend moet worden. Dat heeft hij verwezenlijkt. Dat beschouwde hij als zijn opdracht, tot op de dag dat hij hiervoor niet langer de kracht opbrengen. Dat drama heb ik van nabij kunnen volgen. Hij kende nu ook dat onmisbare gevoel van bevrijding niet meer, net na de voltooiing van een werk. Er was toen alleen nog gemis. Ik heb hem nog geprobeerd om hem, met een portret van mij als alibi, uit zijn mismoedigheid te halen. Bloemen konden zijn hand nog in beweging brengen waarom dan geen portretstudie... Ook dat bevredigde hem niet. Neem een voorbeeld aan de oude Matisse, stelde ik hem voor. Maak papiers collés of collages. Tijdens ons laatste telefoongesprek, wou hij dat toch eens proberen – wellicht om mij plezier te doen. Veel zin voor humor had hij niet meer. Want, geloof het of niet, Dan was een humoristische humanist. Hij hield van het leven, zolang hij naar zijn atelier kon terugkeren om daar, bij monde van een naakter nacht, het licht te filteren, te laten spreken als memento der levenden. Lucienne STASSAERT 19 februari 2009
Draagbaar dossier Jan de Roek Bibliografie Primaire bibliografie: Jan DE ROEK, Verzamelde gedichten, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1980, 199 blz. Jan DE ROEK, Verzamelde essays, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1980, 301 blz. Secundaire bibliografie: Paul DE VREE, 'Jan de Roek en zijn “wapenbroeders”', in: De Tafelronde, XVII, 1, pp. 40-45. Diverse auteurs. Speciaal nummer van het tijdschrift Impuls, III, nrs 2-3-4, 1972, 160 p. Henri-Floris JESPERS, Toekomstig en onafwendbaar herdenkingsceremonieel, Antwerpen, Walter Soethoudt, 1974, pp. 85-87. Nicole VERSCHOORE, 'Jan de Roek 1941-1971. Verzamelde gedichten en essays', in: Het Laatste Nieuws, krantenknipsel, s.d. [1980]. Henri-Floris JESPERS, 'In ons staat de herinnering als een speer te trillen', in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, “XXXIII, nr. 5, september-oktober 1980, pp. 808-813. Cf. ook: H.-F. J., De Boog van Ulysses, Antwerpen, Soethoudt & Co N.V., 1983, pp. 17-26. Marc REYNEBEAU, 'Ik word een ruïne in het vuur van de tijd. De poëzie van Jan de Roek', in:
5 Ons Erfdeel, 1981, nr. 4, pp. 590-592. Peter BORMANS, 'Een loflied op de vriendschap. Jan de Roek revisited', in: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, nummer 48, herfst 1995, pp. 20-34. Guy GYSSENS, 'Tabula rasa, terra incognita', in: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, nummer 62, herfst 1999.
Jan de Roek: 'In ons staat de herinnering als een speer te trillen' Ik maak mij graag ontvankelijk, maar heb het recht op huisvesting en op geheimhouding. Jan de Roek Nu ik Jan de Roeks verzameld werk gedrukt voor mij zie liggen, een band poëzie en een band essays – een royale uitgave van de Antwerpse Pink Editions & Productions verzorgd door Michel Bartosik pp, Jef Barthels en Michel Dupuis – gaat er opnieuw een wereld open. Jaren heb ik met een door Jan verbeterd typoscript van het monumentale gedicht 'Jeunesse dorée' geleefd; uiterst zelden las ik er voor vrienden uit voor, terwijl we toch zovele avonden besteedden aan geliefde, minder geliefde en onbewust komische dichters. Neen, deze map was er enkele voor eigen gebruik, met de jaren een vertrouwd object, een deel ook van mijn innerlijke wereld en van mijn jeugd. Een tastbare, gevoelige présence. Nu ik deze gedichten bekijk, gezet – o ironie – uit de Life en gedrukt te Weelde, besef ik plots dat Jan inderdaad al negen jaar dood is. Dood. Ik heb de map met het typoscript, enkele foto's en briefjes voorgoed opgeborgen en Jan in mijn bibliotheek tussengeschoven, grijs linnen naast rood (Patrick Conrad pp), blauw (Roger M.J. de Neef) en lichtpaars (Freddy de Vree) linnen. Binnenkort zal ik bij diezelfde PEP-reeks Michel Bartosik pp en Marcel Obiak kunnen voegen. Het toeval is geen toeval – en hoe kan je boeken anders dan toevallig rangschikken (tenzij je pedant bent of ongeletterd, wat overigens vaak samenvalt). Schaarser dan het toeval, dat naar het woord van Novalis niet ondoorgrondelijk is en met regelmatig terugkomt, is de surrealistische coïncidentie. Toen ik enkele jaren geleden Hugo Friedrichs Die Struktur der modernen Lyrik even raadpleegde, vond ik er een naamkaartje van Jan tussen de bladzijden, met de volgende woorden, in zijn haast cuneïform handschrift: 'Slechts de dood maakt / de levende zichtbaar'. Een variante op Pierre Drieu La Rochelle: 'Je sais bien qu'on vit mieux mort que vivant dans le mémoire de ses amis'. Jans handschrift was inderdaad een spijkerschrift: elk woord dat hij schreef was als gekrast met een puntig stukje metaal. Hij kon de spijker op de kop slaan, spijkers met koppen slaan. En, soms, zo hard zijn als een spijker. Juist zeggen waar het op aan komt, doortasten en zich onverzettelijk opstellen: kenmerken van de vrije geest. Van een innerlijk kwetsbaar, neen, gekneusd man. Jarenlang, telkens ik mij naar een begraafplaats begaf – ik heb immers vroeg met mijn doden 5
6 moeten leren leven – dacht ik aan Jan, aan de lange voettocht door Boom onder een bleke doch warme zon. Soms, wanneer ik Michel B. of Marcel B. gadesloeg of beluisterde, zag of hoorde ik Jans intonatie en gebaren. En nu ik enkele foto's bekijk, hoor ik opnieuw zijn stem, die ik ooit omschreef, faute de mieux, als een 'BlackVelvet'-stem. 1963. Een trio: Jan de Roek, Henri-Floris Jespers en Eddy van Vliet, op de dag van de presentatie van Patrick Conrads Cezar & Jezabel. Kort haar, mager, burgerlijk pak.
1965. Een instant foto, begin juli gekiekt in een Grieks café (Akropolis, Koolkaai, Antwerpen) met, aan tafel, de rug tegen de muur, van links naar rechts, Jan de Roek (strak kijkend naar de camera), Henri-Floris Jespers (met roos in het knoopsgat), Jean-Pierre Decarpentrie (alias Christophe), Suzanne de France (toen nog uitgeefster van het door haar echtgenoot, Frédéric de France – bijgenaamd 'Louis XV en ballade' – tot bloei gebrachte en later stilaan wegdeemsterend weekblad Le Courrier d'Anvers) en, op de voorgrond, on profiel links, een vriend van Jan wiens naam mij nu niet te binnen schiet (beroep: kleermaker) en, rechts, 'Pierrot' Herbosch en zijn vrouw Marysa. 1969. Deelnemers aan een panelgesprek aan de Nijmeegse universiteit, georganiseerd door het Doorluchtig Gilde Achter 't Vercken: Jan de Roek naast Michel Bartosik, Paul de Vree, Henri-Floris Jespers, Patrick Conrad, Nic van Bruggen en moderator Maarten van Nierop (+1979).
7 Hoeveel uren hebben we niet samen gesleten in Antwerpen, Brussel, Hasselt, Gent en Boom? Hoe vaak hebben we niet de literatuurbeschouwing voorgoed – de tijd van een vluchtige, lange avond – in nieuwe banen geleid? En veeleisend dat we waren, en zelfverzekerd! Vlijmscherpe bulla's, dwingende plakkaten en plechtige encyclieken behoorden, met niet te luwen enthousiasme, vernietigende ironie en wellustige zwaarmoedigheid, tot ons dagelijks doch nachtelijk arsenaal. We beschikten overvloedig over alle hatelijke kwaliteiten en verrukkelijke arrogantie van de jeugd. (1980)
Flash-backs 1 december 1962. De blinde dichteres Angèle Vannier (1917-1980) was door het grote publiek vooral bekend als schrijfster van 'Le chevalier de Paris', een chanson gezongen door Edith Piaf en hernomen door Yves Montand, Catherine Sauvage, Frank Sinatra en Marlène Dietrich. Op mijn uitnodiging trad ze op 1 december op in de bovenzaal van Café Liberator aan de Comedieplaats in Antwerpen. Ik stel haar voor aan Jan de Roek en Henri Ronse. Oktober 1964. Henri Ronse en ik organiseren in het AMVC te Antwerpen een colloquium met als thema 'L’année dernière à Mariënbad' van Alain Resnais. Deelnemers waren o.m. Henri Chopin (+), Dirk Claus (+), André Desramaux, André Guimbretière (+), Paul Neuhuys, (+) Julien Vandiest, Angèle Vannier (+), Freddy de Vree (+) en Paul de Vree (+). Ik herinner me alleen maar de luidruchtige interrupties van Henri Chopin vanuit de zaal. 1968, colloquium over Paul van Ostaijen in het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Deelnemers, voor zover ik me herinner: Gerrit Borgers (+), Phil Mertens (+), Paul Hadermann, Jean F. Buyck, HFJ en Jan de Roek. 18 december 1968. Poëzie-avond in de 'cité' de Vrije Universiteit Brussel. Jean Weisgerber aanwezig, Patrick Conrad en Michel Bartosik nemen aan de read in deel. Jan de Roek brengt (een voorlopige versie van) 'Don Juan'. Werner Spillemaeckers maakt een verpletterende indruk. Hij leest de cyclus 'Orchidee' (verschenen in Artisjok, I, 1, 31 januari 1968). De onverbiddelijke ontvouwing van een aantal variaties – tot de omkering toe – neemt de allure aan van een feilloze taalmachine die eigen wetmatigheden stelt. Maar de harde kern van het lyricon blijft een adamanten zuiverheid vertonen. Eigen scansie. Assonanties. Sonore constellaties. Het optreden van een dichter. Januari 1969. Jan de Roek publiceert 'Don Juan', een van zijn belangrijkste gedichten, in Artisjok. Tegen de tijdsgeest in (het eerste nummer verscheen op 31 januari 1968) had uitgever Werner Spillemaeckers gekozen voor een typografisch en druktechnisch uiterst verzorgde uitgave. Jan Prinsen tekende voor de lay-out en de cover. In dezelfde aflevering verscheen het gedicht 'Middeleeuwen en motoren' van Michel Bartosik (1948-2008)1. Jan verwachtte heel veel van 1 Henri-Floris JESPERS, 'In memoriam Michel Bartosik', in: Mededelingen van het CDR, nr. 111, 5 februari 2008, pp.
8 Michels talent en introduceerde hem stelselmatig bij zijn literaire kompanen. Ondertussen had ik in gezelschap van Jan de destijds beruchte kroeg De Skalden in Hasselt bezocht. Het kunstcafé maakte als het ware deel uit van een alternatief archipel: Trefpunt (Gent), De Mok en De Muze
(Antwerpen), De Verloren Zoon (Mechelen), Nieuw Babylon (Brugge), Ranonkel
(Turnhout), De Dolle Mol (Brussel). Het was daar in De Skalden dat Jan mij voorstelde aan Jef Sprankenis (1943-2003)2, een belezen, eigenzinnige excentriekeling die van het verlammende klimaat van Hasselt baalde en per se naar Antwerpen wilde uitwijken. Op herhaald aandringen van Jan wierf ik hem aan als halftijdse medewerker. Zo kwam Jef naar Antwerpen, waar hij enkele maanden later de kwaliteitsboekhandel De Groene Waterman oprichtte en vriendschap sloot met Ivo Raes, de zoon van Gaston Burssens. De vroegere uitbaatster van De Skalden 'El' (Elisabeth Hilkens) zou zich later herinneren: Jan was de enige leraar van de normaalschool die de geruchten over “een te mijden kroeg” aan zijn laars lapte. Als hij binnenkwam scheen de zoon. Toen ik na de overname, enkele jaren het contact met al mijn vrienden verloren had, hoorde ik in ’71 (ik werkte toen bij Kunnen) op de radio dat “Jan de Roeck (sic) was omgekomen”. Ik schrok behoorlijk, maar maakte meteen de bedenking “Hoeveel Jannen waren er in België die de Roeck (sic) als familienaam hadden, het zal mijn Jan niet zijn”. Ik zal zijn humor nooit vergeten, de manier waarop hij een biertje bestelde, zijn gegniffel. Februari 1969. In De Tafelronde (redactie: Henri Chopin, Freddy de Vree, Paul de Vree, HenriFloris Jespers) verschijnt een gedicht van Jan de Roek onder de titel 'Jeunesse dorée'. In dezelfde aflevering publiceert Michel Bartosik een bespreking van A Prison Song in Prose van Gerard Kornelis van het Reve. Jef Sprankenis beveelt Waarom kinderen altijd willen dat de Indianen winnen aan, een bloemlezing uit het Nijmeegs Universiteitsblad (NUB) en uit Vox Carolina samengesteld door Hugues C. Boekraad, Pé Hawinkels en Michel J. van Nieuwstadt. Februari 1970. Shaffy-theater te Berchem (gerund door Guido Lauwaert): een woelige solidariteitsverklaring met de stakende mijnwerkers in het Limburgse steenkoolbekken. Op het podium: Julien Schoenaerts (1925-2006)3, Marc Vermeulen voorzitter van de Studiekring Vrij Onderzoek van de VUB) en Henri-Floris Jespers, inleider en moderator. Paul de Vree (1909-1982) bijt als ouderdomsdeken de spits af. Mijningenieur Gerard Slegers (1927-2005), de populaire stakingleider, treedt onder het daverend applaus het sjofele theaterzaaltje binnen en betreedt het podium. Jef Geeraerts ziet in een algemene staking die moet leiden tot federalisme de enige 2-4; Roger M.J. DE NEEF, Luc DELEU, Patrick CONRAD, Marc TIEFENTHAL, Bert BEVERS, 'Necrologisch', in: Mededelingen van het CDR, nr. 112, 21 februari 2008, pp. 4-7. 2 Henri-Floris JESPERS, 'In memoriam Jef Sprankenis', in: Mededelingen van het CDR, nr. 7, 5 september 2003, pp.1-2. 3 Over Julien Schoenaerts en de mijnwerkersstaking, cf. Henri-Floris JESPERS, 'Necrologie: Julien Schoenaerts', in: Mededelingen van het CDR, nr. 78, 18 september 2006, pp. 3-5.
9 oplossing. Teksten van Walter Roland, Roger M.J. de Neef, Willem M. Roggeman, Ludwig Alene, KP-Provincieraadslid Jan De Brouwere... Acteur Jo Coppens rakelt nog eens de incidenten (met Julien Schoenaerts) in de Antwerpse KNS op. Henri-Floris Jespers intervenieert krachtig: 'We zijn niet bijeengekomen om onderlinge vetes uit te vechten'. Gerard Slegers: 'Van ruzies tussen de mijnwerkers en het patronaat ben ik in onderlinge ruzies tussen kunstenaars verzeild!' Marcel van Maele, Herman J. Claeys, Rudy Witse... Jan de Roek leest monotoon en monochroom het lange gedicht 'In hoc signo' voor. Hij wordt door de zaal onderbroken, wordt bijna op awoertgeroep onthaald. Hij is lijkbleek, leest onverstoorbaar verder. Zijn handen trillen. Jespers kapittelt de zaal, hierbij bijgestaan door Slegers. Julien Schoenaerts brengt enkele losse gedachten. Ondertussen blijkt dat geldinzameling 7.300 F opgebracht. Slegers dankt namens de 23.000 stakende mijnwerkers. 'Onder het zachte, monotone en bezwerende fluitspel van Cochius loopt het Shaffy-theater leeg', zo besluit Stan Lauryssens zijn artikel in De Nieuwe Gazet van 16 februari 1970. Heeft Stan de legende bij de foto bedacht: 'Initiatiefnemer Henri-Floris Jespers en stakingleider Gérard Slegers, of: het woord en de daad broederlijk naast mekaar'? Dat zal wel. In de zomer van 1970 publiceert De Tafelronde een nummer gewijd aan de Franstalige Antwerpse schrijver Guy Vaes. De bijdrage van Jan de Roek, het gedicht '64 façons de contempler Guy Vaes suivies d'une certitude ou presque' In datzelfde jaar 1970 verhuisde Hugues C. Pernath (1931-1975) naar een ruim appartement aan de Otto Veniusstraat, en Pruts nam zijn appartement aan de Ommeganckstraat over. In de slaapkamer hoorden we de leeuwen in de Dierentuin brullen. Datzelfde jaar huwde Hugues met Myra Vecht, de Joodse vrouw die haar kinderjaren in het concentratiekamp van Theresienstadt had doorgebracht. Voor haar schreef hij 'De rimpels van augustus', een cyclus die ik met hem naar het Frans vertaalde. Jan de Roek zou de Duitse vertaling voor zijn rekening nemen, maar het lot besliste er anders over. Remi Goldmuntzcentrum, Antwerpen, 11 februari 1971. Read-in met o.a. Nic van Bruggen, Patrick Conrad, Gust Gils (1924-2002), Hugues C. Pernath, Paul, Snoek (1933-1981), Laurent Veydt (1936-1992), Eddy van Vliet (1942-2002). Bij wijze van inleiding leest Jan de Roek 'Dien avond'. Naast hem, een spook van Albert Szukalski waarvoor Patrick Conrad model stond. In het kader van de Vlaamse poëziedagen te Deurle-aan-de-Leie hielden Rein Bloem en ik op zaterdag 5 september 1971 een lezing over het maniërisme. Jan de Roek was de vrijdagnacht brutaal overleden, slachtoffer van een gruwelijk verkeersongeval. Aanvankelijk was ik met Jan afgesproken dat we op vrijdag namiddag naar Deurle zouden rijden, daar feestelijk gaan tafelen en overnachten om dan 's zaterdags fris en monter aan de literaire parade deel te nemen. Woensdag 2 september liet Jan mij weten dat we toch niet 's vrijdags zouden vertrekken: hij ging die avond naar een
10 huwelijksfeest... Uiteindelijk reed ik naar Deurle met Clem Schouwenaars (1932-1993) en Toon Brouwers. Het was daar, in Deurle, dat een diep ontroerde Clara Haesaert ons tien uur 's ochtends bij wijze van begroeting het overlijden van Jan meldde. Het was daar, in Deurle, dat ik Line Lambert ontmoette, die in de tuin van het kasteeltje van burgemeester dr. Antoon de Pesseroey (1917-1979) minzaam de genodigden begroette. Ze was klein van gestalte maar straalde niettemin iets junonisch uit. Een vrouw met karakter, dat zag je meteen. Het was daar, in Deurle, dat Freddy de Vree (1939-2004) mij bij zijn aankomst rond 12 uur een akelige droom over een verkeersongeval vertelde. Ik verdacht hem eerst van misplaatste galgenhumor. Maar neen. Hij was erg aangedaan. Achteraf bleek het om een premonitoire droom te gaan. Een jaar later werd hij in precies de gedroomde omstandigheden zelf het slachtoffer van een accident, waarbij zijn mede-inzittende het leven verloor.
Coda 1 februari 1973, restaurant La Rade, Antwerpen. Michel Bartosik wordt plechtig geïnstalleerd als Pink Poet. Hij spreekt zijn dankwoord uit: Vier jaar geleden sprak een Pink Poet avant la lettre, Jan de Roek, mij als volgt toe: 'Wees niet bang. Het woord vaderland heeft geen betekenis; wij zijn allen voortvluchtigen tot wij in elkanders armen vallen, in elkanders armen vallen. Kom, wij verwachten u in deze verlaten weelde als één der onzen.' En boven deze tekst schreef hij: Ganymedes. Mijn taak als wijnschenker heb ik vanavond voor de laatste keer volbracht. Ganymedes is tenslotte even mooi als de goden. Pink wordt men niet: men is het. (24 februari 2009)
Jan de Roek: Verzameld werk Nadat een vorige uitgever had afgehaakt verscheen het verzameld werk van Jan de Roek in 1980 bij Pink Editions & Productions. Jef Barthels, Michel Bartosik en Michel Dupuis stellen in het woord vooraf van de Verzamelde gedichten: Wil men op het poëtisch oeuvre van Jan de Roek enig licht werpen, dan moet men, zonder daarom scherpe grenslijnen te trekken, een onderscheid maken tussen de bundel Jeunesse dorée […] enerzijds en de meeste latere teksten anderzijds […]. Waar het lange collagegedicht Jeunesse dorée veelal nog op de alleenspraak van een weekdier in zijn schelp gelijkt […], richt Don Juan zich naar de buitenwereld en heft zijn verschrikkelijke, vastberaden stem […]. Het is ongetwijfeld juist dat er een evolutie merkbaar is in De Roeks lyriek. 'Jeunesse dorée' is een collagegedicht, door de dichter zelf persklaar gemaakt, waarbij hij louter gebruik maakte van bestaand materiaal. De verschillende delen van dit lang gedicht werden niet volgens chronologische
11 en / of stilistische maatstaven gearticuleerd. De bezorgdheid om een bepaalde dialectiek tot uitdrukking te brengen binnen een afgerond geheel blijkt zwaarder gewogen te hebben dan de innerlijke wetmatigheid der samenstellende delen. In de cyclus 'Herinneringen aan een vorig jaar' stelt Hugues C. Pernath: Ook ik schreef geen waarheid, Doch ik denk niet dat het een leugen was. Dit geldt alleszins voor Jan de Roeks bekentenislyriek, een hoogtepunt van onrechtstreekse mededeling. De tekst werd doelbewust gearrangeerd (in de muzikale betekenis van het woord) met het oog op het uitwissen van sporen: de autobiografische anekdotiek (sporen van een andere dan bijzonder gevoelsbetrokken anekdotiek zijn, buiten erudiete verwijzingen, nauwelijks te vinden) werden door Jan de Roek meesterlijk opgetild tot een onpersoonlijker niveau. Eenmaal vastgelegd in het gedicht verwerft de particuliere muziek een universele draagwijdte. Particuliere thematiek en idiosyncrasieën worden aldus exemplarisch. In het essay Poëzie en logos verwijst Jan de Roek naar T.S. Eliot: Het gevoel is uitgangspunt […] maar weldra echter maakt het plaats voor de 'struggle […] to transmute personal and private agonies into something rich and strange, something universal and impersonal'. De gedichten die na 'Jeunesse dorée' ontstonden verschijnen als manifesten, principiële verklaringen en vermaningen, gekarteld tussen eindeloos droevig vaststellen en haast militant fulmineren. De dichter die verklaarde te leven 'onder een strakke wijsvinger van terreur' spelt nu de les. 'Dien avond' is een uitzondering: een gelegenheidsgedicht in het verlengde van het zogenaamde VECUgedicht, het sluitstuk van 'Jeunesse dorée' dat overigens een soort addendum of post-scriptum vormt en dat Jan zelf als onafgewerkt beschouwde. Het lijkt mij echter zinvoller te wijzen op de onverbiddelijke ontplooiing van een lyrische logica: de constanten – ook in de metaforiek – wegen mijns inziens zwaarder door dan de verschillen, en het oeuvre van De Roek wordt precies gekenmerkt door een uitzonderlijke, unitaire coherentie. Dit geldt niet alleen voor het lyrische domein – een soort hortus conclusus met een beeld van Eros en een van de Commandeur – doch gaat tevens op wanner de vergelijking poëzie-essayistiek doorgevoerd wordt. Dat de cyclus 'Jeunesse dorée' een alleenspraak zou zijn terwijl de dichter zich vanaf 'Don Juan' tot de buitenwereld richt, lijkt mij voor een stevige nuancering vatbaar. Hoe troosteloos, eenzaam en hopeloos ze ook mogen overkomen, de gedichten van 'Jeunesse dorée' richten zich nog, meestal verwijtend weliswaar, tot de bevoorrechte lezer(s) voor wie ze geschreven zijn; 'Don Juan' en de latere gedichten zijn de alleenspraak van een vereenzaamde en vertwijfelde enkeling – de stem eens roependen in de woestijn die zich van de tevergeefsheid van zijn razend en radeloos fulmineren
12 bewust is. Het steeds toenemende leed komt hoe langer hoe schrijnender tot uitdrukking in een uitzichtloze opstapeling van beelden en metaforen – nu niet langer om te loven maar om te laken. 'Jeunesse dorée' kan inderdaad gekenschetst worden als 'het verslag […] van een hypergevoelig gestel dat vanuit de egelstelling een verschrikkelijke wereld registreert'. Maar dit geldt ook voor de latere gedichten – waaruit geen enkele hoop meer op, geen enkel vertrouwen meer in de mogelijkheid tot intersubjectieve relaties spreekt. Het lijkt me zinvol aan te stippen dat Jan de Roek overwogen had zijn bundel Décadence te betitelen. Met Pierre Drieu La Rochelle kon hij verklaren: 'Je me suis trouvé comme tous les écrivains contemporains devant un fait écrasant: la décadence'. Bij Jan de Roek lezen we: 'En steeds en overal dezelfde vergulde letters / Décadence'. Of nog, met betrekking tot Patrick Conrad: Ik luister naar zijn klaterende woorden als het ruisen van een beek breekt hij als een twijg tussen zijn vingers de woorden rococo en décadence. Op andere plaatsen bestempelt de dichter zich als een der 'laatste erfgenamen', 'één der laatsten / van een adellijk geslacht', of hij verklaart Ik ben van een laat en duister koninkrijk de laatste infante. In verband met het dandyisme sprak Baudelaire van 'une gangrène de l'âme'. Dit koudvuur woekert door de hele bundel voort. De metaforiek wordt beheerst – buiten het bestiarium der metamorfosen 4 – door vuur en ijs: 'Ik ben een levende toorts' en 'De tijd bevriest tot ijs'. Of nog: 'Mijn gletsjers smelten niet meer. / […] De gevleugelde hartstocht grijpt mij niet meer aan'. Deze topoi van het verval als schrikkelijk gelaat van de tijd illustreren 's dichters fascinatie door en angst voor fysieke en psychische aftakeling. 'Schrijven, zegt De Roek, is getuige zijn van zijn eigen sterven maar daardoor ook precies van eigen leven'. 'Jeunesse dorée' wemelt van concrete aan- en verwijzingen die echter zelden onverhuld vertaald worden. In deze uiteindelijk toch fictieve autobiografie werden feiten en anekdotes verweven tot een tijdeloze textuur – tekst en weefsel. Alles wat te duidelijk aanwijsbaar is en dus een eenzijdige, eensluidende en eenvoudige lectuur mogelijk maakt, werd zorgvuldig weggewerkt, zodat we uiteindelijk te maken hebben met een palimpsest. Zelden heeft een dichter met zoveel evocatie- en trefkracht een dergelijk klimaat van desolaatheid coherent weten op te roepen. Het onafwendbare onheil greep vond reeds plaats, de dichter spreekt vanuit een tot mythische dimensie uitgegroeid 4 De theriomorfe beeldspraak van Jan de Roek verdient een studie. Cf. Gilbert DURAND (Les structures anthropologiques de l'imaginaire, Paris, Presses Universitaires de France, 19632, pp. 63-86) wijst erop dat de bestialiteit een eeuwig symbool is van Chronos en Thanatos, een 'visage thériomorphe du temps'. Fundamenteel voor De Roeks bestiarium is zijn essay over Hugo Claus.
13 verleden, vanuit een geteisterd, leeggeplunderd en verschroeid grondgebied waar hij ooit over heerste – in een ver saeculum aureum dan. En wat hij in het heden nastreeft, de gemoedsbewegingen die hij nauwkeurig registreert, zijn de mythische, dus cyclische herhaling van de oorspronkelijke doch weliswaar verhulde crisis. 'Mijn lippen zijn vergezeld' zegt Jan de Roek en Mijn verdriet is cryptogaam, geharnast en verschuilt zich achter schaduwgras en helmkruid en hapert in mijn keel. Blazoenen; emblemata; heraldieke elementen; een metaforiek in dienst van wat de inleiders hebben genoemd 'de alleenspraak van een weekdier in zijn schelp', maar waarbij de nadruk dient gelegd op de schelp, het pantser, het harnas en niet op het weekdier; het gebruik van militaire termen; een atmosfeer van complotterende medeplichtigheid waarbij duistere Florentijnse aanslagen worden beraamd of platoonse banketten gehouden, dit alles verwijst naar een tastbaar wereldbeeld dat meer beïnvloed wordt door concrete relaties van man tot man dan door abstracte principes. Toch heeft de dichter gelijk wanneer hij verklaart: 'Ik heb alles gezegd'. Al staat hij dan 'omringd van religieuzen, een lijfwacht / van vrienden en hagen van mensen', toch zal de lezer tot wie hij zich richt – het gaat immers om een boek voor iedereen en niemand – hem treffen in zijn 'eeuwige gevangenis, geweldig reservaat'. De desolaatheid, het onoverkomelijke verdriet dat uit 'Jeunesse dorée' spreekt wordt met grootse allure verwoord. De verbinding van bezwerende toon en nuchtere constatering wekt soms reminiscenties op aan de Prediker of aan Marcus-Aurelius. Een en ander houdt ongetwijfeld verband met wat in het woord vooraf beschreven wordt als 'de voortdurende vernedering, het masochisme en vooral een zeer scherpe zelfironie' die de ingrediënten vormen van Jan de Roeks zelfkwellend schrijverschap. Schrijven als schrijnende zelfportrettering – een Santa Sudore? Misschien; maar de teksten die hij haast manisch telkens opnieuw op het weefgetouw zet, vormen ongetwijfeld een Nessuskleed. Deze masochistische instelling uit zich onder meer in de volledige en onvoorwaardelijke onderwerping aan de geliefde, een thema dat aan de basis ligt van een weelderige metaforiek. Het gaat telkens opnieuw om een hopeloos 'onuitsprekelijk / en meelijwekkend / van je houden'. Liefde is de bron van een wellustige romantic agony. Maar waar hij zich in 'Jeunesse dorée' als (passieve) flagellant definieert, zo zal hij vanaf 'Don Juan' zijn striemende kastijding op de buitenwereld afwenden. In wat de mythe van Don Juan is geworden zijn er duidelijke sadistische en narcistische elementen verweven5: Kierkegaard, Byron, Baudelaire, Apollinaire, Block, Trakl, Joyce, Bataille, ze 5 Béatrice DIDIER, 'Sade et Don Juan', in: Obliques, 1974, nr. 5, pp. 67-71; Guy VOGELWEITH, 'Don Juan et Narcisse', ib., pp. 7-16.
14 verwijzen allen naar Don Juan. Roger M.J. de Neef stelt dat 'Don J(u)an de Roek, onder een bedrieglijk licht […] zijn satanische wereld' overdenkt, 'Met beleefde rancune en bitterheid – niet langer de exclusieve eigenschappen van Byron – met een hoofse soms vernietigende humor' weliswaar.6 De Roek verwijst expliciet naar Lord Byron, die hij terecht een onderschat dichter vond. (De gelijkenis van Jan met Byrons portret door Harlow is trouwens sprekend.) Met betrekking tot Byrons Don Juan verwijst John Cowper Powys naar de stem- of peetvader aller dandies, Alcibiades. Zo kiest men zijn familie. Don Juan, Sade, Narcissus: de imposante figuren die het ernstige, sacrale, theatrale en wrede spel van de begeerte, van de drift incarneren – de dodelijke metamorfosen van de spiegel. Kwalijk opgekropt, met scha en schande, schuilt, achter mijn valse leuzen, thans mijn schaamte, mijn schande, verziekelijkt mijn gispende en gistende, briesende begeerte onder ijs en hagel. De kringloop is rond. Schriftuur en begeerte; tautologie en theater. (1980) Henri-Floris JESPERS
“Gij zult weten dat alleen het leven ongeneeslijk is” Herinnering aan Jan de Roek Tijdens een poëzieavond, ik meen in de loop van 1969, zou ik Jan de Roek voor het eerst zijn gedichten horen voordragen. Jan was zeker niet de meest bekende dichter, maar vanaf het moment dat hij 'Mijn vriend' voorlas, was het gedaan met de gezapigheid van lyrisch bedoelde, wel of niet maniëristische of zijdelings geëngageerde poëzie. Zijn zegging getuigde van een gestrengheid, die geen halve poëtische waarheid toeliet, alsof hij zijn verzen let een mespunt had neergeschreven. Die sprongen als bloemen open – maar in hun stuifmeel zat dynamiet. Dit was een dichter die trefzeker met beelden omging en deze zo wist op te laden dat ze iets onherstelbaars in zich droegen, een lading voor een kaalslag. Dat gebeurde gedurig net niet, al behoorde dat tabula-rasa-element alleszins tot de mogelijkheden. Dat vermoeden werd nog eens bevestigd toen ik hem, een korte tijd later, zijn 'pièce de résistance' – c'est le cas de le dire – of het gedicht 'Don Juan' hoorde voorlezen: een gedicht als een kathedraal met zowel water- als vuurspuwers. Het eigenaardige van zijn lyriek kwam er naar mijn gevoel op neer dat, ondanks al de metaforen, elk vers als een pijl werd afgeschoten. Hij bleef mikken op het 6 Roger M.J. DE NEEF,'”Je ne veux pas!”: Don Juan van Jan de Roek', in: Impuls, jg. 3, 1972, p. 54; pp. 47-48.
15 ere punt van de zelfontraadseling: in de roos die ook voor een mystica als Hadewych het streefdoel was. Het ritme van zijn verzen was meteen herkenbaar en even duidelijk als een litteken. Dat Jan de Roek zijn collega-dichters op een bijzonder spitsvondige manier kon voorstellen, bewijst het gedicht 'Dien avond', geschreven naar aanleiding van een poëziemanifestatie in het Romi Goldmuntz Centrum. Zonder binnenpret of een bepaalde soort leedvermaak, dat nu in de mode is, wist hij telkens de zwakke én sterke kanten van de aanwezige dichters met een rake typering te illustreren. Een van de 'poètes admis' stelde Jan aan het publiek voor als 'de professor', een aanfluiting of karikatuur van zowel zijn persoon als zijn dichtkunst. Zo voelde ik dat tenminste aan. Hijzelf wou er met geen woord op ingaan, daarna. Maar zijn reactie sprak boekdelen. Een ander, minder opvallend facet van zijn werk, komt vooral in het 'gelegenheidsgedicht' 'In hoc signo' tot uiting, namelijk de ingezouten kritiek op 'deze gedesinfecteerde, geprefabriceerde tijd'. Dit gedicht klinkt nog steeds alsof het vandaag is ontstaan. De feitelijkheid die altijd al bij het poëtisch proces hoorde dat hij zowel met als tegen zichzelf wou inspannen, wordt hierin via een reeks vaststellingen in het geheel geïntegreerd. Hier is een onheilsprofeet aan het woord, in het land van de ondergang. Jan had mei 68 niet nodig om te protesteren – zijn verbeelding was al lang aan de macht. Als mens zou ik hem beter leren kennen tijdens informele bijeenkomsten in De Muze. En dan kwam hij eens niet als een 'poète du mal d'exister' op mij over, wel als een heel beminnelijk man met een geheim gehouden kwetsbaarheid. Daar zou ik hem ook voor de laatste keer ontmoeten. Jan was toen als jurylid betrokken bij de Poëziedagen in Deurle, de plek waar ik zijn dood nog zou vernemen. Kort voordien had ik een akelige droom gehad van een begrafenisstoet, onderweg naar een graf? Mar: van wie? Ik veronderstelde tenslotte dat ikzelf ten grave werd gedragen. Niemand leek mij te zien, ik was de spookbegeleidster van een groep. Een van zijn gedichten eindigt met 'Niets gaat ooit verloren'. Ik hoop dat een of andere verlichte uitgever weldra bereid zal zijn om een nieuwe uitgave te verzorgen van zijn verzameld werk. Lucienne STASSAERT
Poëtisch Nieuwe bundel van Lucienne Stassaert Zaterdag 21 februari werd de nieuwe dichtbundel van Lucienne Stassaert in De Zwarte Panter te Antwerpen voorgesteld door Bart Stouten, die een heuse, wat eenzijdige lezing ten beste gaf. De dichteres las enkele gedichten, waarna uitgever Leo Peeraer de eerste exemplaren overhandigde aan Stassaert, Stouten en gastheer Adriaan Raemdonck. Waren o.m. aanwezig: Manu van der Aa, Maris Bayar, Vera Alexander Beerten, Luc Boudens, Jan van Broeckhoven, Jean de Crée, Marleen de Crée-Roex, Anouck Ganzevoort, Jean Emile Driessens, Jo Gisekin, HenriFloris Jespers, Kris Kenis, Pruts Lantsoght, Bob Lebacq, Karin Lebacq, Roger M.J. de Neef, Luc Neuhuys, Thierry Neuhuys, Roger Nupie, Bert Popelier, Gerd Segers, Kees Snoek, Werner Spillemaeckers en Wim Zaal.
16
Keerpunt Lucienne Stassaert heeft in haar rijke carrière als dichteres veel verschillende paden bewandeld die uiteindelijk leidden tot een zeer sterke, zelfbewuste, originele poëzie met grote gevoeligheid voor de mogelijkheden, maar ook grenzen van taal – taal zonder opsmuk of irrelevante details; uitgepuurde poëzie, zeg maar, waarin vele boegbeelden of mentoren als dramatis personae werden opgevoerd met wie Lucienne Stassaert zich dan ook deels identificeerde, en dit vooral om het proces dat die paradigmatische personages hadden doorlopen (ik denk aan spirituele gidsen zoals Hadewych, Sylvia Plath, Aphra Behn en Emily Dickinson), om dat proces verder uit te diepen, om het te continueren in een nieuwe, heel eigen richting. Met die dramatis personae kwam zij zelf 'in aanraking', om het met de titel van haar bundel uit 2005 te zeggen. En wijzelf kwamen met hen in aanraking via het prisma van de dichtkunst van Lucienne Stassaert. De thema's die haar een leven lang beroerd hebben verstrengelden telkens in nieuwe configuraties van verzen, nieuwe poëtica's inzoverre een bepaalde poëtische kijk van de dichteres aan herziening toe was. Want één ding is duidelijk: ze maakte het zich nooit makkelijk, ook niet in dit overduidelijk testament, waarin ze niet in de valstrik van een bepaalde poëtische formule wil lopen. De indruk die ik krijg is dat Lucienne Stassaert aan een weefgetouw zit, waarvan ze de draden steeds opnieuw uit elkaar haalt, om de figuren die ze eerder geweven heeft nog maar eens ongedaan te maken, en uit te zoeken of de creatie van nieuwe figuren en vormen aan de orde zijn. Ze kiest voor de route van de verdamping, zoals Emily Dickinson, wier vluchtige poëzie – vluchtig in de zin dat het geviseerde object kantelt, wentelt, alweer een kwartslag gedraaid is door nieuwe kennis, nieuwe ervaring – wier vluchtige poëzie via brieven verstuurd werd, brieven als poëzie, brieven die daardoor opgetild werden uit hun gebruikelijke status, of anders gezegd, bekeken vanuit het standpunt van de poëzie, brief geworden verzen die de 'gravitas van druk' omzeilden, de autoritaire ernst van druk, het heilig geloof van dichters en uitgevers in de definitieve bezegeling, misschien zelfs ook aan de wens om gedrukt te worden, aan de druk als einddoel van de poëtische arbeid. Toen ik haar daar een keer over polste, reageerde Lucienne Stassaert veelzeggend dat de 'noodzaak' van haar poëzie zo groot was dat ze ontsnapte aan alle publicatie-opportuniteiten. Het proces zélf, daar was en is en blijft het haar om te doen. Al mogen we niet vergeten dat er zich, net zoals bij Sylvia Plath, bij Lucienne Stassaert een verlangen laat voelen om erkend te worden, 'begrepen'. Niet zozeer door de lezers van De Morgen of De Poëziekrant, maar door die ene lezer die de confrontatie met haar aangaat. U dus. U en ik. Er moet een taal worden gehanteerd die 'aankomt'. Maar dat is niet eenvoudig, gegeven het complex karakter van de poëtische ervaring. Vergeten we ook niet dat het poëtisch proces van Lucienne Stassaert zich in diverse media voltrekt, en zelfs binnen eenzelfde medium in verschillende vertakkingen. Lucienne creëerde niet nààst maar
17 door elkaar heen muziek, visuele kunst en literatuur, en binnen de literatuur wijdde ze zich aan poëzie, toneel en proza. Er werd getekend naar een tekst toe, teksten werden geïllustreerd, pianocomposities inspireerden poëzie, enzovoort. Lucienne Stassaert is een zeer intelligente vrouw, maar ze 'voelt' in de eerste plaats. Ze scant inhouden, zoals een scanner in het ziekenhuis het lichaam van een patiënt aftast. Net zoals de scanner vindt ze inhouden die slechts kenbaar blijken in momenten van genade. Ik gebruik het beeld van de scanner, omdat we hier in deze nieuwe verzenbundel te maken hebben met een oncologische pathologie. De wildgroei wordt bestudeerd. Wildgroei van cellen, dat zeker, maar ook een wildgroei die eigen is aan het leven zelf en die doorgaans aan het zicht onttrokken blijft. We zien dat leven immers veel te graag als een controleerbare groei, als beantwoord aan prognoses en verwachtingen. Niet zo in deze nieuwe verzen, die op zoek zijn naar ontsporing, naar reacties die het automatisme van gebruikelijke actie-reactie fnuiken. Lucienne breekt met alle conventies, legt haar leven op de operatietafel en laat de scanner van haar taal het ware werk doen. De pathologie van het leven – het leven en vooral de liefde als een ziekte, Proustiaanse invalshoek die ook Beckett gehanteerd heeft, de pathologie van het leven maakt als thema dankbaar gebruik gebruik van een haarscherp geobserveerd ziekenhuisverblijf. Het lichaam kan zichzelf, behalve de benauwende momenten van angst en vertwijfeling, ook alle passiviteit veroorloven om te laten gebeuren wat noodzakelijk of onafwendbaar is, om het even of het nu gaat om een zoveelste onderzoek of een langdurige rust in bed. Er wordt geleefd, de actieradius van het eigen initiatief is beperkt topt het uitzoeken van de juiste taal. En zelfs dan nog lijkt het alsof de taal zélf het selectieve werk doet. Alsof de enige taal die past bij de beschrijving van deze moeilijke situatie uit eigen beweging naar de dichteres toekomt. Het 'overkomt' haar allemaal. We zijn als lezer mee getuige van dat proces van overname. De ziekte neemt over, de ziekte van het leven. De ziekte van de liefde. De dichteres is niet 'gelaten' in de zin dat de evolutie van die ziekte haar koud zou laten, ze is wel op een heel inspirerende manier 'passief' in de zin dat ze een dankbare kans benut om het levensproces in volle 'actu exercitu' te betrappen. Ik zou deze bundel niet willen vergelijken met een stilleven, al vind ik veel picturale en evenwichtige, netjes gechoreografeerde elementen, maar wel – en nu gebruik ik een vers van Lucienne Stassaert – met een soort stilleven dat zich oplaadt, of om het energetisch te laten klinken, met een tableau vivant dat gaandeweg aan kracht wint. Er is in elke geval een hechte samenhang die zeer mooie verbanden van het ene naar het andere gedicht toelaat. We komen in deze bundel over de pijn van het bestaan terecht in een licht-donker wereld die aan Edward Hopper doet denken. Net zoals je bij Hopper heen en weer geslingerd wordt tussen de pijn en de rust van het isolement, ervaar je in de gedichten van Lucienne Stassaert hoe de existentiële
18 pijn door ziekte geïntensifieerd wordt, maar hoe de verwoording van die intensifiëring tegelijk ook berusting mogelijk maakt. Taal helpt. En de vraag is dan eigenlijk hoe dat komt. Het antwoord op die moeilijke vraag houd ik nog even in petto.Let u straks eens, bij het voorlezen door Lucienne, op de toon van deze poëzie; die is ondanks het onderwerp en de behoorlijk compromisloze zelfconfrontatie toon heel luchtig. Die luchtigheid is het excuus voor een vector die zich onzichtbaar haast uitstrekt van het banale en tijdelijke naar het meta-existentiële en eeuwige. Niet voor niets wordt de bundel aangekondigd als zeven cycli die de dichteres moeten toelaten alledaagse thema's om te toveren tot poëzie. Elke cyclus is een excuus voor transformatie, transformatie is hoe dan ook een centraal, cruciaal gebeuren in de hele bundel. Van keerpunt tot keerpunt vervolgt de lezer zijn reis met Lucienne Stassaert doorheen de tijd. Hààr tijd, maar dankzij de poëzie ook de tijd van de lezer. Het zijn immers zijn dagelijkse, overbekende onderwerpen die op een verfrissende en verrassende wijze worden aangesneden in deze heel open, ademende poëzie. Wat mij opvalt is de overdrachtelijke veelkantigheid van de notie dood. Dood wordt, a.h.w., elke transformatie in ons leven. Elk afscheid nemen. Ik had het over een vector. Dood is het eindpunt van de vector. Het beginpunt is elk nieuw moment van transformatie. De meest krachtige wezenstrekken van deze nieuwe poëzie zijn telkens te herleiden tot een hardnekkige poging van de dichteres om de grote tegenstellingen in haar bestaan (maar ook in ons bestaan) zo dicht bij elkaar te brengen, dat ze haast in een poëtische paradox gaan samenvallen. Het doet me denken aan de 'coincidentia oppositorum' van de Duitse mysticus meester Eckardt. Pijn wordt schoonheid, dood wordt niet langer een gevreesd eindpunt, maar een bestemming, of sterker nog, een inwijding in een ultieme werkelijkheid, een excuus tot onthechting ook, tot het ervaren van een afwezigheid die ook aanwezigheid kan worden. Het is de omgang met die zeer moeilijke paradox die deze poëzie zo magnetisch maakt, en Lucienne Stassaert als een mystica doet verschijnen voor ons. En als mystica neemt ze dan graag (in de geest van alle mystici die ons zijn overgeleverd) de gelegenheid te baat om haar weinig aan de verbeelding overlatend antikatholicisme te verwoorden. Deze poëzie-mystiek is een daad van verzet: verzet tegen gevestigde ideeën, tegen een door macht getekende omgang met de ziekte, zoals we die allemaal al eens ervaren in onze ziekenhuisbezoeken.Het gevaar waaraan de dichteres zich blootstelt, is dat ze zich in een hoek geschilderd zou hebben. Ze is de existentiële pijn zo diep binnengedrongen dat ze rakelings in de buurt komt van de dood. Niet zozeer letterlijk, dan wel figuurlijk. De poëzie is eschatologisch, gaat in de richting van het extreme. Als je zelfs de dood bezongen hebt en meester bent in zekere zin, wat vermag je poëzie dan nog, wat is dan de volgende stap? Het is een Beckettiaans probleem. En beslist ook een afrekening die Sylvia Plath parten speelde.
19 Laat ik even inzoomen op dat raadselachtige onderwerp van de dood. Dood is bestemming, zei ik al, inleiding tot ultieme werkelijkheid. Maar dood is niet een gefixeerd, monolitisch, stabiel of monumentaal einde. Dood is 'in beweging' als het ware. Dood komt in crescendo en decrescendo. Dood komt er ook in diverse gradaties (Wat voor dood? Vraagt Lucienne Stassaert zich veelzeggend af). Dood is de eigen schaduwzijde in deze poëzie, een schaduwzijde die niet wordt weggemoffeld maar juist gethematiseerd. Dood komt in crescendo en decrescendo. We ervaren de momenten vlak ervoor, de momenten die tot in de eeuwigheid gerokken worden. Ja, er zit veel rek in deze woorden. Lucienne Stassaert beschrijft in kleine details een zog. 'bladval' met alle verraderlijke details. Dood is natuurlijk niet alleen de eigen dood, waarvan de realiteit heel moedig en haast vanuit een houding van afzijdigheid geconfronteerd wordt. Dood is ook de dood van anderen. De anderen roepen Lucienne Stassaert. De anderen zijn dan vooral (of vallen samen met) de man, de vriend en de vader. Je zou kunnen zeggen: het verbeelde, ultieme, utopische, ideale personage, de 'Hem' die vergoddelijkt is, verdroomd. Deze zoektocht naar de essentie van eigen existentie is ook een doorgronden van de existentie van 'Hem', met een hoofdletter, wie dat ook weze. De ander, het alter ego, de mysterieuze vriend, de vader, of (waar voorgaanden samenkomen) de problematische god daarboven waarvoor Emily Dickinson, haar hart een beetje vasthoudt, omdat de naam 'god' niet noodzakelijk synoniem is voor het allermooiste, het allerbeste; er is ook de dytopische connotatie van het kwaad, het ergste, het in onze nachtmerries gevreesde. Dood is vooral ook de dood van de andere patiënten, dood is de dood van de ander die je nodig hebt. Toch blijven al die anderen gewoon 'mensen' zoals u en ik. De mens als een dier. Dit leidt haar tot een analyse van dood en ziekteproces bij andere patiënten en tot een bikkelharde afrekening met de medische wereld. Die medische wereld staat tegenover de emoties, de emoties die het ware voedsel voor een galgenmaal worden. De bundel van Lucienne Stassaert is een soort superfoetatie: het ontsporende gezwel verwijst naar de dracht van een baby, de dracht van de poëzie wellicht. De woekering van het gezwel is eveneens de woekering van de woorden, die een halt moet worden toegeroepen in een poëzie die juist een excisie is, een indijken, een afremmen, een uitsnijden. Maar er is ook een positieve manier om naar de woekering te kijken: de poëzie woekert in de zin dat ze haar gang gaat met Lucienne Stassaert. Lucienne moet er zich aan overleven, aan die poëzie die haar eigen weg gaat. En gelukkig maar is er die overgave. En die overgave maakt Lucienne Stassaert tot een wondermooie dichteres. Maar het allerbelangrijkste is de muziek van de pijn. Heel de bundel is muziek, commentarieert op muziek, maar wil zelf ook muziek zijn, fugatische muziek in een verstrengeling van thema's.
