1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 41
1 februari 2005
Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel Burggraaf Mark Eyskens vindt de Europese grondwet “onleesbaar” – maar hij is er voor (Zie “Citaat II”). Op de vraag wat hij ervan denkt, antwoordt Régis Debray onomwonden: « Je pense qu’elle n’a aucune importance. L’Europe n’est plus qu’un mécanisme monétaire et aura de moins en moins de consistance politique et historique. La Constitution sert à amuser le tapis. » (Forum Nouvel Observateur.) & De retrospectieve Floris Jespers in het PMMK te Oostende zorgt voor erg uiteenlopende reacties. Gastcurator Jean F. Buyck stelt zich controversieel op: “Floris Jespers was de oorspronkelijkste van zijn generatie”. & “Er is te veel ik”, zo luidt de welsprekende titel van het interview van Frank Hellemans met Alstein (Knack, 26 januari – zie “Citaat I”). De confrontatie met diens oeuvre is “een hele verademing voor wie genoeg heeft van de tafelspringers van het moment of de breed in de markt gezette poeha-literatuur”. ■
Necrologisch Denise Jonckheere Denise Deketelaere (°Luik, 4 juli 1920), weduwe van Karel Jonckheere, is op 3 december 2004 overleden in het Imeldaziekenhuis te Bonheiden. De bijzetting in het familiegraf heeft plaatsgehad in alle intimiteit op 8 december op de begraafplaats te Rijmenam. Dit vernam ik pas zowat een week geleden. Ze heeft haast ongemerkt afscheid genomen. Discretie was haar op het lijf geschreven. In de schaduw van Karel en ten dienste van Floris. Karel en Denise waren vrienden van Floris en Olympe Jespers, van Gaston en Yvette Burssens. Ik kende ze van kindsbeen af. Toen ik mijn eerste stappen in de republiek der letteren zette, méér dan veertig jaar geleden, gold Jonckheere zowat als de invloedrijkste dichter des lands - uit hoofde van zijn ambtelijke functie. Hij was dan ook het vanzelfsprekende mikpunt van elke aanval. Uiteraard heb ik me daar ook obligaat aan bezondigd, met als enig gevolg dat we aldus, zij het via een omweg, snel een genegen waardering voor elkaar gingen opbrengen. Zo lag de weg open naar Rijmenam, waar ik
2
Denise en Floris in hun huiselijke kring leerde kennen. Ze dienden meestal als klankbord en edelfiguranten in het permanente spektakel dat Jonckheere met geroutineerde gewiekstheid feilloos opvoerde. (Kind aan huis, destijds, was buurman en petanquespeler Jeroen Brouwers die, onmiddellijk na zijn terugkeer in Nederland, wraak zou nemen met een walgelijk stuk over de man die hij jarenlang vleide.) Denise trad nooit op de voorgrond, de zwijgzame maar aandachtige getuige die op afstand deelgenote was van meer dan een literair geheim(pje) of dito intrige. Maar vanuit die terugtrokkenheid, die bescheidenheid die soms op volgzaamheid kon lijken, was ze wel de heerseres zonder naam. De laatste keer dat ik Denise zag, was in november 1993. Ze had gevraagd om afscheid van Karel te komen nemen. Ik reed met Ivo Raes naar Rijmenam. Een drietal weken later was Karel dood. Achteraf belde ik nog een paar keer met Denise, wisselden we enkele schaarse brieven. Nu neem ik afscheid van haar. Met schaamte in het hart omdat ik mijn herhaald voornemen haar te gaan opzoeken nooit tot een goed eind bracht. Nu zij er niet meer is, is er ook geen eind meer. (HFJ)
Stadhuis Schepen van Cultuur Philip Heylen brengt op 18 februari hulde aan de dichteres Maris Bayar. Dit gebeurt naar aanleiding van de publicatie van haar jongste bundel, Het epos van het groot ongelijk, die door Henri-Floris Jespers voorgesteld zal worden. Simenon spreekt van het ogenblik van het “déclic”. Voor Maris Bayar (°1937) was de Golfoorlog zo’n moment. Plots gingen de sluizen van het geheugen open en drong zich onweerstaanbaar het personage van de Ziener op. “Het was net of er op de deur geklopt werd”, zei Bayar. Ze was hem vergeten, maar hij was in haar onderbewustzijn blijven sluimeren. Ze begon koortsachtig te schrijven aan haar epos van het grote ongelijk, waarvan reeds eerder twee uittreksels verschenen (Fleur de Flandre, Antwerpen, Facet, 1998) en Ares (Leuven, Uitgeverij P, 2002). Het oeuvre van Maris Bayar – 35 jaar poëzie, 15 dichtbundels - heeft een sterk autobiografisch gehalte, en haar nieuwe bundel kan op het eerste gezicht beschouwd worden als een familiekroniek. De vader noch de moeder staan hier centraal, wel de Ziener, de man die haar jeugd betoverde en tijdens de angstige bezettingsjaren een beschermende en beslissende invloed had op haar ontwikkeling. Maris Bayar is altijd gefascineerd geweest door de lotsbestemming van enkelingen die diep gebukt gaan onder de tragische druk van het tijdsgewricht. Haar bekendheid met de Russische literatuur van de vorige eeuw is daar een sprekend exponent van. In haar “epos” staat dan ook de geschiedenis centraal - in casu de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. De dichteres onderneemt een brede poging, niet zozeer om zichzelf dan wel om haar tijd te vatten en te bevatten, te grijpen en te begrijpen. Terwijl ze vroeger vaak meegesleurd werd in wat Van Ostaijen noemde “de kringen naar binnen”, poogt ze nu te objectiveren. Maris Bayar is van vele markten thuis maar ze diende de tol te betalen voor haar ambitieuze en vermetele poging (“bayar” betekent “betalen” in het Maleis…): de jongste jaren stonden in het teken van het gevecht met de angst. Ontheemding en toe-eigening van een moeilijk maar taai bevochten
3
eigen plaats temidden van de chaos. Ontgoocheling en/of begoocheling. Romantisch dwepen en sluw boerenverstand. Wereldvreemdheid en rauw realisme. Maris Bayar vertaalt haar duik in het verleden in verzen die uiteenlopende taalregisters bespelen, waarbij soms ogenschijnlijk onhandige verhevenheid moeiteloos verbonden wordt met authentiek volkse, dialectische zegging. Ontwapenende naïviteit (een woord dat ze anders niet duldt…) en verrassend
schrander
inzicht,
veeleisende
verkenning
van
de
grenzen
der
eigen
uitdrukkingsmogelijkheden en dan, ja, die verzen die door de goden geschonken worden… Uitgever Vincent Billiau gewaagt van een “vernieuwend en treffend document”. U wordt hierbij vriendelijk uitgenodigd de feestelijke zitting ten Stadhuize, Grote Markt, Antwerpen, bij te wonen op vrijdag 18 februari te 19 uur. Tot 10 februari is de bundel te bekomen door storting van 20 € (i.p.v. 28 €) op rekeningnummer 7370130059-25 van uitgeverij Litera-Este, Van Helmontstraat 3, 2060 Antwerpen.
Caleidoscopisch De retrospectieve Floris Jespers in het Museum voor Moderne Kunst te Oostende verwekt uiteenlopende reacties. Vernietigend is de bespreking in La Libre Belgique (on line: 7 januari 2005) . Criticus Roger Pierre Turine is van oordeel dat het werk van de jaren twintig al te veel invloeden vertoont en dat vanaf de jaren dertig een onmiskenbaar verval vastgesteld kan worden. De schilderijen op glas getuigen al te vaak van een pijnlijke slechte smaak. Alleen de Kongolese periode vindt genade in zijn ogen. “Le temps faucherait-il vraiment à l'aveuglette? On peut se poser la question quand, recul aidant, nous sommes conviés à voir ce qu'il reste d'une oeuvre que son époque avait pourtant accueillie avec estime, la virtuosité et l'entregent de l'artiste ayant fait merveille. [...] Floris Jespers, fils et frère de sculpteur, était né à Anvers en 1898. Au bilan de sa vie: avoir été un témoin actif de la Modernité en nos régions. Pas mal, c'est vrai. Mais un peu court pour un témoin aux limites créatrices trop rapidement évidentes, dès lors que, brassant divers styles au cours de ses cinq décennies d'activité picturale, il aura surtout piqué à droite et à gauche le suc et le sel de ses propres réalisations. «Trop is te veel», dit une boutade bien belge. Celle qui nous colle à l'âme face à un labeur tant labouré dans le champ des autres! [...] Cet hommelà avait de toute évidence besoin du soutien de son époque pour exister! A un sens aigu de la composition, à une habileté incontestable, il ajoutait le sens des valeurs
4
plastiques de son temps pour parfaire des peintures qui constitueraient aujourd'hui un patrimoine enviable, si elles n'apparaissaient à ce point avoir été inspirées par d'autres. [...] Les années trente furent délicates pour tous les artistes. Jespers n'échappa pas au décoratif ambiant, y sombra tant et si bien que, de portraits aseptisés en visions ringardes, son art se déglingua et la foule de tableaux épinglés confirme la déchéance. Ne médisons point d'un métier pourtant honnête. Mais comment sauver du désastre ce réalisme pathétique et ennuyeux, qu'il embrassa au seuil de la guerre. Oublions enfin, au plus vite, ses peintures sur verre, trop souvent d'un affligeant mauvais goût. Seule sa période congolaise des années cinquante est à sauver de l'oubli. Des compositions à nouveau très réussies, solidement charpentées autour de couleurs sauvages.” &
Een “overdonderende” retrospectieve, dat wel, maar de tentoonstelling is “te groot”, aldus Eric Rinckhout (De Morgen, 28 december 2004), voor wie de Kongolese periode een “revelatie” is. “Is Floris Jespers een groot kunstenaar? Het is de vraag die al decennialang in de coulissen van de Vlaamse kunstgeschiedenis sluimert. Na de Tweede Wereldoorlog werd zijn belang voor de prille Vlaamse avant-garde van het begin van de twintigste eeuw sterk geminimaliseerd of, in het slechtste geval, gewoonweg vergeten. Ten onrechte, zo blijkt in Oostende. De Vlaamse avant-garde begint niet met de Latemse school maar met de Antwerpse modernisten, de kring rond Paul van Ostaijen. Al vanaf het begin van zijn artistieke carrière zorgde Jespers voor controverse tussen heftige voorstanders van zijn werk en even heftige verguizers ervan. De enen vonden hem een virtuoos zonder diepgang, de anderen zagen in hem een begenadigd kunstenaar die zichzelf steeds weer vernieuwde. Na verloop van tijd werd de opvatting gemeengoed dat hij een naloper was, een Nachempfinder zoals zijn vriend Paul van Ostaijen hem typeerde, een epigoon van vele internationale coryfeeën. Een soort Pessoa van de schilderkunst, hoewel hij met die omschrijving iets te veel eer krijgt. Jespers had trouwens geen reeks pseudoniemen zoals de Portugese schrijver, maar toch huisde ook in hem meer dan één kunstenaar.” In
tegenstelling
met
Roger
Pierre
Turine
valt
Eric
Rinckhout
wel
voor
de
achterglasschilderijen en hun “geraffineerde kleurenrijkdom” “Na al die jaren zijn ze nog niets van hun rijke, diepe, warme tinten en schitterende luminositeit verloren. Ze zijn een hoogtepunt van de tentoonstelling.” Rinckhout stelt de vraag wat iemand tot een groot kunstenaar maakt en raakt daarbij een fundamentele probleemstelling.
5
“Moet hij/zij virtuoos zijn? Is virtuositeit voldoende? Moet hij/zij origineel zijn? Wat betekent ‘originaliteit’? Mag hij/zij niet of vaak of liefst niet te vaak van stijl veranderen? Geniet de monotonie géniale de voorkeur? Moet een kunstenaar iets te vertellen hebben? Alleen in verf, of moet er ook een verhaal zijn, of een discours – om die term nog eens van stal te halen?” Al bij al roept de tentoonstelling veel vragen op. Maar enkele dingen zijn wel duidelijk. Jespers was een virtuoos die zich bijna permanent vernieuwde. Het is niet zozeer dat ‘kameleonachtige’ waardoor je aan zijn sérieux twijfelt. Ik mis in het grootste deel van zijn werk warmte, maar misschien is dat een abstract en persoonlijk begrip. Ik vraag me ook af waarom Jespers schilderde. Nochtans moet iemand met zo’n overweldigende productie een grote noodzaak tot schilderen hebben gevoeld. Het moest niets minder dan zijn condition humaine zijn geweest. Toch vraag ik me af wat hem precies dreef. Het licht was het niet. Misschien waren het wel de kleuren. Maar wat deed hij ermee? Ik heb er ook geen flauw idee van wat Jespers mij probeert te vertellen of wil tonen. Ik zie geen worsteling met verf of met onderwerpen, met techniek of ideeën. Het lijkt alsof hij alles eens wou aanraken en dat hij zodra hij iets ‘kon’ er zijn interesse voor verloor en wat anders uitprobeerde. […] Matisse, de ronduit geniale Matisse wordt wel eens een décorateur genoemd. Misschien moeten we die term eerder reserveren voor Floris Jespers. Virtuoos maar met te korte beentjes.” & De voorkeur van Jan Braet (Knack, 26 januari 2005) gaat duidelijk naar de werken uit de periode 1924-1931, “met een rijk kleurengamma en een geometriserende vlakverdeling. Gemodelleerd met licht en schaduw, vol spannende lichtcontrasten. […] Eerder dun en voorzichtig geschilderd, met een nadruk op de tekening met een zuivere lijn, messcherp of buigend. Doorgetrokken tot een samengesteld beeld als een bühne met coulissen.” De criticus laat gastcurator Jean F. Buyck aan het woord: “’Invloed? In de wetenschap aanvaardt men dat niet meer. Invloed bestaat niet’.Hij baalt omdat Floris Jespers van Van Ostaijen tot heden door de kritiek om de oren geslagen is met de ‘invloed van deze en gene’. Daarom gaat Buyck nu een boekje schrijven met als eerste stelling: ‘Floris Jespers was de oorspronkelijkste van zijn generatie’. Ook Willy van den Bussche vindt dat de door Van Ostaijen gelanceerde term Nachempfinder (letterlijk: navoeler) nu eindelijk eens in positieve zin geduid mag worden. De tentoonstelling in Oostende is hun allerbeste argument: zonneklaar blijkt dat het oeuvre van Floris Jespers een perfecte spiegel van het leven in zijn tijd en van de kunst van zijn tijd voorstelt. Als hij elementen van
6
Wouters, Modigliani, Matisse, Picasso, Chagall, Campendonck, Permeke, Gust de Smet of ten slotte Pollock,opneemt, dan doet hij dat nooit tersluiks maar openlijk, met de bedoeling om er zijn eigen ‘repliek’ (Buyck) op te geven.” Na even het terrein van de roddels betreden te hebben, citeert Braet nogmaals Buyck: “De geschiedenis van de avant-garde is ook geschreven vanuit de anekdotiek. Het is hallucinant als je die berg literatuur daarover ziet.” Mooi onderwerp. Braet noteert in zijn artikel twee anekdotische uitspraken van conservator Van den Bussche. De eerste betreft de achterglasschilderingen of églomisés: “Puur schildertechnisch, een krachttoer. Hij maakte die met zijn linkerhand, omdat hij zo beter aan de achterkant van de glasplaat kon, zegt Van den Bussche. Hij was er de uitvinder niet van.” Jespers was gewoon linkshandig en Picasso was echt niet de uitvinder van de olieverf. Hier volgt dan de tweede uitspraak: “Van den Bussche herinnert aan een voorval waarbij Jespers, net even terug uit Congo, een grote tentoonstelling van zijn werk in het Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen wou afdwingen. Toen de conservator niet onmiddellijk toehapte, dreigde hij ermee om al zijn werken in de Schelde te gooien.” Ook onjuiste anekdotes (het is bekend, on ne prête qu’aux riches) hebben veelal een grond van waarheid. In dit geval de tekst van een telegram van Jespers aan burgemeester Lode Craeybeckx, met het dringende verzoek de beschikking te krijgen over een stadseigendom om zijn Kongolese productie te bergen, “of moet ik ze in de Schelde gooien”… & Eric Rinckhout heeft nogal wat kritiek over de zijns inziens gebrekkige organisatie van de tentoonstelling. Erger nog is het gesteld met de (dure) catalogus, volledig in kleur. Helaas, zou je haast zeggen. De kwaliteit van de reproducties is immers ondermaats, wat je van Snoeck-Ducaju echt niet verwacht. ■ (wordt vervolgd) & Op voorstel van meerdere abonnees organiseert het CDR een geleid bezoek aan de retrospectieve Floris Jespers in het Museum voor moderne kunst te Oostende. Dit bezoek zou in principe plaatsvinden op zaterdag 5 of 12 maart. Vertrek per bus aan het station van Berchem. Wie in principe belangstelling heeft wordt vriendelijk verzocht zich nu schriftelijk of per e-mail te melden, met opgave van het aantal personen. ■
Misdaad loont Medio 2004 verscheen de derde editie, aanzienlijk vermeerderd met misdaadtoneel, van Daar is de de ste dader, de Vlaamse krimi-bibliografie (XIX en XX eeuw) van Danny de Laet (zie Mededelingen nr.
7
34, 24 oktober 2004). Dat was meteen de laatste editie. Een nieuwe komt er niet. Wel zal jaarlijks een updating verschijnen. Zopas verscheen Updating I. “Is 2004 het scharnierjaar voor Vlaamse misdaadfictie? Nog nooit verschenen er zoveel Vlaamse misdaadromans, nog nooit werden zovele televisiereeksen op de kijker losgelaten. Wie graag Vlaamse auteurs en series volgt, koopt zich arm aan (te dure en lelijke) boeken en DVD’s. Maar misschien is dit wel het keerpunt. Misschien gaat het nu bergaf en is het gedaan met de overvloed en de overdaad. Of misschien ook niet en wordt het nog erger…” Bibliograaf De Laet telde vorig jaar 31 Vlaamse misdaadromans of bundels, waaronder een tiental debuten. Daarmee wordt het vorig record (25 titels in 2001) verpulverd. Met Manteau op kop (tien titels) waren drie uitgevers goed voor meer dan 60 % van de productie (Houtekiet: vijf titels) en Davidsfonds: 4 titels). Van het tiental debutanten is er slechts eentje dat echt op waardering van De Laet kan bogen: Mieke de Loof (Duivels Offer, The House of Books), Hercule Poirotprijs 2004. Freddy Michiels (Het Hollywood complot, Houtekiet) kan helemaal geen genade in zijn ogen vinden. Wie de plastische epitheta die De Laet voor hem (en voor Roger Schoemans en Jos Pierreux) over heeft wil savoureren, leest maar Updating I. Toch is De Laet bereid de debutanten krediet te geven – behalve dan Michiels. Eigenlijk was 2004 geen goed jaar. Er was veel maar “dat compenseert niet het duidelijk gebrek aan kwaliteit, originaliteit en persoonlijkheid”. In 2004 geen John Vermeulen, geen Bob Mendes, geen Patrick Conrad, geen Piet Teigeler. De Laet betreurt het impliciet dat er slechts één bundel kortverhalen verscheen, nl. Spannende verhalen van Bob Mendes (Manteau), “één van de beste aanbiedingen van het jaar, met veel variatie, originaliteit en schwung geschreven”. Hij drukt zijn bewondering uit voor Aster Berkhof, “deze bijna 85-jarige veteraan [die] nog steeds op de bres staat”. Berkhof debuteerde in 1944, zestig jaar geleden, maar geen haan die er naar kraait: “Nee, geen huldiging, geen eerbetoon, geen speciale editie, kortom niks bijzonders. Het spreekt boekdelen (c’est le cas de le dire) over de mentaliteit van de Vlaamse uitgever […]. Uit ste de kranten verneem ik dat uitgever Houtekiet auteur Geeraerts voor zijn 75 verjaardag extra in de bloemetjes en de belangstelling wil zetten met een speciale editie van zijn beste misdaadromans. Alors, deux poids deux mesures? Houtekiet, dat is toch toevallig ook de uitgever van Berkhof ? Die wordt dan ook maar 85, schrijft al zestig jaar misdaadromans maar is een speciale hulde niet waard. Houtekiet is een ellendeling.” “De uitgevers moeten het grondig ontgelden in het hoofdstukje “Alle uitgevers zijn lafaards”: Is het heus zo moeilijk om eens te zorgen – ver van de begane paden – voor een degelijke presentatie van een boek […]? Beseffen uitgevers dan zelf niet hoe lelijk hun boeken zijn en hoe weinig uitstraling die nu eens afgrijselijke dan weer banale covers hebben?” Ook Manteau, House of Books en BMP worden verbaal aangepakt door een kennelijk verbolgen De Laet, die ook niet te spreken is over Het vierkant van de wraak, het eerste album van Aspe, getekend door Patrick van Noppen. Het beeldverhaal is in Vlaanderen al lang niet meer wat het ooit geweest is. Misdaadverhalen kwamen vroeger overvloedig aan bod in strips van Vandersteen, Sleen, De Moor, Clément, Buth, Pom en vele anderen. Daar blijft helemaal niets van over en wat dit jaar een lichtpuntje had moeten zijn, was niets anders dan een snel uitgedoofd vonkje toen De Standaard met veel poeha aankondigde dat de romans van Aspe nu ook in stripalbums zouden verschijnen. […] Wie dit koopt wil bedrogen zijn. Slecht getekend en helemaal niet spannend noch leuk om te volgen. De melkkoe Aspe op z’n smalst. Doe zo voort jongens, dan kan er nog gelachen worden in het Vlaamse medialand…” Jos van Cann, auteur van de monumentale Moordgids (zie Mededelingen nr. 33, 12 oktober 2004) krijgt lof toegezwaaid, maar ook terechte kritiek: het is inderdaad onvergeeflijk dat een klassieker als Stanislas-André Steeman (die trouwens een revival kent) in dit encyclopedisch werk ontbreekt. De Laet nam ook de televisie-reeksen scherp onder de loep: Zone Stad (“echt beneden peil”), Aspe (“redelijk aangenaam om te volgen”), Rupel (“een saaie reeks”), Flikken, (“leek na vijf seizoenen zo goed als leeggemolken maar wist zich anno 2004 schitterend te herstellen”), Witse (“een schot in de roos”) en De zaak Altzheimer (“helemaal een schot in de roos”). Wie erop uit is het achterste van de tong te zien van een blijkbaar gedreven Danny de Laet, bestelt maar meteen Uptdating I. Niet te lang wachten: die publicaties met uiterst beperkte oplage worden nog sneller dan je denkt bibliofiele rariteiten. ■ ▲Op 12 februari verschijnt Copycat, het zevende misdaadboek van Deflo. Ook in oktober verschijnt een nieuwe Deflo: Weerloos, de eerste van een serie thrillers rond Cel 5, een speurdersteam dat dossiers van verdwenen kinderen heropent. Deflo is niet echt een thrillerlezer:
8
“Van een cliffhanger op elke pagina, zoals in De Da Vinci Code, word ik mottig. Aan typische whodunits à la Agatha Christie heb ik een hekel.” Dirk Martens stelt vast dat Deflo in Vlaanderen “een discreet groot succes kent”. “Zo kun je het noemen. 20.000 exemplaren per boek, met een groeimarge van drie-, vierduizend boeken per jaar. Wat betekent dat nieuwe lezers ook m’n oude boeken kopen, en dat is het waardevolste. Blitz-succes moet ik niet hebben. Ik wil kwaliteit leveren. […] Mijn lezer kent soms op pagina 40 al de dader maar pas dan wordt het spannend. Dat de resterende bladzijden blijven boeien is een stukje van mijn succesprocédé. […] Nu is er ook een rush op de winkel voor een nieuw boek van me, omdat de mensen weten dat het goed is.” Interviewer Dirk Martens typeert Deflo als “onze meest bescheiden misdaadauteur”. (Het Nieuwsblad Online, 23 januari). Dit voorjaar verschijnt ook nieuw werk van Pieter Aspe, Benny Baudewyns (Diamanten Kogel 2002), Bavo Dhooge, Stan Lauryssens, Jos Pierreux en Jonathan Sonnst. ■ ▲Bob Mendes ondertekende een contract met de prestigieuze uitgeverij Mlada Fronta voor de uitgave in het Tsjechisch van De smaak van vrijheid (1999). “Emotioneel ben ik het sterkst met dit boek verbonden, wegens de autobiografische richtlijnen”, aldus Mendes. De smaak van vrijheid gaat over de liefde tussen een vijftienjarige gevangene van een concentratiekamp en een tien jaar oudere boerin die hem helpt bij zijn ontsnapping. Het boek werd destijds aan pers en publiek voorgesteld door Lydia Chagoll en Rinus Ferdinandusse. ■ ▲“Is de nieuwste roman van Stefan Hertmans nu een echte thriller of een parodie op het genre, vroegen vele dagbladcritici zich in hun meestal tamelijk negatieve recensies af”, aldus Koen van Baelen. “Mij lijkt die vraag niet erg relevant: Harder dan sneeuw is vooral een boek over de conditie van de hedendaagse mens in een alsmaar dreigender en onbegrijpelijker wordende wereld. De inderdaad aanwezige thrillerelementen – die in vele opzichten aan de films van David Lynch doen denken – worden niet ingezet om een volgens de wetten van het genre opgezet verhaal te vertellen, maar dienen er vooral toe om te laten zien wat er gebeurt als beangstigende ontwikkelingen in de hedendaagse wereld (terreur, godsdienstfanatisme…) ons dagelijkse leven binnen zouden dringen. […] Waar in een rechtgeaard thriller de verwikkelingen naar het einde toe tot een ‘ontknoping’ komen, wordt in dit boek alles alleen maar ingewikkelder en hopelozer. […] In tegenstelling met Hertmans’ eerdere werken – die heel wat minder ‘verwikkelingen’ bevatten – gebeurt hier veel te weinig in de taal. In die zin is Harder dan sneeuw het minst spannende boek dat Hertmans ooit geschreven heeft.” (De Leeswolf, december 2004.) ■ Stefan HERTMANS, Harder dan sneeuw, Amsterdam, Meulenhoff, 283 p., 17,50 €. De leeswolf, een uitgave van het Vlaams bibliografisch, documentair en dienstverlenend centrum Vlabin-VBC, Frankrijklei 53-55, bus 4. Abonnement : 72 €.
▲Net als Danny de Laet is Jooris van Hulle niet erg enthousiast over de thriller van Paul Koeck: “Le petit Belge moet het te nadrukkelijk van geforceerde situaties hebben om echt te overtuigen.” (De leeswolf, december 2004). ■ Paul KOECK, Le petit Belge, Amsterdam, Cargo, 285 p., 18,50 €.
Citaat I “Ik hou het bij Peter Sloterdijk die ooit opmerkte dat je in de hedendaagse literatuur overal inkijk krijgt maar nergens inzicht. […] De wereld is niet gemaakt om er als schrijver bekend in te worden. Een schrijver moet niet op zoek gaan naar zijn lezer maar de lezer, omgekeerd, naar zijn schrijver. Ik heb als lezer vroeger Montaigne ontdekt terwijl Montaigne toch nooit iets heeft geschreven met de bedoeling dat ik het ooit zou lezen. Als schrijver moet je
9
rond
je
dertigste
stoppen
met
aan
het
nageslacht
of
de
onsterfelijkheid te denken. Anders ben je een tweederangsauteur. […] Ik vraag de laatste jaren trouwens geen subsidie meer aan. Dat invullen van al die paperassen staat haaks op de manier waarop ik wil
schrijven.
Ik
kan
toch
moeilijk
nu
al
zeggen
welk
boek
ik
volgend jaar ga maken? Ik zou het begot niet weten.” ALSTEIN (Knack, 26 januari 2005)
Citaat II “Oud-premier Mark Eyskens geldt in België als een staatsman. Dat is natuurlijk alleen maar mogelijk omdat België een apenland is. Als men naar de troep kijkt die het overheidsapparaat vandaag is, kan men
niet
lieden
beweren
werden
dat
wij
geleid.
de
voorbije
Indien
men
decennia
bovendien
de
door
verstandige
nieuwe
generatie
politici bezig ziet, de Pieterjes de Crem, de Bartjes Somers en de ‘vernieuwers’ allerhande in alle partijen, dan belooft dat al even weinig goeds voor de toekomst. Het ware beter dat het volk zijn lot in eigen handen nam en dat we allemaal staatsman of –vrouw werden. Dat kan: in een systeem van directe democratie, waarbij we zelf via referenda
en
volksinitiatieven
op
gemeentelijk,
gewestelijk
en
nationaal vlak, rechtstreeks over ons lot beslissen. Zo’n systeem vormt uiteraard een bedreiging voor de politieke kaste. Vandaar dat burggraaf Eyskens vorige week in Knack de referenda die sommige van onze buurlanden gaan houden over de Europese grondwet, afdeed
als
‘demagogische’
en
‘lichtzinnige’
initiatieven,
zelfs
regelrechte ‘dwaasheid’. In België is men volgens Eyskens veel verstandiger. Daar heeft men over de herziening van de grondwet nooit een referendum gehouden, ook
al
waren
die
bijzonder
ingrijpend.
Men
moet,
zo
luidt
het
argument van onze wijze christen-‘democraat’, de mensen niet naar hun mening vragen over een ‘grondwet die niemand gelezen heeft en die ook onleesbaar is’. De bevoegdheid om dergelijke onleesbare teksten op hun waarde te beoordelen,
komt
volgens
de
‘democraten’
die
ons
besturen,
uitsluitend toe aan de regenten in het kabinet en hoogstens aan de volksvertegenwoordigers. onleesbare te begrijpen.
Alleen
zij
zijn
bekwaam
genoeg
om
het
10
Het lef waarmee Eyskens dergelijke zaken in een nieuwsmagazine zoals Knack durft verkondigen, wekt verbazing. De bekentenis dat men ons, zowel op Belgisch als Europees vlak, bewust opzadelt met bewust onleesbare grondwetten is hemeltergend. Een grondwet is geen vodje papier; de grondwet is een charter dat het
volk
tegen
staatswillekeur
beschermt.
Nochtans
ontzeggen
politici aan het volk elke zeggenschap over dit document, enerzijds door er een onleesbare brij van te maken, anderzijds door de burgers te verhinderen er hun mening over te uiten. Indien de Europese grondwet werkelijk onleesbaar is, zoals de oudpremier beweert, dan moet dit feit alleen al hem ertoe verplichten om zich tegen die grondwet te verzetten. Het tegendeel is echter waar. Paul BELIEN (’t Pallieterke, 26 januari 2005)
Door de leesbril bekeken ▲Het verwijt van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Condoleezza Rice, dat Iran, Noord-Korea, Wit-Rusland, Cuba, Myanmar (Birma) en Zimbabwe “voorposten van de tirannie” zijn, heeft in die landen boze reacties uitgelokt. De regering van Zimbabwe beschimpte Rice als “fasciste”. Cuba reageerde met een oproep aan de VS de schendingen van de mensenrechten in Guantánamo te beëindigen. De Iraanse president Mohammed Chatami stelde dat, indien de VS een aanval op zijn land plannen, Iran zich zal verdedigen. En Wit-Rusland vond het een ideaal tijdstip om de anti-Bushfilm Fahrenheit 9/11 van Michael Moore op de staatstelevisie uit te zenden. ■ ▲Uit een onderzoek van Dr Jean Twenge (San Diego State University) blijkt dat jonge Amerikanen in toenemende mate geloven dat ze hun lot niet in handen hebben. De verantwoordelijkheid voor tegenslagen wordt in de schoenen geschoven van de ouders, de school, de regering of is gewoon het gevolg van pech. De groei van de slachtoffermentaliteit gaat gepaard met hulpeloosheid, negativisme, stijgend cynisme, egocentrisch gedrag en vervreemding. Dit heeft verregaande maatschappelijke gevolgen en leidt tot depressies, toenemende misdadigheid, lagere academische prestaties. Dr Twenge, die eerder ook onderzoek deed naar stress en zelfbeeld, spreekt van een “Generation Whatever”. Is het niet frappant dat groots opgezet academisch onderzoek niets anders oplevert dan een aantal inzichten die elke maatschappelijke waarnemer met gezond verstand al lang tot de zijne heeft gemaakt? Er valt trouwens heel wat aan te merken op de gevolgtrekkingen die aan de studie vastgeknoopt worden in conservatieve kringen. Thans zijn een hoger aantal kandidatuurstudenten dan vroeger geneigd akkoord te gaan met beweringen als “de wereld wordt geregeerd door de weinige machthebbers, en de kleine man kan daar weinig aan doen”; een kleiner aantal kan zich vinden in de bewering dat “de doorsnee burger invloed kan uitoefenen op regeringsbeslissigen”. Getuigt dat van negativisme of van inzicht…? & Egocentrisch gedrag en slachtoffermentaliteit kan je overal vaststellen: van de onwil een plaats af te staan in het openbaar vervoer tot de weigering te gaan stemmen (uit gemakzucht of uit overtuiging), maar ook in het gedrag van mensen in schulden die de banken blameren omdat ze teveel leningen toestonden of bij de zwaarlijvige medemens die de reklame voor fastfood verantwoordelijk stelt. Socioloog Frank Furedi (Kent University) brengt de verandering van attitude waar prof. Twenge het over heeft, in verband met de maatschappelijke fascinatie door alles wat met therapie te maken heeft en met het geloof dat iemands problemen in de kinderjaren wortelen. “It was reflected in the medicalisation of human behaviour and the growth of the therapy culture. [...] If you want to look after
11
your elderly parents, it's called compulsive helping. If you enjoy close passionate relationships, it's called relationship addiction. If you are in a close relationship, it's called co-dependence.” (The Telegraph, 21 januari.) & Egocentrisch gedrag en slachtoffermentaliteit staan ook centraal in de gemediatiseerde rechtsbedeling. De vermoorden zijn niet langer slachtoffers, wel de nabestaanden die zich in het middelpunt van de belangstelling werken (en soms ook vermeien). Het hele gerechtelijk theater staat niet langer in dienst van de gerechtigheid, maar van hun persoonlijk rouwproces. ■ ▲En, ja hoor, dikkerds klagen McDonald’s aan, meldt het Algemeen Dagblad (27 januari). De hamburgergigant zal zich voor de rechtbank moeten verantwoorden tijdens een proces dat twee zwaarlijvige tieners in New York hebben aangespannen. Jazlyn Bradley (19) uit Brooklyn, die 135 kilo weegt, en de 14-jarige Ashley Pelman uit de Bronx, die 120 kilo weegt, hebben ruim tien jaar lang drie tot vijf keer per week bij McDonald's gegeten. Zij beschuldigen het bedrijf ervan dat het jarenlang bewust informatie achterhield over de gezondheidsrisico's van Chicken McNuggets, Big Macs en andere snelle happen. De tieners eisen een schadevergoeding van miljarden dollars. ■ ▲De omgekeerde wereld: “Begin schooldag wordt aangepast aan vervoer leerlingen” – zo luidt de titel over vijf kolommen op de eerste pagina van De Morgen van 25 januari 2005 (wereldnieuws, inderdaad). Op diezelfde eerste pagina, op twee kolommen: “De Grote Kongo Expo: mythes doorprikken of revisionisme?”. Het stuk gaat over de Kongo-tentoonstelling die op 4 februari in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika van start gaat. “Worden er […] mythes doorprikt of is er sprake van revisionistische geschiedschrijving die het besmeurde blazoen van België en het vorstenhuis moet oppoetsen?” De redacteur heeft kennelijk last met het begrip “revisionisme”. Hopelijk wordt er wel aan revisionisme gedaan, d.i. precies aan het herzien en doorprikken van de gangbare visie, Verder vernemen we dat De Morgen op zaterdag 29 de tentoonstelling centraal zal stellen in een speciale Bis Weekend. Waarna de redacteur in alle bescheidenheid concludeert: “Daarna kan de polemiek losbarsten”. Wanneer de deskundigen van de kwaliteitskrant gesproken hebben, mag de polemiek van start gaan. De krant genereert het nieuws. Op pagina 6 lees je: “Toekomstige chauffeurs meten leren zich zonder auto te bewegen”. Leren behoorlijk rijden helpt ook. Nog zo’n treffende titel: “Anachronisme buiten de tijd” (pagina 21). De omgekeerde wereld, inderdaad. ■ ▲Manu van der Aa bereidt een biografie voor van Alice Nahon. In Zuurvrij, het voortreffelijk uitgegeven tijdschrift van het Archief & Museum voor het Vlaams Cultuurleven (modieus herdoopt “Letterenhuis”), onthult hij al ’t een en ’t ander over haar (bewogen) sentimenteel leven. Marc Somers publiceert uittreksels van enkele nieuw opgedoken brieven van Paul van Ostaijen en Oscar Jespers die aanvullende informatie verschaffen over de publicatie van Bezette stad. De productiefste (maar de totaal vergeten) Antwerpse dichter van de XIX eeuw is Andreas de Weerdt. Het treffend portret dat Jan Lampo van hem schetst wordt geïllustreerd met twee typische foto’s uit de tijd (ca 1855): “martiaal en vol zelfvertrouwen in zijn uniform van douanier” poseert de volksdichter voor de verbaasde lezer. French en andere Cancan van Gaston Burssens staat centraal in het essay van Matthijs de Ridder, die de uitgave voorbereidt van diens verzamelde gedichten. Als gastschrijver fungeert Walter van de Broeck. Michel Seuphor treft het kennelijk niet in Zuurvrij. In de vorige aflevering was het artikel van Lies Wilmots ontsierd door enkele schoonheidsfoutjes (zie Mededelingen, nr. 28, 19 juli 2004, pp. 10-11), zo ook nu de overigens goed gedocumenteerde en boeiende bijdrage van Isabelle van Ongeval over Seuphor en Luigi Russolo. Het was niet Mondrian die Seuphor “midden jaren twintig” in contact bracht met de Italiaanse futuristen. Jozef Peeters, de man die Seuphor in de moderne kunst inwijdde, was al in briefwisseling met Marinetti wanneer hij met Pelagie en Fernant Berckelaers tijdens de kerstvakantie van 1922 naar Berlijn vertrok. Na een lezing van Marinetti in de Casa Futurista aan de Kurfürstendamm, de “ambassade” van de futuristen in Berlijn gerund door Ruggierio Vasari, had Seuphor een vinnige discussie met de krachtpatserige en hyperkinetische paus van het futurisme. Dit is voldoende gedocumenteerd in de (uitgebreide) literatuur over Seuphor. ■ Zuurvrij. Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, nummer 7, december 2004, 110 blz., ill. Zuurvrij verschijnt in juni en december. Abonnement voor 4 nummers (jaargang 2005 én 2006): 14 €, te storten op rek. 733-0083131-32 van Financieel Beheer, Promotie AMVC, Grote Markt 1, 2000 Antwerpen.