20 Een van die grote thema's is – vanzelfsprekend – de tijd. Tijd is in een leven geconditioneerd door ziekte uiteraard vijandig, zou je denken. De vraag is voortdurend, net zoals voor Marcel Proust die gedreven, zelfs opgehitst wordt door de tijd tijdens het schrijven van zijn monumentale Recherche, de vraag is voortdurend hoeveel tijd er nog rest. Tijd is ruimte; tijd is, net zoals bij Proust, diepte. Lucienne 'zinkt af naar het onbekende', lees naar de donkere bodem. Maar paradoxaal genoeg is er ook sprake van een 'gewist heden', in de zin dat het heden (zegt de dichteres) 'een mikpunt wordt van het verleden'. Alsof het heden vanuit het verleden geviseerd wordt. Elders wordt de tijd opgeheven in een gevoel van virtualiteit. 'Ik verwacht hem elk moment te zien verschijnen', als zullen de betekenisvolle herinneringen en personages uit het verleden die er toe doén in deze poëzie samen als schimmen aan tafel komen zitten. Het verleden is blijkbaar ook in staat de aftakeling te compenseren: het peil van de herinnering blijft maar stijgen terwijl het verdriet 'vernageld' wordt, zodat we samen met Lucienne een kruis contempleren, een kruis dat in zekere zin ook een excuus is om het verleden te laten voortbestaan, in poëtisch bruikbare virtualiteit. Een kruis dat haar ook 'en passant' tot bittere kritiek op een bigot katholicisme aanzet. Het is hoe dan ook in de virtualiteit, de levende leegte, dat ik de kern van de poëzie van Lucienne Stassaert weervind. 'In tegenstelling: ieder woord veroverd op de leegte van dit niemandsoord' stelt ze ergens. Het is een niemandsoord waar elke krimp een kramp wordt, maar waar het lichaam samen met de woorden krimpt. Dat krimpen is niet nieuw, leer ik. Hoe lang al druppelt hars van je af, als van een bekorven boom. Het druppelt in verzen met een wondermooie karigheid. Het enige wat niét krimpt, is de geest. De geest, die weliswaar niet helemaal meer past in het door ziekte belaagd lichaam, maar toch vaststelt dat ze groeit, groeit naar een proces van genezing, genezing van een spiritueel kaliber: 'of je wel of niet geneest, aldus Lucienne Stassaert, zal aan je eigen zoekgedrag e danken of te wijten zijn'. De sterke geest stelt zelfs vast dat er geen hoop meer nodig is; geen soelaas van 'ontschaduwingen'. De geest grijpt wél nieuwe kansen aan om nog sterker te worden, en die fortificatie is een door-en-door poëtisch gebeuren. Wacht tot er gevoelens botten zo teer als woorden, lees ik, 'in een gebotteld liefdesgedicht', alsof de enige gevoelens die nog van tel zijn de 'verwoorde' (lees: poëtisch uitgewerkte) gevoelens zijn. Het gaat hier om een belangwekkend voornemen. Er wordt steeds minder in de 'gewone' wereld geleefd, steeds intenser en exclusiever in de poëzie. Zo ook worden de doden reëler als afwezigen met wie Lucienne kan sympathiseren in haar verzen. Niet alleen sympathiseren, trouwens, maar ook échter – meer doorleefd – liefhebben. Thanatos en Eros gaan samenvallen hier. Of misschien moet ik dat wat afzwakken met het woordje 'bijna'. Een woord met een werkelijk cruciale betekenis hier. 'We raken elkaar nooit anders dan bijna', weet Lucienne. De ziel valt bijna met haar lichaam samen. Alles bijna. Niets ooit helemaal.
21 De vraag of er na de pathologische ramp zaligheid in zicht komt, kan in het zachte nachtregister dat Lucienne hanteert, alsnog positief beantwoord worden, en dat zeg ik niet vanuit een verlangen naar een triomfantelijk hoera, maar wel vanuit mijn nuchtere observatie, als was ik zelf een dokter bij het ziektebed. 'Mijn god, hoe vruchtig voelt ik me nu. Maak van deze rampzalige zo vlug mogelijk een engel' vraagt Lucienne. Hier wordt geen doodsverlangen geformuleerd, maar een hoop dat, in het vinden van de dood in het leven, ook de resurrectie voor de dood kan worden beleefd, een beetje zoals verwoord in de apocriefe evangeliën. Via de poëzie, die deze resurrectie zo mooi gezegd krijgt. Het is deze resurrectie die Lucienne symboliseert in haar vlucht uit de dierenwereld (als ik dat zo mag zeggen): eerst lensen, dan poezen, dan vogels, dan – via het vliegen – engelen. Lucienne Stassaert heeft zoals Rachel Baes radicaal met haar 'période choux-fleurs' gebroken. Ook bij haar gaan herinneringen, angsten en verborgen wensen zich steeds hechter vermengen met elkaar. De poëzie heeft, net zoals Rachel Baes, iets lugubers over zich, maar daarin vindt ze ook haar bevrijdende kracht. Dames en Heren, zoals u voelt heb ik erg kunnen 'genieten' van deze moeilijke, maar bevrijdende verzen. Ik hoop van harte dat u dat ook vergund zal zijn, en ik wil hiermee Lucienne Stassaert van harte feliciteren met haar bundel en eigenlijk met heel haar carrière als dichteres. Het is een puur genot om te mogen grasduinen in haar verzen. Misschien raak ik met deze zin de ultieme transformatie aan, een keerpunt dat niet toevallig kan zijn – als lezer overkomt je namelijk de meest verrijkende ervaring die poëzie in petto kan hebben – deze poëzie zelf transformeert immers de lezers die haar aandurven. Ik wens u daarom dan ook allemaal een moedige confrontatie. Bart STOUTEN Lucienne STASSAERT, Keerpunt, Leuven, Uitgeverij P, 2009, 104 p., 15 €.
Door de leesbril bekeken ▲Niettegenstaande een ondankbare locatie wist Gaëtan Faïk (Kinshasa, 1971) tijdens het Circa Festival te Antwerpen in 2007 een gedenkwaardige prestatie neer te zetten. Alumnus van het Institut des Arts de Diffusion, specialisatie: toneel (Louvain-la-Neuve), acteur, regisseur, Gaëtan Faïk is een meeslepende verteller met sterke scenische présence. Niet voor niets dat hij in een gesprek met Robin de Salle, gepubliceerd in Connexion, het belang onderstreept van de orale traditie, van het sprookje, de vertelling, de fabel die universeel zijn en dragers van geschiedenis. (De appel valt niet ver van de boom: de moeder van Gaëtan is prof. dr. Clémentine M. Faïk-Nzuji die aan de UCL linguïstiek, orale literaturen en Afrikaanse culturen doceert sinds 1981 en een hele rits gezaghebbende publicaties op haar naam heeft, o.m. over de semiologische lectuur van initiatieke symbolen. Bovendien werd hij gevoed door de orale overleveringen van zijn grootvader.) Henri-Floris Jespers handelt verder over de tentoonstelling van Paul Joostens in de Brusselse galerie Saint Laurent (1957). Nu verschijnt Michel Seuphor ten tonele, die gelijktijdig met Joostens exposeerde, maar dan wel op de tweede etage. De eens zo medeplichtige vrienden waren al meer dan een kwarteeuw gebrouilleerd. Seuphor reikte een verzoenende hand naar Joostens die daar niet op reageerde en, integendeel, in allerlei brieven die hier voor de eerste keer geopenbaard worden, zijn obsessionele afkeer voor zijn vroegere vriend heel krachtig en plastisch verwoordt. Verder een verhaal / gedicht van Gaëtan Faïk dat feilloos zijn opvattingen vertolkt:
22 Les mots les plus simples éveillent le plus l'imagination. Donc, j'essaie toujours d'écrire des histoires avec des mots […] tellement simples qu'ils ne nécessitent plus de phrases étant donné que l'évocation seule du mot provoque une référence à un imaginaire commun […]. Quant à RodeS, il publie une série de 'croquis sans regarder le papier'. ■ Connexion, revue d’art et de littérature, nr. 16, februari 2009, 6 €. 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles.
[email protected] www.revueconnexion.over-blog.com
Agenda ▲Woensdag 4 maart, 18 uur: Poëzie-avond rond Jan de Roek. Het Goudblommeke in Papier, Cellebroersstraat 55, 1000 Brussel. Het programma wordt in de volgende aflevering bekendgemaakt. ▲Woensdag 4 maart, 21 uur: Wilfried Patroons: 'Van 't Schijn tot 't Scheld – 400 jaar drinkwatervoorziening in Antwerpen. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 1 april, 21 uur: Luc & Thierry Neuhuys: 'Vertaler, verrader? Over het vertalen van poëzie'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 8 april, 18 uur: Presentatie van de 37ste aflevering van het Bulletin de la Fondation ça ira. Lezing van Nele Bernheim over Norine, 'la Coco Chanel du Nord'. Het Goudblommeke in Papier, Cellebroersstraat 55, 1000 Brussel. ▲Woensdag 6 mei, 21 uur: Rik Wouters brengt eigen gedichten over Catalunya, Barcelona de Guerra Civil. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 3 juni, 21 uur: Gert Vingeroets: 'Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Van 6 februari tot 10 mei 2009: Camiel van Breedam, 28 collages (2002-2008), Koninklijk Museum Schone Kunsten Antwerpen. ■ ▲In De Zwarte Panter, tot 5 april: Prentenkabinet van Fred Bervoets; Gekapt van Jan Decleir, Sculptuur van Frans Heirbaut en een groepstentoonstelling met werk van Nick Andrews, Michel Buylen, Michael Bastow, Benjamin Demeyere, Etienne Desmet, Dr. Hugo Heyrman, Marc Kennes, Guy Leclerq, Frank Maieu, Sara Pessoa, Pjeroo Roobjee, Jan Vanriet, Marcel van Maele, Roger Van Akelijen, Frank Wagemans en Ysbrant.17. De installatie Entresol 2008 van Marcel van Maele krijft haar vaste plaats op het binnenplein van De Zwarte Panter. Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen. Open: donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag van 13u30 tot 18 u. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 24 februari 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 134 18 februari 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
De “zaak Mortier” is weer eens zo'n treffend voorbeeld van collectieve verdwazing. Een non-event wordt gehypet tot halszaak. Het vrije woord wordt gegijzeld door egotripperij. De analyse van dit pseudo-incident door Stefan van den Broeck op Bokblog van uitgeverij Wever & Bergh is glashelder. Hij schreef destijds een artikel over de affaire Reve in De Brakke Hond, getiteld “Pleidooi voor meer muggenzifterij”. In academische kringen wordt het niet zonder reden gebruikt als referentietekst in verband met argumentatieleer. De hierna gepubliceerde bedenkingen van Stefan van den Broeck over de “zaak Mortier” zijn al even glashelder en maken verder commentaar geheel overbodig. ■
2
Cordon sanitaire rond Erwin Mortier? Aan elefantiasis lijdende ego Kijk, daar schijt ik nu pek van! Erwin Mortier mobiliseert de bevriende media om te dreinen dat hij door kardinaal Danneels himself werd geweerd van de kanselreden, die schrijvers in kerken zouden houden in het kader van het Mechelse festival Stadsvisioenen. Volgens Behoud de Begeerte had Mortier geen overdreven interesse voor het project getoond. Coorevits legde het bisdom een lijst van mogelijke auteurs voor en daaruit werd Erwin Mortier niet gekozen. Er werd tijdens de discussie ook verwezen naar Mortiers kritische opmerking over kardinaal Danneels naar aanleiding van de begrafenis van Hugo Claus. Mortier had de kardinaal berispt omdat die euthanasie geen daad van moed had genoemd. En nu roept Mortier moord en brand dat hij moedwillig werd geweerd en dus monddood werd gemaakt. Enkele auteurs die wel geselecteerd waren besloten ondertussen uit solidariteit (of door een dictaat van hun uitgever?) hun medewerking aan het project op te schorten. Kunnen we nu even serieus worden? Monddood? Heeft de kardinaal Mortier hoogstpersoonlijk gekneveld, misschien? En heb ik de laatste dagen Mortier niet uitgebreid aan het woord gelezen in zowat elke cultuurrubriek in de lage landen? Wat geeft Mortier het recht een plaats op te eisen op een festival? Zo’n festival bepaalt toch zeker zelf wie het wil uitnodigen? Mortier nodigt hier doodleuk zichzelf uit, en als men daar niet op wil ingaan heet dat censuur. Waarom hoor ik dan niets van de andere auteurs op Coorevits’ lijst die niet werden gekozen? Nee, waar het echt om gaat is dat Mortier een zoveelste kans om de zoveelste keer in de pers te komen aan zijn neus zag voorbijgaan en dan maar op eigen houtje een optreden creëerde in die – zeer gewillig met hem meegaande – pers. Als we het zo gaan spelen kan ik in het vervolg elke literaire happening die mij niet uitnodigt ervan beschuldigen mij monddood te maken. Ik kan zelfs mijn collega’s die wel worden uitgenodigd – meestal Erwin Mortier, dus – verwijten dat ze me broodroven. Ja, laten we voorlopig maar eens een schutkring rond Erwin Mortier leggen tot zijn aan elefantiasis lijdende ego weer voldoende is leeggelopen om zich onder ons stervelingen normaal te gedragen. (16 maart 2009)
Stenen kloten Krijgen we toch wel gelijk zeker? In mijn vorige stukje beschuldigde ik Erwin Mortier van mediageilheid in verband met de rel rond de kanselreden in het kader van het Mechelse stadsfestival Stadsvisioenen. Dat een politicus met verkiezingskoorts als Bart Somers in de zorgvuldig door Mortier
3
geregisseerde desinformatie over dit non-incident een kans ziet om zich op te werpen als verdediger van de vrije meningsuiting viel in deze pre-electorale tijd te verwachten. Hij stelt als protest tegen de ‘paapsche’ censuur voor de kanselreden te vervangen door evenveel hagepreken, ‘om de almacht van de katholieke kerk aan de kaak te stellen’ (‘Eat that, CD&V!’). Een echt kritisch schrijver zou deze poging tot politieke recuperatie dadelijk doorzien, de stemmenjagende politicus vriendelijk bedanken voor het voorstel en hem dan wandelen sturen. Wat doet Erwin Mortier? Hij laat zich gewillig voor Somers karretje spannen en noemt het voorstel een ‘goed idee’. Natuurlijk! Elk voorstel dat Erwin Mortier in de spotlight zet moet wel een goed idee zijn. Tegelijk wordt die arme Luc Coorevits nog eens stevig anaal gepakt: hij zou een Farizeeër zijn die zijn mondelinge steun aan de schrijvers (Mortier, Palmen, Komrij) niet duidelijk genoeg in daden heeft omgezet. Lees: hij was intellectueel eerlijk. Aan de lezer om uit te maken wie hier de Farizeeër is. Ik krijg er in ieder geval net als Luc ‘stenen kloten’ van. (17 maart 2009)
Draaikonterij In mijn vorige bijdrage hekelde ik de onheuse behandeling die Behoud de Begeerte-baas Luc Coorevits te beurt viel vanwege Erwin Mortier. Eerst liet Mortier weten niet echt geïnteresseerd te zijn in deelname aan de ondertussen afgelaste kanselreden in het kader van Stadsvisioenen in Mechelen en toen hij (begrijpelijkerwijze) niet werd uitverkoren om er een te geven, schreeuwde hij moord en brand en verweet hij Coorevits dat hij zijn kandidatuur niet vurig genoeg had verdedigd. Eric Berne had geen beter voorbeeld van een klassieke Karpmandriehoek kunnen vinden voor zijn Games People Play. Coorevits zat met de hele zaak danig verveeld, omdat Mortiers draaikonterij en sofismen de indruk wekten dat hij inderdaad maar een lauwe verdediger van het ‘spreekrecht’ van auteurs was. Gelukkig voor Coorevits probeerde Hans Geybels, de woordvoerder van kardinaal Danneels, het door Mortiers demagogie geschonden imago van de kardinaal op te poetsen door bij Phara op Canvas te ontkennen dat Mortiers kritiek op de kardinaal ooit ter sprake was gekomen bij het opstellen van de definitieve lijst van kanselredenaars. Dat was dom en overbodig. Dom, want eerder had hij immers al verklaard dat dat wel het geval was geweest. Overbodig, omdat een organisator het recht heeft om zelf te bepalen wie hij uitnodigt en Mortiers ‘censuur’verwijt in deze volkomen belachelijk was. Geybels gaf nog een aantal details die volgens een communiqué van Behoud de Begeerte op zondag de waarheid geweld aandeden. Dat deze details totaal irrelevant waren voor de grond van de zaak mag de pret niet drukken. Coorevits zag zijn kans schoon: Geybels had gelogen en dus was Coorevits principieel verplicht (lees: zag hij de kans schoon om zonder gezichtsverlies) de kant van de schrijvers te kiezen. Luc weet ook wel wie hij te vriend moet houden om zijn winkel draaiende te
4
houden. Mortiers pontificale ‘We zullen Luc deze fout maar niet kwalijk nemen.’ in De Morgen van zaterdag 14 maart was naast de ultieme vernedering voor Coorevits immers ook een nauwelijks verholen poging om de prijs voor eventuele deelname aan toekomstige evenementen van Behoud de Begeerte op te drijven. Bart Somers hageprekenideetje (dat Behoud de Begeerte nu zal realiseren) is de gedroomde uitweg: schrijvers (en vooral Erwin Mortier) tevreden, bisdom te kakken gezet, Bart Somers’ electorale stunt geslaagd, Coorevits’ imago gered. Iedereen tevreden, toch? Die hagepreek van Mortier: zou die over hypocrisie gaan? (18 maart 2009) Stefan VAN DEN BROECK Stefan van den Broeck (1966) publiceerde vertalingen van klassieke Griekse en Latijnse auteurs en schreef de romans Morgenrood (1998), Saturindi (1999) en Bobby Zillion (2007). Zie ook: “Het gat in de cultuur”, Mededelingen nr. 131, 1 januari 2009, pp. 7-8.
“Ik maak mij graag ontvankelijk, maar heb het recht op huisvesting en op geheimhouding.” De nagedachtenis van Jan de Roek leefde vooral zoniet uitsluitend in het geheugen van zijn vrienden. Bijna drie decennia lang kreeg zijn oeuvre haast geen aandacht, laat staan erkenning. Door bloemlezers werd het steevast geïgnoreerd. Het was net of Jan de Roek, roerlozer nog dan onder een grafzerk, voorgoed begraven lag onder de haast vijfhonderd dichtbedrukte bladzijden van zijn verzameld werk. Reeds in zijn studententijd en als leraar aan de Rijksnormaalschool en het atheneum te Hasselt, maar vooral later, als assistent aan de Vrije Universiteit Brussel en docent aan de Academie voor Schone Kunsten te Gent, had Jan nochtans een diepgaande en wijdvertakte invloed. Door zijn
5
werk, uiteraard, maar ook door zijn bezielende en minzame aanwezigheid. Dat hij nu eindelijk aandacht krijgt, is te danken aan Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters, die in opdracht van het Poëziecentrum te Gent de beste anthologie samenstelden van de Vlaamse poëzie tussen 1945 en 2005, Hotel New Flandres. Ook de scherpste en meest vooringenomen critici van deze spraakmakende en omstreden bloemlezing erkenden unaniem dat zijn poëzie 'een revelatie' is. Hiermee wordt meteen bewezen hoezeer de dominante poëziekritiek zich liet (mis)leiden door de door de mediatisering opgedrongen canon en op het einde van de rit nu meedogenloos geconfronteerd wordt met het eigen schrijnende gebrek aan inzicht. De publicatie van Hotel New Flandres leek de geschikte gelegenheid om Jan de Roek op 4 maart publiekelijk en passend te herdenken. Het CDR mocht daarbij rekenen op de gastvrijheid van Het Goublommeke in papier te Brussel. Na een welkomstwoord van Robin de Salle, voorzitter van de vzw Geert van Bruaene, werd de inleidende toelichting van Henri-Floris Jespers voorgelezen door Bart Vonck. Lucienne Stassaert en Clara Haesaert brachten getuigenissen over Jan de Roek en Frank de Crits las onopgesmukte fragmenten uit zijn dagboek. Na de lezing van uittreksels uit de lijvige bundel Jeunesse dorée van Jan de Roek door Kris Kenis, haalde Rody Vanrijkel zorgvuldig toegelichte herinneringen op aan zijn studentenjaren met Jan. Een bescheiden en nonchalante Freddi Smekens blikte ontroerd terug op zijn omgang met de dichter, waarna Kris Kenis als orgelpunt het gedicht 'In hoc signo' las. Ook Herman J. Claeys stond op het programma doch diende, net als Roger J.M. De Neef, om dwingende redenen forfait te geven. Tussen de aanwezigen: Peter Bormans, Anouck Ganzevoort, Guy Gysens, Henri-Floris Jespers, Claudine Van Laer, Paula Mortelmans, Thierry Neuhuys, Luc Neuhuys, Annie Reniers, Jan Struelens en Henri Vandenberghe.
* 'Wanneer en waar heb ik Jan de Roek leren kennen?' wist Clara Haesaert zich niet meer te herinneren: Ik ben slechts zeer zijdelings ingewijd in de Antwerpse geheimen. Henri zal wel kunnen vertellen wanneer ik Jan voor het eerst ontmoette. Een avond in de Groene Schuur te Kessel-Lo, de galerie van Werner Verstraeten die daar woonde met Marcel van Maele en Raf Opstaele, blijft echter in haar geheugen gegrift. Dat was 26 september 1963. Loeki Zwonicek en Marcel Boon waren aanwezig. Toen werd afgesproken in november deel te nemen aan een literaire avond in Tongeren. We kwamen nog dikwijls bijeen bij Loeki, en ook bij mij thuis met Karel Jonckheere en de medewerkers van 'Ontbijt op bed'. Uiteraard zagen we elkaar geregeld in 1967, toen ik de publicatie van 7 over Jonckheere voorbereidde. Toen ik hem vroeg om secretaris te worden van de Poëziedagen, heeft Jan onmiddellijk aanvaard. Zijn verslag werd trouwens opgenomen in de Verzamelde essays. Freddy de Vree werd laureaat. Op 4 september 1971 om 9u30 meldde Michel Bartosik mij telefonisch dat Jan overleden was. Bij mijn aankomst in Deurle vernam ik dat hij het leven verloren had in een verkeersongeval.' * Rody Vanrijkel bracht een hommage met herinneringen aan Jan de Roek. Hier volgt de integrale tekst.
Toen ik Jan leerde kennen, werd Jan de Roek met een grote D geschreven, en niet met een kleine d zoals dat nu al heel lang gangbaar is. Wij waren van 1959 tot 1963 medestudenten Germaanse Filologie aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de toen nog jonge VUB, of liever V.U.B. (geschreven V punt, U punt, B punt), de Vrije Universiteit van Brussel, die toen nog enigszins ingekapseld was in de U.L.B., de Université Libre de Bruxelles. De Nederlandstalige V.U.B. telde toen enkele honderden studenten, maar de Franstalige studenten Rechten vonden het toch nodig om
6
te waarschuwen voor 'le danger flamand à notre université'. Hoe dan ook, Jan was van in den beginne een figuur, a gentleman, a genteel man, een donkere, nobele heer, een heer van standing, die alleen al door zijn voorkomen indruk maakte. Een opvallende, maar geenszins opdringerige verschijning. Ik vond het zelfs een eer om met hem de cursussen bij te wonen van opmerkelijke professoren als Weisgerber, Plard, Apostel, en later Flam. Tussen 1959 en 1963 werden wij uitgebreid ingewijd in o.a. de gedichten van Vondel, Bredero, en vooral Hooft, in die van Marsman, Van Ostaijen, en vooral Claus, door Jean Weisgerber; in o.a. de gedichten van Goethe, Heine, en 'De aantekeningen' van Rilke, door Henri Plard; in o.a. de filosofie van Nietzsche, Heidegger, Sartre, en zovele anderen, door Leopold Flam. Door zulke profs las Jan (en ook ik) o.a. boeken als Huis clos en Le Mur van Sartre, La Peste en L'Étranger van Camus; Der Prozeß en Die Verwandlung van Kafka; Hamlet en Macbeth van Shakespeare, The Catcher in the Rye van Salinger, en The Picture of Dorian Gray van Wilde, enzovoort, enzoverder, en romans van Walschap, Boon, Claus, en anderen. Alleen al qua literatuur moesten we per jaar ongeveer vijfendertig werken verzetten. Meermaals wisselden we onze bevindingen uit. Zijn opvattingen en beoordelingen getuigden van opmerkingsgave, van scherpzinnigheid, van schranderheid, van een spits intellect. Voor mij was het vlug duidelijk: Jan werd ongetwijfeld ooit prof. * In Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge van Rainer Maria Rilke lazen we: […] mit Versen ist so wenig getan, wenn man sie früh schreibt. Man soltte warten damit und Sinn und Süßigkeit sammeln ein ganzes Leben lang […], und dann, ganz zum Schluß, vielleicht könnte man dan zehn Zeilen schreiben, die gut sind. Denn Verse sind nicht, wie die Leute meinen, Gefühle (die hat man früh genug), – es sind Erfahrungen. En die had Jan in rijke schakeringen al diep beleefd. Alsof hij nauwlettender geleefd had. Maar emoties (te onderscheiden van gevoelens) waren hem als dichter uiteraard niet vreemd. De lectuur van Claus' schitterende Oostakkerse gedichten was voor ons een revelatie. De hele bundel werd indringend geanalyseerd door professor Weisgerber. In diens opdracht trok ik een vergelijking tussen Claus' poëtische thematiek en die van Dylan Thomas. Trots nam ik Weisgerbers lofbetuigingen in ontvangst. Jan, van zijn kant, schreef een bijzonder diepgravend essay met als titel 'Poëzie en logos', dat in het prachtige tijdschrift Ruimten opgenomen werd in 1963, even vóór Jan aan de V.U.B. afstudeerde. Uit dat essay bleek dat zijn belezenheid oorverdovend was. Hij verwees naar Eliot, Coleridge, Shelley, Emerson, MacLeish, Rilke, Rodenko, Van Ostaijen, Artaud, Claudel, Rimbaud..., lang voor Google bestond. Vernuftig verwerkte hij hun citaten in zijn uitgesponnen doorwrochte betoog. De manier waarop hij het 'zijn' van de poëzie in zijn lezing benaderde, onderstreepte en ontrafelde,
7
getuigde van een weergaloze fijngevoeligheid en een geraffineerd inzicht, en sloeg me met verstomming. Verbouwereerd luisterde ik naar en vergaapte me aan zijn uiteenzetting, waarin hij o.a. het gebruik van de metafoor ophemelde, en aangaf dat die haar oorsprong in de logos vindt. Hij had de intentie om een roman helemaal in metaforen te schrijven, maar het is bij een intentieverklaring gebleven. Het timbre van zijn diepe stem was – zoals iedereen die hem gekend heeft, wel weet – in alle omstandigheden een groot voordeel, zelfs in een gewoon gesprek, maar heel zeker wanneer hij zijn gedichten voorlas. Ik herinner me heel levendig hoe hij me in de Cité van de universiteit, waar we gemiddagmaald hadden en nog wat bleven napraten, voor het eerst gedichten van zichzelf voorlas. Zijn verzen en de wijze waarop hij die zegde, maakten een overweldigende indruk op mij. Hij vertelde me dat ze uit zijn ooit te publiceren bundel Onhandige gedichten kwamen. Maar die werd nooit afzonderlijk gedrukt, nooit afzonderlijk uitgegeven. Trouwens, tijdens zijn leven is van hem geen enkele dichtbundel in boekvorm verschenen. * Van 1959 tot 1963 volgde Jan aan de V.U.B. nagenoeg alle cursussen, nagenoeg nauwgezet, hoewel hij daarvoor meer dan ooit lucifers nodig had om zijn ogen open te houden, na nachtelijk cafébezoek, nachtelijke gesprekken en discussies, en dichtersavonden-met-addenda. Jan had een kot in de universitaire Cité en op een nacht vond hij bij zijn thuiskomst zijn bed netjes geïnstalleerd buiten zijn kamer op het aanpalende platte dak. Dat bed kon niet zo maar naar buiten of naar binnen. Het moest volledig uit en in elkaar geschroefd worden om de klus te klaren. Tijdens de cursussen – studenten van toen zegden dat ze 'cursussen volgden', niet dat ze 'college liepen', en studenten van nu 'volgen lessen' – dus: tijdens de cursussen wist Jan weleens delen van gedichten te schrijven of delen van Engelse of Duitse gedichten te vertalen. Boven een bepaalde doorgestreepte vertaling stelde hij: 'Het schuimgebouw der hoop stort in elkaar.' Kalligrafisch mooi was zijn handschrift, zijn letters stonden netjes verticaal, waren haast getekend. Hij schreef vaak met een vulpen die een wat bredere schrijfpunt had. * Als ik aan Jan denk, denk ik aan Jan de dichter, hoewel hij ettelijke essays en essayistische teksten geredigeerd heeft. Tijdens onze studentenjaren kwam in januari 1961 aan de V.U.B. het tijdschrift De Geus van de pers – officieel het 'Orgaan van het Brussels Studentengenootschap', in feite nagenoeg een literair tijdschrift. Na Erik Pevernagie werd Jan de Roek hoofdredacteur, maar slechts voor even. Dat nam niet weg dat hij in elk nummer een eigen gedicht of eigen gedichten liet opnemen, eerst onder zijn monogram J.D.R., dan onder zijn volledige naam. Ook gedichten van Rosette Keirsmaekers, Ivan
8
Van Raemdonck, Paul Van Oorlé, Eddy Van Vliet, Frank De Crits, en mezelf, en anderen, verschenen in De Geus. In mijn exemplaar van het november 1962-nummer veranderde Jan een paar dingen in zijn lang gedicht 'De Terugkeer'. Bijvoorbeeld 'Sinds ik jou achterliet / hebben de gierzwaluwen hun nest verlaten' werd 'hebben de gierzwaluwen in mijn keel hun nest verlaten'. Uit zijn Verzamelde gedichten (jaren na zijn dood uitgegeven door Pink Editions & Productions, Antwerpen, 1980) blijkt dat hij het gedicht zonder titel verwerkt heeft in het meer dan honderd bladzijden tellende verzamelgedicht 'Jeunesse dorée', en dat hij daarin de geciteerde versregels herleid heeft tot: 'De merels verlaten mijn keel / als vreemden met de zwaluwen / en het wordt winter.' Trouwens, het oorspronkelijke gedicht 'De Terugkeer' heeft hij ingrijpend gewijzigd en zelfs uit elkaar gehaald. In datzelfde nummer van De Geus verscheen ook Jans essay 'Vom höheren Menschen', gebaseerd op een onderdeel van Nietzsches Also sprach Zarathustra. Ik citeer: De hogere mens leeft in de eenzaamheid, de afzondering, weet zich aan alle kanten door afgronden omringd. Hij staat alleen tegenover de leegheid, het Niets. […] Waar het op aankomt, is de uitdaging van het Niets te aanvaarden, zich ertegen te bevestigen, met de moed der wanhoop. Alzo sprak Jan (naar Nietzsche) toen en ook later tijdens vele gesprekken en bijeenkomsten. Hij bevestigde zich voortdurend, ook met de moed der wanhoop (zoals o.a. blijkt uit 'De Terugkeer': 'niets wordt mij kwijtgescholden'), maar altijd door zijn veelzijdige talenten, en vaak goedlachs, ondanks zijn ernstig voorkomen. * De memorabelste latere samenkomst met Jan was voor mij die die plaats had in het atelier van kunstschilder André Loriers te Laar twee weken vóór zijn ontijdig overlijden. Waren daar verenigd: Jan en ik, Mgr. Heylen en Julia Tulkens, Loriers en zijn vrouw. Een geslaagd heterogeen gezelschap homogeen op schilderkunst en poëzie ingesteld. Te midden van Loriers' fantasmagische schilderijen. De werken intrigeerden Jan heel erg. In het gastenboek schreef hij: 'Wat gij maakt, maakt mij mede', woorden die – als ik me niet vergis – van Couperus zijn. Hij nam zich voor om bij het doek 'Heldencarnaval' een gedicht te schrijven. Maar die belofte ging niet in vervulling; op 4 september 1979 stierf hij in tragische omstandigheden die wij allen kennen. Op diezelfde dag werd mijn vader begraven. In het genoemde atelier had Jan zijn lang, geniaal gedicht 'Don Juan' op een magistrale manier voorgelezen. Dat was een adem-gevende, oor- en geeststrelende belevenis van formaat. Geruime tijd nadat we bekomen waren, zei ik een aantal van mijn gedichten. Ze spraken hem aan en hij stelde me direct voor om toe te treden tot de door hem uitgebreide redactie van het tijdschrift Impuls, dat – onder zijn impuls dus – van een lokaal, Booms blaadje uitgegroeid was tot een heus
9
literair tijdschrift met allure. Jan had me uitgenodigd op de eerstvolgende Impuls-vergadering van 2 oktober in een café aan de Brusselse Grote Markt links van het stadhuis: in 'de Roos' (of in 'de Berg van Thabor'?). Uit respect voor de weggerukte Jan de Roek werd daar haast fluisterend gesproken; de redactieleden waren nog altijd duidelijk aangedaan. Afwezig was hij 'desondanks, desalniettemin en desalniettegenstaande' aanwezig. Een lijvig hommagenummer (een driedubbele aflevering van Impuls – geen 'In Memoriam' maar een 'Hommage') zou zo vlug mogelijk uitkomen. Roergangers waren de hoofdredacteur, Frans De Laet, en de redactieleden Michel Bartosik, Jef Barthels en Michel Dupuis. Meer dan dertig bijdragen werden ingestuurd. Het nummer verscheen pas in 1972, maar de kwaliteit van het eerbetoon was – gepast – indrukwekkend. * Het ultieme eerbetoon kwam in 1980 met de uitgave van Jan de Roeks volledig oeuvre in twee luxueuze boekdelen, Verzamelde gedichten en Verzamelde essays, samengesteld opnieuw door Michel Bartosik, Jef Barthels en Michel Dupuis, en gepubliceerd door Pink Editions & Productions, Antwerpen. De verspreiding van de twee gedistingeerde volumina liet echter wat te wensen over. Een hernieuwd eerbetoon is zopas verwezenlijkt door Dirk van Bastelaere, Erwin Jans en Patrick Peeters in Hotel New Flandres – 60 jaar Vlaamse poëzie, een fraaie publicatie van het Poëziecentrum (Gent, 2008), waarin Jan de Roek terecht tweeëntwintig bladzijden worden toebedeeld. * Tot slot las Rody Vanrijkel zijn gedicht 'Ab ovo' (1971), opgedragen aan Jan de Roek. Tussen de aanwezigen: Peter Bormans, Anouck Ganzevoort, Guy Gysens, Henri-Floris Jespers, Claudine Van Laer, Paula Mortelmans, Thierry Neuhuys, Luc Neuhuys, Annie Reniers, Jan Struelens en Henri Vandenberghe. ■
Jan de Roek: Jeunesse dorée Tussen monniken word ik gevierendeeld, gebroken op een rad. Het verliefde het hoogtierende geschater van de wanhoop.
Een teken van ontbinding.
Over de windroos versplinteren de letters van mijn naam;
10
in de razende zalen van vroeger worden anderen gevolmachtigd; de paladijnen, de vadsige koningen, gekroond, in open wagens gedragen.
Wie krijgt na mij het vruchtgebruik van aarde en ertsen in uw aders, wie wordt mijn erfgenaam: een sater, een danser of een hoveling?
Niets van wat ik schreef zal overblijven dan desondanks, behalve en niettegenstaande.
Wat geeft het of ik u van hoogverraad beschuldig? Ik word ongerief en ongedierte. Ik heb nog slechts een vergezicht op u.
Reeds wordt gij de hoge venen en reikt verder dan mijn handen.
Reeds, reeds zink ik weg in uw moeras en slib en het verkleefde water der herinnering, het verliefde geschater der wanhoop.
Reeds slaan uw ogen mij in het gezicht als hagelstenen, meer dan weerbarstig.
Uw ogen zijn veranderd reeds.
En dagelijks bereiken mij doodsberichten met name “vroeger”, “nooit meer”, “in de hoop”. Met u sterft alles aan mij af. (Jan DE ROEK, Verzamelde gedichten, Antwerpen, Pink Editions & Productions, 1980, p. 65.)
11
Jan de Roek: In hoc signo Jan de Roek nam op 13 februari 1970 deel aan de solidariteitsverklaring met de stakende mijnwerkers in het Limburgse steenkoolbekken (zie Mededelingen nr. 133 de dato 24 februari, pp. 8-9 ). Hij las toen het gedicht 'In hoc signo', dat pas in 1980 in zijn Verzamelde gedichten verscheen.
In hoc signo In deze wereld van beschermde gebouwen van humoristen, zangers, couturiers, reisbureaus en romanciers niet van dichters, in deze wereld, deze wasserij van ambtenaars, in deze wereld van vergaderingen, van vergaderingen, met dezelfde, de eeuwige sprekers en schrijvers in deze gevoerde tijd van nerts en pels, in deze geschminkte voorzichtige tijd, deze papieren tijd van papieren mensen, deze tijd van verzekeringen en krijsende pausen in deze verdovende tijd, niet van dichters, van tekstschrijvers, van journalisten en reklame lees ik vanavond als dichter dit gelegenheidsgedicht – dit zal nog blijken. In deze tijd van stempels en loketten, van formulieren, niet van handen, in deze gedesinfecteerde, geprefabriceerde tijd, lees ik deze, mijn geloofsbrief voor. In deze tijd van pluche, deze kleverige tijd in deze haperende tijd. In deze rituele tijd van hoofdletters. In deze razende tijd. In deze tijd waarin alleen de bordelen bloeien. In deze tijd van pruiken en van pruilen sta ik samen met u mijzelf te verdedigen. Ik wil dat er geluisterd wordt. Ik wil met iemand spreken in deze geluiddichte tijd, in deze ernstige, beleefde, zakelijke tijd. In deze chronisch aan welvaart lijdende wereld, deze besmettelijke wereld van prestige en ambitie. In deze wereld van fotocopieën, van vergrotingen, in deze lage landen waar de hulde in rijen wordt gekweekt, waar men graag aan herdenkingen doet. In dit blussende land, in dit land van buigen of barsten dit knarsende land, in dit land van nagelbijters
12
waar de priesters norse rechter zijn. In dit humanistisch land van voor de renaissance. In deze late middeleeuwen. In deze tijd van eufemismen, in deze, de tijd van aanvoegende wijzen, in deze belle époque in deze fin-de-siècle, in deze tijd versierd met slagroom en met mayonaise, deze tijd van crèmerieën en middagconcerten, tracht ik een gedicht te schrijven met woorden, die mij eigen zijn. In dit land van dertienduizendnegenhonderddrieënzeventig parochies waar de kerk met jukeboxes de ratten vangt. In dit land van geven en nemen en van grijpen van grijpen. Temidden van dit herdersvolk, temidden van de schapen, in deze, de applaudisserende tijd. In deze tijd van open deuren, waarin de generaals zich in het openbaar ontkleden. In deze hygiënische tijd In deze tijd van naaktcultuur. Met een minister van scoutisme. In deze tijd van nikkel, in deze verchroomde, verzilverde, vergulde tijd van sporttrofeeën en medaljes. In deze tijd van immortellen. In deze tijd van voorspraak en van huisbezoek. In deze tijd spreekt men nog altijd nederlands, spreken zelfs de dieren nederlands, maar er zijn geen dichters meer. In deze, de lauwe, de geleidelijke, lijdelijke tijd. In deze tijd van indirecte redes, in deze, de bedeesde tijd, deze tijd van excuses, deze tijd van tijdsgebrek aan tijdsgebrek. In deze slenterende, gevederde tijd. In de slaapwagens van deze, de geeuwende eeuw, de geeuwende eeuw tracht ik te spreken. Zie wij geraken onder vuilnis ingesneeuwd, in lawines van kranten. Het kwijl der nieuwsberichten kleeft aan ons gezicht. Wij kennen onze schoonheidskoninginnen. Soms worden wij in het midden van een film wakker. Soms zeggen wij dat heb ik reeds gelezen: oog om oog en tand om tand en slapen verder. In deze, de obscene tijd,
13
in deze, de neutrale tijd. In deze tijd, waarin de dichters niet meer vloeken. In deze, de bittere tijd. Hier gaat niets verloren. Hier is alles bruikbaar, voor de ene of de andere. In deze, de concurrerende tijd, deze tijd van voor of tegen. In deze wereld van etages en torens, in deze, de steile wereld wordt op elke verdieping de wereld kleiner voor deze, de overlevende babyloniërs (Nieuwenhuys, jij kan het weten) en groeit de angst onder de bevers. In deze wereld van omheiningen kent een dichter slechts de schaamte. En hij schaamt zich voor de Wiener Sängerknaben evenzeer als voor de onvermijdelijke ijsrevue. In deze, de idyllische tijd, in deze tijd van pastorales en ballades. Hij is onwennig in de sauna's van de politiek, in de pasklare confectie achter de schermen en in de coupés der partijen in de schuimende toekomst. In deze tijd van namaak, van kurves en krommen, van gemiddelden. In deze letterlijke tijd, in deze gemillimeterde tijd, in deze tijd van conserven van blik, in deze gesteriliseerde tijd, deze museumtijd, in deze schaduw van oude meesters, naast de glans der vetten kan een dichter niet meer spreken. Hier wordt alles aangelengd, verwaterd en versneden, vermeden in de afgelegen raffinaderij van het gezag. Hier, in deze diepvriestijd, wordt elke adem afgesneden, doodgevroren. Hier staan slechts de kazernes open. In deze, de wereld van serres, bloeien slechts de aandelen en de vergeetmijnieten, niet de gedichten, en een gedicht is elk nodig woord dat moet gezegd worden in deze, de verbeten tijd. Want geloof mij, niet tot handeldrijven dient de poëzie maar tot discussie, in deze, de eenzijdige, de bijgelovige tijd. En ook is zij geen revolutionaire floorshow, geen internationale rock of beat, maar
14
zij houdt de aandacht gaande in deze, de tijd van vooruit en hoera en hosanna. In deze, de tijd van geigertellers en atoom. In deze tijd van valse tanden en tanden witter dan wit. In deze tijd van maquillages, deze tijd van radarschermen, fiches en archieven. In deze tijd waar halt een scheldwoord is. Weerloos ziet de dichter het aan met zijn gezwollen keel. In deze tijd van polyester, in deze, de plastieken tijd en zingt vals. En nog altijd leven en sporen tot geduld aan de loterijen. In deze, de trillende tijd. In deze, de papieren tijd. Deze geschreven tijd, deze gezongen tijd. Nog altijd lokken vanachter hun gepantserd glas de showrooms van de politiek de rattenvangers en gelovigen. De dichter hij ziet het aan hij ziet het aan met zijn ondergrondse vrienden hij kan het desnoods ondermijnen. 13 februari 1970
Door de leesbril bekeken LEIDEN, 12 maart 2009. De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde heeft de volgende prijzen toegekend: 1) de prijs voor Meesterschap 2009 aan Gerrit Kouwenaar Deze in 1920 ingestelde prijs wordt eenmaal in de vijf jaar toegekend, afwisselend in een van de categorieën 1) schone letteren 2) Nederlandse taal- en letterkunde en 3) geschied- en oudheidkunde, zodat de toekenning in elk van deze categorieën eenmaal in de 15 jaar plaatsvindt. De prijs bestaat uit een gouden penning. Uit het juryrapport: Zonder overdrijving kan gesteld worden dat Kouwenaar al heel lang algemeen als onze grootste levende dichter wordt beschouwd. Men kan dat opmaken uit de prijzen die hem al eerder ten deel zijn gevallen, uit de grote hoeveelheid kritieken en studies die in de loop der jaren aan zijn poëzie zijn gewijd en uit de invloed die hij onmiskenbaar op het werk van jongere collega’s heeft uitgeoefend. Zijn gedichten maken een letterlijk volmaakte indruk. Kouwenaar is aan ieder gedicht blijven werken totdat het aan zijn hoge norm voldeed. De jury bestond uit Kester Freriks, Micha Hamel, Ingrid Hoogervorst en Rudi van der Paardt (voorzitter). Eerdere laureaten van de prijs voor Meesterschap zijn onder meer Hugo Claus, Ida Gerhardt, S. Vestdijk, Henriette Roland Holst en P.C. Boutens. 2) de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs 2009 aan Ester Naomi Perquin Deze in 1925 ingestelde prijs is in de taal van het reglement een ‘prijs van aanmoediging’, tegenwoordig ook wel ‘stimuleringsprijs’ genoemd. Hij wordt ieder jaar uitgereikt, afwisselend in de categorieën poëzie en proza, aan een schrijver van wie in de voorgaande jaren haar/zijn eerste of
15
eerste twee publicaties zijn verschenen. Ester Naomi Perquin heeft twee bundels gepubliceerd: Servetten halfstok en Namens de ander (Van Oorschot, 2007 en 2009). De prijs bestaat uit een penning en 7.500 €. Uit het juryrapport: De poëzie in Servetten halfstok en Namens de ander valt op door het schijnbaar gewone taalgebruik en de alledaagse, herkenbare situaties, die van een bedrieglijke eenvoud zijn, maar waarin de hele wereld doorklinkt. Perquin stelt vragen aan het leven, probeert greep te krijgen op de wereld en haar verwondering echoot in elk gedicht. De toon, helderheid en aandacht voor het gewone krijgt in een bijna achteloze vorm gestalte en onder de lichtheid klinkt steeds een droeve, melancholieke ondertoon. De jury bestond uit Kester Freriks, Micha Hamel, Ingrid Hoogervorst en Rudi van der Paardt (voorzitter). Eerdere laureaten van de Van der Hoogt-prijs zijn onder meer Thomas Möhlmann, Micha Hamel, Geert Buelens, René Puthaar, Erik Menkveld, Piet Gerbrandy, Peter Ghyssaert, Anna Enquist, Eva Gerlach, H.C. ten Berge, Christine D’haen, Leo Vroman, Ida G.M. Gerhardt, M. Vasalis, H. Marsman en J. Slauerhoff. 3) de Kruyskamp-prijs 2009 aan dr. Frans Debrabandere voor zijn Oost-Vlaams en ZeeuwsVlaams etymologisch woordenboek (L.J. Veen, Amsterdam 2005). Deze in 1994 ingestelde prijs wordt eenmaal in de drie jaar uitgereikt voor een werk op het gebied van de Nederlandse lexicografie, lexicologie of de editie van oude Nederlandse teksten, en bestaat uit een oorkonde en 2.500 €. Uit het juryrapport: Het knappe van het te bekronen boek is dat het niet alleen een groter lekenpubliek goed leesbare en heldere informatie verstrekt, maar dat het ook de wetenschappelijke precisie en grondigheid vertoont die nodig zijn voor de betrouwbaarheidsgarantie van die informatie. Debrabandere slaagt er op voorbeeldige wijze in om op onderhoudende wijze aan te geven waar woorden taalkundig gesproken vandaan komen, waarbij hij in voorkomende gevallen ook nieuwe inzichten verstrekt door bestaande etymologische verklaringen expliciet te corrigeren. De jury bestond uit J.G. Kruyt, H.J. Verkuyl en F. Willaert. Eerdere laureaten van de Kruyskamp-prijs zijn onder meer Marc De Coster, Willem Wilmink, W.P. Gerritsen en Frans Claes. 4) de Dr. Wijnaendts Francken-prijs 2009 aan Arnold Heumakers voor zijn boek De schaduw van de Vooruitgang (Querido 2003) Deze in 1934 ingestelde prijs wordt eenmaal in de drie jaar uitgereikt voor een werk dat zich beurtelings beweegt op het gebied van a) essays en literaire kritiek b) cultuurgeschiedenis, en bestaat uit een oorkonde en 2.500 €. Uit het juryrapport: Heumakers’ essays in De schaduw van de Vooruitgang, net als die in Schoten in de concertzaal en De fatale cirkel, munten uit door een open betoogtrant. Heumakers is een utilitair ingestelde essayist die ervoor zorgt dat zijn lezers met hem mee kunnen denken. Zijn grote nieuwsgierigheid, zijn onafhankelijke inzicht en zijn geloof in de betekenis van literatuur en ideeën zijn een verrijking voor de Nederlandse literatuur en essayistiek. De jury bestond uit Wim van Anrooij (voorzitter), Yra van Dijk, Yasco Horsman, Ileen Montijn en Carel Peeters. Eerdere laureaten van de dr. Wijnaendts Francken-prijs zijn onder meer Frank Westerman, Carel Peeters, Jeroen Brouwers, Paul Rodenko, Karel van het Reve, H.A. Gomperts en Annie RomeinVerschoor.
16
Achteruitkijkspiegel Denkend aan Max Elskamp (1862-1931) De laatste brief van Marie Gevers aan Paul Neuhuys, gedateerd 2 februari 1969, betreft de vertaling van een keuze van diens gedichten door Jan Schepens onder de titel Nieuwe Huisjes. Marie Gevers stelt vast dat de gedichten van Neuhuys (“Vous savez que je les aime depuis toujours, depuis les premiers”) magische objecten zijn en dat de vertaler er niettemin in geslaagd is er mee om te gaan zonder brokken te maken. “Il n’y a pas si longtemps que j’ai compris la valeur, pour nous, écrivains de langue française, de notre ‘bilinguisme congénital’… Je le ‘sentais’ depuis longtemps.” Leen Huet heeft er in een verhelderend essay op gewezen: “De manier waarop woorden uit een taal woorden uit een andere overschaduwen, beïnvloeden en met geheime associaties verrijken, is een belangrijk thema in Marie Gevers’ oeuvre.”1 De great old lady van Mussenborg zet echter een stap verder: belangrijk is het woord als klank te ontkoppelen van het woord als betekenis. Het komt er niet zozeer op aan een gelijkwaardige woordspeling (“jeux de mots”) te vinden, maar tot gelijkwaardigheid te komen in het spel met woorden (“jeux du mot”). “Les jeux du mot – dont on ignore trop souvent la valeur de poésie, quand ils sont libérés de l’objet - quand le son n’est plus collé à l’objet, et que tous deux sont librement unis dans leur valeur propre. (…) La libération fondamentale : un arbre n’est plus asservi au son ‘arbre’ il est aussi boom – ou tree. Du coup il existe par lui-même ce qui est très important.” In haar proefschrift over Les Écrivains flamands et le champ littéraire en Belgique francophone stelt Ann-Mari Gunnesson dat Marie Gevers een typisch voorbeeld is van een schrijver die deel heeft aan twee talen en culturen.2 Rose Gronon die in beide talen schreef en publiceerde lijkt me op dat vlak een nog treffender voorbeeld. In feite kende Gevers slechts oppervlakkig Nederlands. “Ze sprak Vlaams op het gehoor, zoals een ongeletterde”, dixit Leen Huet, wat dan weer overdreven is. Toch aarzelde Gevers niet te verklaren, zich bewust bedienend van een franskiljons scheldwoord: “Je suis une vraie ménapienne”. Door haar contacten met de nederigen was ze vertrouwd met Vlaamse dialecten. Het glossarium van Max Elskamps zo verrassende studie Les Commentaires et l’Idéographie du Jeu de Loto dans les Flandres, suivis d’un Glossaire is een linguïstische Fundgrube. Mede dankzij Elskamp werd de ideografische betekenis bewaard van woorden en uitdrukkingen 1
2
Leen HUET, “Leven en dood rond een vijver. Marie Gevers, chroniqueur van de Kempen”, in: Veel te veel geluk verwacht. Schrijfsters over schrijfsters 1, Amsterdam/Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 1996, p. 15. Ann-Mari GUNNESSON, Les écrivains flamands et le champ littéraire en Belgique francophone, Göteborg, Acta Universitatis Gothoburgensis, 2001.
17
als “tienstuiversgast”, ”Mechelse zot” of “onder en boven”. Dat lexicon had hij echter in hoge mate aan Marie Gevers te danken, bij wie hij te rade was gegaan omdat ze de taal van “l’homme du peuple et le paysan flamand” kende. Zij was het trouwens die hem gewezen had op het berijmde commentaar bij de negentig cijfers van de lotto. Toen Elskamp haar hulp begin september 1917 inriep, werden Marie Gevers en hij door de jongeren rond het tijdschrift Le Melon bleu beschouwd als de peetvaders van het blad.3 Wanneer Neuhuys haar op Mussenborg op 11 april 1969 bezocht, ging het gesprek over dat spooktijdschrift. Elskamps studie over het kienspel verscheen in 1918 bij A. de Tavernier te Antwerpen, het jaar waarin Marie Gevers haar eerste dichtbundel, Missembourg, bij Buschmann publiceerde. Beide publicaties vermelden echter 1914 als datum van verschijning om de Duitse censuur te omzeilen die Franstalige publicaties in het Vlaamse land verbood. 4 Van Le Melon bleu waren tot voor kort slechts drie gedrukte nummers gekend, de zogenaamde derde jaargang, gedateerd 1914, maar verschenen tijdens de Duitse bezetting, naar alle waarschijnlijkheid tussen eind 1917 begin 1918. Volgens Avermaete werden ze gedrukt door Buschmann, volgens Willy Koninckx, die redacteur was van het blad, door een kleine drukker. In 1998 gaf mevrouw Elza Willems-de Groodt me inzage van zes getypte nummers, gedateerd 1907. Het raadsel werd hier nog ondoorzichtiger door. Wat er ook van zij, Neuhuys (en zijn levenslange vriend Willy Koninckx) waren erbij betrokken, net zoals ze leden waren van Le Cénacle, de kring rond Roger Avermaete, die het plan opgevat had onmiddellijk na de oorlog het tijdschrift Momus uit te geven. Er ontstond echter een schisma, waardoor eerst het weekblad La Drogue ontstond en vervolgens de twee roemruchte avant-gardetijdschriften Lumière (1919-1923) en Ça ira (19201923). Het belang van Le Melon bleu als broedplaats mag dus niet onderschat worden. * Max Elskamp was uit vrijwillige ballingschap naar Antwerpen teruggekeerd in 1916, naar alle waarschijnlijkheid in september of oktober. Zoals tienduizenden stadsgenoten was hij in september 1914 het belegerde Antwerpen ontvlucht, richting Nederland. In februari 1915 schreef hij aan zijn jeugdvriend Henry van de Velde: “Ik omhels u met heel mijn hart, ik heb enorm geleden, mijn oude dierbare, meer geleden dan je geloven kan en ik verkeer hier in een droeve en lastige toestand. Ik geloof dat het met mij gedaan is, ik heb onuitsprekelijk last van mijn hart. Ik heb de beschieting van mijn stad doorstaan en heb na verschrikkelijke angsten mijn zwaar beschadigd huis moeten verlaten; dan heb ik gedurende achttien uren gestapt zonder eten of drinken, mijn hoge schoenen vol bloed, geslapen in bossen, kerken en schuren. Ik heb veel geleden, beste Henry, ik ben 53 jaar en het is, geloof ik, het einde voor mij. Ik heb vaak aan jou en de jouwen gedacht 3
4
Willy KONINCKX, « Reportage rétrospectif », in: Les Soirées d’Anvers, troisième cahier, Anvers, Ça Ira, 1962, p. 38. Roger AVERMAETE, L’Aventure de “Lumière”, Bruxelles, Arcade, 1969, p. 13.
18
gedurende die lijdensweg die de mijne was.(…) Mijn trouwe knecht heeft mij niet willen verlaten, hij is bij mij gebleven; ik eet mijn zwart brood en drink mijn water met hem. Wij staren elkaar aan, zonder iets te durven te zeggen, want er is geen meester en geen dienaar meer; in de smart zijn wij gelijk en hij heeft daarbij nog de grote verdienste verknocht te zijn, waarvoor ik hem niet meer kan honoreren. (…) Ik ben zeer zwak en heb lichamelijk veel geleden. Het hart valt bestendig stil en benauwenissen zijn er het gevolg van; in het volledig ongerief waarin ik mij bevind is het me onmogelijk me te verzorgen. Mijn beste Henry, moge je nooit ondervinden hoe hard het is andermans trappen te moeten beklimmen, niets anders te zijn dan een drijvend ding en te weten dat je zelfs niet zal sterven in het bed waarin de jouwen bezweken zijn. (…) Ik ben helemaal wit, mijn benen zijn opgezwollen van het water, dat langzaam klimt. Als het aan het hart zal komen, ouwe jongen, zal dit het ogenblik zijn om vaarwel te zeggen en eindelijk bevrijd te wezen om vaarwel te zeggen en eindelijk bevrijd te worden door de grote slaap die ik me toewens als het zekerste geluk waar ik op wacht.” 5 “De vreemde plant”, zo werd Elskamp in 1924 getypeerd door Emmanuel de Bom, uit wiens pen alle kwalificaties vloeien die later ook door bijvoorbeeld Marie Gevers, Paul Neuhuys en Emma Lambotte gebruikt zouden worden: fijngevoeligheid, innemende hoofsheid, kiese voornaamheid, eenvoud en hartelijkheid in alles, bescheidenheid, mengeling van naïviteit en verfijnde intellectualiteit. Hij voert Elskamp op als “peinzende flanerende asceet”, “mystieke eenling”, “geestelijk eenzame”. “Nooit begaf hij zich in de volte der straatbeweging. […] Van Elskamps figuur kon soms zulk een doordringende weemoed uitgaan: iets van ’t verwelkte, het stil-ontgoochelde. Hij leefde heelmaal niet mede met de Vlaamsche mensen uit zijn stad en land. Dat wil zeggen, niet met het blij-ruchtige, rond-joviale, wat dierlijk-gulzig, brons-roode, schater-dikke ras der Sinjoren […] Hij dwaalde, als een dwaallicht, door heel dat gedoe, en ik kon zijn verschijning wel vergelijken bij ’t angstig-stil voorbij-glijden op sandalen, of pantoffels van de purperen of ambergele Hindoes, die geruchteloos door ’t havenkwartier slieren.” Na deze Elsschotiaanse noot stelt De Bom vast dat het Antwerpen van Elskamp zoiets was als wat bij Streuvels een “dorpsgeheim” is: “hij zag het ondergrondse, het occulte, het geheime wezen” van de stad.6 Elskamp bediende zich van een mooi en feilloos Frans en was een wat ingetogen maar innemende spreker. Zowel Emma Lambotte als Paul Neuhuys getuigden hoe ze aan zijn lippen hingen terwijl hij lang uitweidde over zijn zeereizen, over het Verre Oosten en de Chinese beschaving of over zijn gehechtheid aan Wallonië waar hij in zijn jeugd toch zo vaak vertoefde. Hij verdroomde zijn leven en weefde aldus mythen rond zijn persoon, zoals zijn gefantaseerde noordse afkomst.7 5
6
7
Henry VAN DE VELDE, De poëtische vorming van Max Elskamp, Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1943, pp. 58-59. De brief werd door Van de Velde in het Nederlands vertaald. Emmanuel DE BOM, Dagwerk voor Vlaanderen. Ontmoetingen en portretten, Amsterdam, Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, 1928, pp. 120-127. Herman J. CLAEYS, “Les origines scandinaves de Max Elskamp”, in: Bulletin de la Fondation Ça Ira, no 9, 2002, pp. 31-33.
19
Ook het door hem opgeroepen in middeleeuws licht badend Vlaanderen is een mythisch oord. Net zoals het Antwerpse Schipperskwartier waar hij geboren werd, Parochie van de wind en straat van de zee, des morgens gewassen door regen of sneeuw, devoot en bedrijvig en ijverig genoeg en wit van de meiden van ’s morgens vroeg … Jezusbeeldjes staan roos en Mariabeeldjes blond in hun nissen met broos wat bloemen errond.4 Elskamp wordt niet allen vertederd door de volksdevotie, ongerepte erfenis uit een geïdealiseerd verleden, maar ook geboeid door de primitieve, onbehouwen uitingen van de volksziel. De Bom vertelt: “Zekeren dag liep ik met hem in de omgeving van het Vleeschhuis, in ’t hart der oude stad, in de Kuipersstraat, waar al die kleine winkeltjes van suikergoed en snoeperij zijn en door de stegen en sloppen waar hij gaarne pleisterde. Hij hield me staan voor zoo’n armtierig vensterraampje, waar men op het bord kon lezen: ”Hier schenk men kaffe op” of waar men zich mannekensblaren, koningsbrieven, ’t edele ganzen- en ’t loto-spel kan aanschaffen – waar zoete lies en vijgen en zeepsuiker wordt verkocht: in zulke duistere winkeltjes vond de folklorist zijn gading. En ik hoor hem, in zijn wat onwennig Antwerpsch, een betoog opzetten, dat de goede baas, de oogen wijdgesperd, aanhoorde: dat die mannekensblaren zooveel schooner waren dan de schoonste schilderijen, en dat hij, de baas, veel meer verstand had van kunst dan wij… Toen we weggingen, heeft de man ons, over zijn onderdeur leunend, lang, eenigszins wantrouwend, achterna gestaard…” Elskamps belangstelling voor folklore die van 1892 af toeneemt, kan wellicht beschouwd worden als de aanloop tot de kringen naar binnen waardoor hij zou vereenzamen en ten slotte in de droom verdrinken.8 Henri-Floris JESPERS
4 8
Vertaling J.L. de Belder. Patrick ZEYEN, “Acédie et rédemption à Anvers: Max Elskamp », in: Jan HERMAN, Lieven TACK, Koenraad GELDOF (eds), Lettres ou ne pas Lettres. Mélanges de littérature française de Belgique offerts à Roland Beyen, Leuven, Presses universitaires de Louvain, Symbolae Facultatis Litterarum Lovaniensis, series D Litteraria, vol. 14, 2001, pp. 135-148.
20
Agenda ▲Woensdag 1 april, 21 uur: Luc & Thierry Neuhuys: 'Vertaler, verrader? Over het vertalen van poëzie'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 8 april, 18 uur: Presentatie van de 37ste aflevering van het Bulletin de la Fondation ça ira. Lezing van Nele Bernheim over Norine, 'la Coco Chanel du Nord'. Het Goudblommeke in Papier, Cellebroersstraat 55, 1000 Brussel. ▲Woensdag 6 mei, 21 uur: Rik Wouters brengt eigen gedichten over Catalunya, Barcelona de Guerra Civil. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 3 juni, 21 uur: Gert Vingeroets: 'Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Van 6 februari tot 10 mei 2009: Camiel van Breedam, 28 collages (2002-2008), Koninklijk Museum Schone Kunsten Antwerpen. ■ ▲Van 29 maart tot en met zondag 26 april exposeert Michael Samuel Lucifer Vandorpe in Galerie Pim de Rudder, Hoogstraat – rue Marcel Broodthaers te 9960 Assenede. Open zaterdag en zondag van 14 tot 18 u. ■ ▲De mechanismen van het geluk. Hedendaagse automaten van Robert Race, John Grayson, L&A St-Leger. Van 20 maart tot zaterdag 23 mei inbegrepen. Automatesgalerie, Steenweg op Charleroi 24-26, 1060 Brussel (Stefaniaplein). Open van 14 tot 19u, van dinsdag tot zaterdag inbegrepen en op afspraak.■ ▲In De Zwarte Panter, tot 5 april: Prentenkabinet van Fred Bervoets; Gekapt van Jan Decleir, Sculptuur van Frans Heirbaut en een groepstentoonstelling met werk van Nick Andrews, Michel Buylen, Michael Bastow, Benjamin Demeyere, Etienne Desmet, Dr. Hugo Heyrman, Marc Kennes, Guy Leclerq, Frank Maieu, Sara Pessoa, Pjeroo Roobjee, Jan Vanriet, Marcel van Maele, Roger Van Akelijen, Frank Wagemans en Ysbrant.17. De installatie Entresol 2008 van Marcel van Maele krijft haar vaste plaats op het binnenplein van De Zwarte Panter. Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen. Open: donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag van 13u30 tot 18 u. ■ Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 31 maart 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 135 4 april 2009 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Necrologisch
Redactioneel Even bezinnen. Hoe sneller kennis toeneemt, hoe meer geschreven wordt, hoe kleiner de wereld lijkt te worden. “Voyage autour de ma chambre”, schreef Xavier de Maistre. Vervaarlijke illusie. Anderzijds heeft Paul Hadermann genoegzaam aangetoond hoe de ivoren toren een derrick kan worden. * De actualiteit heeft eens te meer de samenstelling van deze (lijvige) aflevering overhoop gehaald. Gisteren werd in de Sint-Pauluskerk afscheid genomen van Liane Bruylants. meter van de zo opmerkelijke kring ExLibris. Een laatste hulde kon ik helaas niet anders dan schriftelijk brengen. Het werd mij niet gegeven Guido en Koen de Sutter persoonlijk mijn diep medeleven te betuigen. * Politieke correctheid en de media tekenen zowat het watermerk van de rubrieken “Dossier” en “Citaten”. Met deze omvangrijke aflevering van “Door de leesbril bekeken” wordt een eerste inhaalmanoeuvre uitgevoerd die in de volgende editie voortgezet zal worden. ■
2
Rechtzetting Enkele abonnees en een recensent geraakten terecht in de war, waarvoor excuses. De aflevering met een cartoon van RodeS “Amerika Vlaanderen” werd geheel foutief verzonden als nr. 123, gedateerd 16 februari 2008”. Gelieve dus met passende verbeelding te lezen: nr. 132, 16 februari 2009. Aflevering 133 werd correct genummerd, doch verkeerd gedateerd 16 februari 2008 i.p.v. 16 februari 2009. Aflevering 134 werd foutief gedateerd 18 februari 2008 i.p.v. 18 maart 2009. Je zou voor minder in de war geraken... Voor het overige: Tout va très bien, madame la marquise...
Inhoud Necrologisch In memoriam Liane Bruylants Dossier Roest, Gounod, Dillen & Sanctorum Dillen, Brasillach & Jespers Door de leesbril bekeken Bezoekers weblog; Henri-Floris Jespers in Knack; Wetenschappelijke Tijdingen; Inédit nouveau; Bulletin ça ira; Hadewijch; Harry Mulisch & Dan Brown; Snellaertprijs. Citaten George Steiner; Mark Grammens; Multatuli & Weverbergh Agenda
Necrologisch Liane Bruylants (6 januari 1921 – 25 maart 2009)
Het was nooit zonder trots dat Liane Bruylants (°Berchem, 6 januari 1921) er terecht op wees dat haar familie een belangrijke rol heeft gespeeld in het Antwerpse cultuurleven. Jan Philip Leopold Bruylants (Antwerpen 30 september 1834 – Antwerpen 24 november 1876) was onderwijzer en ging dan in de journalistiek. Hij was medestichter in 1865 en tot aan zijn dood hoofdredacteur van De Koophandel (later: De Nieuwe Gazet). Hij schreef blijspelen, drama’s en een geschiedkundig werk over de Nederlanden onder Filips II. Zijn zoon, Jan Jansz. Bruylants (Antwerpen, 16 december 1871 – 28 september 1928), bekleedde de belangrijke functie van directeur van “Kaaien en Stapelhuizen” aan de Antwerpse haven. Hij heeft de jeugd van menige generatie verblijd met zijn verbluffend knappe boeken, geschreven onder de schuilnaam Auctor, die een begrip werd. Volksschrijver zoals zijn vader, schreef hij toneelstukken die met groot succes opgevoerd werden. Hij werkte mee
3
aan De Zweep, satirisch-informatief weekblad en aan Het Laatste Nieuws. Hij was trouwens bevriend met uitgever Hoste sr. met wie hij vaak literair samenwerkte.Jan Bruylants Jr. – Lianes grootvader dus – was eveneens hoofdredacteur van het artistiek weekblad Lucifer, dat van 1901 tot 1914 te Antwerpen verscheen. Liane is de dochter van August Bruylants en Gabriella Franssen (1899-1974), gevierde operazangeres en later stichteres van de Vlaamse Kameropera onder het pseudoniem Francine Bruylants. Ze bewonderde vooral haar moeder, met wie ze nochtans een vaak gespannen verhouding had. Liane Bruylants kon onuitputtelijk en met verve openhartig vertellen over de bewogen familiale saga, waar ze kennelijk jarenlang secure informatie over verzamelde. *
Liane studeerde aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen (Oude Humaniora) en aan de Middelbare Normaalschool aan de Pestalozzistraat te Antwerpen, waar ze o.m. Hubert Lampo leerde kennen. Ze studeerde ook notenleer, zang en piano aan de Muziekacademie te Berchem en werd lerares in de Germaanse talen. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog deed Liane Bruylants haar intrede in de letteren. Ze publiceerde dichtbundels (Schaduw en Spiegel,1945; Het hart der dingen, 1949; Schimmen en bacchanten, 1949; Grensstation, 1952; Het andere land, 1961) en romans (Het einde van de weg, 1946; Een vriend per seizoen, 1955; Prelude, 1957; De pop brak haar been, 1962). Ze was betrokken bij Parnassus (1951), een louter Antwerpse tegenhanger van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, en bij het avontuur van De Vrijbuiter (1952; cf. Mededelingen nr. 62, 16 januari 2006 en nr. 63, 1 februari 2006). Met de creatie door de Koninklijke Nederlandse Schouwburg-Nationaal Toneel van Eva Brandes (1950-1951; cf. Mededelingen nr. 73, 30 juni 2006) en Kijk naar Dyo (1954) kwam Bruylants volop onder de schijnwerpers. *
Liane Bruylants was toen de levensgezellin van de dichter Frans Buyle (1913-1977) die in het roemrijke tijdschrift Forum debuteerde en in de tweede helft van de jaren dertig snel evolueerde van socialistische pacifist en dienstweigeraar tot Diets nationaal-solidarist. Tijdens de bezetting ontpopte Buyle zich tot een geduchte criticus die er als edelfascist niet voor aarzelde de literaire mediocriteit aan de kaak te stellen van een aantal zogenaamde “volkse” dichters (cf. Mededelingen nr. 44, 17 maart 2005). De verhouding van Liane en
4 Frans was een publiek geheim, en bij de verschijning van Schaduw en Spiegel (1945) werd er zelfs gewag gemaakt van een mystificatie, daarbij kwaadwillig insinuerend dat Buyle wel eens de dichter was die schuilging achter de naam Bruylants. Van bij het begin werd haar naam steevast gekoppeld aan Frans Buyle, en dat was niet altijd in haar voordeel. Liane leerde veel van Buyle, die in haar ogen zowat de statuur verkreeg van een genie dat tegen zichzelf in bescherming diende genomen te worden. Zo werd het leven van Liane Bruylants lange tijd grondig beïnvloed door Frans Buyle, die haar niet alleen meesleurde in allerlei editoriale ondernemingen met noodlottige afloop, maar haar ook meesleurde in zijn persoonlijke literaire vetes. Frans' heilig gelijk op elk vlak kon en mocht niet, nooit in twijfel getrokken worden. Al droeg ze de financiële en maatschappelijke gevolgen van zijn toenemende bokkesprongen, ze bleef hem niet alleen onvoorwaardelijk in bescherming nemen maar ook met hand en tand verdedigen, soms ook tegen beter weten in. Achter een freel uiterlijk ging een onverzettelijke wil schuil, gedragen door een ongemene werkkracht. *
In de jaren vijftig schreef ze niet alleen hoorspelen voor de radio, maar werd ze ook een van de eerste medewerkers aan het nieuwe medium televisie. Ze schreef een drietal tv-spelen en bewerkte voor het kleine scherm een aantal toneelstukken en romans van onder meer J. B. Priestley, Jan de Hartog, Pol de Mont en Max Dendermonde, zonder de vierdelige aflevering van De boeren van Olen te vergeten, het populaire werk van haar grootvader Jan Bruylants jr., alias Auctor. Tussen 1959 en 1964 vertaalde en bewerkte ze voor de radio of voor de tv een vijtiental opera's (van o.m. Donizetti, Mozart, Brecht-Weill, Robert Stolz en Rossini). Haar libretto De nozem en de nimf met muziek van Willem Pelemans werd opgevoerd in de Vlaamse Kameropera, uitgezonden door televisie en radiostations en in het Frans vertaald. In de jaren vijftig leidde Liane Bruylants het leven van een vrijgevochten feministe avant la lettre. Haar erotische escapades stonden geenszins haaks op haar diepe, innige band met Frans Buyle. “Il faut bien que le corps exulte”, zong Jacques Brel – je moet het lichaam laten jubelen. Liane was ontwapenend openhartig, zoals genoegzaam blijkt uit het manuscript van haar mémoires dat ze mij toevertrouwde. Hypocrisie was haar geheel vreemd. Wanneer ze in 1971 een gespierde en enigszins ongelukkig geformuleerde open brief publiceerde naar aanleiding van het TV-spel Avondspelen van Jef Geeraerts dat voorgedragen werd voor de Italiaprijs, ging het haar niet
5
om
burgerlijke moraal, wel om verontwaardiging over de vrouw-onvriendelijkheid en
“vulgaire woordkramerij” van een schrijver die zich, laat mij een destijds gangbare formulering gebruiken, als “male chauvinist pig” manifesteerde.
Liane Bruylants was het slachtoffer van haar geboortedatum. De generatie van ruwweg 1920, de generatie die de Tweede Wereldoorlog bewust meemaakte, werd overvleugeld door de generatie van ruwweg 1930. Dit is niet alleen een soort cyclische wet. De generatie van 1920, haar generatie, viel enigszins tussen twee stoelen: te vooruitstrevend voor de burgerlijke jaren 50, en daarna in razendsnel tempo ingehaald door de beeldstormers van de generatie van 30. Dit geldt vooral voor de romanschrijvers – en grotendeels ten onrechte. Zo werd de tijdskritische egelstelling, de onmin met elk tijdsgewricht haar handelsmerk. De poëzie blijkt minder onderhevig aan die tijdelijke golven, en dat verklaart dat het zelfstandige naamwoord dichteres onlosmakelijk verbonden blijft met haar naam. *
In 1968 werd Bruylants' dichtbundel Astraal begrip (1966) bekroond met de prijs van de Provncie Antwerpen (Cf. Mededelingen nr. 129, 21 november 2008). Tien jaar later verscheen haar bewerkte en vermeerderde verzamelbundel Droomgestalten die, indien mijn geheugen me niet bedriegt, voorgesteld werd in VECU door Emiel Willekens. Daar ontmoette ik Liane voor de eerste keer – en Frans Buyle, die er wat onwennig bij was. *
Vanaf 1970 begon Liane Bruylants te schilderen, een aspect van haar creativiteit dat m.i. vandaag al te zeer in de vergetelheid is geraakt. Ze exposeerde o.m. in het C.A.W. (1073) en de Bank van Parijs en de Nederlanden (1981) te Antwerpen, in het Markiezenhof te Bergen-op-Zoom (1981) en in Gallery Vera van Laer te Knokke (1990).
6
Intussen was Liane getrouwd met Guido De Sutter, de man die haar de geborgenheid en de rust gaf die zijn tot dan zozeer gemist had. Minder bekend is de monografie die Bruylants wijdde aan een van haar beste vrienden, Flor Fischer, de haast legendarische geëngageerde priester en pacifist, stichter van Home-Info en Keukens zonder grenzen. Het boek werd uitgegeven door Liane's echtgenoot die zich als aannemer geen opofferingen gespaard had om Flor Fischer bij te staan bij de totstandkoming van het buurthuis “De glattigen dorpel” in de Gierstraat te Antwerpen. *
Met het oog op een monografie vertrouwde Liane mij een lijvig manuscript met memoires toe. Bij de lezing van die honderden pagina's was ik verbaasd over de openhartigheid waarmee ze zichzelf niet spaarde. Bij herhaling had ik gesprekken met haar en met Guido in verband met mijn schroom om dat materiaal openbaar te maken. Telkens opnieuw werd mij door Liane en Guido bevestigd dat waarheid haar recht moet krijgen. Ik kreeg bovendien volmacht om inzage te krijgen van de (soms heel revelerende) brieven van Liane die bewaard worden in het AMVC-Letterenhuis te Antwerpen. Liane en Guido hadden met dit alles minder problemen dan ik. Op 16 januari hadden we wat nu een laatste gesprek blijkt. Liane had zware, beproevende chirurgische ingrepen ondergaan en lag broos en kwetsbaar maar met heldere geest en goede moed in bed. Ik overhandigde haar de uitdraai van een aantal definitieve hoofdstukken van mijn monografie. We spraken over Koen, en Guido had het over de problemen die hij met zijn email-verkeer had gehad. Uitgerekend 's anderendaags werd ik het slachtoffer van een computer-crash waardoor ik niet alleen mijn email-archief verloor, maar ook een groot deel van mijn lopend werk. Ik stelde Liane met een (halve) leugen om bestwil gerust door te melden dat ik bijna niets kwijt was van de tekst van haar monografie. In feite beschikte ik nog slechts over de aantekeningen, niet eens meer over de definitieve hoofdstukken die ik haar gelukkig nij mijn laatste bezoek overhandigd had... Op 26 maart, 23 uur 25, stuurde ik een mailtje naar Liane en Guido om aan te kondigen dat ik op vrijdag 3 april zou langskomen. Ik suggereerde alvast foto's te selecteren ter illustratie van de monografie. Op 27 maart, 9 uur 02 stuurde Bert de Buck mij namens Guido het bericht dat Liane op 25 maart in het A.Z. Sint-Augustinus overleden was. *
De plechtige uitvaartliturgie rond de urne vond plaats op 3 april om 10 uur in de
7
parochiekerk Sint-Paulus te Antwerpen. Aansluitend geschiedde de asverspreiding op de strooiweide van de begraafplaats Schoonselhof te Antwerpen. Henri-Floris JESPERS buiten tijd en ruimte is er geen verhaal als de morgen begint met eindeloze herinnering is er niets dat nog te benoemen is er kan de zang zijn van vogels en iemand kan sterven maar in alles is dit vergelijk het water raakt de lucht en de mens gaat voorbij en er is niets in het heelal dat niet is Liane BRUYLANTS
Politieke correctheid Roest, Gounod, Dillen & Sanctorum ▲Het omvangrijke boek van Vincent Gounod over François Mitterrand oogstte heel wat lof. “Goed gedocumenteerde biografie” (De Groene Amsterdammer, 20 februari 2009); “een juweel van een Nederlandstalige politieke biografie; […] overstijgt het eenvoudige politieke portret. […] Dit is ook; een 'handboek politiek' door de onthutsende kijk in de keuken van het verschijnsel machtspolitiek” (NRC Handelsblad, 27 maart 2009). “Een schitterend verhaal”, vond Kurt van Eeghem, en Claude Blondeel sprak op Klara van “een schitterend verhaal, dat leest als een roman. Pure Honoré de Balzac”. Wat blijkt nu? Het boek is niet van de hand is van een “diplomaat, wonend en werkend in Genève”, maar werd geschreven door Koen Dillen, Europees parlementslid voor het Vlaams Belang.
8 Hierover ondervraagd verklaarde Koen Dillen vanuit Straatsburg: 'Ik zou veel liever onder eigen naam publiceren. Maar welke uitgeverij zou het dan uitgeven? En als we het bij onze eigen Vlaams Belang-uitgeverij Egmont publiceren, wil geen enkele boekhandel het te koop aanbieden. Ik vind het erg dat het cordon sanitaire zo ver gaat. Zou de recensent van Klara het boek tien minuten hebben besproken mocht hij geweten hebben dat het door een VB'er is geschreven? Ik vrees van niet.' (De Standaard, 25 maart 2009). Karl van den Broeck meldt op Knack.be dat de Antwerpse boekhandel De Groene Waterman het boek alvast uit de rekken nam. Koen Dillen is niet aan zijn proefstuk. Hij schreef ook al onder de nom de plume Maarten van der Roest een biografie van Nicolas Sarkozy, “een nuttig en interessant achtergrondboek, dat enige voorkennis over de Franse politiek vereist. ”(NBD / Biblion) “Iedereen die de Franse taal niet machtig is maar toch geïnteresseerd is in het fenomeen Sarkozy kan er zijn voordeel mee doen”, aldus historicus Arend Jan Boekestijn in Internationale Spectator (jg. 62, nr. 2, februari 2008). “Maarten van der Roest is freelance journalist en volgt de Franse politiek al twintig jaar voor verschillende Nederlandse dag- en weekbladen. Hij woont en werkt momenteel in Parijs”, zo staat te lezen op de webstek van uitgeverij Aspekt.
▲Cultuurfilosoof, republikein en autonomist Johan Sanctorum, die hier vaker geciteerd werd (cf. o.m. de afleveringen 89, 93, 103 en 106), publiceerde op de blog In Flanders fields (27 maart 2009) een lezenswaardig bijdrage waarin hij het geval Gounod/Dillen in een breder perspectief situeert. Hierna volgen een aantal ruime citaten. Het boek over Mitterand werd in Vlaanderen en (vooral) in Nederland enthousiast onthaald. Claude Blondeel spaarde in het Klara-programma “Ramblas” de superlatieven niet voor Gounod’s onthullend portret van de Franse ex-president. […] De vraag die nu op de lippen ligt van elke onbevooroordeelde waarnemer: zou dit boek evenveel aandacht en positieve commentaar gekregen hebben, als men op voorhand de ware identiteit van de auteur gekend had? De vraag stellen is ze beantwoorden: natuurlijk niet. Geschriften van VB-intellectuelen zijn gedoemd om een stille dood te sterven, met de huisuitgeverij Egmont als tussenstation. Het maakt helemaal niets uit, hoe goed of hoe slecht ze zijn. Geen enkele Vlaamse uitgever wil er zich mee inlaten, wellicht uit vrees om zelf in het cordon terecht te komen. Het zegt veel over de mentale gesteldheid van het Vlaamse boekwezen (via boek.be gecontroleerd door de groene Stalinist Jos Geysels, een der bedenkers van het “cordon”) en het toont vooral aan hoe diep de mechanismen van censuur en zelfcensuur eigenlijk wel werkzaam zijn in onze zogenaamde democratie. [...] Het is eigenlijk een formidabele grap, en vanzelfsprekend zet die sluwe vos van een Koen Dillen de VRT voor een probleem. Moet die lovende Klara-recensie nu gereviseerd worden? Zijn het dan toch niet allemaal zo’n achterlijke imbecielen bij dat Vlaams Belang? Neen dus. De genaamde Koen Dillen blijkt een fijnbesnaarde, francofiele intellectueel te zijn, die ook al een Sarkozy-biografie publiceerde (onder de schuilnaam Maarten van der Roest). Het huis van vertrouwen beschouwt evenwel intellectuelen met een VB-signatuur als paria’s, en
9 heeft zich ook uitgebreid ingegraven in dat discours van political correctness. [...] Het is een veeg teken aan de wand dat in onze "democratie" pseudoniemen terug opduiken, niet als spielerei maar als bittere noodzaak. Het betekent dat we (terug) in een feitelijke staat van censuur zijn beland. Het wijst erop dat de mediatieke, socioculturele en sociale uitzaaiing van het “cordon sanitaire”, oorspronkelijk een partijpolitieke entente met een strategisch oogmerk, een verarming betekent voor het culturele klimaat in Vlaanderen. Mijn linkse vrienden zullen het me wel weer kwalijk nemen, maar ik weiger een cultuur, een politiek systeem, of een zogenaamde rechtsstaat au serieux te nemen, die één bepaalde partij én haar kiezers diaboliseert, met het anti-racisme als alibi. Want laten we wel wezen: de échte ontstaansreden van het “cordon” ligt in een Belgicistische paniekreactie, zoals exStandaard redacteur Manu Ruys ooit stelde: “Is het zo vermetel te veronderstellen dat het Vlaams Blok ook en vooral wordt vermaledijd, geboycot en in een schutskring geneutraliseerd, omdat het onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig opkomt voor een onafhankelijk Vlaanderen en bijna 800.000 kiezers achter zich kon verenigen?” (De Tijd, 26/4/2004) Ik geloof dus wél in polariteit en conflict, zonder dat we elkaar de hersenpan hoeven in te slaan. Ik wil het VB op de tribunes, zonder voor een VB-er te moeten doorgaan. Ik vind het ongezond dat schrijvers zich moeten camoufleren om mediagewijs aan bod te komen. Laat duizend bloemen bloeien en ideeën botsen, dat is de essentie van democratie. Van zodra men mensen uitsluit van het debat, omwille van hun achtergrond, hun naam, hun maatschappelijk etiket, is men eigenlijk met cultureel racisme bezig, een zwart wit-denken dat finaal tot een bewustzijnsvernauwing leidt. De media dragen hier een verpletterende verantwoordelijkheid. Ondertussen suggereert Koen Dillen een boeiende, postmoderne strategie om dat domme cordon met zijn verborgen politieke agenda’s te omzeilen: een even dubbelzinnig spel van persoonsverwisselingen, schuilnamen, quiproquo’s. De maatschappij van de censuur zal een dolle maskerade voortbrengen, waarin niet alleen ministers er ghostwriters op nahouden, maar waarin ook de als politiek-incorrect bestempelde intellectueel verstoppertje speelt met de media. Voor mij niet gelaten, dat kan nog amusant worden, zeker als de maskers af en toe vallen zoals nu is gebeurd. Of de recensenten en de verzamelde redacties van de kwaliteitspers daar gelukkig mee zullen zijn, dat is nog wat anders. Misschien dus toch maar beter eens proberen om elkaar terug recht in de ogen te kijken en ons terug de geest van de eigenzinnige vrijdenker Voltaire eigen te maken, in plaats van deze van de tiran Robespierre? Sindsdien zwijgt de VRT tot vandaag in alle talen en op alle netten over deze zaak van de schrijver-met-de-foute-familienaam. Het splitten van K-3 is blijkbaar interessanter nieuws. Vincent GOUNOD, François Mitterrand, een biografie, Soesterberg, Aspekt, 2008, ill., 633 p., geb., 34,95 € ISBN 9789059117471 Maarten VAN DER ROEST, Nicolas Sarkozy, Soesterberg, Aspekt, 2007, 237 p., 16,95 €. ISBN: 9789059116023
Dillen, Brasillach & Jespers Koen Dillen houdt er ook nog een andere nom de plume op na. In 't Pallieterke tekent hij de altijd boeiende en goed gedocumenteerde kroniek “Si la France m'était contée” met “Guitry”. De aflevering van 18 maart is gewijd aan Robert Brasillach (geboren 31 maart 1909). De inleiding, zowat een derde van de bijdrage is gewijd aan de volgende blijkbaar prangende en lichtjes insinuerende vraag: Zou de Vlaamse prozaschrijver, publicist en gewezen perschef van Hugo Schiltz, Henri-Floris Jespers, zich nog herinneren dat hij in 1965, naast onder andere Michel Déon, Karel Dillen, Georges Simenon, Jean Anouilh, de voormalige
10 weerstander Jean Paulhan en de Waalse essayist Pol Vandromme, een bijdrage schreef voor het speciale nummer dat de Cahiers des amis de Robert Brasillach dat jaar uitgaven ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van de terechtstelling van de Franse dichter en polemist? Het weekblad Knack dat Jespers onlangs is gaan interviewen, heeft de voormalige redacteur en uitgever van de tijdschriften De Tafelronde en het Nieuw Vlaams Tijdschrift alleszins niet de vraag gesteld waarom hij in zijn jeugd deze hommage bracht aan de veel gelauwerde auteur van Comme le temps passe (ei zo na de Prix Goncourt in 1936), die tegelijk de verguisde polemist en hoofdredacteur was van het fascistische collaboratietijdschrift Je suis partout. Jespers moet er zich anders niet voor schamen, Brasillach […] mag wat zijn literair oeuvre betreft alvast op talloze onverdachte bewonderaars rekenen. * Ik wil Koen Dillen meteen geruststellen: ik heb geen last met mijn geheugen. Jacques Isorni (19111995), de advocaat van Robert Brasillach en van maarschalk Pétain, was daar kennelijk ook van gespaard. Twaalf jaar na de publicatie van de bijzondere aflevering van de Cahiers waarvan hierboven sprake, maakte ik kennis met de beroemde strafpleiter. Hij kwam een lezing geven in de privé-club VECU te Antwerpen. Vooraf gingen we tafelen in La Pérouse. Hij schonk mij op die 22 november 1977 een exemplaar van zijn genadeloos zelfkritisch en vooral bijwijlen hilarisch boek La fièvre verte met een opdracht waarin te lezen staat: “...En pensant à Robert Brasillach et pour le remercier.” Van geheugen gesproken... * Tijdens de bezetting verdedigde Isorni communistische militanten, na de Bevrijding trad hij op als raadsman van collaborateurs. Als lid van de Assemblée Nationale diende hij in 1956 een wetsvoorstel in tot afschaffing van de doodstraf (de beul werd in Frankrijk pas in 1981 definitief naar huis gestuurd). Hij verdedigde Tunesische nationalisten, Franse militaire coupplegers, samenzweerders van de OAS die het gemunt hadden op het leven van generaal De Gaulle, peetvaders van het Marseillese milieu … Kortom, Isorni was advocaat in hart en nieren. * Retournons à nos moutons. Had Knack mij moeten vragen waarom ik in 1965 een hommage heb gebracht aan Brasillach? Ik ben daar nog niet zo zeker van. Het gesprek vond plaats naar aanleiding van de honderdste verjaardag van het Futuristisch manifest van Marinetti en ging over avant-garde. De vraag werd mij door Frank Hellemans niet gesteld waarom ik een hommage schreef aan prof. dr. Leopold Flam; het kwam bij mijn geleerde gesprekspartner ook niet op te peilen naar mijn omgang met de voormalige Zaïrese premier Nguza Karl-i-Bond; en ik vergat hem te vragen waarom hij in zijn dichtbundel Niet zomaar niets (Yang Poëzie Reeks, 1981) ook Duitse gedichten publiceerde. Zo kunnen we nog een tijdje verder gaan. Dat ik mij er niet voor moet schamen hulde gebracht te hebben aan de schrijver Brasillach is nogal
11 wiedes. Ook in dat verband kan ik Koen Dillen geruststellen. Ik sta nog geheel achter wat ik in 1965 schreef – je persiste et signe...: Autant son engagement fut authentiquement lié au temps et aux événements, autant son œuvre échappe véritablement au temps. En dépit d'un engagement immodéré, Robert Brasillach a renoncé à l'historicité. Car Brasillach est un écrivain classique, doublé d'un romantique engagé. Il n'y a qu'un pas de l'anarchiste rebelle au tyran triomphant. D'un tel déchirement ne peut naître qu'une œuvre passionnée et équilibrée à la fois. Je n'aime pas le propagandiste et le polémiste. Mais il convient de rendre les honneurs à tous ceux dont la conviction est sincère et la démarche droite. Surtout lorsqu'ils ont payé leurs erreurs de leur sang, après avoir pleinement assumé leurs responsabilités. Koen Dillen besluit zijn bijdrage in 't Pallieterke met een geloofsbelijdenis: “Ik blijf ervan overtuigd dat de executie van Robert Brasillach een misdaad was.” Ik blijf erbij dat elke executie een misdaad is. Henri-Floris JESPERS
Door de leesbril bekeken ▲In maart registreerde de blog van de Mededelingen 1.472 bezoekers (februari: 1.195), goed voor de lectuur van 2.483 pagina's (februari: 2.200). Sinds de lancering op 26 januari 2008 werden 453 bijdragen gepubliceerd en werden 19.443 bezoekers geregistreerd, goed voor de lectuur 51.333 bladzijden. ■ ▲Het interview van Henri-Floris Jespers door Frank Hellemans (Knack, 11 februari 2009) waar Koen Dillen naar verwijst (cf. rubriek: “Politiek correct”) gaf aanleiding tot een aantal reacties van abonnees en lezers die hier reeds gesignaleerd werden (cf. Mededelingen 132, 16 februari, p. 20). Ziehier enkele nieuwe reacties (in alfabetische volgorde): Frank ALBERS: “Heel interessant, Henri, over Jan De Roek. O, o, wat heb ik die grijze banden van PEP gekoesterd! En wat heb ik die lyriek van Jan de Roek schaamteloos geïmiteerd. Hij schreef zoals ik had willen schrijven. Misschien ben ik toen, en daarom, opgehouden met het schrijven van poëzie: tot zwijgen gemaand door het besef dat ik, blijkbaar, al had bestaan. (En al dood was.)” Frank DESPRIET: “Daarnet heb ik uw interview in Knack nr. 7 met Frank Hellemans gelezen. Ik vond het heel boeiend, onder andere wat u zegt over de rehabilitatie van Jan de Roek.U heeft een brede kijk op de zaken en dat is zeldzaam bij ons.” Frank VAN EECKHOUT: “Het interview in Knack heb ik met plezier gelezen. Ik deel (o.a.) uw ergernis over de commerciële klantvriendelijkheidskoek die ons wordt aangesmeerd en die in alle sectoren van het leven van de burger is doorgedrongen.” Jan LAMPO: “Ik ben er een beetje laat mee, maar ik heb ook erg genoten van je interview in Knack. Je zegt dingen die in de delicate oortjes van onze postmoderne tijdgenoten klinken als de explosies van evenzovele handgranaten.” Maurits VAN LIEDEKERKE: “Met genoegen je vraaggesprek gelezen in Knack. Vooral de passage over de mercantiele De Standaard zint me zeer. Ik heb ooit bij Bart Sturtewagen (die ik had leren kennen via zijn VU-militerende ouders) geprotesteerd tegen een actie voor... 500 jaar Belgische kunst van zijn kwaliteitskrant. En kreeg als antwoord dat het
12 hier... om "een containerbegrip" ging en dat mijn protest een achterhoedegevecht betrof...” Ilse NEUENKIRCH: “Hartelijk proficiat voor het interview in Knack van vorige week. Er is veel te weinig aandacht voor de Belgische literatuur van de avant-garde, alleen over de schilderkunst kunnen we nog af en toe iets vernemen.” * Tot vertroosting kan ik mijn vriend Maurits van Liedekerke alvast melden dat de “kwaliteitskrant” De Standaard mij op 19 februari de pregnante vraag stelde: “Goedemiddag Henri, bent u ook zo'n fan van het weekend?” Bij gebrek aan antwoord werd de vraag nog maar eens herhaald op 24 februari: “Goedemiddag Henri, bent u (nog altijd) zo'n fan van het weekend?” Goeiemiddag... * Een snuggere Knack-lezer uit Gavere schreef een lezersbrief die, zeer tot mijn verwondering, gepubliceerd werd in de editie van 25 februari. In 'Avant-garde is niet voor niets een militaire term' (Knack nr. 7) vraagt uw redacteur aan Henri-Floris Jespers waarom hij geen biografie schrijft van Van Ostaijen, 'die er nog altijd niet is'. Het is beide heren blijkbaar volkomen ontgaan dat een bijzonder grondige studie over leven en werk van Van Ostaijen al gepubliceerd werd door Gerrit Borgers onder de titel Paul van Ostaijen. Een documentatie (Den Haag, Uitgeverij Bert Bakker, 1971). Dit boek, oorspronkelijk een proefschrift, telt twee delen, samen goed voor 1176 pagina's. Dit lijkt me een niet onaardige eerste kennismaking met het werk van onze grote Vlaamse dichter... De pedante Knack-lezer uit Gavere wordt blijkbaar niet gehinderd door enige dossierkennis. Het boek van Borgers is mij niet ontgaan. “Boren naar de bronnen van de biografie”, de lange beschouwing die ik kort na verschijning van het boek van Borgers in De Nieuwe Gazet publiceerde werd opgenomen in mijn essaybundel Het bed van Procrustes (Antwerpen, Soethoudt, 1978). Zonder hier een theoretisch debat te openen, wil ik wel in herinnering brengen dat Borgers zelf zijn opus omschrijft als “verslag”, als “documentatie”. Hij bezint zich expliciet en impliciet over de biografie als genre, verwijst daarbij naar de opvattingen van Jan Romein en Sem Dresden en stelt uitdrukkelijk dat zijn boek in dat perspectief “beslist geen aanspraak maakt op de benaming 'biografie' ”■ ▲Wetenschappelijke Tijdingen, het driemaandelijkse tijdschrift uitgegeven door het ADVN, slaagt er telkens opnieuw in boeiende en revelerende bijdragen te bundelen. Als antidotum tegen de collectieve Alzheimer verdient het tijdschrift een ruime verspreiding, te meer daar Frans-Jos Verdoodt er in een redactioneel op wijst dat er voldoende redenen zijn om de vraag te stellen: “Zal er morgen nog gras groeien voor de trappen van ons redactiesecretariaat?” Frank Seberechts (°1961), onderzoeker bij SOMA (Studie- en Document atiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij) en ADVN (Archief, Documentatie en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-nationalisme) en lid van het wetenschappelijk comité van het SFV (Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen), publiceert (jg. LXVII, nr. 3, september 2008) “De Belgique j'ai assez peu de nouvelles...” de correspondentie tussen Jan Brans (1908-1986) en Pierre Daye (1945-1950). Jan Brans, tijdens de Tweede Wereldoorlog hoofdredacteur van Volk en Staat, koesterde in die jaren een project “waarin hij veel heil zag: de oprichting van een internationale organisatie van oud-collaborateurs en van Duitsers die vanwege politieke redenen veroordeeld waren”. Om hem hierbij te helpen werd gedacht aan SS-leider René Lagrou, die als señor Van Groede toen in Buenos Aires woonde, “un homme charmant et d'une
13 intégrité intellectuelle parfaite, à l'âme généreuse”, aldus de ter dood veroordeelde exrexistische politicus en publicist Pierre Daye (1892-1960). Als “ideale centrale zetel” voor dit initiatief zag Brans Spanje, “het enige land in Europa waar men aan iets dergelijks kon werken zonder in de problemen te komen”. Uit de briefwisseling blijkt dat de correspondenten gaandeweg tot de overtuiging kwamen dat de spontaan gegroeide contacten en netwerken tussen rechtse, nationalistische en fascistische krachten, in de eerste plaats in Europa en in Zuid-Amerika, diende geformaliseerd te worden. Kringen rond Belgische monarchisten als Daye en De Man enerzijds en nationaalsocialisten en collaborateurs als Brans en Lagrou anderzijds kwamen zo met elkaar in contact en legden verbanden met Spaanse falangisten, Duitse nazi's, Argentijnse peronisten, Italiaanse fascisten, Kroatische Ustasja's en de Britse fascist Mosley. Zij speelden geen eersterangsrol in de politiek, maar konden wel een belangrijke invloed uitoefenen in verschillende landen (p. 208). Onder de titel “Vlaanderen te weer?” onderzoekt Roel vande Winkel (°1974) “Het verzwegen parcours van Flandria Film in de Tweede Wereldoorlog”. Hij brengt daarbij de (context van de) filmproductie en -distributie in kaart. Aan de hand van recent verworven archivalia afkomstig uit de abdij van Steenbrugge werpt Luc Vandeweyer (°1956) nieuw licht op de brief die Cyriel Verschaeve in naam van de frontbeweging aan paus Benedictus XV schreef. Romain van Eenoo wijdt een grondige bespreking aan het proefschrift van Gevert H. Nörtemann, Im Spiegelkabinett der Historie. Der Mythos der Schlacht von Kortrijk und die Erfindung Flanderns im 19. Jahrhundert (Berlin, Logos Verlag, 2002, 492 p. ISBN 3-83250081-2). Het vertoog van Nörtemann toont “onweerlegbaar aan dat de mythe van de slag van Kortrijk en vooral het Voorwoord van de Leeuw van Vlaenderen een totaal nieuwe inhoud bracht, met name de idee van het bestaan van een Vlaams volk binnen de Belgische staat”. Rik Verwaest (°1985) analyseert “De 'greep naar de macht' van d e oorlogsburgemeesters als voorhoede van de Nieuwe Orde in Vlaanderen” (jg. LXVII, nr. 4, december 2008). De titel is enigszins misleidend; de auteur focust inderdaad op Alfred van der Hallen (19011975), Liers oorlogsburgemeester, broer van de studentenleider en schrijver Ernest van der Hallen (1890-1948) en van de literatuurhistoricus en Standaard-journalist Oscar van der Hallen (1903-1979). Burgemeester Van der Hallen slaagde erin de gemeentelijke werking te moderniseren, maar dat ging gepaard met een uitgesproken politisering van het bestuursapparaat. Een sprekend voorbeeld is de aanstelling in januari 1943 van de jonge Andries Bogaert (1918-1983) als privésecretaris van de burgemeester, zonder dat daarover een stemming plaatsvond. Een andere Van der Hallen vertrouweling streek enkele maanden na de machtsovername neer in Lier. Andries Bogaert, amper 23 jaar oud, was één van de vooraanstaande kaderleden van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV), de aan de VNV-Eenheidsbeweging verbonden jeugdbeweging. Als gebiedsleider voor Brabant had hij het NSJVPinksterkamp dat in het laatste meiweekend van 1942 in Lier plaatshad, mee in goede banen geleid. […] Enkele maanden later zou de veelbelovende jonge gebiedsleider echter zijn eigen ruiten bij het NSJV ingooien door een manifest te ondertekenen waarin een aantal ontevreden NSJV-leiders het teloorgaan van het Heel-Nederlandse ideaal van het VNV aanklaagden. Staf De Clercq trad streng op tegen deze dissidentie en ontsloeg onder andere Bogaert. Deze werd echter opgevist
14 door Alfred van der Hallen, allicht op voorspraak van diens broer Ernest (p. 307). Rik Verwaest onderstreept dat Andries Bogaert tot op het einde zeer nauw betrokken was bij alles wat Van der Hallen deed als oorlogsburgemeester. Ik heb Bogaert goed gekend. Tijdens de jaren dat ik mij verdiepte in de culturele collaboratie ving ik meermaals het getuigenis op dat Dries in Lier tijdens de bezettingsjaren zowat de power behind the throne ofte éminence grise was... Het mag wel ironisch genoemd worden dat uitgerekend op cultureel vlak, één van de speerpunten van zijn beleid, Alfred van der Hallen geheel faalde. Conflicten en teleurstellingen waren er genoeg in de drie jaar dat hij het Lierse cultuur probeerde te reorganiseren. Hij zou fel botsen met enkele iconen van het Lierse cultuurleven, mislukken in zijn pogingen de macht in te perken van enkele beheerscommissies van belangrijke cultuurinstellingen en zijn voornemen om de Lierse kunstenaars te verenigen in een actieve en raadgevende vereniging liep eveneens spaak (p. 312). Het mislukken van zijn ambitieuze cultuurbeleid, dat gaandeweg was leeggebloed en op het einde alleen nog steunde op de Nieuwe Ordepropagandamachine, is daarvoor bijzonder tekenend (p. 318). De sterke profilering van de Nieuwe Ordegezindheid van Alfred van der Hallen leidde tot “hinderlijke controverses rondom zijn persoon, wat van de weeromstuit een performant beleid onmogelijk maakte”, aldus Verwaest, die tevens onderstreept dat het merendeel van zijn beleidsdaden na de Bevrijding niet teruggeschroefd werd. Wat meer is: Het mag de verdienste van de oorlogsburgemeester genoemd worden dat Lier na de Tweede Wereldoorlog bestuurd werd op formaat van een middelgrote stad uit de twintigste eeuw (p. 318). Signaleren we ook de bijdrage van Luc Vandeweyer over een pamflet van de VVO (Verbond voor het Vlaams overheidspersoneel) over de toepassing van de taalwetgeving: “Achter de schermen van radio en televisie in 1959”. In de jongste aflevering (jg. LXVIII, nr. 1, maart 2009) wordt de lezer geconfronteerd met een controversiële maar niet minder fundamentele Auseinandersetzung, waar drie eminente historici aan deelnemen: Lode Wils (“De ideologische barst van België. Van Leopold I tot Albert II”), Harry van Velthoven (“De rol van de monarchie [vooral van Albert I] in de Vlaamse ontvoogding) en Herman van Goethem (“De monarchie en het einde van België”: een naschrift). De toch wel buitenissige “politieke theologie” van pater Marcel Brauns S.J., dichter en auteur van Mijn waarheid, een soortement fundamentalistische ayatollah avant la lettre die ik ook al goed gekend heb, wordt behandeld door Luc Vandeweyer.■ Wetenschappelijke tijdingen op het gebied van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Driemaandelijks tijdschrift uitgegeven door het ADVN. Abonnement: 23 €, over te schrijven op rekeningnummer KBC 733-0215290-77. ISSN 0774532X.