12
▲Elke dag plegen 159 mensen in de Europese Unie zelfmoord. Zo'n 58.000 per jaar. Dat zijn er méér dan er omkomen in het verkeer (139 per dag) en worden vermoord (15) bij elkaar. (NRC-Handelsblad, 29 januari) ■ ▲De Da Vinci Code van Dan Brown werd vorig jaar het meest verkocht. Het boek ging in 2004 in totaal 412.330 keer over de toonbank. Dat blijkt uit cijfers van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, CPNB. ■ “ ‘Hier staat er een die lullen kan ‘”. Dixit het lyrische ik, de dichter die in de nieuwe bundel van Luuk Gruwez de hoofdrol speelt. Ik voel niet de aandrift hem tegen te spreken. Na de lectuur van Allemansgek vind ik de uitspraak overigens moeiteloos toepasbaar op Luuk Gruwez zelf. Ergerlijk is dat hij van zovelen, niet het minst van critici, màg lullen, en dan nog wel vanop een piëdestal.” Anneleen de Coux is niet mals voor de gedichten van die “ijverigste leerling” van de school van Herman de Coninck, verzen die geschreven lijken “voor mensen die ’s avonds thuiskomen na hun werk en moe zijn. Te moe voor (nog meer) zwaar denk- en opzoekingswerk, maar toch op zoek naar verstrooiing-met-een-‘meerwaarde’. En waarom zouden ze die niet zoeken in de poëzie? Er is toch niets op tv.” Je krijgt zelden de gelegenheid een dergelijk venijnig artikel te lezen. Het is geleden van het artikel van Matthijs Bakker over Kristien Hemmerechts (‘De vertaler als butler’) in Filter dat iemand zo deskundig en stijlvol afgeschoten werd. ■ De leeswolf, een uitgave van het Vlaams bibliografisch, documentair en dienstverlenend centrum Vlabin-VBC, Frankrijklei 53-55, bus 4. Abonnement : 72 €. Filter. Tijdschrift over vertaler, Nijmegen, Uitgeverij Vantilt.
▲Meerdere abonnees wijzen erop dat “Stadsplant”, de eerste bijdrage van Ramsey Nasr als Anwerpens nieuwe stadsdichter (De Standaard LETTEREN, 27 januari), enige gelijkenis vertoont met een retorische performance die Renaud in 2003 en 2004 ten beste gaf in het kader van ZuiderZinnen. Renaud zelf werd overstelpt door gsm berichten. Het gaat meer bepaald om volgende verzen: “in de jodenstraat vind ik mijn weg sinds lang zonder problemen ik ken de van campenhoutstraat en de kneuterlei, de weerstandlaan en de zwijgerstraat en de pesthofstraat en de galgenstraat en de janssensstraat en de goedendagstraat en de leguit en de goede hoopstraat en de wouwstraat en de onafhankelijkheidslaan en de overwinningstraat en de vrijheidstraat en et cetera” Ja, mensen moeten leren lezen. Het parallellisme is immers bijzonder oppervlakkig. Nasr beperkt zich tot een seriële opsomming, terwijl Renaud een episch en hilarisch gevecht oproept tussen de Antwerpse straten. De tekst van Renaud is bovendien ongepubliceerd (en terecht, zo’n tekst moet het immers uitsluitend hebben van de retorische, orale ontvouwing). Bovendien is bij Nasr de aanwending van straatnamen als impliciet verhalend elementen erg marginaal, terwijl het bij Renaud de kern zelf vormt van het gedicht. Je moet niet katholieker zijn dan de paus. Is het zo verbazend dat twee schrijvers die een tekst over Antwerpen brengen inspiratie putten in vaak plastische straatnamen? Bovendien komt het erop aan wat je met die straatnamen doet. Op dat vlak hebben beide gedichten niets met elkaar te maken. De jongste opvoering van Renauds performance vond plaats op 1 december 2004. Ceterum censeo: Nasr is ongetwijfeld een beklemmender dichter dan zijn voorganger Tom Lanoye. We gaan erop vooruit. ■ ▲De jongste aflevering van Archipel wordt door Alain Germoz opgedragen aan de nagedachtenis van zijn vriend Frans Buyens, “l’indomptable”, “l’incontournable pionnier de certains programmes de télévision comme d’un certain genre de films documentaires, ces derniers ayant été accueillis avec succès à de nombreux festivals internationaux”. Germoz roept het Antwerpen van eind de jaren veertig, begin de jaren vijftig op, toen Frans Buyens de drijvende kracht was achter ‘Pompéi’, cultureel centrum avant la lettre, waar hij Vercors uitnodigde, schrijver van Le silence de la mer, het boek waarover Jan van Oostende het onlangs in deze Mededelingen had. Van Bruno Kartheuser, uitgever van het literair tijdschrift Kraugarten en animator van de gelijknamige uitgeverij, worden drie gedichten opgenomen, waaronder het beklemmende ‘Auditorat: ich schwöre. Nachforschung in der Unheimat’. Boeiende dichters zijn ook Bert Bevers, Casimiro de Brito en Robert Schaus. Zoals bij Archipel de regel is, worden de gedichten in de oorspronkelijke taal en in Franse vertaling gebracht. ■
13 o
Archipel. Cahier international de littérature, n 23, 2005, 141 p. Abonnement (twee nummers): 24,79 €. Los nummer : 15,49 €, te storten op rel. 320 – 0831782 - 77 van Archipel asbl, Jan van Rijswijcklaan 7, bus 2, 2018 Antwerpen.
▲ Met Spatialisme et poésie concrète (Paris, Gallimard, 1968) stelde Pierre Garnier (°1928) zich mee (met Henri Chopin) aan de spits van de internationale avant-garde. In die periode werkte hij mee aan twee Antwerpse tijdschriften, De Tafelronde (Paul de Vree) en Soirées d’Anvers (Paul Neuhuys). In Mededelingen nr. 34 van 26 oktober 2004 werd reeds de aandacht gevestigd op drie nieuwe bundels van die bijzonder veelzijdige maar niet minder rigoureuze dichter. In december 2003 publiceerde hij een nieuwe bundel “spatiale poëzie”, “constellaties”. Zijn nieuwste bundel draagt als titel de naam van het nederige akkerviooltje (in het Westvlaams: passijntje), Viola tricolor, “dieser kleine wildwachsende Gedanke am Rand des Weges”. De farmacognosie leert dat het afkooksel of aftreksel van de viola tricolor arvensis in water of melk gebruikt wordt tegen de huidziekten (E. Paque, SJ). De viola tricolor (variabilis), driekleurig viooltje (fleur de la trinité, Stiefmütterchen, Heartease), werd vooral gebruikt als medicatie tegen de koorts en de krampen van heel jonge kinderen, zo leert Dodoens. De titel is goed gekozen. De dichter reist immers verder naar zijn prille jeugd, roept de koortsaanvallen van de geschiedenis op die zijn intellectueel leven mede bepaalden (het fascisme, het communisme, de teloorgang van het landelijke leven die de ecologische catastrofe aankondigt) en het daaruit voortvloeiende voortdurend vervellen. le poète est mort de poème en poème les poèmes sont de petite tombes la mort commence vers les vingt ans il est en lambeaux il ne se souvient plus “En ce monde d’échos et de reflets les nombres et les noms se répondent” – dat is zowat het thema van Le Jardin Japonais du Poète Yu, dat zich aandient als een semiologische meditatie over getallen, cijfers, waarden, chiffres en signaturen. « Les chiffres sont si loin de l’image poétique qu’ils semblent exclus de la poésie – cependant les chiffres sont écrits comme les interstices, les scintillements et quand on les rapproche et qu’on les oriente, ils forment une image poétique : c’est avec évidence le cas du zéro, du un et du deux, il en va de même de tous les chiffres : sous l’éclairage des mots, ils donnent des images. » Over Pierre en Ilse Garnier verscheen zopas een voortreffelijke studie door Dr. Gaby Gappmayr, waarover meer in een volgende aflevering. ■ Pierre GARNIER, Viola tricolor. Poèmes/ Gedichte, Rimbach, Éditions En Forêt/ Verlag Im Wald, 2004, 167 p., ISBN 3-929208-66-0. Pierre GARNIER, Le Jardin Japonais du Poète Yu. Tome 2, Madrid, Ediciones del Hebreo Errante, 2004. Publicación de la Asociación Mitosemiótica. Design by Michael Yevzlin. English by Milagrosa Romero Samper. Gaby GAPPMAYR, Sprache und Raum. Die Poésie Spatiale von Pierre und Ilse Garnier, Bielefeld, Aisthesis Verlag, 2004, 371 S., Ln., ill., 24,50 €. ISBN 3-89528-444-0.
▲Stadsgedichten van Tom Lanoye verschijnt in april bij Manteau. Gebonden, geïllustreerd, 96 blz., circa 20 €. De uitgever belooft “veel spektakel bij de verschijning”. ■
Badderen. Al jaren lang vraag ik me af wat ik zou doen zonder bad of douche. Een oude, wijze man, die ik toevallig tegenkwam, vertelde me dat er vroeger in de koekenstad badinstellingen waren. Eenmaal wakker geschrokken uit dit nostalgische moment ben ik op zoek gegaan. Ik was aangenaam verrast toen ik tot de ontdekking kwam dat ze nog steeds bestaan. De tandeloze kassierster lispelde me toe ”50 cent voor een douche en 75 cent voor een bad”.
14
Na even te hebben nagedacht over mijn financiële toestand besloot ik te kiezen voor een bad. Net toen ik één van de cabines wou binnenstappen, waar het schijfje groen gekleurd was, kwam er iemand op me toe lopen. Deze veertiger, die zijn loodgieter al geruime tijd in gebreke had gesteld, vroeg me of hij gebruik kon maken van mijn luizenshampoo. Naar waarheid antwoordde ik dat ik geen flauw idee had welke werking zeven kruiden hebben op ongedierte. Met een vragende blik slenterde hij naar een andere bezoeker. In het iets te koude water heb ik toch in alle rust gebadderd. Hieronimus
Bibliografisch ▲David STEVENSON, 1914-1918 The History of the First World War, Allen Lane The Penguin Press, 729 p., 25 £. ■ ▲Dieter LESAGE, Vertoog over verzet, Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 2004, 364 p., 21,50 €. ■ ▲Na twee delen van Meister Eckhart, De traktaten en Preken, heeft C.O. Jellema nog een derde deel met mystieke teksten vertaald, Het boek van de waarheid van Heinrich Seuse tezamen met een elftal Preken van Johannes Tauler. Een verhelderende toelichting op leven en werk van de drie Rijnlandse mystici door Maarten Hoenen, en een nawoord over C.O. Jellema door Gerben Wynia ronden dit imponerende en invloedrijke vertaalproject van de betreurde dichter Jellema af. ■ Heinrich SEUSE, Het boek van de waarheid & Johannes TAULER, Preken, Groningen, Historische Uitgeverij, 2004, 256 blz., gebonden, 25,95 €. ISBN 90 6554 494 1. ▲Naast het schone bestaat er een tweede esthetische categorie, nl. het sublieme. Maar omdat het gaat om dingen die ons niet werkelijk bedreigen, en ons enkel aan een mogelijk gevaar herinneren, beleven wij aan deze angst een intens genot, dat iets geheel anders is dan de aangename beleving van het schone. ■ Edmund BURKE, Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone, Groningen, Historische Uitgeverij, 2004, 252 blz., gebonden, 24,95 €. ISBN 90 6554 192 6. ▲Gregor SCHRÖER, « L’art est mort. Viva DADA! » Avantgarde, Anti-Kunst und Tradition der Bilderstürme, Bielenfeld, Aisthesis Verlag, 2005, 261 S., kart/, 29,80 €. ISBN 3 – 89528 – 484 – X. ■ ▲Kirsten OKUN, Unbegrenzte Möglichkeiten. Brinkmann – Burroughs – Kerouac, Bielefeld, Aisthesis Verlag, 2005, 327 S., kart., 42,80 €. ISBN 3-89528-460-2. ■ ▲Victor BOCKRIS, Leven en dood van Andy Warhol, Amsterdam, Veen Bosch en Keuning, 2004, 699 p., ill., 22,95 €. ■ ▲Sylvia KAHAN, Music’s Modern Muse. A Life of Winnaretta Singer, Princesse de Polignac, University of Rochester Press, 576 p., 49,95 $. ■ ▲Amélie NOTHOMB, Met angst en beven, Antwerpen, Manteau, 2005, 136 blz., pocket, 2,50 €. ISBN 90 7668 2313. ■
15
▲Amélie NOTHOMB, De hongerheldin, Antwerpen, Manteau, 2005, 224 blz., gebonden met stofomslag, 16,95 €. ISBN 90 7668 2305. ■
Agenda ▲ Van 4 februari tot 12 maart exposeert goldiechiari bij M3, onder het thema “bu colics”. goldiechiari zijn Eleonora Chiari (Rome, 1971) en Sara Goldschmied (Arzignano, 1974). Ze werken sinds 1997 samen, en maken gebruik van verschillende media zoals video, fotografie en installatie. Wat de twee kunstenaars bezighoudt is het onderstrepen en het bewustmaken van de relatie tussen het natuurlijke en het kunstmatige, tussen industrie en landschap. Door een ander licht te werpen op onaangename dingen zoals vuilniszakken, verlaten en vervallen monumenten, schuilplaatsen gemaakt uit amianthus, radio antennes en een vervuild leefmilieu, veranderen zij onze waarneming van elementen uit het dagelijks leven, door het idee van “de natuur” als een pure, geïdealiseerde en geruststellende entiteit te deconstrueren en te vernietigen. Alle foto’s en beelden in de tentoonstelling verwijzen op een of andere manier naar het impressionisme, dat de twee kunstenaars kozen zowel wegens de bekendheid als de herkenbaarheid, evenals voor zijn culturele implicaties als voornaamste visuele expressie van waarden als positivisme, vooruitgang, vertrouwen in de wetenschappen en rationaliteit. MUDIMAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. De tentoonstelling is open van woensdag t/m zaterdag, van 14 tot 18 uur. Mudima, fondazione per l’arte contemporaneo opende na Milaan (Mudima1) en Berlijn (Mudima2), een galerie te Antwerpen (Mudima3). Meer info op www.mudima.net ■
▲Op 12 februari treedt Lucienne Stassaert (”een van de grote dames van de Vlaamse poëzie”) op in Oostende, in het kader van het evenement Liefde tussen de lijnen. Ze treedt tweemaal op: om 16 en om 17 uur. Elke voordacht duurt ongeveer 30 minuten. De Hofkamers, IJzerstraat 5, 8400 Oostende. Peter Holvoet-Hanssen (“een nar van de taal”) treedt dezelfde dag op om 17 en 18 u in Celtic Ireland, Langestraat 67, 8400 Oostende. ■ ▲Weltmeister, - zo luidt de titel van de expo van Caroline Coolen. Opening op zaterdag 12 februari van 15 ot 20 uur. Innleiding: Dan Holsbeek. Tot 30 april. Frank Hendrickx, Kuringersteenweg 190, 3500 Hasselt. Tel.: 011 23 40 69. Enkel op afspraak. ■ ▲Tot 13 februari 2005: Muller en Muller, Jacques en Jean-Pierre, vader en zoon. International Art Gallery, Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Uitgeverij P geeft de eerste bloemlezing Estse poëzie in het Nederlands uit. De bundel wordt voorgesteld op 16 februari om 20 uur. Een feestelijke avond met dichteres en resident Doris Kareva, de Nobelprijs-kanshebber Jaan Kaplinski, de jazz-zangeres Kadri Hunt, de vertaler Cornelius Hasselblatt en de Vlaamse auteurs Benno Barnard en Stefaan van den Bremt (zo staat te lezen op de uitnodiging en vernemen we dus dat Barnard wel degelijk een Vlaamse auteur is…). Engels, Nederlands en Ests. Tickets: 5 €. Passa Porta, A. Dansaertstraat 46, 1000 Brussel. ■ ▲Donderdag 17 februari, 20 u 30, treedt Piet Brak met eigen poëzie op in Literair Café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen. Toegang gratis. ■
16
▲Vrijdag 18 februari om 19 uur in het Stadhuis te Antwerpen: presentatie van Het epos van het groot ongelijk van Maris Bayar. Sprekers: schepen van Cultuur Philip Heylen en Henri-Floris Jespers. ■ ▲In de reeks Let’s twist again spreken op 22 februari om 12 u 40 Peter HolvoetHanssen en Kurt de Boodt in het Paleis voor Schone Kunsten. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Tickets: 2,50 €. ■ ▲Van
26 februari tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Vernissage op 26 februari, van 16 tot 20 uur. De tentoonstelling wordt om 17 u 30 geopend door Henri-Floris Jespers. U wordt hartelijk uitgenodigd de vernissage bij te wonen. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲De Nederlandse dichters Ramsey Nasr (°1974) en Alfred Schaffer (°1973) spreken op 11 maart 2005 op de Middagen van de Poëzie te Antwerpen. Beiden debuteerden in 2000. De gedoodverfde Antwerpse stadsdichter Nasr, zoon van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader, is behalve auteur ook acteur. In zijn debuut 27 gedichten & Geen lied en ook in zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004) schuwt hij de grote lyrische impulsen niet. Alfred Schaffer, zoon van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder, woont en werkt in Kaapstad, Zuid-Afrika. Na zijn debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad gaat Schaffer in zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002) op zoek naar de grenzen van de verbeelding in sobere, meerduidige en steeds intrigerende verzen. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen om 20 u 30. Tickets: 3 €. ■
▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 15 februari 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Portret van Floris Jespers door H.F. Jespers, 1954. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 42 Woensdag 16 februari 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel Meervoud is allesbehalve een conformistisch, laat staan politiek correct blad. In een bijwijlen onthutsend interview neemt Mark Grammens geen blad voor de mond. Hoofdredacteur Christian Dutoit onderstreept dat wat Grammens poneert “zeker niet de initiële stellingen van Meervoud” zijn. Wel stelt hij vast dat “een aantal intellectuelen die van zichzelf menen te moeten denken dat ze ‘progressief’ zijn geen enkele link meer maken tussen Vlaams en links, en op die manier dit terrein prijsgeven aan ‘rechts’, dat daar electoraal niet van verslechtert. Hun obsessie om het Vlaams Belang te bestrijden heeft elk normaal intellectueel gesprek onmogelijk gemaakt, en vandaag maken we het mee dat die zelfverklaarde ‘progressieven’ geneigd zijn mee te werken aan een Europese grondwet die haaks staat op de democratie, enkele en alleen omdat ze er vooral niet van verdacht willen worden ook maar één programmapunt van die partij te omarmen. Dit is een bijzonder dwaze houding […]. De naar repressie neigende spitstechnologie die ze hanteren maakt hun tegenstanders steeds sterker, en geeft het Vlaams Belang een quasi monopoliepositie van politieke oppositie in Vlaanderen.”
2
Dutoit vindt het terecht bijzonder betreurenswaardig “dat Vlaanderen buiten het VB niet meer over een ernstige oppositie beschikt, op een ogenblik dat steeds meer Vlamingen er rotsvast van overtuigd zijn dat er – na enkele jaren paars – dringend politiek puin moet geruimd worden.” &
Er komt inderdaad geen volksraadpleging over de Europese grondwet. De Kamercommissie Grondwetsherziening heeft vandaag de knoop doorgehakt en de raadpleging verworpen. Aanvankelijk bestond er wel een meerderheid voor het (liberale) voorstel, maar Spirit gaf het initiatief de doodsteek door plots van mening te veranderen en net zo als kartelpartner Sp.a tegen te pleiten. Spirit was naar eigen zeggen bang dat VB de volksraadpleging zou misbruiken. Zo krijgt Mark Grammens gelijk. &
De socialisten waren de hevigste tegenstanders van de volksraadpleging (net zoals ze decennia lang het vrouwenstemrecht tegenhielden). In sp.a-kringen heeft men trouwens andere katten te geselen. Animo, de jongerenafdeling van de sp.a, heeft de afgelopen dagen vijfduizend urinoir-stickers met daarop het gezicht van president George W. Bush verspreid in cafés en jeugdhuizen. De jonge staatslieden in spe vragen om welgemikt op de Bush-afbeelding te plassen. Animo-voorzitter Laurent Winnock is kabinetsmedewerker van vice-premier Johan Vande Lanotte. &
Marita Mathijsen, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam zegt niet-correcte maar niet minder behartigenswaardige dingen die al evenzeer voor Vlaanderen gelden. &
Vijf jaar geleden overleed Albert Sukalski. In Nevada is hij niet vergeten. In Antwerpen blijkt het niet eens mogelijk een spook op zijn graf te zetten. &
In de volgende aflevering wordt ten gronde ingegaan op de controversiële retrospectieve Floris Jespers in het PMMK te Oostende. ■
Necrologisch Jan d’Haese (1922-2005) In het crematorium van Lochristi namen op zaterdag 5 februari een driehonderdtal vrienden, collega’s, familieleden en kennissen uit alle hoeken van Vlaanderen afscheid van de kunst- en theatercriticus Jan d’Haese. Hij zou op 17 maart 83 geworden zijn. In “Le petit rouge” in Brussel, waar ik hem meer dan veertig jaar ontmoette, was Jan gekend als “de leeuw van Vlaanderen”. Dat was een toespeling op zijn alom gekende witte leeuwenmanen, maar ook een impliciete hulde aan de gedreven strijdvaardigheid die in zijn houding en in het gesprek overvloedig en manhaftig tot uitdrukking kwam. “Le petit rouge” bevond zich zowat in het epicentrum van de Brusselse avant-gardetraditie. De leden van de groep Fantasmagie (de schilders Aubin Pasque, Marc. Eemans en André van Wassenhoven, “de archivaris”…) troffen elkaar daar haast dagelijks. De dichter Pol le Roy en de precieuze prozaïst Marcel Lecomte waren er stamgast, net als E.L.T. Mesens en de twee Marcels (Broodthaers en Van
3
Maele). Ook oudgedienden van de “Société du Mystère” kwamen er af en toe iets drinken: René Magritte, Scutenaire, Irène Hamoir. Geen taalbarrière (wat in het toenmalige Brussel eerder ongewoon was),
geen
scheidingslijn
tussen
gewezen
collaborateurs
en
ontgoochelde
communisten.
Kriegsberichter Jan d’Haese en BBC-propagandist Mesens gingen hartelijk met elkaar om. Wellicht dachten ze aan hun gemeenschappelijke vriend Wies Moens… Reeds tijdens zijn atheneumjaren was Jan d’Haese de bevlogen minnaar van kunst en letteren die zijn hartstocht ook daadwerkelijk wist om te zetten in initiatieven allerhande (cfr. “De vagebond-dichter in Mededelingen nr. 31 van 15 september 2004). Tijdens de bezetting werkte hij mee aan Zender Brussel en vertrok als reporter naar het Oostfront, waar hij in februari 1944 zwaar gewond werd. Hij maakte enkele van de zwaarste bombardementen op Berlijn mee. Van op het dak van een Flakbunker bracht hij live verslag uit van wat hij zag en beleefde. Na zijn terugkeer dook hij onder, maar werd ten slotte toch gearresteerd en veroordeeld tot vijftien jaar. In april 1951 kwam hij vervroegd vrij. Kort daarop, na zijn kennismaking met Bruno de Winter, kon hij aan de slag bij ’t Pallieterke, waar hij zich geleidelijk aan meer en meer op kunst en cultuur zou gaan toeleggen. Jan d’Haese verkeerde op vriendschappelijke voet met Felix de Boeck en Michel Seuphor. Hij was immers geboeid door de historische avant-garde, waarover hij in de loop der jaren een indrukwekkende documentatie bijeenbracht. Hij was ook een kenner van het oeuvre van Léon de Smet en Renaat Landuyt. Aan de Vlaamse fantastiek had hij zijn hart verpand. In de loop der jaren bouwde hij meer dan honderd tentoonstellingen op, onder meer de haast legendarisch geworden zomerse shows in de kerk van Vinkem-Beauvoorde. De rondborstige Jan d’Haese kwam altijd op voor zijn mening en nam daarbij geen blad voor de mond. Zijn scherpe pen hanteerde hij beheerst, maar wanneer hij zijn gekende retorische hoogstandjes in het publiek tentoonspreidde, liet hij zich soms door zijn verve meeslepen en verleiden tot ongelukkige of onrechtvaardige (en soms irritante) formuleringen. Jan d’Haese was immers begiftigd met een steeds zeldzamer wordende deugd: het vermogen tot niets ontziende verontwaardiging. Zijn genadeloze en soms hilarische donderpreken tegen Jan Hoet - zijn favoriete whipping-boy - kunnen moeiteloos als klassieke schoolvoorbeelden bestempeld worden. Voor de conceptuele kunst, haar nasleep en naweeën, kon hij geen waardering opbrengen. Hij viseerde daarbij minder de kunstenaars dan wel de uitwassen van het allesoverheersende, eng eenzijdige en reducerende raderwerk van de kunstpromotie en van de internationale kunsthandel die hij verantwoordelijk stelde voor de thans haast onoverbrugbare kloof tussen contemporaine kunst en publiek. Het zou echter van simplisme getuigen Jan d’Haese te herleiden tot een reactionaire criticus. Zijn visie was complexer dan ze op het eerste gezicht kon lijken. Na Guido Gezelle werd de dadaïstische dichter en schilder Kurt Schwitters de grote ontdekking van Seuphors poëtisch leven, schreef D’Haese een achttal jaar geleden. Dat was geen nuchtere vaststelling. Ook hij waardeerde Schwitters. We zagen ooit samen een voortreffelijke enscenering (door Koen de Sutter) van de Ursonate, die hij positief en verhelderend besprak in zijn “rioolkrantje”. Hij was trouwens een gedegen toneelcriticus die op een ervaring van decennia kon bogen – en moeiteloos terugvallen op een feilloos geheugen. In het begin van de jaren zeventig was hij
4
mededirecteur van het Gentse Mimetheater. Uit die tijd dateert zijn vriendschap met de beroemde mime Marcel Marceau. Na meer dan een kwarteeuw bedrijvigheid als criticus kreeg hij plots geen vrijkaarten meer. Hij die jarenlang zijn vaste plaats in de zaal had bezet, kreeg plots geen uitnodigingen van de tot Toneelhuis herdoopte KNS, en in sommige musea kreeg hij geen vrije toegang meer, laat staan een catalogus. Hij schreef immers voor een blad dat niet eens vernoemd mag worden, net zoals je backstage de naam Macbeth niet mag uitspreken. Het was wel geen Schotse tragedie, maar ik vermoed dat het hem meer pijn deed dan hij bereid was toe te geven. De jongste jaren zijn hem niet genadig geweest. Immobiliteit en fysieke pijn waren zijn lot geworden. Hij bleef echter geestelijk beweeglijk, dankzij de toewijding van zijn echtgenote die zijn culturele belangstelling deelde. Met het heengaan van de geestelijk alerte, erudiete en nieuwsgierige Jan d’Haese verlies ik een verre maar vertrouwde, uilenspiegelachtige aanwezigheid. De Mededelingen van het CDR verliezen een abonnee van het eerste uur. Fiene verliest een man uit één stuk, nooit te vergeten. (HFJ)
Biografisch James Joyce Als je werkt aan een omvangrijke biografie, stel je je lectuurkeuze grotendeels in dienst van je onderwerp. Als ik niet aan de biografie van E. du Perron had gewerkt, had ik waarschijnlijk nooit zoveel romans van André Malraux gelezen en waarschijnlijk zou de titel van Claude Farrère’s allang vergeten roman Les civilisés mij onbekend zijn gebleven. Om een goed beeld te krijgen van de ‘held’ van een biografie, moet je niet alleen doorgronden waar hij vandaan komt, wat voor mensen zijn ouders waren, welke relaties hij erop na hield en hoe die zich ontwikkelden, maar vooral ook dien je na te gaan door welke intellectuele impulsen hij is gevormd. Omdat Du Perron een intens lezer was en zelf het nodige heeft geschreven over zijn lectuur en de vormende waarde ervan, is het voor zijn biograaf een uitdaging om zich min of meer dezelfde lectuurachtergrond te verschaffen. Dat wil niet zeggen dat ik letterlijk alles heb gelezen wat Du Perron tot zich heeft genomen, maar toch wel de namen die hij zelf belangrijk vond en soms ook de romans en dichtbundels waar hij een hartgrondige hekel aan had. Deze lectuur heb ik waar zij relevant was verwerkt in mijn biografie, E. du Perron. Het leven van een smalle mens, die in maart zal verschijnen. Een van de boeken die ik vorig jaar heb gelezen is de biografie van James Joyce. Ook deze lectuur stond in dienst van mijn werk aan Du Perron, want het kan heilzaam werken om te zien hoe anderen hun biografie hebben aangepakt. Aangezien er in Nederland altijd wordt gesproken over de grote Angelsaksische biografietraditie, leek het me een goede zaak om een van die grote biografieën te lezen: de ‘classic’ uit 1959 van Richard Ellmann, met de eenvoudige titel James Joyce. Ik heb de ‘new and revised edition’ uit 1982 gelezen. Het is een boek van 887 bladzijden, met noten onder aan de bladzij als er belangrijke additionele informatie wordt verstrekt, en daarnaast 67 bladzijden noten achter in die deels verwijzingen zijn naar bronnen, deels additioneel commentaar. Het boek besluit met een register dat maar liefst 72 bladzijden telt; dit register is zo uitgebreid omdat er bij elke naam in telegramstijl wordt aangegeven hoe deze persoon of dit begrip zich verhield tot Joyce, en op welke pagina’s dat verhaal is terug te vinden.
5
Ik waardeerde met name dat Ellmanns notenapparaat achter in het boek telkens is voorzien van een kopregel die de bladzijden aanduidt in de hoofdtekst waarop de betreffende noten betrekking hebben. In Nederlandse biografieën moet je over het algemeen enorm bladeren om de noten te vinden die horen bij het hoofdstuk dat je aan het lezen bent, want gewoonlijk ontbreekt elke kopregel. Dit tracht men dan te ondervangen met een of meerdere leeslinten, maar als je gegrepen bent door de hoofdtekst, vergeet je dat lint telkens te verleggen. Ik heb daarom mijn uitgever verzocht om in mijn biografie van Du Perron ook bij de noten een kopregel op te nemen: niet de paginacijfers, maar de titel van het betreffende hoofdstuk. Over Engelse biografen wordt vaak gezegd dat ze zulke goede vertellers zijn. Dat is zeker het geval met Ellmann, wiens verhaal echter diepgang krijgt door de intellectuele afstand waarmee het verteld wordt. De biografie van Joyce interesseerde mij mede omdat het verband tussen leven en werk bij Joyce net zo innig en gecompliceerd is als bij Du Perron. Ellmann heeft dit verband telkens nauwkeurig en op ondogmatische wijze aangegeven. Nederlandse biografen zoals Hans Visser (Vestdijkbiografie) en F.L. Bastet (Couperusbiografie) zijn indertijd gekritiseerd om de wijze waarop zij verband legden tussen de fictie van de romans en de werkelijkheid van het leven. Het is dan verfrissend om Ellmann te lezen, die met onaantastbare autoriteit zinnen schrijft als: ‘Farther down the street, at No. 7, lived John Clancy, sub-sheriff of Dublin, who appears under his own name in Finnegans Wake and in a thin disguise in Ulysses as Long John Fanning’ (p. 43). Ellmanns saving grace is natuurlijk zijn zorgvuldige stijl. Over de verhouding tussen fictie en werkelijkheid expliciteert hij: ‘The verisimilitude in Ulysses is so compelling that Joyce has been derided as more mimic than creator, which charge, being untrue, is the greatest praise of all. [...] Even with a roman à clef, which Ulysses largely is, no key quite fits. Art lavishes on one man another’s hair, or voice, or bearing, with shocking disrespect for individual identity’ (p. 363-4). Er staan sowieso in de biografie van deze meesterlijke stilist passages om van te likkebaarden, met fraaie paradoxen en kostelijke oneliners. Bij voorbeeld deze passage: ‘Joyce needed exile as a reproach to others and a justification of himself. His feeling of ostracism from Dublin lacked, as he was well aware, the moral decisiveness of his hero Dante’s exile from Florence, in that he kept the keys to the gate. He was neither bidden to leave nor forbidden to return, and after that first departure he was in fact to go back five times. But, like other revolutionaries, he fattened on opposition and grew thin and pale when treated with indulgence’ (p. 109). Over de betekenis van Joyce’s vrouw Nora schrijft Ellmann: ‘Fortified by his conviction of Nora Barnacle’s love for him, Joyce could afford to be severe with the world.’ Joyce’s relatie met Nora was niettemin allerminst harmonieus en pas toen Joyce’s broer Stanislaus zich ermee ging bemoeien, verbeterde de relatie, maar Ellmann schrijft niet omdat Stanislaus zoals hij zelf dacht zo goed had bemiddeld, maar omdat Joyce en Nora in hem een ‘common target of complaint’ vonden (p. 215). Joyce zag vrouwen over het algemeen niet staan, tenzij ze hem en de uitgave van zijn boeken tot voordeel strekten. Een Amerikaanse uitgeefster die hem jarenlang in het verborgene en vervolgens openlijk had gesteund, liet hij als een baksteen vallen toen zij weigerde tekeningen uit te geven van Joyce’s psychisch instabiele dochter. Geen sympathieke man, die Joyce, wel een groot en geobsedeerd schrijver.
6
Tot slot dit citaat dat voor mij het beeld fixeert van de mens Joyce: ‘While he kept green his memory of old injuries, it was as well that Joyce did not wait for peace of mind. He never possessed it. Instead he moved from crisis to crisis, from exacerbation to exacerbation’ (p. 201). Kees SNOEK
Caleidoscopisch Szukalski (1945-2000) niet vergeten… in Nevada 31 januari werd bekendgemaakt dat de Barrick Gold Corporation een stuk grond van 1.8 acres schonk aan het Goldwell Open Air Museum. De schenking omvat “Red Barn” een gebouw van 675 vierkante meters, gelegen op een stuk grond van 3159 hectaren bij de beeldhouwsite in de spookstad Rhyolite, Nevada. Het museum heeft plannen ontwikkeld om in de komende twee jaar de accommodatie te renoveren. Een aantal ateliers en een multifunctionele ruimte zullen aldus ten dienste staan van professionele kunstenaars, schrijvers en filmmakers in residentie en workshops en tentoonstellingen voor het brede publiek herbergen. Het Goldwell Open Air Museum is vooral bekend door Het Laatste Avondmaal van Albert Szukalski. Charles Morgan, president van de raad van bestuur, is bijzonder opgetogen met de schenking: “The Red Barn, situated where it is in relationship to our existing site, ad always been an integral part of our vision for the Museum. Albert Szukalski drew creative inspiration from Rhyolite and the Amargosa Valley. The wonderful opportunity afforded by Barrick’s generosity and concern for the local community will enable others to experience art making in this remote and evocative environment.”
& Enkele maanden geleden verscheen The Making of the Last Supper, een DVD kleurenfilm van 54 minuten van Suzan Hackett en Charles Morgan, gedraaid aan de hand van meer dan zes uur archiefbeelden van topkwaliteit. Toen Szukalski in 1984 Het Laatste Avondmaal maakte werd immers een professionele productiemaatschappij ingehuurd, niet alleen om het artistieke productieproces vast te leggen, maar ook om interviews te draaien met de kunstenaar en bij het project betrokken relaties. De niet geëditeerde film bleef bijna twintig jaar opgeborgen in een persoonlijke collectie. Hij maakt deel uit van een ruime schenking kunstwerken van Szukalski en andere kunstenaars, alle ontstaan in Rhyolite. Steun aan dit project werd verleend zowel door de Staat Nevada als door de Amerikaanse overheid, respectievelijk door de Nevada Arts Council en de National Endowment for the Art.
& In Las Vegas Mercury (14 oktober 2004) stelde Andrew Kiraly de cruciale vraag: Why did a well-known Belgian artist choose in 1984 to create a sculptural interpretation of Leonardo Da Vinci's "The Last Supper" just outside the dust-blasted Nevada ghost town of Rhyolite? Twenty years later, the motives of sculptor Albert Szukalski have grown famously cryptic, but his plaster-and-fiberglass sculpture still stands. ■
Floris Jespers (1888-1965) Mijn eerste kennismaking met het oeuvre van Floris Jespers heb ik te danken aan mijn vriend Jaak Fontier, in 1948. Ik zat in mijn laatste academiejaar te Brugge. Floris Jespers hield er een
7
overzichtstentoonstelling in de galerie San Salvador, in drie cycli. In 1960 was er een groot opgezette retrospectieve in het Provinciaal Hof en het Concertgebouw. André de Ridder was curator. Ook toen was Fontier mijn begeleider. Het waren destijds vooral de doeken uit de Congo-periode die onze aandacht trokken. Ik geraakte werkelijk gefascineerd door deze Antwerpse grootmeester zodat ik van dan af, in de mate van het mogelijke, alle tentoonstellingen volgde. In 1966 vond de retrospectieve plaats bij Campo aan de Meir te Antwerpen. Deze succesvolle tentoonstelling stond onder de hoge bescherming van koningin Fabiola, gouverneur Richard Declerck en burgemeester Lode Craeybeckx. Het organiserend comité telde klinkende namen als Roger Avermaete, Willy Calewaert, Renaat Braem, René Victor, Emiel Willekens, Georges Marlier, Paul Neuhuys, Ossip Zadkine, Paul de Vree, Karel Jonckheere, Vic Gentils, Jef Verheyen e.a. Secretaris was Henri-Floris Jespers, die ik net had leren kennen. Ik verzorgde de lay-out van de catalogus.