▲Paul Van Melle is van oordeel dat de jongste afleveringen van Mededelingen “sont d'une richesse plus grande encore que d'habitude”. Hij is verbaasd dat niemand het hem kwalijk nam belangstelling te tonen voor de Vlaamse literatuur. Toen hij een paar jaar geleden de afleveringen van de Mededelingen stelselmatig begon te recenseren, verwachtte hij zich nochtans aan het ergste (Inédit nouveau 230, maart 2009). Van Melle onderstreept zijn waardering voor het gedicht “Mijn geloof” van Rik Lanckrock, die er zijn hand niet voor omdraait “pour détruire les argumentations fallacieuses de trop nombreux tenants du pouvoir, politique ou non”. Hij genoot van “De tien wetten van mijn wrede nooit bevredigde Muze” van Hendrik Carette en signaleert n.a.v. het dossier van John Heuzel over “De dood van een
15 tijdschrift: Kruispunt” dat ook Franse en Canadese tijdschriften de nek omgewrongen werden: “Les littéraires sont vraiment visées. Pas professionnelles, ou pas commerciales, comme laissait entendre Outers!” En hij voegt eraan toe: “Par chance nous tenons sans un sou officiel”. Dit geldt trouwens ook voor de Mededelingen. Van Melle vestigt ook de aandacht (Inédit nouveau 231, april 2009) op o.m. de poëzie van Jan de Roek, op “un beau poème de Hendrik Carette (comme toujours)”, op het controversiële artikel van Wim van Rooy over islamofobie en op de beschouwingen van Frank Albers “à propos de l'affreux Kim Van Gelder”. Verder, “un bel hommage au classique Karel Jonckheere, qui m'offrit un jour le volume de sa poésie 1935-1960. Enfin la révélation du nom du dessinateur RodeS des couvertures (et des caricatures de Connexion): le patron de cette dernière, Robin de Salle”. Connexion wordt aandachtig gevolgd door de onvermoeibare Van Melle (cf. Mededelingen 131, pp. 12-13). In de jongste aflevering komt Gaëtan Faïk aan het woord, “qui présente un spectacle en solo et s'en explique […] et parle de la colonisation par le biais du conte”. De son côté Henri-Floris Jespers continue la saga de la galerie Saint-Laurent avec Joostens et Seuphor, dont j'ai déjà souvent parlé ici”. (Inédit nouveau 231) ■ Inédit nouveau, nos. 230 et 231 (mars et avril 2009), 32 p., ill., 11 av. du Chant d’Oiseaux, 1310 La Hulpe. Jaarabonnement (11 nummers): 35 € te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle. Connexion, revue d’art et de littérature, nr. 16, février 2009, 6 €. 46/2 rue Blaes, 1000 Bruxelles.
[email protected] www.revueconnexion.over-blog.com
▲Norine en Paul-Gustave van Hecke hebben een onuitwisbare stempel gedrukt op de gay twenties. Modeontwerpster Norine was de eerste, en de enige, om zich te verzetten tegen de dominantie van de Parijse couturiers. Simone Périer onderstreepte in 1969 dat elke collectie van Norine een persoonlijke creatie was, “et tout comme l'on reconnaît une robe de Patou, de Chanel ou de Lanvin on se mit aussi à reconnaître une robe de Norine.” In België is mode geschiedenis een eerder verwaarloosde discipline. Nele Bernheim haalde een Master aan het Fashion Institute of Technology te New York. Ze werkt aan een proefschrift over Couture Norine, Brussels : The Embodiment of the Avant-Garde, 19161952. In de jongste aflevering van het Bulletin Ça ira onderstreept Nele Bernheim dat het modehuis Norine de onbetwistbare voorloper was van de Belgische avant-garde mode die sinds de jaren 1980 internationale erkenning verwierf. Fundamenteler nog, zij stelt dat geen enkel verhaal over de kruisbestuiving tussen kunst en mode volledig mag heten zonder het modehuis Norine, dat op de medewerking mocht bogen van o.m. René Magritte, Max Ernst en Man Ray. Toen Paul-Gustave van Hecke zich tegenover Paul Kenis in de eerste plaats als couturier definieerde, was dat geen boutade. Hij was inderdaad “inspirateur en premier, père spirituel et inventeur du style de Norine”. Van Hecke belichaamde alle kwaliteiten en gebreken van de gay twenties. Directeur van de tijdschriften Het roode Zeil, Sélection en Variétés, dichter en kunstcriticus, collectioneur, kunsthandelaar, mecenas en speculant, de flamboyante Van Hecke werd, samen met zijn compagnon André de Ridder, de onvermoeibare verdediger van de Vlaamse expressionistische schilders, vooral van Gust de Smet en Frits van den Berghe. René Fayt, ere-conservator van de « Réserve précieuse » van de bibliotheken van de ULB, brengt een synthese van de werking van het Bruselse tijdschrift La Lanterne sourde en van de gelijknamige groep (1921-1931). Henri-Floris Jespers roept de contacten op van Odilon-Jean Périer en Paul Neuhuys met La Lanterne sourde en brengt in herinnering dat Paul van Ostaijen enkele maanden directeur was van « Les Compagnons
16 de la Lanterne sourde ». Het was op uitnodiging van La Lanterne sourde dat hij een ophefmakende lezing gaf waarbij hij zijn gedichten zong, zowat een eerste versie van Gebruiksaanwijzing der lyriek. Naar aanleiding van een revelerende anekdote over Marcel Lecomte, zet Philippe Dewolf de puntjes op de i. Naar aanleiding van recente publicaties gaat Jespers in op de contacten van Pascal Pia en Alice Nahon met Eddy du Perron. Verder: in memoriams Wannes van de Velde en Dan van Severen en korte aantekeningen over Jean Dypréau en Mark Verstockt. ■ Bulletin de la Fondation ça ira, no 37, mars 2009, 51 p., ill. Abonnement (vier nummers): 5 € (Instellingen: 35 €; beschermende leden: 50 €) op rek.068 2287225 89 van Fondation ça ira, Brussel.
▲In 2002 publiceerde de dichteres Lucienne Stassaert bij Uitgeverij P te Leuven Minne is wonderzoet in al haar vormen (144 p., 18 €, ISBN 90 76895 46 5), de hertaling van een selectie uit de Mengeldichten en Strofische gedichten van de middeleeuwse mystica Hadewijch. Op 18 maart verscheen Liederen, het eerste deel van de verzamelde werken van Hadewijch, die Veerle Fraeters en Frank Willaert de komende jaren in drie delen zullen laten verschijnen bij de Historische Uitgeverij te Groningen. Deel twee bevat de Visioenen, deel drie de Brieven. De liederen zijn naar het oudste handschrift exact uitgegeven, vakkundig vertaald en toegelicht door Veerle Fraeters en Frank Willaert. Dankzij een voorbeeldige inleiding, een spiritueel, erudiet en inlevend commentaar worden de wereld en de passies van Hadewijch onmiddellijk toegankelijk gemaakt voor de hedendaagse lezer. Aan deze uitgave is tevens meegewerkt door Louis Peter Grijp, die waar mogelijk de reeds bekende, maar ook de zeer recent hervonden melodieën bespreekt en reconstrueert. De Liederen gaat vergezeld van een CD-luisterboek, waarop alle Middelnederlandse teksten zijn ingesproken, en de liederen waarvan de melodieën zijn teruggevonden zijn ingezongen. Hadewijch is de eerste vrouw in Europa geweest, in de woorden van Frits van Oostrom, die het heeft gewaagd de mystieke minne uit te zingen in pure liefdespoëzie. Hadewijch is een gepassioneerd en compromisloos dichteres, haar poëzie is complex, gevoelig en ingenieus, haar lied is direct en intens. In haar poëtische minneliederen bezingt ze liefde en wanhoop, ellendige verlatenheid en het verlangen naar vereniging. Haar passie is voor lezer en luisteraar bijna fysiek voelbaar. Hadewijch is het kloppend hart van het pantheon van de Nederlandse literatuur, zij voert de canon aan van de Nederlandse klassieken. Haar Liederen is een monumentale uitgave van een unieke en klassieke mystieke tekst, die de geestelijke en zintuiglijke wereld van een gepassioneerde vrouw ontsluit. * Veerle Fraeters (1963) is verbonden aan het Ruusbroecgenootschap, en als docent Middelnederlandse letterkunde verbonden aan de Universiteit Antwerpen. Frank Willaert (1952) is hoogleraar oudere Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen. Louis Peter Grijp (1954) is als onderzoeker verbonden aan het Meertens Instituut, en als bijzonder hoogleraar Nederlandse liedcultuur in heden en verleden aan de Universiteit Utrecht. ■ HADEWIJCH, Liederen, Groningen, Historische Uitgeverij, 2009, geb. inclusief 4 CD's, 456 p., 49,95 €. ISBN 978 90 6554 4780.
▲De Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs (VVNA) heeft de Snellaert-prijs voor 20072008 toegekend aan de dichteres Lucienne Stassaert (1936) voor haar dichtbundel In de
17 laai van het vuur. Camille Claudel, een uitgave van P te Leuven (cf. Mededelingen, nr. 130, 17 december 2008, p. 12). De prijsuitreiking vindt plaats op zaterdag 4 april om 10u30 in het Cultureel Centrum De Romaanse Poort, Brusselsestraat 63, dicht bij het stadhuis van Leuven. ■ ▲Zopas publiceerde Jan Struelens (°1952) in een beperkte oplage De exegese van het tegenboek. Mulisch' oeuvre en The Da Vinci Code. Deze studie vergelijkt een representatief aantal boeken van Harry Mulisch met The Da Vinci Code. De overeenkomsten, aldus Jan Struelens, zijn niet alleen talloos en gedetailleerd, maar ook complementair: vaak gaat het om wit-zwartsymmetrieën. Vandaar de hypothese dat hier bewust, en lang op voorhand gepland, aan een geheel werd gewerkt: een Tegenbijbel waarvan De ontdekking van de hemel het Oude Testament zou zijn (wegens het terugnemen van de Decaloog), en The Da Vinci Code het Nieuwe (wegens de ontgoddelijking van Christus). Hoe die werkverdeling tussen de twee schrijvers in de praktijk gebeurd zou zijn - daarover wordt door Struelens niet gespeculeerd. Maar de hypothese staat wel toe om een groot aantal onverklaarbaarheden op te helderen, aan beide zijden. De exegese van het tegenboek levert dus een nieuwe kijk, zowel op de megabestseller van Dan Brown als op het oeuvre van Mulisch. Deze laatste herleeft in de gedaanten uit zijn eerste werken: de profeet, de (anti)godsdienststichter, de poppenspeler (die in 1999 zelfs de Heilige Vader even in het spel wist te betrekken). Tenslotte blijkt hij vooral de onbetwistbare grootmeester van de analogica: meer nog dan gedacht werd, is zijn oeuvre een weergaloos web van verbanden, waarin geen enkel draadje ontbreekt. Het boek verschijnt in eigen beheer. “Echte” uitgevers bleken gefascineerd maar kozen voor voorzichtigheid. Ze mogen zich nog altijd aanmelden,”, aldus Jan Struelens. Het boek is sinds 12 maart 2009 te koop in de Brusselse boekhandels: Het Ivoren Aapje, Begijnhofplein 4 en PassaPorta Bookshop, Dansaertstraat 46. Jan Struelens werd in 1952 geboren in wat nu het Brussels Gewest is. Hij tekent en schrijft al een leven lang in grote onafhankelijkheid - in isolement, dus. De analogica, als on- of zichtbaar, als toegepast of aan het licht gebracht web van analogieën, verbindt zijn eigen plastisch werk met zijn essayistische studies over het werk van anderen. Eind 2005 schreef hij een eerste tekst over het Mulisch-Brownverband. Begin 2008 was het boek dat thans voorligt voltooid. ■ Jan STRUELENS, De exegese van het tegenboek. Mulisch' oeuvre en The Da Vinci Code, eigen beheer, 346 p., 20 €. ISBN 9789490127008.Meer informatie:
[email protected]
▲ Op 1 april werd de lezing bij ExLibris van de gebroeders Luc en Thierry Neuhuys over “Vertaler, verrader?” o.m. bijgewoond door Willy de Bleser, Joke van den Brandt, Eugeen Collin, Frank-Ivo van Damme, Maria Houthoofd, Henri-Floris Jespers, Pruts Lantsoght, ere-ambassadeur Bob Lebacq, Karin Lebacq,, Dirk Maeyens, Marga, Jan en Margriet van Oostende,, Émile (gewezen districtssecretaris van Deurne) en Marthe Taverniers, Jan Vaes en Gert Vingeroets. ■
Citaat Ezra Pound zag het aankomen: ‘een openhartigheid als nooit tevoren’, een ‘smakeloze vulgariteit’ door het te koop lopen met de zelfs de meest intieme menselijke handelingen en relaties. Waar kunnen we nu nog schuilen voor het voyeurisme, voor de hang naar onthulling en zelfonthulling die de begeerte voedt van de media en hun publiek? Er bestaat geen domein, of het nu gaat om de erotiek,
18 de financiën of familiebetrekkingen, waar niet binnen gedrongen wordt (wat buitengewoon bedreigend is voor democratieën met een volksvertegenwoordiging omdat daardoor de meer begaafde, gecompliceerde mensen in de samenleving geweerd worden uit het openbare leven met zijn hang naar naaktheid). Afluisterpraktijken of een verborgen camera zijn zelfs niet eens meer nodig. De bekentenis, de geestelijke striptease, de publicatie in beeldende details van dagelijkse en nachtelijke activiteiten, worden vrijwillig en met graagte aangeboden. De camera van de paparazzo, de vragenlijst van de sociologische onderzoeker, de verborgen microfoon en het oor van de psychiater, hoe verschillend ook in technisch opzicht en in context, vormen tezamen een monsterlijk amusementsprogramma. Een overvloed aan literaire bekentenissen en exhibitionistische indiscreties verzadigt de atmosfeer. En zo bevinden we ons in een echokamer waarin oneindige roddel weerklinkt, waarin een biechtstoel met luidsprekers staat opgesteld. Door de eis van ‘vrijheid van berichtgeving’ en transparantie – een eis die vaak legitiem is – moeten populistische democratieën de privacy devalueren. Een wezenlijk teruggetrokken geest, iemand die de stille ernst als een geheim wil bewaken, een geheim dat Kierkegaard in de hoogste graad aanwezig achtte in Antigone, wordt gevreesd. Samenvattend: het laat zich niet goed denken waar in cyberspace, en onder welke volmacht, de afzondering en de stilte zullen kunnen ademen. “ George STEINER (De Grammatica van de schepping, Amsterdam, De Bezige Bij, 2002) ▲ Op 9 maart 2009 werd Mark Grammens in Gent de “prijs voor de vrijheid” toegekend door de Vlaamse denktank Nova Civitas, opgericht door prof. Boudewijn Bouckaert en thans onder voorzitterschap van mr. Werner Niemegeers. Na de laudatio door Frans Crols sprak Grammens een dankwoord uit. Hierna twee citaten uit die opmerkelijke tekst, verschenen in Journaal (nr. 545 , 12 maart 2009).
“Alleen in een lezersbrief in De Standaard werd [...] herinnerd aan de Vlaams-nationale geloofsbelijdenissen die Kruithof in overigens meer dan één interview had afgelegd. Iets soortgelijks heeft zich voorgedaan met Hugo Claus. Ook Claus was in de jaren zestig, toen ik hem persoonlijk kende, een overtuigd Vlaamsnationalist, maar niemand die de stapels papier die bij zijn overlijden aan Claus werden gewijd, heeft gelezen, kon daar zelfs maar een vermoeden van hebben. Het kliekje dat hem in zijn laatste jaren omringde en het monopolie bezat op zijn in memoriam, heeft zijn nagedachtenis exclusief geplaatst in het teken van het eigen ideologisch gelijk, met miskenning van de volledige mens in zijn vele aspecten.” * “Het discours van vele journalisten, die zich onmisbaar wanen, grenst aan mateloze hoogmoed en zelfoverschatting. Wilt u eens een staaltje van die zelfoverschatting krijgen, dat nooit gesignaleerd werd in een Vlaamse krant? Het is dit. Op 18 maart 2006 publiceerde Yves Desmet, politiek toonaangevend commentator van De Morgen, een opiniestuk in Le Soir. Om aan dit Franstalige publiek duidelijk te maken hoe erg het met Vlaanderen - dat land vol
19 fascisten, negationisten en andere mestkevers - gesteld was, schreef Desmet het volgende: “Misschien zal De Morgen in Vlaanderen het lot kennen van de Münchener Post, het laatste Duitse dagblad dat zich verzette tegen de nazi’s voordat het verboden werd, en waarvan de journalisten de eersten waren om naar de concentratiekampen te worden afgevoerd”. Wilt u zich deze parel van de Vlaamse journalistiek letterlijk in het geheugen prenten? Dit is het: “Peut-être De Morgen sera-t-il, en Flandre, le Münchener Post, dernier quotidien allemand à s’être opposé aux nazis et dont les journalistes furent les premiers à être déportés dans les camps”. Open dus maar gauw het kamp van Breendonk nr. 3 (nr. 1 was tijdens de bezetting, nr. 2 tijdens de repressie) voor de redactie van De Morgen! Is Desmet gek? Ik vrees van niet, en dat is dus het probleem.” Mark GRAMMENS Aansluitend bij mijn opmerking van 31.03.09 (Multatuli 08, Het gebed van den onwetende) valt het me nu pas te binnen dat ik en passant best Multatuli ook had geciteerd, meer specifiek met betrekking tot zijn opvattingen over Christus en het Christendom. In Wys mij de plaats waar ik gezaaid heb stelt Multatuli niet alleen "Ik ben geen Christen" (VW I, pag 502) maar luidt het: "Laat het niet herhaald worden - want gezegd is het dat gy uzelven zoekt en eigen voordeel, als gy spreekt en schryft over het heil van anderen! Laat het niet herhaald worden - want gezegd is het - dat ge alleen daarom zo gedurig op den Hemel wyst, om te lichter u te kunnen meester maken van de aarde! Laat het niet herhaald worden - want ten derden male, Christenen, gezegd is het!- dat uw evangelie is een valse blyde boodschap, uw godsdienst een speculatie, uw Christus een profeet van leugen en bedrog, en uw God een gouden kalf dat gyzelf hebt opgericht, om te aanbidden in de dorre woestyn uwer harten!" Deze gezonde mening werd in 1861 gepubliceerd in de Multatuli's brochure Wys my de plaats waar ik gezaaid heb, en bij mijn weten vermeldt de geschiedenis niet dat na deze publicatie de straten van grote christelijke steden overal ter wereld overspoeld werd met roepende, tierende en knuppels zwaaiende christenen, die bij het verbranden van de Nederlandse vlaggen en het bestormen van Nederlandse ambassades de dood van de onverlaat eisten omdat hij hun profeet had beledigd. Julien WEVERBERGH Bokblog,4 april 2009 www.wever-bergh.com
20
Agenda Norine, “Coco Chanel van het Noorden” in de roaring twenties Woensdag 8 april, 18 uur, geeft Nele Bernheim in Het Goudblommeke in Papier, Cellebroerstraat 54 te Brussel een onthullende lezing over
“Norine Couture, Bruxelles: L'art dans la mode et la mode dans l'art“. Programma: Welkom: Robin de Salle, voorzitter van de vzw Le Petit Gérard Presentatie van het Bulletin de la Fondation ça ira: Luc en Thierry Neuhuys Lezing van Nele Bernheim ingeleid door Henri-Floris Jespers ▲Jan Scheirs exposeert van 24 april tot 19 juli 2009 bij Vintage Resto Onderbergen 35, 9000 Gent. Openingsuren: dinsdag-zaterdag 11u30-14u zondag: 11u30-14u. Op vrijdag- en zaterdagavond 26 april is Jan Scheirs aan het werk in het maakt vrijblijvend schetsen van de aanwezigen, die uitzonderlijk te aangeboden.
& Wine Store, en vanaf 18u; restaurant. Hij koop worden
▲Woensdag 6 mei, 21 uur: Rik Wouters brengt eigen gedichten over Catalunya, Barcelona de Guerra Civil. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 3 juni, 21 uur: Gert Vingeroets: 'Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Tot 10 mei 2009: Camiel van Breedam, 28 collages (2002-2008), Koninklijk Museum Schone Kunsten Antwerpen. ■ ▲Tot en met zondag 26 april exposeert Michael Samuel Lucifer Vandorpe in Galerie Pim de Rudder, Hoogstraat – rue Marcel Broodthaers te 9960 Assenede. Open zaterdag en zondag van 14 tot 18 u. ▲De mechanismen van het geluk. Hedendaagse automaten van Robert Race, John Grayson, L&A St-Leger. Tot zaterdag 23 mei inbegrepen. Automatesgalerie, Steenweg op Charleroi 2426, 1060 Brussel (Stefaniaplein). Open van 14 tot 19u, van dinsdag tot zaterdag inbegrepen en op afspraak.■ Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 16 april 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 136 16 april 2009 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel De zaak Gounod / Dillen, grondig aangekaart in de vorige aflevering, heeft de geesten in beroering gebracht. Nu blijkt dat er hoegenaamd geen zaak is, zoals uit het hierna gepubliceerde dossier voldoende blijkt. Much ado about nothing. ■
Inhoud Buitenlands Congo schrijft zich onafhankelijk Dossier Zaak Gounod / Dillen Plastisch Nin van Nin: Point of no return Door de leesbril bekeken Zoektocht naar Leon De Smet; Nele Bernheim over het modehuis Norine (1916-1952); Linkeroever Uitgevers; Religieuze boeken op de bovenste plank; Tilia; Nieuwsbrief Joris van Severen; Bob Mendes op Canvas; Boelvaar Poef:
2 kritiek op Verzameld werk van L. P. Boon; Citaten Henry David Thoreau; Midas Dekkers Agenda
Buitenlands Congo schrijft zich onafhankelijk 15 jaar geleden vond de genocide in Rwanda plaats. De media speelden een belangrijke rol tijdens de slachtpartij, waarin naar schatting een miljoen mensen het leven liet. Aan de grens met Rwanda, in Oost-Congo, blijven chaos en wetteloosheid de norm, ook bij de media. ‘Correcte informatie is een basisrecht,’ vindt Solange Lusiku, de hoofdredactrice van Le Souverain. Deze jonge krant toont dat onafhankelijk nieuws kan in een woelige regio. Radio Mille Collines heeft zichzelf in de ether van de geschiedenis gebrand. De ‘haatradio’ is een begrip geworden. U herinnert zich misschien de beelden van vluchtelingen en militairen met een transistorradio tegen het oor gedrukt? In 1994 werd op humoristische wijze haatpraat verkocht op de populaire radio Mille Collines, die met name de Hutu-gemeenschap ophitste. ‘De radio verspreidde racistische propaganda en hielp een klimaat te scheppen dat een genocide mogelijk maakte,’ oordeelde het Rwandatribunaal. Twee journalisten werden als verantwoordelijken aangeduid en kregen levenslang. Een derde kreeg 35 jaar cel. Kijken we naar betrokken partij en buurland Congo, waar de aanwezigheid van Hutu-milities nog steeds voor problemen zorgt, dan blijkt dat de overheid weinig lessen heeft getrokken uit de rol van de media tijdens de genocide. ‘Er is niet echt een wetgeving die het medialandschap reguleert,’ zegt Marie-Soleil Frêre, onderzoekster aan de ULB, die net een studie klaar heeft over de media in Congo. ‘Kranten, radio’s of televisiestations zijn vaak in handen van privé-personen. Op zich is dat geen probleem, maar de combinatie met het ontbreken van duidelijke wetgeving maakt misbruiken mogelijk.’ De conclusies van Frêre voor de République Démocratique du Congo (RDC) zijn hard: ‘De media worden voor een groot deel door privé-investeerders gefinancierd, wat vragen doet rijzen over hun onafhankelijkheid. De inhoud van de berichtgeving is vaak van lage kwaliteit. Dat kan je onder meer toeschrijven aan het ontbreken van goede opleidingen journalistiek. En een arme journalist die met vrees voor zijn leven moet werken, bemoeilijkt het bestaan van kwalitatief sterke en onafhankelijke media.’ Een soevereine krant Het is echter niet allemaal kommer en kwel in Congo. Er bestaat wel degelijk een ‘mediacultuur’ bij de bevolking, zegt Frêre. ‘In vergelijking met andere Afrikaanse landen zijn er veel media in Congo. Vooral radio is populair. Transistorradio’s hebben niet te lijden onder de stroompannes en ze kosten niet veel.’ Solange Lusiku, de redactrice van Le Souverain, sluit zich daarbij aan, maar plaatst meteen een
3
kanttekening. ‘Radio’s hebben slechts een bereik van twintig tot veertig kilometer buiten de stad van waar ze uitzenden. Als nieuws het platteland wil bereiken, dan moet dat via de geschreven pers gebeuren.’ Lusiku werkte zelf dertien jaar bij lokale radio’s en kreeg in 2007 het voorstel om de leiding te nemen over een krant die op sterven na dood was. Tegen alle negatieve adviezen in nam ze de uitdaging aan, in de hoop te kunnen bijdragen tot de verdere democratisering van Congo. Le Souverain is de enige opiniekrant die regelmatig verschijnt in Bukavu, de hoofdstad van de oostelijke provincie Zuid-Kivu, aan de grens met Rwanda. Bij het aantreden van de nieuwe hoofdredactrice werden enkele principes in een charter verankerd. De krant wil integer nieuws brengen dat niet de gemeenschappen tegen elkaar uitspeelt, maar het pacifisme vooropstelt. De promotie van de vrouw staat ook bovenaan de redactionele agenda. Dat er een vrouw aan het hoofd staat van een krant in Congo, is uitzonderlijk. De pers is nog steeds een mannenwereld, zelfs in het geëmancipeerde Vlaanderen. De ondertitel van de krant laat er geen twijfel over bestaan dat ze onafhankelijk wil zijn: La liberté de presse, un droit et non pas un cadeau du politicien. Het is nochtans niet makkelijk werken in de woelige regio die Oost-Congo nog steeds is, zegt Lusiku. ‘Het klopt dat er veel media zijn in Congo, maar die missen vaak de broodnodige werkingsmiddelen. Wie geen geld heeft, is vatbaarder voor beïnvloeding. Daar komt bovenop dat het beroep van journalist niet het meest veilige is. Journalisten verdwijnen of worden gearresteerd terwijl ze hun werk doen. De RDC is een jonge democratie met jonge instellingen, die met vallen en opstaan hun weg voortzetten. Kritiek wordt maar moeilijk aanvaard.’ Kwaliteit voor 1 dollar Net als bij ons woedt ook bij Le Souverain het debat over welke prijs nieuws mag hebben. Is het belangrijk om zo veel mogelijk mensen te bereiken? Of mag kwaliteit zijn prijs hebben? Op dit moment kost de krant één dollar. Als je weet dat dat overeenkomt met het gemiddelde dagloon in Congo, dan is een krant kopen dus niet voor iedereen weggelegd. Marie-Soleil Frêre: ‘De prijs van Congolese kranten ligt vrij hoog omdat de oplages klein zijn (tussen 150 en 1.500 exemplaren) en de productiekosten per krant dus groter zijn. Maar de Congolezen zijn creatief: de krant kan gehuurd worden voor een bepaalde tijd, je kunt een fotokopie van de hele krant of een artikel kopen, of ze wordt luidop voorgelezen in de straat.’ ‘Congo scoort niet slecht op het vlak van reclame-inkomsten, maar tachtig percent van het geld wordt aan de media in Kinshasa gespendeerd, terwijl daar maar twaalf percent van de bevolking leeft,’ zegt Frêre. Voor Lusiku is dat één van de redenen waarom ze haar krant in de toekomst ook in Kinshasa wil verkopen. ‘Publicité kan voor de middelen zorgen die nodig zijn om te moderniseren. Wij werken met verouderd materiaal in verouderde gebouwen, en er is geen drukkerij in Bukavu. Wij zijn verplicht om telkens naar Bujumbura (de hoofstad van Burundi) te reizen, waardoor we
4
ongeveer vijf dagen moeten wachten op onze krant. Maar we zijn ambitieus. We willen onze oplage verdubbelen van 500 naar 1.000 exemplaren, en hopen gelezen te worden in heel Congo.’ Le Souverain wordt daarin bijgestaan door de Brusselse vzw Rencontre des Continents. Zij helpen de krant, zodat ze regelmatig kan verschijnen - nu is dat ongeveer tweemaal per maand - en zorgde onder meer voor een grafische make-over. Om ervoor te zorgen dat ze haar autonomie behoudt, steunen de Waalse Regio en de Franstalige Gemeenschap het project financieel. Tijdens een debat over de media in Congo kreeg de geëngageerde schrijver Antoine Tshitungu de vraag voor de voeten geworpen of de krant dan wel onafhankelijk kan berichten over de politiek van België ten aanzien van Congo. ‘CNN wordt door privé-geld gefinancierd, en hetzelfde geldt voor Le Figaro in Frankrijk’, antwoordde Tshitungu. ‘Er is daar sprake van dubieuze inmenging, maar brengen zij daardoor geen degelijk nieuws? Belangrijk is dat de inkomsten gediversifieerd worden en dat er een transparante structuur is.’ De toekomst van de berichtgeving ziet hij positief: ‘Steeds meer Afrikanen hebben toegang tot het internet, en via de moderne mediakanalen zoals blogs komen alle opinies aan bod. Het is vandaag veel moeilijker om een éénduidig beeld op te leggen over een land of een gemeenschap.’ Tim WOUTERS Tim Wouters (°1983) studeerde politieke wetenschappen aan de KUL en de VUB. Hij is freelance-journalist en werkt bij galerie [mana.art] in Brussel.
Politieke correctheid Dossier Dillen ▲Onderstaande Open Brief, rond de politiek-correcte censuur in Vlaanderen, verscheen op donderdag 9 april in De Standaard. Het feit dat zwaargewichten zoals Etienne Vermeersch hem tekenden, belette deze “kwaliteitskrant” nochtans niet om zelf aan censuur te doen en passages te schrappen (cursief aangeduid) zonder enige ruggespraak met de initiatiefnemers. Hier dan de complete tekst.
De “Gounod/Dillen-affaire” toont aan dat we ons in een feitelijke toestand van censuur bevinden Het verhaal is ondertussen bekend: een voortreffelijke Mitterrand-biografie, onder meer op Klara en in NRC-Handelsblad bejubeld, getekend Vincent Gounod, bleek in werkelijkheid van de hand van VB-politicus Koen Dillen. Waarna weldenkend Vlaanderen helemaal van de wijs geraakte, en ervoor zorgde dat het boek nauwelijks nog te verkrijgen was in het normale circuit. In Nederland ligt het wel open en bloot in de etalage. Gaan we terug naar de tijd van de sexshops? Het voorval legt een diepere malaise bloot binnen het cultureel/academisch universum in onze contreien. Het fameuze “cordon” rond één bepaalde partij, waarvan we het strategisch nut in het midden laten, heeft er blijkbaar voor gezorgd dat boeken niet meer hoeven gelezen te worden om er een oordeel over te vellen. We willen hier de welles-nietes discussie niet voeren of die ene Antwerpse ‘linkse boekhandel met een duidelijk profiel’ het boek nu achteraf uit de rekken haalde
5
of niet (daarover lopen de versies sterk uiteen). Feit is dat de Mitterrand-biografie van Koen Dillen niet racistisch of xenofoob of negationistisch is, maar gewoon een hoop heisa veroorzaakt omdat de auteur met het etiket “fout” op zijn hoofd rondloopt, waardoor hij zich gedwongen voelde om een pseudoniem te gebruiken. Vlaanderen schijnt opgedeeld te zijn in een politiek-correcte helft die toegang krijgt tot de media, vlot een uitgever vindt, het obligate BV-kransje bemant; en anderzijds een schimmig continent van onbespreekbare, verboden, uit de publieke sfeer geweerde politisch-unfähige mensen, zoals dat onder de nazi’s heette. Dat de boekensector zich hier van zijn braafste en meest conformistische kant toont, is ook duidelijk. Bij de meeste boekhandels en grote ketens is de fameuze Mitterandbiografie, sinds Gounod zich als Dillen ontpopte, enkel “op bestelling” verkrijgbaar. Dat is een feitelijke toestand van censuur, waarbij zelfs de heilige koe van de commercie wordt geslacht (Dillens boek zou ondertussen een kaskraker kunnen zijn) om onze ziel van smetten te vrijwaren. Het is bekend dat boek.be, organisator van de Antwerpse Boekenbeurs, nog steeds een index hanteert van ongewenste auteurs en verboden uitgeverijen. “De linkse kerk in Vlaanderen heeft vandaag nog altijd een probleem met intellectuele diversiteit,” concludeert Dillen terecht. Inderdaad. Het begrip “controverse”, absoluut nodig in een volwassen democratie, verstuift hier compleet. Zelfs al strookte zijn boek niét met de politieke weldenkendheid, zelfs al was het zo “fout” als wat, ook dan, juist dan zou het boekenwezen het moeten omarmen, omdat het tegenspraak zou oproepen en reacties provoceren. Zoiets heet polemiek, in Vlaanderen een hachelijk punt. Om die reden wensen wij eveneens een lans te breken voor de vrije verkoop van Filip Dewinters pamflet Inch’ Allah. Dit houdt geen stellingname in over het boek, de auteur of zijn partij. Maar zolang een publicatie niet tot geweld oproept - wat het boek van Dewinter niet doet - is iedere feitelijke censuur een lachwekkende vertoning van politieke onvolwassenheid. Wij willen ons, van links tot rechts, formeel van die censuur distantiëren. Vlaanderen mag langzamerhand wel eens ontwaken uit zijn politiek-correcte sluimer om eindelijk kennis te maken met de kunst van de dialectiek. Ludo Abicht, docent filosofie, Vital Baeken (”Vitalski”), schrijver, Benno Barnard, schrijver, Gerard Bodifee, auteur, Mimount Bousakla, politica, Hugo Coveliers, advocaat, Thierry Debels, auteur-publicist, Saskia De Coster, schrijfster, Eric Defoort, historicus, Leo de Haes, uitgever, Gust De Meyer, hoogleraar KUL, Peter De Roover, publicist, Willem Elias, gewoon hoogleraar VUB, Derk Jan Eppink, publicist-politicus, Valerie Lempereur, uitgeefster, Bart Maddens, politicoloog, Marc Platel, journalist, André Posman, artistiek directeur De Rode Pomp-Gent, Godfried-Willem Raes, muziekmaker – filosoof, Jean-Pierre Rondas, producer VRT Radio Klara, Johan Sanctorum, filosoof-auteur, Matthias Storme, jurist, Johan Swinnen, professor VUB & Artesis Hogeschool, Frank Thevissen, communicatie-expert, Jef Turf, ex-journalist, publicist, Luc Van Braekel, blogger, Jan Van de Casteele, hoofdredacteur Doorbraak, Gie van den Berghe, ethicus, Luc van Doorslaer, academicus-journalist, Marc Vanfraechem, blogger, Geert van Istendael, schrijver, Wim van Rooy, publicist, Jan Verheyen, filmmaker, Jos Verhulst, publicist, Etienne Vermeersch, moraalfilosoof, Jurgen Verstrepen, politicus, Julien Weverbergh, uitgever.
6
▲Het leek ons vanzelfsprekend bij te dragen tot de verspreiding van bovenstaande open brief door hem meteen te publiceren op www.mededelingen.over-blog.com/ Bloglezer L. Douze signaleerde onmiddellijk dat de tweede cursieve passage (over Filip de Winter) wel te lezen is in de weergave van de open brief op de site van De Standaard, waarvan akte. Het volstaat dus niet de krant te lezen, je moet ook kennis nemen van de versie op de site. Exegeten kunnen aan de slag. De reactie van Stefan van den Broeck wordt hier integraal opgenomen.
PR-stunt? Ik begrijp de bekommernis van de ondertekenaars van deze brief als het woord censuur valt, ik deel die volkomen. Alleen vind ik dat zij zich in dit geval vergissen. Er is helemaal geen sprake van censuur of zelfs 'feitelijke censuur'. De omschrijving 'nauwelijks verkrijgbaar' is een grove overdrijving. Gounod/Dillens boek is wel degelijk verkrijgbaar: laten we wel wezen, mijn eigen roman is in boekhandels ook alleen nog op bestelling te verkrijgen: is dat dan ook 'feitelijke censuur'? En ze spreken over 'de meeste boekhandels': hebben ze dat allemaal persoonlijk gecheckt, of geloven ze Koen Dillen op zijn woord? En het wegwuiven van de vraag of de Groene Waterman het boek nu uit de rekken haalde of het er nooit in plaatste is wel heel gemakkelijk. In het laatste geval vervalt immers hun hele argumentatie. Bovendien gaat het argument over angst voor intellectuele diversiteit in dit geval niet op: Gounods boek is geen ideologisch boek, maar een biografie. Natuurlijk wil iedereen dat zijn boek zo veel mogelijk publiciteit krijgt, maar mag men dat daarom eisen? Wat Filip Dewinters Inch Allah betreft: dat boek is vrij te koop: ik kan iedereen zo meenemen naar een boekhandel waar het openlijk in de etalage ligt, en dat is geen boekhandel met banden met het Vlaams Belang. Het boek werd ook uitgebreid besproken in de Gazet van Antwerpen: nogmaals er is geen sprake van censuur. M.i. laat men zich hier misbruiken door Dillen en co, zodat ze opnieuw in hun geliefde slachtofferrol kunnen kruipen. De bekommernis om en zo breed mogelijk maatschappelijk debat is legitiem en die deel ik, alleen vind ik dat dit geval geen goede illustratie is van de verschraling van het debat. Ik kan het uiteraard niet bewijzen, maar alles heeft veel weg van een PR-stunt voor het boek van Koen Dillen. Dat de Standaard zinnen uit de open brief schrapte is op het eerste gezicht niet netjes, maar heeft misschien ook te maken met een (misplaatste) poging om de schrijvers tegen zichzelf te beschermen: de geschrapte zinnen zijn gratuite en zeer ongenuanceerde beweringen zonder bewijsvoering of bronvermelding. Dat kan op een blog, maar een kwaliteitskrant moet op zijn tellen passen. Stefan VAN DEN BROECK ▲Frank Albers reageerde op de open brief van een aantal opiniemakers, academici “en verwant schoon volk” tegen de “boekencensuur” waarvan Koen Dillen het slachtoffer zou zijn. Hij stelt ten gronde dat elke poging om een boek te bannen verwerpelijk is, maar dat de ondertekenaars zich in dit geval vergissen.
Concreet: als er inderdaad boekhandels zijn die dit boek wel in de rekken hadden, maar het daaruit hebben verwijderd toen de identiteit van de auteur bekend
7
raakte, dan zou dat zeer bedenkelijk zijn. Dan zou je met recht en reden over censuur kunnen spreken. Alleen: zulke boekhandels blijken helemaal niet te bestaan. De Groene Waterman heeft inmiddels ondubbelzinnig verklaard dat het boek daar nooit in de rekken heeft gestaan. Dat het altijd al alleen op bestelling verkrijgbaar was. Na onderzoek komt Frank Albers tot de conclusie dat de Mitterrand-biografie van Vincent Gounod / Koen Dillen nergens weggehaald is, overal bestelbaar is en in meerdere boekhandels ook op voorraad aanwezig is. Noch de onafhankelijke boekhandelketen Colibro, noch de Fnac-boekhandels, noch de Standaardboekhandels hebben hun verkoopbeleid gewijzigd toen bekend raakte dat de auteur ervan Koen Dillen heette. Frank Albers laat Luc Van der Velpen, directeur van Librico, een koepelorganisatie die een dertigtal onafhankelijke boekhandels (waaronder De Groene Waterman) vertegenwoordigt, aan het woord:
Ik kan bevestigen dat de Mitterandbiografie niet centraal is ingekocht, om de doodeenvoudige reden dat voor zo’n boek geen commercieel draagvlak bestaat. Dat geldt overigens nog voor 74 000 andere titels: boeken die je wel op bestelling kunt kopen, maar die door onze boekhandels niet van tevoren worden ingeslagen. Het beleid van onze boekhandels heeft niets te maken met de identiteit van de auteur, maar alles met de aard van het boek en van de uitgeverij: van Aspekt kopen wij sowieso haast nooit centraal in. Er is geen enkele oproep geweest, niet voor de identiteit van de auteur bekend was en niet nadien, om dit boek uit de rekken te halen. Dat had ook geen zin, aangezien het niet in de rekken stond. Rita Lissens, productverantwoordelijke Nederlandstalige boeken bij Fnac:
Wij hebben de Mitterandbiografie aangekocht op basis van het thema. Wij vonden dat de Fnac-boekhandels zo’n boek in hun assortiment moeten hebben. Het was dus niet enkel op bestelling verkrijgbaar, het lag sinds verschijnen in onze winkels, maar een seller was het niet. In Fnac Leuven, Brussel en Brugge is het boek nog verkrijgbaar, voor de andere Fnac-winkels is het inmiddels bijbesteld. De onthulling van de identiteit van de auteur heeft op geen enkel moment en op geen enkele manier de aankooppolitiek van Fnac ten aanzien van dit boek beïnvloed. Het was in onze winkels verkrijgbaar en het is dat nog steeds. En hoe zit het bij De Standaardboekhandel, de grootste keten van allemaal? Geert Schotte, lid van de directie:
Dat boek is ons door verdeler Denis aangeboden. Onze product manager vond niet dat het een titel was die sowieso tot het assortiment van al onze boekhandels moest behoren. Maar het stond al onze winkels vrij het boek op eigen initiatief in te kopen, wat sommige ook hebben gedaan. Het was sinds de eerste uitlevering op 8 januari 2009 voorradig in een aantal winkels, en in alle winkels sowieso
8
bestelbaar. Een aantal winkels heeft het nog steeds gewoon op voorraad liggen. Het boek heeft nog steeds dezelfde codering in ons verkoopsysteem als voordien. Wij hebben onze boekhandels geen enkel advies in welke zin dan ook gegeven, toen bekend raakte dat Koen Dillen de auteur van dit boek was. Of de auteur nu Karel Dillen of Koen Dillen of Vincent Gounod heet - daar houden wij geen rekening mee. We vonden gewoon dat dit geen titel was die in ieder filiaal absoluut moest aanwezig zijn. Ze mochten het in voorraad nemen, en dat mogen ze nog steeds. De onthulling van de auteursnaam heeft aan ons beleid niets veranderd. Ik zie niet in wat dit met censuur zou kunnen te maken hebben.” “Welmenend gemopper” De (milde) conclusie van Frank Albers luidt:
Ik vrees dat de ondertekenaars van deze petitie zich een beetje hebben verslikt in hun eigen - en verder volkomen respectabele - afkeer van alles wat naar censuur zweemt, en daardoor hebben gemeend de verdediging te moeten opnemen van een boek dat helemaal niet hoefde verdedigd te worden (aangezien het nergens is gecensureerd), zelfs wanneer het geschreven blijk te zijn door iemand wiens gedachtegoed geen van deze ondertekenaars (vermoed ik toch) deelt. Bij gebrek aan argumenten, analyse en feiten, is deze petitie weinig meer dan een diffuse lamentatio, welmenend gemopper van een aantal zeer respectabele mensen die hier in de eerste plaats toch vooral hun eigen breeddenkendheid en tolerantie affirmeren. Dat heeft iets kokets. De volledige tekst (meer dan tweeduizend woorden) van Albers' beschouwingen over vermeende censuur en het niveau van Vlaamse polemiek is te lezen op http://frankalbers.blogspot.com/ Tot slot, beslist ook te lezen, 'Het Vlaemsche peil, of: een veest in een glas brak water', de bijzonder scherpe reactie van Peter [Bormans] op www. inktspat.tripmadam.com/, waaruit een kort uittreksel.
Het is best een hilarisch stuk, die Open Brief, waarbij je je vooral afvraagt hoe dom en onbenullig je moet zijn om Vlaemsch intellectueel genoemd te mogen worden. Op de eerste plaats weten die heren en dames niet wat censuur is. Noch de staat, noch een rechtbank, noch een partij, een lobby, een groepering, een individu of wat dan ook heeft in het boek van Dillen ook maar één jota geschrapt, het drukken of verspreiden of verkopen ervan verboden of laten verbieden. Dat is censuur, dat is niet gebeurd, en dus is er geen sprake van censuur. Volgens de gegevens die de auteurs van de Open Brief vermelden zou er hoogstens sprake kunnen zijn van een boycot. Maar zelfs dat is niet het geval.
9
Toen ik verleden week in De Groene Waterman was, was er zelfs een exemplaar aanwezig. Volgens de Open Brief komt echter het feit dat het boek enkel ‘op bestelling’ te krijgen is neer op censuur c.q. boycot. Van een stompzinnige redenering gesproken. Van de tien boeken die ik aankoop, moet ik er zeven à acht bestellen, omdat ze in de boekhandel niet op voorraad zijn. Is natuurlijk mijn eigen schuld. Ik moet maar niet zo’n moeilijke en weinig gevraagde boeken lezen, maar me houden aan de lijstjes in de snertpers waar ook de Vlaemsche Open Briefschrijvers bij tijd en wijle hun keuteltjes kwijt kunnen. [...] In hun open brief breken de Vlaemsche intellectuelen ook een lans voor de “vrije verkoop van Filip Dewinters pamflet Inch’ Allah“. Ook dit is weer totale onzin, want ook dit boek mag vrij verkocht worden, en is niet aan enige censuur onderhevig geweest totnogtoe. Maar in tegenstelling tot het boek van Dillen is dit inderdaad wel het voorwerp van een boycot. Maar in tegenstelling tot bv. sommige boeken van Garaudy in Frankrijk moet het niet sous le manteau verkocht worden. Er is vrij gemakkelijk aan te komen, en als Barnard beweert dat hij het door die boycot niet heeft kunnen lezen, liegt Barnard gewoon. ■
Plastisch Nin van Nin “Point of no return” zo luidt de titel van de nieuwe reeks schilderijen van Nin van Nin met voornamelijk grijstinten. Deze reeks is gebaseerd op de vele eigentijdse verhalen van radicale verandering in een levensfase, van bewustwording. “Het is vaak een crisismoment, een punt waarin we op oude patronen niet meer verder kunnen en iets nieuw, hoe klein ook, krachtig wordt en verandering brengt.” Maar een crisismoment is vaak een groeimoment. Ook onzekerheid, want grijs is immens en geeft de indruk van te verdwalen. Het gaat over de ommekeer in een mensenleven of in de wereld, het punt waarop gezegd wordt vanaf hier niet meer, maar anders. Staan we in de wereld ook niet op zo’n punt? Consumeren om te consumeren gaat niet meer of de wereld wordt compleet uitgeput, hoge tijd voor verinnerlijking en verandering. In deze reeks is hoofdzakelijk met grijze tinten gewerkt die als sluiers patronen maken om op te lichten of in fel rood een ommekeer bewerkstelligen en in de witte of rode kleine vlakken het nieuwe laten invoelen. Het zijn doeken om lang naar te kijken waardoor de kleur binnentrekt in haar eigen domein. Technisch gezien heeft Nin nog een grotere transparantie gekregen met haar speciale glacismethode. Door deze gelaagdheid vibreren de kleuren en vormen nog meer.
10
Deze reeks, daterend van dit jaar, dient zich aan “als röntgen van de ziel”. Op de tentoonstelling worden ook nog werken getoond van de periode hiervoor waar een ruimer kleurenpalet werd gebruikt, maar steeds met dezelfde sluiertechniek. * Nin van Nin (Haacht, 1952) studeerde plastische kunsten en schilderkunst aan het Sint Lukasinstituut te Brussel. Na haar opleiding lag de nadruk in haar werk op de olieverftechniek op doek. Het zelf prepareren van het schilderslinnen en de sluiertechniek van Van Eyck waren toen het onderwerp van onderzoek. Daarop volgde een intensieve periode van natuurstudie en -onderzoek, waarbij ze zocht naar een gepaste uitdrukkingsvorm in de aquareltechniek. In 1983 maakten haar 67 natuuraquarellen deel uit van een grote groepstentoonstelling. Zij experimenteerde in die periode ook met plantenkleurstoffen op doek. Na haar opleiding tot kunstzinnig therapeute aan de Academie de Wervel te Zeist (Ned. Prov. Utrecht), beproefde ze de tere substantie van pastelkrijt: “...nietig als stof, zacht als watten, krachtig in lichtsterkte, haast fluorescerend... substantie van een vlinder.” In 1992 hield ze haar eerste tentoonstelling met deze pastelwerken. Er volgden nog verschillende exposities. Sinds 1998 heeft Nin weer de oude olieverftechniek opgepakt. Zij het met het moderne medium van wateroplosbare olieverf. Verrassend is dat ze daardoor de oude sluiertechniek en de lichtkracht van de pastelschildering heeft weten te verenigen op het linnen. Zo ontstaan levensgrote taferelen van een kunstzinnige weg, verstilde beelden uit een andere realiteit. Nin van Nin woont en werkt in Blandain (België). * Galerie Ludwig Trossaert brengt internationale hedendaagse kunst, zowel van jonge als gevestigde kunstenaars. Het is de visie van de galerie kunst te brengen die aandacht en overweging vraagt van de kunstliefhebber, zonder zich op te sluiten in een hermetisch isolement dat enkel voor een kleine groep zou toegankelijk zijn. De galerie streeft een blijvende samenwerking met haar kunstenaars na, vandaar haar doelstelling ondersteunend te werken en een opvolging te verzekeren. ■ De tentoonstelling loopt van 17 april tot en met 9 mei, telkens van woensdag tot zaterdag van 14u tot 17u. Tevens open op zondag 19 april en zondag 3 mei. Er is een nocturne voorzien op 7 mei van 19u tot 21u. Galerie Ludwig Trossaert, Museumstraat 29, 2000 Antwerpen.
Door de leesbril bekeken ▲De Standaard van 4 en 5 april heeft een uitgebreid verslag gebracht van de zoektocht door Kris en Jan De Smet (‘ De Nieuwe Snaar’) naar het oorlogsverleden van hun vader Leon De Smet. Een soortgelijke reportage bracht de VRT op 7 april in hun programma ‘Verloren Land’. Beide muzikanten waren nog erg jong toen hun vader overleed en onwetend over diens oorlogsverleden .
11
De voornaamste getuigenis kwam van lotgenoot Dries Timmermans. Wie belangstelling heeft voor de kwestie kan terecht in de Mededelingen, nr. 75 van 31 juli 2006 op pagina 7 e.v. in het artikel ‘Oorlogskind’. (JvO) ▲Het jongste Bulletin de la Fondation ça ira werd op woensdag 8 april in Het Goudblommeke in Papier te Brussel voorgesteld. Hoofdmoot is de bijdrage over het couturehuis Norine (1916-1952) van Nele Bernheim, die voor een bijzonder aandachtig publiek een grondige toelichting over haar onderzoek in binnen- en buitenland ten beste gaf. Volgens modehistorica Nele Bernheim was de belangrijkste voorloper van de huidige Belgische mode het Brusselse couturehuis Norine, in 1916 opgericht door Honorine Deschryver en Paul-Gustave Van Hecke. Paul-Gustave Van Hecke had destijds verschillende kunstgaleries en lanceerde tijdschriften als Het Roode Zeil, dat rond 1920 zijn merkwaardige pleidooi voor decadentie en dandyisme publiceerde, Sélection en Variétés, waarvan André Breton en Louis Aragon ooit gasthoofdredacteuren waren. In de salons van Norine aan de Louizalaan hing grote kunst aan de muren, en de grafische vormgeving van het huis werd verzorgd door o.m. René Magritte. Norine was het eerste Belgische couturehuis dat er geen vrede mee nam Parijse patronen te kopiëren, maar met eigen ontwerpen uitpakte: borduurwerk in de stijl van Max Ernst of Man Ray en kledingstukken met surrealistische inspiraties. Het aandeel van Paul-Gustave van Hecke in de creatie van de “Norine-stijl” kan niet genoeg onderstreept worden. Het huis overleefde met moeite de Tweede Wereldoorlog: de salons sloten in 1952, goed dertig jaar voor de Zes van Antwerpen een nieuw hoofdstuk schreven in de Belgische modegeschiedenis. Het is de onmiskenbare verdienste van Nele Bernheim het aandeel van René Magritte in de beeldvorming rond het modehuis Norine secuur – als eerste vorser –i n kaart gebracht te hebben. Spreekster werd ingeleid door Luc Neuhuys, die bondig enkele herinneringen schetste aan zijn contacten met Geert van Bruaene, de legendarische kroeghouder van Het Goudblommeke in papier, voor de lezers van deze blogs alvast geen onbekende. Tot besluit van de avond wees Thierry Neuhuys op de verdiensten van Nele Bernheim, die dank zij taai onderzoek een verrassend aantal nieuwe inzichten wist te verzamelen en secuur te formuleren en aldus een beslissende bijdrage leverde tot de modegeschiedenis, een discipline die in België al te zeer geminimaliseerd wordt. Hij ging tevens in op de inhoud van de jongste aflevering van het Bulletin. * Nele BERNHEIM, Norine Couture, Bruxelles: L’art dans la mode, la mode dans l’art. René FAYT, Paul Vanderborght et le mouvement de « La Lanterne sourde ». Henri-Floris JESPERS, Quelques digressions à propos de La Lanterne sourde. Philippe DE WOLF, Vétilles. Henri-Floris JESPERS, In memoriam Wannes van de Velde; obiit Dan Van Severen. Notes de lecture Pascal PIA, Au temps du Disque vert. Lettres à Franz Hellens (1922-1934). Texte établi et présenté par René FAYT. F. DASSETTO et G. HERMANT (eds), Eddy Du Perron. Un écrivain néerlandais à Gistoux dans l'entre-deux-guerres Manu VAN DER AA, Ik heb de liefde liefgehad. Het leven van Alice Nahon. En bref Jean DYPRÉAU, La lueur des mots. Mark VERSTOCKT, La genèse de la forme. *
12
De presentatie van het Bulletin werd bijgewoond door o.m. Werner Adriaenssens (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis), Ray van Asten, Jan en Klaartje Bernheim, Mike Carremans, Nadine Chanvillard, Simon Delobel (Verbeke Foundation), Marie-Jeanne Dypréau, René Fayt (ere-conservator van de Réserve précieuse van de bibliotheken van de ULB), Christiane Geurts-Krauss, Christian van Haesendonck, Frank Hendrickx (Galerie ArteVentuno), Christa Huijgens (vzw Geert van Bruaene), Henri-Floris Jespers (Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie), Jeanine Lambrecht (prof. em. VUB), Claudine van Laer (asbl Le petit Gérard), Paula Mortelmans, Francis Mus (KUL), Christine Neuhuys (Fondation ça ira), Peter Pauwels, Emmanuel van de Putte (CEFF-SFV), Hans Rombaut (Nationaal Biografisch Woordenboek), Robin de Salle (voorzitter van de asbl Le petit Gérard), Rik Sauwen (Bulletin ça ira), Sergio Servellón (artistiek directeur van het museum Felix de Boeck), Jan Struelens, Koen de Visscher (coöperatieve Het Goudblommeke in papier), Arnout Wouters (coöperatieve Het Goudblommeke in papier).■ ▲Linkeroever Uitgevers heeft twee nieuwe medewerkers aangeworven: uitgever Ronald Grossey en marketeer Sophie Verbist. Beiden komen over van The House of Books, waar zij vandaag verantwoordelijk zijn voor het Vlaamse uitgeeffonds. Frank Jaspers, directeur van Linkeroever Uitgevers, is bijzonder opgetogen met de transfer van de twee ervaren boekenmensen. “Bij de start van de nieuwe uitgeverij hadden we aangegeven nog op zoek te zijn naar een uitgever voor het segment populaire nonfictie. We zijn verheugd over de komst van Ronald Grossey en Sophie Verbist. Zij hebben een ruime ervaring met populaire non-fictie én fictie, werken al jaren samen en zijn zeer complementair. Zij vormen de ideale versterking voor onze jonge uitgeverij.” Ronald Grossey (52) werkte als uitgeefredacteur voor onder andere Dedalus, Singel 262 en Standaard Uitgeverij. In 2000 stapte hij over naar The House of Books, waar hij vorig jaar Rudy Vanschoonbeek opvolgde als uitgever. Sophie Verbist (39) zette haar eerste stappen in het boekenvak bij Standaard Uitgeverij. In 2001 werd zij pers- en promotieverantwoordelijke bij The House of Books. Ronald Grossey zal bij Linkeroever Uitgevers nauw samenwerken met Leo De Haes (Houtekiet) en Bart Lodewyckx (culinaire uitgaven). Sophie Verbist krijgt op de marketing het gezelschap van Joris Godefroit en Melanie Elst. Linkeroever Uitgevers telt ondertussen veertien medewerkers.■ ▲Na klachten van moslims zullen Britse bibliotheken hun religieuze boeken voortaan op de hoogste planken zetten. Dat heeft de Christian Post bekendgemaakt. Moslims uitten kritiek omdat de Koran en andere boeken over de islam op lage planken stonden. Volgens hen moeten religieuze boeken op de hoogste planken staan, omdat religie boven alle aardse dingen uitstijgt. In Leicester hebben moslims het heft in eigen hand genomen en zelf Koranexemplaren op de hoogste planken gezet. Na een overleg met de overkoepelende Raad voor Musea, Bibliotheken en Archieven (MLA) en een moslimorganisatie in Leicester is door de laatste geadviseerd heilige boeken te verhuizen. De MLA stemt daarmee in, meldt hij op zijn website. “We beledigen niemand als we de boeken van alle grote religies op deze manier respecteren.” Wel wijst de MLA erop dat geen enkele religie boven de andere wordt gesteld. De verhuizing in de bibliotheekkasten heeft kritiek opgeleverd van seculiere Engelsen, christenen en zelfs enkele moslimgroepen. Robert Whelan van een seculiere denktank spreekt van een sluipende trend. “Moslims willen zich hiermee niet schikken naar het privékarakter van religie. Bibliotheken en museums zijn geen plaats van aanbidding.” Simon Calvert van het Christian Institute keurt het af dat het beleid van bibliotheken wordt
13
gedicteerd door de regels van een bepaalde groep. “Ik hoop dat de MLA het besluit heroverweegt. Ik begrijp dat moslims eerbied hebben voor hun heilige boeken, maar in openbare bibliotheken mag het geen beleid zijn dat religieuze lectuur naar de bovenste planken verhuist.”(Bron: Reformatorisch Dagblad, 20 februari 2009) ■ ▲Tilia, zo luidt de titel van het bescheiden driemaandelijks tijdschrift van het Centrum voor Lokale Geschiedenis te Watermaal-Bosvoorde. Etymologen zijn het er niet over eens: voor de enen zou de naam Watermaal afgeleid zijn van “wachter” en “mal” (Lat. malum) dat rechtszitting betekent of bij uitbreiding plaats der rechtszitting, terwijl anderen het houden bij “het land met de vochtige grond”. “Boudesfort” (Boitsfort) wordt al in 1227 vermeld. De Nederlandse vorm stoelt op een verkeerde interpretatie van “Boudes” als “bos”, fout die door de nabijheid van het Zoniënwoud te verklaren is, terwijl het in feite gaat om “wad van Baldo”. Dit staat te lezen is een korte bijdrage over het wapenschild van WatermaalBosvoorde. De ontwikkeling van de wijk Dries-Hogebomen van landelijk gehucht tot residentiële buitenwijk wordt geschetst door Jean-Jacques Van Mol. Jammer dat zowel de Nederlandse als de Franse teksten ontsierd worden door al te talrijke zetfouten. ■ Tilia. Tijdschrift van het Centrum voor Lokale Geschiedenis van Watermaal-Bosvoorde. Nr. 12, januari-maart 2009. Gratèsstraat 7, 1170 Watermaal-Bosvoorde. Abonnement: gratis.
▲Het driemaandelijks tijdschrift van het Studiecentrum Joris van Severen publiceert een lezersbrief van de dichter Hendrik Carette. In De Standaard las Carette op de opiniepagina van 2 september 'met een verbijsterende schrik dat de Verdinasoleider nu ook nog een antisemiet zou zijn geweest'. De vele zeer geleerde professoren en andere beroepsondertekenaars van ronkende en veelal verwarrende manifesten en oproepen moeten mij toch eens duidelijk maken (met citaten als bewijzen) hoe de in de politiek verdwaalde dandy Van Severen nu postuum als antisemiet kan worden besmeurd. Dit blijkt noch uit de aandachtige en exhaustieve lectuur van zijn persoonlijk dagboek […] noch uit de lectuur van zijn tijdschrift Ter Waarheid (1921-1924), noch uit de lectuur van de brochures van zijn beweging. Carette, die zich nadrukkelijk als 'filosemiet' bekent, onderstreept dat hij 'meer ernst en historische kennis' had verwacht van de stellers van het opiniestuk 'Kritiek is geen antisemitisme', waarin Van Severen overigens slechts terloops vermeld wordt. De redactie van De Standaard weigerde de brief op te nemen. Hendrik Carette zond een kopie ter publicatie in de Mededelingen. Ik wees hem erop dat zijn reactie niet alleen overtrokken maar ook ongegrond is. Hij verkoos dan maar af te zien van publicatie in de Mededelingen. Nu dat hij er toch aan hechtte zijn pennenvrucht wereldkundig te maken, wil ik wel even de puntjes op de i zetten. Van Severen-biograaf Arthur de Bruyne vermeldt (overigens zeer terloops) dat Van Severen door het VNV bestreden werd onder meer voor zijn antisemitisme. 1 Op de landdag van de dinasostudenten in Gent in april 1936 spreekt Henri Bruning over de joden. Arthur de Bruyne stipt aan: 'Terwijl de franskiljons sedert geruime tijd met rust gelaten worden worden in Hier Dinaso!, moeten de joden het af en toe nog ontgelden'.2 Luc Delafortrie, auteur van een boek dat exemplarisch mag heten voor de personencultus rond de Imperiale Staatsman3, stelt kordaat: ' Van Severen verwierp 1
Arthur DE BRUYNE, Joris van Severen. Droom en daad, Brecht / Antwerpen, De Roerdomp, 1961, p. 157. 2 Ib., p. 198. 3 Luc DELAFORTRIE, Joris van Severen en Wij, Brugge, Het Genootschap Joris van Severen,
14
krachtig iedere rassentheorie. […] Hij heeft verder de Jodenvervolgingen ondubbelzinnig gelaakt, hoewel hij de Joden als vreemdelingen beschouwde die in het oog moesten gehouden worden. […] Het brutale van de nazimetodes stootte tegen zijn estetisch verfijnde opvattingen […].'4 A.W. Willemsen onderstreept dat in de propaganda van het Verdinaso zeer veel ontleend werd aan het nationaal socialisme, 'in de eerste plaats wel een rabiaat anti-semitisme'.5 De toen nog niet anti-semitische N.S.B. heette een 'neo-liberale, kwasinationale dilettanterij', waar 'loge, jodendom en kapitaal' het voor het zeggen hadden – 'Mussert laat zijn N.S.B. door Joden bezetten' […] Ook het V.N.V. was blind voor het joodse gevaar.6 Uiteindelijk, aldus Willemse, 'raakte het anti-semitisme wat op de achtergrond'7: Op 8 februari 1936 schreef Hier Dinaso: 'Het Verdinaso erkent het gastrecht als een algemeen-menschelijk, een natuurlijk recht. De joden kunnen in Dietschland wonen, zoolang zij zich als joden gedragen, en hun optreden of aantal geen bezwaar oplevert voor het welzijn van het Dietsche volk.' Wel wilde het Verdinaso de joden hun rechten als staatsburger ontnemen, aldus Hier Dinaso van 9 januari 1937, maar anti-joodse propaganda werd slechts weinig meer gevoerd.'8 Gevart-ingenieur Jef de Langhe, een van de medeoprichters van het Verdinaso, hield op 11 mei 1937, op uitnodiging van het virulente anti-semitische Volksverwering, een lezing over Het jodengevaar: de verderfelijke invloed der joden op onze gemeenschap. Een van Van Severens luitenant, Paul Persyn, zal in augustus 1940 fel uitvaren tegen 'een regime dat de vreemdelingen en de joden […] wist te aanvaarden en ons land tot de mestvaal of riool van West-Europa wist te maken […], dat geen geld vond om de eigen kinderen van de arbeidslozen te onderhouden, maar toch nog geld genoeg had om kampen voor de vreemden te Merksplas en te Marneffe op te richten […]. De joden zijn vreemdelingen en VREEMDELINGEN VAN EEN ZEER GEVAARLIJKE SOORT.'9 Hij verwees daarbij (Hier Dinaso!, 24 augustus 1940) naar eerdere standpunten van het Verdinaso, zoals verwoord door Pol le Roy op 3 juli 1938 tijdens een toespraak voor het Verbond van Dinaso Corporaties: Geen enkele Jood in de kaders van de Staat, van het leger of in welkdanige openbare functie ook; Geen enkele Jood in een vak, een zaak, waar nog één enkel volksgenoot werkzaam te stellen is; Geen enkele Jood aan de leiding van de pers, de radio, het filmbedrijf; Geen naturalisatie meer. Opvallend is het aandeel van uitgerekend leden en sympathisanten van het Verdinaso bij de Antwerpse jodenjagers die in dienst van de Sipo/SD zullen werken; circa één op drie kwam uit die hoek.10 1942. 4 L. DELAFORTRIE, Joris van Severen en de Nederlanden, Zulte, Oranje Uitgaven, 1963, pp. 105106. 5 A.W. WILLEMSEN, Het Vlaams-nationalisme. De geschiedenis van de jaren 1914-1940, Utrecht, Uitgeverij Ambo, 1969, p. 400. 6 Ib., p. 402. 7 Ib., p. 408. 8 Ib., p. 409. 9 Lieven SAERENS, Vreemdelingen in een wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944), Tielt, Lannoo, 2000, p. 522) 10 Lieven SAERENS, De jodenjagers van de Vlaamse SS. Gewone Vlamingen?, Tielt, Lannoo, 2007; cf. de bespreking door Bruno DE WEVER in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. LXVII, nr. 3,
15
Zo kunnen we nog een hele tijd citaten blijven opstapelen. * Het lijdt geen twijfel dat het Verdinaso zich expliciet antisemitisch opstelde. Joris van Severen deelde die vijandige houding en vooroordelen jegens Joden met zijn “maîtres à penser” René de la Tour du Pin, Charles Maurras en Georges Valllois. Tijdens het interbellum, vooral in de jaren dertig dan, woekerden vormen van antisemitisme in alle geledingen van de maatschappij. In tegenstelling tot bijv. Frankrijk11, had het antisemitisme in België 1978 'geen echte traditie'.12 Het is echter pas vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw dat er werkelijk an,ti-Joodse organisaties ontstonden, terwijl andere initiatieven in hun programma of hun concreet gedrag antisemitische elementen vertoonden. In de praktijk bevonden deze laatste zich vooral in katholiek, Belgisch-nationalistische en Vlaams-nationalistische hoek.13 * Stellen dat Van Severen nooit vervolgingen nagestreefd heeft, is een onzorgvuldig eufemisme. Zijn de inlevering van staatsburgerschap, de onderwerping aan bijzondere verplichtingen en het beroepsverbod dan geen vormen van vervolging? Met woorden blijven spelen heeft bitter weinig zin. Het wordt hoogtijd de confrontatie met het verleden te aanvaarden. Het Verdinaso was een beweging in fascistisch vaarwater met onverholen antisemitische trekken. * De Nieuwsbrief bevat een in memoriam Rudy Pauwels (23 april 1932-15 september 2008) en een overweging van zijn hand waarin hij nogmaals ingaat op de 'Bourgondische realiteit'. Tot zijn laatste publieke daden behoort zijn handtekening onder het Manifest voor de Lage Landen. Maurits Cailliau bloemleest enkele uittreksels uit Claus' Verdriet van België. Ruud Bruijns handelt over de sympathie die mininister-president Joop den Uyl in zijn jonge jaren voor het Verdinaso koesterde. Verder een levensschets van Willem Melis en “een vermeende aparallel tussen Charles Rogier en Joris van Severen”. Nieuwsbrief Joris van Severen. Driemaandelijks tijdschrift van het Studiecentrum Joris van Severen, jg. XIII, 1e trimester 2009, 20 p. Maurits Caulliau, Paddevijverstraat 2, 8900 Ieper. Bijdrage: 25 € (inclusief Jaarboek Joris van Severen) op rek. 000-1705814-69.
▲Op dinsdag 21 april 2009 om 21u35 is er op Canvas in de reeks Verloren Land een reportage over de oorlogsjaren van Bob Mendes en zijn vader Benjamin. * ‘Deze reportage is de wedergeboorte van mijn vader die ik een leven lang heb gemist', aldus Bob Mendes. ‘Ik heb twee of drie keer geweigerd om deel te nemen aan Verloren Land. Voor mij was de Tweede Wereldoorlog een afgesloten hoofdstuk. Een moeilijke periode, waar ik eigenlijk niet meer over wil praten, omdat ze gepaard gaat met heel veel emoties. Dat ik in eerste instantie aarzelde om mee te werken aan een reportage over mijn oorlogsgeschiedenis, had niet alleen te maken met mijn vrees dat het slopen van de beschermende muur van zwijgzaamheid, die ik in een soort van overlevingsstrategie rond me heb opgetrokken, een tsunami zou veroorzaken van pijnlijke herinneringen. Ik vroeg me ook af wie me – meer dan zestig jaar na de feiten – zou begrijpen in een landje dat sindsdien alleen vrede en welstand heeft gekend. september 2008, pp. 257-258. 11 Zeev STERNHELL, La droite révolutionnaire. Les origines françaises du fascisme 1885-1914, Paris, Seuil 12 Rudi VAN DOORSLAER (red.) et al., Gewillig België. Overheid en Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen / Brussel, Meulenhoff / Manteau & SOMA, 2007, p. 60 13 Ib., pp. 60-61.
16
Toen realiseerde ik me dat ik tot de laatste – nu ook al uitdunnende – generatie behoor die de gruwel van de Tweede Wereldoorlog aan den lijve heeft ondervonden en die er nog over kan getuigen. Elie Wiesel zei het al: "Wie naar getuigen luistert, wordt zelf getuige." Dus daarom stemde ik uiteindelijk toch toe. De tiendaagse reportage werd een uiterst emotionele tocht door het verleden, een soort van wedergeboorte van een vader die ik een leven lang heb gemist. Ik was immers de benjamin van Benjamin.' ■ ▲Boelvaar Poef , het tijdschrift van het L.P. Boon Genootschap, heeft zich de voorbije jaren vooral geprofileerd door haast obsessioneel kritiek te voeren op de publicatie van het Verzameld werk van Boon, dat verzorgd wordt 'door mensen die het vak van tekstediteur niet verstaan', aldus Arne op de Weegh. Zijn conclusie luidde ondubbelzinnig: 'Dit project dient onmiddellijk te worden stilgelegd en vanaf de grond opnieuw te worden doordacht'. ('Louis Paul Boon editeren', jg. 6, nr. 4, december 2006, pp. 5-26; p. 23.) Boelvaar Poef publiceerde het recht van antwoord van het L.-P. Boondocumentatiecentrum (Universiteit Antwerpen), de Vakgroep Nederlandse Literatuur (Universiteit Gent) en De Arbeiderspers, waarin de kritiek van Arne van de Weegh op het Verzameld werk in serene bewoordingen ontzenuwd wordt. ('Louis Paul Boon editeren. Maar nu voor liefhebbers en gevorderden', jg. 7; nr. 1, maart 2007, pp. 11-16.) Op de Weegh volhardde in zijn kritiek ('Boonhazerij', ib., pp. 17-19) en Matthijs de Ridder, een van de editeurs, werd door Boelvaar Poef om een reactie gevraagd. Hij nam geen blad voor de mond: Arne, jouw bijdragen zijn voer voor psychologen. Waar de neurose om het Verzameld werk van Boon te kelderen vandaan komt, weet ik niet, maar dat het ziekelijk begint te worden is duidelijk. ('Zucht', ib., pp. 20-22; p. 20) Dit alles kwam uitvoerig aan bod in de Mededelingen van het CDR (cf. 'Boon: Hun kleine oorlog gaat ons ook aan', nr. 87, 18 januari 2007, pp. 6-8; 'Van het L.P. Boonfront veel nieuws', nr. 88, 19 februari 2007, pp. 5-6; 'Boon voor gevorderden', nr. 91, 9 april 2007, pp. 5-9). * In de jongste aflevering van Boelvaar Poef trekt Arne Op de Weegh opnieuw ten aanval. ('Voorstad zonder voorstadia. Hiaten in de samenstelling van Verzameld werk deel 1, jg. 9, nr. 1, maart 2009, pp. 11-23.) Het recht op antwoord van de editeurs en de persoonlijke reactie van Matthijs de Ridder mochten kennelijk niet baten. Al is de toon van zijn betweterige en doordrammende kritiek wat gemilderd, Op de Weegh blijft doof, gevangen als hij is in zijn onaantastbaar gelijk. Hij onderstreept dat de door H.T.M. Vervliet geëditeerde Volledige Werken van Louis Couperus (verschenen 1987-1996) als het eerste prozaproject geldt dat voldoet aan moderne maatstaven en stelt vast: Thans verschijnt de ene na de andere verantwoorde editie. In het licht van deze ontwikkeling staat het Verzameld werk van Louis Paul Boon voor achteruitgang in de letterlijke zin van het woord, want de bezorgers zetten de klok ferm terug naar de amateuristische tijden van weleer, wat niet eens openlijke academische kritiek uitlokt. Dat geldt niet slechts voor het technische gedeelte, de tekstverzorging en -verantwoording, maar ook de samenstelling belemmert een goed begrip van Boons werk eerder dan dat zij die bevordert. […] Samenvattend: de omgang met het oeuvre van Louis Paul Boon wijkt volkomen af van alles wat binnen de literatuurstudie gebruikelijk is (pp. 19-20). Toch blijkt nu Op de Weegh grootmoedig bereid tot samenwerking met de amateurs die het Verzameld werk bezorgen. Hij verstrekt daarbij adviezen en overwegingen. De Boonstudie staat er allerminst florissant bij, terwijl men over een
17
infrastructuur beschikt waar menig onderzoeker van andere auteurs jaloers op kan zijn: naast een universitair onderzoekscentrum is er een regelmatig verschijnend tijdschrift voor de Boonstudie. In combinatie kunnen deze voorzieningen veel beter benut worden, zodat de expertise, arbeidskracht en talenten van wetenschappelijk personeel optimaal tot hun recht komen. Zoals elk editieproject behoren ook de verzamelde werken van Boon onder leiding van een editiewetenschapper te staan en wanneer het verschijnen van de delen in coördinatie met het tijdschrift voor de Boonstudie plaatsvindt, kan elk deel optimaal begeleid worden met een themanummer over het betreffende werk, een nummer dat de interpretatieve stand van zaken in kaart brengt, personen die model voor personages hebben gestaan portretteert, bronnen bestudeert en ander aspecten onder de loep neemt die slechts zeer beknopt in de nawoorden kunnen worden behandeld, of zelfs in het geheel niet omdat een editie daar niet de plaats voor is. (p. 20). De verzamelde werken onder leiding van een editiewetenschapper? Ik kan me moeilijk inbeelden dat Op de Weegh plots die functie toch weggelegd ziet voor een van die door hem zo verketterde klungelaars die van teksteditie geen verstand hebben, als daar zijn: Kris Humbeeck, Britt Kennis, Ernst Bruinsma, Anne Marie Musschoot, Matthijs de Ridder of Yves T’Sjoen... ■ Boelvaar Poef, jg. 9, nr. 1, maart 2009, 79 p., ill., 8,50 €. ISSN: 1377-4980. Boelvaar Poef wordt ten behoeve van het L.P. Boon Genootschap uitgegeven door de Stichting Isengrinus, Utrecht. Secretariaat: Geert Goeman, J.V. Biesbroeckstraat 26, B 9050 Gentbrugge.
Citaat What is called politics is comparatively something so superficial and inhuman, that, practically,I have never fairly recognized that it concerns me at all.The newspapers, I perceive, devote some of their columns specially to politics or government without charge; and this, one would say, is all that saves it; but, as I love literature, and, to some extent, the truth also, I never read those columns at any rate. I do not wish to blunt my sense of right so much. Henry David THOREAU Ook de goedkoopste poes is uit de kostbaarste materialen samengesteld, exotisch bont uit Abessinië of Siam, fonkelend chrysoprazen ogen en een staart van louter marterhaar. En dan die oortjes! Die zachte zooltjes! Zelfs het poepertje is zo vakkundig afgewerkt dat het nooit meer afgeveegd hoeft te worden. Maar het aandoenlijkste poezenoordeel toch schemert, geheel vooraan, door de vacht heen. Hier zit de crème de la crème, de poesheid in zijn puurste vorm, de fine fleur: het neusje van de poes. 'n Tikje glanzend piept het subtiel naar voren om van tijd tot tijd een uitverkoren mens met een neus-op-neus-zoentje een glimp van het paradijs te gunnen. Als dit delicate dopje eraf zou zijn, begrijp je, loopt heel de poes het dier uit. Midas DEKKERS
Bibliografisch ▲David van Reen (1969) was sportman toen een ernstig auto-ongeluk een einde aan zijn
18
loopbaan maakte. Hij kwam wonderwel uit zijn coma, leerde opnieuw lopen en overwon een moeilijke periode. Als trainer van Afrikaanse hardlopers leerde hij de fascinerende cultuur en de mensen heel direct kennen. Met een Ethiopische partner runt hij het reisbureau Pure People Travel. In 2008 verscheen bij De Geus zijn journalistieke fotoboek Het land van de verbrande gezichten (144 p., geb., 29,90 €. ISBN9789044512632) een weerslag van zijn visie op Ethiopië. ■ David VAN REEN, Engelen der wrake, Breda, De Geus, 256 p., hardcover 18,90 €. ISBN: 9789044512977.
Agenda ▲Van 18 april tot 21 juni: YSBRANT●17● in Galerie De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-74, 2000 Antwerpen. Openingsuren: donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag: 13u30-18u.■
▲Jan Scheirs exposeert van 24 april tot 19 juli 2009 bij Vintage Resto & Wine Store, Onderbergen 35, 9000 Gent. Openingsuren: dinsdag-zaterdag 11u30-14u en vanaf 18u; zondag: 11u30-14u. Op vrijdag- en zaterdagavond 26 april is Jan Scheirs aan het werk in het restaurant. Hij maakt vrijblijvend schetsen van de aanwezigen, die uitzonderlijk te koop worden aangeboden.■ ▲Van 1 tot 31 mei: Een grauw toneel – Un théâtre flamboyant, schilderijen (2001-2009) van Jan Scheirs bij [mana●art], Vossenstraat 36 te 1000 Brussel. Vrijdag tot zondag van 10u30 tot 16u30. Vernissage: zondag 3 mei van 14 tot 18 uur. ■▲In het Elzenveld, Professor Sommézaal, Lange Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen, exposeert Monique Vermeire van 25 april tot en met 6 juni 2009. Open: donderdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. De tentoonstelling is gesloten op 1, 6 en 21 lei 2009. Vernissage op vrijdag 24 april om 2000u in het Marcquisauditorium, Lge Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen. Verwelkoming: Jacques De Haes. Artistieke toelichting: Ernest Van Buynder, voorzitter MUHKA. De abonnees zijn welkom.■ ▲Woensdag 6 mei, 21 uur: Rik Wouters brengt eigen gedichten over Catalunya, Barcelona de Guerra Civil. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Tot 10 mei 2009: Camiel van Breedam, 28 collages (2002-2008), Koninklijk Museum Schone Kunsten Antwerpen. ■ ▲Tot en met zondag 26 april exposeert Michael Samuel Lucifer Vandorpe in Galerie Pim de Rudder, Hoogstraat – rue Marcel Broodthaers te 9960 Assenede. Open zaterdag en zondag van 14 tot 18 u. ■ ▲De mechanismen van het geluk. Hedendaagse automaten van Robert Race, John Grayson, L&A St-Leger. Tot zaterdag 23 mei inbegrepen. Automatesgalerie, Steenweg op Charleroi 2426, 1060 Brussel (Stefaniaplein). Open van 14 tot 19u, van dinsdag tot zaterdag inbegrepen en op afspraak.■ Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 30 april 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 137 30 april 2009 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Hoofdmoot van deze aflevering, tevens een primeur, is de verrassende bijdrage van prof. em. dr. Piet Tommissen over de Vlaamse “danslegende” Elsa Darciel en de Amerikaanse fascistische ideoloog Francis Parker Yockey, “homme de l'ombre” bij uitstek. Liever dan die lange bijdrage in afleveringen te publiceren leek het passend uw geduld nu eens niet op de proef te stellen. Hierdoor diende de publicatie van de verontwaardigde reactie van onze achtbare collega Hendrik Carette op de rubriek “Door de leesbril bekeken” van 16 april uitgesteld te worden tot de volgende aflevering, waarin dus meer over Joris van Severen, het Verdinaso en het antisemitisme.■
2
Inhoud Necrologisch In memoriam Magda Vrielynck Achteruitkijkspiegel Over een weinig bekende episode uit het leven van Elsa Darciel Door de leesbril bekeken ZL, literair-historisch tijdschrift; Louis Paul Boon in Boelvaar Poef en in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Citaten Elke van Royen; Frank Rich Agenda
Necrologisch In memoriam Magda Vrielynck Te Brugge overleed in de nacht van 17 op 18 april de voordrachtskunstenares Magda Vrielynck (°Brugge, 1914 – Brugge, 2009), weduwe van de cineast Antoine Carette (°Brugge, 1911- Staden, 1985). Zij verbleef al vele lange jaren in de mooie rustige bejaardenhome ‘Het Rozenhof’ in de Zandstraat te Sint-Andries. Magda Vrielynck werd vooral bekend door de destijds zo succesrijke TV-feuilleton De vorstinnen van Brugge waarin zij Marie Bariseele speelde onder de regie van Maurits Balfoort. Magda Vrielynck stond echter haar hele leven ontelbare malen op de planken in toneelstukken van de nu vergeten toneelauteur Jean du Parc (Willem Putman) en vóór de Tweede Wereldoorlog zelfs bij het vermaarde Vlaamse Volkstoneel aan de zijde van Tine Balder en Antoon van der Plaetse. Als voordrachtskunstenares (zij behaalde een eerste Prijs aan het Conservatorium van Brugge) had zij een klassiek repertoire dat voornamelijk bestond uit gedichten van Guido Gezelle die zij uit het hoofd (of beter uit het hart) kende alsook balladen en gedichten van Geerten Gossaert, Felix Timmermans, Wies Moens en P.C. Boutens. Zeer succesrijk waren haar optredens met de fijnzinnige licht humoristische taferelen en verhalen uit Aan ’t Minnewater, Een mei van vroomheid en vooral De filosoof van ’t Sashuis van de nu ook al vergeten auteur Maurits Sabbe die zich afspeelden in het toen nog stille Brugge. Magda Vrielynck incarneerde de goedheid (voor de vereniging ‘Licht en Liefde’ las zij hele boeken voor opdat ook de blinden zouden kunnen genieten van de letteren), en ook een ontwapenende en verfrissende spontaneïteit. Door de hoge leeftijd die zij bereikte overleefde zij haar drie zusters drie dagen eerder overleed haar jongere zuster Antoinette - en al haar vriendinnen. Zij laat vier zonen na : de voormalige BRT-producer en Gezelle-vertaler
Antoon (°Brugge, 1940), Giel
(°Brugge, 1942), Bart (°Brugge, 1944) en de dichter en publicist Hendrik (°Brugge, 1946). Het was haar wens om in alle eenvoud en christelijk te worden begraven onder het gezang van de contralto Aafje Heynis.
3
Achteruitkijkspiegel Over een weinig bekende episode uit het leven van Elsa Darciel (*) Door in de bovenstaande titel de episode waar het in deze bijdrage over gaat als 'weinig bekend' te karakteriseren, bezondig ik me allicht aan een overstatement. Ik bedoel dat a priori niet uit te sluiten valt, dat ik het over een te onzent volkomen onbekende episode ga hebben: in de geraadpleegde (toegegeven: niet overdadige) literatuur over Elsa Darciel wordt er in ieder geval geen gewag van gemaakt. Dus voel ik me verplicht voorafgaandelijk uit te leggen hoe ik die episode op het spoor ben gekomen. Welnu, mijn verhaal draait rond twee personen. De eerste, Elsa Darciel, werd me in de zeventiger jaren der vorige eeuw door de schilder en dichter Marc. Eemans (1907-1998) voorgesteld. Ik herinner me nog zeer goed dat ik de indruk had, de hand te drukken van een kleine en frêle vouw met alerte ogen en de allures van een dame. Vriend Marc. vertelde me achteraf dat ze het ballet in Vlaanderen geïntroduceerd en het op een hoog peil getild had. Toen heb ik niet de behoefte gevoeld over die Darciel en haar activiteiten meer te weten te komen. De tweede persoon, Francis Parker Yockey, kreeg ik in het vizier in het kader van mijn studie van leven en denken van Carl Schmitt (1888-1985). Omdat ik over deze Duitse rechtsgeleerde alle mogelijke publicaties verzamelde, kon het moeilijk anders of vroeg of laat moest ik het bestaan van Yockeys boek Imperium op het spoor komen. Hoe alles precies in zijn werk is gegaan, herinner ik me niet meer, maar het is me gelukt, zij het met enige vertraging, een exemplaar van de Duitse vertaling van dat opus op de kop te tikken.1 Tot daar mijn kennismaking met de sleutelfiguren van de fameuze episode. Ik ga ze thans voorstellen. Bij Darciel moet ik langer blijven stilstaan dan me lief is, want een biografie heeft men haar nog niet gegund, terwijl de ter beschikking staande literatuur grotendeels onder de hoofding 'journalistiek' ressorteert. Omdat ik in die informatie (de interviews die Darciel heeft toegestaan incluis) op zakelijke fouten en op tegenstrijdigheden stiet, heb ik gemeend de meest krasse te moeten vermelden. Wat Yockey betreft, van wiens bestaan slechts een beperkt aantal kenners in Vlaanderen weet hebben, beschikken we gelukkig over een uitstekende biografie, wat me goed uitkomt, want aan een initiatie in zijn (op zijn zachtst uitgedrukt:) tegendraadse ideeën kan ik dus verzaken: ze hoort 1(1) F.P. YOCKEY, Chaos oder Imperium. Das Abendland zwischen Untergang und Neubeginn (vertaald door Ursula von Gordon), Tübingen: Grabert, 1976, XI-397 p., n° 8 in de reeks 'Veröffentlichungen des Instituts für deutsche Nachkriegsgeschichte'.
4
trouwens in dit tijdschrift niet thuis. In een derde sub-kapittel staat dan uiteraard de fameuze episode centraal. 1. Leven en werk van Elsa Darciel in kort bestek A.- Elsa (niet: Elza) Dewette zag op 12 april 1903 te Sint-Amandsberg bij Gent het levenslicht. Ze was de kleindochter van Eduard Blaes (1846-1909), een verdienstelijke componist, dirigent en muziekleraar, bij wie haar vader pianoles had gevolgd. Afgaande op haar eigen getuigenis hoorde ze haar vader en haar grootvader vaak discuteren over de filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900), over de dichter Heinrich Heine (1797-1856) en over de beroemde componist Richard Wagner (1813-1883). Volgens haar latere leerling Oscar Van Malder, zouden die discussies "een diepgaande invloed uitoefenen op haar later leven en werken";2 verheft hij een hypothese niet tot de rang van een feit? Vader Dewette, ingenieur van opleiding en onderdirecteur bij de Telefoon te Brussel, kreeg bij het uitbreken van W.O. I het bevel, de plannen van het telefoonnet van de provincie Brabant in veiligheid te brengen. Dat verklaart wellicht waarom hij met zijn gezin naar Engeland is uitgeweken. In ieder geval vestigde hij zich na heel wat ronddolen in een woning in een buitenwijk van Londen. Via een zus van de later wereldberoemd geworden historicus Arnold Toynbee (18891975), een goede bekende van vader Dewette, geraakte Elsa op de elitaire Kensington Highschool. Haar peter, de bekende etser Jules De Bruycker (1870-1945), bewoonde hetzelfde gebouw als het gezin Dewette; hij enthousiasmeerde Elsa voor de plastische kunsten. Anderzijds schijnt de eminente Zwitserse avant-garde kunstenaar Emile Jaques-Dalcroze (1865-1950) haar op school het abc van de muziek én de basisgedachten van de eurytmie te hebben bijgebracht. 3 Pianoles volgde ze bij miss Barber, een oud-leerlinge van de grote Johannes Brahms (1833-1897) en verwant met de Amerikaanse componist Samuel Barber (1910-1981). Doch die artistieke impulsen verhinderden haar blijkbaar niet, zich voor de exacte wetenschappen te interesseren. In een interview vertelde ze het ingangsexamen chemie van de universiteit van Londen probleemloos overleefd te hebben.4
2 O. VAN MALDER, Choreografe - Elsa Darciel Dewette. Een levensverhaal, s.l.: een ongepubliceerd eindwerk, 1993, 116 p.; cf. p. 5. 3 Cf. Liesbeth WATTEYN, Lichaam als propaganda: De moderne danskunst van het interbellum in het teken van de Vlaamse identiteit, Gent: ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, 2003; cf. subkapittel 4.2.2. (dat over Darciel handelt), p. 8: "... Emile Jaques en zijn eurytmie wiens invloed haar verdere leven zou bepalen.". - In zijn in memoriam schrijft O. Van Malder foutief "Jacques Dalcroze": "Bij het overlijden van Elza Darciel (12 april 1903 8 februari 1998)", in Het Hof van Melijn (Tervuren), 11e jg. n° 1, 1998, pp. 26-27; cf. p. 27. 4 Cf. het haar door A.M. (vermoedelijk Antoon Mermans, 1898-1969) tijdens W.O. II afgenomen interview: "Elsa Darciel in haar studio", in de krant Volk en Staat (de datum is me niet bekend: ik vermoed in de loop van maart 1944). Bedenkt men de ouderdom van Elsa, dan lijkt het veeleer een verzinsel te zijn. In het interview dat Joos Florquin (1916-1978) haar afgenomen heeft, serveerde ze ten andere een geheel andere versie: Ten huize van Elza Darciel, interview uitgezonden op 22 sept. 1975 door de BRT-Vlaamse Televisie, I+44 getypte pp. (niet opgenomen in de 18-delige reeks Ten huize van...); cf. pp. 5-6.
Elsa bleef na de oorlog nog een jaar in Londen, om haar middelbare studies af te sluiten. Helaas 5
werd dat einddiploma in België niet erkend. Van lieverlede kwam ze in een Franstalige Brusselse school terecht en dat werd een fiasco, want in Engeland had ze haar Frans verleerd! In oktober 1920 schakelde ze over naar de (eveneens Franstalige) Academie en volgde er drie jaar tereke als dagstudente de lessen van de in Watermaal-Bosvoorde woonachtige symbolistische schilder Constant Montald (1862-1946).5 Op een bepaald ogenblik kreeg August Vermeylen (1872-1945) het er zwaar te verduren: zijn inzet voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit werd door zijn franskiljonse collegae, waaronder de beroemde architect Victor Horta (1861-1947), de directeur, niet geappreciëerd. Elsa nam het voor hem op 6 en werd aldus van vandaag op morgen populair in Vlaamse studentenmiddens: ze werd tot penningmeester van de afdeling Brussel van het Diets Studentenverbond gebombardeerd, een functie die ze vier jaar heeft waargenomen. B.- Van 1924 tot in 1931 was Elsa Dewette als tekenares tewerk gesteld bij een weekblad voor dames, voor hetwelk ze tevens de bekende acteur Douglas Fairbanks (ps. van Elton Ulman; 18831939) en de als "de kleine verloofde van Amerika" bekend staande actrice Mary Pickford (ps. van Gladys Smith; 1893-1979) geïnterviewd heeft.7 In 1922 gebeurde echter iets dat haar leven een beslissende wending zou geven: toevallig woonde ze in de Parkschouwburg te Brussel een optreden bij van Isadora Duncan (1877-1927).8 De schok was dermate groot dat ze daarna drie dagen met koorts te bed heeft gelegen! De gracieuze bewegingen van Isadora Duncan, waarin de danseres als het ware haar ziel blootlegde, konden de zich voor danskunst interesserende Elsa Dewette niet onverschillig laten; ze realiseerde zich te maken te hebben met een concrete toepassing van de danshervorming die Jean Georges Noverre (1727-1810) gepredikt en wiens Lettres sur la danse et sur les ballets (1760) ze bestudeerd had. Na de danseres in Brussel aan het werk te hebben gezien, heeft ze met haar een paar gesprekken gevoerd op haar kamer in het Brusselse hotel Métropole aan het de Brouckèreplein. Meer nog: met de opbrengst van de verkoop van geërfde aandelen kon ze in 1927 in Nice bij haar idool dansles volgen. Wie weet hoe haar leven zou verlopen zijn, mocht de beroemde sterdanseres 5 Bert PELEMAN (1915-1995), "Met Brussel in de branding. Bij de 80 ste verjaardag van 'ballet-pionierster' Elza Darciel", in Ons Brussel, jg. 1983 n° 4, pp. 7-9; cf. p. 9: "... Montald die o.m. als boekillustrator een luxe-uitgave van Charles De Costers [1827-1879] wereldberoemde 'Legende van Tijl Uilenspiegel en Lamme goedzak' [1867] illustreerde." 6 Elsa's optreden wordt niet vermeld in de bijdrage van Phil Mertens (1928-1989) in Académie Royale des BeauxArts de Bruxelles. 275 ans d'enseignement, Brussel: Gemeentekrediet, 1987, 486 p.; cf. pp. 111-123: " 'La main d'abord, le cerveau ensuite, le cœur pour finir.' Enkele aspecten van de schildersopleiding (1900-1930)". 7 J. FLORQUIN, interview (vt 4), p. 11. 8 Over haar, cf. Allan Ross MacDOUGALL (1893- ? ), Isadora: A Revolutionary in Art and Love, New York en Edinburgh: Nelson, 1960, 296 p. - B. Peleman noemt haar ten onrechte een "Engelse balletdanseres": art. ct. (vt 6), p. 8.
6
niet in de loop van datzelfde jaar zijn overleden? Elsa's besluit lag hoe dan ook reeds vast: ze wou en ze zou met een eigen dansschool van start gaan. De ouders waarschuwden haar: waarom een veilig bestaan aan een onzekere toekomst opofferen? Vandaar dat het tot 1930 geduurd heeft alvorens de grote stap gezet werd. Aan de Folkwangschule in Essen heeft ze een zomercursus gevolgd bij Kurt Jooss (1901-1979), eerst leerling en dan assistent van Rudolf Laban von Vàralja, beter beken als Rudolf von Laban (1879-1958), wiens theorie hij in de de praktijk toepaste 9 en 10; ze was vergezeld van twee dames die in Vlaanderen ook hun weg als danseres hebben gemaakt: Lea Daan (ps. van Paula Gombert; 1906-1995) en Isa Voss (ps. van Maria Voorspoels; 1909-1939). In 1930 bracht Elsa op de voorgevel van haar woning (Kruisstraat 8 te Elsene) een koperen plaat aan met de indicatie: "Elsa Darciel - School voor Eurythmie". Bijgevolg moet ze rond die tijd voor het pseudoniem Darciel geopteerd hebben. Sommige auteurs beweren dat die schuilnaam door haar leerlingen bedacht werd.11 Elsa's eigen versie klinkt logischer: de naam zou afgeleid zijn van d'Arcielle, de naam van een oud-tante die in de tijd van de Franse Revolutie leefde.12 Toen in 1932 vrij regelmatig gemiddeld vijftien leerlingen opdaagden, besloot de nieuwbakken Darciel alles op alles te zetten: ze huurde in Brussel de zaal van het Paleis voor Schone Kunsten (thans: Bozar) af! Maurits Wynants schrijft: "Het werd een triomf."13 (13) Geen wonder dat ze de krachttoer in 1934 herhaalde, dit keer met een eigen creatie van het ballet Heer Halewijn op muziek van de door de musicoloog Charles Van den Borren (1872-1966) aangepaste Boergondische Hofdansen. De pers jubelde: "Een nieuwe vorm van dans met internationale allures is in België geboren."14 C.- Daarna volgde de grote stap, die erop gericht was gans Vlaanderen te veroveren. Met Herman Teirlinck (1879-1967) als animator begon in Aalst een ware triomftocht. Het heeft geen zin de vele successen op te sommen, daar ze in de kranten breed uitgesmeerd zijn geworden. De uitzondering bevestigt de algemene regel en dus maak ik twee uitzonderingen: in 1939 voerden op de Grote Markt te Kortrijk 1.500 danseressen en dansers 10 dagen lang het Vredesspel op en in 1944 grepen 9 In de literatuur wordt zijn naam steevast met één 's' geschreven: Joos i.p.v. Jooss. 10 J. FLORQUIN, interview (vt 4), p. 21: "[Laban] bouwde een ruimte-bewegingsleer op en dacht daarvoor een dansschrift uit dat in gemoderniseerde vorm gebruikt wordt. Zijn t(h)eorie, die op meetkunde en wiskunde steunt, heeft hij o.m. neergeschreven in Die Welt des Tänzers [Stuttgart: Seifert, 1920, 264 p.] dat ik grondig bestudeerd heb: een deel van zijn t(h)eorie heb ik nog toegepast toen ik hier in Brussel les gaf aan het Conservatorium." 11 Cf. O. VAN MALDER, op. cit. (vt 2), p. 9. Merkwaardig genoeg beweert Maurits Wynants hetzelfde: "Elza Darciel, een Vlaamse danslegende (vervolg)", in Het Hof van Melijn (Tervuren), 1e jg. n° 3, 1988, pp. 26-33; cf. p. 26. 12 J. FLORQUIN, art. cit. (vt 4), p. 2. - Overgenomen door L. Watteyn, op. cit. (vt 3), sub-kap. 4.2.2., p. 9. 13 M. WYNANTS, "Elza Darciel. Een Vlaamse danslegende", in art. cit. (vt 11), p. 26. 14 Dit citaat ontleen ik aan M. Wynants, art. cit. (vt 11), p. 28.
7
talrijke opvoeringen van Tijl Uilenspiegel op muziek van Richard Strauss (1864-1949) plaats !15 Bij de Bevrijding kende haar vader moeilijkheden omdat een hogere Duitse officier hem een bezoek had gebracht (cf. infra). Zij zelf reisde begin 1946 naar de U.S.A., bezocht er in diverse steden familieleden en vrienden, en hield lezingen in de Engelse taal (cf. infra). 16 Na haar terugkeer einde 1947 begon - dixit Jacques De Leger (°1932) - "haar belangrijkste creatieve periode".17 Inderdaad, van 1952 af trad ze, dit keer in opdracht van de dienst Volksontwikkeling, overal in den lande op en monteerde ze balletuitzendingen voor de televisie. Bovendien gaf ze aan diverse scholen onderricht in bewegingsleer. In 1965 hield ze het voor bekeken: ze had in de loop der voorbije 35 jaar niet minder dan 400 balletavonden georganiseerd en zowat 35 grote balletten gecreëerd!18 Doch zonder dralen vatte ze de studie van de Spaanse taal aan, die ze na vijf jaar afsloot. Ook maakte ze van een haar in december 1963 door de universiteit van Cambridge afgeleverd diploma gebruik om geïnteresseerde E.E.G.- ambtenaren Engels bij te brengen. Op 89-jarige leeftijd werd in Tervuren haar huurcontract opgezegd en stond Elsa op straat. Toen heeft iemand ervoor gezorgd dat haar archief niet op het stort belandde. Zelf belandde ze op een eenpersoonskamer in Ukkel, terwijl haar bezittingen (vooral de bibliotheek) bij een hulpvaardige ziel terechtkwamen en sindsdien verdwenen zijn. 19 Uiteindelijk kwam ze in het rusthuis Weyveldt in Hofstade (bij Aalst) terecht, alwaar ze begin 1998 vreedzaam overleden is. 2. Leven en denken van Yockey in kort bestek Dit sub-kapittel (om de hoger aangehaalde reden korter dan dat over Darciel) steunt uitsluitend op de voortreffelijke biografie van K. Coogan, Dreamer of the Day. Francis Parker Yockey and the Postwar Fascist International (Brooklyn, NY: Autonomedia, 1999, 644 p.) Om nodeloze voetnoten te vermijden, deel ik in de lopende tekst tussen haakjes de vindplaats van citaten en gegevens mee, voorafgegaan door de afkorting DD. De weinige citaten vertaal ik vrij doch tekstgetrouw. A.- F.P. Yockey werd in 1917 in Chicago geboren. Al vroegtijdig ontpopte hij zich als een goede pianist en gold hij als een begaafde humorist. In de herfst van 1934 kwam hij op de University of 15 De laatstgenoemde creatie werd, niet door haar, doch door menige aanwezige in de zalen als een verzetsdaad opgevat; cf. J. FLORQUIN, interview (vt 4), pp. 37-38. 16 B. Peleman gewaagt enkel van een verblijf "te Hollywood bij verwanten", in art. cit. (vt 5), p. 9. Waarschijnlijk bedoelde hij het feit dat ze in Hollywood "een financieel interessant aanbod" kreeg, waar ze niet is op ingegaan volgens Frans VAN CAMPENHOUT, "Darciel, Elza", in Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 18, 2008, col. 248-256; cf. col. 254. 17 J. DE LEGER, "Vlaanderen danst... Bij de 75ste verjaardag van Elza Darciel", in Brusselse Tijdingen, jg. 1978 n° 7, pp. 7-8; cf. p. 8. 18 Andermaal is voorzichtigheid geboden, want Peleman en De Leger hebben het over niet minder dan 750 balletavonden. 19 O. VAN MALDER, op. cit. (vt 2), p. 87.