Bonjour Ostende! Met Kurt en Koen, twee vrienden, vertrok ik ’s morgens vroeg per taxi naar Berchem, het slechtste station van de NMBS, om de trein richting Oostende te nemen. In de badstad zwaaiden twee grote witte vlaggen met de naam Floris Jespers in zwarte letters ons toe. In de cafetaria van het museum kregen de spoorbezoekers een gratis kopje koffie met gebakje aangeboden door een ongure ober. In de hal hingen plakkaten die duidelijk maakten dat Jespers gerekend werd tot de tenoren van de modernistische schilderkunst in België. In en kort na de Eerste Wereldoorlog behoorde hij samen met zijn broer, de beeldhouwer Oscar Jespers, en de dadaïst Paul Joostens tot de bond zonder gezegeld papier, de kring rond de dichter Paul van Ostaijen, die zijn eerste criticus en verdediger werd. Hij kwam terecht in diens internationaal avant-gardemilieu, zo staat geschreven ten behoeve van de bezoekers. Jespers tekende het omslag en het portret van de dichter voor diens bundel Het Sienjaal. Het verzameld werk dat te zien is mag terecht verdienstelijk zijn, maar het geheel is verwarrend en chaotisch, mede door de oppervlakkigheid van conservator Willy van den Bussche en gastcurator Jean F. Buyck, een verdienstelijk maar nogal eigenwijs Jespers-kenner. Zo staat Buyck genadeloos kritisch tegenover De communicant (olie op doek, 1925). Dit zielig jongetje is een “verkrampt, armtierig scharminkel” durft Buyck te schrijven. Waarschijnlijk is het gewoon zeer bedroefd op wat hem nog te wachten staat… Evenals Van Ostaijen en de kubisten heeft Floris Jespers steeds de realiteit langs alle facetten afgetast, bekeken en weergegeven. Een halve eeuw artistieke durfkracht zijn hier vertegenwoordigd, maar vanaf de beginjaren omstreeks 1915 draagt een doek van Jespers steeds zijn merkteken. In zijn talrijke tekeningen beheerst hij het zuiverst zijn creatieve spontaniteit. De beste werken hangen in de centrale zaal (1924-1933): De Gouden Bruiloft, Bonjour Oostende, Strand te Oostende (gelukkige badgasten in een luchtig geschakeerde entourage), Incognito, een dansende dandy. Het zijn zo achtereenvolgens een twintigtal doeken met een rijk koloriet vol spannende lichtcontrasten. Je ziet zo dat Jespers een levensgenieter is en dit vastlegt in zijn werk. Enkele jaren later (1934-1940) ziet Jespers ervan af geconcipieerde doeken te vervaardigen. Getuige Het Huis, Lente en vooral De Blijde Boodschap.
8
Rond 1924 wordt Jespers geconfronteerd met de achterglasschilderingen van de Duitse kunstenaar Heinrich Campendonk. Deze geraffineerde églomisé-techniek beheerst hij snel op briljante wijze. Met zijn vele clowns, marines, interieurs en landschappen ontpopt hij zich als een ware goochelaar. Mede als gevolg van de chaotische structuur in de wandelgangen van het museum (gerenoveerd na de aankoop van de COO – voorheen een gekende coöperatieve in Oostende), botsen werken uit verschillende periodes op een belabberde wijze tegen elkaar op. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verblijft de meester in Wallonië, te Our. Een nieuwe periode, rijk aan tekeningen, lichtbruine en zwartgroene landschappen en interieurs. Na de Bevrijding gaat hij terug naar Knokke en wordt zijn kunst iets bitter en scherp: Vamp, Femme fatale en Discrete Baadster. In 1951 onderneemt Jespers zijn eerste Congo-reis. Daar kent hij een verbazingwekkende productiviteit. Grote doeken met marktpleinen, ritmische composities, geabstraheerde negerlichamen, negerinnen in groep of afzonderlijk, niets is hem teveel. Op Expo 58 in Brussel staat het immense wandpaneel voor het Congopaviljoen als een getuigenis van zijn scheppingskracht. Bovendien inspireerde het zwarte continent hem tot beeldhouwkundige experimenten. In de jaren zestig beoefende Jespers de églomisé-techniek ten volle: Clown met clarinet, Clown met de tamboerijn, Clown met de lege handen. Uiteindelijk kende hij een laatste korte Spaanse periode. Op 16 april 1965 overlijdt hij aan de gevolgen van een hartaanval. De Antwerpse kunstschilder Lode Sebregts (28 november 1906- 18 juni 2002) schrijft in zijn memoires: Op het einde van zijn leven ben ik meermaals bij Floris Jespers gaan helpen schilderijen te schikken en achter slot te zetten per periode. Hij liet ook bijna niemand bij hem binnen. ‘Ze komen alleen maar om te snollen en mij na te apen”. Uit vriendschap heeft hij mij een mooie églomisé cadeau gedaan. Soms zei hij: ‘Ik zou op Sint-Anneke een grote brandstapel moeten maken met de doeken die hier liggen”. Het is er niet van gekomen. Hij was nog wel van plan vele doeken nog eens onder handen te nemen, want wij hebben samen de laatste maanden voor zijn dood nog een manier uitgedacht om liggend te werken. Omdat hij nog nauwelijks kon rechtstaan. Jespers overwoog inderdaad een soort rijdend platform in buizen te laten bouwen, ongeveer 30 cm boven de grond, waarop hij kon gaan liggen om zo nog te werken. Daar is niets meer van terechtgekomen. Tijdens een korte vakantie is hij vroeger naar huis moeten komen, waar hij stierf. Dit was het einde van een groot kunstenaar die het ongeluk had niet in een groot land geboren te zijn waar men kunstenaars meer over de grenzen maakt dan bij ons. Over de catalogus valt weinig te vertellen: 42 € voor 280 pagina’s is toch een beetje aan de hoge kant. Daarbij pover gedrukt en de kleurselecties zijn ook al slordig. Jammer voor Pandora (maar goed voor de ramsj). Jan Hugo VERHAERT
Floris Jespers (bis) Alain Germoz was cultuurredacteur bij de krant Le Matin en de weekbladen Spécial en Pourquoi Pas? Hij is de uitgever van het hier vaak gesignaleerde tijdschrift Archipel. Hij is het kennelijk eens met de visie van criticus Roger Pierre Turine die in La Libre Belgique schreef dat het werk van Floris Jespers van de jaren twintig al te veel invloeden vertoont, dat vanaf de jaren dertig een onmiskenbaar
9
verval in zijn oeuvre kan worden vastgesteld en dat zijn achterglasschilderingen al te vaak van een pijnlijke slechte smaak getuigen (Zie Mededelingen nr. 41 de dato 1 februari). ■ « Même s'il m'est arrivé d' écrire que Floris Jespers avait la mentalité d'un automobiliste qui ne supporte pas qu'on le dépasse, je trouve incroyable ce qu' écrit Turine, d'autant qu'il s'attaque au goût, ce qui est un critère personnel qu' il est toujours redoutable de prendre comme base d'un jugement. Le goût comme valeur absolue reste une façon assez prétentieuse et sinistrement autoritaire de proclamer qu'on a raison. "Métier pourtant honnête", c'est vraiment un peu court pour un artiste qui fut surtout (à mes yeux), victime de son talent extraordinaire, bref de sa propre virtuosité. On ne semble pas faire les mêmes reproches à René Guiette qui, avec moins de possibilités, fut un imitateur de Picasso, Dubuffet, Rothko et quelques autres. Me heurte particulièrement l' appréciation sur les églomisés, à oublier au plus vite et "trop souvent d'un affligeant mauvais goût". Il faudrait se poser des questions sur des artistes d'aujourd'hui qui font n'importe quoi -- et surtout beaucoup de bruit -pour masquer leur absence de personnalité. Mais ce serait un autre débat alors qu' au fond il s'agit de la même chose. Un créateur se cherche.Que ce soit à travers des œuvres existantes, on l'a toujours fait. Le paradoxe de Floris Jespers réside selon moi dans l'obsession de ses propres qualités. Son "dat kannekik ook" m'est resté dans les oreilles. En général, il faisait mieux que le modèle. C'est sans doute une part de la malédiction dont il est victime. Certains artistes sont du type caméléon. Ce fut le cas d'un grand architecte qui vient de mourir, Philip Johnson, comme ce fut le cas de Floris Jespers en peinture. Et alors ? L'histoire de l'art semble constituée d'une succession d'étiquettes sur lesquelles veillent jalousement ces apothicaires appelés critiques d'art. » & ▲Op 74-jarige leeftijd is de Brusselse kunstenares Marthe Wéry overleden. Zij was een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de abstracte kunst in ons land. Haar werk was een levenslange verkenning van licht en kleur. In 2001 kreeg een reeks schilderijen van Wéry een plaats in het koninklijk paleis in Brussel. ■
Leren lezen ▲Enkele abonnees wezen op een parallellisme tussen de eerste bijdrage als stadsdichter van Ramsey Nasr en optredens op ZuiderZinnen 2003 en 2004 van Renaud, die tot zijn ergernis ook al een aantal reacties te verwerken kreeg (zie Mededelingen 41 de dato 1 februari, p. 12). Het gaat meer bepaald om volgende verzen: “in de jodenstraat vind ik mijn weg sinds lang zonder problemen ik ken de van campenhoutstraat en de kneuterlei, de weerstandlaan en de zwijgerstraat en de pesthofstraat en de galgenstraat en de janssensstraat en de goedendagstraat en de leguit en de goede hoopstraat en de wouwstraat en de onafhankelijkheidslaan en de overwinningstraat en de vrijheidstraat en et cetera” Hugo Claus was “jaloers op het idee van het gebruiken van die straten”. Binnen de incrowd werd dit eerste gedicht van Nasr kennelijk met argusogen gelezen. Een opmerkzame lezer verwijst nu naar een gedicht van Peter Holvoet-Hanssen, opgenomen in de bloemlezing Antwerpen. De stad in gedichten, samengesteld door Philip Hoorne (Amsterdam, Uitgeverij 521, 2003, p. 47). Dit gedicht werd tevens opgenomen in het oktobernummer 2004 van Het Liegend Konijn.
10
De Vrouwe van de Stad Groot is d‘omgeving van de Vrouwe van de Stad. Hoort, hoort, in alle talen zwijgt haar avondrood. Een wolkje in haar oog, spreekt zij de moeders toe. ‘Salm-Salm-, in Droge Dok- of Blijde Inkomststraat in uw vergetelheid of open armen. Vorm van gore dubbelzinnigheid een Driehoekstraat. Want Treurenborg plus Zilverschoon geeft Rode Beuk: met Rozentuin en Goudenregen loopt ook hij op Meidoorn uit. Storm brengt rust, Ledeganck die schreef de bergrots heeft de bron en nacht straalt met een kleed (...) en ieder blad des wouds biedt schaduw voor de zon. Bevruchte eicel / zaad dat vliedt tot in de dood. De vliezen breken, zie Vriend Hein plaveit de Weg van ’t Boot Huisje tot aan de Spokenhofstraat waar een grootmoe weet hoe laat het is: ‘Ik zeg die ge moet achterlaten, ja, maar die ge overleeft...’ en ‘Al het wereldleed kunt gij niet dragen, denk ik sta ervoor dus moet erdoor – wat komen moet dat komt!’ De nacht valt op de Dageraadsplaats als een moeder op haar uurwerk kijkt. Want jong of oud of wit of zwart: een moeder is een moeder – zij draagt roos en kruis, van Voetbalstraat tot Hemeldreef.’ ’t Is 15/8, de moederdag van ’t Stad en rand. ‘Zee in de zee en vermiljoen, zo is mijn schoot.’ “’t Sop is de kool echt niet waard”, aldus Peter Holvoet-Hanssen tegenover het CDR. “Het zijn twee ruim verschillende gedichten met een al even andere nawerking; zulke dingen kunnen nu eenmaal geschieden, of onbewust opgenomen worden, en een stasdsgedicht, tja, dan kom je algauw tot een stratenplan hé. Maar nogmaals, it’s a wee bit close… Geen erg, wat mij betreft, en geen plagiaat.” Overigens, wanneer je de originele bloemlezing van Philip Hoorne erop naslaat, vind je nog wel wat gedichten waarin straatnamen in een lyrische strategie aangewend worden. ■
Soep Eenmaal de kortste file gevonden, begon ik aan te schuiven aan de kassa. Voor mij stond een dame, die diep gebukt ging onder de lasten van de ouderdom. Aan de geërgerde blik van de kassierster en aan het gezucht van de mensen achter mij, kon ik afleiden dat ze haar spulletjes iets te traag op de band legde. Ze overhandigde haar kortingsbonnen en de gemanicuurde twintiger begon de producten in te scannen. Kassierster: ”Om van deze bon te genieten moet je twee producten kopen.” Dame: ”Leg het dan maar opzij.” De kassierster tikte al vlijtig de prijs van een vers, gesneden brood in. Dame: “Het is een oud brood, van die mand aan halve prijs.” Kassierster: ”Dan mag je geen broodzak nemen en het ook niet snijden.” De broodzak verdween eveneens achter de kassa. Kassierster: ”Als je een pak soep koopt, krijg je er dit pak gratis bij. Ik bekeek het pak en merkte op dat er enkel vermeld stond “gratis pak”.
11
De kassierster vroeg waar ik mij mee bemoeide en ik stelde me voor als Sint Vincent de Paul. Angstig nam zij de microfoon en riep de manager. Was het zien van de lange rij aan de kassa, de reden? Was het mijn voorstel om een deurwaarder te bellen? Ik zal het nooit weten maar de man besloot het “gratis pak” gratis mee te geven aan de dame. Tevreden slenterde zij met haar soep naar buiten. Hieronimus
Misdaad loont ▲In de eerste Updating van Daar is de dader! (zie Mededelingen 41) blijkt de anders wel vaak erg kritische Danny de Laet wel waardering op te brengen voor Stan Lauryssens: “Nee, geef mij dan liever Stan Lauryssens die dit jaar zijn trilogie voltooide, wat mij aanzet tot het herlezen van de drie boeken – de uitgever zou ze nu in één band of in een cassette moeten uitgeven – om te zien of het gesamtbild van Antwerpse toestanden dat Stan-de-Man zo breed uitsmeert tot het laatste deel en tot de laatste morzel genietbaar is. Stan is inmiddels aan een nieuwe cyclus begonnen en daarin wordt de Nationale Bank gekraakt, wat Robert en Bertrand hem in 1890 reeds voordeden. Dat belooft!” De nieuwe thriller van Stan Lauryssens verschijnt op 12 maart. Doder dan dood is inderdaad het verhaal van een hold-up op de Nationale Bank. "Als Vlaanderen het uitstalraam van een banketbakker is," zegt een van de bankrovers, "dan is Antwerpen de taart in het midden en is de Nationale Bank de kers op de taart." In Gazet van Antwerpen krijgt Lauryssens ongetwijfeld een denderende bespreking. Redacteur Filip Marsboom schreef hem immers: “Prachtig boek, Stan. Ongetwijfeld je beste thriller tot nu toe. Dit wordt een klapper!” ■ Stan LAURYSSENS, Doder dan dood, Antwerpen, Manteau, 2005, 312 blz., 18,95 €.
▲Uitgeverij Manteau maakt bekend dat het debuut van Pieter Aspe, Het vierkant van de wraak, in het Duits bij de gerenommeerde uitgeverij Fischer Verlag verschijnt. Andere taalgebieden hebben ook hun interesse voor bestsellerauteur Aspe laten blijken. “De Vlaamse successtory krijgt dus een internationaal vervolg”, aldus Manteau. ■ Pieter ASPE, Het vierkant van de wraak, Antwerpen, Manteau, 18,95 €.
Citaat De negentiende eeuw kent twee grote vergissingen: de afscheiding van België en de oprichting van het koningshuis. Terwijl we een mooie oude republiek hadden, één van de mooiste en oudste van Europa. Het is toch doodzonde dat ze dat opzijgezet hebben. Dat zijn de angsten van het begin van de negentiende eeuw, om als staat weer opnieuw omvergelopen te worden door Frankrijk. De afscheiding van België is zelfs een van de rampen van de negentiende eeuw. Vind ik. Het zou zo leuk geweest zijn als Nederland en op z’n minst Vlaanderen één taalgebied en één land waren geweest. Voor de literatuur zou het zoveel spannender zijn geweest: een groter taalgebied, grotere uitwisseling – allerlei dingen die zich nu onafhankelijk van elkaar ontwikkeld hebben zouden dichter bij elkaar zijn gebleven. […] Nationalisme dat barriëres optrekt is geen goed nationalisme. Maar nationalisme waarbinnen je een zekere trots hebt, zoals de Fransen die voelen voor hun eigen cultuur, is helemaal niet zo gek. Dat je in Frankrijk bij een benzinestation gewoon Proust kunt kopen, dat zou hier ook wel eens mogen. Ik
12
heb een keer in Frankrijk een vertaling van Vestdijk aangetroffen bij een benzinestation! Er heerst een algemene minachting voor de Nederlandse cultuur, een gebrek aan historisch besef, een gebrek, ook bij leraren, aan verantwoordelijkheidsgevoel om een canon aan te brengen. Iemand van achttien moet Max Havelaar gelezen hebben, die moet naar een voorstelling van Lucifer geweest zijn, die moet het Rijksmuseum bezocht hebben. Anders krijgt-ie geen Nederlanderschap. Prof. dr. Marita MATHIJSEN
Door de leesbril bekeken ▲Op 4 februari werd bekendgemaakt dat Uitgeverij J.M. Meulenhoff deel blijft uitmaken van Perscombinarie Meulenhoff (PCM). Meulenhoff leed over 2003 en 2004 zware verliezen. In 2004 realiseerde Meulenhoff een omzet van 3,6 miljoen € en een negatief bedrijfsresultaat van 1,1 miljoen €. In 2003 was de omzet 2,9 miljoen en het negatief bedrijfsresultaat 1,0 miljoen. Het is voor het eerst dat de resultaten van J.M. Meulenhoff afzonderlijk bekend zijn gemaakt. “Het ging dus niet goed,'' licht Ben Knapen, interim-directeur van de boekendivisie van PCM, de dramatische cijfers van Meulenhoff toe. ,,Je moet er wel bij bedenken dat het puur om het literaire fonds gaat. Het goedlopende thrillerfonds bijvoorbeeld, waarmee de verliezen bij het literaire fonds konden worden gecompenseerd, is enkele jaren geleden bij J.M. Meulenhoff weggehaald.'' Eind vorig jaar mislukte de fusie tussen J.M. Meulenhoff en Prometheus/Bert Bakker, de andere literaire uitgeverij binnen PCM. Er was toen sprake J.M. Meulenhoff te verkopen. “Zo'n kleine literaire uitgeverij valt toch een beetje in het niet bij een groot uitgeefconcern als PCM,'' zei Ben Knapen toen. De eerste optie was om de uitgeverij binnen PCM te laten fuseren met de Vlaamse Standaard uitgeverij, maar daartegen bestond te veel weerstand. Voor de externe overname van Meulenhoff, die daarna werd bestudeerd, was veel belangstelling. Tot de gegadigden behoorden zowel de Weekbladpersgroep (met De Bezige Bij), Veen, Bosch en Keuning, (met uitgeverij Augustus, die veel oud-Meulenhoff auteurs uitgeeft) en de Foreign Media Group, die met de nieuwe uitgeverij Pimento graag een literair fonds wil opbouwen. Dat Meulenhoff nu bij PCM blijft is te danken aan een lobby van een aantal andere boekenuitgeverijen binnen het concern: De Boekerij, Standaard/Manteau, A.W. Bruna, Het Spectrum en Unieboek. Boekerij-directeur Rob Hogenes, die samen met Standaard-directeur Eric Willems nu voorlopig de directie van J.M. Meulenhoff vormt.' Alle administratie en commerciële taken van J.M. Meulenhoff worden overgenomen door De Boekerij en Standaard/Manteau. Toch is er volgens Rob Hogenes geen sprake van een fusie. ,,De fondsvorming, het werven van nieuwe auteurs, dat blijft J.M. Meulenhoff zelfstandig doen.'' Belangrijkste taak voor de directie ad interim is om zo snel mogelijk een opvolger voor de vertrokken uitgever Annette Portegies (de biografe van Maurice Gilliams) te vinden, aldus Hogenes. ,,De komende tijd zal de focus liggen op vertaalde literatuur, het moet dus iemand zijn die de internationale literaire wereld goed kent.'' Het kwijnende Nederlandstalige fonds krijgt later een nieuwe impuls. Meulenhoff heeft ook nog slechts één redacteur: Reinjan Mulder. Mulder zegt: ,,De meeste overgebleven mensen bij J.M. Meulenhoff waren voor verkoop. We wachten nu af hoe dit plan wordt ingevuld.'' Een aantal auteurs hebben alvast gekozen voor een nieuwe uitgever: Charlotte Musaers, Stefan Hertmans, J.M.A. Biesheuvel, Rob van der Linden, Monika van Paemel, H. C. ten Berge, Amos Oz, Chaja Polak. Uitgeverij J.M. Meulenhoff, opgericht in 1895, is het Nederlandse huis van Nobelprijswinnaars als Günter Grass, Seamus Heaney, José Saramago, Wislawa Szymborska, Gabriel Garciá Márquez en Octavio Paz. In het totaal presenteert Meulenhoff per jaar zo’n 100 à 125 nieuwe boeken in gebonden of paperbackformaat. Perscombinatie Meulenhoff, onder meer uitgever van NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant werkt aan een plan voor een zondagkrant. Maar deze krant zal niet zijn gekoppeld aan een van de bestaande dagbladtitels van PCM. ■ ▲Democratie? De Europese grondwet krijgt op dit moment steun van bijna dertig procent van de Nederlandse kiezers die willen gaan stemmen in het (raadplegend) referendum over de ratificatie van de Europese grondwet. Uit het Nederlandse onderzoek blijkt dat 84 procent van de kiezers nauwelijks tot geen flauw idee heeft wat er in het grondwettelijk verdrag staat. Maar ruim zestig procent van de
13
kiezers denkt dat de regering het verdrag toch goedkeurt als de meerderheid der Nederlanders tegen stemt. De Europese regeringsleiders schaarden zich in oktober al achter het grondwettelijk verdrag. Het verdrag treedt in werking wanneer alle lidstaten het hebben goedgekeurd. ■ ▲Het Amsterdams Fonds voor de Kunst heeft besloten de Amsterdamprijs voor de Kunsten dit jaar niet uit te reiken. De jury weigert mee te werken aan toekenning van de prijs uit protest tegen de bezuinigingen die de gemeente Amsterdam het fonds heeft opgelegd. ■ ▲In bijna heel Europa is de studie van een tweede taal verplicht in het secundair onderwijs. Met uitzondering van België en Luxemburg is die tweede taal -met vele lengtes voorsprong- het Engels. Dit blijkt uit een onderzoek gefinancierd door de EU-Commissie. Slechts in enkele landen is de studie van vreemde talen een verplicht vak in het basisonderwijs. In het middelbaar onderwijs is de verplichting nagenoeg algemeen, met uitzondering van Ierland en Schotland. In Italië en Wales geldt de verplichting maar voor enkele studiejaren. Zowel in het basisonderwijs als (met grotere voorsprong) in het middelbaar onderwijs is Engels in 23 van de 25 lidstaten de tweede taal. Frans en Duits delen de tweede plaats. Spaans en Russisch worden ook veel aangeleerd, als derde of vierde taal. ■ ▲Onder de welsprekende titel “Fear of Islamists Drives Growth of Far Right in Belgium” stelt The New York Times van 12 februari dat het herstel van extreem-rechts in Europa wordt gesterkt door antiimmigratie gevoelens aangezwengeld door angst voor de Islam. Die angst wordt gevoed door het dreigende terrorisme, de stijging van de misdadigheid bij Moslim jongeren en de escalerende culturele botsingen met de groeiende Islamitische gemeenschappen. Craig S. Smith laat in zijn lang artikel Filip Dewinter aan het woord, “a boyish man in a dark blue suit” die glimlachend op de foto prijkt: “De radicale Moslims zijn zich in Europa aan het organiseren. Andere politieke partijen maken zich zorgen over Moslim stemmen en zeggen, laten we tolerant zijn, terwijl wij – de nieuwe politieke krachten in Europa - zeggen, neen, we moeten onze identiteit verdedigen”. Craig S. Smith stelt daarbij vast dat de opleving van rechts nergens zo snel en zo sterk was als in Vlaanderen, waar het electoraat van het Vlaams Belang steeg van 10 % in 1999 tot vandaag ongeveer 25 %. Bijzondere aandacht gaat uiteraard naar Antwerpen, waar het Vlaams Belang een derde van de kiezers weet te mobiliseren en op steun kan rekenen van heel wat leden van de belangrijke joodse gemeenschap die zich bedreigd voelen door de nieuwe golf van antisemitisme die van de groeiende Moslim gemeenschap uitgaat. “Fear of Islam’s transforming presence is so strong that even many members of Antwerp’s sizable Jewish community now support Mr. Dewinter’s party, even though its founders included men who sympathized and collaborated with the Nazis during World War II. Many of those supporters are Jews who feel threatened by a new wave of anti-Semitism emanating from Europe’s Muslim communities. The friction is acutely felt in central Antwerp, where the Jewish quarter abuts the newer Muslim neighborhood of Borgerhout. There, Hassidic diamond traders cross paths daily with Muslim youths, for many of whom conservative Islam has become an ideology of rebellion against perceived oppression. Israeli-Palestinian violence produces a dangerous echo here: anti-Israel marches have featured the burning in effigy of Hassidic Jews, and last June a Jewish teenager was critically wounded in a knife attack by a group of Muslim youths.” Zo heeft de geleerde talmudist en advocaat Henri Rosenberg vorig jaar campagne gevoerd voor het Vlaams Belang, destijds nog Vlaams Blok. Zijn ouders zijn overlevenden van de kampen, zijn grootouders slachtoffers van de shoa. De Europese Moslim gemeenschap is te verdeeld om een politieke macht te vormen, en de meeste Europese Moslim politici leunen derhalve aan bij socialistische of andere linkse partijen. “But radical Muslims are also getting involved, and in many ways they are helping to validate the fears that keep parties like Vlaams Belang alive”. Craig S. Smith laat ook Jean-François Bastin aan het woord, stichter van de Parti Citoyenneté et Prospérité. De Belgische Islam bekeerling noemt Osama bin Laden “een moderne Robin Hood” en maakte 11/9 af als een “poëtische daad”, een “pure abstractie” en droomt van een Islamitische theocratie in Europa.
14
Volgens Filip Dewinter, die het laatste woord krijgt, is verdraagzaamheid de Achilleshiel van Europa en immigratie het Trojaanse paard van de Islam. Jaarlijks verlaten tussen vier- en vijfduizend Vlaamse inwoners Antwerpen, terwijl er jaarlijks tussen vijf- à zesduizend niet-Europese immigranten zich in de stad komen vestigen. “It is growing very, very fast. Maybe that will be the end of Europe”, aldus Dewinter. (The New York Times, 12 februari 2005.) ■
Bibliografisch ▲12 februari werd Dichter dan mist, het debuut van Hilde Pinnoo (°1962), voorgesteld in het Saviocentrum te Dilbeek. De dichteres studeerde theologie en toegepaste economische wetenschappen aan de KUL. Haar gedichten verschenen in Kreatief, Vlaanderen en Gierik/NVT. Hilde Pinnoo verwerkt eenvoudig taalgebruik tot subtiele poëzie met een rijkdom aan beelden. ■ Hilde PINNOO, Dichter dan mist, Leuven, Uitgeverij P, 2005, 64 blz., 12,50 €
▲In het oeuvre van fotografe Malou Swinnen (°1944) staat het portret centraal. Daarbij is ze gefascineerd door de rol die het object hierin kan spelen. Voor Cet obscur objet… selecteerde ze een aantal objecten uit de collectie van het Museum Vander Kelen-Mertens en nodigde ze zeven geletterde vrouwen uit om te reageren vanuit hun specialisatie in een bepaalde kunsthistorische periode en verschillende achtergrond en ervaring. ■ Malou SWINNEN, Cet obscur objet…, Leuven, Uitgeverij P, 2005, 40 blz., 7 grote vierkleurenfoto’s, 10 €.
Valentijnsdag Overspelige woorden Vaak gaan woorden in gedichten vreemd. Zij plegen overspel, bedriegen hun betekenis, hun vastgeroeste sleur, hun overklare duiding uit het Woordenboek, hun huwelijksboekje door wethouder Van Dale gesigneerd. Graag gaan die woorden in gedichten vreemd en vrijen met een vreemde, boeiende betekenis waarbij de oude zin verbleekt van afgunst. Als woorden vreemd gaan komen zij poëtisch klaar in een semantische extase. Herman J. Claeys.
Agenda ▲Onder het motto “Hommage à la Femme” exposeert Filip Bisschop (°1950) schetsen, tekeningen, friezen en labyrinten. Galerie 3K, Driekoningenstraat 30, 2600 Berchem, tot 29 maart. ■
15
▲Vrijdag 18 februari om 19 uur in het Stadhuis te Antwerpen: presentatie van Het epos van het groot ongelijk van Maris Bayar. Sprekers: schepen van Cultuur Philip Heylen en Henri-Floris Jespers. ■ ▲Zaterdag 19 wordt het druk in De Zwarte Panter. Om 19 uur vindt de vernissage plaats van de tentoonstelling “Wat ik zie” van Michel Buylen en wordt de monografie van Rudy Vercruysse voorgesteld. Om 20 uur zijn dan Lieve Ulburghs (“Hunker”) en Dré Peeters (“Pro vita”) aan de beurt, ingeleid door Josse de Pauw. Tevens exposeert Jan Vanriet enkele schilderijen. De tentoonstellingen lopen van 20 februari tot 1O april. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72, 2000 Antwerpen. Donderdag t/m zondag, 13 u 30 – 18 u. Aandacht: de galerie is gesloten van 24 tot 27 maart. ■ ▲Tot 17 april exposeert Dominiq Fournal “Ébauche de vertiges”. International Art Gallery NV, Bois Lionnet 16, 1280 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 uur en op afspraak. Gesloten op woensdag. Vernissage in bijzijn van de kunstenaar op zaterdag 19 februari te 15 uur. ■
▲In de reeks Let’s twist again spreken op 22 februari om 12 u 40 Peter HolvoetHanssen en Kurt de Boodt in het Paleis voor Schone Kunsten. PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Tickets: 2,50 €. ■ ▲Renaat Ramon schreef een monografie over de dichter Bert Popelier. De auteur licht de publicatie toe op woensdag 23 februari, waarna de dichter enkele fragmenten uit zijn werk voorleest. Na de voorstelling wordt een receptie aangeboden door de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers, de Vrienden van De Zwarte Panter en Uitgeverij Pandora. U wordt hierbij uitgenodigd: De Zwarte Panter, Hoogstraat 70-72, 2000 Antwerpen, 23 februari om 20 uur. ■ ▲Van
26 februari tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Vernissage op 26 februari, van 16 tot 20 uur. De tentoonstelling wordt om 17 u 30 geopend door Henri-Floris Jespers. U wordt hartelijk uitgenodigd de vernissage bij te wonen. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲De Nederlandse dichters Ramsey Nasr (°1974) en Alfred Schaffer (°1973) spreken op 11 maart 2005 op de Middagen van de Poëzie te Antwerpen. Beiden debuteerden in 2000. De gedoodverfde Antwerpse stadsdichter Nasr, zoon van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader, is behalve auteur ook acteur. In zijn debuut 27 gedichten & Geen lied en ook in zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004) schuwt hij de grote lyrische impulsen niet. Alfred Schaffer, zoon van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder, woont en werkt in Kaapstad, Zuid-Afrika. Na zijn debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad gaat Schaffer in zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002) op zoek naar de grenzen van de verbeelding in sobere, meerduidige en steeds intrigerende verzen. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen om 20 u 30. Tickets: 3 €. ■
▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■ ste
ste
▲Naar aanleiding van de 175 verjaardag van België en de 25 verjaardag van het federalisme wordt het in Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (in het Beulemans vulgair herdoopt tot Bozar) een tentoonstelling Magritte en de fotografie georganiseerd. Commissaris Patrick Roegiers is fotograaf (Le Monde) en woont sinds jaren in Parijs. De tentoonstelling loopt tot 15 mei. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. Een coproductie van De Magritte Stichting & BOZAR EXPO. ■
16
Retro
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 15 februari 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght. © Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Portret van Floris Jespers door H.F. Jespers, 1954. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 43 Donderdag 3 maart 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel De democratie kent blijkbaar grenzen. Wanneer Het Laatste Nieuws Elio di Rupo erop wijst dat Brussel-Halle-Vilvoorde gewoon gesplitst kan worden door het gebruik van de Vlaamse meerderheid in de Kamer, luidt zijn antwoordt onomwonden “dat dit het einde van België zou betekenen”. Betekent democratie dan het einde van België? Overigens verzet hij zich tegen een referendum over de Europee grondwet, maar ziet wel iets in een referendum over het voortbestaan van België. (Ondertussen liet hij wel verstaan dat het maar om te lachen was.) Het is alleszins duidelijk dat hij een gooi doet naar het premierschap, hierin gesteund door de openbare omroep die de loper uitlegt voor de redder des vaderlands: “De Laatste Show”, uitgebreide radio-interviews, “De Zevende Dag”. Het kan niet meer op. Pierre Therie, voorzitter van de Orde van den Prince, afdeling Vilvoorde, reageert alvast in de rubriek “Het vrije woord”.
2
& In de Mededelingen (16 februari) vestigden we de aandacht op het smaakvolle en politiek diepzinnig initiatief van Animo, de jongerenafdeling van de sp.a, die het nodig vond urinoir-stickers te verspreiden met daarop het gezicht van George W. Bush en de Amerikaanse vlag. De staatslieden in spe riepen op om welgemikt op de sticker te plassen. Initiatiefnemer en Animo-voorzitter Laurent Winnock is kabinetsmedewerker van vice-premier Johan Vande Lanotte. Hierover ondervraagd door de televisie onderstreepte partijleider Steve Stevaert “dat het zijn idee niet was”, maar weigerde zich te distantiëren van de actie. Het stond in de sterren geschreven dat dr. Paul Belien hierop zou reageren. Zijn artikel in het neoconservatieve The Weekly Standard (22 februari), “Piss Off. A Belgian novelty shows what the good people of Brussels really think about George W. Bush”, weekte heel wat reacties los. “Amerikanen vroegen massaal om een sticker met de Belgische vlag en de kop van Vande Lanotte zodat zij die in hun toilet kunnen plakken. Ze stuurden scheldbrieven naar de Belgische ambassade in Washington en kondigden aan dat ze België voortaan zouden boycotten. Er was zelfs een zakenman die meldde dat hij onmiddellijk een miljoenencontract voor de aankoop van Belgische elektronicamateriaal had geannuleerd”, aldus Belien (’t Pallieterke, 2 maart). Zijn conclusie klinkt alleszins ondubbelzinnig: de sp.a beschadigt het internationaal imago van ons land veel meer dan het VB ooit zal doen. & Prangende vraag: wat indien ik na het charme-offensief van Elio di Rupo oordeel dat hij, en hij alléén, mijn idealen belichaamt? Als Antwerpenaar mag ik niet op hem stemmen. (Ik mag niet eens mijn stem verkwanselen aan Verhofstadt of Anciaux.) Laten we eens en voor altijd België omtoveren tot een voorbeeldig democratisch en politiek-correct land Weg met de kiesarrondissementen, apparenteringen en andere grendels. Iedereen gelijk voor de wet. Eén kiesdistrict, één man één stem. Dat zal een leven zijn, dat zal vrolijk wezen! In afwachting wordt toch maar uw bijzondere aandacht gevraagd voor de activiteiten vermeld in de rubriek “Agenda”. ■
“05/06 De film” Het verhaal. Persfotograaf Jim de Booy (Thijs Romer) heeft een afspraak met een soapsterretje voor een fotosessie voor het NRC. De shoot vindt plaats aan het Hilversumse Mediapark. Jim fotograaft er naarstig op los, niet wetende dat dit moment de minuten zijn die voorafgaan op de moord op politicus Pim Fortuyn die in datzelfde mediapark net een radiostudio uitgelopen komt na een live interview. Terwijl Jim fotografeert klinken schoten. Tezelfdertijd ontplooit zich voor zijn ogen een politiemacht die het Mediapark hermetisch afsluit. Zelfs met zijn perskaart komt hij er niet meer in. Een beetje verward besluit hij de fotoshoot en wil terug richting krant rijden wanneer hij aangereden wordt door een witte auto die de hele tijd op de parking vlakbij stond. Hij fotografeert de auto om zo de nummerplaat vast te leggen voor zijn verzekering, de chauffeur stopt immers niet. Eens op de krant verneemt hij de toedracht van de schoten van weleer en wordt hij uiteraard uitgelachen omwille van de gemiste primeur. Op 30 meter van waar hij stond vond de moord plaats die Nederland en de wereld een schok van jewelste bezorgde. Zijn zoektocht naar de auto en bestuurder die hem eerder aanreed brengt hem in contact met ene Aisa, (Tara Elders) een Turks meisje
3 wiens rol in het geheel op z’n minst dubbelzinnig genoemd mag worden. Jim komt op die manier terecht in een complot met als belangrijkste protagonisten, de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de Joint Strike Fighter (de vervanger van de F16) van de NAVO en een groep extreme milieuactivisten.
De film Theo van Gogh maakt een film over iemand die neergeschoten wordt om zelf daags voor de voltooiing ervan zelf in vergelijkbare omstandigheden aan zijn te vroege eind te komen. Dat is een toch zeer merkwaardige omstandigheid die deze film een zekere externe lading geeft. 06/05 is géén documentaire maar een full-feature bioscoopfilm. Het scenario is gebaseerd op Tomas Ross’ misdaadroman De Zesde Mei. Ross bewerkte het boek samen met van Gogh tot het scenario dat de basis vormt voor de film. De bekende rommelige stijl van Van Gogh blijft in deze film (gelukkig) volledig achterwege. 06/05 is van het begin een spannende, ietwat klassiek ogende, conspiracy theory film die een web van intrige en verraad blootlegt omtrent een schijnbaar onbegrijpelijke maar waar gebeurde moord. Van Gogh gebruikt geen acteur om Fortuyn neer te zetten maar maakt handig gebruik van de vele nieuwsbeelden die van de politicus bestaan en weeft die zeer vaardig in zijn (voor de rest fictief) verhaal. Zo ontstaat een heuse faction thriller die zelfs op de meer ongeloofwaardige momenten toch stand houdt. Hoewel Tomas Ross zelf beweert zijn boek beter te vinden dan de film ben het daar voor een keer oneens mee. Voor mij is de film beter dan het boek. De acteursregie is, zoals we dat van Van Gogh gewend zijn, uitstekend en permanent geloofwaardig. Met de actiescènes lag dat wat moeilijker maar Van Gogh redt er zich, naar mijn gevoel, prima uit o.a. met een komische achtervolgingsscène in een tropisch zwembad en een minimalistische invulling van andere actiescènes, waardoor het geweld getoond wordt zoals het is, kort, koud en weinig spectaculair. De samenzweringstheorie die een link legt tussen de moord en Fortuyns verzet tegen Nederlandse deelname aan de Joint Strike Fighter komt in de film op een ietwat druppelsgewijze aan bod wat de spanning en de plot alleen maar ten goede komt. De rol van de Binnenlandse Veiligheidsdienst is ook geloofwaardig gehouden door hen niet de opdrachtgevers of uitvoerders van de moord te maken maar eerder de facilitators van de moord zoals die door Volkert Vandergraaf voorbereid en uitgevoerd werd. De film poneert dat de AIVD enkele uren voor de moord ingelicht werd en verzuimde de moord te verijdelen. Op die manier weten Van Gogh en Ross het geheel betrekkelijk geloofwaardig te houden. Je hebt het gevoel dat het zo zou kunnen gegaan zijn in evenredigheid met het gevoel dat het zo ook niet zou kunnen gegaan zijn. Feit blijft dat Volkert van der Graaf nooit een geloofwaardige uitleg gegeven heeft omtrent zijn motief voor de moord op Fortuyn. Hij hield vol dat Fortuyns voorkeur voor bont en zijn onverschilligheid jegens het lot van dieren die daarvoor gekweekt worden, de basis legde voor zijn daad. Me dunkt een slap motief voor een toch wel zeer gewaagde daad. Van der Graaf zal zeker niet in opdracht gehandeld hebben maar zal net als Lee Harvey Oswald met de moord op Kennedy hebben kunnen gedijen binnen een klimaat waar Fortuyns verscheiden eerder gunstig dan wel vreselijk gevonden zou worden. En dat klimaat hing er quasi zeker in de onderbuik van het Nederlandse establishment. Het zal misschien niet zo gegaan zijn maar het zou net zo goed wél zo gegaan kunnen zijn. Van Gogh is er postuum in geslaagd toch nog een laatste pertinente vraag op te werpen. 06/05 is zeker de moeite waard en verdient de commerciële flop die het blijkt te zijn allesbehalve. Kris KENIS 05/06. De film. Regie: Theo van Gogh. Met: Tara Elders, Thijs Romer, Caro Lenssen, Jack Wouterse. Ook via Internet (Tiscali) te bekijken. Meer info:http://www.0605defilm.nl
4
Caleidoscopisch Floris Jespers (III) La Gazette de l’Hôtel Drouot (18 februari, p. 155) wijdt een artikel van een pagina aan “ce ténor de la peinture
belge”.