8
Michigan (Ann Arbor) terecht. Hier werd hij uit een Saulus een Paulus, d.w.z. hij gaf zijn procommunistische overtuiging prijs en werd bij wijze van spreken een Amerikaanse nazi. Die ommezwaai wordt toegeschreven aan zijn lectuur van Der Untergang des Abendlandes, het tweedelige opus magnum van de Duitse historicus en niet-nazi Oswald Spengler (1880-1936), doch het is een uitgemaakte zaak dat hij door de spengleriaans getinte Kulturgeschichte der Neuzeit (3 delen; 1927-31) van de Oostenrijkse Jood Egon Friedell (eig. Friedmann; 1878-1938 [zelfmoord]) tot de overtuiging was gekomen, dat niet materiële factoren, doch ideeën het historisch verloop bepalen (DD, pp. 55-57). De ironie van het lot heeft dus gewild dat twee eminente Europese nietnazis onrechtstreeks een Amerikaanse nazi hebben voortgebracht! Wat er ook van zij, in 1936 schakelde Yockey over naar de katholieke Georgetown University (Washington); hij immatriculeerde in het aan deze universiteit verbonden Center for Strategic and International Studies. Als reden geeft Coogan zijn belangstelling op voor het verband tussen internationaal recht en buitenlandse politiek. Meteen begon hij zich te begeesteren voor de geopolitiek, meer bepaald voor de doctrine die Karl Haushofer (1869-1946) verkondigde en die door één van zijn professoren, de pater jezuïet Edmund Aloysius Walsh (1885-1956), bestreden werd (DD, p. 65). Interessant om weten: diezelfde pater doceerde ook - andermaal afwijzend - over de theorieën van de hoger vermelde Carl Schmitt. Voor de tweede keer zorgde de ironie van het lot voor een verrassing: na W.O. II heeft Yockey zowel Haushofer als Schmitt misbruikt.
Zijn diploma behaalde Yockey cum laude in 1941 aan de rechtsfaculteit van de door jezuïeten gerunde Loyola University (Chicago), na tussendoor aan de Northwestern Law School (Chicago) (DD, p. 93) college te hebben gelopen (DD, pp. 103-104). Al dan niet onder schuilnaam geraakte hij bij rechtse initiatieven betrokken. Er mag niet uit het oog worden verloren dat rechts en zelfs fascisme op dat ogenblik ook in de U.S.A. nogal wat aanhangers hadden; het is denkbaar dat de optie van de wereldwijd bewonderde industrieel Henry Ford (1863-1947) (DD, p. 84) en deze van de zeer populaire vliegenier Charles Lindbergh (1902-1974) (DD, p. 96) daar niet vreemd aan zijn geweest.
Zoals talloze Amerikanen was Yockey gekant tegen de Amerikaanse militaire interventie, wat hem niet belet heeft in mei 1942 soldaat te worden (DD, p. 107). Maar in "een lijst van deloyale of subversieve personen die door het Sixth Service Command ervan verdacht werden nazis te zijn" figureert Yockeys naam (DD, p. 108; ook p. 125)! Op de begrijpelijke vraag "Was Yockey een nazispion?" antwoordt Coogan voorzichtig, dat het er de schijn van heeft, dat hij geen "spion in de gebruikelijke zin van het woord" was (DD, p. 119). Hij is twee maanden voortvluchtig geweest (in
9
de terminologie van het Amerikaanse leger: AWOL = Absent Without Official Leave - in mijn ogen een eufemisme). Niettemin werd hem om geneeskundige redenen (schizofrenie! - cf. infra) op 13 juli 1943 eervol ontslag verleend (DD, p. 126). B.- Anno 1946 kreeg Yockey een job aangeboden in een rechtbank in Wiesbaden die zich over de oorlogsmisdaden van tweederangsnazis uit te spreken had (DD, p. 152). Het staat nu wel vast dat zijn door zijn overste genoteerde chronisch absenteïsme te maken had én met zwarte-markt-praktijken (sigaretten!) én met het schrijven van artikels tegen de legitimiteit van de processen van Nürnberg (DD, pp. 153-154). Eind november 1946 werd hij aan de deur gezet. Reeds in 1947 was Yockey evenwel terug in Europa: in het Ierse dorp Brittas Bay schreef hij in zes maanden Imperium. The Philosophy of History and Politics, dat hij onder het pseudoniem Ulrick Varange uitgaf.20 Ik verzaak aan een poging om dit inhoudelijk zonder Spengler, Schmitt en Haushofer ondenkbaar opus in enkele regels te willen samenvatten. Over de vaak in de illegaliteit opererende neonazistische organisaties, die in een soort van Internationale schijnen te hebben samengewerkt, ga ik het evenmin hebben. Niet eens Yockeys curieuze samenwerking met senator Joe McCarthy (19081957), de man van de anti-communistische kruistocht in de U.S.A. (mccarthysm) die zelfs de filmacteur Charles Spencer Chaplin (1889-1977) niet spaarde21, zijn gesprekken met groten der aarde zoals de Egyptische president Gamel Abdul Nasser (1918-1970) breng ik te berde, zomin als zijn poging om op Cuba Fidel Castro (°1927) te ontmoeten. Het zijn stuk voor stuk themata die niets te zien hebben met het onderwerp van mijn bijdrage. Doch ik kan onder dit sub-kapittel geen streep trekken zonder iets te hebben gezegd over Yockeys einde. Jarenlang liep hij met vervalste paspoorten rond en kon op die manier de FBI (= Federal Bureau of Investigation) telkens om de tuin leiden. Wegens een mechanisch defect werd zijn vliegtuig zekere dag omgeleid en "In de verwarring had hij zijn handtas niet tijdig kunnen meenemen" (DD, p. 20). Zo kon het gebeuren dat het niets vermoedende personeel deze handtas opende om de eigenaar en zijn adres te achterhalen en een resem paspoorten vond met telkens de foto van dezelfde man! Het FBI werd verwittigd maar het heeft nog even geduurd alvorens vaststond dat men Yockey te pakken had. In zijn cel slikte de lang gezochte man op 17 juni 1960 een capsule gevuld met kaliumcyanide. Zelfmoord? Of heeft iemand hem die capsule bezorgd? Men is er niet in geslaagd de waarheid te achterhalen. 20 F.P. YOCKEY Imperium. The Philosophy of History and Politics, Sausalito, Cal.: The Noontide Press, 1963, XLVIII-626 p. - Deze Engelse originele editie heb ik niet in handen gehad. 21 Cf. Michel MARMIN, "Le chevalier Chaplin contre l'Amérique", in Eléments (Paris), n° 131, april-juni 2009, pp. 80-81.
10
III. Elsa Darciels love story Toen ik het in het vorige sub-kapittel vermelde boek over Yockey begon te lezen, had ik er geen flauw vermoeden van dat ik één en ander zou te weten komen over een episode uit het leven van Elsa Darciel, een episode waarop de titel van de eersteling (1970) van de Amerikaanse auteur Erich Segal (°1937) toepasselijk is: Love story. In het personenregister staan enkel 'Dewette, Elsa' en 16 vindplaatsen vermeld, zodat ik niet onmiddellijk de link met Darciel legde. Plots las ik echter een paragraaf waarin Dewettes leven (correct!) samengevat wordt22 en besefte dat de brieven van Darciel voor Coogan gesneden brood moeten zijn geweest. Ze zijn evenwel niet aan hem gericht, doch aan Keith Stimely, die in de periode 1982-85 de negationistische Journal of Historical Review heeft uitgegeven en het plan had opgevat aan Yockey een boek te wijden (DD, p. 525). Stimely werd helaas in december 1992 het slachtoffer van aids, zonder "ooit een bladzijde van zijn geplande Yockey biografie" te hebben geschreven (DD, p. 526). De Darciel-brieven (een 80-tal) kwamen in het bezit van Coogan. Deze in de jaren 1981-85 geschreven antwoorden bevatten informatie over gebeurtenissen in Brussel na de Bevrijding, over Yockey in het algemeen23, en tenslotte over haar love story met Yockey. A.- Over wat er in 1944 bij de Bevrijding van Brussel gebeurd is, vult Darciel het weinige aan dat ik hoger heb verteld. Die hogere Duitse officier, een kennis van haar vader, is verschillende keren bij haar ouders gaan dineren: de nodige en voldoende voorwaarde voor weerstanders om in de ouderlijke woning brand te stichten, zodat vader ("een groot bewonderaar van Hitler" - dixit Darciel zelf) en moeder tijdelijk elders een onderkomen moesten zoeken (DD, p. 199). De deur van haar eigen huis werd beschilderd met hakenkruizen; ze dook korte tijd onder, ging toen voorzichtig een kijkje nemen in haar dansschooltje maar werd door de politie opgepakt en verhoord. Om erger te voorkomen is ze dan, zoals supra vermeld, naar de U.S.A. getrokken (DD, p. 200).
B.- Wat Yockey aanbelangt, valt op dat Darciel zich inspant om bepaalde beweringen over haar lover te weerleggen, op basis van door deze opgediste versies; ze doet dat soms met de nodige omzichtigheid. Ik zeg 'soms', want er zijn uitzonderingen, omdat in die gevallen omzichtigheid overbodige luxe ware geweest. Zo heeft Yockey rond zijn veertiende levensjaar een auto-ongeval gehad (met traumatische gevolgen, schrijft Coogan), dat volgens een dame een loopbaan als concert-pianist onmogelijk maakte, een conclusie die Darciel naar fabeltjesland verwijst: 22 Op één zonderlinge vergissing na: "Dewitte was tijdens de oorlog kortstondig gehuwd geweest met een schilder genaamd Darciel. Na de echtscheiding bleef ze de naam Darciel beroepsmatig gebruiken." (DD, p. 206 vt 3).
23 DD, p. 199: "Omdat haar brieven [gericht aan Stimely] ons een dermate buitengewone en uitzonderlijke kijk op Yockeys privé-leven bieden, zal ik er uitvoerig uit citeren.".
11
omzichtigheid had in dit geval geen zin, daar ze de vaardigheid van haar lover gemakkelijk kon testen (DD, p. 51). Yockey blijkt alleszins een slechte chauffeur te zijn geweest; in Beieren reed hij eens zodanig roekeloos dat het geen haar heeft gescheeld of het duo was dodelijk verongelukt (DD, p. 52). Geloofwaardig is m.i. ook de passus over zijn vader, een "noceur... qui aimait beaucoup les petites femmes" (in het Frans in Elsa's brief) (DD, p. 52). Hetzelfde geldt voor de schizofrenie waardoor zijn eervol ontslag uit het leger werd gemotiveerd (cf. supra): hij deed Darciel in een hilarische lach uitbarsten door de comedie na te bootsen die hij te zijner tijd opgevoerd had, want die schizofrenie was "a hilarious fake" geweest (DD, p. 126) Een complete verrassing - althans voor mij - was (en is) het feit dat Yockey met een boek van Hans Blüher (1888-1955) schijnt gedweept te hebben.24 In maart 1950 vertaalde hij immers, ten behoeve van Darciel, het tweede deel in het Engels, "omdat haar kennis van het Duits, bij gebrek aan oefening, ietwat wazig was geworden" (DD, p. 346). Darciel moet die tekst evenmin onverschillig hebben gelaten, want in een brief aan Stimely copiëerde ze twee paragrafen uit Yockeys vertaling. Voorwaar een voor de ideeëngeschiedenis niet onaardig detail. C.- En nu Darciels love story! Ze valt met de deur in huis: "in 1949 ontmoette ik FPY: een mijlpaal in mijn leven." Twee obscure journalisten, niet goed wetende wat ze met de in Brussel opgedoken Yockey moesten aanvangen, vonden er niets beter op dan hem mee te nemen naar de woning van een "(niet bijzonder goede) Vlaamse schilder, vermoedelijk een vriend van hen, die er vage 'Europese' ideeën op na hield. De woning van deze schilder lag in een dorp genaamd WatermaalBosvoorde, in een straat vlak bij deze waar mijn ouders woonden. Toevallig bezocht ik die namiddag mijn ouders en daar vader gevraagd was aan die samenkomst deel te nemen (hij kende de schilder), werd ik verzocht mee te gaan om eventueel bij het vertalen behulpzaam te zijn. ... De schilder kende noch Frans noch Engels, Y nauwelijks wat Frans." (DD, p. 200)25 Ik citeer verder: " ... Mijn eerste indruk van Y? Hij had veel weg van een mengeling van een terrorist en een geïllumineerde predikant! ... Plots stond Y recht en zei dat hij een korte wandeling wilde maken met mijn vader en mij. ... Hij gebruikte dat voorwendsel enkel om met mij alleen te zijn, en mijn vader was niet van gisteren. Na de 'korte wandeling', ... vroeg Y of ik hem een lift naar de stad kon geven. ... In werkelijkheid kon hij nergens heen. Evenmin had hij geld. Dat is de zuivere waarheid - wat kon de arme Elsa doen: hem mee naar huis nemen natuurlijk." (DD, p. 201) Y kreeg 24 H. BLÜHER, Die Rolle der Erotik in der männlichen Gesellschaft. Eine Theorie der menschlichen Staatsbildung nach Wesen und Wert, Jena: Diederichs, deel 1 = 1917, 247 p. en deel 2, 1919, 223 p. In het weinige dat Coogan over Blüher meedeelt (DD, pp. 347-351) komen noch de rol die Blüher gespeeld, noch de invloed die hij uitgeoefend heeft tot hun recht. 25 Wie kan die schilder geweest zijn? Ik moet het antwoord schuldig blijven.
12
te eten en begon een uiteenzetting te geven over zijn boek Imperium. Tot Darciel het welletjes vond en hem naar haar grote piano loodste, waarop hij zich kon uitleven. Het onvermijdelijke gebeurde: "Plots verloren we elke notie van de werkelijkheid. Ik kan het soort van opwinding, dat bezit van me nam, niet verklaren. Nooit had ik dit meegemaakt en - daar ben ik zeker van - hij evenmin." (DD, p. 201) Enkele dagen verliepen, gedurende dewelke Y niet van zich liet horen en Darciel meende dat hij afgereisd was. Doch daags voor haar 46 ste verjaardag stond hij almeteens voor de deur. Samen reden ze per auto weg: "Die nacht werden we minnaars." (DD, pp. 201-202). In juni 1949 begon het koppel aan een reis naar Beieren, die haar achteraf tot het schrijven van een bladzijdenlange en bijzonder interessante terugblik verleidde (DD, pp. 204-205). Darciel bekende voorts, dat Y - steeds in 1949 - een huwelijk voorstelde, zelfs verschillende keren: "hij had zoals gebruikelijk volkomen over het hoofd gezien dat hij reeds getrouwd was." (DD, p. 202) Om een lang verhaal kort te maken, terugblikkend schreef Darciel in een brief aan Stimely: "Wat onze relatie zelf betreft, niets kon ooit veranderen: ze begon met een felle geestelijke intensiteit (het was bijna een mystieke ervaring), ze ontwikkelde zich tot een wederzijdse passie en ze eindigde nagenoeg in een tragedie." (DD, p. 202) Het initiatief om aan de relatie een einde te maken, is van Darciel uitgegaan; het leeftijdsverschil (veertien jaar) kan bij die beslissing de doorslag hebben gegeven. Toch werden sporadisch nog brieven gewisseld. Ik zou op de bovenstaande live story nooit hebben kunnen attenderen, indien Elsa Darciel ze zelf niet zou hebben verteld. En ik zou er geen ruchtbaarheid aan gegeven hebben, indien ze deze episode uit haar leven niet op papier had gezet, wetende dat haar informatie voor een biografie van Yockey ging dienen. Ik beroep me op Coogan: "Dewette (sc. Darciel) schreef haar brieven met de bedoeling dat ze in een biografie [van Yockey] zouden gebruikt worden." (DD, p. 206 vt 1) En toch kon ik een bepaalde schroom niet overwinnen en ben bewust zeer selectief tewerk gegaan. Rest de vraag waar die briefwisseling gebleven is? Darciels brieven bevinden zich alleszins in de U.S.A., maar ik heb geen poging ondernomen om Yockey-biograaf Kevin Coogan te contacteren. Doch wat is er gebeurd met Yockeys brieven? De laatste, twee dagen voor zijn einde, op 14 juni 1960 in San Francisco gepost, eindigt met de woorden "Te vernietigen", waar Darciel tussen haakjes bijvoegt: "wat ik helaas gedaan heb." (DD, p. 206). Heeft ze meteen alle brieven vernietigd? En later ook die van Stimely? Vermits bij ons niemand hun bestaan schijnt te kennen, is men geneigd die vraag positief te beantwoorden. Maar men weet nooit... Piet TOMMISSEN (*) Voor de informatie en/of de dokumenten die ze me bezorgd hebben, ben ik de heren Vic Nees (Grimbergen), drs Marc Somers (Letterenhuis, Antwerpen) en - vooral - dr. Wim van der Elst (Brussel - Laken) zeer erkentelijk.
13
Door de leesbril bekeken ▲Hier werd er al bij herhaling op gewezen dat elke aflevering van het tijdschrift Zacht Lawijd niet alleen onuitgegeven materiaal aanreikt maar ook nieuwe denkpistes uittekent. Bovendien is die boeiend publicatie altijd voorbeeldig geïllustreerd – waarbij de leesbaarheid van de tekst altijd primeert op de zogenaamde “creativiteit en originaliteit” van de lay-out, wat dezer dagen niet altijd het geval is (ik denk hier aan bepaalde afleveringen van Zuurvrij, het overigens aanbevelenswaardige tijdschrift van het AMVCLetterenhuis). Uiteraard spreken de bijdragen in ZL de literair-historisch geïnteresseerde lezer aan, maar ze dragen ook in hoge mate bij tot de cultuur- en ideeëngeschiedenis. Wie belang stelt in de ontwikkeling van de Nederlandse letteren leest liever ZL dan zovele andere, al dan niet virtuele tijdschriften die zich blindstaren op een actualiteit die morgen al terecht vergeten is en alleen maar aanleiding geeft tot oeverloos commentaar dat een tribune moet verschaffen aan de gefrusteerden. Hopelijk mag dit blijken uit het hiernavolgende bondige overzicht van de jongste afleveringen. (Jg. VII,3) Jaap Goedegebuure (1947) benadert 'Mystiek, ethiek en etiquette volgens Désanne van Brederode' (Gerard Walschapprijs 2007). Centraal staat de vraag of het werk van de in 1970 geboren filosofe Désanne van Brederode, die niet alleen bekendheid met haar romans verwierf, maar ook met haar opiniërende bijdragen aan de media, kan worden opgevat als een 'eigentijdse vorm van religieus geïnspireerde cultuurkritiek'. Hans Renders (1957), directeur van het aan de Rijksuniversiteit van Groningen verbonden Biografie Instituut, levert een (discrete) bijdrage tot de vele Weibergeschichte die Godfried Bomans' leven kleur gaven. Bomans was een onvermoeibare briefschrijver. (Ik heb een merkwaardige vrouw gekend, B. die enkele jaren de gezellin is geweest van een bekende Vlaamse schrijver. Toen ze een levensgevaarlijke chirurgische ingreep diende te ondergaan, vernietigde ze een imposante bundel brieven van Bomans – zo deelde ze mij toch 'in vertrouwen' mee. Achteraf had ze er veel spijt van.) Sandra van Voorst (°1896) & Linda Voortman (°1979) wijden een dossier aan 'PEN Nederland en de Hongaarse opstand' van 1956. Ten gronde heeft de fundamentele problematiek die hier met passende afstandelijkheid geschetst wordt, niets aan actualiteit ingeboet. (Jg. VII,4) Het lijkt wel dat Karel Jonckheere (1906-1993) stilaan het literaire vagevuur verlaat waar zelfs de allergrootsten niet aan ontsnappen. Kunsttijdschrift Vlaanderen publiceerde in november 2008 een themanummer (jg. 57, nr. 323) waarin een aantal facetten van Jonckheere's leven en werken belicht worden. Dat was de rechtstreekse aanleiding om een 'Achteruitkijkspiegel' (Mededelingen van het CDR, nr. 123, 16 februari 2008, pp. 1017) te wijden aan die boezemvriend van Gaston Burssens (1896-1965) en Floris Jespers (1889-1965). In ZL brengt Yves T'Sjoen (°1966) 'De maiden trip van Vlaams literair ambassadeur Karel Jonckheere in Zuid-Afrika' (1948) in kaart en gaat hij in op de vriendschap van Jonckheere met Van Wyk Louw. Ik ontsnap moeilijk aan de onbehaaglijke indruk dat T'Sjoen met ietsje teveel nadruk (en wellust) Jeroen Brouwers' raak geformuleerde maar haast uitsluitend neerhalende typeringen van Jonckheere citeert. Soit. T'Sjoen stipt terecht aan: Brouwers' portrettering van Jonckheere dreigt de beeldvorming van 's mans cultuurpolitiek en literaire activiteiten, nu ruim vijftien jaar na de dood van de schrijver, te domineren. T'Sjoen heeft iets met cultuurpolitiek, dat heeft hij voldoende bewezen in zijn helaas
14
memorabel schotschrift Een beeld van poëzie. Poëziebeleid in Vlaanderen (Antwerpen / Apeldoorn, Garant, 2006). Meent hij echt dat Jonckheere een 'cultuurpolitiek' voerde? Wordt een 'cultuurpolitiek' door één man bepaald? Van een vorser die een 'wetenschappelijke' aanpak hoog in het vaandel voert, mag verwacht worden dat hij insinuerende bedenkingen niet klakkeloos overneemt of impliciet bevestigt. De overgeleverde rol van Jonckheere in het letterenbeleid en de verspreiding van de Vlaamse letteren in het buitenland stoelt grotendeels zoniet uitsluitend op loze beweringen die vaak herleid kunnen worden tot toogpraat in de literaire kroeg. Het wordt hoogtijd dat het buitenlands letterenbeleid onder het directeurschap van Jonckheere op objectieve gronden geëvalueerd wordt. Dat de experimentele literatuur uit de jaren vijftig in Vlaanderen, met Claus en Boon, bij Jonckheere weerzin opwekte (p. 8) lijkt me een loze bewering. Dat is voer voor het Studieen Documentatiecentrum Hugo Claus (Universiteit Antwerpen). Zijn de vertalingen van Claus misschien zonder steun van het Ministerie verschenen? En wat schreef Jonckheere over Boon en Claus? Ik beveel Yves T'Sjoen ten zeerste de lectuur aan van Belgian Literature door Karel Jonckheere en Roger Bodart (Antwerpen, Ontwikkeling, 1958; gelijktijdig verscheen de Duitse editie: Die Belgische Literatur). Weerzin? Lees dan maar de pp. 25-26 en 28-29 van de Engelse versie; en pp. 77-78 en 80-81 van de Duitse editie. Fundamenteler nog: op de typering door Jonckheere van het werk van Boon en Claus anno 1958 valt niets aan te merken. Nog een terloopse correctie. T'Sjoen schrijft dat Jonckheere, als privé-secretaris van Minister van Binnenlandse Zaken Adolf van Glabbeke, 'een politiek mandaat' bekleedde. In die laatste hoedanigheid was hij dus vaak onderweg, in Roemenië, Polen, Bulgarije, Cuba, Mexico, de Verenigde Staten, Kongo, Rwanda en Zuid-Afrika. Primo, privé-secretaris van een minister is geen politiek mandaat; secundo: dat Jonckheere DUS vaak onderweg was in Roemenië enz. is bovendien een zonder meer absurde bewering. De bevoegdheid van de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken reikte echt niet tot Polen, Bulgarije enz... Voor het overige: Tout va très bien, Madame la marquise. * Jan Stuyck (°1971) handelt in een bondig maar verhelderend bi jdrage over Johan Daisne en het weekblad Front over de kortstondige flirt van de magisch-realistische schrijver met het communisme. Uiteraard figureren in dit exemplarisch verhaal L. P. Boon en mijn vriend Maarten Thijs (wiens onuitgegeven sleutelroman in mijn bezit is). De veranderende beeldvorming van Walt Whitman in Nederland en Vlaanderen – “Van expressief tot postmodern” – wordt grondig onderzocht en treffend onder woorden gebracht door Jacqueline Bel (°1958). Elke Brems handelt over Emiel Janssen S.J. als belichaming van de katholieke literaire kritiek tijdens het interbellum. Resumerend stelt Brems: Haast nooit liet hij zijn strikte normen en strakke redeneertrant varen: het katholicisme en meer bepaald het neothomisme leverden hem zowel de inhoudelijke als vormelijke richtlijnen waarmee hij als literatuurcriticus opereerde. Zijn sjabloondenken en -schrijven isoleerden hem echter van de poëticale discussies die het literaire veld dynamisch en vruchtbaar maken. Zo kon hij niet de gids worden die hij hoopte te kunnen zijn. Ik herinner me wel dat hij in zijn rubriek in het maandblad De Periscoop (dat dringend een monografie verdient) de gefundeerdheid van mijn scherpe kritiek op Cyriel Verschaeve onderstreepte. Aan de hand van een onlangs opgedoken brief van Streuvels aan Walschap (4 december 1928) heeft Stijn Vanclooster eerdere aantekeningen opnieuw tegen het licht
15
gehouden en er enkele bedenkingen van poëticale aard aan vastgeknoopt. (Jg. VIII,1) Nele Bemong (°1975) promoveerde in 2007 met een proefschrift o ver Vormen en functies van de Belgische historische roman (1827-1850). Haar aandacht gaat nu over 'Genoveva van Brabant in de Nederlandse letteren, en de unieke rol van volksboeken in de negentiende eeuw'. Onder welke omstandigheden en met welk doel werd in 1959 het Fries Letterkundig Museum (Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaesjesintrum) opgericht? Daarover hield Ernst Bruinsma (°1966) in december 2008 een lezing op het Filolog encongres van de Fryske Akademy in Leeuwarden. Voor ZL maakte hij een ingekorte versie van zijn lezing. Het Letterkundig Museum kocht eind 2008 een aantal documenten, waaronder onbekende brieven van R. N. Roland Holst (1868-1938) aan zijn neef Adriaan Roland Holst (18881976) en van deze aan zijn tante Henriette Roland Holst-van der Schalk (1869-1952). Sjoerd van Faassen publiceert een aanvulling op de in 1990 in de reeks Privé-Domein verschenen briefwisseling.'In de Roomse huiskamer: Jos. Panhuijsen en de “moderne” katholieke roman', zo luidt de titel van de bijdrage van Albert van der Zeijden (°1957) Jos. Panhuijsen (1900-1986) wordt beschouwd als de Nederlandse representant van het tijdgebonden genre van de katholieke probleemroman, met schrijvers als Gertrud von Le Fort, Georges Bernanos en Graham Greene als buitenlandse voorbeelden. Panhuijsen behandelde in zijn romans een periode die ondertussen definitief achter ons ligt. In die zin zijn het inderdaad 'historische romans' geworden. Toen Panhuijsen in 1980 zijn Lof der kuisheid publiceerde repte niemand meer van de 'katholieke roman'. Dat genre is dan ook verbonden met een katholieke gemeenschap in een periode van transitie. De katholieke probleemroman functioneerde als een doorgangshuis naar de moderne, seculiere samenleving. Het genre probeerde een antwoord te formuleren op het absurde en het irrationele van de moderne cultuur. Daarin is hij verwant met het existentialisme van Sartre en Camus. Juist met dit 'absurde' hield ook Panhuijsen zich bezig. In de zomer van 1936 draaide Charles Dekeukeleire (1905-1971), 'het vergeten “wonderkind” van de Belgische cinema', Het kwade oog. Herman Teirlinck (1879-1967) bewerkte zelf zijn toneelstuk De vertraagde film (1922) tot een filmscenario. De film maakte ophef in 1937, maar 'de door de toenmalige Nederlandse en Belgische pers langverwachte en verhoopte kwaliteitsfilm, bleek echter niet goed in de markt te liggen'. Liesbeth Vantorre (°1985) heeft dit alles voorbeeldig geanalyseerd en gecontextualiseerd, met grote aandacht voor de technieken van montage, collage en decoupage. Haar conclusie luidt: De pers verwachtte een Belgische (plattelands)film van internationaal niveau, één die eindelijk een eind zou maken aan het 'kluchtige' van Belgische films in de trant van De Witte en Mademoiselle Beulemans. Het kwade oog bleek echter te modern en te verouderd tegelijkertijd voor een filmwereld en -publiek die zich grotendeels gericht hadden op een nieuwzakelijke stijl. Maar wanneer de film, zoals in het bovenstaande, in zijn cultureel-historische context geplaatst wordt, blijkt Het kwade oog een complex unicum in de Belgische filmgeschiedenis te zijn. Tijdens de bezettingsjaren kon Dekeukeleire, net als andere bekende filmregisseurs als Henri Storck en Gaston Schoukens, een of meerdere documentaires draaien (cf. Roel Vande Winkel, 'Vlaanderen te weer? Het verzwegen parcours van Flandria Film in de Tweede Wereldoorlog', in: Wetenschappelijke Tijdingen, jg. LXVII, nr. 3, september 2008, pp. 210-235.) ■
16
ZL, literair-historisch tijdschrift, zevende jg., nr. 3, juli-augustus-september 2008, 97 p., ill.; zevende jg., nr.4, oktober-november-december 2008, 113 p., ill.; achtste jg., januari- februari-mart 2009, nr. 1, 95 p. Losse nummers: 9 €. Een jaargang loopt van september tot september. Abonnementsprijs per jaargang: 30 € (studenten: 24 €). Garant Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen. Abonnementsprijs te betalen na ontvangst acceptgirokaart). Abonnementsadministratie Nederland: Letterkundig Museum, Postbus 90515, NL 2509 LM Den Haag.
▲Hoe andere lezers van Boelvaar Poef erover oordelen weet ik niet, maar de stelselmatige, eindeloze en chagrijnige kritiek op het Verzameld werk van Boon begint stilaan mijn keel uit te hangen (cf. Mededelingen 136, 16 april 2009, pp. 16-17). Gelukkig staat er in Boelvaar Poef ook nog wat anders te lezen dan dat vervelende gevit. In zijn bijdrage over “Vergeten straat op het witte doek” komt Stephan Borggreve tot de (al bij al nog milde) conclusie dat de “kleurloze verfilming maar half geslaagd te noemen” is. (Ik mis wel de technische fiche van de film van Luc Pien, 1999). Onder de titel “L.P. Boon als ontspoord filmcriticus”publiceerde Wim de Poorter al vier stukjes in Berichten uit Boonland, de voorloper van Boelvaar Poef. De vijfde bijdrage over Boon als cinefiel handelt over diens Bittere rijst en Giuseppe De Santis' Riso amaro (1949). Aanvankelijk stond Catharina de Lil zeer sceptisch tegenover Daens, de musical: “Hoe kon een theatervoorstelling met wat liedjes de film nog maar benaderen?” Uit haar impressie blijkt nu dat ze overrompeld werd. Ze haalt dan ook fel uit tegen wie er een andere mening op nahoudt... In Nederland, een land met een musicaltraditie, is de musical Daens “gekraakt”, totaal afgebroken, vernietigend bekritiseerd. En dan? Wij zijn het gewoon dat producten van Vlaamse bodem in Nederland weggehoond worden omdat ze zogezegd niet goed. Wat niet goed? Muziek? Tekst? Spel? Ensemble? Wij Vlamingen zijn de Daensisten van het genre en de Hollanders, de uit de hoogte neerkijkende anderstalige bourgeoisie die het niet kan pruimen kan dat ze beneden de Moerdijk hun eigen “Misérable” (sic) gemaakt hebben. Boelvaar Poef brengt een bewerking van de Bert Vanheste-lezing die A.M.A. van den Oever hield voor het L. P. Boongenootschap te Nijmegen op 29 november 2008: “Goede raad is duur”. Het gaat om een aantal kanttekeningen bij haar eerder verschenen boek (Het leven zelf. Louis Paul Boon als romanvernieuwer, Antwerpen, Wever en Bergh, 2007 – cf. “Door de leesbril bekeken”, in: Mededelingen, nr. 103, 17 oktober 2007, pp. 17-18; en: Ivo Machiels, Boon en zijn eigen leven zelf. Een kipkap-recensie, ib., nr. 104, 31 oktober 2007, pp. 8-11). “Boons Aalsterse kunstbroeders” Maurice Roggeman en Robert Van Kerkhove worden opgeroepen door Willem M. Roggeman. Een achttal reproducties confronteren de eerder verstilde expressionistische Roggeman met een duidelijk door de sfeer van het animisme geïnspireerde Van Kerkhove. “Schrijverslandschappen” en het herlezen van De Kapellekkensbaan vormen de schijnbaar onschuldige aanleiding tot een bewogen en helder geformuleerd essay van de vaak gelauwerde Willem van Toorn, redacteur van Raster, ongetwijfeld de meest pregnante bijdrage. “We moeten de nieuwe lezers van Boon niet gaan uitleggen hoe het vroeger was”,stelt hij vast, immers: in wezen is er niks veranderd dan dat het rookgordijn voor het rijk van de gewetenlozen wat dikker is geworden. […] Want de wereld is groter geworden dan de Kapellekensbaan, heel veel groter. Maar wezenlijk veranderd is hij niet.
17
De “Herdruk van een mislukt meesterwerk”, Gerard F. G. Raat. ■
Abel Gholaerts. wordt besproken door
Boelvaar Poef, jg. 9, nr. 1, maart 2009, 79 p., ill., 8,50 €. ISSN: 1377-4980. Boelvaar Poef wordt ten behoeve van het L.P. Boon Genootschap uitgegeven door de Stichting Isengrinus, Utrecht. Secretariaat: Geert Goeman, J.V. Biesbroeckstraat 26, B 9050 Gentbrugge.
▲Boon staat ook centraal in de jongste aflevering van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, onder de ad hoc redactie van Kathy de Nève. De meeste bijdragen in Gierik & NVT vormen een pre-publicatie van Opgespaarde zinnen, het zo te zien erg hybridische boek dat zich nogal verwarrend aandient als “herinneringen aan Louis Paul Boon”, waar Kathy de Nève de laatste hand aan legt. Kris Humbeeck stelt dat Ook al zijn ze in menig opzicht elkaars antipoden, als bescheiden cultureel icoon is Boon met onder anderen Guido Gezelle en Hugo Claus een van de weinige Vlaamse schrijvers wiens naam zo sterk in de collectieve herinnering leeft als Hendrik Conscience. Uiteraard wordt nog eens de zaak rond de Fenomenale feminateek opgerakeld. Dat Kris Humbeeck en Frans Depeuter er niet meteen gelijklopende opvattingen op nahouden, zal wel niemand verrassen. De 'herinneringen aan Boon', op die van Lucy D'hooghe-Vyncke en Tine van Buul na, zijn herinneringen 'après la lettre' (Geertrui Daems, Antje De Boeck, Patricia Lasoen). 'Vele literaire vrienden schreven een postuum “Boontje” voor hun Louis” – zo luidt het in het redactioneel. Uiteindelijk vormen die stukjes van René Hooyberghs, Jef Staes, Jan Snijers, Stefaan van den Bremt, Willie Verhegghe, Betty Antierens en Pat Donnez) het meest lezenswaardige deel van de aflevering. Dit alles wordt gelardeerd met stukjes van Kathy de Nève die helaas een desperate poging onderneemt de technieken van Boon aan te wenden. ■ Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, 27ste jg., nr 1, lente 102, 76 p., ill., 7 €. Redactiesecretaris: Guy Commerman, Kruishofstraat 144/98, 2020 B 220 Antwerpen. Abonnement (4 nummers) België: 25 € op rek. 068-2237695-29 van Gierik & NVT; Nederland: 35 € op rek. 61 70.41.385 van Amro-bank op naam van Chantal Bauwens.
Citaat Oikos en Vooruit organiseerden op 3 februari een lezing en debat met de Nederlandse exleraar en geroemde schrijver en cultuurcriticus Cyrille Offermans. Elke van Royen publiceerde een verslag waaruit dit kort uittreksel: Een boeiend inzicht van Offermans is de duidelijke invloed van het alomtegenwoordige vrije marktdenken op het onderwijs. Mijn ervaring in een CVO (Centrum voor Volwassenenonderwijs) is daar een sprekend voorbeeld van. Onderwijs is een product, de student is een consument. De school is een bedrijf dat zich niet meer richt tot een burger die zich wil ontwikkelen, maar tot een consument die verleid moet worden. Directie is een management team geworden, dat er vooral naar streeft uit te breiden: 5000 studenten was op mijn eerste school niet genoeg, er moesten méér 'klanten' aangetrokken worden, zo bleek op vergaderingen met de directie. Daarom moest het product aantrekkelijk worden voorgesteld via reclame in kranten en andere publicaties. Concurrentie met andere scholen in de omgeving was een evidentie. Alles draaide om het credo van de vrije markt: steeds meer en meer
18
economische groei verwezenlijken. Goed onderwijs, wat je toch als eerste taak van een school zou kunnen beschouwen, moest er vooral zijn omdat de klanten dat eisen. [...] Terwijl we op zoveel andere vlakken in het leven constant als (potentiële) klant worden benaderd, is dat dus ook het geval geworden in het onderwijs. Onder vorige ministers van onderwijs zijn beslissingen genomen die dit perfect hebben ondersteund: schaalvergroting en financieringen die afhangen van het aantal diploma's dat een school aflevert. Elke VAN ROYEN De volledige tekst kan gelezen worden op www.oikos.be/ Doen! Five years after the Abu Ghraib revelations, we must acknowledge that our government methodically authorized torture and lied about it. But we also must contemplate the possibility that it did so not just out of a sincere, if criminally misguided, desire to “protect” us but also to promote an unnecessary and catastrophic war. Instead of saving us from “another 9/11,” torture was a tool in the campaign to falsify and exploit 9/11 so that fearful Americans would be bamboozled into a mission that had nothing to do with Al Qaeda. The lying about Iraq remains the original sin from which flows much of the Bush White House’s illegality. Frank RICH ('The Banality if Bush White House Evil', in: New York Times, April 25, 2009)
Agenda ▲Van 1 tot 31 mei: Een grauw toneel – Un théâtre flamboyant, schilderijen (2001-2009) van Jan Scheirs bij [mana●art], Vossenstraat 36 te 1000 Brussel. Vrijdag tot zondag van 10u30 tot 16u30. Vernissage: zondag 3 mei van 14 tot 18 uur. ▲Woensdag 6 mei, 21 uur: Rik Wouters brengt eigen gedichten over Catalunya, Barcelona de Guerra Civil. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 3 juni, 21 uur: Gert Vingeroets: 'Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ▲Woensdag 1 juli, 21 uur: Schepen van Cultuur Philip Heylen spreekt over 'Museum aan de stroom' en 'Red Star Line'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ■ ▲22 juli: Viering 20 jaar ExLibris. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.■ ■▲In het Elzenveld, Professor Sommézaal, Lange Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen, exposeert Monique Vermeire van 25 april tot en met 6 juni 2009. Open: donderdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. De tentoonstelling is gesloten op 1, 6 en 21 lei 2009. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 14 mei 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 138 18 mei 2009 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Necrologisch ▲Naar aanleiding van het 'In memoriam Magda Vrielynck' (Mededelingen 137, 30 april 2009) ontvingen we volgende rechtzetting van Tine Balder. Geachte Redactie, Met mijn respect voor dit in memoriam, maar alhoewel ik vriendelijke collega's van het Vlaamse Volkstoneel leerde kennen – veel later – trad ik nooit met hen op. Mijn eindexamen bij de Stedelijke normaalschool was in 1942 en vandaar stapte ik in het Jeugdtheater N.T. aan de overkant, Lange Gasthuisstraat, en liep 's avonds het Hoger Instituut voor Toneel en regie, directie Joris Diels, leiding Fred Engelen. Met beleefde groeten, Tine Balder Waarvan akte. ■ 10 mei 2009. Een bolsjewistische fanfare Lenin, de tamboer met zijn pet, loopt vooraan naast de al bebloede vlag. De pokdalige Stalin pauzeert slechts na een harde plechtige paukenslag.
Redactioneel Drie dagen geleden viel een brochure van Maurits Cailliau, secretaris van het Studiecentrum Joris van Severen, in de bus: Het Verdinaso, Antisemitisme und kein Ende? Het leek me derhalve passend de publicatie van (en het antwoord op) de verontwaardigde reactie van onze achtbare collega en vriend Hendrik Carette op de rubriek “Door de leesbril bekeken” van 16 april, waarin sprake van het “onverholen antisemitisme” van Joris van Severen, andermaal uit te stellen. Zodoende kan dit dossier afgesloten worden, terdege rekening houdend met de analyse van Maurits Cailliau. In afwachting wordt hier alvast een gedicht van Hendrik Carette gepubliceerd. * Rik Lanckrock koesterde al lang de gedachte een beknopte tekst te schrijven over wat voor hem nog essentieel is. Door omstandigheden was het nu zover en hij geeft u de primeur. * Frank de Vos, die vorig jaar de bundel In omstandigheden publiceerde (zie Mededelingen 128, pp. 11-13), is stadsdichter van Doel. In een bewogen open brief
2
“aan de Eerbiedwaardige vertegenwoordigers van het ‘Middenveld’, de Eerbiedwaardige opiniemakers van onze ‘vrije’ pers en de Eerbiedwaardige literatoren met symfonieën van mooie woorden”, onderstreept hij dat alle Doelenaars vanaf 1 september sans-papiers zijn... * Dirk Verhofstadt geeft bijtend commentaar op de zijns inziens “rampzalige” toekenning van de Gouden Uil 2009. Hij wijst op de negatieve impact van de sponsors en op de samenstelling van de jury “met leden die direct of indirect gelieerd zijn met de organisatoren”. * Het commentaar van onze huistekenaar RodeS spreekt boekdelen. ■
Inhoud Necrologisch Tine BALDER: rechtzetting Poëtisch Hendrik CARETTE, Een bolsjewistische fanfare Proza Rik LANCKROCK, Essentieel Vrije tribune Dirk VERHOFSTADT, De Blinde Uil of de opmars van het vergeetproza Open brief Frank DE VOS, Aan de Eerbiedwaardige vertegenwoordigers van het ‘Middenveld’, de Eerbiedwaardige opiniemakers van onze ‘vrije’ pers, de Eerbiedwaardige literatoren met symfonieën van mooie woorden. Caleidoscopisch Jeux de mots, jeux d'images Door de leesbril bekeken Bob Mendes, Vuil geld; Oikos; Hugues C. Pernathprijs; Laurens Janszoon Costerprijs. Agenda
Necrologisch ▲Naar aanleiding van het 'In memoriam Magda Vrielynck' (/Mededelingen/ 137, 30 april 2009) ontvingen we volgende rechtzetting van Tine Balder. Geachte Redactie, Met mijn respect voor dit in memoriam, maar alhoewel ik vriendelijke collega's van het Vlaamse Volkstoneel leerde kennen – veel later – trad ik nooit met hen op. Mijn eindexamen bij de Stedelijke normaalschool was in 1942 en vandaar stapte ik in het Jeugdtheater N.T. aan de overkant, Lange Gasthuisstraat, en liep 's avonds het Hoger Instituut voor Toneel en regie, directie Joris Diels, leiding Fred Engelen. Met beleefde groeten, Tine Balder Waarvan akte. ■
3
Poëtisch Een bolsjewistische fanfare De bebrilde Trotski bespeelt de tuba en de arme Boecharin de bombardon. De lepe Beria en de bleke Lakoba blazen beiden op een lange hoorn. De trotse besnorde Semjon Boedjonny trekt lachend aan zijn accordeon en in het oude koude Moskou slaat Molotov op bevel op de grote trom. Gorki, de ingenieur van de ziel, bezingt al die leren figuren in leren jekkers. Alleen de dwaze dwerg Jezjov met zijn rode armband aan hinkt achteraan. Hendrik CARETTE Schaarbeek, 1 mei 2009
Proza Essentieel Ik heb het herhaaldelijk gezegd dat ik zou wensen om een zeer beknopte tekst te schrijven waarin ik zou verwoorden wat voor mij nog essentieel is. Ik noemde dat een fata morgana omdat ik de indruk had dat het niet meer dan een hersenschim was. Maar soms volstaat een schijnbaar onbelangrijk incident om te weten dat het wel kan. Dat was voor mij gisteren het geval. Ik besefte toen plots dat ik die tekst beslist zou kunnen schrijven. En of dat nu een doem of een weldaad is, laat ik in het midden. Het bestaan is op elke leeftijd keuzes maken: goede of slechte! Dat wisten de existentialistische filosofen heel goed. Denk aan Kierkegaard, Sartre en Camus. Op dit ogenblik heb ik voor mezelf een vrij aanzienlijke keuze gemaakt, een keuze grotendeels bepaald door mijn ouderdom, immobiliteit, alleenzijn, angsten, voortdurende pijn en ernstig gehoorverlies. Om keuzes te maken moet men vragen durven stellen. Mijn eerste vraag is: wil ik, ondanks mijn toestand, nog verder blijven leven? Die vraag is uitermate zinrijk voor mij omdat in 1994, toen mijn vrouw overleed, mijn wan hoop zo ontzettend groot was dat ik overwoog zelfmoord te plegen. Ik zou dat gekund hebben, zonder enige aarzeling. Ik deed het evenwel niet terwille van mijn kinderen die zopas hun moeder hadden verloren, zodat het heengaan van hun vader wellicht al te tragisch zou geweest zijn. Ik ken bijgevolg het verschil tussen willen leven of er afscheid van nemen. Op de vraag of ik op dit moment nog verder wil leven is mijn antwoord kordaat 'ja' en wel om een groot aantal redenen. Maar dan moet dat verder bestaan toch
4 enigszins behoorlijk blijven. Zoniet weten mijn kinderen wat hen te doen staan: euthanasie. Stelt zich dus een tweede net zo essentiële vraag: op welke wijze wil ik verder leven? Dat werd mij duidelijk door het incident waarover ik het zopas had en dat ik nu wil verduidelijken. Ik gaf er mij immers rekenschap van dat ik niet meer thuishoor in de eigentijdse ethische buitenwereld met al haar drukte, rumoer, waanzin, fanatisme, verlies van waardevolle ethische normen, geweld, misdaad, terreur, fraude, enz. Dat is één. En nu zou ik een vrij eigenaardige vergelijking willen maken: ik zou mij graag terugtrekken in een klooster, maar dat is als vrijzinnige niet mogelijk wegens mijn gruwelijke hekel aan alle godsdiensten die ik als goedkoop en eveneens als gevaarlijk beschouw. Rest mij dus mijn appartement te zien als een equivalent van een klooster. Die conclusie vergt vanzelfsprekend uitleg. Ik wil door allerhande omstandigheden sereen, rustig leven en liefst met weinig contacten. De enige bindingen die ik beslist wil behouden zijn met mijn kinderen, mijn vriendin, een paar intieme vrienden en logebroeders. Met andere lui verkies ik liefst schriftelijk of telefonisch contact. Dat houdt in dat ik mij angstvallig wil hoeden om nog in de buitenwereld te stappen, behalve dan om boodschappen te doen, gepaard met een glas drinken en iets eten in een gezellig café of restaurant, uitzonderlijk eens een korte uitstap. Ik wil mij tevens niet laten verleiden om in gezelschap van leer dan één mens te gaan eten en dat wegens uiteenlopende redenen waarover ik niet wens uit te weiden. Nu een andere vraag: aan wat hecht ik nog belang? Ik geef een onvolledige opsomming. In de allereerste plaats schrijven. Als ik dat niet meer aankan, zie ik het echt niet meer zitten. Verder wil ik blijven mediteren, relativeren, dromen, filosoferen, lezen, de actualiteit volgen via kranten, tijdschriften en televisie, TV, CD's en DVD's (eveneens voor toch enige ontspanning en interesse), grasduinen in allerhande boeken. Ongemeen belangrijk is voor mij het koesteren van de vrijmetselarij als ideologie, mij verdiepen in de vrijzinnigheid, het humanisme en alles wat met cultuur te maken heeft, diep ingaan op het magisch-realisme in de kunst. Hetzelfde geldt voor alles wat symboliek betreft (dat blijft mij intens boeien). Ten slotte is er ook mijn huishouding verzorgen, met alles wat er bijhoort, p.m. Dis eten en drinken, evenwel met mate, mij zo fit als het kan gedragen door medicatie, voeding en hometrainer, de buitenwereld bekijken door mijn raam, af en toe een pijp roken en nu en dan ook wat snoepen. Dat zal het zowat zijn. Ik geef grif toe dat ik prijs blijf stellen op een bemoedigende verrassing, ook al gebeurt dat zelden. * Zo kom ik tot mijn besluit: overwegend leven binnenskamers met slechts enkele contacten: een, kleine en tevens grote wereld omdat alles van de mens en in de wereld nu eenmaal dualistisch is. Met Cicero zeg ik: bellum est sua vitia nosse – het is prettig zijn eigen gebreken te kennen. Ik durf
5 eraan toevoegen: ook de gebreken van de anderen te kennen en er mij zo weinig mogelijk aan ergeren. Ik eindig met Vergilius: finis ecce laborum – ziedaar het einde van mijn zwoegen! Want dat was zeker het geval. Klaar zien in het eigen innerlijk en het eigen bestaan vergt heel wat kritische zin en onverpoosde inspanning. En om tenslotte helemaal te eindigen zou ik willen leren te denken aan het onvermijdelijke einde, maar dan wel op een rustige en serene wijze. Dus zonder paniek die vooral eigen is aan depressieve mensen en daar behoor ik bij. Ik hoop evenzeer dat ik non-conformistisch, met humor, ironie en nu en dan zelfs met sarcasme en cynisme kan blijven denken en handelen. Hier eindigt mijn tekst en biecht in mijn 'kloostercel' die altijd een rol heeft gespeeld in mijn leven. In mijn jeugd schreef ik ooit een gedicht dat ongeveer luidde als volgt: Ik heb vaak in mijn droom een kloostercel gebouwd. Ik zag mij daarin als heilige, vroom met d'eenzaamheid vertrouwd. Maar 't leven sloeg mij tot een mens, van vlees en bloed gebouwd... L'histoire se répète en dat alles zag ik plots in door een simpel incident. En nu maar uitblazen want spanningen en stress ken ik in al te grote mate. Rik LANCKROCK 28 april 2009 Naar aanleiding van een recent gedicht in Mededelingen van het CDR onderstreepte Paul Van Melle in Inédit nouveau zijn waardering voor Rik Lanckrock (°1923), die er zijn hand niet voor omdraait “pour détruire les argumentations fallacieuses de trop nombreux tenants du pouvoir, politique ou non”. Naast gedichten werd hier ook proza van Rik Lanckrock gepubliceerd, o.m. Vreemd verhaal (nr. 54, 19 september 2005); Vervreemding (nr. 56, 18 oktober 2005); Wat betekent de vrijmetselarij voor mij (nr. 57, 31 oktober 2005); Mediteren over mediteren (nr. 68, 5 april 2006); Zelfportret (nr. 76, 16 augustus 2006); Leven in de wereld van Kafka en Willink (nr. 82, 20 november 2006); Zelfhaat (nr. 86, 18 januari 2007); Zoektocht (nr. 90, 26 maart 2007); Aan Daan Hugaert (nr. 98, 31 juli 2007) en Interview met mezelf (nr. 106, 3 december 2007). In 1952 publiceerde Lanckrock Inleiding tot het Magisch-Realisme (Antwerpen, Ontwikkeling). De recensie van Hubert Lampo in Volksgazet (7 mei 1953) werd hier opgenomen in de literairhistorische rubriek 'Achteruitkijkspiegel' (nr. 63, 1 februari 2006); zo ook Rik Lanckrocks bespreking in Vooruit (4 februari 1964) van de opvoering van Het drama van de Fukuryu Maru van Gabriel Cousin, in de vertaling en bewerking van Hugues C. Pernath en Walter Tillemans (nr. 72, 16 juni 2006).
Vrije tribune De Blinde Uil of de opmars van het vergeetproza Maandagavond 4 mei werd in het statige Antwerpse stadhuis de vijftiende Gouden Uil voor het beste Nederlandstalige boek van 2008 uitgereikt. De toekenning ervan zorgde in het verleden al
6 dikwijls voor heftige discussies. Vooral de impact van Standaard Boekhandel en Humo, belangrijke sponsors van het evenement, die vooral baat hebben bij een winnaar die ‘vlot wegleest’ (lees verkoopt), zijn onderwerp van kritiek. Neem daarbij de samenstelling van de jury met leden die direct of indirect gelieerd zijn met de organisatoren en je vraagt om moeilijkheden. Maar deze editie was compleet rampzalig en wel om drie redenen. In de eerste plaats slaagde de jury erin om enkele bijzonder goede boeken niét op te nemen in de shortlist. Zoals Onze oom van Arnon Grunberg, Gentse lente van A. F. Th. Van der Heijden, en vooral Godenslaap van Erwin Mortier. Nu weet ik wel dat een jury zich niet mag laten leiden door een reputatie of vroegere bekroningen, maar de finaliteit is en blijft alsnog het beste boek te kiezen. Wie enkele bladzijden van Godenslaap leest, begrijpt dat dit werk op geen enkele shortlist mag ontbreken. Erwin Mortiers beschrijving van de sfeer in ons land tijdens de Grote Oorlog is gewoon magistraal. Dit boek niet op de shortlist plaatsen (zelfs niet op de longlist!) is een teken van intellectuele sclerose. In de tweede plaats werd de Gouden Uil, toch de meest prestigieuze literaire prijs in Vlaanderen, op een schabouwelijke manier behandeld door de VRT. De aankondiging zou live gebeuren in het programma Terzake zodat meer dan 200.000 kijkers de uitreiking van de prijs mee zouden kunnen volgen. Die kijkers hebben er niets van gemerkt, maar in het stadhuis van Antwerpen krulden de tenen van plaatsvervangende schaamte. Om onduidelijke redenen moest juryvoorzitter Guy Mortier met zijn aankondiging van de winnaar minutenlang wachten op een seintje vanuit Brussel wanneer men de prijs ‘mocht’ uitreiken. Het gevolg was een genante stilte in het stadhuis, zowel bij de onderscheiden auteurs als bij de andere aanwezigen. Een juryvoorzitter mét lef had dit niet gepikt en de VRT lik op stuk gegeven door de aankondiging toch op het voorziene tijdstip te doen, als een statement dat literatuur best meer waard is dan een uitsmijter in een nieuwsprogramma. In de derde plaats door de keuze van de winnaar, Robert Vuijsje met zijn debuutroman Alleen maar nette mensen en dit tot zijn eigen verbazing. Inderdaad een leuk boek, goed geschreven en maatschappelijk relevant omdat het vlijmscherp de feitelijke segregatie in het multiculturele Amsterdam blootlegt, waarvoor veel lof. Maar wie het leest, beseft tegelijk dat dit geen literaire hoogvlieger is. Dat zijn Via Cappello 23 van Christiaan Weijts en vooral Nergensman van Thomése wel. Dit laatste is evenwel geen gemakkelijk boek en de juryleden (waaronder enkele recensenten) hebben het blijkbaar ook niet goed begrepen. Een profetische Thomése had deze misstap in Nergensman echter al voorzien met zijn ongenadig oordeel over ‘professionele beoordelaars… die er hun beroep van maken over boeken te schrijven’ en ‘in jury’s te zitten’. ‘De kritiek (of de essayistiek) is niet langer een literair genre, zij is uitbesteed aan kleine carrièremakers die meedobberen op de golven die door anderen worden gemaakt, die dus uitvoeren wat in de
7 bedrijfstak gewenst wordt geacht.’ Het gevolg is dat winnende boeken ‘in niets meer zijn te onderscheiden van het vergeetproza van krant of damesblad’. De jury van de Gouden Uil toonde zich blind voor literaire kwaliteit en volgde liever ‘de massalezer (die) niet bewondert wat hij zelf niét kan’. Het is nu al uitkijken naar volgend jaar want daarvoor dienen zich nu reeds een aantal kleppers aan. Opnieuw Thomése met J. Kessels: The Novel, Margot Vanderstraeten met Mise en Place en Bart Koubaa met De leraar. Stuk voor stuk literaire parels die niet op de shortlist van de Gouden Uil 2010 mogen ontbreken. Tenzij de barbaren van de jury opnieuw kiezen voor de ondraaglijke lichtheid van ‘vergeetproza’. In dat geval veranderen ze de naam van de prijs beter in Blinde Uil. Want die barbaren, schrijft Thomése in Nergensman heel terecht, ‘rammelen niet aan onze grenzen, ze zijn onder ons en kelen onze taal’. Dirk VERHOFSTADT Was lid van de schaduwjury van Radio 1 die Thomése en Weijts in hun rapport op 1 en 2 plaatsten.
Open brief Aan de Eerbiedwaardige vertegenwoordigers van het ‘Middenveld’, de Eerbiedwaardige opiniemakers van onze ‘vrije’ pers, de Eerbiedwaardige literatoren met symfonieën van mooie woorden. Eerbiedwaardige mevrouw, mijnheer, Met ontbloot, gebogen hoofd kom ik even langs, nederig met de polderpet in mijn hand. De aarde heb ik van mijn broekspijpen geklopt. Zo hoort het, nog steeds, zoals vroeger. Toen wist de vader van het ‘Gezin Van Paemel’, een eenvoudige boer, hoe hij de pastoor, de baron, de notaris, de notabelen van zijn dorp hoorde te groeten. Tot het bittere einde zelfs, toen zijn woonrecht verliep en hij uit zijn huis werd gezet. In Doel herhaalt deze geschiedenis zich. Op het einde van augustus vervalt het woonrecht in onze woonzone. Doelloos gaat dit dorp weg. Zomaar met de metalen vingerknip van kraan en bulldozer. ‘De minimis non curat praetor’ schreven de Romeinen. Vertegenwoordigers en handlangers van het gezag hoeven zich van het kleine niets aan te trekken. Zij hoeven zelfs hun eigen spelregels niet te volgen. Het is een karakterstoornis van de politiek. Zo was het toen, zo is het nu. Maar waar zijn jullie? Eerbiedwaardigen, op enkele uitzonderingen na hebben wij tot nu toe jullie verheven stem niet gehoord noch jullie kritische pen mogen lezen. Nergens schrijven of roepen jullie waarom de dijken opnieuw worden doorbroken, waarom dit Dorp moet onderlopen. Niet alleen met water maar met
8 slib uit de Schelde of met lege containers. Eerbiedwaardigen, weerom enkele uitzonderingen daargelaten, ik lees in geen enkele “kwaliteitskrant” of op een blog van respectabele magazines, een gescherpt wederwoord tegen de waanzin van de verkwisting, de vernietiging van een erfgoed dat doorheen de eeuwen in osmose met zijn omgeving is gegroeid. In een krant, die zich als maatstaf ziet, las ik wel de opgetrokken schouders. Eerbiedwaardigen van het middenveld, jullie kijken weg, platgeslagen door letters op de schitterende octaven van economie en werkgelegenheid. Welvaart, zei U? Inderdaad de al jaren uitgebakken biefstuk van Edward Anseele blijft de lichtbak voor tamme konijnen. Welzijn hebben jullie uit Van Daele geschrapt, de staalblauwe logica van ‘andere’ en ‘hogere’ belangen gevolgd. In Doel betwisten wij de kansen voor Antwerpen niet, noch de welvaart voor Vlaanderen. Want mocht de haven uit haar voegen barsten, dan geven wij graag ons dorp uit handen. Met het Doeldok dat men opnieuw met baggerzand vult, met het Deurganckdok dat nog niet is afgewerkt en amper op 10 procent van haar capaciteit draait, valt elke dag de waanzin in onze ogen, de kostbare overheidsmiddelen die in de Schelde vloeien. Bovendien ligt er nog 2000 hectaren industriegrond braak. De haven van Antwerpen kan nog decennia lang groeien. Eerbiedwaardigen, waar blijven jullie? Want jullie kunnen het verschil maken. Jullie woord wordt in ministeriële kabinetten uit magazines en kranten geknipt, jullie blogs worden gelezen, jullie pen in literaire tijdschriften, tijdens kanselredes of hagenpreken, op poëziepodia met mooie prijzen geprezen. Het bevelschrift om Doel te verlaten hangt nu bij de inwoners tegen de muur. Ik zet mijn pet terug op. Als dorpsdichter groet ik jullie in naam van alle Doelenaars, vanaf 1 september zijn het sans-papiers. Wat nu? Misschien in kranen kruipen, hongerstakingen organiseren? Hoogachtend Frank DE VOS DorpsDichterDoel 2009-2011
Caleidoscopisch ▲Van 18 juni tot en met 9 juli loopt in het Sint-Felixpakhuis in Antwerpen de tentoonstelling Jeux de mots, jeux d’images. De tentoonstelling verrast met gevarieerde kunstwerken waarin taal en beeld verweven zijn en verenigt tal van nationale en internationale kunstenaars. Jeux de mots, jeux d’images kadert in het Felix Poetry Festival, het nieuwe driedaagse poëziefestival van Antwerpen.
9 In de tentoonstelling Jeux de mots, jeux d’images spelen kunstenaar uit binnen- en buitenland met de verbondenheid tussen literatuur en plastische kunsten. Marcel Broodthaers, Luc Fierens, Marcel van Maele, Christian Dotremont, Glen Baxter (UK) en Jean-Claude Mattrat (FR) zijn maar enkele van de bekende namen die hun boeiende evenwichtsoefening tussen beeld en woord voorstellen. De gevarieerde en verrassende werken zijn onderverdeeld in vier stromingen: visuele poëzie, galgenhumor, beeldverhaal en woordspelingen. De tentoonstelling, die werd samengesteld door de Brusselse galerij 100titres, bevat kunstwerken uit heel uiteenlopende disciplines: schilderkunst, beeldhouwkunst, video, foto, tekeningen, enzovoort. Aanleiding voor de tentoonstelling is het gloednieuwe jaarlijkse poëziefestival dat op 18 juni in het Sint-Felixpakhuis van start gaat. Felix Poetry Festival zet drie dagen lang internationale namen naast artiesten van eigen bodem, beginnende dichters tegenover gevestigde waarden en het serieuze werk versus speelse performances.■
Jeux de mots, jeux d’images, Sint-Felixpakhuis, Brouwersvliet/Kotterstraat, 2000 Antwerpen.Van 18 juni tot en met 9 juli 2009.Gratis toegang. Openingsuren:tijdens het Felix Poetry Festival: 19 en 20 juni van 12 tot 24u; van 21 juni tot en met 9 juli: woensdag van 10 tot 18u, donderdag van 14 tot 18u, zaterdag- en zondag van 12 tot 18u.
Door de leesbril bekeken ▲Vuil Geld, de nieuwe maatschappijkritische factionthriller van Bob Mendes, wordt op 25 mei feestelijk gepresenteerd in de bridge room van het Rinkven Golfclub te 's Gravenwezel. Uitgever Wim Verheije en Jan Goddaert, voorzitter Rinkven Golfclub, verwelkomen, Jeroen Kuypers leidt in. Het boek gaat over de infiltratie van de maffia in de Vlaamse samenleving en de ondergang van Lernout & Hauspie, ooit het paradepaardje van Vlaanderen. Op p. 236 staat te lezen: 'Wie voortdurend de mond vol heeft van broederlijk delen, heeft het meestal over het geld van een ander'. * De voorzichtige waarschuwing van Bob Mendes spreekt boekdelen: Vuil geld is een roman waarin de ondergang van een Vlaams spitstechnologiebedrijf wordt doorkruist door een verzonnen verhaal met echte of verzonnen personages die echte of verzonnen daden plegen. Waar dat relevant was, heb ik de feiten en de chronologie – voor zover bekend – gerespecteerd. Hoewel de roman zich beweegt op de subtiele grens van ware gebeurtenissen en door geruchten en speculaties geïnspireerde fictie, blijft het geheel onvoorwaardelijk een product van mijn verbeelding. Wie zich toch nog in een van mijn figuren meent te herkennen, doet dat bijgevolg voor eigen rekening en heeft meer fantasie dan ik. Ook als de aandachtige lezer, tussen de snelle acties en zorgvuldig opgebouwde situaties, meent aanwijzingen te vinden over ontoelaatbare financiële manipulaties in de Vlaamse bedrijfs- en politieke wereld of in de netwerken van Vlaamse ngo's, is dat geen bewijs dat ze inderdaad
10 plaatsvonden, maar een eigen antwoord op de hypothetische vraag: 'Stel dat...' * De recensie van Henri-Floris Jespers verschijnt op maandag 25 mei om 20 uur op www.mededelingen.over-blog.com en krijgt u uiteraard ook hier te lezen in de volgende aflevering. ■ ▲In Oikos staat een boeiend interview te lezen met sociaal geograaf Mathieu Van Criekingen (ULB) over Brussel: “De navel en de kloof door België”. Van Criekingen bestudeerde de sociale verdringing in de Brusselse centrumwijken, de rol van grootschalige stadsontwikkeling om Brussel op de wereldkaart te zetten en de uitholling van de democratie die daarmee gepaard gaat. Hij spreekt klare taal over de vroegere en toekomstige projectontwikkeling aan het Brusselse Zuidstation. De toekomstige ontwikkeling van de buurt aan het Zuidstation ziet er heel wat slechter uit dan wat er tijdens de jaren '60 en '70 aan het Noordstation gebeurde, wat op zich ook al niet min was. In de buurt van het Noordstation zijn er tenminste nog de sociale woningblokken langs het Kanaal; die kwamen er na een lange sociale strijd. Bij de ontwikkeling van de Zuidstationbuurt is er geen enkel plan voor de mensen die uit hun huizen verdreven zijn of worden. Er is geen sprake van sociale woningen om die mensen op te vangen. Wel is er een wijkcomité dat verzet levert. De moeilijkheid voor hen is echter dat ze niet zomaar een projectontwikkelaar tegenover zich hebben, zoals dat het geval was met Charly de Pauw in de Noordwijk. Aan de Zuidstation staan burgers momenteel tegenover hun eigen politieke vertegenwoordigers. Ze hebben de socialist Charles Picqué, die zowel burgemeester is van SintGillis als minister-president van het Brussels gewest, tegen zich. Picqué richtte begin de jaren '90 de nv Bruxelles-Midi op, een maatschappij met commerciële doelstellingen, maar voor een groot deel gefinancierd met publieke middelen. De nv Bruxelles-Midi werd belast met de onteigeningen in de Zuidwijk en het doorverkopen van der onteigende gronden aan projectontwikkelaars, voor de bouw van kantoren. Verzet leveren tegen stadsontwikkeling die actief aangestuurd wordt door de belangrijkste politieke vertegenwoordigers, is bijzonder moeilijk. Voor Picqué moet de Zuidwijk het kleine Manhattan van Brussel worden. Daarbij hanteert hij het klassieke argument: “We hebben kantoortorens nodig om meer belastingen te kunnen heffen en aldus de gemeentekas van het armlastige Sint-Gillis te kunnen spekken.” Dezelfde redenering werd indertijd gemaakt om de inplanting van de Madoutoren te verantwoorden. Maar deze megalomane kantoorontwikkelingen zijn dikwijls een grote mislukking; er staan in Brussel al zoveel kantoortorens leeg. Heel dikwijls komen er dan – zoals dat wel in meerdere steden gaat – overheidsdiensten in, die geen kantoortaksen moeten betalen. Picqué is dus bezig met een volksbuurt te vernietigen om er kantoren voor in de plaats in te stellen, terwijl er momenteel van de 14 miljoen vierkante meter bureauruimte in Brussel 10 procent vacant staat (1,4 miljoen m2 dus!). De conclusie van Mathieu Van Criekingen luidt dan ook onomwonden: De achterliggende agenda is het zich ontdoen van een volkswijk, in de hoop zo van de sociale problemen af te geraken. Niet de armoede, maar de armen worden bestreden.
11 De projectontwikkeling aan het Zuidstation is maar één van de sites die onderdeel vormen van het Brusselse Plan de Développement International (PDI). Het PDI is een document dat stelt dat de laatste grote grondreserves waar Brussel over beschikt, vrijgemaakt moeten worden voor grote speculatieve vastgoedprojecten. Van Criekingen brengt helder commentaar in verband met dat PDI, waarin natuurlijk ook geen plaats is voor sociale huisvesting. De pen voor dit plan werd dan ook duidelijk mee vastgehouden door de vastgoedsector. Price Waterhouse Coopers, die dergelijke strategieën ontwikkelt over de hele wereld, kreeg de opdracht de contouren van dit plan uit te werken. Dat is niet verwonderlijk. Op de website van het PDI kan men immers het volgende lezen: Net als goederen en diensten, ondergaat een stad vandaag de wetten van de markt en concurrentie. Het is onmogelijk na te denken over de toekomst van een stad zonder er daarbij van uit te gaan dat die stad ook een marktwaarde bezit. Van Criekingen gaat ook dieper in over het begrip “gentrificatie”, waarvan het Dansaerteffect een goed voorbeeld is. In de literaire rubriek publiceert Lucienne Stassaert het gedicht “In de straten van januari”. * Oikos, “Forum voor sociaal-ecologische verandering” gaat in tegen de economisch-liberale hegemonie en het bijhorende politieke centrumdenken. Het redactiemanifest kan gelezen worden op www.oikos.be/.■ Oikos, nr. 48, 1/2009, 96 pp., 6 €. Abonnement (4 nummers per jaar): 20 €. Stichting Oikos, Sergeant De Bruynestraat 78-82, 1070 Brussel.
▲Voor de dertiende editie van de Hugues C. Pernathprijs 2009 zijn Arnoud van Adrichem met Vis, Maria Barnas met Er staat een stad op, Ester Naomi Perquin met Namens de ander, Victor Schiferli met Toespraak in een struik en Elisabeth Tonnard met De wereld is er genomineerd. De uitreiking vindt plaats op zaterdag 6 juni 2009 in het Antwerpse AMVC-Letterenhuis. ■ ▲De Laurens Janszoon Costerprijs is toegekend aan Laurens van Krevelen. De prijs wordt om de twee jaar uitgereikt aan iemand die zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt voor de wereld van het boek. Laurens van Krevelen was van 1972 tot 2001 hoofdredacteur en directeur van uitgeverij Meulenhoff. Afgelopen veertig jaar vervulde hij talrijke functies in brancheorganisaties en in literaire en culturele verenigingen. Ook maakte hij zich verdienstelijk als vertaler en essayist, onder andere op het gebied van het surrealisme. Van Krevelen won in 2007 al de J.H. Donnerprijs. Vorige winnaars van de Laurens Janszoon Costerprijs waren filmmaker Hans Keller (2005) en letterontwerper Bram de Does (2007). In het verleden werden onder anderen uitgever Geert van Oorschot, boekhandelaar Jan de Slegte en criticus Kees Fens bekroond. ■
Agenda ▲Tot 31 mei: Een grauw toneel – Un théâtre flamboyant, schilderijen (20012009) van Jan Scheirs bij [mana●art], Vossenstraat 36 te 1000 Brussel. Vrijdag tot zondag van 10u30 tot 16u30.■ ▲Woensdag 3 juni, 21 uur: Gert Vingeroets: 'Op zoek naar Cyriel Coupé in enkele gedichten van Anton van Wilderode'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.
12 ▲Woensdag 1 juli, 21 uur: Schepen van Cultuur Philip Heylen spreekt over 'Museum aan de stroom' en 'Red Star Line'. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. ■
▲22 juli: Viering 20 jaar ExLibris. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.■ ▲In het Elzenveld, Professor Sommézaal, Lange Gasthuisstraat 45, 2000 Antwerpen, exposeert Monique Vermeire tot en met 6 juni 2009. Open: donderdag tot en met zondag van 12u30 tot 17u30. De tentoonstelling is gesloten op 1, 6 en 21 lei 2009. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 31 mei 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zevende jaargang, nr. 139-140 15 juli 2009 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Jos Bouveroux, jarenlang Wetstraatjournalist en ex-hoofdredacteur van het radionieuws, publiceert een opmerkelijke analyse in De Morgen van vandaag. Om de coherentie van zijn globale visie goed in de verf te zetten, ziehier een ruim citaat dat een aandachtige lectuur verdient. “Als ik het schouwspel van de afgelopen weken en dagen bekijk, schiet me steeds weer dat zinnetje binnen dat De Wever ooit in het parlement zei als repliek op Philip Dewinter. Hij zei toen letterlijk: "Van verraad naar verraad naar de Vlaamse staat". Tiens, dacht ik: dat hebben de toenmalige VU-leiders, met Hugo Schiltz, minstens gedacht en zeker in de praktijk ook uitgevoerd. Ik weet niet of De Wever een al dan niet koele minnaar was van het Egmontpact (daarvoor was hij nog te jong) of van het Sint-Michielsakkoord. Ik vermoed dat hij er niet negatief tegenover stond. Wél was hij mateloos boos omdat de latere VU-top met Bert Anciaux en Patrick Vankrunkelsven de Lambermontakkoorden goedkeurden en daarmee de unieke kans uit handen gaven om een nieuwe grote stap te zetten in de staatshervorming. Na Lambermont wisten we immers dat de Franstaligen voor een tiental jaren uit de financiële nood waren en geen heil meer zagen in een verdere federalisering, zeker niet in de sociale zekerheid.
2
Nu zegt de nieuwe Vlaamse regering - geleerd door de chaos en de fouten na de verkiezingen van 2007 - dat ze wel vragende partij is voor een nieuwe dialoog. Maar ze gaat zeker niet op het gaspedaal staan en wacht geduldig tot de Waalse en Brusselse motor begint te sputteren bij gebrek aan brandstof. Intussen rijdt de Vlaamse wagen voort, zij het minder snel dan gepland en moet ze soms een omweg nemen, maar de Vlaamse auto blijft op koers. Dat is het opmerkelijke aan wat we nu zien. Terwijl de federale machine ronduit stilstaat en zelfs achteruitgaat, zijn de deelstaten actiever dan ooit. Wie weet kan de Olijfboomcoalitie in Namen en Brussel (eindelijk) voor een nieuwe schwung zorgen en de PS met zijn wijdverbreide machtscenakels verplichten om nieuwe wegen in te slaan. Langzaam maar zeker beginnen we in een confederaal land te leven, waarbij de federale premier en de federale regering als het ware de uitvoerders en behoeders worden van de deelstaten. Dat was de ultieme droom van Hugo Schiltz en de zijnen. Daarom wilden zij artikel 35 in de grondwet dat theoretisch zegt dat de federale staat 'slechts bevoegd is voor de aangelegenheden die de grondwet en de wetten haar uitdrukkelijk toekennen', Jean-Luc Dehaene, de Franstaligen (en het Hof?) zagen dat helemaal niet zitten en lieten er een zinnetje aan toevoegen: "In afwachting dat de wet de federale bevoegdheid heeft omschreven, geldt het omgekeerde". Je hoort het een pragmaticus als Dehaene zo zeggen. Het confederalisme was op papier althans naar de prullenmand verwezen. Het valt daarom af te wachten wat er in de praktijk zal terechtkomen van de 'maximale invulling van de Vlaamse autonomie'. Dat er expliciet gekozen is voor delen van de sociale zekerheid (kinderbijslag en hospitalisatieverzekering), energiebevoorrading en een versterking van de Vlaamse aanwezigheid in de Rand en Brussel betekenen op korte en middellange termijn een serieuze aanval op de Franstalige stellingen. Zowel di Rupo als Milquet hebben het doel van de Vlaamse regering goed begrepen: de verdere uitbouw van de Vlaamse staat valt niet meer te stoppen. […] Na het Sint-Michielsakkoord voorspelde wijlen Hugo Schiltz dat de motor van de Vlaamse Beweging niet langer de klassieke strijd- en cultuurverenigingen zou zijn, maar dat de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement die rol zouden overnemen. Eens temeer krijgt hij gelijk. […]” * In het Vlaamse regeerakkoord van 2004 werd met tromgeroffel een lange lijst van te splitsen bevoegdheden opgenomen (die niet minder dan drie pagina's in beslag nam) en de belofte om Brussel-Halle-Vilvoorde 'onverwijld' te splitsen. Van dit alles kwam niets in huis. Peeters II pakt het nu zakelijker aan en stelt nuchter de maximale benutting voorop van de eigen Vlaamse bevoegdheden binnen het grondwettelijk en wettelijk kader. Dit is beslist geen vorm van vechtfederalisme. Hoofddocent Bart Maddens, coördinator van het Centrum voor Politicologie (KUL) heeft echter vragen bij het communautaire luik van het Vlaamse regeerakkoord. Hij wees er in De Morgen (11 juli) op dat het een verstandige keuze is van de Vlaamse regering“om te
3 wachten tot de Franstaligen wél vragende partij worden en intussen de bestaande Vlaamse bevoegdheden maximaal te gebruiken om meer communautaire druk op de ketel te zetten.” Hij onderstreept terecht dat veel zal afhangen “van de vraag of de Vlamingen inzake de begroting voet bij stuk zullen houden”. Immers, “Na de zomer zullen er op federaal niveau een aantal pijnlijke budgettaire knopen doorgehakt moeten worden. Dan zal er ongetwijfeld opnieuw druk worden uitgeoefend op de Vlaamse regering om toch een extra inspanning te doen met het oog op het binnen de perken houden van het globale Belgische tekort. Ook wat dat betreft zal in het najaar snel duidelijk worden of de Vlaamse politici eindelijk hun les hebben geleerd en ook eens non durven te zeggen. Als dat zo is, dan zouden de schaarse communautaire zinnetjes in het huidige regeerakkoord wel eens veel explosiever kunnen blijken dan het breedvoerige en ambitieuze proza van de editie 2004.” * De oppositie vond de Vlaamse regeringsverklaring “saai”. De geblokte scherpslijpers en tekstfetisjisten, net als de al dan niet “open” liberalen die pas het Vlaams belang brullend belijden wanneer ze in de oppositie zitten, kunnen hoegenaamd geen concreet palmares voorleggen. Of Peeters II daarin zal slagen blijft een open vraag. Ondertussen hebben zowel SP.a als N-VA alvast bewezen dat ze bereid zijn samenwerken om mee een no-nonsense beleid te voeren. Yves de Smet stelt nu eens terecht – “une fois n'est pas coutume...!: “De Wever en Gennez delen nog de overtuiging - sommigen zullen het naïviteit noemen - dat politiek gaat om een eerbaar compromis, waarbij ieder probeert zoveel mogelijk punten binnen te halen, en begrijpt dat de tegenpartij dat ook wil. Ze hebben nog niet het cynisme van hun oudere collega's die van het wederzijds pesten en puur strategische overwegingen de corebusiness van hun politieke handelen hebben gemaakt.” * ** Allerlei omstandigheden van al dan niet dwingende aard hebben tot gevolg gehad dat de anders wel regelmatige publicatie van uw Mededelingen een voorheen nooit geziene vertraging opliep, waarvoor excuses. Daarom ontvangt u nu een extra lijvige editie. Maatregelen werden getroffen om de stipte verschijning tweemaal per maand in de toekomst te verzekeren. De eerstkomende aflevering zal afgesloten worden op 31 juli. De reactie van Hendrik Carette op de uitspraak van redactie-secretaris Jespers over het antisemitisme van het Verdinaso zal dan opgenomen en ten gronde becommentarieerd worden. ■
Inhoud In memoriam Simon Vinkenoog Kritisch Jan van Oostende: Postbedeling: Quo vadis?
4 Poëzie Hendrik Carette: Een bolsjewistische fanfare Rik Lanckrock: Bitter besluit Historisch Matthijs de Ridder: De activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren. Caleidoscopisch De Wieuw Door de leesbril bekeken Roland Jooris: Getekend of gedicht; Provinciale prijzen 2009; Magritte-museum; Bob Mendes: Vuil geld; score van de Vlaamse misdaadauteurs in Vrij Nederland; Alfred Ost; bibliofiele rariteiten: Ulysses en Morgante Maggiore; Ezzulia: Van Cann en Jespers reageren op chagrijnig artikel van Tomas Ross; Arduin, tijdschrift van het AMVB; Philip Heylen over het MAS en Red Star Line; 20 jaar ExLibris; Bulletin de la Fondation ça ira nr. 38. Lezersbrief: Hans Kleiss. Agenda
In memoriam
Simon Vinkenoog (18 juli 1928- 12 juli 2009) Vanaf zijn stormachtige entree in de Nederlandse letteren, begin jaren vijftig, was Simon Vinkenoog een man die alles wilde meemaken: een dichter en beeldend kunstenaar die zich diep onderdompelde in het leven, in de kunst en in de roes – om in zijn werk verslag van zijn ervaringen te kunnen doen. Dat verlangen maakte hem tot Nederlandse beat poet, een van de voormannen van de experimentele poëzie in de jaren vijftig. Het hield hem ook daarna nog decennia in de literaire frontlinie. „Ik ben een altijdbloeier”, vond hij zelf. Vinkenoog was een van de initiatiefnemers van de legendarische manifestatie Poëzie in Carré, die in 1966 de basis zou leggen voor de opkomst van poëzie als podiumkunst. Maar ook op latere leeftijd werd hij steeds weer getrokken naar de plaatsen in de dichtkunst waar het volgens hem gebeurde: de laatste jaren was hij een held van talloze jonge slam poets, die in hem een levend monument zagen voor alles wat spannend en vernieuwend kan zijn. In 2006 en 2008 maakte hij platen met de muzikant Spinvis: Ja! en Ritmebox. Arjen FORTUIN (NRC, 13 juli)
Kritisch Postbedeling: Quo vadis? Mijn broer Emiel toont me de omslag van een brief uit Bremen. Volgens afstempeldatum twee dagen eerder verstuurd naar het adres: Wouter Haecklaan 4, Belgien. Geen postnummer, geen plaatsnaam noch nummer van appartement. Toch besteld. Bravo !
5 Het doet terugdenken aan de brieven die soms twintig of meer jaar post datum ter bestemming geraken. Soldatenbrieven uit 14-18 duiken al eens op in de pers. Mijn grootvader – ook ene Emiel – zou ooit eens een brief uit de States gekregen hebben op zijn naam met adres : Europe. Anderzijds wordt een brief aan nicht Anne-Marie in Deurle teruggestuurd omdat het huisnummer niet juist is: het is blijkbaar dat van de buurman. De postbode van nicht Gaby in Berchem is nog strenger : hoewel alle gegevens correct zijn, maar het nummer van het appartement ontbreekt, return to sender. En dan stelt zich de vraag: “Hoe zal onze postbedeling er uit zien na de volledige privatisering ?” Zullen de koerierbedrijven ook niet de return to sender toepassen bij de minste onvolmaaktheid en hun paraplu opsteken? De groten werken met onderaannemers, die men vaak dubbel geparkeerd in de file aantreft en over geen tijd voor maatwerk beschikken. Andere vraag: “Is onze huidige postbedeling nog verantwoord?” Postkaarten waren hét communicatiemiddel toen er nog geen telefoon was. Postbodes waren en blijven graag geziene quasi gezinsleden. In de postkaartentijd kende de gemeenschap soms vlugger het familienieuws dan de bestemmeling, die verder af woonde en soms niet zo best kon lezen. Tegenwoordig weet de postbode heel goed welk gezinslid welk aangetekend schrijven mag onderschrijven en wie volmacht heeft. De updating van de borrel bij ‘Slisse en Cesar’. Emiel zal waarschijnlijk het behoud van het huidig systeem toejuichen, Anne-Marie en Gaby wellicht minder. Laat het ons wat belastingsgeld kosten en de postbode – de facteur – behouden. Een nostalgische reflectie van een senior, die steeds een goede verstandhouding met zijn facteur heeft gehad. Laat het een ode zijn aan Michel en het personeel van de post in Sint Antonius en vroeger in Deurne. Jan VAN OOSTENDE
Poëzie Bij de invorming van de vorige editie werd het gedicht van Hendrik Carette verminkt. Het eerste distichon viel weg. Met excuses aan de dichter wordt de tekst nu integraal afgedrukt.
Een bolsjewistische fanfare Lenin, de tamboer met zijn pet, loopt vooraan naast de al bebloede vlag. De pokdalige Stalin pauzeert slechts na een harde plechtige paukenslag. De bebrilde Trotski bespeelt de tuba en de arme Boecharin de bombardon. De lepe Beria en de bleke Lakoba blazen beiden op een lange hoorn. De trotse besnorde Semjon Boedjonny trekt lachend aan zijn accordeon en in het oude koude Moskou slaat Molotov op bevel op de grote trom. Gorki, de ingenieur van de ziel, bezingt al die leren figuren in leren jekkers. Alleen de dwaze dwerg Jezjov met zijn rode armband aan hinkt achteraan. Hendrik CARETTE Schaarbeek, 1 mei 2009
6
Bitter besluit een vrij boos adagio Het is waanzin te geloven dat men voldoende begrip kan ervaren, al legt men de lat niet hoog. Het is even krankzinnig te denken dat de mensen aandachtig je teksten lezen, met verstand en gevoel. Daarvoor is de mens te veel met zichzelf bezig, te veel in de ban van gewin en macht, te egocentrisch evenzeer. Hij is immers mens geworden in the struggle for life en dankt zijn bestaan aan the survival of the fittest. Ethische waarden en normen zijn voor velen slechts verkeersregels om zich te handhaven in de samenleving en om straf te ontlopen. Erasmus en Darwin blijven beslist de grondleggers van het mensdom, tot het einde van de wereld. En denk nu niet dat ik mij illusies maak over deze tekst. Rik LANCKROCK juni 2009
Historisch Matthijs de Ridder (°1979) promoveerde op 20 mei aan de Universiteit Antwerpen op een proefschrift over de activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren. In de promotiecommissie zetelden Piet Couttenier, Gillis J. Dorleyn, Duytschaever, Herman van Goethem, Kris Humbeeck en Erik Spinoy.
Joris
Onder de talrijke aanwezigen: Manu van der Aa, Nele Bernheim, René Broens, Leen van Dijck, Joris Gerits, Frank Herrebout, Henri-Floris Jespers, Piet Joostens, Kris Kenis, Ivo Kuyl, Pruts Lantsoght, Mieke de Loof, Leo van Maaren, Luc Neuhuys, Thierry Neuhuys, Harold Polis, Adriaan de Roover, Gerd Segers, Joost Vandommele en Willem van Zadelhoff. Hier volgt de inleidende tekst van de promovendus.
7 Het begint met een foto. Deze foto is genomen in augustus 1912 in Antwerpen, tijdens de week
waarin Hendrik Conscience op grootse wijze werd gevierd. Honderd jaar eerder was Conscience in diezelfde stad geboren en dat werd in 1912 in het hele land herdacht. Onder andere in Gent, Brussel en Aalst vonden dergelijke manifestaties plaats en zelfs in Luik bracht men hulde aan de man die zijn volk had leren lezen. Maar nergens werd Conscience zo groots gevierd als in Antwerpen. Wat u op deze foto ziet, is een snapshot van de feeststoet die op 11, 15 en 18 augustus door Antwerpen trok. Een groot deel van deze optocht bestond uit uitbeeldingen van Consciences historische romans. Hier ziet u bijvoorbeeld enkele ridders uit De leeuw van Vlaanderen passeren. Wat ook goed zichtbaar is, is het publiek dat niet alleen rijendik langs de route van de optocht stond opgesteld, maar ook op de balkons stond te kijken en hier en daar zelfs uit de ramen hing om toch maar niets van de bonte stoet te hoeven missen. De mensen kwamen massaal kijken naar deze verheerlijking van de volksschrijver. Volgens sommige schattingen waren er op 11 augustus 1912 200.000 mensen naar Antwerpen gekomen om Conscience te eren. Het is nu niet meer voor te stellen dat een menigte ter grote van de complete bevolking van Gent of Groningen zou afkomen op een literair evenement. En eigenlijk was dat toen ook al zo. Negenentwintig jaar na het overlijden van Hendrik Conscience was zijn werk weliswaar nog lang niet vergeten, maar hoe geliefd zijn boeken ook waren, het was de massa niet om bellettrie te doen. Nee, de mensen waren naar Antwerpen gekomen omdat de Vlaamse literatuur – die Conscience met
8 gemak in zijn eentje kon vertegenwoordigen – een andere dan een strikt artistieke functie had. Men was niet naar Antwerpen gekomen om zich te profileren als literatuurliefhebber, maar om zich te laten opmerken als bewuste Vlaming. De literatuur – en dat is meteen een van de voornaamste uitgangspunten van dit proefschrift – had een belangrijke rol te spelen in het proces van Vlaamse natiewording. In kranten en tijdschriften werd in de weken voorafgaand aan de Conscienceviering dan ook tot vervelens toe herhaald dat het de plicht van elke Vlaming was om de wereld te laten zien dat Vlaanderen als culturele natie bestond. Na eeuwen van sluimerende existentie was het moment daar om te tonen dat Vlaanderen was ‘herworden’ of – in minder gedateerd Nederlands – geregenereerd. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit wel vaker gebeurde. De massabetoging was een geliefd middel van de vooroorlogse Vlaamse Beweging. Maar het is niet toevallig dat er juist bij deze gelegenheid zo’n ongeziene menigte kwam opdraven. Conscience had er met zijn romans immers voor gezorgd dat die regeneratieve logica ingang had gevonden bij het Vlaamse volk. Hij had een zeer aanzienlijke bijdrage geleverd aan het besef dat de Vlamingen zich – geïnspireerd door hun grootse verleden – weer moesten laten gelden als een zelfbewust volk. Met boeken als De leeuw van Vlaanderen en De Kerels van Vlaanderen had Conscience zelfs gezorgd voor een grotendeels verzonnen voorgeschiedenis, waarop een culturele Vlaamse natie kon worden gebouwd. Het is die constructie van Vlaanderen die ervoor had gezorgd dat een groot aantal enthousiaste Vlamingen zich op 11 augustus 1912 onderdeel van een gemeenschap konden voelen. En meer dan een onderdeel van een gemeenschap voelden zij zich kinderen van Moeder Vlaanderen. Want dat was de manier waarop Vlaanderen – wederom onder invloed van het werk van Conscience – werd verbeeld: als een familie. In Consciences blauwdruk ging het daarbij heel duidelijk om een Belgische familie. De schrijver die nog had meegevochten voor de onafhankelijkheid van België in 1830 wilde er alleen voor zorgen dat het politieke en culturele overwicht van de Franstalige elite in zijn land in evenwicht werd gebracht. Vadertje Staat kreeg de zware opdracht om respectvol om te gaan met de rechten van het Vlaamse volk, dat door Conscience in verband werd gebracht met oermoederlijke krachten. In het ideale geval zou deze verbeelding leiden tot een harmonieus huwelijk tussen Vader België en Moeder Vlaanderen, maar in de historische romans van Conscience was het nog niet zo ver. In zijn regeneratieve logica had het ingedommelde Vlaanderen immers nog een lange weg af te leggen. Maar er waren vaak wel exemplarische dochters aanwezig die kandidaat waren voor de rol van Moeder Vlaanderen: Machteld van Bethune in De leeuw van Vlaanderen, Dakerlia Wulf in De kerels van Vlaanderen. Conscience schilderde met andere woorden een historische weg naar een harmonieuze Belgische familie. Vlaanderen zou krijgen wat het verlangde, als het maar
9 gehoorzaamde aan de rechtmatige heersers. België zou kunnen rekenen op een bijzonder loyaal Vlaams volksdeel als het zijn recht zou eerbiedigen. In 1912 was deze familiegeschiedenis nog steeds een veelgebruikte metafoor in de discussie over de Vlaamse natiewording. Al had ze hier en daar wat noodzakelijke veranderingen ondergaan. Met de claim dat Vlaanderen was herleefd, kwam ook de logische conclusie dat het huwelijk tussen Moeder Vlaanderen en Vader België was voltrokken. En voorlopig leek iedereen bereid om te geloven in het welslagen van dat huwelijk. Het feit dat de jonge koning Albert de Eerste aanwezig was bij de feeststoet, werd gezien als een bewijs daarvan. Maar laten we nogmaals naar de foto kijken. We zien mannen uitgedost als Vlaamse ridders een verhaal uitbeelden dat was uitgegroeid tot de founding myth van Vlaanderen. We zien dat dit gebeurt in een overwegend Franstalige omgeving met sterke Duitse invloeden – Hotel Taverne Georges pakt bijvoorbeeld uit met een Hamburger Buffet en bij de buren wordt Bière de Dortmund aangeprezen –, typisch voor het vooroorlogse Antwerpen. Het officiële of vaderlijke en het volkse of moederlijke element lijken dus in evenwicht. Maar er wringt ook iets in deze foto. Het was ondertussen 1912 geworden en de aanblik van ridders in de gestaag moderniserende wereld was toch wat koddig aan het worden. Al was het maar omdat de ridder in het midden in een poging om nog imposanter te lijken, zijn vlag gevaarlijk dicht in de buurt van de bovenleiding van de tram zwaait en zijn middeleeuwse moed bijna beloond ziet met een twintigste-eeuwse elektrocutie. Het conflict tussen het negentiende-eeuwse optimisme van Conscience en de twintigste-eeuwse realiteit bleek in 1912 steeds duidelijker als een gevaar boven de feestvreugde te hangen. De vraag was dan ook of men niet toe was aan een update van het traditionele discours. Volgens sommigen had het althans weinig zin om de mantra van de onvermijdelijke regeneratie te blijven herhalen, als het ondertussen zonneklaar was dat er nog niets wezenlijks was veranderd. Conscience had goed werk verricht, maar misschien werd het tijd om de Vlaamse Beweging en dus ook de literatuur op de noden van de eigen tijd af te stemmen. In de marge van de Conscienceviering kwam er een debat op gang dat het begin zou blijken te zijn van een radicalisering van de Vlaamse Beweging en de Vlaamse literatuur. De traditionalisten kwamen tegenover de vernieuwingsgezinden te staan; de typische cultuurflaminganten tegenover de mensen die zich hardop begonnen af te vragen of Moeder Vlaanderen wel zo goed behandeld werd door Vadertje Staat. 1912 zou bovendien het jaar blijken te zijn waarin een hele jonge generatie voor het eerst van zich deed spreken. Onder leiding van de tot nu toe volkomen vergeten Gentse dichter M.B. Ledegouwer zetten zij in op een radicale vernieuwing van de kunst én de maatschappij. Zij viseerden zowel het
10 zittende Franstalige establishment als de traditionele Vlaamse Beweging, in een poging om ook in metaforische zin de aandacht op de jonge generatie te vestigen. Vlaanderen was voor hen geen oude moeder die in haar glorie moest worden hersteld, maar eerder een jonge maagd, die door de daadkrachtige jongeling het hof werd gemaakt. Dit proefschrift vertelt het verhaal van deze radicale vernieuwingsbeweging, die de overjarige ridders uit het Vlaamse straatbeeld wilde verjagen. Niet eens om ruim baan te geven aan de treinen, want die werden bestuurd door dezelfde elite die ook hun scholen bestuurde. Nee, de ridders moesten plaatsmaken voor hun eigen verbeelding van Vlaanderen. Het verhaal begint in 1912, maar neemt een paar jaar later een dramatische wending, als men tijdens de Eerste Wereldoorlog niet alleen hardop mag dromen van een sterk Vlaanderen, maar de mogelijkheid zich ook voordoet om dat ideaal te verwezenlijken. Jonge schrijvers als Paul van Ostaijen tonen zich bereid om gebruik te maken van de hulp die de bezetter aan deze vernieuwingsgezinde flaminganten biedt. Zij schrijven en dichten in door de Duitsers gefinancierde bladen, studeren aan de door de bezetter vernederlandste Gentse Hogeschool, werken als ambtenaar op een door Berlijn gesplitst ministerie, of staan op de nominatie om een hoge positie te bekleden bij de Vlaamse ordetroepen. Het activisme – zoals deze collaboratie heet – blijkt een wel heel drastische vernieuwing te zijn van het ooit zo brave flamingantisme. Deze radicalisering van de voorhoede van de Vlaamse letteren is vaak beschreven als een symptoom van opportunisme. Het zou de misstap zijn geweest van de kleinburgerij die maar al te graag gebruik wilde maken van deze plots geboden binnenweg naar de macht. Onder het mom van idealisme zou men zijn gezwicht voor de verleidingen van macht en maatschappelijke erkenning. Die interpretatie heeft een aantal voordelen. Het activisme kan namelijk worden voorgesteld als een vergissing, als een bijna collectieve jeugdzonde van een generatie schrijvers die bijzonder veel invloed heeft gehad op de Vlaamse literatuur. Maar die interpretatie zorgt er ook voor dat de activistische bedrijvigheid van schrijvers die we ook nu nog van belang achten – Paul van Ostaijen en Gaston Burssens bijvoorbeeld – vaak wordt geminimaliseerd. Terwijl het activisme van schrijvers die nu bekend staan als hopeloze nationalisten – bijvoorbeeld René de Clercq – flink wordt aangezet. Het activisme wordt zo een onwelkome factor in de literatuurgeschiedenis, die op strategische wijze kan worden ingezet. In mijn onderzoek heb ik het activisme niet benaderd als een randverschijnsel, maar juist als de drijvende kracht van een literatuur die uiteindelijk grote invloed zou uitoefenen op de vernieuwende literatuur van na de Tweede Wereldoorlog. De term activisme slaat dan ook niet meer alleen op de politieke bedrijvigheden van de schrijvers, maar op de literaire strategie die zij hanteerden. De activistische literatuur was er namelijk niet op uit om louter kunst te scheppen, nee deze opstandige
11 geschriften wilden ook buiten de grenzen van de tekst iets in de wereld veranderen. In het activisme stond met andere woorden de daadkracht centraal. Men vond dat het er niet op aan kwam om de wereld nog eens op een andere manier te interpreteren, maar om haar daadwerkelijk te veranderen. Dat betekende ook dat men zich meer ging richten op de concrete noden van het volk. ‘Er is geen immanent flamingantisme’, schreef Oskar de Smedt, een goede vriend van Paul van Ostaijen, al in mei 1916. Daarmee gaf hij aan dat het maar eens gedaan moest zijn met de Vlaamse Beweging die zich, zonder rationele argumenten te verschaffen, beriep op een Vlaams Natuurrecht. De jonge flamingant was niet Vlaamsgezind omdat hij nu eenmaal Vlaams was, maar omdat hij zich er zelf van had vergewist dat de Vlaming een tweederangsburger was. Onder invloed van de Kritiek der Vlaamse Beweging van August Vermeylen en de geschriften van M.B. Ledegouwer ging men op zoek naar de zelfstandig opererende Vlaming, naar de Vlaming die zich in wezen had losgeweekt van de traditie. Op die manier creëerden de activisten voor zichzelf een zeer enthousiasmerende illusie van totale onafhankelijkheid. Zij voelden zich niet meer gebonden aan de Belgische staat en eigenlijk ook niet aan de traditionele Vlaamse Beweging, waarvan het grootste deel passief was gebleven. Die vrijgevochten houding wordt ondermeer gereflecteerd in de manier waarop de activist zichzelf invulde in het familiale schema. Aanvankelijk nam hij daar een nogal onafhankelijke rol aan van de intellectueel die de verhouding tussen de Vaderstaat en het Moederland kritisch – en in het voordeel van Moeder Vlaanderen – becommentarieerde. Uiteindelijk wierp hij zich in sommige gevallen zelfs op als strijdvaardige kandidaat voor de inmiddels vacante vaderrol. In deze retorische analyse – die in de traditie staat van Klaus Theweleits werk over het discours van de Duitse Freikorpsen en Barbara Spackmans studie over het Italiaanse fascisme – is een grote homogeniteit in de gebruikte metaforen te ontdekken. Maar tegelijkertijd zijn er ook veel inconsequenties waar te nemen. Ondanks het feit dat Van Ostaijen in zijn essays al heel vroeg afstand deed van het traditionele Vlaamse vertoog en postuleerde dat het moderne nationalisme ‘beredeneerd en zonder sentimenteel geklets’ zou moeten opereren, is de familiale metafoor bijvoorbeeld ook in haar traditionele gedaante aanwezig in zijn teksten. Dat is absoluut geen aanleiding geweest om Van Ostaijen, of in bredere zin: het activisme, te betichten van een gebrek aan intellectuele vermogens, noch om de verregaande vorm van nationalisme die hij aanhing te veroordelen als ondoordacht. Dit soort schijnbare lapsussen laten namelijk zien dat het activistische discours in eerste instantie op de verwezenlijking van de geformuleerde idealen gericht is. Het tekent het retorische pragmatisme dat in stelling wordt gebracht om het onderliggende wensscenario realiseerbaar te maken. De paradox is namelijk dat de activisten de maatschappij weliswaar drastisch wilden veranderen,
12 maar dat zij – in tegenstelling tot wat ze wel eens beweerden – niet radicaal konden breken met de schrijvers en politici die hen voorgingen. De vernieuwingsgezinde schrijvers voelden zich in de eerste plaats onderdeel van een maatschappelijke beweging die een ideaal wilde verwezenlijken. Waar kunstenaars in Frankrijk, Duitsland en Zwitserland ongegeneerd konden dromen van een utopische humanitaire broederschap, of hun commentaar straffeloos konden verpakken als absurdistische antikunst, probeerde men in Vlaanderen het volk daadwerkelijk te overtuigen van de noodzaak van verandering. De vraag was natuurlijk of dat zou lukken met een compleet nieuwe – voor het overgrote deel van de bevolking onbegrijpelijke – kunst. Of in van Ostaijens woorden: Ik wees reeds op deze dubbele en zeer gekompliseerde taak: de nieuwe weg volgen, het modern nasionalisme dat zich ontwikkelt in een europese solidariteit; ten tweede het lokaal nasionalisme dat nog steeds vreesachtig tegenover zulke solidariteit moet staan, omdat deze te haastig en op onvaste grondslag gevestigd, de door de geschiedenis bewezen imperialistiese strekking van de Zuiderbuur wel zou kunnen bevorderen. Men moest zich met andere woorden richten op de Europese vernieuwingsbewegingen én zich daar tegelijkertijd zeer huiverachtig tegenover opstellen, omdat men anders het kind wel eens met het badwater zou kunnen weggooien. En die paradox werd alleen maar groter naar mate het moment van een Vlaamse revolutie naderde. Hoe groter de noodzaak van concrete volksopstand, hoe meer men zich gedwongen voelde om terug te grijpen naar beelden waarmee de Vlamingen vertrouwd waren. Hoe nieuw en vooruitstrevend en hoe kritisch die activistische stroming ook was voor de traditionele Vlaamse Beweging, uiteindelijk stond iedereen onder de invloed van het dwingende regeneratieschema, dat de opstanding van Vlaanderen beloofde. Vernieuwing en traditie gaan in dit proefschrift dan ook hand in hand. Of om het nog eens te formuleren aan de hand van het beeld waarmee ik deze uiteenzetting begon: Hendrik Consciences middeleeuwse ridders verdwenen nooit helemaal uit het straatbeeld. Het verhaal van de opkomst, de ondergang en de nieuwe opkomst van Moeder Vlaanderen en haar kroost bleek veel meer te zijn dan een romantische verbeelding van Vlaanderen. Het was de logica die de complete Vlaamse literatuur structureerde. Het was de fantasie die de realiteit grotendeels had overgenomen. Dat blijkt overtuigend uit de casus waar het laatste hoofdstuk van dit proefschrift aan is gewijd, de nagenoeg vergeten romanschrijver Kurt Köhler. Köhler formuleerde in zijn twee meesterlijke romans een kritiek van het activisme met de heimelijke hoop om het internationalistische activisme van Van Ostaijen en consorten nieuw leven in te blazen. Zijn eigen wereldwijze personages maakten echter keer op keer de verkeerde keuzes en raakten steeds weer verstrikt in de tentakels van de Belgische staat. Dat was een vernietigende analyse van het activisme, maar ook een treurige conclusie voor het
13 idealisme van zijn eigen generatie. De nieuwe generatie leek er niet in te slagen om tegelijkertijd een modieus internationalistisch antimilitarisme én een krachtdadig Vlaams-nationalisme te kunnen huldigen. Toch was deze constatering niet het einde van Köhlers loopbaan als idealist. Het activisme was misschien tekort geschoten, maar dat hoefde niet het einde te betekenen van zijn Vlaams-nationalisme. Met een traditionelere variant van de familiale metafoor in de hand vond hij in de tweede helft van de jaren dertig aansluiting bij een volks-nationalistische Vlaamse Beweging en vond hij vervolgens moeiteloos de weg naar de DeVlag en uiteindelijk zelfs de Algemene SS Vlaanderen. De ideologische fantasie had bij Köhler geleid tot ‘begripsverwarring’, zoals hij het tijdens zijn proces eufemistisch verwoordde. Een juiste analyse die om begrijpelijke redenen geen indruk maakte op de rechter. Ook op mij maakte dit excuus geen indruk. Ik heb met mijn onderzoek althans geen excuus willen zoeken voor de soms verregaande politieke daden van deze schrijvers. Maar deze casus laat wel zien hoe dwingend en verblindend het discours kon werken, zelfs bij een zeer lucide geest als Kurt Köhler, die net als René de Clercq en Paul van Ostaijen op cruciale momenten had laten zien dat hij zeer goed wist hoe het gehanteerde discours functioneerde. Ondanks dat hij de gevaren van de verbeelde zoektocht naar het ideale Vlaanderen onderkende, dicteerde de overkoepelende activistische logica dat deze idealist die zoektocht tot het uiterste moest voeren. Zo ontstaat dus een beeld van een literatuur die zich niet door de bezetter heeft laten verleiden tot staatsgevaarlijke praktijken, of uit opportunistische overwegingen is gezwicht voor de verleidingen van de macht, maar van een literatuur die was doordrongen van haar taak om Vlaanderen op te stoten in de vaart der volkeren en in dat streven geen enkel middel schuwde. Dit is een geschiedenis die in de loop der jaren wat in de vergetelheid raakte. Met literatuur had deze met activisme en collaboratie verbonden beweging niet zoveel te maken, zo vond men na de Tweede Wereldoorlog toen het nationalisme definitief in een kwaad daglicht was komen te staan. Het ooit zo massaal opgekomen publiek was naar huis gegaan en het beeld van de mythische ridders in het stadsgezicht vervaagde. Totdat deze Hollandse ridder met de wielen van zijn stalen ros klem kwam te zitten in een Antwerps tramspoor en ter plekke besloot om deze geschiedenis te ontrafelen. Matthijs DE RIDDER
14
Caleidoscopisch De Wieuw Floris Jespers (1889-1965) werkte graag met De Wieuw. Hij had vertrouwen in het vakmanschap van die lijstenmakers die op een lange traditie konden bogen. Ik herinner mij nog levendig een telefoongesprek van grootvader, gevoerd vanuit zijn atelier aan de Sint-Jansvliet, thans 'Huize Floris Jespers', met een van de medewerkers van De Wieuw, die hij kennelijk goed kende en bij de voornaam aansprak (ik zal maar zeggen: Jos...). De man had hem gebeld om hem te wijzen op het feit dat één van de in te lijsten doeken niet ondertekend was. Waarop Floris Jespers zei: “Jos, da's niet de eerste keer, signeer maar zelf, ge kunt da goe, doe maar”. Nu hebben Karel en Guy De Wieuw (zesde en zevende generatie) de winkel in de Antwerpse Scheldestraat 59 spectaculair uitgebreid tot een winkeloppervlakte van 2000 m2 , waar meer dan 25.000 producten voor de kunstschilder, beeldhouwer, etser, keramiek- of papierkunstenaar, fotograaf of architect aangeboden worden. Lijstenmakerij De Wieuw wordt daarmee, naar eigen zeggen, de grootste kunstenaarswinkel in de Benelux. Bovendien installeerde de familie De Wieuw een een bookschop, een cafetaria, een workshopruimte en een 'Open Gallery'. Om de Open Gallery feestelijk te openen werd jong talent opgeroepen om één kunstwerk in te sturen. Niet minder dan 55 inzendingen werden door een professionele vakjury beoordeeld. Bij de opening maakte schepen van Cultuur Philip Heylen de drie winnaars bekend: Frederik Cornelis (fotografie), Magda Denissen (schilderwerk) en Sarah van Marcke (fotografie). Jan Scheirs, die zopas een tentoonstelling in Gent en Brussel achter de rug heeft, zond een recent werk in, The Black Woman. “Ik ben regisseur van en acteur op mijn schilderijen. Mijn werken zijn niet alleen maar een theater, je kijkt ook naar jezelf zoals je dat doet bij psychoanalyse. Vandaar de mise en scène met een personage boven een kleine theater. Door de interactie krijgt de patiënt of de toeschouwer naar zichzelf. Er ontstaat een dialoog.” In het mei-nummer van Connexion. Revue d''art et de littérature, publiceerde Robin de Salle in het Nederlands en in Franse vertaling de neerslag van een uitvoerig gesprek met Jan Scheirs. ■
Door de leesbril bekeken ▲Revolver wijdt een aflevering aan Roland Jooris. Het is niet de eerste keer dat hoofdredacteur Gerd Segers een aflevering van zijn tijdschrift publiceert dat in feite een publicatie in boekvorm bij een reguliere uitgeverij ongetwijfeld verdiende. Met dat baanbrekend werk brengt hij impliciet een correctief aan bij het Vlaamse uitgeversbedrijf. De abonnees van Revolver kunnen er allen goed bij varen. De teksten over o.m. Dan van Severen en Roger Raveel bewijzen eens te meer dat de
15 dichter Roland Jooris (net als bijv. Ivo Michiels) de zeldzame kunst beheerst een plastisch oeuvre feilloos te benaderen en schijnbaar moeiteloos tot een breder geïnteresseerd publiek te brengen. Geen brabbeltaal à la Witte Raaf, geen pseudo-wetenschappelijk maar helaas academisch goedgekeurd jargon, geen journalistiek kromtaal. Roland Jooris (°1936) bewijst eens te meer niet all een een van de belangrijkste levende Vlaamse dichters te zijn, maar ook een van de meest boeiende Vlaamse essayisten. Zijn poëzie werd vaak bekroond. Voor Gekras (2001) ontving hij de driejaarlijkse Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Poëzie (voorheen en hopelijk binnenkort opnieuw: Staatsprijs).■ Roland JOORIS: Getekend of gedicht, Revolver. Driemaandelijks literair tijdschrift, jg. 35, nr. 4, maart 2009, 88 blz., 8 €. Ludwig Burchardstraat 35, B 2050 Antwerpen. Cover: Jan VANRIET. Abonnement: 25 € te storten op rekeningnummer 320-0915923-22 van Revolver vzw, Antwerpen. Europese Unie: 35 €. IBAN: BE 06 3200 9159 2322. ING BANK Antwerpen – BIC: BBRUBEBB.