In
tegenstelling
met
Roger
Pierre
Turine
die
in
La
Libre
Belgique
de
achterglasschilderingen in de vernieling schreef, spreekt Jean-Pierre Delarge zich erg positief uit over die églomisés. “Les influences s’effacent au profit des possibilités offertes par la technique. Jespers redouble de virtuosité, apportant à ses œuvres l’éclat conféré par la technique et par le matériau.” Tegen de stroom in onderstreept Delarge dat Floris Jespers wel degelijk een eigen stijl heeft. De omvang van de tentoonstelling ervaart hij als een pluspunt. “Il possède un style bien à lui [...]. Cette rétrospective est particulièrement ample avec 237 œuvres permettant d’appréhender l’artiste et son œuvre dans toutes leurs dimensions.”
& Alain Germoz “is het kennelijk eens met de visie van criticus Roger Pierre Turine”. Zo stond althans te lezen op pagina 8 van de vorige aflevering. Dit staat natuurlijk haaks op de teneur van de reactie van onze achtbare vriend. De lezers zullen wel meteen begrepen hebben dat hier een woordje wegviel: Germoz “is het kennelijk niet eens” met Turine. Met excuses. ■
Boudens Boudens maakt het de toeschouwer niet gemakkelijk (dat ligt trouwens niet in zijn karakter). Hij concipieert elke tentoonstelling als een eenheid op zich, een gesloten geheel. Hierdoor is het niet vanzelfsprekend dat de toeschouwer zich meteen bewust is van de innerlijke coherentie die zijn oeuvre nu eenmaal kenmerkt. En dat is ook het geval van Tribal, die ik vandaag het voorrecht heb te mogen openen. Wat we nu te zien krijgen is de neerslag van zijn confrontatie met het Marokkaanse landschap in de zomer van 2004 Van Marrakech “de rode” reisde hij naar Essaouira aan de Atlantische kust en dan verder hij in zuidelijke richting naar Agadir en vandaar in zuidoostelijke richting landinwaarts door de Drâavallei naar Zagora bij de Algerijnse grens om uiteindelijk terug naar Marrakech te komen. Hij maakte ter plaatse schetsen van planten en bomen, van in het oog springende architectuur, van textiel en ornamentiek. Wat we vandaag hier te zien krijgen zijn dus als het ware de op zichzelf staande details en fragmenten van een breed fresco. De werken op karton leunen aan bij etnisch traditionele motieven die als het ware iets schriftuurlijks, kalligrafisch vertonen. De kleurintensiteit, de lichtende
gloed en de haast bestorven
transparantie van de marines, landkaarten en reliëfkaarten getuigen van een intense, wellicht overrompelende natuurbeleving. Boudens getuigt in zijn werk van een scherp architecturaal gevoel. In de reeks Littoral domineerde de statische, frontale ervaring, terwijl in de reeks Sites (die hier vorig jaar tentoongesteld werd) het planmatige predomineerde. In de sterke triptiek waarin Boudens zijn reis per auto door de Drâavallei oproept, wordt nu de beweging gesynthetiseerd. Het gaat nu niet om sequenties, maar om een doorlopende beweging: geen teken-verhaal maar een door-lopende film.
5 De eenheid en coherentie van de visie kwam nooit in de verdrukking door de gevarieerdheid van de technieken en materialen die Boudens aanwendt: karton, papier, tape, Oostindische inkt, acryl en houtskool. Dat is ook nu het geval, en vooral de tapetechniek die hij in de loop der jaren ontwikkelde geeft een heel eigen lading aan de Marokkaanse marines en landschappen. De techniek, technè, de handvaardigheid, de manier waarop je een plastisch probleem oplost stond al altijd centraal in Boudens’ oeuvre. Hij valoriseerde al het materiaal in zijn vroege werk, zowat 15 jaar geleden. Hij kerfde linoplaten, niet om ze af te drukken, maar om ze tot kunstwerk te verheffen, waarbij hij zich schikte aan de eigenschappen van het materiaal. Het zachte linohout bevordert immers de zwier van de lijn en leent zich tot het schragen van een gevoelige ritmiek, waarbij de natuurlijke tint van het hout primeert. In een tweede beweging drukte hij linoplaten af op bruin inpakpapier. Tegenover de elegantie van die iconen stond dan de massieve, zware lijst in ruwe hout als scherp contrast. Ook de reeksen Littoral en Sites was het of Boudens het kunstwerk a priori ingelijst zag, net of hij dacht dat het op zichzelf niet sterk genoeg is en bijgevolg nood heeft aan verpakking, aan een vitrine. Wellicht heeft dat te maken met de onzekerheid van de kunstenaar die ondanks zijn assertiviteit geplaagd wordt door twijfel. Twijfel aan zichzelf, twijfel aan de kunst. De wellust van de twijfel? Of de twijfelende wellust, zoals door Hugues C. Pernath opgeroepen: … de verbeelding En over deze wereld de eeuwigheid die ik niet ken. … Men noemde mij een dwaas, een zwerver, een nar, Allen duldden mij lijdzaam, allen en een spoor Liep verloren. (…) Ik smeek om een liefde die me in beslag neemt, Het bezweren van een ouderdom die in ons knaagt Maar het spoor in het werk van Boudens gaat niet verloren. Ook niet in wat hij nu toont. De twee verrassingen van de huidige tentoonstelling, Tribal, zijn natuurlijk de beelden en de tapijten. De houten beelden nemen een heel aparte plaats in. Een aantal van die felkleurige houten constructies refereert aan tribaal traditionele motieven: slangen, vissen, grillige gedaanten uit angstdromen, totemachtige symbolen. Soms zijn de titels nadrukkelijk welsprekend: Het Heilige Vuur, Grote Goesting God. Altijd wortelen ze in de diepste lagen van de verbeelding van de kunstenaar. De verleiding is natuurlijk groot om aan die elementaire oervormen meteen een symbolische betekenis te hechten of er een bewuste uitdrukking in te zien van een of andere vorm van organisch primitivisme in te onderkennen. Maar de invloed van de Noord-Afrikaanse reis van de kunstenaar is in dat verband niets meer dan een verhevigde en verinnerlijkte kristallisatiemoment. Oervormen waren immers al altijd aanwezig in Boudens’ oeuvre. En oervormen bereik je door te abstraheren. “Abstract”, schreef Paul Klee: “lang tegenover breed, breed tegenover smal, scherp tegenover stomp, links rechts, boven onder, voor achter, cirkel tegenover vierkant tegenover driehoek.” Zo eenvoudig is het, maar niets is moeilijker dan eenvoud te betrachten. De beelden van Boudens combineren het moderne met het primitivisme, de oorspronkelijke oervormen met het reductionerende neo-plasticisme van Mondriaan of Vantorgeloo. Het is hem niet te doen om zomaar terug te grijpen naar oervormen. Die houten beeldjes hebben immers ook iets weg van die onbestemde machientjes, mechaniekjes die in verband met Marcel Duchamp genoemd werden “machines célibataires”, radeloze raderwerken die de razernij relativeren van het menselijk tekort en het herleiden tot een lege, mechanische maar niet minder allesomvattende, reële en dwingende realiteit: what am I doing here?
6 Dat combineren van het primitieve met het moderne komt hier tot uitdrukking in de revelatie van vandaag, nl. de door de kunstenaar ontworpen en op traditionele manier in Marokko vervaardigde tapijten, zowel kelim als wol geknoopte. Op het eerste gezicht lijkt een kelim niet veel meer dan een kleed dat de huiskamer of de hal siert. Niets is echter
minder
waar.
Achter
dit
tapijt
schuilt
een
wereld
van
traditie
en
symboliek.
De oorsprong van de kelim vinden we bij de nomadische stammen in Anatolië, het huidige Turkije. Van oudsher waren de vrouwen van deze gemeenschappen aangewezen om de kelims te vervaardigen. Zij waren verantwoordelijk voor het hele proces, van het prepareren van de wol, afkomstig van schapen en geiten, tot het weven van de kleden. Behalve als kunstwerk hadden kelims - veel meer dan nu het geval is een gebruiksfunctie. Ze werden onder meer gebruikt als tentdoek, als verpakking voor etenswaren en als vloerkleed om gasten op te ontvangen.
& Wanneer ik nu de nadruk heb gelegd op de uitzonderlijkheid van deze tentoonstelling, dan ben ik geheel naast de zaak. Belangrijk is nl. de onverbiddelijke logica die het werk van Boudens kenschetst. Laat hem inderdaad elke tentoonstelling concipiëren als een eenheid (Cartografie bij de Zwarte Panter (1999), KlingKlang bij Jef Meert (2000), Littoral (2001) en Naval (2003) bij Martin van Blerk, Sites vorig jaar hier bij Djemma, het wordt tijd dat zijn oeuvre eindelijk als een geheel wordt tentoongesteld. Henri-Floris JESPERS
Poëzie Maris-realisme Neen, Maris Bayar is geen pseudoniem. Maris is gewoon een van de talrijke volkse verbasteringen van Maria. En Bayar is een Turkse naam. Gevorderde postzegelverzamelaars kunnen dat moeiteloos natrekken. In de filatelistische bijbel, de befaamde Yvert et Tellier, staan onder de nummers 1193 en 1194 twee Turkse postzegels van 1953 gecatalogeerde. Ze werden uitgegeven ter gelegenheid van een internationaal congres en dragen in een medaillon de beeltenis van Celal Bayar, de toenmalige president. Marie Thérèse Fernanda Léonie Bayar, geboren aan de Groene Hoek uit een Kempische moeder en een Waalse vader, publiceerde tot nu toe een vijftiental dichtbundels die alle nauw aansluiten bij haar levensloop. Ze genoot een katholieke opvoeding bij de Zusters Apostolinnen (nomen est omen), maar gaf onder invloed van de oosterse mystiek haar geloof op in het begin van de jaren zestig. Ze schreef toen al verinnerlijkte poëzie maar het was haar ontmoeting met de dichter Hugues C. Pernath in 1965 die de doorslag gaf: ze zou zich volledig inzetten om het literaire pad te bewandelen. Dat werd haar geloof, haar apostolaat. Een jaar later werd ze door de dichter Tony Rombouts geïntroduceerd in de destijds woelige Antwerpse literaire kringen. Ze gaf haar kapperzaak op. Zich volledig aan het dichterschap wijden werd haar geloof, haar apostolaat. Haar eerste bundel, De deur die gesloten bleef, wordt in 1967 door Adriaan Peel uitgegeven in de gezochte Lepelreeks. Een jaar later verschijnt Zachte bodem bij Stuip. Haar gedichten waren verrassend, speels ingesteld op de taalwerkelijkheid. In het koor van de soms zwaar existentiële ernst van de (neo)en/of (post)-experimentelen klonk de toon van haar gedichten verrassend verfrissend, ludiek en luchtig. Vanaf 1973 wordt het salon van Maris Bayar en Tony Rombouts een vertrouwde, drukbezochte ontmoetingsplaats. Ze stichten hun eigen private press. Op de legendarische Original F. M. Weiler’s Liberty
7 National degelpers met pedaalaandrijving, een gevaarlijk XIX
de
eeuwse gietijzeren gevaarte, worden met
benedictijns geduld tientallen dichtbundels uitgegeven. Naast hun eigen werk brengen Maris Bayar en Tony Rombouts bundels van heel wat gerenommeerde dichters: Ben Klein, Werner Spillemaeckers, Michel Bartosik, Saint-Rémy, Renaat Ramon, Marcel van Maele, Wilfried Adams, Jos Daelman, Lucienne Stassaert, Hendrik Carette, Frans Denissen, Marcel van Maele, Emiel Willekens, Annie Reniers, Wim Zaal, Patrick Conrad en ik vergeet er ongetwijfeld. Tussen 1973 en 1986 publiceert Maris Bayar tien bundels. Haar bundels vormden een soort verhuld intiem dagboek en verwijzen haast zonder uitzondering naar concrete, reële situaties die voor de oningewijde lezer niet altijd even toegankelijk zijn. Zij onthult immers vooral door te verhullen. Ze kapselt zich in een aantal feilloze afweermechanismen (of overlevingsstrategieën) in: alles wat de eigenste eigenheid van haar innerlijk leven kan raken of aantasten, glijdt meteen af over het harnas van haar eenzelvigheid. Woorden zijn voor haar dingen die haar beschermen en beveiligen tegen een buitenwereld die ze hardnekkig, wellicht uit zelfbehoud, weigert te zien zoals zij werkelijk zou kunnen zijn. En wanneer een pijnlijke luciditeit in haar verzen tot uitdrukking komt, dan gebeurt dit steeds met betrekking tot haar eigen persoon, uiteraard. De dichteres verschijnt als een godin in ’t diepst van haar gedachten en zit in het ’t binnenst van haar ziel ten troon. Maar binnenin bijt de pijn zich uiteraard vast, wat dacht u wel. Het verglijden der dingen, de vergankelijkheid, het verval worden immers met de jaren onherroepelijk duidelijker: De klok staat niet stil De tijd staat niet krom Of nog Het menselijk huis dat zolang bestaat Moet hersteld worden Die periode van tomeloze creativiteit wordt in 1988 besloten met Een ijzeren hand in een fluwelen handschoen, een bundel met passend gekozen titel, verschenen in 1988 bij An Dekker te Amsterdam. (Tussen haakjes, een hint voor exegeten, de titels van Maris’ bundels hebben altijd betrekking op louter biografische toestanden die ze aldus samenbalt, synthetiseert.) Maris zou tien jaar niet publiceren. Maar ze was schrijven aan haar Epos van het groot ongelijk. Toen ze in 1992 vijfenvijftig werd stelde ze vast dat ze heel veel verdrongen had. Het mechanisme van de herinnering trad in werking, mede op gang gebracht door de Golfoorlog. “Het was net of er op de deur geklopt werd”, zei Bayar. Dat werd een ware psychologische schok. Plots gingen de sluisdeuren van het geheugen open en herbeleefde ze de donkere oorlogsjaren die ze als kind beleefde. Haar werk zou een andere wending nemen. Ik heb het al gezegd, haar oeuvre heeft een sterk autobiografisch gehalte, en haar epos kan op het eerste gezicht beschouwd worden als een familiekroniek. Niet de vader, noch de moeder staan hier centraal, wat wel het geval was in haar Vrouwelijke elegieën, wel de ziener, de man die haar jeugd betoverde en tijdens de angstige bezettingsjaren een beschermende en beslissende invloed had op haar ontwikkeling. “Hij was, zegt Maris, wat je zou kunnen noemen een tweede vader voor mij. Hij was helderziend, letterlijk, en daarbij moralist en pietepeuterig. Hij probeerde me op te voeden. Het was zijn huis waarin wij woonden op de gelijkvloers. Wanneer mijn vader dronk zocht ik als kind steun bij hem en bij zijn vrouw, Harriet Mac-Cord, een Schotse.” En om kracht bij haar
8 woorden te voegen: “Zijn werkelijke naam was Franciscus Gerardus van den Mussele (18971980). Hij was van Italiaanse afkomt.” Ze was hem vergeten, maar hij was in haar onderbewustzijn hardnekkig blijven sluimeren. Maris Bayar is altijd gefascineerd geweest door de lotsbestemming van enkelingen die diep gebukt gaan onder de tragische druk van het tijdsgewricht. Haar bekendheid met de Russische literatuur van de vorige eeuw is daar een sprekend exponent van. In haar “epos” staat dan ook de geschiedenis centraal - in casu de verschrikkingen van de Tweede wereldoorlog. De dichteres onderneemt nu een brede poging, niet langer om zichzelf, dan wel om haar tijd te vatten en te bevatten, te grijpen en te be-grijpen. Terwijl ze vroeger vaak meegesleurd werd in de kringen naar binnen, poogt ze nu te objectiveren. Uitgever Walter Soethoudt bracht onder het inprint Facet het eerste deel van Maris’ epos in 1998, Fleur de Flandre. Voordien had hij al, dertig jaar geleden, de verzamelbundel Als Maris Dante zoent uitgegeven. Een tweede uittreksel verscheen twee jaar geleden bij P. te Leuven, onder de welsprekende titel Ares. “Eigenlijk, zegt Maris, ben ik een poëtische romancière”. Ik ben een fantasieloze dichteres. Zij is anders als wij, hoorde ze vaak thuis zeggen. Ze voelde zich afgesloten van familie en volk. “Pijnlijk voor een kind”, vertrouwde ze me toe. “Ik had gelukkig destijds mijn frivoliteit mee, waarmee ik het gered heb. Op school bracht ik de kinderen aan het lachen.” In haar epos ziet ze gekneld tussen hooggestemd uiting geven aan haar gevoelens en het onverbloemd weergeven van de werkelijkheid.. Lyrisch realisme dus? Neen, ik zou zeggen maris-realisme. Maris Bayar vertaalt haar duik in het verleden in verzen die uiteenlopende taalregisters bespelen, waarbij soms ogenschijnlijk onhandige verhevenheid moeiteloos verbonden wordt met authentiek volkse, dialectische zegging. Ontwapenende naïviteit (een woord dat ze anders niet duldt…) en verrassend schrander inzicht, veeleisende verkenning van de grenzen der eigen uitdrukkingsmogelijkheden en dan, ja, die verzen die door de goden geschonken worden… Naast de aanwending van retorische knepen laat ze ook de spreektaal tot haar recht komen, het dialect dat ze op straat opraapte (“ik luisterde in stilte naar oerklanken”, zegt ze) en waarvan ze de soms verrassende en rauwe wendingen graag koestert. Ze was al altijd iemand die gadeslaat, haar scherp vermogen tot observeren komt in haar vorige bundels ook al ruim aan bod. Bovendien heeft ze zin voor theatraliteit (een van haar vorige bundels typeerde ze als een “wagenspel”), nog aangescherpt door haar jarenlang omgang met een mime. Maris Bayar is van vele markten thuis maar ze diende de tol te betalen voor haar ambitieuze en vermetele poging (“bayar” betekent “betalen” in het Maleis…): de jongste jaren stonden in het teken van het gevecht met de angst. Ontheemding en toe-eigening van een moeilijk maar taai bevochten eigen plaats midden de chaos. Ontgoocheling en/of begoocheling. Romantisch dwepen en sluw boerenverstand. Wereldvreemdheid en rauw realisme. Henri-Floris JESPERS Maris BAYAR, Epos van het groot ongelijk, Oostende, Uitgeverij Litera-Este, 220 blz., 28 €. Geen ISBN. Te verkrijgen bij De Boekuil en De Groene Waterman; bij De Standaardboekhandel op bestelling. Ook schriftelijk bij de uitgeverij: Litera-este, Van Hellemontstraat 3, 2060 Antwerpen.
9
Het vrije woord Open brief aan Elio di Rupo Geachte Heer Di Rupo, Met aandacht luisterde ik naar het radioprogramma waarin U uw standpunt in verband met Brussel bekend maakt. U stelt daarbij dat een onafhankelijk Vlaanderen betekent dat Vlaanderen Brussel moet loslaten omdat 90 % van de inwoners Franstaligen zijn. Dat U een duidelijk standpunt inneemt in dit communautair probleem is een zeer goede zaak. Het kan een debat over onze gemeenschappelijke problemen bevorderen. Sta mij toe los van de problematiek inzake een onafhankelijk Vlaanderen enkele bedenkingen te formuleren aangaande Brussel, de hoofdstad van België. Het is inderdaad juist dat een overgrote meerderheid van de inwoners Frans spreekt. Volledigheidshalve moet hierbij wel verduidelijkt worden dat in deze meerderheid heel wat oorspronkelijke Vlamingen zijn die uit sympathie, gemakzucht of onder enige vorm van dwang zich aangesloten hebben bij de Franstalige meerderheid. En dan blijft er inderdaad maar een kleine minderheid van Brusselaars over die weigeren of onbekwaam zijn om Frans te spreken. Brussel is de grondwettelijk tweetalige hoofdstad van België en als dusdanig zou het logisch zijn dat deze stad open staat voor beide gemeenschappen, de Waalse én de Vlaamse. Dat in deze historisch Vlaamse stad een Franstalig deel van de bevolking in de loop van de laatste honderd jaar haar taal heeft opgedrongen, kan men niet beschouwen als een blijk van respect voor de oorspronkelijke Vlaamse cultuur. U zult begrijpen dat het voor de Vlamingen moeilijk te aanvaarden is om deze verfransing nu in te roepen als een argument om Brussel los te koppelen van Vlaanderen (en te beschouwen als een Waalse stad?) Vandaag stel ik vast dat de overgrote meerderheid van de Franstaligen geen Nederlands wil of kan spreken. Zelfs Prins Philip, waarvan moeilijk kan gezegd worden dat hij de Franstaligen niet genegen zou zijn, heeft tevergeefs aan deze spijtige situatie willen verhelpen door via een fonds de tweetaligheid te bevorderen. Ook veel gewone Franstaligen vinden dat het onderwijs van het Nederlands in de Franstalige scholen veel beter zou moeten, omdat het niet alleen een kwestie is van respect maar tevens een economische noodzaak. Trouwens, vindt U ook niet dat men van een goede Belg, die leeft in onze tweetalige hoofdstad, mag verwachten dat hij de beide landstalen spreekt? Maar dat U dit gebrek aan kennis of aan wil om het Nederlands te leren nu inroept als een argument om Brussel los te koppelen van Vlaanderen is toch wel een extreem standpunt. Het betekent immers dat U deze ééntalige minder goede Belgen beloont voor hun onkunde/onwil en tegelijk de tweetalige Vlaamse Brusselaars straft door hen af te snijden van hun Vlaamse wortels. Ik vrees dat U met dergelijk extreem standpunt enkel bereikt dat steeds meer Vlamingen zich de vraag stellen of wij nog wel samen kunnen leven in België. En als U het wil hebben over een scheiding, dan zal er inderdaad moeten gesproken worden over Brussel, maar ook over alle andere aspecten. Over eigendommen en schulden én over die volgens U zeer kleine jaarlijkse solidariteitsbijdrage van Vlaanderen aan Wallonië. Hoewel “klein” relatief is, want met één procent van dat bedrag kan de Vlaamse regering het Vlaamse personeel in de zachte sector een degelijke verloning geven en dat is voor hen géén kleinigheid. Pierre THERIE (Kolonel SBH bd Pierre Therie was o.m. Defensie attaché bij de ambassade te Wenen, met accreditaties voor Slovenië en Kroatië. Hij is voorzitter van de Orde van den Prince, afdeling Vilvoorde.)
10
Ik ging, ik dacht, ik overwon. Ik ben een fervente wijnliefhebber. Ooit heb ik mij verschillende boeken over deze gulden drank aangeschaft. Ik heb zelfs een poging ondernomen om een wijnkelder te houden. Tot grote spijt moest ik vaststellen dat het degusteren in ruime mate hoger lag dan de aanvoer van nieuwe flessen. Ondertussen ligt die kelder vol oude rommel en koop ik het nat naargelang mijn behoefte. Om mijn genodigden te plezieren had ik enkele zeer goede flessen gekocht. Mezelf kennende had ik deze flessen verstopt. Zoniet zou mijn visite het hoogstwaarschijnlijk met kraantjeswater moeten stellen. De dag zelf, u
raadt
het
al,
Diezelfde
ochtend
Professor
Samú.
ik
vond
had
ik
de in
Helderziende,
hoogstwaarschijnlijk
de
flessen de
niet
brievenbus
waarzegger,
locatie
van
mijn
meer
terug.
een
briefje
Geen
paniek.
gevonden
profeet.
Deze
flessen
kunnen
man
zou
van me
mededelen.
Professor Samú vroeg me om 50 euro te doneren om Bacchus gunstig te stemmen. Ik wees hem op de mededeling in zijn folder: “ Betale na succes. Succes binne dri dag.” Hij vertelde mij heel laconiek dat die mededeling enkel sloeg op het terugvinden van verloren liefdes en niet op verloren flessen. Al peinzend over het feit om 50 euro te besteden, schoot mij plots de plaats in het hoofd waar ik de wijn verstopt had. Ik dankte Professor Samú uitvoerig en verliet zijn kabinet. Fronsend staarde hij me na toen ik huiswaarts liep. Hieronimus
Door de leesbril bekeken ▲Naar aanleiding van de verschijning van Epos van het groot ongelijk werd Maris Bayar op vrijdag 18 februari ten stadhuize ontvangen door Philip Heylen (CD&V), schepen van cultuur, bibliotheken en monumenten. Na Henri-Floris Jespers (tekst elders in deze aflevering) haalde uitgever Vincent Billiau enkele herinneringen aan de (lange) voorgeschiedenis van de uitgave, waarna Philip Heylen namens de Stad zijn waardering uitsprak voor de poëzie van Maris Bayar en haar bijdrage tot het Antwerpse literair klimaat. (zie de rubriek “Bibliografisch”). Waren o.m. aanwezig: Frank van den Auwelant, prof. dr. Michel Bartosik, John Bel, Louisa Chevalier, Herman J. Claeys, Gerdi Esch, Pruts Lantsoght, Erwin van Massenhove, Luc en Thierry Neuhuys, Roger Nupie, mr. Lukas de Pauw, Walter Soethoudt, Werner Spillemaeckers, Lucienne Stassaert, Rose Vandewalle. ■ ▲Freddi Smekens interviewde Hendrik Carette voor Brussel Deze Week. Carette typeert Michel de Ghelderode als “een typisch Brussels fenomeen” die als toneelauteur “een tijdelijke beroemdheid genoten heeft in Parijs”. “Hij was ongetwijfeld een voorloper van het moderne theater. De man leed een beetje aan paranoia, was heel erg tegen de Belgische staat en het establishment. […] Maar al bij al is het een auteur die in zijn geboortestad nog veel te weinig bekend is. Begin jaren zestig is deze toch wat miskende figuur […] geciteerd als mogelijke Nobelprijswinnaar. […] Ik zou deze Brusselaar willen omschrijven als een kleurrijke,
11 marginale figuur in het kwadraat. Ik vind het gewoon een schande dat het werk van de man sinds meer dan dertig jaar niet meer opgevoerd is door een echt repertoiregezelschap. Alleen theater Toone heeft hem met enkele poppenspelen nog wat uit de vergeethoek weten te houden.” ■ ▲De jongste aflevering van Boelvaar poef is gewijd aan Robert van Kerkhove (1909-1945) en Maurice Roggeman (1912-1990), beiden schilder en vriend van Louis Paul Boon. Ze braken alle twee met Boon; de eerste nadat hij als Bernardeke opgevoerd werd in De voorstad groeit (1943), de tweede nadat Boon hem liet optreden als de schilderes Tippetotje in De Kapellekensbaan/ Zomer te Ter-Muren (1953/1956). Met vier bijdragen neemt Jos Muyres het gros van dit nummer voor zijn rekening: “Ik wil u nooit meer zien”. Maurice Roggeman en Robert van Kerkhove in het werk van Louis Paul Boon; “Waarlijk ik heb niets tegen u”. Brieven van Robert van Kerkhove (en zijn nicht Fernanda) aan Maurice Roggeman; “Een zeer plezante vriendelijke mens!” Een gesprek met Gerda Roggeman, de dochter van Tippetotje; Maurice Roggeman. Een biografische schets. Ivo Machiels belicht het werk van Maurice Roggeman (oom van de dichter Willem M. Roggeman). Julien Weverbergh herdenkt zijn voormalige “copain” Herwig Leus (1940-2003). De welgekende fijngevoelige bescheidenheid van de heer Weverbegh blijkt eens te meer uit de laatste alinea van zijn overigens lezenswaardige bijdrage: “Hoewel hij een van de meest authentieke figuren is die ik in het letterenpoppenspel mocht ontmoeten, heb ik nimmer échte bewondering kunnen opbrengen voor welke prestatie van mijn ‘copain’ Leus ook. Zijn betekenis in de ‘Boonstory’ is van wezenlijk en fundamenteel belang geweest, maar de basis van zijn essentiële essays over het werk van Boon werd in onze gesprekken gelegd. Ik heb er zélf nooit wat uit geleerd. Ik had ze zelf kunnen schrijven.”
■ Boelvaar poef wordt ten behoeve van het L.P. Boongenootschap uitgegeven door de Stichting Isengrimus, Utrecht. Jaargang 4, nr. 4, december 2004, 72 blz, ill., 8,50 €. Abonnement: 35 €. Secretariaat Louis Paul Boon Genootschap: Oude Vismarkt 13, 9300 Aalst.
▲Jos Borré bespreekt de Elsschot-studie van Jan van Hattem (De Morgen Boeken, 2 maart). Hij heeft het over “een fors werkstuk waarin […] alles wat tot nu toe over Elsschot door werd verteld en voor waar werd aangenomen” aan de bronnen getoetst wordt. De “biografie” (de aanhalingstekens zijn van Borré) van Jan van Hattem “groeide uit tot een repliek aan het adres van al zijn voorgangers, met talloze correcties en rechtzettingen. Vele mythes rond Elsschot doorstaan deze test dus niet.” Jammer genoeg heeft Van Hattem geen voorgangers. Hij vecht tegen windmolens. Was het echt nodig zoveel tijd en energie te besteden aan de kritiek van haastig in elkaar geflanste boekjes en aan het doorprikken van de kwakkels van dochter Ida, de hersensspinsels van Guido Lauwaert en andere zelfverklaarde Elsschot-“specialisten”? Het merendeel van die doorvertelde Elsschot-verhalen en anekdootjes stijgt niet uit boven het niveau van kroegpraat. (Zo kan men tientallen bladzijden kwijt over bijvoorbeeld Hugues C. Pernath, Lode Craeybeckx of E.L.T. Mesens.) Borré vergist zich trouwens. Geen enkele kritische lezer heeft die schrijfsels ooit voor waar aangenomen, behalve het journaille dat er bladzijden lang over leuterde omdat Elsschot nu eenmaal goed in de markt ligt: hij is immers zo banaal dat ook wie geen enkele belangstelling voor literatuur heeft zich moeiteloos met hem kan identificeren. Mythes doorprikken? Welke mythes? Het woord is wel bijzonder slecht gekozen. Van Hattem legt zout op alle slakken, juist, maar hij schept dan wel nieuwe “mythes”, hypotheses die verkocht worden als alleenzaligmakende waarheden. Twee voorbeelden: dat Elsschot schrijfverbod kreeg van zijn compagnon Léonce Leclerq is een creatieve stelling die door geen enkel hard bewijs gestut wordt en morgen misschien op haar beurt als “mythe” doorprikt wordt; het Borms-gedicht herleiden tot een familiale aangelegenheid is te gek om los te lopen. Erger is dat Jan van Hattem er niet in slaagt een consistent beeld van Elsschot en zijn milieu op te hangen. Zijn boek handelt niet zozeer over de schrijver Elsschot of de mens De Ridder, maar over een stelletje commentatoren. Het is Van Hattem immers in eerste instantie te doen om zijn onwrikbare gelijk te bewijzen. Door het kritisch onderzoek der bronnen heeft hij aldus een onschatbare dienst bewezen aan al wie zich wijdt aan de Elsschot-studie. Hij heeft waardevol materiaal verzameld voor een toekomstige biograaf. Dat is ook zowat de conclusie van Jos Borré: “In zijn grote ijver om het ultieme boek over Elsschot te schrijven, is hij zijn doel eigenlijk voorbijgeschoten. Deze ‘biografie’ van Elsschot gaat wel van start als een biografie, maar krijgt spoedig de allure van een grote corrigerende studie van het Elsschot-verhaal. Het levensverhaal loopt uit in een reeks hoofdstukken waarin overvloedig materiaal over persoonlijke of controversiële kwesties bijeen werd geharkt. Vele afzonderlijke kwesties apart beschreven, vaak met zijdelingse
12 overlappingen en herhalingen van gegevens en citaten leveren echter geen gestroomlijnd gestructureerd boek op, dat een auteur als Elsschot zou verdienen. In al zijn overweldigende overvloed ontbreekt het dit boek het meest aan afwerking. Stijl.”
■ Jan VAN HATTEM, Willem Elsschot. Mythes bij het leven. Een biografie, Leuven, Houtekiet, 590 p., 34,50 €. (Zie ook Mededelingen, nr. 38, 21 december 2004, p. 16.)
Bibliografisch ▲De Antwerpse uitgeverij bf Ampersand & Tilde begint een nieuwe poëziereeks. Het is de bedoeling jaarlijks twee nieuwe deeltjes van elk vijftien tot twintig gedichten te voegen, telkens in het voor- en in het najaar. De serie gaat de naam De Oostakkerse Cahiers dragen. De eerste bundel verschijnt in april 2005: De schuldeloze man van Aleidis Dierick. In oktober volgt dan Roger Nupie. Voor 2006 staat een uitgave van Rose Vandewalle reeds vast. Losse bundels kosten 8 €, een jaarabonnement 15 €. Bestellen kan bij François Vermeulen, Henri Evenepoelstraat 10, 2020 Antwerpen. Rek. 776 – 5900956-58. ■ ▲Ziehier een summiere bibliografie van Maris Bayar: 1967: De deur die gesloten bleef, Antwerpen, Lepelreeks 1968: Zachte Bodem, Antwerpen, Stuip 1973: De Heerlijkheid Omhelzen, Antwerpen, Contramine 1974: De Dwerg, Antwerpen, Contramine 1975: Als Maris Dante Zoent, Antwerpen, W. Soethoudt 1976: Lof voor Onwerkelijken, Antwerpen, W. Soethoudt 1977: Les Chevaliers Bayard, Antwerpen, Contramine 1978: De Innerlijke Belediging, Antwerpen, Contramine 1980: Vrouwelijke Elegieën, Antwerpen, W. Soethoudt/Contramine 1981: Heldendichten – Zeegezichten, Antwerpen, Contramine 1982: Levend in Leningrad, Antwerpen, Contramine 1986: De Parade der Paladijnen, Antwerpen, Contramine 1988: Een ijzeren Hand in een Fluwelen Handschoen, Amsterdam, An Dekker 1998: Fleur de Flandre, Antwerpen, Facet 2002: Ares, Leuven, Uitgeverij P 2005: Epos van het groot ongelijk, Oostende, Uitgeverij Litera-Este Maris Bayar publiceerde in de tijdschriften Stuip, Trap, Radar, Koebel, Yang, Het Nieuw Vlaams Tijdschrift, Het tienjaarlijks tijdschrift, Dietsche Warande & Belfort, Vrouw en Beeld en Boek, Eigen Wegen, Poëziekrant, Surplus, Ballustrade, Literair kookboek, Stroom. ■ ▲Luc Rademakers, hoofdredacteur van Gazet van Antwerpen, leest Vlaamse thrillers sporadisch en diagonaal. “Een onderschat Vlaams auteur is Bob Mendes. Hij heeft een trouw publiek, maar de kritiek heeft hem niet altijd gewaardeerd. Aspe is natuurlijk een fenomeen. Maar het is niet mijn stijl. Dat is geen waardeoordeel, want zijn succes is volledig verdiend.” (DSLetteren, 24 februari.) ■
Agenda ▲Retrospectieve Floris Jespers: zaterdag 12 maart organiseert het CDR een rondleiding in het Museum voor Moderne Kunst te Oostende. Omdat de meesten onder u er de voorkeur aan gaven naar Oostende te sporen of zelf te rijden, werd afgezien van het oorspronkelijke plan een bus in te leggen. CDR-leden Henri-Floris Jespers (rondleiding) en Jean Emile Driessens (literaire illustratie) verwachten u in het Museum. De rondleiding vangt aan om 14 u 15.
13
▲Ter gelegenheid van de publicatie van de 21ste aflevering van het Bulletin de la Fondation Ça ira, nodigen Christine Besnard, Henri-Floris Jespers, Luc en Thierry Neuhuys u uit op een drink, vrijdag 18 maart om 18 u 30, in Passa Porta, Antoine Dansaertstraat 46 te 1000 Brussel. Prof. dr. David Gullentops (VUB), co-editor van het verzameld werk van Jean Cocteau in de Bibliothèque de la Pléiade, en prof. dr. Christian Berg (UA), specialist van Max Elskamp, zullen u kort welkom heten. A.a.U.b:
[email protected] of sms 0486-529 .