▲Het provinciebestuur van Antwerpen kent jaarlijks prijzen toe aan Nederlandstalige letterkundigen, in de provincie Antwerpen geboren of woonachtig. De prijzen worden verleend voor werken, verschenen in de tijdsspanne van de jongste drie kalenderjaren. De provinciale prijs 2009 voor een verzenbundel bedraagt 2.480 €. De jury bestaat uit vijf leden, voorgesteld door de provinciale commissie voor letterkunde. De jury wordt benoemd door de deputatie. De voorzitter neemt slechts deel aan de stemming bij staking van stemmen. Een lid, belet de beraadslaging van de jury bij te wonnen, heeft niet het recht schriftelijk deel te nemen aan de eindstemming. De beslissing van de jury wordt genomen bij beraadslaging in aanwezigheid van ten minste drie leden. Op basis van een gemotiveerd juryverslag kent de deputatie de prijs toe. Tegen deze beslissing is geen verhaal mogelijk. De bekroning wekt soms enige verwondering, zowel bij het publiek als binnen de “republiek der letteren”. Daarom is het belangrijk, tot bevordering van de transparantie, de beperkingen opgelegd door het reglement even op een rijtje te zetten: “een auteur die de prijs van de Vlaamse Gemeenschap of de Prijs van de Nederlandse Letteren bekomen heeft voor het eindadvies van de jury, komt niet in aanmerking voor een provinciale prijs in hetzelfde genre. (Voorbeeld: Leonard Nolens publiceerde Een fractie van een kus en Bres in 2007 en Woestijnkunde in 2008. Hij komt evenwel niet in aanmerking omdat hij reeds bekroond werd met de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap. Dit is ook het geval van bijv. Peter Holvoet-Hanssen, die in 2008 Navagio publiceerde.) Een auteur kan slechts na verloop van vijf jaar een provinciale prijs ontvangen voor een geren, waarvoor hem reeds de Interprovinciale Prijs werd verleend. (Voorbeeld: Erik Spinoy heeft in 2007 de bundel Ik, en andere gedichten gepubliceerd. Hij komt niet in aanmerking voor de provinciale prijs 2009 omdat hij in 2005 de Interprovinciale Prijs voor poëzie kreeg.) Een auteur, die door de provincie reeds bekroond werd voor zijn gezamenlijk oeuvre komt niet meer in aanmerking voor een andere prijs. Een auteur kan in hetzelfde genre pas opnieuw met een provinciale prijs bekroond worden na verloop van vijf jaar. De jury voor de provinciale prijs voor letterkunde 2009 voor een verzenbundel is als volgt samengesteld: Frans Boenders, Roger de Neef, Joris Gerits, Henri-Floris Jespers en Katelijne van der Hallen. Gedeputeerde Ludo Helsen is juryvoorzitter, Flora PluymWuyts is secretaris. ■ ▲Kritische stemmen zeggen dat het pas te Brussel geopende Magritte-museum niet veel echte topstukken zal tentoonstellen, maar Magritte-kenner Rik Sauwen spreekt dat tegen.
16 "Het zijn de thema's die bekend zijn, hij ontwerpt iconen en hij heeft die in verschillende versies schaamteloos opnieuw geschilderd. Ook Warhol en Matisse deden dat." De topstukken zijn bijvoorbeeld de twee versies van "Het rijk der lichten" en de werken met vervormde lichamen en zwevende rotsblokken. Hij voegt eraan toe: "Het is trouwens een geluk dat er overal ter wereld topstukken van Magritte te vinden zijn. Dit museum heeft ook topstukken en wat belangrijk is, is dat het hier gaat om een collectie die het volledige spectrum van zijn productiviteit weergeeft". ■ ▲Tweevoudige winnaar van de Gouden Strop en winnaar van de Diamanten Kogel Bob Mendes verloochent zijn loopbaan en passie niet. Als gerenommeerd accountant heeft hij tientallen jaren meegedraaid in het Vlaamse en internationale zakenleven. Hij heeft daar genoeg voorbeelden gezien van malversaties, creatief boekhouden en fiscale spitstechnologie. Deze deskundigheid wendt hij nu aan in Vuil geld, een maatschappijkritische thriller waarin de grens tussen witteboordencriminaliteit en gewelddadige maffiapraktijken geheel vervaagt. * De protagonist, Jelle Lievens, krijgt via een vriend een baan als accountant aangeboden bij KPMG. Hij treedt in de voetsporen van een collega die door een tragisch ongeval om het leven is gekomen en wordt als forensisch accountant belast met het voortzetten van het onderzoek van zijn voorganger naar de financiële structuur van Lernout & Hauspie en zijn buitenlandse filialen. Hij wordt ook pro deo, uit overtuiging, auditor van United Fundraising, dat via zijn bestuurder nauwe banden onderhoudt met L&H. Al spoedig blijkt dat de verongelukte voorganger van Jelle zeer explosief materiaal op het spoor was gekomen. En wat is eigenlijk de rol van Marc, zijn vakantievriend die er zo aan hield om Jelle de baan bij L&H te bezorgen – weliswaar op voorwaarde van tegenprestatie? De enige die te vertrouwen lijkt is Bert Leysens, de charismatische president van een machtige koepelorganisatie van ngo’s. Jelle verliest niet alleen zijn onschuld – in alle betekenissen van het woord. Zijn gevoel voor rechtvaardigheid brengt hem tot aan de rand van de afgrond. * De lezer wordt uiteraard uitdrukkelijk gewaarschuwd: Vuil geld is een roman waarin de ondergang van een Vlaams spitstechnologiebedrijf wordt doorkruist door een verzonnen verhaal met echte of verzonnen personages die echte of verzonnen daden plegen. Waar dat relevant was, heb ik de feiten en de chronologie – voor zover bekend – gerespecteerd. Hoewel de roman zich beweegt op de subtiele grens van ware gebeurtenissen en door geruchten en speculaties geïnspireerde fictie, blijft het geheel onvoorwaardelijk een product van mijn verbeelding. Wie zich toch nog in een van mijn figuren meent te herkennen, doet dat bijgevolg voor eigen rekening en heeft meer fantasie dan ik. Ook als de aandachtige lezer, tussen de snelle acties en zorgvuldig opgebouwde situaties, meent aanwijzingen te vinden over ontoelaatbare financiële manipulaties in de Vlaamse bedrijfs- en politieke wereld of in de netwerken van Vlaamse ngo's, is dat geen bewijs dat ze inderdaad plaatsvonden, maar een eigen antwoord op de hypothetische vraag: 'Stel dat...' * Het verhaal over de LDC’s (Local Development Corporations) van L&H en de opgepompte beurskoers van het bedrijf dat dank zij een revolutionaire spraaktechnologie vanuit Ieper
17 de wereld zou veroveren, is vandaag al beter gekend. De expertise van Bob Mendes stelde hem in staat een geloofwaardige en boeiende thriller te schrijven over al dan niet gefingeerde maar alleszins ongehoorde en nawijsbare manipulaties rond dit bedrijf, waarbij zowel economische als politieke concurrentie een doorslaggevende rol speelde. Hoe heeft het bedrijf zich in zo’n korte tijd een plek aan de top had kunnen veroveren? Hoe komt het dat zovele kleine investeerders er hun spaarcenten bij verloren terwijl kapitalistische roofridders er beter van werden? * Dat de romans van Bob Mendes het product zijn van zorgvuldige research is genoegzaam bekend. Daarbij mag echter niet uit het oog verloren worden dat hij, ja, vanuit de buik schrijft. Zo heeft hij veel meer van zichzelf gelegd in hoofdpersonage Jelle dan hij er zich aanvankelijk van bewust was: de incidentrijke jeugd ( een constante in Mendes' oeuvre); de keuze voor het accountantsberoep ('het is het enige waar ik beter in was dan al de anderen'), de verering voor de vaderfiguur; het dwingende gevoel voor rechtvaardigheid ('zonder zelf onbesproken te zijn')... 'Ach, het boek bulkt uit van kleine raakpuntjes', aldus Mendes in een persoonlijke mededeling. Voor veel lezers en vermoedelijk ook voor de pers L&H 'de kapstok zal zijn om hun pet op te hangen', 'voor mij echter was dat veeleer een boeiende achtergrond om het dubbelportret van Leysens te schilderen, met één ervan kwam ik als jongeman in aanvaring, voor de andere stond een reële vooraanstaande figuur in onze Vlaamse samenleving als model. Het was vooral een uitdaging om die twee in een sluitend verhaal rond de zakenwereld van L&H en die van het goede doel hun weg te doen vinden'. * Vuil geld werd op maandag 25 mei in de Bridge room van het Rinkven Golf & Country Club te 's Gravenwezel voorgesteld. Na een welkomstwoord van Manteau-uitgever Wim Verheije en Golfclub-voorzitter Jan Goddaert, werd de roman uitbundig toegelicht door Jeroen Kuypers, niet alleen een uitgeslapen criticus, maar vooral ook zelf schrijver van onvolprezen thrillers (w.o. Bezettingsgeld en Vals gedacht). Naast talrijke lezers en vrienden van Bob Mendes waren o.m. aanwezig: graveur FrankIvo van Damme; kalligrafe Joke van den Brandt (uitgeefster van Letternieuws); criticus Eric Diepvens (CrimeZone); Kris Kenis (raad van toezicht CDR); Henri-Floris Jespers, juryvoorziter van De Diamanten Kogel; Pruts Lantsoght (CDR-Mededelingen); Mieke de Loof (voorzitter Genootschap Vlaamse Misdaadauteurs); Gert Vingeroets (secretaris ExLibris). * Vuil geld werd op de bijzonder aanbevolen website Ezzulia uitvoerig besproken door Jos van Cann. Zijn conclusie luidt: Mendes is in Vuil geld ouderwets goed op dreef. Vaart, spanning, goede karakters, strak plot en geloofwaardige ongeloofwaardigheid, ofwel het oude spreekwoord ‘de realiteit is vaak onwerkelijker dan fictie’(truth is stranger than fiction). Vuil geld is een voorbeeld van een boek waarom het genre zo succesvol is, vele lezers kent en ook nog eens de vinger op zere plekken legt (en daarom door het maatschappelijk establishment argwanend wordt gevolgd). De recensie is te lezen op: http://www.ezzulia.nl/recensies/auteurs/mendes/vuilgeld.html ■ Bob MENDES, Vuil geld, Antwerpen, Manteau, 2009, 400 blz., harde kaft, 24,95 €; paperback: 21,95 €.
18 ▲De Detective en Thrillergids van Vrij Nederland is gaandeweg een toonaangevende gids voor lezers geworden. In de jongste aflevering worden de spelregels duidelijk geformuleerd: 'Wij bespreken alle nieuwe detectives en thrillers die het afgelopen jaar in Nederland verschenen. Van oudere boeken die nog leverbaar zijn, vermelden wij alleen de betere: die met vier of vijf sterren, en van de Nederlandstalige auteurs ook de driesterrentitels. Auteurs met een groot oeuvre en veel trouwe lezers zijn al vanouds opgenomen, ook al brachten zij geen nieuw boek uit of viel de waardering tegen.' De sterren geven een indicatie van hoe spannend een boek is. * Zijn Nederland en Vlaanderen dan toch twee culturen gescheiden door één taal? Ik kan mij vergissen, maar ik meen dat ook de meest gewaardeerde Nederlandse misdaadauteurs nauwelijks in Vlaanderen gelezen worden, zeer ten onrechte, maar dat is een andere vraag die trouwens verder onderzoek verdient. Dat zij slechts in geringe mate aandacht krijgen in de Vlaamse media is echter niet te loochenen. De verkoop van Vlaamse thrillerschrijvers in Nederland zal ook wel niet denderend zijn. Ze krijgen echter wel aandacht van de medewerkers van Vrij Nederland. Ziehier een overzicht van de score van Vlaamse misdaadauteurs in Vrij Nederland. ***** zeer zeer goed Bavo Dhooge, Stiletto Libretto, Manteau, 2009. Bavo Dhooge, Stand-In, Kramat, 2008. Bob Mendes, Vergelding, Manteau, 1992.
**** zeer goed Patrick Bernauw, Nostradamus in Orval, Manteau, 2007. Patrick De Bruyn, Verdoemd, Manteau, 2006. Luc Deflo, Weerloos, Manteau, 2005. Luc Deflo, Copycat, Manteau, 2005. Bob Mendes, De kracht van het vuur, Manteau, 1990. Bob Mendes, De smaak van vrijheid, Manteau, 1995.
*** goed (dat is dus al heel wat) Aspe, Misleid, Manteau, 2009. Aspe, Rebus, Manteau, 2007. Aspe, Op drift, Manteau, 2007. Aspe, Zonder spijt, Manteau, 2007. Aspe, Onvoltooid verleden, Manteau, 2004. Aspe, Onder valse vlag, Manteau, 2003. Aspe, De vijfde macht, Manteau, 2002. Aspe, Het Dreyse-incident, Manteau, 1999. Aspe, De kinderen van Chronos, Manteau, 1997. Aspe, Het vierkant van de wraak, Manteau, 1995. Patrick Bernauw, Bloed van het lam, Manteau, 2006. Patrick De Bruyn, Verliefd, Manteau, 2006 ('als altijd betoont De Bruyn zich een inventieve plotter') Jo Claes, De zaak Torfs, Houtekiet, 2008. Luc Deflo, Angst, Manteau, 2007. Luc Deflo, Spoorloos, Manteau, 2007. Luc Deflo, Hoeren, Manteau, 2005. Luc Deflo, Lokaas, Manteau, 2001. Luc Deflo, Naakte zielen, Manteau, 1999.
19 Guido Eekhaut, Absint, Mynx, 2009. Jef Geeraerts, Cro-Magnon, Prometheus, 2006. Jef Geeraerts, Dossier K, Prometheus, 2002. Paul Jacobs, De rode badkuip, Houtekiet, 2008. Bob Mendes, Overspel, Manteau, 2007. Bob Mendes, Medeschuldig, Manteau, 2003. Bob Mendes, Bloedrecht, Manteau, 2001. Jos Pierreux, De overvallers die met z'n drieën waren, Houtekiet, 2005. Ludo Schildermans, Het pigment, Querido, 2009.
** aardig Pieter Aspe, Bankroet, Manteau, 2008, ('Zelfs in het voorspelbare universum van Aspe is Bankroet een braaf breiwerkje'). Pieter Baete, Poker, Manteau, 2009, ('graag wat minder scenario en wat meer boek'.) Benny Baudewyns, De Walpurgis nachtmerrie, The House of Books, 2009 ( BB is 'een buitenbeentje van het betere soort'; 'fantasierijke en lustig vertelde boek') Patrick Bernauw, Het Illuminati complot, Manteau, 2009, ('ambitieus project als thriller niet geslaagd te noemen'.) Jo Claes, De blinde vlek, Houtekiet, 2009. Toni Coppers, Engel, Manteau, 2009. Luc Deflo, Lust, Manteau, 2009. Lydia Verbeeck, Spreeuwenjong, Manteau, 2008. Lydia Verbeeck, Verzegeld, Manteau, 2008.
* kan er best mee door Patrick Bernauw, Het Illuminati complot, Manteau, 2009. Benny Beyens, Date met de dood, Kramat, 2008 ('de tweede thriller van Danny Beyens rammelt helaas aan alle kanten'). Bart Debbaut, Scherven, Kramat, 2008 ('Bankier Bart Debbaut wilde met dit debuut veel. Te veel.') Stan Lauryssens, Bloedrozen (The Dali Killings), 2009. 'Eerst het goed nieuws: er zit warempel een soort van plot in de nieuwe Lauryssens' maar 'zinloos extreem geweld, eindeloos geouwehoer, foute en flauwe moppen en gebrek aan spanning'. Bart van Lierde, 0110, Houtekiet, 2008 ('een Vlaamse thriller als statement tegen het Vlaams Belang'; 'erg overtuigend komt het allemaal niet over') Jos Pierreux, Ondertussen in Lippensville, Houtekiet, 2009. Jan Shakespear, De Rasta Revelatie, Houtekiet, 2008 ('Het flinterdunne en onwaarschijnlijke verhaaltje vormt slechts een vehikel voor een leerboek waarin de argeloze lezer veel, heel veel, te weten kan komen over rastafari, Jamaica, Ethiopië en niet te vergeten reggae.') Dirk van de Walle, Fantoomoog, Houtekiet, 2008. ('Een beetje meer aandacht voor de verhaalijn en een extra sterretje is zo verdiend.')
Volgende auteurs halen niet eens één ster: Bogaerts, Het escortmeisje, House of Books, 2009 Bogaerts, Amnesia, House of Books, 2008 Christian de Coninck, Het boemerangprincipe, Houtekiet, 2009. Rudy Soetewey, Vrienden, Kramat, 2009.('Schematische opzet bijzonder schematisch uitgewerkt. Hulde! Werkelijk oersaai. Wie aan het einde verrast wordt, heeft heel wat aanwijzingen gemist.')
■ ▲In Zwijndrecht en in Mechelen werd in het voorjaar een tentoonstelling georganiseerd met het oeuvre van Alfred Ost 125 jaar na zijn geboorte in 1888 te Zwijndrecht enerzijds en het vele werk dat aan Mechelen is gewijd anderzijds. Een gelukkige spin-off is de publicatie door het Afred Ostgenootschap Zwijndrecht van een boek over de Antwerpse periode van de kunstenaar. Het leven van Ost laat zich opdelen in drie ongelijke periodes: de Mechelse tijd tot 1914, de Hollandse tijd 1914/18 en de Antwerpse tijd van 1918 tot zijn dood in 1945. Fernand Ost, neef van, beschrijft in dat
20 boek lief en leed, succes en tegenspoed, van zijn oom in die Antwerpse periode. Het bevat een grondig herwerkte versie van zijn twaalf bijdragen over die tijd in OST-info, verschenen tussen 2002 en 2005. Al deze verhalen worden ondersteund door 122 afbeeldingen (kleur en zwart/wit volgens origineel) waarmee Ost zelf als het ware zijn verschillende belevenissen illustreert. Het boek telt ~200 pagina’s. Het boek is nog te koop à 20 € door storting op Nr. 068-2313292-63 van het Alfred Ostgenootschap te 2070 Zwijdrecht. Een échte must, niet alleen voor de Ost-liefhebber.■ ▲Een eerste druk in perfecte staat van James Joyce's Ulysses (Paris, Shakespaere & Co, 1922; oplage: 100 exemplaren op handgeschept Hollands) is op de voorname Antiquarian Book Fair in Olympia (West-Londen), van de hand gegaan voor een recordprijs van 275.000 £ (450.000 $), meteen de hoogste prijs voor een XXste eeuwse eerste druk, zo schrijft The Guardian. Vonden destijds exemplaren van Ulysses de weg naar België? De enige Belgische volbloed dadaïst Clément Pansaers leerde Joyce in Parijs kennen. Op 25 december 1921 signaleert Pansaers aan zijn Brusselse arts Willy Schuermans dat Ulysses 'volgende maand' verschijnt. Moet hij voor dokter Schuermans inschrijven op een exemplaar à 150 francs? Op 25 februari 1922 meldt hij: Ulysses de Joyce vient de paraître – œuvre formidable et remarquable – sans pareille dans la littérature française. Travail de 10 ans. Je vois Joyce. Il est très gentil – Il a souffert beaucoup – pauvreté – etc. Het ziet er naar uit dat dokter Schuermans inderdaad via Pansaers in het bezit van een exemplaar van Ulysses kwam. Op 11 april 1922 schrijft Pansaers: 'Avez-vous lu Ulysse? Een Brusselse boekhandelaar, vriend van Schuermans blijkt ook belangstelling te hebben voor een exemplaar. Op 4 juni meldt Pansaers dat het echter onmogelijk is een gewoon exemplaar te bemachtigen: 'Quelques ex. encore de l'édition de luxe sont disponibles – Je regrette donc de ne pouvoir faire plaisir à vous et votre libraire.' Pansaers bezorgde dokter Schuermans een exemplaar van de in New York gepubliceerde Poems 1918-1921 van Ezra Pound, met wie hij ook hartelijke betrekkingen onderhield. Op de Antiquarian Book Fair in Olympia werd ook een exemplaar aangeboden van Morgante Maggiore van Luigi Pulci (1432-1484), verschenen te Firenze in 1483. Het schrijven van heroïsche gedichten werd aan een aantal Italiaanse hoven, vooral Milaan en Ferrara, zeer bevorderd. Morgante Maggiore is een van de eerste van die heroïschekomische romans in verzen, die de schrijvers zelfs “romanzi” noemden. Het exemplaar dat tot en met vandaag aangeboden wordt op de Antiquarian Book Fair in Olympia is echter wel geannoteerd door de oorspronkelijke eigenaar. Een minpunt? Niet wanneer de schrijfsels van de hand zijn van Lord Byron...■ ▲Jos van Cann en Henri-Floris Jespers publiceerden op 24 juni een column als reactie op het nogal chagrijnige artikel van Tomas Ross voor Ezzulia over onder andere de Maand van het spannende boek, de Gouden strop en de Schaduwprijs: “Hij schoffelt nogal wat (eigen) initiatieven onderuit en veegt ze daartoe op een hoop: prijzen, media, marketingactiviteiten, promotionele acties, publicaties en activiteiten. En, last but not least, de kwaliteit van dit alles en van de Nederlandstalige misdaadromans.” Tot slot verwijzen ze naar de eerste Dag van de Misdaad die op 21 juni te Antwerpen plaatsvond. Dit initiatief van het actieve Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs werd betoelaagd door het Vlaams Fonds voor Letteren. “Met dit nieuwe festival willen we vooral tonen hoeveel kamers het
21 misdaadgenre wel telt”, zegt drijvende kracht Mieke de Loof, voorzitter van het GVM en zelf bekroond auteur. “De misdaadroman is veel meer dan louter ontspanning. De Dag van de Misdaad vecht volop tegen stereotypes. Want er is voor elk voor wat wils: er zijn ook politiethrillers, spannende historische romans en psychologische misdaadboeken. Veel auteurs zijn trouwens erg begaan met de maatschappij." De volledige tekst is te lezen op http://www.ezzulia.nl/columns/column-129.html/. Jos van Cann is jurylid van De Diamanten Kogel en bestuurslid van het Genootschap Nederlandse Misdaadauteurs. Henri-Floris Jespers is juryvoorzitter van De Diamanten Kogel. Ze zijn de samenstellers van het vorig jaar verschenen Thriller versus Roman. Met bijdragen van René Appel, Jim Madison Davis, Jooris van Hulle, Jan Lampo, Mieke de Loof, Elvin Post, Matthijs de Ridder, Charles den Tex en Felix Thijssen werd de vraag of misdaadromans wel of niet een onderdeel zijn van de literatuur tegen het licht gehouden. ■ Jos van CANN en Henri-Floris JESPERS (Red.), Thriller versus roman, Garant, Antwerpen / Apeldoorn, 2008, 142 p., 15,90 €. [Reeks Literatuur in veelvloud, nr. 21] ISBN 978-90-441-2363-1
▲Het grootste deel van het nu meer dan dertigjarig bestaan van het AMVB (Archief en Museum voor het Vlaamse leven te Brussel) waren de functies van voorzitter en afgevaardigd bestuurder gescheiden. Door omstandigheden werden ze onder Gijs Carré samengevoegd. Hij werd opgevolgd door Wim van der Elst. De precaire situatie waarin het AMVB zich bevond is sindsdien opgelost, zodat overgegaan kon worden tot de benoeming van een nieuwe afgevaardigd bestuurder: Patrick van den Nieuwenhof. Met een specialisatie in archivistiek en hedendaags documentbeheer, zelfstandig erfgoedconsulent, met onderzoeksprojecten over erfgoed in het Land van Waas, WestVlaanderen, de Rupelstreek en de Mijnstreek, is hij daarvoor de geknipte persoon. “Hij zetelt sinds kort ook in de raad van bestuur van de Vlaamse Miseumvereniging. Hij zal onder meer het zakelijk beheer van het AMVB opvolgen en de wetenschappelijke staf in de mate van het mogelijke bijstaan en ontlasten. Maar in een steeds complexer wordende regelgeving zal hij ook het erfgoedbeleid en de beleidsplanning helpen implementeren en opvolgen”, aldus voorzitter van de raad van bestuur Wim van der Elst In de jongste aflevering van Arduin, het zesmaandelijks tijdschrift van het AMVB, publiceert Piet Tommissen een indringende en voorbeeldig geïllustreerde bijdrage “Over een weinig bekende episode uit het leven van Elsa Darciel” (de lezers van de Mededelingen kregen dit belangwekkende artikel in primeur, cf. nr. 137, 30 april 2009, pp. 3-12). De haast legendarische Brusselse boekhandel Gudrun wordt belicht door Mariet Calsius en Wim van der Elst. Verder bijdragen van Charlotte Debroux en Francis Denys over “Herinnering & migratie”, en informatieve stukken over het AMVB en over zijn collectievorming.■ Arduin, nr. 5, mei 2009, 79 p., ill. Arduinkaai 28, 1000 Brussel. Abonnement: 20 €. Losse nummers: 10 € (exclusief verzendkosten). KBC: 433-1062071-43.
▲Woensdagavond 1 juli was Philip Heylen goed op dreef. Op uitnodiging van de kring ExLibris hield de Antwerpse schepen van Cultuur een uitermate boeiende uiteenzetting over het MAS (Museum aan de Stroom) en de Red Star Line. Hij werd ingeleid door Gert Vingeroets. Philip Heylen improviseerde ex abundantia over die twee thema's die hem na aan het hart liggen. In zijn voortreffelijk verhaal betrok hij moeiteloos Fred Astaire en Albert Einstein, Irving Berlins White Christmas en Sigmund Freud en uiteraard Eugeen van Mieghem.
22 Schepen Heylen werd maanden geleden door John Bel uitgenodigd om in ExLibris te komen spreken. Vandaag besefte hij plots dat een van de architecten van het MAS... John Bell heet. Voer voor een verhaal à la Hubert Lampo? Op vraag van dokter Paul Hoffbauer lichtte de schepen toe hoe de vermaarde collectie precolumbiaanse kunst van Dora en Paul Janssen uiteindelijk in het MAS terechtkomt. Frank-Ivo van Damme ontwierp een ex-libris voor Philip Heylen. Om de naam van de kring eer aan te doen onderwierp de schepen de houtgravure van F.-I. Van Damme aan een speelse exegese. De symbolen zullen voor de meeste Antwerpenaren wel geen geheim hebben, behalve misschien de Hippopotamus amphibius? Philip Heylen heeft iets met nijlpaarden, zo eenvoudig is het. Tussen het aandachtige publiek: Joke van den Brandt, Willy de Bleser, Frank-Ivo van Damme, Maria Houthoofd, Henri-Floris Jespers, Karel Moers, Jan en Margriet van Oostende, Guido de Sutter, Jan Vaes en Erik Verstraete. ■ ▲Na afloop van de bijzonder gesmaakte lezing van de Antwerpse Cultuurschepen Philip Heylen op 1 juli werd uiteraard ook druk gespeculeerd over de bibliofiele editie die op 22 juli gepresenteerd wordt bij de viering van twintig jaar ExLibris. Zoals hier reeds bekendgemaakt belicht Joke van den Brandt de rol “achter de schermen” van Joanna Bel (°1925), terwijl Henri-Floris Jesper s bibliofiel, vriend en ExLibris-bezieler John Bel (1925-2008) ten voeten uit portretteert. Frank-Ivo van Damme sneed een houtgravure met als thema “Lezen” bij een gedicht van Yuan Mei (1716-1797) gekalligrafeerd door Joke van den Brandt. De volledige lijst van de activiteiten van ExLibris wordt gepubliceerd. Hieruit blijkt nogmaals hoezeer John Bel er door zijn innemende persoonlijkheid al die jaren in slaagde telkens opnieuw de meest uiteenlopende sprekers te verleiden om uit pure sympathie een lezing te komen geven. Hierna, in primeur, een minder gekend aspect van Johns persoonlijkheid, belicht door Henri-Floris Jespers. * “John publiceerde af en toe een recensie in Tijdingen, een tijdschrift van en voor het personeel van Financiën. 'Het gebeurt dat iemand me op de schouder tikt om te zeggen dat hij niet alleen mijn boekbespreking heeft gelezen, maar ook het boek waar die over ging en dat hij er zelfs van heeft genoten. Dat doet deugd natuurlijk. Bezig zijn met boeken, maakt me gelukkig.' John las te gretig om veel te schrijven, maar de enkele besprekingen van zijn hand die ik las zeggen veel over zijn persoonlijkheid. De avonden (1947) van Simon van het Reve (later Gerard Kornelis van het Reve en uiteindelijk Reve tout court, 1923-2006) was zijns inziens 'een klassieker uit de Nederlandse literatuur. Een boek om te lezen en te herlezen'. Hij nam het Marnix Gijsen, ('een uitstekende poëziecriticus') kwalijk dat hij De avonden bestempeld had als een 'monument van onbenulligheid'. Het gebrek aan belangstelling voor de laatste romans van Hubert Lampo (1920-2006) vond hij onbegrijpelijk. Over De geheime academie (1994) noteerde hij nuchter: 'Dat het boek niet door iedereen wordt geprezen, bleek uit een minder gunstige bespreking in de Gazet van Antwerpen. Smaken verschillen en misschien maar goed ook; maar doorgaans wordt een gevestigde auteur, van wie de werken regelmatig herdrukt worden, strenger beoordeeld dan normaal. Het laatste woord blijkt daarentegen bij de lezer die zal oordelen of een boek van een auteur de onverbiddelijke tijd zal trotseren. Ik verkies de oerdegelijke Lampo boven sommige jongeren die nu over het paard getild worden, prijzen en onderscheidingen ontvangen, maar waarvan de bekroonde werken voor vele lezers ongenietbaar zijn.'
23 Toen Monika van Paemel in de adelstand verheven werd noteerde John terecht: Niet dat deze titel van barones haar niet gegund is maar in het spoor van haar illustere voorgangers Marnix Gijsen en Gerard Walschap waren er nog andere kandidaten o.m. Karel Jonckheere en Hubert Lampo, die reeds langer dan vijftig jaar publiceren. Dat John Bel de Vlaamse literatuur onbevooroordeeld op de voet volgde blijkt eens te meer uit zijn bespreking van Kartonnen dozen van Tom Lanoye: 'De auteur van Een slagerszoon met een brilletje heeft reeds voldoende bewezen dat hij boeiend kan vertellen en dat hij over een rijke verbeelding beschikt. Na zijn eerste roman Alles moet weg is Kartonnen dozen de bevestiging dat hij tot een van de meest talentvolle jonge Vlaamse auteurs behoort.' Dat John een recensie zou schrijven van De fraudejagers (1991) lag nogal voor de hand. Het viel hem op dat Bob Mendes niet veel goeds te vertellen heeft over het uiterlijk van het personeel der Belastingen. 'Hij vindt ze zeker niet moeders mooisten. In het boek is er sprake van hangwangen, rimpels, kaalheid, vollemaansgezicht, cynische ogen, een glazige blik enz... De Directeur die er aanvankelijk nog het best voorkwam en beschreven werd als een middelgrote man met een weelderige zilverkleurige haardos, blijkt achteraf dan toch een vals haarstukje te dragen. […] Erger is dat de B.B.I. In een slecht daglicht wordt gesteld. De uitgever stelde het boek voor als een faction-thriller, dus een vermenging van “fact en fiction”. Het is te hopen dat de lezers in staat zullen zijn het onderscheid te maken.' Tussen haakjes, John Bel stond model voor Jan Belmans, in de roman dienstleider van het Centraal Taxatiekantoor te Antwerpen, 'een grote, breedgeschouderde man, met een hoog gerimpeld voorhoofd, hangwangen en een permanente glimlach. Hij had altijd al een merkwaardig geheugen gehad voor details'. John sloot zijn recensie af met de vaststelling dat er niet zoveel romans geschreven werden waarin de administratie van de belastingen centraal staat. 'In het Nederlands taalgebied is er o.a. Het Orakel van Lode Teunen en in vertaling las ik In de greep van de verleiding van Max Ehrlich en Vals Akkoord van Nino Palumbo. Vooral het boek van Palumbo brengt het ontroerende verhaal van een kleine belastingambtenaar die, wegens voortdurende tegenslagen in zijn gezin, zich tenslotte laat omkopen door een sluwe advokaat. Een vergelijking met de roman van Bob Mendes kan bezwaarlijk gemaakt worden omdat in zijn “thriller” de actie centraal staat. De andere geciteerde werken besteden meer aandacht aan de menselijke beweegredenen. Revolverzwaaiende Directeurs van de Belastingen zijn daar niet bij.' * Exemplaren van 20 jaar ExLibris kunnen per e-mail of per post besteld worden bij de secretaris van ExLibris: Gert Vingeroets, Streepstraat 17, 2950 Kapellen
[email protected] Stortingen op op bankrekening 779-5989513-88 t.n.v. Ex-Libris. * Ziehier alvast de gedetailleerde beschrijving: 40 blz. Met 60 archieffoto's. 170 mm x 240 mm, Garenloos gebonden. Kaft : Chagall 260 gr, kleur: fragola.
24 Binnenwerk: Maco satiné 200 gr, kleur: wit. Druk: Kaft : recto zilver; binnen: recto/verso quadri. Oplage: 200 ex. met de hand genummerd. Buiten reeks: 50 ex. genummerd van I tot L. Prijs: 18 € + 2 € verzendkosten Bij een tekst van Yuan Mei met als thema ‘Lezen’ maakte Frank Ivo van Damme een houtgravure. De tekst werd gekalligrafeerd door Joke van den Brandt. Prijs boek en prent samen : 28 € + 2 € verzendkosten Prijs prent en kalligrafie : 12 € + 1 € verzendkosten
■ ▲In de jongste aflevering van het Bulletin de la Fondation Ça ira publiceert Dada-kenner Rik Sauwen het laatste interview van Paul Neuhuys (1897-1984). In de reeks literaire tv-uitzendingen “Moeder Vlaanderen en haar Franstalige kinderen”, gelanceerd door producer Dirk Christiaens, zond de BRT op 25 september 1985 “Dada Tristesse” uit van Patrick Conrad, die aangetrokken was als occasioneel regisseur en als scenarioschrijver. Conrad combineerde op een eigenzinnige manier een poëtische fictie met fragmenten van een interview met Paul Neuhuys. Het interview werd opgenomen in de zomer van 1984 naar aanleiding van de tentoonstelling “Paul Neuhuys et les Éditions Ça ira” in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (thans jammerlijk verbeulemanst tot “Bozar”). Door deze mix van feiten en fictie werd “Dada Tristesse” een creatief buitenbeentje in die merkwaardige serie documentaires. Het werd bekroond met de Bert Leysenprijs en heruitgezonden op 5 maart 1987. * Rik Sauwen getuigt in zijn inleiding: L'état physique de Paul Neuhuys est loin d'être brillant, mais il accepte la gageure. Heureusement ses fils Luc et Thierry sont là pour l'assister. Ils le véhiculent dans sa chaise roulante, le long des panneaux explicatifs et des vitrines, soutiennent sa mémoire défaillante, sollicitent les anecdotes qu'ils connaissent presqu'aussi bien que lui. [...] Pour faciliter les choses, ce sont eux qui font l'interview. On sent leur inquiétude, mais aussi leur joie lorsque la mémoire se dégrippe et les souvenirs reprennent un peu de leur éclat. […] Paul Neuhuys est mort le 16 septembre 1984, un peu plus de deux mois après l'exposition. L'interview dont nous vous soumettons la transcription intégrale est donc la dernière qui existe de lui. Elle nous montre un Paul Neuhuys, affaibli certes, se perdant dans les dédales du souvenir, mais se resaisissant, car il veut témoigner. Sauwen koos er bewust voor de tekst integraal te publiceren en slechts heel vluchtig af te stoffen. In een gesprek met de redactie van Mededelingen van het CDR verduidelijkt hij: Het oppoetsen is een delicate zaak. Ik denk dat wij het hortende, de aarzelingen, de misverstanden er zeker in moeten laten. Toch laten voelen dat het opleggen van een nieuwe bobijn of klankband tot een klein chaosmoment leidt; die dingen dus. Inderdaad, je voelt Neuhuys af en toe afdrijven, maar het is des te mooier wanner hij dan opnieuw heel to the point een gevat antwoord geeft. Het interview wordt ook ingeleid door een serene en evenwichtige beschouwing van Thierry Neuhuys onder de veelzeggende titel: “25 ans après: à publier ou pas?” Hij onderstreept terecht: Les redites, les coqs à l'âne, les trous de mémoire, les confusions, les lapsus, les balbutiements, sautent aux yeux quand on les lit plus qu'aux oreilles quand on les entend. […] Ce qui ressort le plus de cette interview est l'attachement de Paul Neuhuys à Dada. Dat blijkt eens te meer uit het laatste antwoord van een gedreven Paul Neuhuys:
25 Dada, c'est indéfinissable, absolument indéfinissable; mais c'est une révélation, c'est une révélation. C'est-à-dire que l'on ne vit pas pour voir des choses indéfinissables. Nous sommes, nous sommes sur terre pour justement être à la disposition de n'importe quelle façon de penser. Et jamais une façon de penser intéressée. On ne pense pas pour gagner de l'argent; ce n'est plus penser, c'est faire la bête. Van een lucide antwoord to the point gesproken... Met de publicatie van “Dada Tristesse et l'interview dernière” brengt Rik Sauwen een “document humain” waarin hij impliciet hulde brengt aan Neuhuys, die hij naar het einde van de jaren zestig van vorige eeuw leerde kennen. Hij publiceerde in de loop der jaren verhelderende en beslissende bijdragen over Clément Pansaers, Paul Joostens en Geert van Bruaene, die alle drie het pad van Neuhuys hebben gekruist. In het Bulletin de la Fondation Ça ira werd eerder een essay van Sauwen opgenomen over de Antwerpse jeugdjaren van Michel Seuphor (nr. 34, november 2008). Philippe Dewolf brengt hulde aan Monique Dorsel die afscheid neemt als directrice van het roemruchte Théâtre-Poème te Brussel en herdenkt Fernand Verhesen (1913-2009), bezieler van het onvolprezen Courrier du Centre International d'Études poétiques. Dewolf bezorgde Poésies complètes van Marcel Lecomte (1900-1966). Dat gaf aanleiding tot een essay van Henri-Floris Jespers waarvan alvast de eerste aflevering opgenomen werd. De Franse vertaling van de monumentale en terecht bekroonde biografie van Frans Masereel (Houtekiet, 1995) door Joris van Parys wordt besproken door Robin de Salle, die ook de studie van Bibiane Fréché over Littérature et société en Belgique francophone (1944-1960) onder de loep nam.■ Bulletin de la Fondation Ça ira, No 38, juin 2009,, 64 p., ill. Abonnement (4 nrs per jaar): 25 €. Een instellingsabonnement kost 35 €. Te storten op rek. Dexia bank 068-2287225 ten name van Fondation Ça ira. IBAN: BE45 0682 2872 2589 & BIC: GKCCBEBB.
▲Weblog Mededelingen. Sinds de start van de blog op 26 januari 2008 telden we 24217 bezoekers goed voor de lectuur van 58691 pagina's. Dit betekent dat elke bezoeker gemiddeld kennis nam van 2,4 pagina's. Volgens de statistieken van over-blog.com telden we tijdens het eerste semester van 2009 niet minder dan 8228 individuele bezoekers, goed voor de lectuur van 13605 pagina's. Dit betekent dat elke bezoeker gemiddeld kennis nam van 1,65 pagina's. Ziehier het gedetailleerde overzicht van het eerste semester: Januari: 1252 bezoekers goed voor 2267 pagina's Februari: 1195 bezoekers goed voor 2200 pagina's Maart: 1472 bezoekers goed voor 2483 pagina's April: 1582 bezoekers goed voor 2555 pagina's Mei: 1456 bezoekers goed voor 2206 pagina's Juni: 1271 bezoekers goed voor 1894 pagina's Om eventuele manipulaties (zoals bijv. bij internet verkiezingen jammer genoeg gebruikelijk) zoveel als mogelijk te beperken, heeft Over-blog.com altijd strenge normen gehanteerd bij de berekening van het aantal individuele bezoekers. Die normen werden bovendien begin dit jaar nog eens extra aangescherpt. Over-blog.com neemt niet het aantal “hits” in aanmerking. Indien u twee keer of meermaals per dag de blog bezoekt, bijvoorbeeld, dan geldt dit slechts als één bezoeker. En zo hoort het! De blog der CDR-Mededelingen trouwens nog altijd de eervolle vermelding “huis van vertrouwen”... ■
26
Lezersbrieven Erwin Mortier gepasseerd door jury Librisprijs”, kopt De Volkskrant op 24 maart 2009. En bij monde van verslaggever Arjan Peters lezen we: “Opgelucht werd geconstateerd dat de ‘klassieke’, sluitende roman het tegenwoordig aflegt tegen de geëngageerde. Mede om die reden viel de klassieke Erwin Mortier buiten de boot.” * “Naar sommigen menen zou hij geen littérature engagée voortgebracht hebben. Met overdreven spoed wil men somtijds van de z.g. literaire geëngageerdheid een monopolie der moderniteit maken, dat nu eens alle letterkundige genres in de schaduw stelt. Doch ieder genre, fanatiek doorgedreven als genre is louter een kwestie van formule, van formalisme in de literatuur, zoals we vroeger het genre tranche de vie en het genre conte philosophique gekend hebben. In de wezenlijke humane zin opgevat is het werk van de artiest nooit anders dan geëngageerd, of hij over mensen of mussen schrijft. Ieder wezenlijk dichter of prosateur, met de pen op papier, is een zich engagerend creatuur, – tenzij we ons vergisten en de eerste de beste literaire klaploper, omdat hij óók eens wat schreef, de lauwerkroon der onsterfelijken op de slapen moet worden gedrukt. Qua levendige geëngageerdheid leggen auteurs een respectabel vermogen aan de dag om de innerlijke kneuzingen, door menselijke tragiek aangericht, op te sporen door middel van lettertekens leesbaar te maken. Dit kan slechts van uit een diep bewuste levenszin geschieden. Doch de modeterm littérature engagée zou die enkel in verband zijn te brengen met een extremistisch-politieke getuigenis in de tijd, – alsof de geëngageerdheid (in de literatuur) uitsluitend mogelijk is waar het op kiezen of verwerpen van een politieke of godsdienstige idee aankomt.” * Met dank aan een decennia geleden geschreven tekst van Maurice Gilliams uit De Kunst der Fuga. Hans KLEISS
Agenda ▲22 juli: Viering 20 jaar ExLibris. Kring ExLibris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.■ ▲10 juli tot 13 september. Jan De Cock: Repromotion. Paleis voor Schone Kunsten, Brussel, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Dinsdag-zondag, van 10 tot 18 uur. Donderdag: van 10 rir 21 uur.■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 31 juli 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.