[email protected] of gsm/sms 0479- 87 85 30. ■ ▲Bart Stouten licht zijn focus op het werk van Lucienne Stassaert toe, een week lang. Radio Klara, De Tuin van Eden, 7-11 maart, dagelijks na het nieuws van 19 uur. ■ ▲Donderdag 10 maart: 76ste poëzie-avond in de reeks De Muzeval. Voorprogramma: 10000 jaar antistresspowezie door De Antistresspoweet. Presentatie met voordracht door Herman J. Claeys van de dichtbundel Tovertaling van Victor van der Daelen. De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, Antwerpen-Zuid (bij de Waterpoort). Aanvang: 20 uur, toegang vrij. ■ ▲Onder het motto “Hommage à la Femme” exposeert Filip Bisschop (°1950) schetsen, tekeningen, friezen en labyrinten. Galerie 3K, Driekoningenstraat 30, 2600 Berchem, tot 29 maart. ■ ▲Tot 17 april exposeert Dominiq Fournal “Ébauche de vertiges”. International Art Gallery NV, Bois Lionnet 16, 1280 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 uur en op afspraak. Gesloten op woensdag. Vernissage in bijzijn van de kunstenaar op zaterdag 19 februari te 15 uur. ■ ▲Tot
26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲De Nederlandse dichters Ramsey Nasr (°1974) en Alfred Schaffer (°1973) spreken op 11 maart 2005 op de Middagen van de Poëzie te Antwerpen. Beiden debuteerden in 2000. De gedoodverfde Antwerpse stadsdichter Nasr, zoon van een Nederlandse moeder en een Palestijnse vader, is behalve auteur ook acteur. In zijn debuut 27 gedichten & Geen lied en ook in zijn tweede bundel onhandig bloesemend (2004) schuwt hij de grote lyrische impulsen niet. Alfred Schaffer, zoon van een Nederlandse vader en een Arubaanse moeder, woont en werkt in Kaapstad, Zuid-Afrika. Na zijn debuutbundel Zijn opkomst in de voorstad gaat Schaffer in zijn tweede bundel Dwaalgasten (2002) op zoek naar de grenzen van de verbeelding in sobere, meerduidige en steeds intrigerende verzen. Arenbergschouwburg, Arenbergstraat 28 te Antwerpen om 20 u 30. Tickets: 3 €. ■
▲Op zaterdag 19 maart om 15 uur opent dichter/galeriehouder Roger Nupie de tentoonstelling “Waar blijft de toekomst?”, foto’s, monotypes, objecten en tekeningen van Bert Bevers. Gemeentemuseum Het Markiezenhof, Stadhuis, Grote Markt 1 te Bergen op Zoom. De tentoonstelling loopt tot en met 22 mei. Op werkdagen te bezichtigen van 11 tot 17 uur. ■ ▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■ ste
ste
▲Naar aanleiding van de 175 verjaardag van België en de 25 verjaardag van het federalisme wordt het in Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (in het Beulemans vulgair herdoopt tot Bozar) een tentoonstelling Magritte en de fotografie georganiseerd. Commissaris Patrick Roegiers is fotograaf (Le Monde) en woont sinds jaren in Parijs. De tentoonstelling loopt tot 15 mei. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. Een coproductie van De Magritte Stichting & BOZAR EXPO. ■
14
▲ In de reeks Let’s twist again spreken op 8 maart om 12 u 40 Marc Tritsman en Hilde Keteleer in het Paleis voor Schone Kunsten. Op 22 maart om 12 u 40: Mark van Tongele en Paul Demets PvSK, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. Tickets: 2,50 €. Info: WWWW.BOZAR.BE■
▲Donderdag 14 april om 20 uur is Maris Bayar te gast in de Muzeval. De dichteres wordt ingeleid door Herman J. Claeys. De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, Antwerpen-Zuid (bij de Waterpoort). Aanvang: 20 uur, toegang vrij. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 17 maart 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 44 Donderdag 17 maart 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel Het bureau van de senaat heeft maandagnamiddag beslist dat er vandaag om 11 uur een plenair debat gehouden zal worden over de omstreden brief van senaatsvoorzitter Anne-Marie Lizin (PS). Die had een brief geschreven aan een magistraat om een echtscheidingszaak opnieuw te bekijken. Eveneens maandag maakte minister van Buitenlandse Zaken Karel de Gucht (VLD) bekend dat de Belgische regering de kandidatuur van o.m. Anne-Marie Lizin steunt voor de functie van Hoog Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties. De functie is vacant nadat Ruud Lubbers een maand geleden moest opstappen, na beschuldigingen van seksuele intimidatie. &
2
Naar aanleiding van de 46ste verjaardag van de Tibetaanse nationale opstand, publiceren we een belangwekkende verklaring van Z. H. de Dalai Lama. & Na Gerrit Komrij vraagt nu ook Jeroen Brouwers aandacht voor de dichter Frans Buyle, die “doodgenegeerd” werd (zie “Bibliografisch”). In een dossiertje wordt Buyle als criticus in bezettingstijd opgevoerd. Hij hekelde de “strevers” van de “volksverbondenheid” die meenden dat hun uur geslagen was. Niet alleen politici bezondigen zich aan de arrogantie van de macht. ■
Necrologisch Luci(a) Lampo Lucienne Vagenende werd geboren in Wetteren op 2 juli 1923 in een liberaal milieu. Haar vader was leraar, haar moeder deed naaiwerk. Ze behaalde het diploma van regentes wetenschappen aan een katholieke normaalschool in Gent. Volgens haar eigen zeggen was ze actief betrokken bij de oprichting van het Koninklijk Atheneum te Wetteren - in de naoorlogse jaren en in zo'n klein stadje blijkbaar echt pionierswerk. Ze werd er lerares wiskunde en geschiedenis. Ze was bovendien actief in de plaatselijke afdeling van het Willemsfonds, waarvoor ze allerlei culturele manifestaties organiseerde (concerten, lezingen...). In die tijd ging ze ook geregeld op reis. Ze verbleef een poosje in Parijs en in Londen. Ze was weg van De Belofte aan Rachel. Toen Hubert Lampo in het begin van de jaren zestig een lezing gaf in Wetteren, zei ze hem dat ze het hoofdpersonage Benjamin geestelijk zo’n mooie man vond dat ze die wel eens wilde ontmoeten. “Dat ben ik”, antwoordde Lampo. In het voorjaar van 1965 gingen ze samenwonen, maar trouwden pas in de zomer van 1975, na de invoering van een nieuwe wetgeving die hun huwelijk mogelijk maakte. (Van diezelfde wetswijziging maakten een aantal andere schrijvers gebruik om hun situatie te regulariseren, onder wie Karel Jonckheere en Maurice Gilliams.) Vanaf 1965 gaf Luc les aan het Atheneum te Herentals, en later, tot aan haar pensioen, aan de Rijksmiddelbare School in Grobbendonk. Aan Martine Cuyt vertrouwde ze toe: “Ik ben opengebloeid dankzij Hubert. Ik wist nauwelijks wat over literatuur toen, ik hem leerde kennen. Als kind had ik enorm veel Vlaamse Filmkes gelezen en Hanskes – boekjes van Abraham Hans – maar verder heb ik maar één mooi Hollands kinderboek gehad, van Top Naeff. Ik was meer bezig met muziek. Eigenlijk wilde ik pianiste worden, maar een enthousiast leraar wiskunde maakte dat ik die richting uitging. Poëzie had ik sporadisch gelezen, maar ik speelde met wiskunde, niet met taal.”
& Karel Jonckheere, aan wie Lampo Terugkeer naar Atlantis (1953) opdroeg, schreef in Een hart onder de dierenriem (1967): “Een Kreeft is uiterst wantrouwig, verbeeldt zich (te) veel gevaar. […] In haar slakkenhuis voelt ze zich de doorleefde bazin, ze legt haar schuwheid af. Ze beweegt zich rustig binnen haar park en gebruikt de antennes, waarmee de natuur haar
3
gevoelig heeft bedeeld, om gevaarlijken af te stoten, wekeren aan te trekken. […] Kenmerkend voor de Kreeft, zowel man als vrouw, is de neiging om te bemoederen.” Ja, Lucia werd inderdaad geboren toen de zon zich bevond in het teken van het sterrenbeeld Cancer.
& In Een Geur van Sandelhout (1976) en Schemertijdmuziek (1992) staat Lucia centraal. Maar ook in andere romans van Lampo komt ze voor, ook al was het slechts terloops, in raak getypeerde medaillons of zijdelingse opmerkingen. Zo merkt Emily (De Elfenkoningin, 1989) op: “Wat kan jij mitrailleursalvo’s lossen, lieve schat, je wordt alleen door Lucia overtroffen!”. En tot verbazing van Deswaen volstaat een martini om Lucia, die zich wel eens “betuttelend” gedraagt, “opvallend zwijgzaam te maken”. Soms spreekt zij “touchant” in “de taal van haar kindertijd”. Lucia kon echter ook fel, onverzoenlijk en onvermoeibaar uithalen, vooral wanneer ze meende dat de reputatie van Hubert belaagd werd of dat hem persoonlijk onrecht werd aangedaan. Meerdere journalisten hebben dat kunnen ervaren – en hebben haar bezorgde uitvallen voor het nageslacht vastgelegd.
Door diplomatische overwegingen werd ze dan geenszins afgeremd, laat staan
gehinderd. “Voor buitenstaanders ben ik de sjampetter”, zei ze, niet zonder enige zelfrelativering. Lucia kon zich dapper opwinden, klauwen en spinnen. Haar felle ogen bewogen op het ritme van een groot maar ook onrustig hart. Ze was genereus, hulpvaardig en begiftigd met een aangeboren, scherp rechtvaardigheidsgevoel. Ze kon geestig en gevat uit de hoek komen. Haar toewijding voor Huèbert kende geen grenzen. Lucia Lampo stierf op 4 maart 2005 aan een hartstilstand. De burgerlijke herdenkingsdienst zal plaatsvinden op zaterdag 19 maart e.k. om 11 uur in zaal Chrysant van het crematorium aan de Jules Moretuslei te Wilrijk bij Antwerpen. Daarna gebeurt in familiekring de asverstrooiïng te Grobbendonk. ■
Poëzie ▲Naar aanleiding van de verschijning van Epos van het groot ongelijk werd Maris Bayar op vrijdag 18 februari ten stadhuize ontvangen. Schepen van cultuur, bibliotheken en monumenten Philip Heylen (CD&V) sprak haar toe en stond de tekst van zijn rede af ter publicatie in de Mededelingen. ■
Met veel genoegen ontvang ik hier vanavond mevrouw Maris Bayar naar aanleiding van het verschijnen van haar nieuwste dichtbundel genaamd Epos van een groot ongelijk. Parafraserend op de titel vind ik dat we
groot
Antwerpse
gelijk
hebben
dichteres
te
om
u
mevrouw
ontvangen.
Niet
Bayar
hier
alleen
vanavond
omwille
van
als het
verschijnen van uw nieuwste werk maar ook om er de aandacht op te vestigen dat u in de loop der jaren vanuit onze stad heel wat waardevolle poëzie aan het papier hebt toevertrouwd. En ik zeg dan met opzet onze stad, want ook in Epos van een groot ongelijk is Antwerpen nooit ver weg. Met name de oorlogssituatie in Antwerpen komt in uw jongste werk zeer sterk naar
voor. Uw bundel geeft een
volledig beeld van onze stad tijdens deze bittere jaren. Epos van
4
een groot ongelijk mag daarom niet alleen worden beschouwd als een document, uw jongste is in feite ook één grote aanklacht tegen de oorlog. Ik vind het dan ook mede daarom belangrijk dat uw nieuwe dichtbundel
de
nodige
aandacht
krijgt
en
als
we
daar
als
stadsbestuur kunnen toe bijdragen dan zijn we daartoe graag bereid. U
weet
misschien
bijvoorbeeld
dat
contacten
de
oorlog
gelegd
ook
mij
tussen
bezighoudt.
Antwerpen
en
Zo het
heb
ik
Duitse
Nordhausen waar dwangarbeiders van bij ons destijds de V-raketten en bommen moesten maken. Een concreet resultaat van het aanhalen van deze banden is de onthulling van een V-bommenmonument aan het Museum van Schone Kunsten vorig jaar. Een monument dat door het levend houden van de herinnering aan de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog op zijn beurt een aanklacht tegen de oorlog is. U hoort het, als het erop aankomt om de oorlog aan de oorlog te verklaren dan hebt u in mij in elk geval een medestander. Maar niet alleen omwille van het anti-oorlogskarakter van uw werk vind ik het van belang dat uw nieuwste bundel met een ontvangst op het stadhuis extra aandacht krijgt. Onterecht opereert poëzie altijd een beetje in de luwte van de belangstelling. Onterecht zeg ik want als het er echt op aan komt gaan mensen op grote momenten van blijdschap of van droefenis vaak op zoek naar poëzie. Ik ben daarom ook blij dat we door u hier vandaag voor kunnen bedanken en dat we via deze ietwat feestelijke gelegenheid ook de poëzie in zijn geheel een beetje meer voor het voetlicht kunnen brengen. En na 35 jaar poëzie en 15 dichtbundels mogen we gerust zeggen dat niet alleen de poëzie in het algemeen maar zeker u in het bijzonder het verdient om als
een
van
Antwerpens
belangrijkste
dichteressen
te
worden
gehuldigd. Philip HEYLEN
Caleidoscopisch Walter Kerkhofs Grafiek en alles wat daaromheen ligt is en blijft de voornaamste activiteit van Walter Kerkhofs. […] Zijn vormentaal komt overal vandaan met specifieke thema’s als geweld, politiek, erotiek. De laatste jaren veel aquarellen en tekeningen met een romantisch poëtisch trekje. In ieder geval geen “expressionistische moeilijkdoenerij en aanmodderen”, maar concrete, weinig afstandelijke beelden met een eigen visie op Jan en Alleman. “Ik probeer iets te maken dat voor een ander te volgen is; kunst maken om het puur esthetische zit er bij mij niet in.”
5
Hij zet graag mensen op het verkeerde been en deelt intussen wat schoppen uit, een onaangepaste idealist, een kleine wereldverbeteraar. Gedreven en rusteloos. “Hoe komt wie vliegt ooit tot bedaren en wie niet vliegt ooit van zijn plaats.” (Jan Emmens) Bij Kerkhofs lijkt het hart nog immer vurig ter linkerzijde te kloppen, al is die bevlogenheid niet verworden tot plat en futloos activisme. Daarvoor is het allemaal te veelzijdig en getuigt het van een authentieke en drieste eerlijkheid. Prof. dr. Ewald BAUMANN (Na gestudeerd te hebben is Walter Kerkhofs (1944) studeerde aan de Academies van Tilburg, Rotterdam en Poznan. Hij is sinds 1989 docent grafiek/ Farb & Form aan de Fachhochschule Gestaltung Hamburg. Hij exposeert in galerie 3K.) ■
Het vrije woord Ter gelegenheid van de 46ste verjaardag van de Tibetaanse volksopstand, breng ik mijn hartelijke groeten over aan mijn volk in Tibet en in ballingschap, en aan onze vrienden van over de hele wereld. Enerzijds hebben er in Tibet de laatste vier decennia grote veranderingen plaats gevonden, vooral inzake economische vooruitgang en infrastructurele ontwikkeling. De in aanbouw zijnde spoorweg tussen Golmund en Lhasa is hiervan een voorbeeld. Anderzijds hebben in dezelfde periode kritische journalisten en mensen die in Tibet hebben rondgereisd, meer gezien dan de Chinezen lief is en verslag uitgebracht van de echte situatie in Tibet. De meesten onder hen schilderen een totaal ander beeld van de toestand in Tibet dan wat de Chinese regering ophangt. Zij hebben kritiek op de Volksrepubliek China wegens het gebrek aan mensenrechten, godsdienstvrijheid en zelfbestuur in Tibet. Sinds haar oprichting is en wordt de Autonome Regio Tibet inderdaad uitsluitend bestuurd vanuit Beijing, terwijl het Tibetaanse volk gebukt gaat onder verdachtmakingen en uitdijende vrijheidsbeperkingen. Het gebrek in Tibet aan echte etnische gelijkwaardigheid, aan op vertrouwen gestoelde harmonie en aan onvervalste stabiliteit, toont duidelijk aan dat het niet goed gaat met Tibet. Er stelt zich dus degelijk een probleem. Telkens wanneer in Tibet prominente en gerespecteerde Tibetaanse leiders dit hebben aangeklaagd, hebben ze hun dappere daden moeten bekopen. In het begin van de jaren zestig heeft de toenmalige Panchen Lama het lijden en de wensen van het Tibetaanse volk ter sprake gebracht in zijn verzoekschrift aan de Chinese leiders. Baba Phuntsok Wangyal, een van de eerste Tibetaanse communistische leiders, gaat in zijn recent in het Engels gepubliceerde biografie, uitvoerig in op de noodzaak om rekening te houden met de belangen van het Tibetaanse volk. Het is duidelijk dat de meeste Tibetaanse voormannen in Tibet in hun hart diep teleurgesteld zijn. De Chinese regering zal dit jaar de 40ste verjaardag van de oprichting van de Autonome Regio Tibet in de verf zetten. De feestelijkheden en herdenkingsplechtigheden zullen gepaard gaan met veel luister. Maar zolang ze niet de werkelijkheid op het terrein weergeven, blijven de festiviteiten inhoudsloos. Ook de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie werden eertijds met veel pracht en praal gevierd als succesvolle prestaties. De laatste twee decennia heeft de Volksrepubliek China een enorme economische vooruitgang gekend. Vandaag is de Volksrepubliek niet meer wat ze 20 of 30 jaar geleden was. Er is veel veranderd in de Volksrepubliek China. Bijgevolg is China nu een van de grootmachten op de wereld,
6
een rol die zij terecht verdient. De Volksrepubliek China is een grote natie met een immense bevolking en een rijke en oude beschaving. Aan de andere kant wordt het imago van de Volksrepubliek China besmeurd door de slechte staat van de mensenrechten, het gebrek aan democratie en recht, en de onevenwichtige uitvoering van het recht op zelfbestuur wat de minderheden, het Tibetaanse volk inbegrepen, betreft. Al deze factoren zijn voor de buitenwereld een reden temeer om een wantrouwige houding aan te nemen. Naar binnen toe staan ze eenheid en stabiliteit in de weg, twee eigenschappen die van het allergrootste belang zijn voor de leiders van de Volksrepubliek China. Over het algemeen gaat het de goede kant uit met de wereld waar de Volksrepubliek China deel van uitmaakt. De laatste tijd is er duidelijk een grotere bewustwording en waardering voor vrede, geweldloosheid, democratie, gerechtigheid en de bescherming van het milieu. De recente, nooit eerder geziene reactie van regeringen en mensen ten aanzien van de slachtoffers van de tsoenami, herbevestigt de oprechte solidariteit binnen de wereldgemeenschap en het belang van universele verantwoordelijkheid. Mijn engagement ten overstaan van de Tibetaanse kwestie heeft niet tot doel bepaalde persoonlijke rechten of politieke macht voor mezelf noch voor de Tibetaanse regering in ballingschap op te eisen. In 1992 heb ik duidelijk en formeel aangekondigd dat ik, wanneer de ballingen naar Tibet zouden terugkeren met de garantie van een zekere graad van vrijheid, geen functie in de Tibetaanse regering noch enige andere politieke functie zal bekleden en dat de huidige Tibetaanse regering in ballingschap ontbonden zal worden. Het grootste deel van de verantwoordelijkheid om Tibet te besturen, zal bij de Tibetanen die in Tibet leven blijven liggen Ik verzeker bij deze de Chinese autoriteiten nogmaals dat, zolang ik verantwoordelijkheid draag inzake de Tibetaanse aangelegenheden, wij ons volledig zullen houden aan het principe van de benadering via de gulden middenweg door niet te streven naar onafhankelijkheid voor Tibet en door bereid te blijven om deel uit te maken van de Volksrepubliek China. Ik ben ervan overtuigd dat op lange termijn het Tibetaanse volk baat heeft bij deze aanpak, wat zijn materiële vooruitgang betreft. Vanuit verschillende delen van de wereld wordt deze aanpak beschouwd als verstandig, realistisch en voordelig voor zowel het Chinese als Tibetaanse volk. Deze wereldwijde steun is bemoedigend. Ik put vooral hoop uit de erkenning en steun vanuit bepaalde geledingen van de Chinese intelligentsia. Ik ben blij met onze hernieuwde contacten met de Chinese leiding. De derde ontmoetingsronde tijdens de maand september van vorig jaar toont aan dat de dialoog tussen ons geleidelijk verbetert. Ik heb de verkozen Tibetaanse regering in ballingschap, die nu meer verantwoordelijkheid draagt in Tibetaanse aangelegenheden, aangeraden de geschilpunten te bekijken die tijdens de derde gespreksronde aan de Chinese zijde zijn opgeworpen, en om ze zonodig te verduidelijken. We blijven hopen dat we uiteindelijk in staat zullen zijn om het nodige vertrouwen te ontwikkelen om dit aanslepende geschil op te lossen in ons beider voordeel. Tot slot wil ik deze gelegenheid te baat nemen om in naam van het Tibetaanse volk, het volk en de regering van India te bedanken voor hun onwrikbare sympathie en steun. Ik beschouw mij als een deel van de Indische natie, niet alleen wegens de eeuwenoude religieuze en culturele banden tussen India en Tibet, maar ook omdat zowel ik als het grootste deel van de Tibetanen in ballingschap, de laatste 45 jaar in India hebben verbleven.
7
Ik richt mijn gebeden tot de moedige mannen en vrouwen van Tibet die hun leven gaven voor Tibet en vrijheid. DE DALAI LAMA 10 maart 2005
Achteruitkijkspiegel Frans Buyle, criticus in bezettingstijd (I) Frans Buyle (1913-1977) was, met H. van Volsem, een van de eerste socialistische dienstweigeraars in Vlaanderen. Toen hij voor het Krijgshof verscheen, verklaarde hij kordaat “uit menselijk oogpunt en als revolutionair socialist” dienst te weigeren. Ondanks het merkwaardige pleidooi van mr Paul-Henri Spaak werd zijn straf verdubbeld tot zes maanden gevangenis.
1 2
Onder het pseudoniem J. Verbruggen publiceerde Buyle in Forum ‘De gek in de regenton’ , later opgenomen in zijn lijvige dichtbundel De steen der wijzen (Antwerpen, De Sikkel, 1937; tweede druk, 1938). Ze zeggen dat ik gek ben en het regent, ik drijf op ’t water en vermaak me wat. God, in zijn liefde heeft ons wijs gezegend: u met een woon, mij in een regenvat. De menschen blijven soms staan kijken en lachen dan omdat ik lach: ik weet het doel niet dat ik moet bereiken, maar zwaai toch reeds de overwinnaarsvlag. Ik drijf des nachts over het water en door de stilte valt dan soms een witte ster: ik vind die ginds wel, in de diepte, later; en blijf als altijd ieder doel te ver. Marnix Gijsen waardeerde in dit gedicht “de voorkeur voor het zinledige, voor het volkomen absurde” en typeerde het als “de kleine veiligheidsklep voor onze waanzin, dat wonder mengsel van zinledige rede en wijze dwaasheid”. Naar geest en inspiratie ziet Gijsen bij Buyle “een zelfde neiging tot het 3
humoristische en zacht-cynische en een zelfde diepe meewarigheid” als bij Richard Minne. En dat was ook zowat de mening van R. Herreman en F.V. Toussaint van Boelaere, die zich positief uitlieten 4
over Buyles debuut. Bij het overlijden van Buyle stelde Roger Geerts terecht vast dat hij “behoorde tot de categorie van literatoren die onderschat worden. Hij was een buitenbeentje door zijn wel eens scherpe, soms schampere kijk op de dingen; door zijn kritische observatie van de realiteit; door zijn
1
Cfr. De Vlaamsche Dienstweigeraar, april 1934, p. 6; mei 1934, p. 2. In dit maandblad publiceerde hij gedichten onder zijn ware naam. 2 Forum, III (1934), 2, p. 693. Onder dezelfde schuilnaam publiceerde hij nog in Forum ‘Zelfmoord des zeemans’, een parodie op een thema van Paul van Ostaijen (IV, 1935, p. 679), ‘De onverschillige’ (ib., p. 931) en ‘De simpele nachtegaal’ (V, 1935, p. 1149). 3 Marnix GIJSEN, Verzameld werk, Amsterdam/ ’s Gravenhage enz., Meulenhoff/ Nijgh & Van Ditmar, 1977, VI, pp. 368-375. 4 BOEKUIL (= R. HERREMAN), De Steen der wijzen, in: Vooruit, 20 oktober 1937; F.V. TOUSSAINT VAN BOELAERE, Vlaamsche Poëzie, in: Algemeen Handelsblad, 25 maart 1938.
8
sterk gekruide ironie die ons de indruk kan geven tot cynisme over te slaan. […] Als dichter heeft hij trouwens zijn sporen nagelaten en dient hij herontdekt.”
5
Merkwaardige genoeg evolueerde Buyle na zijn dienstweigering in autoritaire richting. Tijdens de bezetting werd hij journalist bij Het Vlaamsche Land, waar hij een merkwaardige poëziekroniek hield. Met zijn hoofdredacteur, Herman Oosterwijk, de vertaler van Ernst Jünger, deelde hij sterke Verdinaso-sympathieën. & Onder de titel ‘De criticus heeft altijd gelijk’ aarzelde Buyle in 1942 niet fors uit te halen tegen de (niet bij name genoemde) ‘strevers’ van de volksverbondenheid. Eens te meer wordt hier het bewijs geleverd dat de kritische normen in bezettingstijd niet zo uniform (c’est le cas de le dire…) waren als de hedendaagse lezer wel vermoedt. Als motto bij zijn kroniek plaatst Buyle volgend citaat: ‘Nuchtere bedenkingen over den moreelen stand der hedendaagsche literatuur’. “Die uitspraak is sinds de ‘volksverbondenheid’ bij het Vlaamsche dichtersgild werd ingeluid,
de
stroohalm
geworden,
waaraan
vooral
derde-
en
lagere
rangskunstenaars zich met hun volle gewicht vastklampen. Door een arrogante, soms provocerende houding hebben zij het woord volksverbonden dat een waardebegrip insluit, in een minimum van tijd gedevalueerd en aan hun persoonlijke ambities ondergeschikt gemaakt, zoodat de weinigen in dit land, die hun criterium inzake kunst niet afhankelijk wenschen te stellen van een politieke doctrine, doch een maatstaf aanleggen waarvan het gezond verstand en de goede smaak het uitgangspunt vormen, het woord ‘volksverbonden’ als de vlag zijn gaan beschouwen waaronder – literair gesproken – een zeer heterogene, maar grotendeels waardeloze lading schuilgaat. Een der eerste, op ostentatieve wijze naar voren gebrachte programmapunten dezer nieuwe literaire ‘lichting’ betrof begrijpelijkerwijze datgene wat zij noemden: de ware taak der critiek. Dat een herziening van ettelijke ‘gevestigde’ reputaties noodzakelijk bleek, is iets dat niemand zal betwisten, die het letterkundige (en geheel het kunstleven kernmerkende) milieu van vóór 1940 enigszins kent. Dat het moest gedaan zijn met de handelwijze langs politieke invloeden om als literator triomfen te vieren en voordeel te halen, was een standpunt dat elk rechtschapen en eerlijk kunstenaar niet anders dan toejuichen kon. Doch een reactie in dien zin waarop wij in onze naïviteit hadden gerekend en onze hoop hadden gesteld, bleef uit. Wel werd er veel onzin uitgekraamd, maar van een aan de werkelijkheid beantwoordende reclasseering, t.t.z. een die op literaire grondslagen berustte, kwam niets. En wat men in aanvang en op goede gronden geneigd was als een revolutie te beschouwen, ontaardde in afzienbaaren tijd tot een wedloop om eigenbaat. […] Ofschoon wij ons om al die machtelooze drukte die aan allerlei persoonlijke ambities oorsprong neemt, weinig kopzorgen maken, lijkt het ons toch
5
Roger GEERTS, In memoriam Frans Buyle, in: Het Vrije Waasland, 4 maart 1977.
9
niet ongewenscht dat sommige heetgebakerde ‘Strevers’ af en toe op de kneukels worden getikt, opdat zij zich wat zouden matigen.’
6
Wie zijn de ‘strevers’ die Buyle in het vizier neemt? Alleszins de tot het nationaal-socialisme bekeerde Marc. Eemans, medewerker van de rexistische krant Le Pays réel, wiens bundel genadeloos gekraakt wordt: “Benaderen de verzen van Brunclair de uiterste grens van de gekkernij, daar waar het dwaze en het idiote elkaar plegen amen te treffen, met de gedichten van Marc. Eemans laveert men onmiddellijk
naar het andere einde, dat van den
onvoorwaardelijken, bitteren ernst, een ernst die zeer nauw verwant is met sikkeneurigheid.” Van de ‘bazige, van zwaarwichtigheid uitpuilende inleiding van Urbain van de Voorde, die afschrikwekkender is en meer gordiaansche knoopen vertoont dan een nest giftige slangen’ wordt vooreerst brandhout gemaakt: “Hij formuleert zijn opvattingen zoo ongelukkig dat zijn betoog meer nieuwe problemen opwerpt dan er oplost. “ En na Van de Voordes wordt ook gezwind Eemans’ rekening opgemaakt: “Inleiding en gedichten zijn aan elkaar gewaagd wat betreft verwarring, grootspraak, gemis aan poëtisch inzicht en de uitdrukking daarvan. Wij beweren niet dat Marc. Eemans geen verdienste kan worden toegekend om zijn poging aan een oud-Germaansche mythos opnieuw gestalte te geven. Zijn opgave bestond echter hierin dat hij van het onderwerp poëzie zou maken, wat op een totaal fiasco is geëindigd. […] Tot hiertoe zijn ook wij nog altijd wachtende op een werkelijk genietbaar gedicht van dezen schrijver.”
7
Exit Het bestendig Verbond, een uitgave van de wel(lees: Germaans)-denkende uitgeverij Phalanx… Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
De puntjes op de i In “Frans Buyle, dichter” (zie rubriek “Door de leesbril bekeken”) geeft Jeroen Brouwers volgende toch wel onzorgvuldige toelichting over Het Vlaamsche Land, de krant waar Buyle aan meewerkte: “Voortgekomen uit de Gazet van Antwerpen, heeft dit dagblad bestaan van 1940 tot 1944, het was een oorlogskrant dus: niet heel erg ‘fout’, maar toch voldoende om ook Buyle na de oorlog over zijn medewerking aan te spreken.” Na de capitulatie hield de Gazet van Antwerpen op te verschijnen. De raad van bestuur van de n.v. De Vlijt weigerde in te gaan op de eis van de Propaganda-Abteilung de publicatie te hervatten. Drie bestuurders werden prompt naar een concentratiekamp gezonden. Na heel wat getouwtrek verscheen op 1 januari 1941 het eerste nummer van een nieuwe krant dat niet eens rechtspersoonlijkheid bezat, Het Vlaamsche Land, volledig gecontroleerd door de bezetter. De nieuwe krant werd gedrukt op de
6 7
Frans BUYLE, De criticus heeft altijd gelijk, in: Het Vlaamsche Land, 2-3 augustus 1942. Frans BUYLE, Twee uitersten, in: Het Vlaamsche Land, 17 mei 1942.
10
“gestolen” persen van de GvA, wat de indruk wekte dat Het Vlaamsche Land een rechtmatige metamorfose was van de vooroorlogse GvA.
& Anderzijds had Het Vlaamsche Land ten onrechte de reputatie een officieuze spreekbuis te zijn van Devlag, de rechtstreeks van de SS afhankelijke radicale organisatie onder leiding van dr. Jef van de Wiele, bijgenaamd “Jef Cognac” die, op zoek naar een vaderland, die gevonden had in het Rijk. Wel verscheen er vanaf 1 mei een zogeheten Rijksuitgave van Het Vlaamsche Land, bestemd voor Vlaamse arbeiders in Duitsland, die openlijk een Devlag-standpunt innam. In die rijksuitgave kon je lezen: “Elk lid van Devlag abonneert zich op Het Vlaamsche Land”. Ter informatie van de in Duitsland verblijvende Vlamingen verduidelijkte SS-Sturmbannführer Wim Fret in een rondschrijven: “Het dagblad Het Vlaamsche Land – Rijksuitgave, dat met de goedkeuring van het rijkspropagandaministerie wordt uitgegeven, is het eenig Vlaamsche dagblad welk 100 % ter beschikking staat van Devlag. Als informatiekrant is het de beste der Vlaamsche bladen; daarenboven is zij de eenige gazet die geheel op den bodem van het nationaal-socialisme en ten volle de gedachte van het Rijk aankleeft.” De correspondent van Het Vlaamsche Land, Ward Hermans, was verantwoordelijk voor de distributie in Duitsland van tal van Vlaamse publicaties.
& In de ”landelijke” uitgave daarentegen bracht de redactie weinig redactioneel commentaar zodat de krant niet als opiniepers beschouwd kan worden, aldus Els Witte. In het tweewekelijks verslag van de Propaganda-Abteilung van 15-31 maart staan wel Het Vlaamsche Land en Volk en Staat vermeld als “ twee Vlaamse kranten die tegenover het nationaal-socialistische Duitsland de meest positieve houding hadden aangenomen”. Dat belette niet dat hoofdredacteur Leo Arras in augustus 1941 de laan werd uitgestuurd wegens te laks en vervangen door Herman Oosterwijk. De krant beschikte over dertien full-time redacteuren, waarvan de meesten deel hadden uitgemaakt van de GvA. Buyle en Remy de Muynck (beter bekend als Saint-Rémy) waren nieuwelingen. Net als H.L. Oosterwijk, vriend van Maurice Gilliams en Gaston Burssens, koesterde Buyle een ware verering voor Joris van Severen.
& Vergeleken bij andere kranten stelde Het Vlaamsche Land zich vrij gematigd op inzake antisemitisme. Pas in augustus 1942 publiceerde de krant, die zich tot dan toe “slechts zelden en steeds in gematigde toon over de Joden had uitgelaten” vier hoofdartikels over “Het Joodsche vraagstuk van katholieke zijde belicht”. Toen de Duitsers in augustus 1942 op grote schaal de Joden begonnen te deporteren, stelde Volk en Staat voor de Joden “ergens buiten Europa in kolonies onder te brengen”. Het Vlaamsche Land bracht een lans voor “een internationale quarantaine” eveneens buiten Europa. “De krant maakte toen een overweging, die achteraf gezien bijzonder cynisch klinkt: “het nationaalsocialisme zocht alleszins naar een menschlievende oplossing, die ons en de gehele wereld een leer zal zijn”.
11
De leidende rol van de Joden in Sovjet-Rusland werd uiteraard aan de kaak gesteld, zo ook de Joodse suprematie onder de plutocratische staten. De Amerikaanse suprematie beoogde immers “enkel de herstelling van de joodsche wereldpositie en wereldheerschappij”. Ze organiseren de vijandelijke oorlogseconomie en “uit hun rijen worden in Engeland en de Vereenigde Staten de wraakzuchtige agitators en politieke amokmakers en in de Sowjet-Unie de terroristische Gepeocommissarissen gerecruteerd”, aldus Het Vlaamsche Land. Dat alles en veel meer staat geboekstaafd in:
Els de Bens, De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur (19401944), Antwerpen/ Utrecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1973, pp. 228235; 403-509.
■
Geduld. Als ik door een straat loop en ik bekijk de gevels, dan probeer ik altijd een glimp op te vangen van de inhoud . Liefst als het donker is. Dit enkel om praktische redenen, je ziet alles veel beter. Het is
wel
zo
dat
de
laatste
jaren
de
brave
burgers
het
mij
niet
gemakkelijk maken. De ene schermt zich af door dikke gordijnen, een andere laat simpelweg zijn rolluiken neer. Toch zijn er enkelingen die
mij
laten
genieten
van
hun
interieur.
Normaal
gezien
interesseren mij de inwoners niet. Als ervaren gluurder weet ik, indien de leefkamer aan de straatkant huist, dat zij toch maar halfslapend achter hun beeldbuis zitten. Tot die ene keer toen ik een huis passeerde zonder rolluiken, zonder gordijnen, zelfs zonder voile. Een uniek moment om binnen te kijken. Het vooroorlogse kader sprak mij niet erg aan, maar achterin zat een oudere dame patience te spelen. Patience: geduld. Een spelletje geduld om de avond door te brengen? Driemaal op de ruit geklopt, het universele symbool voor goed volk, liet ze me binnen. De warmte van de stoof vulde de huiskamer. De koffie, die ze mij serveerde, verried een vleugje cichorei. Het glaasje Elixir d’Anvers ging perfect bij de koekjes. Tot in de vroege uurtjes hebben wij gepraat. Haar kinderen kwamen in beurtrol om de veertien dagen. Nu begrijp ik waarom zij met een spelletje geduld de avond doorbracht. Hieronimus
Door de leesbril bekeken ▲Jan Wolkers was eregast op het Historisch Boekenbal in de Amsterdamse Stadsschouwburg, dat op 8 maart officieel de Boekenweek 2005 inluidde. “De beveiliging was strenger dan ooit, alsof Bonifatius,
12
Willem de Zwijger en de gebroeders De Witt met terugwerkende kracht voor aanslagen gevrijwaard moesten worden”, aldus Pieter Steinz in NRC Handelsblad (9 maart). Een groot deel van het ste programma was een herhaling van de viering van Wolkers’ 75 verjaardag, “Wat overigens veel minder gênant was dan de voordracht van dichter-acteur Ramsey Nasr, die twee ontroerende en humoristische seksscènes uit Kort Amerikaans en Turks fruit wist te verkrachten door kinderlijke stemmetjes op te zetten en herhaaldelijk ‘spontaan’ in de lach te schieten.” ■ ▲Isa van Acker promoveerde aan de UA tot doctor in de Taal- en Letterkunde met het proefschrift: Onderweg naar een verhaal: de schriftuur van de reis in de romans van J.M.G. Le Clézio. Promotor: prof. Christian Berg. ■ ▲Philip Hoorne, Patricia Lasoen en Chrétien Breukers leven zich kritisch uit in Poëzierapport, een eigenzinnig poëzierecensiewebsite (poezierapport.blogspot.com). Slachtoffer van de jongste aflevering is Claude van de Berge (°1945), wiens bundel White-out vorig jaar bij uitgeverij P te Leuven verscheen. Van de Berge krijgt een 2/10 van recensent Chrétien Breukers, die niet te spreken is over “Een werkstuk waarin alweer verrassend veel sneeuw en ijs voorkomen. Hoewel, helemaal verrassend is dat niet, want de plaats van handeling is het noordelijkste noorden van Groenland, een streek die niet bekendstaat om zijn palmen en zandstranden. En ook handeling is niet helemaal het goede woord, want in het boek van Van de Berge wordt niet gehandeld, maar gemediteerd, gemonkeld, gemopperd en gebrevetteerd. Dit alles op de toon van een wat norse sergeant die zijn onwillige manschappen toespreekt. Of: de toon van iemand die je geestelijk knock-out probeert te slaan door zich te verschuilen achter vermeende kennis.” Gek hoe het werk van Van de Berge op bepaalde recensenten blijkbaar werkt als een rode lap op een stier. Zo herinner ik me een hilarische (anonieme) recensie van wijlen mijn vriend Alex Rosseels (1948-1987) in het tweewekelijks satirisch blad Mep. In Rozengeur en maneschijn (1983) maakte Tom Lanoye kond: “Claude van de Berge schrijft hermetischer dan een vacuümverpakt Igloschelpdier, zijn lezers verkeren in permanente zuurstofnood, hun vingers breken levenloos af bij het omslaan der bladen en hun tanden springen stuk als op een staalblauwe schelp. Hun beloning voor deze zelfkwelling is een snottige oester, te week om maar één schilfer paarlemoer voort te brengen. Een diepgevroren mossel in en kamer vol mosterdgas.” In De Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde (Antwerpen, Dedalus, 1988) stak ook Herman Brusselmans de draak met Van de Berge, “Deze Vlaamse gigant en auteur van de onvergetelijke woorden: ‘Ik heb niets te zeggen maar luister toch maar, luister alleen maar…” […] De pot op met dat oeuvre.” Daartegenover staan critici als bijv. Bernard Kemp, Jooris van Hulle, Patrick Lateur of Paul van Aken die zich erg positief uitspraken over Van de Berges proza. Hugo Bousset spreekt van “een mystieke zang, die zijn betoverende eentonigheid, in zijn bevrijdend ritueel ritme, in zijn bezwerende hartslag, een ultieme schrijfpoging is om tegen de chaotische werkelijkheid in, een zinvol universum uit het niets te scheppen, koel in zijn schoonheid, schoon in zijn beslotenheid.” Breukers denkt er wel anders over: “Want Van de Berge heeft ook gejat uit de religieuze retoriek, die hij, zo slim is hij nu ook wel weer, netjes omtovert tot experimenteel verantwoord gewauwel over poëzie. Dat mag, maar het maakt in mij een bijna niet te verdragen weerzin wakker tegen alles wat onecht is. Want het werk van Van de Berge is onecht, niet authentiek maar would-be authentiek, tot de laatste komma gejat van zijn ‘experimentele’ voorgangers – en het werk van Van de Berge is bloedeloos op de koop toe. Hij lijkt me de Vlaamse tegenvoeter van Sybren Polet of H.C. ten Berge – van wie de laatste ook altijd al over eskimo’s zat te zeuren. Er zijn misschien wel liefhebbers van dit werk, maar ik heb er niks mee.” Vijftig pagina lang, “de ene loze bewering na de andere, de ene ijzige paradox na de andere, de ene opeenstapeling van lelijke woorden is nog niet omgevallen of hup, Claude bouwt
13
weer een nieuwe voor ons. Je zou er enge dromen van krijgen, van deze bundel. Wie o wie zou Van de Berge ooit hebben wijsgemaakt dat hij een auteur, een dichter is? Welke mensen trappen daar vervolgens in? Je verstand staat er bij stil.” Chrétien Breukers (°1965) schreef in de jaren tacht ig gedichten onder invloed van Adriaan Roland Holst. Hij debuteerde in 1990 in De Tweede Ronde en publiceerde o.m. in Maatstaf, Hollands Maandblad en Poëziekrant. Hij blies in september 2004 nieuw leven in De Windroosreeks. Ad ten Besten redivivus? ■ Claude VAN DE BERGE, White-out, Leuven, Uitgeverij P, 2004, 17,50 €. ISBN 90 76895 96 1
Bibliografisch ▲Zowat drie jaar geleden ontdekte Gerrit Komrij plots Frans Buyle (NRC Handelsblad, 11 juli 2002). In de allerjongste editie van zijn bloemlezing nam hij zes gedichten op van de dichter, over wie hij zich afvroeg: “Hoe komt een dichter zo vergeten?”. – “Vergeten? Buiten zeer kleine kring is Buyle nooit bekend geweest. Hij is niet zozeer ‘vergeten’: men heeft hem doodgenegeerd”, aldus Jeroen Brouwers in het onvolprezen literair-historisch tijdschrift ZL. Met verve gaat hij in op de poëziekritiek van Buyle in Het Vlaamsche Land (1941-1944), “allerminst kwaliteitloze beschouwingen”, en schetst hij gevoelig de verdere levensloop van de man die het doel niet wist dat hij moest bereiken. Arno Kuipers roept de jonge Dirk Coster op, die eigenlijk alleen nog maar genoemd wordt als whipping boy van E. du Perron. In “Een vriendschap die hinderlijk werd” richt Jan van der Vegt (biograaf van Hans Andreus en A. Roland Holst) de schijnwerper op Hendrik de Vries en A. Marja. Het vergeten tijdschrift Het Leven (1905) wordt in kaart gebracht door Mathijs Sanders. Zo weet het onvolprezen ZL telkens aardig uit de hoek te komen. ■ ZL. Literair-historisch tijdschrift, jaargang 4, nummer 1, oktober 2004, 96 blz., ill. Garant-Uitgevers, Somersstraat 13-15, 2018 Antwerpen. Abonnement (4 nummers): 30 €. Losse nummers: 9 €.
▲De nieuwe generatie Turkse auteurs staat centraal in de jongste aflevering van Deus ex Machina, Jonge Turken. Cimen Günay en Mehmet Emin Yildirim, beiden werkzaam aan de universiteit van Leiden, geven in twee essays een overzicht over het proza en de poëzie. Hun keuze van auteurs is uiteraard slechts een kleine greep uit het breed uitwaaierende aanbod van actuele literatuur. Orhan Pamuk, auteur van Kara Kitap, wellicht de meest gelezen en besproken roman in Turkije, gaat in op “hüzün”, een woord dat uit het Arabisch afkomstig is en zoveel betekent als “melancholie” of “tristesse”. ■ Deus ex Machina. Tijdschrift voor actuele literatuur, nr. 112, 7,50 €. Antwerpsesteenweg 118, 9100 Sint-Niklaas. http://deusexmachina.be
▲Prof. David Gullentops (VUB), co-editor van het verzameld werk van Jean Cocteau in de Bibliothèque de la Pléiade publiceert in het bulletin van Ça ira een onbekende brief van de Belgische dadaïst Clément Pansaers aan Cocteau. Een boeiend artikel van Paul Neuhuys over Cocteau (1924) wordt aan de vergetelheid ontrukt. Henri-Floris Jespers brengt twee dossiers. Het eerste handelt over de revolte van de leerlingen van het Koninklijk Atheneum Antwerpen in de zomer van 1914, waar zowel Paul Neuhuys als Paul van Ostaijen bij betrokken waren. Het tweede gaat over een gedenkwaardige literaire avond die in 1937 plaatsvond (zie Mededelingen nr. 40 de dato 18 januari 2005, pp. 6-11). Alain Germoz herinnert zich levendig het optreden van Willem Elsschot. Verder enkele beschouwingen over Paul Neuhuys en Floris Jespers, en over de recente publicaties van dada-kenner Marc Dachy. ■ o
ste
Bulletin de la Fondation Ça ira, n 21, 1 trimester 2005. Fondation Ça ira, 50, chaussée de Vleurgat, B- 1050 Bruxelles. Abonnementen : 20 € (4 nummers). Losse nummers : 6 €. E-mail:
[email protected]
▲Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het E. du Perron Genootschap sprak Henri-Floris Jespers op 15 mei 2004 de feestrede uit in het Letterkundig Museum te Den Haag. De tekst van de lezing - “Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen - vult geheel de zopas ste verschenen 21 aflevering van Cahiers voor een lezer. ■ Cahiers voor een lezer wordt uitgegeven door het EDPG en verschijnt op onregelmatige tijden. Het blad wordt toegezonden aan de leden en de donateurs van het genootschap. Losse nummers kosten 4 €. III EDPG, Corinna van Schendel, Keizersgracht 802 , NL 1017 ED Amsterdam.
14
Agenda ▲Tot 26 maart exposeert Luc Boudens recent werk: Tribal. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. Tel. 03 707 28 03.
[email protected] ■ ▲Over Marcel Beerten (12 juni 919 – 1 januari 2004), de dichter van wie op blz. 1enkele fragmenten uit zijn beroemde ballade ‘Vrouw Griese’ te lezen staan, houdt cultuurjournalist en letterkundige Erik Verstraete een lezing op woensdag 6 april om 21 u. voor de culturele kring Ex Libris, in Taverne Rochus, Rochusstraat, Deurne-Zuid (naast kerk). Voor vele Vlamingen roept de naam Beerten het beeld van de Oost-Pruisische vrouw Griese op, zoals Beerten ze zelf heeft gezien in zijn tragische ballade. Verstraete gaat dieper op de dichter in, met ook andere balladen en lyrische gedichten. - Vóór de lezing kan je kennis maken met deze vriendenkring vanaf 19.30 u. (achterzaal Rochus). ■ ▲Galerie 3K, tot en met 3 april: Walter Kerkhofs, Mieke Kerkhofs en Annette Paulsen. Driekoningenstraat 30, 2600 Antwerpen (Berchem). Openingstijden: dinsdag t/m vrijdag van 14 tot 17 uur; zaterdag en zondag van 12 tot 17 uur. ■
▲In het PMMK, Museum voor moderne kunst, Oostende, loopt tot 10 april een retrospectieve Floris Jespers. Romestraat 11, 8400 Oostende. Openingsuren: van 10 tot 18 uur. Gesloten op maandag. ■ ste
ste
▲Naar aanleiding van de 175 verjaardag van België en de 25 verjaardag van het federalisme wordt het in Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (in het Beulemans vulgair herdoopt tot Bozar) een tentoonstelling Magritte en de fotografie georganiseerd. Commissaris Patrick Roegiers is fotograaf (Le Monde) en woont sinds jaren in Parijs. De tentoonstelling loopt tot 15 mei. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. Een coproductie van De Magritte Stichting & BOZAR EXPO. ■
▲Donderdag 14 april om 20 uur is Maris Bayar te gast in de Muzeval. De dichteres wordt ingeleid door Herman J. Claeys. De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, Antwerpen-Zuid (bij de Waterpoort). Aanvang: 20 uur, toegang vrij. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 17 maart 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 45 Vrijdag 8 april 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel Het is verheugend vast te stellen dat voor de pas verschenen, langverwachte biografie van Eddy du Perron door Kees Snoek veel belangstelling blijkt te bestaan. Zelfs critici die het monumentale boek kennelijk niet gelezen hebben, voelden zich al verplicht hun mening te verkondigen.
2
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het E. du Perron Genootschap werd Henri-Floris Jespers uitgenodigd de feestrede uit te spreken op 15 mei 2004 in het Letterkundig Museum te Den Haag. Nu de tekst verschenen is in Cahiers voor een lezer, het huisorgaan van het EDPG, kunnen ook de leden van het CDR alsmede de abonnees op deze Mededelingen kennis nemen van de lezing. &
Hieronimus is met vakantie en slaat dus een nummer over. 22 april vinden we hem opnieuw op post. ■
Necrologisch Denijs Dillen (1904-2005) Volgens musicoloog Denijs Dille betekent de Cantata profana van Bélá Bartók voor de eerste helft van de twintigste eeuw, wat de Mattheuspassion van Bach voor de eerste helft van de achttiende eeuw had te beduiden. Beide werken waren “de boodschap van hun schepper”, “een stellingname ten overstaan der toenmalige civilisatie”. Zowel Bartók als Bach belichten en kritiseren het menselijk bestaan – “zoals geen ander tijdgenoot het deed”. De Passie en de Cantate vormen “een hoogtepunt in hun tijd, een symbool en een synthese”. Denijs Dillen werd op 21 februari 1904 te Aarschot geboren in een familie van hartstochtelijke muziekliefhebbers. Hij studeerde filosofie en theologie aan het Seminarie in Mechelen. Wegens zijn vooruitstrevende opvattingen kreeg hij verbod van de kerkelijke overheid daarna universitaire studies en muziekstudie aan te vatten. Hij werd dan maar zeven jaar leraar aan het college van Mol en studeerde intussen Romaanse filologie en muziektechniek bij privé-leraars en als autodidact. Hij werd vervolgens leraar aan de Katholieke Normaal- en Regentenschool van Antwerpen (1936-1961). Zonder meer beslissend voor de jonge Denijs Dille was de kennismaking in 1922 met het werk van Bélà Bartók, met wie hij persoonlijk bevriend geraakte in 1937. In 1949 werd hij door Zoltán Kodály uitgenodigd in Hongarije de nalatenschap van Bartók te bestuderen. Dille bestudeerde de composities uit de beginjaren van de musicus aandachtig en wees op de doorslaggevende rol die de volksmuziek en de folklore hadden gespeeld. In dat verband verrichtte hij baanbrekend veldwerk in Hongarije, Slowakije en Roemenië. In 1961 werd Dille door de Hongaarse Academie voor Wetenschappen aangesteld als stichter-leider van het Bartók Archivum te Boedapest, waar hij zich metterwoon vestigde. In 1970 werd hij verkozen tot buitenlands lid van de Koninklijke Academie van België. Denijs Dille was tevens de stichter van het Bartók Archief in de Koninklijke Bibliotheek Albertina te Brussel, dat kwantitatief natuurlijk niet kan wedijveren met het Bartók Archívum
3
in Boedapest en evenmin met het archief dat Péter Bartók destijds in Florida bewaarde, aldus Yves Lenoir, de huidige directeur. “Dit neemt echter niet weg, dat het zich onderscheidt door de kwaliteit van zijn stukken. Naast de boeken, partituren, tijdschriften, brieven, handschriften,
platen,
overdrukken
en
diverse
voorwerpen
die
gedurende bijna tachtig jaar werden bijeengebracht, omvat het Belgisch Archief heel wat persoonlijke en familiedocumenten die Professor Dille van de verwanten van de musicus kreeg. Een groot deel van het fonds werd vóór 1960 verzameld, in een periode waarin Hongarije weinig waarde hechtte aan deze belangrijke onderdaan en heel kritisch stond tegenover dit "burgermannetje". Het fonds kwam tot stand rond stukken die afkomstig waren uit de nalatenschap van Paula Voit-Bartók, de moeder van de componist. Uit vriendschap voor Professor Dille of om aan privé-geschriften een veilig onderkomen te geven, deden ook andere familieleden […] de ene schenking na de andere. “ Dille was de belangrijkste kenner van leven en werk van Bartók en wijdde heel wat studies aan de wetenschappelijke geschriften van de componist-muzieketnoloog. Hij werkte vaak in materieel moeilijke omstandigheden, bovendien binnen een en moeilijke en soms gespannen politieke context. Zijn fundamentele integriteit en onwrikbare intellectuele eerlijkheid behoedde hem voor de hagiografie alsmede voor de contaminatie door nationalistisch en communistisch gedachtegoed. Denijs Dille was ook bijzonder actief in het Vlaamse muziekleven. Hij was een van de grondleggers van de schoolradio bij het toenmalige N.I.R. en maakte talloze radioreeksen voor de openbare omroep - uiteraard over Bélà Bartók, maar ook onder meer over het Franse chanson. Hij was vaak te gast in Het Atelier in Deurne, het legendarische salon van Pip Wouters, cultuurcentrum avant-la-lettre, waar ook de componist Willem Kersters, kunstschilder Jan Vaerten en de dichters Bob de Nijs en Paul Neuhuys kind aan huis waren. Dille was ook een erudiete literatuurkenner, die in de jaren dertig van de vorige eeuw niet aarzelde zijn leerlingen te confronteren met Mallarmé en Van Ostaijen – wat hem niet steeds door zijn overheid in dank aangenomen werd. Hij was te intelligent en beginselvast om verbitterd te zijn, maar stond erg kritisch tegenover de Vlaamse samenleving. Zijn niets en niemand ontziende openhartigheid kwam ook tot hoffelijke maar niet minder felle uitdrukking in zijn omvangrijke briefwisseling. Denijs Dille was erelid van “The International Kodaly Society” en van de Hongaarse Vereniging van Musicologen en Muziekcritici. Hij was geen BV. ■
4
Dom. Dr. ARNOLD SMITS, O.S.B. Bij het afsluiten van de Mededelingen vernemen we het overlijden op 5 april van Dom. Arnold Smits. Van 1997 tot 1999 bestuurde hij als prior-claustralis de Sint-Pietersabdij van Steenbrugge. De geleerde benedictijn is de auteur van o.m. de vierdelige studie 1830: Scheuring in de Nederlanden (Heule, UGA, 1983-1999, reeks “Anciens pays et assemblées d’états”). Hij overleed op 5 april 2005 in het A.Z. St.-Lucas. Hij zal in de volgende aflevering herdacht worden. ■
Arkprijs van het Vrije Woord De 55e Arkprijs van het Vrije Woord is unaniem toegekend aan Christine van Broeckhoven, hoofd van het Departement moleculaire genetica aan de Universiteit Antwerpen. Ze wordt gelauwerd voor haar “standvastige verdediging van de rationele waarden in het wetenschappelijk onderzoek, en de weerslag daarvan op ethische en sociale vraagstukken”. Prof. Christine van Broeckhoven heeft baanbrekend werk geleverd op het gebied van Alzheimonderzoek en zenuwziekten. De jury van het Arkcomité heeft ook grote waardering voor haar niet aflatend streven naar het begrijpelijk maken voor een ruimer publiek van de moleculaire genetica, een bijzonder moeilijk onderzoeksgebied, en naar het responsabiliseren van onderzoekscentra die geneesmiddelen aanmaken. Door haar consequent volgehouden werkwijze geeft Christine van Broeckhoven een maatschappelijke meerwaarde aan de wetenschappelijke benadering van de mens. Ze toont respect voor de onwrikbare waarden van de rede. Dat bestendigt de onafhankelijkheid van het denken, en verwerpt elke vooringenomenheid of onderwerping aan subjectieve denkstelsels. De Arkprijs is in 1951 ingesteld door het Nieuw Vlaams Tijdschrift. De prijs werd vervolgens ondergebracht in de Stichting Arkcomité van het Vrije Woord (Staatsblad, 15 juli 1982). Stichtende leden waren: Willy Calewaert, Walter Debrock, Luk de Vos, Marc Galle, HenriFloris Jespers, Herman Liebaers, Maurits Naessens, Willy Vaerewijck, Karel van Miert, Eddy van Vliet en Julien Weverbergh. Thans bestaat de directieraad uit Mon Detrez (voorzitter), Luk de Vos (ondervoorzitter), Adriaan Raemdonck (secretaris), Leo de Haes (lid) en Tony Meesdom (lid). De eerste Arkprijs werd toegekend aan Christine D’Haen. De naam van de laureaten wordt gegrift in de Ark, een kunstwerk van Jozef Cantré dat bewaard wordt in het AMVCLetterenhuis. De uitreiking gebeurt op woensdag 4 mei, om 18 u 30 in galerie De Zwarte Panter. De leden van het CDR en de abonnees op de Mededelingen zijn uitgenodigd op deze feestelijke gebeurtenis.
5
“Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen. Naar een nieuwe lezing van Alpejagerslied. Op 8 december 1925 hield Paul van Ostaijen, die beslist geen redenaar was, een lezing over “De nieuwe richtingen in de moderne poëzie” voor de Vlaamse Club te Brussel, onder voorzitterschap van August Vermeylen. De dorre uiteenzetting die hij “met de ogen in zich gekeerd en voor zichzelf sprekend” hield1, leidde hij als volgt in: “Vermeldt uw invitatiekaart dat ik deze avond zou spreken, ja nog wel een voordracht zou geven over richtingen in de moderne poëzie, zo is dit een vergissing die in een al te snel gemaakte afspraak haar oorzaak vindt. Uw sekretaris, de heer Toussaint van Boelaere heeft me in ’t voorbijgaan dit thema voorgesteld en ik heb het aangenomen omdat deze titel ten minste even goed onvolledig is als welk andere en anderzijds even onvolledig mijn eigen onvolledigheid nabij komt. […] Maar nu ben ik wel verplicht u te bidden niet zulke hoge verwachtingen in mijn voordracht te stellen. Overigens, meen ik, is het steeds iets verkeerd hoge verwachtingen te hebben.”2 Ik zou dit captatio gemakkelijk kunnen parafraseren, want van het dronken schip zal inderdaad minder sprake zijn dan u wellicht verwacht, doch zijn dreghaak en zijn stuur en zijn bebraakte en wijnbespatte romp zullen toch op de achtergrond aanwezig zijn – ook al in andere gedaanten dan die van Le Bateau Ivre van Rimbaud dat hier meer fungeert als een soort blazoen.
& Du Perron stelde alles in het werk om de herinnering aan Van Ostaijen te verdringen. Zo rekende hij in Gesprek over Slauerhoff (1930) voorgoed met de formalist Van Ostaijen af – en heeft zo zijn ‘vriend’ voor een tweede maal begraven. Zo staat te lezen in een even bevlogen als al bij al oppervlakkig en slordig artikel van Hedwig Speliers over de “vermeende vriendschap” tussen Du Perron en Van Ostaijen.3
1
Johan DE MAEGT in de Brusselse liberale krant Het Laatste Nieuws, 27 maart 1928. Paul VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, Amsterdam, Bert Bakker, 1979, p. 296. 3 Hedwig SPELIERS, Een vermeende vriendschap. Van Ostaijen versus Du Perron, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXXVI, nr. 4, juli-augustus 1983, pp. 520-538. Opgenomen in: Met verpauperde pen, Antwerpen, Manteau, 1985, pp. 65-85. 2
6
Speliers citeert de voorrede van Fabula Rasa. Proeve van objectief dagboek (1945) van Gaston Burssens: “Ik sprak eens tot een Noordnederlands dichter (met een onschuldige naam maar met een onnozele pen) en vroeg hem, o maar, wat hij dacht over die en die, en ook over Paul van Ostaijen. Hij sloeg onmiddellijk zijn hand aan zijn hoofd: ‘Van Ostaijen, zei hij, wacht even, Van Ostaijen, Van Ostaijen, o ja, nou heb ik hem! Dat is de man die Het Bordeel van Ika Loch heeft geschreven.’ Ik gaf het niet op en antwoordde: ‘Stel u voor, hij was een dichter.’ – ‘Zo,’ zei hij, ‘heeft hij ook verzen geschreven? Ken je van mij kedô krijge!’ Ouwe hoer, godverdomme!”4 Het commentaar van Speliers luidt: “De Hollander van Burssens alludeert vermoedelijk op de beroemde uitspraak van zijn landgenoot Du Perron. Deze uitspraak was een verdict en bevatte alles wat twee vrienden ook maar kón scheiden: ‘Ik geef u Van Ostaijen cadeau voor Slauerhoff.’ Hij kiest onvoorwaardelijk voor de ‘vent’ Slauerhoff, tegen de ‘Vorm’ Van Ostaijen. Keuze die hij vanzelfsprekend eerst na de dood van zijn goede vriend deed. Van zijn vermeende vriend. Want de vriendschap tussen Van Ostaijen en Du Perron wàs een misverstand.”5 De stelling en beweringen van Speliers staan vaak haaks op de (ruim) beschikbare documentatie, en voor zover hij op bepaalde punten niet helemaal ongelijk heeft, blijkt voldoende uit de briefwisseling van Du Perron en Van Ostaijen dat de kaarten van bij den beginne blootgelegd werden. & Op 16 maart 1925 schreef Du Perron zijn eerste, met zijn toenmalige pseudoniem Duco Perkens ondertekende brief aan Van Ostaijen, waarin hij de toezending aankondigde van de herdruk van Het roerend bezit (25 exemplaren). Het antwoord is niet teruggevonden, maar uit de daaropvolgende reactie van Du Perron blijkt dat Van Ostaijen in deze brief de bekende definitie van poëzie gaf die Gaston Burssens later hieruit heeft gelicht en afzonderlijk gepubliceerd onder de titel ‘Nogmaals poëzie’ in de door hem samengestelde bundel Selfdefense: “Poëzie = woordkunst. Poëzie is niet: gedachte, geest, fraaie zinnen, is noch doctoraal, noch dada. Zij is eenvoudig een in het metafisiese geankerde spel met woorden. Niet alleen Wies Moens, Marnix Gijsen enz. houd ik voor poëties-ontwortelden, maar ook b.v. Seuphor die eindeloos geestige of gewaand geestige zinnen aan mekaar snoert, doch van taal of woord geen 4 5
Gaston BURSSENS, Verzameld proza, Antwerpen & Amsterdam, Elsevier Manteau, 1981, p. 21. H. SPELIERS, Met verpauperde pen, o.c., p. 65.
7
begrip heeft en geen gevoel voor de nuances van het woord. Poëties erken ik alleen Burssens als mijn kameraad, omdat hij, als ik, met woorden speelt als een jongleur met vuurfakkels.”6 De definitie van poëzie is “een vaag en uiterst ondankbaar onderwerp”, antwoordt Du Perron. “Ik voor mij erken ronduit dat ik er niets van weet. Iedere opvatting hier moet m.i. persoonlijk zijn.” Hij heeft wel vroeger de definities van Wordsworth en Coleridge gelezen en is na lezing “even arm gebleven”. Welke definities bedoelde Du Perron? Laten we even gokken. In het voorwoord van The Lyrical Ballads schrijft Wordsworth: “Poetry is the spontaneous overflow of powerful feelings; it takes its origin from emotion recollected in tranquillity.” “Prose – words in their best order; poetry – the best words in their best order”, zei Coleridge (Table-Talk, 12 juli 1827), terwijl hij in de Notebooks aanstipte: “Poetry gives most pleasure when only generally and not perfectly understood”. Wat er ook van zij, Du Perron reageert uitgebreid en grondig op Van Ostaijens verloren gegane brief. “’Poëzie is woordkunst’, zegt u; en ik heb er vreê mee. Maar eigenlik is alle literatuur woordkunst, of behoorde het te zijn. ‘Poëzie is gedachten, geest, fraaie zinnen, is noch doctoraal noch dada’ – mogelik, maar zowel in gedachten als in geest als in fraaie zinnen als in wat doktoraal is of dada kan poëzie zijn, is ze dikwels. Desondanks, wanneer u wilt, maar onloochenbaar; Alfred de Vigny, Tristan Corbière, Sully Prud’homme, Louis Aragon zijn voor mij poëten. Spel met woorden is heel aardig en kan een even goede uiting van poëzie zijn als een ander, pourvu er een poëet aan het woord is – van zich uit lyrieker, zoals u zegt -, maar er zijn ogenblikken waarin dit spel ontaardt in een vrij vulgaire jacht op jeux-de-mots.* Bedoelt u daarenboven een spel, naar betekenis, of naar klank? Naar klank zou ons brengen tot het “De la musique avant toute chose” van Verlaine. Veel van Burssens behoort daartoe, volgens mij; - een poëties, en zo u wilt, woordkunstig spel-met-woorden zie ik b.v. in: ‘gierlanden van rozen rood om het hoofd van de minnaar die zich doodt onder rozen-hypnose’ maar aller-onaangenaamst vind ik een, als kinderachtige ui aandoend, (ofschoon misschien niet aldus bedoeld!) fragmentje als: ‘en in de lichtstad jichtstad 6 *
P. VAN OSTAIJEN, Self-defense, Antwerpen, De Sikkel, 1933, p. 15. Ook bij Seuphor voorkomend wanneer hij Frans schrijft.
8
schichtstad’ – (e.a.)7 maar, zoals gezegd, er is hierover uren-lang te praten zonder tot een vergelijk te komen. Misschien is het afgezaagde deuntje van de Génestet, nog het wijste woord dat ooit over poëzie gezegd werd; maar op een definitie lijkt het niet.” Waarschijnlijk doelt Du Perron hier op de genoegzaam bekende verzen uit Jong-Hollandsch binnenhuisje Poëzie schuilt overal, Overal, mijn vrienden! ’t Is de vraag maar wie haar al, wie ze niet kan vinden. De “vent” Du Perron had evengoed naar de verzen “Individualiteit” kunnen verwijzen: “Wees u-zelf!” zei ik tot iemand; Maar hij kon het niet: hij was Niemand Du Perron schrijft Seuphor niet alleen als dichter af, maar ook als criticus: “onelegant onhebbelik als Fernand Berckelaers zou ik niet gaarne zijn” – en dat zal Van Ostaijen wel aangenaam in de oren geklonken hebben.8 Henri-Floris JESPERS (Wordt vervolgd)
Caleidoscopisch ▲Het Paleis voor Schone Kunsten van Brussel zet een belangrijke tentoonstelling op het getouw met als titel Visionair België. Wijlen Harald Szeemannn, internationaal gerenommeerd tentoonstellingsmaker, werkte een verfrissend concept uit en stond in voor de selectie van de werken. De tentoonstelling loopt tot 15 mei 2005 en kadert in de viering van de 175e verjaardag van België. Met deze tentoonstelling schetst curator Harald Szeemannn aan de hand van historisch én hedendaags werk een persoonlijk en onorthodox beeld van de Belgische cultuur en geschiedenis, van 1830 tot nu. Eigenzinnigheid en non-conformisme lopen als een rode draad door het project. In een thematisch parcours vinden grote namen als Ensor, Delvaux, Magritte, Spilliaert, Khnopff, Rops, Permeke, Marcel Broodthaers, ... en hedendaagse kunstenaars een plaats naast minder bekende, maar niettemin verrassende figuren. Visionair België is opgevat als een multidisciplinaire manifestatie met naast beeldende kunst ook aandacht voor architectuur (Victor Horta, Henry Van de Velde…) en film (André Delvaux, Storck/Ivens, Thierry Zéno…). Er is werk te zien van belangrijke hedendaagse kunstenaars als o.a. Hugo Claus, Luc Tuymans, Panamarenko, Frank Maieu, Etienne Desmet, Berlinde de Bruyckere, Johan Van Geluwe, Ann Veronica Janssens, André Stas terwijl de Belgische muziek en literatuur op een hoogst originele manier worden benaderd. Bijzondere historische figuren worden uiteraard niet over het hoofd gezien. ■ Inlichtingen: www.bozar.be
7
Na de dood van Van Ostaijen schreef Du Perron op 6 maart 1929 aan Burssens: “Ik voel niets voor “Lichtstad-jichtstad-schichtstad’ – ik herinner me dat P.v.O. dat ook veroordeelde’. E. DU PERRON, Brieven I, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1977, p. 334. 8 Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 26 maart 1925. BORGERS: 582-583.
9
▲In de woestijn kan je moeilijk spreken van open deur-dagen. Toch organiseert het Goldwell Open Air Museum te Rhyolite, het grootste openluchtmuseum van Nevada, een “Open House” op zaterdag 16 april. Bezoekers zullen informatie krijgen over de toekomstplannen betreffende het nieuwe Red Barn Art Center (cf. Mededelingen nr. 42, 16 februari 2005, p. 6) en kunnen deelnemen aan wandelingen door het indrukwekkende landschap. Indien de weersomstandigheden gunstig zijn, zullen kinderen ingewijd worden in de techniek die Albert Szukalski toepaste bij de creatie van Het Laatste Avondmaal, het pronkstuk van Goldwell Open Air Museum. Bij het gieten van een beeld staat een gipsen volume model voor het bronzen afgietsel. Albert Szukalski (1945-2000) keert de aloude werkwijze binnenstebuiten. Bij hem staan mensen van vlees en bloed model voor gipsen gestalten. Stukken in gips gedrenkte stof legt hij als een verband over het lichaam van het model. Het gips verhardt en het model ontsnapt langs de voorzijde. Wat rest is een door een wit omhulsel gevangen leegte. Een mens in de vorm van een gat, een tastbare afwezigheid, gestolde beweging. Het bleke met polyester weersbestendig gemaakte gips, doet denken aan een spook. Naast de bekende installatie van Szukalski is in het Goldwell Open Air Museum werk te zien van Fred Bervoets, Dr Hugo Heyrman, Dre Peeters en David Spicer. Het museum wordt zowel door de Staat Nevada als door de Amerikaanse overheid gesteund, respectievelijk door de Nevada Arts Council en de National Endowment for the Art. ■ Inlichtingen: www.goldwellmuseum.org
Misdaad loont ▲Stan Lauryssens was enkele dagen op de London Book Fair (13-15 maart), in de eerste plaats om persoonlijk kennis te maken met Philip Sane van Lennart Sane Agency. Het Zweedse literaire agentschap zal er immers op toezien dat Lauryssens’ thrillers in Europa worden vertaald en uitgegeven. Ondertussen heeft Philip Sane al een mooie promo-slogan gevonden: “Stan Lauryssens. De nieuwe naam in thrillerland. Hij is een Belg, net als Hercule Poirot.” &
De Nederlandse filmmaker Roelf van Til draait voor de KRO een documentaire van circa 50 minuten gebaseerd op het non-fictionboek De fatale vriendschappen van Adolf Eichmann dat na twintig jaar "schrijfstilte" van Stan Lauryssens in 1998 verscheen. "Leest als een trein," schreef de pers over dit boek, dat werd vertaald en in Italië "het boek van de maand" was. &
De kogel is door de kerk. Het boek Dalí en ik (1998) over de knotsgekke ervaringen van Stan Lauryssens als buurman van Salvador Dalí in Spanje, wordt verfilmd. (Het boek is uitverkocht en niet meer verkrijgbaar.) David Sacks, grote man achter het productiehuis Room 9 Entertainment in Hollywood, ziet er een mix in van een kunst- en een oplichtersfilm. Of zoals scenarist John Salvati het ziet: "Een zwarte komedie, een kruising tussen Basquiat en GoodFellas. Het script is een vrije bewerking van het boek en het hoofdpersonage heet nog altijd Stan." Gevraagd welke acteurs voor de hoofdrol in aanmerking komen, antwoordde Room 9 Entertainment: "We denken dat de rol grote namen zal aantrekken. Al Pacino en Benicio del Toro staan op het verlang lijstje maar we denken ook aan Johnny Depp en Gary Oldman." Eind dit jaar of uiterlijk begin volgend jaar zouden de opnamen plaatsvinden in België en Spanje. ■ ▲De jury van De Diamanten Kogel (Frank van den Auwelant, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Danny de Laet, Jan Lampo en Geert Swaenepoel) vergaderde op 21 februari. Vastgesteld werd dat alvast volgende titels ingediend werden: Pieter ASPE, Onvoltooid verleden, Manteau, 2004, 284 blz. Stefan VAN BOSSELE, Anna Avrath, Boekenplan, 2004, 145 blz. John BROSENS, Jacht op de jager, Ellessy, 2004, 159 blz. James DEFARES, Superjacht, Ellessy, 2004, 317 blz. Frans VAN DUIN, Maniak, Ellessy, 2005, 176 blz. Tom KAMLAG, Vanwege de hond, Ellessy, 2004, 231 blz. Martin KOOMEN, Bloed op het binnenhof, Ellessy, 2004, 204 blz. Stan LAURYSSENS, Rode rozen, Manteau, 2004, 331 blz. Max MORAGIE, Dodemans chantage, Manteau Signature, 2004, 284 blz. Gerard NANNE, Reigerman, Ellessy, 2004, 187 blz. Diederik TEUNEN, Dubbelslag, Servo, 2004, 158 blz.
10
Herman VEMDE, Oranjeboom, Ellessy, 2004, 332 blz. De eerstvolgende vergadering zal plaatsvinden op 11 april. ■
▲Op dinsdag 12 april om 20 uur wordt Bob Mendes geïnterviewd in de bibliotheek van Evergem. Hij wordt er op de rooster gelegd door Jooris Van Hulle. Bob Mendes (Antwerpen, 1928) behoort tot de top van de thrillerschrijvers in Nederland en Vlaanderen. Zijn boeken werden al meermaals bekroond. Zo ontving hij de Gouden Strop met Vergelding (1993) en De Kracht van het Vuur (1997). Medeschuldig werd bekroond met De Diamanten Kogel (2004). Naast thrillers schreef hij ook dichtbundels, een toneelstuk en kortverhalen. Een dag van schaamte over het Heizeldrama was zijn eerste ‘faction-thriller’. Een vermenging van feit en fictie die zijn handelsmerk zou worden. In april spreekt Mendes verder in de Bibliotheek van Gingelom (13 april), bij het Davidsfonds te Kuringen (18 april) en bij de opening van de bibliotheek Permeke te Antwerpen (22 april). ■ Hoofdbibliotheek van Evergem, Spoorwegstraat 12. Kaarten kosten 2,5 € (1,25 € voor –18-jarigen).
Door de leesbril bekeken ▲Volgens dr. Dorian Cumps (Clio. Bibliothèque en ligne, 2005) zijn de beste Vlaamse dichters Leonard Nolens en “de miskende” Wilfried Adams en Michel Bartosik, die aanleunen bij twee krachtlijnen, “la poésie charnelle, plastique, surréaliste et volontiers ludique de Lucebert, le chef de file de la génération des années cinquante et le verbe autonomiste, désindividué, hermétique, fruit d’une réflexion sur les limites du langage” . Dr. Dorian Cumps promoveerde in 1995 aan de Université Libre de Bruxelles en is thans “maître de conférences” aan de Sorbonne. Hij publiceerde De eenheid in de tegendelen. De psychomatische verhaalwereld van F. Bordewijk en de mythe van de hermafrodiet (Amsterdam University Press, 1998), een originele interpretatie van het surrealistische werk en van de raadselachtige fantasieën van ste een van onze belangrijkste schrijvers van de XX eeuw. ■ ▲In mei 2002 werd de razend-populaire Nederlandse kandidaat-premier Pim Fortuyn vermoord. In september 2003 kregen de negationisten Siegfried en Herbert Verbeke in Antwerpen een jaar voorwaardelijke celstraf. In april 2004 veroordeelde het Hof van Beroep in Gent drie aan het Vlaams Blok gelieerde vzw’s wegens racisme. Dat vonnis werd in november 2004 door het Hof van Cassatie bekrachtigd en leidde tot het verdwijnen van het Vlaams Blok en het verschijnen van het Vlaams Belang. In november vorig jaar werd filmregisseur en schrijver Theo van Gogh omgelegd door een moslimextremist. Zijn dit tekens dat de vrije meningsuiting – deels door een strengere wetgeving, deels door een grotere intolerantie bij sommige individuen of groepen – wordt bedreigd. Professor in de rechten Jan Velaers houdt in het tijdschrift Universiteit Antwerpen een vurig pleidooi voor de vrije meningsuiting, maar wijst ook op heldere wijze op de grenzen ervan. “Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens herhaalt voortdurend dat ook uitingen die voor een deel van de bevolking ‘kwetsend, schokkend en verontrustend’ zijn, bescherming verdienen. Als je alleen zaken mag zeggen die niemand kwetsen, heb je geen democratie meer, al was het maar omdat ook de waarheid zelf kan kwetsen. De democratie gelooft in de kracht van woord en wederwoord. Verdraagzaamheid betekent niet dat je elkaars ideeën verdraagt – die mag je gerust afwijzen – maar dat je elkaar verdraagt. Niet alleen het politiek correcte denken, de overtuiging van de weldenkende meerderheid, verdient bescherming. Het recht om tegen de stroom in te roeien moet eveneens worden gewaarborgd. In zijn arrest over de wet op de partijfinanciering zei het Arbitragehof, dat bevoegd is om te oordelen of wetten en decreten met de Grondwet overeenstemmen, dat politieke partijen zelfs de mensenrechten in vraag mogen stellen en de ideologische vooronderstellingen van die rechten, zoals de gelijkwaardigheid van alle mensen. Alleen mogen ze daarbij niet aanzetten tot schending van het vigerend recht. Anders gezegd: ze mogen niet aanzetten tot haat en geweld en tot het plegen van misdrijven. Ik ben het daarmee eens. De doodstraf, bijvoorbeeld, is in strijd met een van de verdragen over de rechten van de mens, maar volgens diezelfde verdragen mag het pleiten voor de
11
herinvoering van de doodstraf niet worden verboden. Dat zou een verenging betekenen van het politieke debat, dat in een democratie open en vrij moet zijn.” Volgens het Arbitragehof kan een uiting slechts strafbaar zijn wegens het aanzetten tot haat, bijvoorbeeld op grond van ras, wanneer degenen die zich heeft geuit werkelijk beoogde te bereiken dat anderen bepaalde personen zouden gaan haten. De intentie is doorslaggevend. Het Hof heeft het over een bijzonder opzet. “Wie bijvoorbeeld praktijken van de islam of gedrag van allochtonen bekritiseert in het kader van een publiek debat over de multiculturele samenleving, zonder de intentie om tot haat aan te zetten, mag niet worden veroordeeld.” Volgens prof. Velaers is het centraal stellen van de intentie een goede waarborg voor de vrije meningsuiting, maar dat criterium moet dan wel zinvol toegepast worden. Hoe bewijs je immers iemands intentie? “Het moet mijn inziens mogelijk zijn die af te leiden uit de inhoud van de uiting en de omstandigheden waarin deze werd gedaan. De woordkeuze kan duidelijk maken dat het eigenlijk niet om communicatie ging of om het leveren van een bijdrage tot een publiek debat. Wie moslims systematisch ‘geitenneukers’ noemt en allochtonen voortdurend, zonder nuance, als dieven en profiteurs bestempelt, moet niet schrikken als er vragen komen naar de intentie achter dergelijke uitingen. Zulke personen moeten zich dan maar verantwoorden en aangeven welke andere intentie dan het aanzetten tot haat ze eventueel hadden met hun hatelijke uitingen.” Prof. Velaers heeft wel wat formele bedenkingen bij de geruchtmakende veroordeling van een aantal met het Vlaams Blok gelieerde vzw’s, maar “Het in aanmerking nemen van het eenzijdige, veralgemenende, denigrerende beeld dat het Vlaams Blok van vreemdelingen ophing ” lijkt hem verantwoord. “De problemen van de multiculturele samenleving mogen echter geen taboe zijn.“ ■ Universiteit Antwerpen, jaargang 19, nummer 63, maart-april 2005. ▲Ça ira ! volwassen. Naar aanleiding van de verschijning van het 21ste bulletin van de Fondation Ça ira werd op 18 maart een drink aangeboden in Passa Porta te Brussel. Prof. dr. Christian Berg (UA) wees op de uitzonderlijke verscheidenheid en kwaliteit van de thans reeds 21 verschenen afleveringen die hij bestempelde als uitingen van de erudiete literatuurbeschouwing thans ten onrechte verwaarloosd wordt. Henri-Floris Jespers dankte Luc en Thierry Neuhuys voor hun inzet en zette tot slot Christine Besnard-Neuhuys, secretaris van de Fondation, (letterlijk) in de bloemen. Onder de aanwezigen: Marie-Jeanne Dypréau, Anne-Marie La Fère, Pruts Lantsoght, Clara Haesaert, Frank van den Auwelant, Jean Baptiste Baronian, Daniel Berditchevsky, Hendrik Carette, Frank Hendrickx, Jean Groenen, prof. dr. Paul Jespers, Emile Kestemann, Bob Koninckx, Emile Taverniers en Bart Vonk. Het CDR was vertegenwoordigd door Kris Kenis en Robin de Salle. ■ ▲Zaterdag 19 maart werd in aula Chrysant van het conservatorium te Wilrijk afscheid genomen van Lucia Lampo, geboren Vangenende (2 juli 1923 – 4 maart 2005). Tijdens de plechtigheid werd het woord gevoerd door prof. dr. Peter de Klerk (Université Stendhal, Grenoble), Mark Vertommen (Orde van den Prince), mr. ir. Heiko ter Horst (Hubert Lampo Genootschap) en prof. em. dr. Hubert Dethier (Vrije Universiteit Brussel). Onder de aanwezigen: John Bel, prof. dr. Jef van Bellingen, Liane Bruylants, Martine Cuyt, Anita de Grieck-Winnock, Renold Huwel, prof. dr. Kris Humbeeck, HenriFloris Jespers, prof. dr. Emmy van Kerkhoven, Pruts Lantsoght, Ilse Neuenkirch, Wim Verheije. ■ ▲Mark van Tongele deel mede dat zijn verzamelde gedichten worden uitgegeven door Lannoo/Atlas, in de reeks waarin vorig jaar de verzamelde gedichten van Jos de Haes verscheen en straks die van Hugues C. Pernath). De bundel wordt voorgesteld in Theater ’t Arsenaal, Hanswijkstraat 63 te Mechelen, op 10 juni om 20 u 15. ■ ▲Dichter en romancier Francis Dannemark stelde een bloemlezing samen van Belgische gedichten, Ici on parle flamand & français. Une fameuse collection de poèmes belges. Van volgende Vlaamse dichters werd werk opgenomen: Dirk van Bastelaere, Benno Barnard, Lut de Block, Paul Bogaert, Stefaan van den Brempt, Gaston Burssens, Ben Cami, Hugo Claus, Herman de Coninck, Frank de Crits, Jozef Deleu, Charles Ducal, Willem Elsschot, Gust Gils, Jo Govaerts, Luuk Gruwez, Jos de Haes, Miriam van hee, Stefan Hertmans, Hubert van Herreweghen, Geert van Istendael, Roland
12
Jooris, Hilde Keteleer, Tom Lanoye, Herman Leenders, Bart Meulemans, Richard Minne, Jan van Nijlen, Leonard Nolens, Paul van Ostaijen, Willem M. Roggeman, Paul Snoek, Jotie T’Hooft, Peter Verhelst, Eddy van Vliet en Karel van de Woestijne. Over de persoonlijke keuze van een bloemlezer mag niet geredetwist worden - maar Hilde Keteleer en Bart Meulemans wel, en Lucienne Stassaert en Hugues C. Pernath niet? Benno Barnard - Belg honoris causa - wordt ook hier blijkbaar beschouwd als Vlaming (maar dan wel niet eershalve, hopelijk) – of is Francis Dannemark een aanhanger van Groot-Nederland en Benno Barnard, eenzaam aan de top, de enige dichter in het noordelijke deel der Zeventien Provinciën? ■ Francis DANNEMARK, Ici on parle flamand & français. Une fameuse collection de poèmes belges, Bordeaux, Le Castor Astral, Collection « Escales du Nord », 190 pp., 10 €.
▲In 2004 werden voor het eerst in zeven jaar opnieuw de Plantin-Moretusprijzen voor de best verzorgde boeken in Vlaanderen uitgereikt. De Vlaamse Uitgevers Vereniging en het Plantijn Genootschap, twee organisaties die de bekommernis om het mooie boek delen, hebben samen de prijzen nieuw leven ingeblazen. De ongekroonde jaren. Een selectie van de best verzorgde boeken 1996-2002 zal plaatsvinden van 4 mei tot en met 30 juni in de Scaldiszaal van de KBC-toren. Wilfried Pas – Mo(nu)menten, Willem Elsschcot en Paul van Ostaijen van Henri-Floris Jespers werd geselecteerd. Het boek werd in 1996 uitgegeven door het Vlaams Cultureel Centrum de Brakke Grond te >Amsterdam, i.s.m. De Zwarte Panter. ■
Citaat “Waarom is men als de dood voor een volksraadpleging over Europa? Waarom wil men daar geen ernstig debat over voeren? Moet politiek nu echt herleid worden tot een verkleutering, een beetje debatteren over positieve discriminatie, de strijd tegen de rokers, geluidsoverlast en dierenrechten tijdens de ramadam of vooral daarbuiten? Intussen zitten we opgescheept met onze Vlaamse ‘autonomie’ en haar vertegenwoordigers die in opdracht van commerciële TV-zenders wekenlang spelletjes spelen of zich op kosten van spreekbuizen van de monarchie even fysiek laten ombouwen. Als je ook maar enige vorm van kritiek hierop hebt slaat men je om de oren met ‘verzuring’ en dit soort dingen meer. Vroeg of laat zal het die mensen zuur opbreken. Zij zijn de organisatoren, de spindoctors van de anti-politiek. Toegegeven, ze bestrijden het verfoeilijke populisme vanuit de populaire infotainment-programma’s op de commerciële beeldbuiszenders, waarin begrepen de staatszender die er al een hele tijd in geslaagd is om van politieke debatten poppenkast te maken, beter dan Tante Terry en Kraakje Pluimstaart in een ver verleden ooit zouden gekund hebben.” Christian DUTOIT Hoofdredacteur Meervoud (februari 2005)
Bibliografisch ▲ In Poëziekrant brengt Jan Haerynck een best lezenswaard interview met Stefan Hertmans. Beweren dat toen de roman Harder dan sneeuw vorig jaar op de markt kwam, de emoties hoog oplaaiden, is zo’n staaltje van journalistieke overdrijving die je in dat verband toch niet verwacht. “Onlangs werd ik ingeleid door iemand die het publiek probeerde duidelijk te maken dat ik geen radicale tekstterrorist was, terwijl op de eerste rij een jongen zat die me achteraf kwam vragen waarom ik zo ‘mainstream’ geworden was”, rapporteert Hertmans. De inleider mogen meteen gerustgesteld worden: het werk van Hertmans is al jàren zo hoffelijk en voorspelbaar dat geen zinnig
13
mens hem nog van enig tekstterrorisme kan verdenken. Michel Bartosik brengt een niet van ironie gespeend stukje over “een schatje”, de totaal vergeten dichter Joannes Six van Chandelier (16201695). ■ Poëziekrant, jaargang 29, nr. 11, februari-maart 2005, 78 blz., ill., 7 €.
▲De essays gebundeld in Smoke zijn veelal academisch van toon, maar erg uiteenlopend qua lengte, benadering en inhoud. Bijdragen over sociologie, en fysiologie van het roken, maar ook over kunstgeschiedenis, koloniale geschiedenis en literaire kritiek. ■ Sander L. GILDMAN & Zhou XUN (eds), Smoke. A global history of smoking, Reaktion,408 pp., 20 £. 1 861189 200 4 (TLS, 11 februari 2005).
▲Onmisbaar voor tekstschrijvers, diplomaten, tweede licentiestudenten, spindoctors, communicatiedeskundigen, ministeriële woordvoerders, ghostwriters, voorzitters van plaatselijke vereniging en intellectuele parvenu’s op zoek naar oneliners. ■ th
Elizabeth KNOWLES (ed), The Oxford Dictionary of Quotations, 6 edition, OUP, 1140 pp., 30 £.
▲Nicholas Papayanis relativeert de dominante opvatting dat baron Haussmann de sleutelfiguur was bij de modernisering van Parijs en toont overtuigend aan dat diens opvattingen inzake stedenbouw minder origineel waren dan tot nu algemeen aanvaard. Hij integreerde het gedachtegoed van de functionalisten en utopische socialisten. De moderne vooruitstrevende stadsplanning resulteerde in de hegemonie van een orde ten dienste van de Staat, het kapitalisme en de Parijse middenstand – ten koste van andere belangen. Controle, moralisme en onderwerping aan de eisen van de kapitalistische economie haalden het op de verbetering van het urbaan milieu. Papayanis (+ 6 november 2004) was emeritus professor geschiedenis aan Brooklyn College (City University of New York). Hij publiceerde o.m. Alphonse Merrheim and revolutionary syndicalism, 18711917 (1969); The Coachmen of Nineteenth-Century Paris: Service Workers and Class Consciousness (1993); Horse-Drawn Cabs and Omnibuses in Paris: The Idea of Circulation and the Business of Public Transit (1996).■ Nicholas PAPAYANIS, Planning Paris before Haussmann, Baltimore, John Hopkins University Press, 336 blz., 55 $.
▲Het Khmer Rouge regime in Cambodja, een experiment in communistische autarkie, kostte het leven aan zowat 1,7 miljoen mensen (op een bevolking van 7 miljoen), slachtoffers van honger, uitputting, ziekte en executies. Pol Pot toonde nooit enige gewetenswroeging. “In a murderer in the West, this lack of remorse for his victims’ suffering would be termed psychotic. Philip Short sees the detachment instilled by Theravada Buddhism as an explanation of the Khmer capacity to inflict pain on innocent human beings. He describes one of Pol Pot’s comrades as characterizing his friend as a monk who had reached ‘the third level’ of consciousness: ‘You are completely neutral. Nothing moves you. This is the highest level. Pol Pot situated himself in that tradition of serenity”.” (Sophie Quinn-Judge in The Times Literary Supplement, 1 april 2005). ■ Philip SHORT, Pol Pot. The history of a nightmare, London, John Murray, 2005, 672 blz., 25 £.
Agenda ste
ste
▲Naar aanleiding van de 175 verjaardag van België en de 25 verjaardag van het federalisme wordt het in Paleis voor Schone Kunsten te Brussel (in het Beulemans vulgair herdoopt tot Bozar) een tentoonstelling Magritte en de fotografie georganiseerd. Commissaris Patrick Roegiers is fotograaf (Le Monde) en woont sinds jaren in Parijs. De tentoonstelling loopt tot 15 mei. Open van dinsdag tot
14
zondag van 10 tot 18 uur. Op donderdag tot 21 uur. Een coproductie van De Magritte Stichting & BOZAR EXPO. ■
▲Donderdag 14 april om 20 uur is Maris Bayar te gast in de Muzeval. De dichteres wordt ingeleid door Herman J. Claeys. De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, Antwerpen-Zuid (bij de Waterpoort). Aanvang: 20 uur, toegang vrij. ■ ▲Onder de titel “Ébauche de vertiges” exposeert Dominiq Fournal schilderijen bij International Art Gallery. Tot 17 april. Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag.■ ▲Geert van Istendael in gesprek met Piet Piryns over het exotische curiosum dat Nederland heet. Boekhandel De Groene Waterman, Wolstraat 7, Antwerpen. Zaterdag 16 april, te 15 u. ■ ▲Kassant: “wildpodium voor het vrije westen met poëzie, stand-up, muziek en ander vredelievend podiumgeweld”. Café Kassa, Ossenmarkt 21, 2000 Antwerpen. Gratis toegang. Zondag 17 april, te 20 uur. ■ ▲Hervé J. Casier leest voor uit eigen werk op donderdag 21 april te 20 u 30. Literair café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen. Toegang gratis.■ ▲Volgend jaar worden we in het Etnografisch Museum te Antwerpen vergast op een tentoonstelling rond het ambachtelijk erfgoed van Marokko. Met meer dan 300 voorwerpen wordt aandacht besteed aan de artistieke creaties van zowel sedentaire als nomadische volken, stedelijke als rurale culturen. Ondermeer de Arabische, joodse en berbergemeenschappen staan in de kijker. Van 15 december 2005 tot 31 augustus 2006. ■ ▲Dichter bij kunst. Een ontmoeting tussen kunst en autisme. Kunstenaars van de academie van (W)onderweg werkten samen met Fred Bervoets, Ab de Nys Bik, Walter Goossens, Greet Taeymans en Geert van Hoolst. De tentoonstelling in het stadhuis van St.-Niklaas opent op 16 april van 11 tot 13 uur en is verder te bezoeken alle werkdagen van 8 tot 12 u 15, dinsdag, woensdag en vrijdag van 13 u 30 tot 16 u 15. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 22 april 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 46 Vrijdag 22 april 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel ’t Pallieterke is allang geen blad meer voor mensen met een goed hart en een slecht karakter. En de humor is blijkbaar al lang zoek in de weelderige kantoren aan de Antwerpse Mechelsesteenweg. Maar dat zal wel de reden niet zijn waarom brouwerij Moortgat niet langer adverteert in het rioolkrantje. Zelfs Duvel wordt politiek correct – Jan Nuyts moest het weten! De ijverige redacteurs hebben trouwens niet op de drooglegging gewacht om zich de orakelende allures aan te meten van die zelfgenoegzame gelijkhalers van de serieuze gazetten die ze in het diepst van hun gedachten zozeer minachten (en niet altijd zonder reden). Uitgezonderd het devoot belijden van het kaakslag-flamingantisme, vind je in de moniteur van de zuivere Vlaamse leer de meest tegenstrijdige, neen, onverzoenlijke meningen. Dat leidt echter niet tot opbouwende confrontatie of verhelderend debat, net of elke schrijvelaar heimelijk een eigen geheime agenda koestert.
2
Sinds het soms verrassende zoniet onthutsende maar altijd intellectueel stimulerende commentaar van Mark Grammens overbodig werd bevonden, schittert de ster van Paul Belien eenzaam aan het firmament. Hij belichaamt wel een politburo op z’n eentje, heeft het licht gezien en bijgevolg de wijsheid in pacht, maar zijn talent maakt veel goed, behalve zijn veelal gevaarlijk gedachtegoed. Wat er ook van zij, zijn wekelijkse kroniek over “De dingen dezer dagen” is nog wat anders dan het vulgaire en voorspelbare commentaar van zelfgeproclameerde universele censoren als Desmet en consoorten. In ’t Pallieterke van 20 april slaat Belien nagels met koppen. Hij betoogt dat de scheiding tussen kerk en staat noodzakelijk is om de kerk te beschermen tegen de staat – en niet omgekeerd. “De kerk heeft het recht, ja zelfs de plicht, om te moraliseren. Telkens een politicus, een ambtenaar, een leraar zich bij ons door zijn gelovige overtuiging laat leiden, schreeuwt de door de staat geïndoctrineerde Vlaming dat dit een bedreiging vormt voor de scheiding van kerk en staat. […] Politici, ambtenaren en leraars [hebben] het morele vacuüm gevuld met het prediken van de moraal van de staat. […] Aldus is het bijbrengen van normen een taak geworden van de overheid. De kerk heeft het recht om haar gelovigen een seksuele moraal voor te houden, maar de staat heeft dat recht niet. Onze geïndoctrineerde bevolking aanvaardt evenwel de morele usurpatie door de staat, terwijl ze de paus beschimpt omdat hij de katholieke moraal verkondigt en niet de geseculariseerde staatsmoraal.” Jammer dat Belien – zoals alle blinde fundamentalisten – blijvend geobsedeerd blijkt door seksuele moraal. Aan de rechtlijnigheid van zijn stelling valt echter niet te tornen. De kerk heeft sowieso het recht haar leden voor te schrijven wat ze voor waarheid houdt. Wie geen lid is van de club moet zich daar niet aan storen. De staat heeft echter geen morele normen aan of op te leggen, dat is zijn taak niet. Geen betutteling. Hij moet ervoor zorgen dat de post functioneert. Dat de wet van de jungle niet primeert (anders heeft hij geen bestaansreden meer). Dat de logica van de boekhouders geen alleenzaligmakende illusie wordt. Dat hij in dienst blijft van de gemeenschap, d.i. van elk lid van de res publica. Dat de overheid geen anoniem verdrukkingsapparaat wordt die de winsten privatiseert en de verliezen incasseert. Niet alleen Belien blijkt bezeten van seksuele moraal. De verkiezing van Benedictus XVI werd door verlichte commentatoren – een volk van papegaaien – gretig aangegrepen om de bekende litanie over aids, homoseksualiteit en feminisme eenstemmig aan te heffen. & In NRC-Handelsblad (21 april) staat te lezen dat de Nederlandse bevolking pessimistisch is over de toekomst. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek uitgevoerd op initiatief van organisatieadviesbureau McKinsey. Bovendien staat de bevolking zeer kritisch tegenover de politiek en de overheid in het algemeen. Zo vindt slechts 15 % dat de regering een duidelijke visie voor de lange termijn heeft en 11 % dat politici over de juiste kwaliteiten beschikken om Nederland te besturen. Slechts 7 % vindt dat de overheid effectief is in wat ze doet. Veelbetekenend is dat het oordeel van ambtenaren op dit punt niet noemenswaardig afwijkt van dat van de hele bevolking. De peilingen van de jongste dagen wijzen er unaniem op dat meer Fransen dan ooit gekant zijn tegen de Europese grondwet. 62 % van de Fransen zou van plan zijn “neen” te stemmen. De Europese Commissie sprak vandaag haar bezorgdheid uit over de groeiende weerstand van de Fransen tegen het grondwettelijk verdrag. ■
3
Necrologisch Sir Eduardo Paolozzi Vandaag, 22 april, overleed Eduardo Luigi Paolozzi. Zijn ouders waren immigranten uit de Italiaanse provincie Frosinone; ze baatten een ijssalon uit in Leith bij Edinburg (Schotland), waar Paolozzi geboren werd op 7 maart 1924. Zijn vader, een bewonderaar van de Duce, zond hem elk jaar naar een fascistisch jeugdkamp in Italië, waar Eduardo een voorliefde ontwikkelde voor badges, uniformen en vliegtuigen. Wanneer Italië in 1940 de oorlog verklaarde aan Groot-Brittannië, werden vader en zoon geïnterneerd. Vader en grootvader werden vervolgens gedeporteerd naar Canada. Het schip zonk, en ze verdronken beiden. Eduardo Paolozzi zou zijn leven lang het grootste misprijzen koesteren voor de meeste Britse politici, van welke obediëntie ook. Hij voelde zich wel hevig emotioneel verbonden met Schotland. Paolozzi viel meteen op met zijn eerste solotentoonstelling (The Mayor Gallery, 1947), die uitverkocht werd. Hij ging in Parijs wonen, waar hij Brancusi, Giacometti en Tzara ontmoet en dada, het surrealisme en de art brut van Dubuffet in zich opneemt. Het was zijn bedoeling zich in Frankrijk te vestigen maar toen bleek dat hij geen aandacht kreeg van de kunsthandel en de kritiek, keerde hij wat verweesd in 1949 naar Londen terug. Het werk uit die tijd wordt gekenmerkt door een vreemde combinatie van organische en mechanische vormen. Uit die periode dateren zijn eerste collages die sterke raakpunten vertonen met de dadaïstische fotomontages. Ze gelden vandaag als belangrijke, vroege uitingen van pop-art. Terug in Londen deelt hij een atelier met Lucian Freud en later met William Turnbull. Hij komt in contact met Francis Bacon en wordt gestimuleerd door diens gebruik van fotomateriaal als bron. Zijn vriendschap met de experimentele fotograaf Nigel Henderson wordt doorslaggevend voor zijn ontwikkeling en ontplooiing. Van 1949 tot 1955 doceert hij textieldesign aan de Central School of Arts and Crafts (Londen). In 1952 richt hij de Independent Group aan het Institute of Contemporary Arts. Deze groep organiseert in 1953 de exposities Parallel Of Life And Art (1953) en This is Tomorrow (1956), waarbij foto’s en installaties onvermoede verbindingen en affiniteiten aan het licht brengen tussen kunst, wetenschap, technologie, etnografie en archeologie. De collages van Paolozzi reveleren een radicaal nieuwe esthetica die voor het einde van de jaren vijftig de basis vormde van de pop-art. Ondertussen was hij internationaal doorgebroken. Werk van hem werd getoond op de Biënnale van Venetië (1952), in de tentoonstelling New Images of Man in het Museum of Modern Art te New York (1959), op Documenta in Kassel (1959). Toen André de Ridder, anders toch een scherpzinnige criticus, de retrospectieve van Paolozzi in het Britse paviljoen op de Biënnale van Venetië bezocht, was hij niet erg onder de indruk van het werk van een beeldhouwer die hij typeerde als angstvallig op de uitkijk naar vreemdsoortige verschijningen, “half reëel, half gedroomd, eens te meer wanstaltig fantastisch: dieren als die opgeblazen kikvors, een hagedis slikkend; menselijke verschijningen als de beruchte ‘Griekse Held’ of de nog beruchtere ‘Sint Sebastiaan’. Deze laatste behoort tot de formatie van Agenore Fabbri’s robotten; een gedaante met een romp en twee benen, maar zonder hoofd; in het binnenste bestaan de organen en de ingewanden uit een ingewikkeld raderwerk, in kistjes of schuifjes ondergebracht. Als toemaatje de ‘figures without words’ (in de trant van George-Henri Adam, wiens ‘figures gravées’ echter soberder aandoen, zonder de minste extra-plastische aanmatiging), met allerlei literaire buitenissigheden, waarvan we zonder schade verschoond zouden blijven. Il nous faut du nouveau, n’en fût-il plus au monde...” Paolozzi stond toen op een keerpunt in zijn oeuvre. In 1961 maakte hij de tekenfilm History of Nothing waarin hij zijn collagetechnieken toepaste. In 1964 kreeg hij een solotentoonstelling in het MoMA te New York. Ondertussen was hij begonnen afgedankt materiaal en standaard machineonderdelen te verzamelen en creëerde beelden die zowel curieuze machines evoceren als totems uit een verdwenen maar technologisch hoogontwikkelde cultuur. Hij ging zich opnieuw toeleggen op prints. In 1965 publiceerde hij een portfolio dat als een van de meesterwerken van de pop-art geldt, As Is When. In de jaren zestig stond hij op het toppunt van zijn creativiteit, maar tegen het einde van het decennium vertoonden zowel zijn abstracte sculpturen als drukken een soms irritante repetitiviteit. Werken bedoeld als satire van het minimalisme en andere destijds salonfähige kunstvormen leken een ernstige creatieve crisis te verraden. In 1971 stonden ze wel centraal in Paolozzi’s retrospectieve in de Tate Gallery, die door de kritiek als een flop werd beschouwd. Paolozzi hield van Duitsland, waar hij meer erkenning kreeg van critici en verzamelaars. Hij zou jaren pendelen tussen Londen en Duitsland. Van 1977 en 1981 was hij professor aan de Fachhochschule te
4
Keulen en vervolgens, tot 1994, aan de Academie te München, waar hij omringd werd door een schare bewonderende studenten. Intimi van de beeldhouwer beschrijven hem als begiftigd met een kinderlijk enthousiasme, een niet te lessen nieuwsgierigheid en een krachtige intelligentie: “He could grasp the essence of a book or the argument of a scholarly aHrticle from a few hastily read paragraphs. He was at ease with complex abstract ideas en was always impressively well informed about the latest trends in music, the theatre and cinema.” Eduardo Paolozzi was houder van verschillende eredoctoraten. Hij was trouwens heel gevoelig aan onderscheidingen: verheven tot Commander of the British Empire in 1968, benoemd tot “Her Majesty’s Sculptor in Ordinary for Scotland”, werd hij in 1989 geridderd. ■
“Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen. Naar een nieuwe lezing van Alpejagerslied. (II) Na aandachtige lectuur van Het Sienjaal (1918), deelt Du Perron mee dat er veel in staat “dat waarde voor mij heeft, veel dat geheel langs mij gaat. Maar een dergelike mening is van iedereen te verwachten en allerminst krities. Het enige is dus te preciseren wàt mij getroffen heeft: en dan? Zien in hoever wij voor hetzelfde voelen? Maar de schrijver staat altijd anders tegenover zijn werk, zelfs wanneer hij erin slaagt het volkomen als dat van een ander te beschouwen, als de lezer*.” Het lijkt me hier niet alleen aangewezen maar ook verhelderend met enkele citaten kort in te gaan op Du Perrons voorkeur. Het lange gedicht Avondlied, opgedragen “aan mijn vriend en weggenoot de schilder Floris Jespers”, is “lang zonder lang te zijn, sterk, serré, en vol trouvailles”. De grootste roem is ijdelheid en klein, maar het kleinste atoom van het leven dat u geschonken wordt zult gij in dankbaarheid aanvaarden. Deemoedig zult gij zijn, dichter die ik denk, Klein gij zelf en rond u alles groot van leven. En blauwer dan het licht van uw naïeve ogen 1 Is het blauw dat ligt in de diepte van de witte teekop.
De Appel en Wiegeliedje voor de Geliefde zijn hem “sympatiek”. De Appel Toen mijn ogen de ronde vrucht hadden bekeken en toen zij hadden begrepen de appel zó-als hij werkelik aanwezig was, *
Hij heeft meer gegevens. De lezer moet ze vinden. P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk, I, Antwerpen/ Den Haag/ Amsterdam, De Sikkel/ Daamen/ G.A. van Oorschot, 1952, pp. 91-92.
1
5
toen zeide mij die vrucht: er is iets in de vaak verlaten boomgaard van wat voorbij is, dat nu eerst als goddelik schoon te begrijpen is, omdat geen herleven aan deze herinnering nog verbonden is. Maar sterker omlijnde zich het beeld, toen ik de appel in mijn handen voelde, want zij herinnerden zich ook éénzelfde frisse koelte, en verder: dit moet wel zijn heugenis van geluk. Doch eerst toen mijn tanden de ronde wonde in de appel hadden gevonden, heeft zich het beeld 2 tot handeling bezield.
Wiegeliedje voor de Geliefde is gericht tot Emmeke, de “luie luipaard”. Dat trage zich toevouwen je oogleden, Te dragen het loom fluweel van onze nacht.3 “Maar het mooiste, misschien van de héle bundel, is mij wel het Liedje (sic) voor mezelf, dat, rytmies gesproken, haast een voorloper schijnt van uw Berceuse presque nègre”, aldus Du Perron. Lied voor mezelf Ik heb betrouwen in mijn boot, doch de baren slaan zo hoog, reeds over de voorsteven, reeds over de achtersteven. Als weer de zee vol vrede en rust is, zal dan het wrak van mijn boot niet mededrijven naar de ree? Met mijn boot moet ik op zee. Of ik de rijke haven vinden zal weet geen; de sterren niet. Doch steeds zingen de baren: Kom met ons mee, kom met ons mee! Is het de lokstem van de Loreley?4 Berceuse presque nègre De sjimpansee doet niet mee Waarom doet de sjimpansee niet mee De sjimpansee is ziek van de zee Er gaat veel water in de zee Meent de sjimpansee 5 Andere gedichten die Du Perron aanspreken zijn het sonnet Verlangen6, Stad7 en het aan Emile Verhaeren refererend begin van James Ensor: Tentaculaire stad! Het overaardse. Geheim en wezen samen. Waarom kunnen wij niet aan de roep van deze stad weerstaan? 2
Ib., pp. 106-107. Ib., p. 108. 4 Ib., p. 109. 5 Ib., II, p. 195. 6 Ib., I, p. 113. 7 Ib., I, p. 120. 3
6
Waarom willen wij niet? 8 Tot slot, het zwaar retorisch titelgedicht, Het Sienjaal9, “ofschoon ik zeer vèr sta van de persoon des dichters, wat natuurlik krities niet zou mogen gelden”.10 & Ook Van Ostaijen had zijn mening over de poëzie van Du Perron niet onder stoelen of banken gestoken. Hij schreef twee stukken naar aanleiding van Kwartier per dag. De eerste was al niet mals: “De dichter Duco Perkens, bevindt zich in de lamentabele toestand van iemand die besloten heeft moderne gedichten te schrijven en nu met dit voornemen in de Groene Aap is gelogeerd. Waar wij tans naar een consolideren van het in een anarchisties élan veroverde zoeken, is het tragikomiese geval van het verlangen naar het uitzonderlike, van geen praemisse uit, nog interessant.” Het mangelt Duco Perkens aan “het instinktieve weten om de noodzakelikheden van de lyriek”. De “voorstellingselementen” worden lyrisch slecht gebruikt. “Nu is het zo geworden dat ‘de zon die in een hoek ligt als een vergeten voetbal’ slechts op opstandige H.B.S.-scholieren de indruk van moderne lyriek kan maken”.11 De tweede recensie was nog scherper. De gedichten van Perkens “zijn eenvoudig slecht, enkel gedreven door belangstelling voor het uitzonderlijke. […] Van dit Kwartier per dag kan men alleen zeggen dat de auteur die het besluit heeft gevat à-tort-et-à-travers modern te zijn, zich in een erg moeilike toestand heeft geplaatst. Tristan Tzara geeft het volgende recept aan hen die gedichten willen schrijven: een dagbladartikel nemen, de woorden uitknippen, in een hoed werpen en ze dan maar naast elkaar plaatsen. Zelfs dit recept is uitstekend. Seulement, il faut savoir découper un journal.”12 Het harde oordeel van Van Ostaijen was blijkbaar geen hinderpaal voor Du Perron om te overwegen hem een nieuwe bundel op te dragen. “Ik heb […] voornamelik gewerkt aan een nieuwe verzameling van wat u voor ’t gemak poëziën noemde, en die ik ter uwer eer Proza met Wit zal heten. Ik zou ze u zelfs, met een fraaie zin, op een apart blaadje voorin, willen opdragen.”13 De bundel kwam er niet.
8
Ib., I, p. 126 Ib., I, pp. 141-149. 10 Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 8 juli 1925. BORGERS: 594-595. 11 P. VAN OSTAIJEN, Duco Perkens, in: Het Overzicht, nr. 22-23-24, februari 1925, pp. 171-172. 9
7
Op 28 juli 1925 ontving Van Ostaijen een van de 75 exemplaren van de bundel Filter, 49 kwatrijnen verschenen bij de Brusselse antiquaar Raoul Simonson, met een portret van de schrijver door Max Jacob (die Van Ostaijen “zeer amusant” vond), en verrijkt met een vijftigste kwatrijn als opdracht. Kees Snoek wijst erop dat in een aantal kwatrijnen afgerekend wordt met de clichématige sentimentele en romantische poëzie.14 Hij is van mening dat “de dichtende Duco Perkens veel hybridische, gewilde en soms krampachtige producten heeft geschapen, maar ik maak een uitzondering voor menig kwatrijn uit Filter: een bundel met reminiscenties aan de pantoen-traditie en met vleugen speels fantaisisme.”15 Daags na ontvangst van zijn exemplaar schreef Van Ostaijen een brief aan Du Perron waarin hij o.m. meedeelt dat hij slechts gelezen had “dàt wat zonder opensnijden te lezen was (‘zich aan mijn blik bood’)”. Het volgende kwatrijn bracht hem een “goed moment”: Goeree, Goeree-Verflakkee, Monaco, Liechtenstein, Andorra, waar zal ik Inez van de Sierra zien wederopstaan door Paul Klee? “Dit is er een zeer los, ‘de la souplesse avant toute chose’, maar zonder opzet”, zo luidt Van Ostaijens oordeel. Ook kwatrijn 33 vond hij “plezierig”: Simona, toen de stukadoor Een trambestuurder zag verkoren Kon hem de hit niet meer bekoren En sneed hij haar carotis door.16 &
Du Perron was er zich terdege van bewust dat Van Ostaijen hem als dichter niet hoog aansloeg. In februari 1926 verscheen bij Simonson te Bruussel de bundel Bij gebrek aan ernst, zijnde de volledige werken van Duco Perkens, uitgegeven door E. du Perron”. Het zevende gedicht van de reeks “Windstilte” spreekt voor zich: Soms op de trap, meestal in bed, ontfutsel ik mijn Muze een bete, mijn goede wil is haar geen wet, ik moest het minder vaak vergeten, eens komt Ostaijen dit te weten, 12
P. VAN OSTAIJEN, Duco Perkens, in: Vlaamsche Arbeid, XV, nr. 2, februari 1925, p. 76. Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 26 juli 1925. BORGERS: 596-598. 14 Kees SNOEK, “Pierrot is eindlik naar de maan’: Du Perrons fantaisisme in de kwatrijnen van Filter, in: ZL. Literair-historisch tijdschrift, jg. I, nummer nul, april 2001, p. 5 15 Ib., p. 10. Een pantoen is “een vierregelig vers waarin aan concrete gegevens een verrassende draai wordt gegeven, vaak met een melancholieke, bizarre of laconieke slotregel. In de literatuur van de Indonesische archipel en Maleisië is het pantoen een veelvuldig voorkomende vorm van traditionele volkspoëzie; het is ook nu nog een zeer levend genre.” Ib., p. 7. 16 E. DU PERRON, Verzameld werk, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1955, p. 29 en 31. 13
8
mijn verzenmaken maakt hem ziek, zend mij lankmoedig een komplete gebruiksaanwijzing der lyriek. Du Perron stuurde een luxe-exemplaar naar Ostaijen, voorzien van de opdracht: “Voor Paul van Ostaijen/ chef-de-file – wie kan daar/ iets aan doen? – van die/ arme Perkens R.I.P./ (zie overigens blz. 172)/ De bezorger/ Eddy du Perron”. Gerrit Borgers heeft destijds dit in de nalatenschap bewaard gebleven exemplaar in handen gehad: het is vrijwel onopengesneden gebleven, zelfs op pagina 172, waarop het zevende gedicht van “Windstilte” staat afgedrukt…17 Niet verwonderlijk dus dat Van Ostaijen de verzamelbundel niet recenseerde. Hij sprak er zich kennelijk lovend uit in een verloren gegane brief aan Du Perron, die naar Ostaijens kunsthandel in Brussel, ”La Vierge poupine”, toog om hem viva voce te zeggen hoezeer hij in zijn schik was met het zo gunstig uitgevallen oordeel. Van Ostaijen was echter afwezig. Du Perron zond hem dan maar een erg opgewekte brief.18 “Windstilte” werd vervolgens opgenomen in de eerste en in de tweede druk van Poging tot afstand (W.N. Dinger, 1927; A.A.M. Stols, 1928), maar na de dood van Ostaijen verdween zijn naam uit het gedicht. In Mikrochaos (1932) en alle volgende publicaties, wijzigde Du Perron de vijfde en de zesde regel: Soms op de trap, meestal in bed, ontfutsel ik mijn Muze een bete, mijn goede wil is haar geen wet, ik moest het minder vaak vergeten, zelfs wie zijn hart heeft opgegeten, blijft soms als dichter zwak en ziek, zend mij lankmoedig een komplete gebruiksaanwijzing der lyriek. Op Het boozige boekje (Stols, 1926) reageerde Ostaijen eind juni 1926 met een pirouette: “Het is, natuurlik als poëzie die geen poëzie is, als prosodie zonder poëzie – maar ’t spreekt vanzelf poëzie is ook niet bedoeld, - in zijn ironie ‘meeslepend’ amusant.” 19 & Drie tijdschriften brachten de belangrijkste toekomstige protagonisten van het Belgisch surrealisme bijeen.20 Tussen november 1924 en september 1926 gaven Paul Nougé, Marcel Lecomte en Camille Goemans Correspondance uit. In maart 1925 gaven René Magritte en E.L.T. Mesens het enige nummer van Œsophage uit. Hun manifest “Les 5 Commandements” illustreert ten volle
17
BORGERS: 676. Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 19 maart 1926. BORGERS: 676-677. 19 Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, poststempel 29 juni 1926. BORGERS: 710-711. 20 Marcel MARIËN, L’activité surréaliste en Belgique, Bruxelles, Éditions Lebeer-Hossmann/ Paris, La Bibliothèque des Arts, 1979 ; Tout reste à dire, Bruxelles, Didier Devillez Éditeur, 1997. 18
9
de ludieke dadaïstische geest die hen bezielde en die trouwens ook blijkt uit het belang dat ze hechtten aan een creatieve typografie en bladschikking. Eén van die vijf geboden luidt: “Precies wat men niet begrijpt zullen we in alle omstandigheden weigeren te verklaren. I.K. Bonset poneert: “Waar het hart leeg van is loopt de neus van over”, en Mesens stak de draak met André Breton: “Tristan Tzara publiceerde zopas een nieuw manifest onder het pseudoniem André Breton: het ‘Manifeste du surréalisme’”.
21
Vervolgens brachten Magritte
en Mesens twee afleveringen van Marie. Journal bimensuel pour la belle jeunesse. In het eerste nummer, gedateerd 1 juni 1926, verscheen een uittreksel uit Louis Aragons Révolution surréaliste en aforismen van Magritte en Mesens. Van Ostaijen publiceerde er een Frans gedicht, Thématique, een satire op de theoreticus van de architectuur Maurice Casteels en op de ultra-rationele ernst van de aanhangers van het constructivisme. Gaston Burssens, van zijn kant, besprak er in het Nederlands Het Bordeel van Ika Loch van Ostaijen. In de tweede aflevering (8 juli 1926) werden teksten opgenomen van o.m. Tristan Tzara en Hans Arp, Francis Picabia en Georges Ribemont-Dessaignes. Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
Missdaad loont De jury van De Diamanten Kogel 2005 vergaderde voor de tweede keer op maandag 11 april 2005. Vastgesteld wordt dat alvast volgende titels ingediend werden:
Pieter ASPE, Onvoltooid verleden, Manteau, 2004, 284 blz. Stefan VAN BOSSELE, Anna Avrath, Boekenplan, 2004, 145 blz. John BROSENS, Jacht op de jager, Ellessy, 2004, 159 blz. James DEFARES, Superjacht, Ellessy, 2004, 317 blz. Frans VAN DUIN, Maniak, Ellessy, 2005, 176 blz. DEFLO, Copycat, Antwerpen, Manteau, 2005, 306 blz. Annemarie VAN GELDER, De wenskinderen, Amsterdam, Luitingh-Sijthoff, 2004, 287 blz. Jef GEERAERTS, Geld, Amsterdam, Prometheus, 2004, 221 blz. Margreet HIRS, Haventijd, Amsterdam, Sijthoff, 2004, 206 blz. Tom KAMLAG, Vanwege de hond, Ellessy, 2004, 231 blz. Martin KOOMEN, Bloed op het binnenhof, Ellessy, 2004, 204 blz. Stan LAURYSSENS, Rode rozen, Manteau, 2004, 331 blz. Stan LAURYSSENS, Doder dan dood, Antwerpen, Manteau, 2005, 264 blz. Max MORAGIE, Dodemans chantage, Manteau Signature, 2004, 284 blz. Gerard NANNE, Reigerman, Ellessy, 2004, 187 blz. Johanna SPAEY, Dood van een soldaat, Antwerpen, Manteau, 2005, 300 blz. Diederik TEUNEN, Dubbelslag, Servo, 2004, 158 blz. Felix THIJSSEN, Rebecca, Amsterdam, Luitingh-Sijthoff, 2004, 271 blz. Herman VEMDE, Oranjebom, Ellessy, 2004, 332 blz.
De volgende vergadering van de jury zal plaatsvinden op 9 mei. ■
21
Mesens zou zowat tien jaar later als pro-consul (of als stadhouder) van Breton in Londen fungeren, waar hij de Britse surrealistische groep met een ijzeren roede regeerde. Paul C. RAY, The Surrealist Movement in England, Ithaca & London, Cornell University Press, 1971; Henri-Floris JESPERS, De genealogie van de herinnering, Antwerpen, The Private Press, 1993; Christiane GEURTS-KRAUSS, E.L.T. Mesens. L’alchimiste méconnu du surréalisme, Bruxelles, Éditions Labor, 1998.
10
Hoestsiroop Als je tegen de meeste mensen over vakantie spreekt, treden de dagdromen
onmiddellijk
in
werking.
Mijn
vakantie
vond
plaats
in
eigen dorp. Thuis. Lekker lang uitslapen zonder gestoord te worden. Na de obligate ochtendhoest een tas koffie met ruim ontbijt. Ik heb de eerste lentestralen gekoesterd terwijl de planten hun blaadjes ontvouwden.
Ik
heb
wandelingen
gemaakt
in
een
nabijgelegen
natuurreservaat. Op één van de wandelingen kwam ik een vrouw tegen die druk bezig was in de berm. Ik vroeg haar of ze iets kwijt was, want om bramen te plukken was het nog te vroeg. Nee, nee antwoordde ze. Ik zoek weegbree. Weegbree? Vroeg ik. Ja, voor mijn man zijn hoest. Hij heeft al heel zijn leven last gehad van hoest en als ge ziet wat ze bij de apotheker vragen voor een fles hoestsiroop! Dat moest ik beamen, een fles hoestsiroop is helemaal niet goedkoop en met de kriebel in de keel is zo’n fles binnen de week leeg. Smalle weegbree moet ge zoeken, zegt ze. Thee van koken, een lepel honing erbij
en
het
helpt
evengoed.
apothekerskastje
open,
hoofdingrediënt
is
neem
een
Eenmaal
de
extract
thuisgekomen
hoestsiroop van
en
plantago
ik
het
blijkt!
Het
lanceolata.
De
wat
doe
Nederlandse benaming: smalle weegbree. Zeven euro voor een fles met onkruidextract. Als u op een van uw wandelingen een oudere vrouw en Hieronimus in de berm ziet zoeken dan weet u dat we niks verloren hebben. Hieronimus
Door de leesbril bekeken ▲Als “opener” van het nieuwe seizoen Hoboken Literair wordt onder het motto “Vernieuwing en poëtische continuïteit in en rond Antwerpen” een “heuse poëziehappening” georganiseerd – zo beweren toch de initiatiefnemers. Bijna vijftig jaar poëzie wordt op de scène gebracht door niet minder dan elf dichters. De klemtoon wordt gelegd op de vernieuwing en bewijst de continuïteit, want heel wat deelnemers debuteerden pas na 2000, nl. Luc Huybrechts, Sonja Nys, Jan Geerts en Xtine Mässer. In de jaren negentig debuteerden Peter Holvoet-Hanssen en Vera Alexander Beerten, in de jaren tachtig Roger Nupie en Annmarie Sauer, in de jaren zeventig Michel Bartosik en Guy van Hoof en in de jaren zestig Tony Rombouts. Dat weten we dan. “Antwerpen is altijd een belangrijke literaire boekenstad geweest. Vele auteurs werden er geboren en voor vele anderen was en is de aantrekkingskracht zo groot dat zij zich hier hebben komen vestigen als het ware om hun eigen grootheid aan die van de stad te toetsen. De literaire aanwezigheid zorgde voor een smeltkroes van diverse stijlen. Traditie en/of experiment, van alle kunstrichtingen waren en zijn er aanhangers. Het belangrijkste element in deze
11
evolutie is vernieuwing en continuïteit. Continuïteit is als maatstaf op zichzelf reeds voldoende, want deze term houdt zo wie zo vernieuwing in zich. “ Een “heuse poëziehappening”? Michel Bartosik en Guy van Hoof in de rol van “performer”, dat belooft! Publicitaire clichés gegoten in kromtaal. “Continuïteit als maatstaf”? De “grootse poëziemanifestatie” wordt georganiseerd “in samenwerking met de vzw Contramine”, dan weet je ‘t wel. De enige maatstaf is de op de duur gênante zelfpromotie des heren Tony Rombouts, die sinds hij het rijm opnieuw uitvond zichzelf tot “performer” uitriep. Onze enige debutant van de jaren zestig zal bij wijze van apotheose de “spetterende manifestatie” afsluiten. Het zou gewoon lachwekkend zijn, was het niet zo zielig. Donderdag 28 april 2005 vanaf 19.30 uur in het Kasteel Sorghvliedt, aan de Marneflaan te Hoboken. Inkomprijs 2 €. Ter vertroosting krijgen tijdens de pauze "alle aanwezigen gratis een receptie aangeboden”. Men zegge het voort! ■ ▲In De Groene Amsterdammer was een treffend artikel te lezen over de biografie van E. du Perron door Kees Snoek, bijzonder hoogleraar aan de Sorbonne. Omdat ik mijn eigen ervaring zo intens herken in de beschouwingen van Rob Hartmans, wil ik er een ruim citaat onder uw aandacht brengen. “Omdat ik tijdens mijn studie bijzonder geboeid raakte door de politieke debatten die in de jaren dertig werden gevoerd, besloot ik onder meer de vierdelige briefwisseling tussen Menno ter Braak en Eddy du Perron te lezen. Onbevooroordeeld begon ik mijn lectuur niet. Du Perrons bejubelde roman Het land van herkomst vond ik niet om door te komen en zijn reputatie als rijkeluizoontje en verliteratuurde dandy voorspelde niet veel goeds. Politiek gezien zou hij vast een warhoofd zijn en de brieven las ik in eerste instantie dan ook wegens Ter Braak. Dat was immers de scherpzinnige essayist die niet alleen in de literatuur talloze opgeklopte pretenties en geparfumeerde drogredenen had weten te fileren, maar die ook belangrijke politieke essays als Het nationaalsocialisme als rancuneleer en Van oude en nieuwe christenen had geschreven. Al lezende begon mijn voorkeur te kantelen. Ondanks al zijn onredelijkheid, zijn romantisch gedweep met ‘het genie’ en zijn voorliefde voor grote woorden en dito gebaren, begon ik Du Perron sympathieker te vinden dan de hyperintellectualistische, zich in zijn eigen paradoxen verslikkende Ter Braak. Bovendien bleek Du Perrons politieke intuïtie veel beter ontwikkeld en was hij veel minder bevangen door elitaire vooroordelen. Niet dat hij die niet had, maar zodra hij met de werkelijkheid was geconfronteerd, was hij onmiddellijk bereid ze te herkennen als vooroordelen. […] Ook was hij, veel eerder dan Ter Braak, bereid om in de strijd tegen het oprukkende nationaal-socialisme samen te werken met mensen die wellicht niet voldeden aan de intellectuele en literaire maatstaven die de mannen van Forum gewoon waren aan te leggen. Waar veel andere intellectuelen en kunstenaars uit het interbellum zich lieten verblinden door het fascistische gedweep met ‘elites’ en hierin een aantrekkelijke alternatief voor de cultuurvijandigheid van de ‘domme massa’ zagen, had Du Perron vrijwel onmiddellijk door dat de aristocratie van de geest zich niet liet verstaan met de hiërarchie van de macht. Vandaar dat hij anders dan de door hem bewonderde Drieu la Rochelle en Nederlandse vrienden als Jacques Bloem, Jan Greshoff en Henny Marsman zelfs niet voor korte tijd met het fascisme flirtte, en hij ook kotsmisselijk werd toen hij vernam dat een intelligent man als André Gide zich tot het communisme bekeerde.” ■ Rob HARTMANS, Du Perron. Aristocratie van de geest, in: De Groene Amsterdammer, 8 april 2005. Kees SNOEK, E. du Perron: Het leven van een smalle mens, Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1246 blz., 39 €.
▲Het gerenommeerde boekenveilinghuis Beijers te Utrecht viert dit jaar zijn 140-jarig bestaan. Naast de gewone veiling werd op 19 april een speciale jubileumsessie gehouden met als thema Private Press Books.Er werd een schitterende reeks Engelse boeken geveild voor aanvaardbare prijzen. Zo was er de beroemde doos van Siegenthaler met een collectie van de meest zeldzame handgeschepte papieren uit de hele wereld. De doos werd geleverd met het paar witte zijden “goochelaars”-handschoenen om de papieren vast te nemen. Hoogtepunt was wel de volledige Cranach Presse op perkament. Deze klassiekers ( Rilke , Hamlet …) van de Duitse bibliofiel graaf Harry Kessler( 1868-1937) werden geïllustreerd door o.m. de beeldhouwer Aristide Maillol en Eric Gill. Zijn uitgeverij bevond zich in de
12
Cranachstrasse te Weimar in een huis speciaal daartoe gebouwd door Henry van de Velde. De uiterst zeldzame uitgaven op perkament vonden een gelukkige koper voor 240.000 €. Het manuscript met de vertaling van Oscar Wildes The Importance of Being Ernest door de exdichter des Vaderlands Gerrit Komrij (schatting: 6000 à 7000 €) vond geen afnemer. Bij de literatuur waren verder geen uitschieters. De Russische Bibliotheek van Van Oorschot veranderde van eigenaar voor 800 €. Een aantrekkelijke collectie emblemata en fabelboeken scoorde opvallend goed. Voor een Baedeker Handbüchlein für Reisende die sich selbst leicht und schnell zurecht finden wollen in Holland uit 1839 werd 3000 € geboden. Roelands, geboren in Antwerpen in 1572 en onderwijzer in Goes, zal nooit gedacht hebben dat zijn “schoonschrift”boek Magazin oft’ pac-huys der loffelycker pennconst vol subtyle ende lustighe trecken vierhonderd jaar later in Utrecht van de hand zou gaan voor 4000 €. En Jacobus de Smet, peirde-meester in Borgerhout buyten de Stadt Antwerpen, in de jaren 1700 kreeg voor zijn Lust-hof van het cureren der peirden vermeerdert met een by-voeghsel van eenige genees-middelen voor de sieckten der koeyen en gedrukt ’t Antwerpen in de Cammer-straet in de Schilt van Troyen, 800 € aangeboden. (Eigen berichtgeving) ■
▲Er worden enkele exemplaren aangeboden van nr. 64 van Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift (herfst 1999): Dada Vlaanderen. Deze voortreffelijk geïllustreerde aflevering van 112 pagina’s bevat onder meer twee grondige essays: Wim MEEWIS: Van dada naar surrealisme of de schijnbare eenvoud van het complexe (blz. 6-18). Henri-Floris JESPERS: Paul Neuhuys en Ça ira: dada in België (bl. 27-74). Te bekomen door storting van 8 € (inclusief verzendingskosten) op rekening 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght, met melding “Dada”. ■
Bibliografisch ▲Het belang van Ramón López Velarde (1888-1921) voor de ontwikkeling van de twintigste-eeuwse Mexicaanse poëzie kan moeilijk overschat worden. In De Leeuw en de Maagd biedt vertalersamensteller Stefaan van den Bremt een representatieve selectie uit López Verlarde’s oeuvre. Uit het nawoord van de vertaler blijkt dat “zijn poëzie het moet hebben van de spanning tussen de moderniserende, centralistische en laïciserende hoofdstad en de oeroude provinciale levenswaarden. Zij ontstaat uit een drang naar authenticiteit… deze eis tot eerlijkheid leidt tot een aanhoudende wisseling van stemmingen en toonaarden… Zijn taalgebruik s nu eens archaïsch en verheven, dan weer gelardeerd met soms platvloerse en altijd ontnuchterende observaties. Zijn muze verrast de lezer met een verstrengeling van erotiek en religiositeit en laat hem verbaasd opkijken bij de speelse zelfspot en de weemoedige luciditeit…” Opvallend is de invloed van het universum van Georges Rodenbach en van de esthetiek van Emile Verhaeren op López Velarde. ■ Ramon LÓPEZ VELARDE, De Leeuw en de Maagd, Leuven, Uitgeverij P, 2005, 112 blz., 17,50 €.
▲Ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley was een controversiële figuur die naar het einde van de negentiende eeuw in dienst van koning Leopold II Kongo had verkend. Met Bíografía del explorador geeft José Ovejero zijn visie op de figuur Stanley en de tijd waarin hij leefde. Via verschillende personages laat hij in zijn gedichten zijn eigen stem horen en geeft hij kritiek. Naast deze ‘fictieve getuigenissen” bevat de biografie ook prozateksten in een poëtische vorm gegoten. Door deze genremengeling en de objectieve, vaak sobere stijl valt het werk niet onder één noemer te vatten. Feit
13
is wel dat niet alleen de geschiedenis er zo van langs krijgt, ook de wereld van vandaag wordt hard aangepakt. José Ovejero (Madrid, 1958) studeerde geografie en geschiedenis, werkte eerst als tolk voor de Europese Commissie en legde zich daarna toe op het schrijven van romans en verhalen. Hij woont sinds 1988 in België. Dichter en literair vertaler Bart Vonck (Brugge, 1957) publiceerde veelgeprezen vertalingen van o.a. Neruda, Lorca, Valente, Vallejo en Jacqmin. ■ José OVEJERO, Biografie van de ontdekker, Leuven, Uitgeverij P, 96 blz., 16,50 €.
Agenda ▲Schilderijen van Marie Carlier, Jacques Lacomblez, Lucques Trigaut en Jacques Zimmerman bij International Art Gallery. De tentoonstelling « Territoires V » loopt tot 29 mei. Vernissage in bijzijn van de kunstenaars op 23 april te 15 u. International Art Gallery N.V., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲De Liga voor Mensenrechten organiseert (met medewerking van Uitgeverij P) Bevrijd de stad!, een literaire avond met Wannes van de Velde, Geertrui Daem, Erik Vlaminck, Peter Holvoet, Hans Claus, Bart Stouten, Johan van Cauwenberge, Karel Sergen en Ramsey Nasr (o.v.). Muzikaal intermezzo: De Milis Broders. Donderdag 12 mei, 20 u. Cultureel Centrum Berchem, Driekoningenstraat. Tickets: 12,50 €.■ ▲Schriften, Lettristen en Situationisten: Tentoonstelling en acties. Van maandag 25 april tot 9 mei, dagelijks van 14 tot 18 uur, in het nieuwe lokaal "ZERO STATES", Begijnenstraat 52, 2000 Antwerpen. Het situationistisch uitgangspunt luidt: "Situaties te construeren waarin het scheppen van het dagelijks geluk ons leert een meer humane maatschappij te creëren." (Raoul Vaneigem). De Internationale Situationniste (IS) ontstond in 1958 uit de Internationale Lettriste en hief zichzelf op in 1972. Het was een artistieke en politieke avant-garde beweging die een van de belangrijkste theoriën van mei '68 ontwikkelde. De situationisten gaven reeds in de jaren '50 kritiek op de consumptiemaatschappij en de burgerlijke normen en waarden. Het is de bedoeling om de teksten en films van en over de L' Internationale Situationniste te bestuderen en contact te zoeken met gewezen Antwerpse leden van deze merkwaardige beweging, waar Guy Debord de voornaamste speler was.” ( Fons Lanslots)
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 6 mei 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
14
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 47 Zaterdag 7 mei 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel In Frankrijk en Nederland wordt respectievelijk op 29 mei en 1 juni een referendum gehouden over de Europese Grondwet. President Chirac en minister-president Balkenende, kennelijk geschrokken door opiniepeilingen die tot nu toe unaniem wijzen op een meerderheid van “neen”stemmen, zetten het debat op scherp. Tegenstanders van het Grondwettelijk Verdrag zijn negatief
2
ingesteld of naïef, en alleszins uit de tijd. Neen stemmen wordt nog net niet als inciviek gedrag gebrandmerkt. Het is immers in het belang van Frankrijk en Nederland ja te stemmen. Om die ja-stemmen binnen te halen worden intellectueel hoogstaande argumenten aangewend: “Ik ben in Auschwitz en Yad Vashem geweest; die beelden raken mij nog elke dag. Je hebt elkaar in Europa echt nodig om zulke dingen te voorkomen. Daar mag best meer aandacht voor zijn”, bezweert Balkenende, terwijl Chirac een beroep doet op het chauvinisme: “La Constitution européenne reprend la totalité des idées profondément françaises”. De Europese Unie heeft een taboe-karakter gekregen. Maar de Europese burger bestaat gewoon niet. Een Europese Grondwet van bijna 500 bladzijden druk verandert daar niets aan. “Gemeenschapsgevoel is niet af te dwingen door wetten en instituties”, onderstreept terecht de filosoof Ad Verbrugge, die tevens stelt dat Europees bestuur “uiteindelijk niet kan democratisch worden, omdat de saamhorigheid van een demos (volk) ontbreekt”.(NRC Handelsblad, 30 april 2005). Decennialang hebben politici hun Europese hoogmissen opgedragen met de rug naar de bevolking, stelde Rik van Cauwelaert (Knack, 29 oktober 2003), die de Europese Grondwet omschreef als “de emanatie van een zelfbenoemde euro-elite van bureaucraten, technocraten en een kransje van politici begaan met de eigen carrière, veeleer dan van de wil van de Europese samenleving.” Een Grondwet van haast vijfhonderd bladzijde druk is trouwens per definitie een onding. Ceterum censeo: Andrew Roberts’ The Aachen Memorandum moet verplichte lectuur worden. ■
Poëzie Zes Spaanse dichters in De tuin der Muzen “Als ik lichamelijk het gevoel heb dat mijn schedel is gelicht, weet ik dat is poëzie,” bekende Emily Dickinson ooit aan haar mentor Thomas W. Higginson. Eenzelfde gevoel overrompelde mij bij het lezen van de gedichten van Antonio Gamoneda. De bloemlezing waarin tien gedichten van hem werden opgenomen, is zonet verschenen bij uitgeverij P. Voor de keuze van zes dichters, waarbij twee dichteressen, is het Instituto Cervantes verantwoordelijk. De dichters worden wel door Bart Vonck ingeleid, via een boeiende samenvatting van een kort gesprek waarin telkens dezelfde thema’s aan bod komen: de evolutie van hun poëzie, hun poëtica, hun invloeden en plaats in de Spaanse poëzie. De eerste dichteres, Blanca Andreu, studeerde filologie en ontving al verschillende belangrijke prijzen. Haar poëzie bevat mooie beelden, gefilterde natuurelementen vol maanlichtregen en zilveren geuren. Alles wordt op een zangerige manier weergegeven, alsof Lorca af en toe een woordje meespreekt. Van Antonio Ganomeda zal nog dit jaar bij P de dichtbundel Libro der frio verschijnen in een vertaling van Bart Vonck. Hier is een dichter aan het werk die in het witte geheugen wil doordringen. “Het is de functie van het geheugen om ons datgene te brengen wat al niet meer is, wat voorbij is. Poëzie is de kunst van het geheugen, ook technisch: poëzie, geheugen en verlies staan rechtstreeks met elkaar in verband. En het geheugen geeft ons ook de inhoud van de poëzie.” Aldus vat Ganomeda zijn poëtica samen. Hij ontving in 1985 de Literatuurprijs Castilla y León en in 1988 de Nationale Literatuurprijs. Luis Garcia Montero is naast dichter ook essayist en columnist. Hij bewerkte klassieke boeken voor het toneel en is hoogleraar Spaanse literatuur aan de Universiteit van Granada. Voor hem is poëzie
3
“een speciale kennis-oefening en een oproep tot individueel geweten”. Dat credo speelt hem dan wel parten. Zijn gesloopte verzen hebben inderdaad “de emotie en de rust van klassieke ruïnes”, maar zijn taal komt niet in beweging en brengt geen trillingen teweeg. Bij Clara Janés is dat wel het geval. Deze licentiate letteren en filosofe en maîtres ès lettres in vergelijkende literatuur aan de Sorbonne, schrijft ook romans, biografieën en essays. Als literair vertaalster ontving ze in 1997 de Spaanse Nationale Vertaalprijs. Haar poëzie houdt “de schriftuur van het onophoudelijke zweven” in en is bijzonder muzikaal van toon. De donkere dreiging op de achtergrond is geen leidmotief, maar schemert door tussen de verzen. Jesús Munárriz is licentiaat Germaanse filologie en tevens vertaler en essayist. Zelf bekent hij geen specifieke poëtica te hebben. Hij schreef veel liefdespoëzie en gedichten over poëzie. Zijn uitgebreide thematiek komt overeen met zijn manier van zeggen, waarin een beheerst engagement de toon zet. Voor Jaime Siles, doctor in de klassieke filologie en professor Latijnse Filologie is poëzie o.a. ook “dat voortdurend mediteren over de taal als voorstelling en ontwerkelijking van de realiteit”. Toch klinkt zijn taal niet al te gekunsteld. Meer als een late hymne waarin wat geweest is uitdiept wat gegeven is in een verloop van wederzijdse zin waarin beide samenvallen in wat in het zicht doorschijnend is. De tijd loopt als een draad van Ariadne door een “onveranderlijk verleden”. Om de lezer aan te sporen de hedendaagse Spaanse poëzie in een zeer goede vertaling van Bart Vonck te ontdekken, tot besluit nog een gedicht van Antonio Ganomeda uit Arden las pérdidas (2003).
[Zie rubriek ”Bibliografisch”] Lucienne STASSAERT
Dit is de tijd van het ijzer op de keel. Reeds. Je woont in jezelf maar je kent je niet; je leeft in een verlaten gewelf waarin je je eigen hart hoort terwijl vet en vergeten zich door je aders verspreiden en je verkalkt in de pijn en uit je mond vallen zwarte lettergrepen. Je loopt naar het onzichtbare en je weet dat werkelijk is wat niet bestaat. Je herinnert je vaag waarom je bestaat, je dromen (nog houd je de geur van zelfmoorden vast), je wordt gevoed door woede en mededogen. Van jou blijft weinig over: duizeling, nagels en schaduwen van herinneringen. Je denkt na over de verdwijning. Je streelt de cerebrale duisternis, je daalt af naar de lever verkalkt door verdriet. Zo is de tijd van het ijzer op de keel. Reeds is alles onverklaarbaar. Toch, Heb je nog alles lief wat je verloor. Antonio GANOMEDA
4
Caleidoscopisch ▲Het wordt zo stilaan een traditie: sinds 2004 presenteert deSingel tijdens DeDonderdagen op geregelde tijdstippen - telkens op een donderdag - een waaier aan interdisciplinaire en hybride kunstvormen. DeDonderdagen #7 stonden volledig in het teken van de installatieparcours. DeSingel vroeg zowel aan choreograaf David Hernandez als aan videokunstenares Els van Riel een circuit samen te stellen doorheen het gebouw van deSingel. Beide kunstenaars gingen op deze invitatie in, en nodigden zelf nog gasten uit waarmee ze de gangen en keldergewelven van deSingel bezetten. Dat het opzet van DeDonderdagen #7 weidser en meer interdisciplinair was dan bij vorige edities viel meteen op bij het binnentreden van deSingel. Meteen stapt de toeschouwer binnen in de wereld van Performance Hotel, een rondreizend parcours van live installaties van de Amerikaans-Belgische choreograaf David Hernandez. Na tussenstops in Brussel, Amsterdam en Berlijn toont Hernandez in Antwerpen verschillende installaties die over het volledige gebouw van deSingel verspreid zijn. Hierbij werd hij voor deze editie versterkt door choreografe Charlotte Vanden Eynde en plastisch kunstenaar Jan Scheirs, wiens werken in het totaalparcours werden ingeschakeld. Van Charlotte Vanden Eynde zien we de videoprojectie Baby. Tegen een zwarte achtergrond maakt de baby in de videoprojectie zijn eerste bewegingen, zich nog niet van het eigen lichaam bewust. Naïef en onwetend leert de baby zijn eigen lichaam kennen, daarbij geobserveerd door de empirisch waarnemende camera. Deze kinderlijke naïviteit staat in schril contrast met de personages in de schilderijen van Jan Scheirs, die zijn eigen werk als omschrijft als "figuratieve beelden met een expressionistische laag"?. De figuren afgebeeld in werken als Dertigjarige zonen van moeders en Mannen met zorgen doen vaagweg denken aan het Duitse expressionisme, maar doen tegelijk vaak schrijnend realistisch aan. Voornaamste werk is echter Le grand macabre, een groots opgezette triptiek die expressionistische portretten in de zijluiken combineert met een aan Breughel en Bosch refererend hoofdluik. Met zijn Performance Hotel gaat Hernandez op elke halte ook een samenwerking aan met de plaatselijke studenten dans. Samen met de studenten van het Hoger Instituut voor Dans creëerde Hernandez in Antwerpen Unison: een aaneenschakeling van solo's verspreid over gehele gebouw van deSingel. Vaak voeren de dansers hun partituur uit in een bijzondere relatie tot de locatie, zoals bijvoorbeeld bij de schilderijen van Scheirs. ■
De pot verweet de ketel dat hij zwart zag (Oosterwijk versus Beerten) ste
In de 44
aflevering van deze Mededelingen (17 maart 2005) wordt op p. 8 en p. 10 Herman
Oosterwijk vernoemd en op p. 14 geattendeerd op een geplande lezing van de heer Erik Verstraete (°1944) over Marcel Beerten. Omdat ik het niet uitg esloten acht dat de lezer niet weet dat het tussen die twee persoonlijkheden tot een ‘botsing’ gekomen is, veroorloof ik me aan dat voorval een korte mededeling te wijden. Het lijkt me echter verantwoord Oosterwijk en Beerten vooraf met een woordje toelichting te bedenken. Tot op het ogenblik van de Duitse inval in Nederland en België was de Nederlandse journalist Herman Oosterwijk (1902-1960) in Vlaanderen als boekhandelaar bedrijvig, eerst in loondienst doch van 1934 af als zelfstandige. Tijdens de bezetting geraakte hij betrokken bij de oprichting van de krant Het Vlaamsche Land (in feite de ‘gestolen’ Gazet van Antwerpen), waarvan hij in augustus 1941 hoofdredacteur werd. Die eerder bescheiden vorm van collaboratie had niettemin voor gevolg dat een rechtbank hem in juni 1947 tot tien jaar gevangenis veroordeelde. Oosterwijk vestigde zich opnieuw in Nederland en werkte onder schuilnamen (meestal: Roeland J. Vermeer) als criticus en essayist mee
5
aan Vlaamse kranten (o.m. De Standaard) en tijdschriften (vooral Kultuurleven, en Jeugd en Kultuur, de voortzetting van Jong Kultuurleven). Marcel Beerten (1919-2004) is een geheel ander geval. Hij meldde zich in augustus 1941 voor het Vlaams Legioen en werd afgewezen. Maar in april 1942 mocht hij toch vertrekken. Toen van de vrijwilligers verwacht werd dat ze de eed op de Führer zouden afleggen, behoorde Beerten tot hen die resoluut weigerden dat te doen. Die beginselvastheid heeft niet kunnen beletten dat hij na de oorlog in eerste aanleg levenslange hechtenis aangesmeerd kreeg. Hij werd in juni 1950 op vrije voeten gesteld en in 1976 zelfs in eer hersteld. Beerten heeft van 1951 tot 1979 ononderbroken voor de in 1987 failliet verklaarde Hasseltse uitgeverij Heideland gewerkt, eerst als colporteur en vervolgens als kaderlid. In die laatste hoedanigheid is hij actief betrokken geweest bij prestigieuze initiatieven, zoals het Pantheon der Nobelprijswinnaars, en heeft zelf in 1962 de succesrijke anthologiereeks Poëtisch Erfdeel der Nederlanden op de rails gezet. Toch is Beerten om een geheel andere reden in bredere kring bekend geraakt, zij het kortstondig. Eens op vrije voeten ontpopte hij zich namelijk als dichter en konden zijn bundels Aan de Zelfkant (1951) en Marlene Helmsen (1952) op een gevleide belangstelling rekenen; de eerste bundel kende 1
zelfs in het jaar van verschijnen een tweede druk. Na in die eerste bundel de ballade Vrouw Griese gelezen en herlezen te hebben, heb ik de dichter aangeschreven. Hij heeft me kort daarna bezocht en me zijn huwelijksaankondiging gezonden. Het is me gelukt een afwijkende versie van een lang uittreksel uit de tweede bundel in het tijdschrift De Tafelronde geplaatst te krijgen.
2
& En zo ben ik langs een omweg eindelijk bij de bestaansreden van deze mededeling aangekomen. Oosterwijk, alias J. Roeland Vermeer, heeft Aan de zelfkant én Beerten zelf in het tijdschrift Kultuurleven bijzonder onheus behandeld, om niet te zeggen letterlijk en figuurlijk gekraakt. Dat moge 3
blijken uit zijn uitzonderlijk lange recensie waaruit ik enkele veelzeggende uitspraken licht : Op de 60 blz. van deze verzenbundel zijn er ongeveer 10 die verzachtende omstandigheden pleiten in het vonnis dat de auteur op de andere 50 met een nogal onsmakelijke luidruchtigheid over zich afroept. Met enkele scherven van talent, die hier over bedoelde tien blz. verspreid liggen, is men nog geen dichter… Voorlopig is de betrekking tussen M.B. en de poëzie uiterst vaag en in vele opzichten fictief. Gehoor voor poëzie en aanleg tot het ambacht van de dichter schijnt hij zeer weinig te bezitten. Getuige o.m. een regel als deze: Wat kraaien kraken knaks de milde stilte (blz. 36). Wie zulk een afschuwelijkheid zwart op wit laat staan, maakt andere mindere opzichtige regels bijna verdacht; zij zien er niet zo lelijk, maar ook niet zo ‘persoonlijk’ uit. Waar M.B. echter iets gaat vertellen, 1
M. BEERTEN, (a) Aan de zelfkant, in eigen beheer, 1951, 63 p. (in hetzelfde jaar verscheen een ongewijzigde tweede druk); (b) Marlene Helmsen, in eigen beheer, 1953, 47 p. – Samen met nieuwe gedichten heeft Beerten er enkele uit de twee bundels geselecteerd voor zijn auto-anthologie Van zelfkant tot overkant, Hasselt: Heideland, 1967, 79 p., nr. 56 in de reeks ‘Poëtisch Erfdeel der Nederlanden”. – De ballade Vrouw Griese was e eerder verschenen in Het Daghet. Letterkundig tijdschrift voor de jongeren (Sint-Niklaas-Waas, 1 jg., nr. 9, maart 1948. 2 e Vgl. De Tafelronde (Antwerpen), 1 jg., nr. 8, aug.-sept. 1953, pp. 439-441. 3 Ik bezit weliswaar die bespreking, evenwel niet de bibliografische gegevens, maar ze moet in de jaargang 1951 verschenen zijn.
6
heeft hij van enig talent blijk, evenwel stellig niet genoeg om in hem een waarachtige dichter te zien. Het ontgaat mij dan ook op grond van wat, men hem zoveel lof heeft toegezwaaid naar aanleiding van een hier opgenomen ballade. Ten eerste ontbreekt in deze ballade (Vrouw Griese) dat volstrekte, dat niet-anderskunnen-zijn dat het kenmerk is van de poëtische vorm, ten tweede is de hier gegeven stof reeds door verschillende (proza)schrijvers zoveel prangender, zoveel beklemmender behandeld. Overigens is dit stuk een van de weinige, leesbare dingen die M.B. ons heeft aan te bieden… Laten wij elkaar goed begrijpen: er openbaart zich in deze ‘rijmelproeven’, zoals M.B. zijn werk ergens noemt, afgezien nu van de meergemelde tien blz., een verderfelijke geest, een cynische branie en een innerlijke vormeloosheid, die kenmerkend zijn voor het soort van protsig nihilisme dat sommige Oostfrontstrijders mee naar huis hebben gebracht. Het is het landerige, onintelligente nihilisme der geestelijke onvolwassenen, der mislukte fanatici. Op één punt had de Nederlandse criticus gelijk: de besproken bundel als zodanig en de ballade Vrouw Griese in het bijzonder zijn, zoals ik reeds zei, destijds gunstig onthaald geworden. Op een werffolder voor de tweede uitgave van Aan de zelfkant kon Beerten zinnen laten afdrukken uit recensies van diverse kenners, o.m. Hubert van Herreweghen (°1920) en Sirius, alias Urbain van de Voorde (1893-1966). Vooral het oordeel van deze laatste loog er niet om: “Op het gevaar af onrechtvaardig te zijn tegenover de andere doorgaans diepdoorleefde, schrijnende of ook weleens cynische gedichten, welke van Marcel Beerten’s ‘Aan de Zelfkant’ een der belangrijkste verzenbundels maken die sinds het einde van de oorlog in ons land verschenen, blijft de naam van deze dichter voor mij in de eerste plaats verbonden aan zijn opzienbarende ballade ‘Vrouw Griese’.”
4
Toch was het niet dat gebrek aan eensgezindheid tussen bevoegde recensenten dat me destijds intrigeerde en thans weerom intrigeert. Neen, ik begreep niet waarom Oosterwijk twee kolommen ofte een volledige bladzijde nodig had om de lezer te vertellen dat Beertens eerste bundel – althans in zijn ogen – een mislukking, om niet te zeggen een poëtische prul was, een flop zo men wil. Toen wist ik nog niet dat de criticus niet aan zijn proefstuk toe was. Als kersverse medewerker aan het weekblad Jong Dietschland had hij Jan Vercammen (1906-1984) uitgescholden voor “stomverwaand dichtertje; charlatan der hedendaagse letterkunde; ijdel vat; impotent verschijnsel” enz.
5
Overigens hebben ook
de Cobra-groten Karel Appel (1921-1972) en Corneille (ps. Van Cornelis van Beverlo; °1922) het moeten ontgelden wegens hun verluchting van de door Simon Vinkenoog (°1928) samengestelde 6
bloemlezing Atonaal : “Deze tekeningen moeten ofwel ongelofelijk geniaal zijn, ofwel zijn ze verbijsterend en schaamteloos onbenullig. Indien het de makers er om begonnen
4
SIRIUS in: De Standaard (Brussel), 13 mei 1951, p. 8. Cf. Jong Dietschland (Dendermonde), 17 januari 1930. 6 e J. ROELAND VERMEER, Experimenten, in: Kultuurleven (Leuven), 19 jg., nr. 4, mei 1952, pp. 314-318; cf. p. 318. 5
7
is het nihilisme bij benadering uit te drukken, zou het van hunnentwege misschien nog genialer zijn het tekenvel eenvoudig onberoerd te laten. En geniaal of niet, verstandiger ware het alleszins.” & Nu wil de ironie van de geschiedenis dat over Oosterwijk – ik preciseer: de vertaler Oosterwijk – evenzeer een negatief oordeel kan geveld worden. In aflevering nr. 44 van deze Mededelingen wordt hij ‘de vertaler van Ernst Jünger’ genoemd. In werkelijkheid heeft hij zich aan de vertaling van één 7
enkel boek van de Duitse auteur bezondigd, meer niet . In zoverre is de formulering ‘de vertaler van Ernst Jünger’ overtrokken. Ze is het des te meer wanneer men met de onder-de-maatse kwaliteit van die vertaling rekening houdt. Dr. Alfons van Visschel (°1927), die onder het promotorschap van de welhaast legendarische Herman Uyttersprot (1909-1968) in 1962 aan de RUG op een proefschrift over Ernst Jünger (1895-2002) promoveerde, heeft een niet exhaustief lijstje gepubliceerd van onvolledige (hier en daar worden woorden en zelfs zinsdelen geëscamoteerd), zwakke en foutieve vertalingen 8
(b.v. ‘Oostende’ i.p.v. het Londense East-End, ‘Schotse romans’ i.p.v. de romans van Walter Scott) . Jammer genoeg zijn Van Visschel een stel bijzonder krasse vergissingen ontgaan, o.m. p. 24 ‘de gebrande toon [i.p.v. leem] van een vaas’ en p. 113: ‘fluweelrode goudlak’ [i.p.v. violier]. Kortom, Oosterwijks vraag om welke reden Beerten “zich tot het moeilijke ambacht van de dichter heeft gewend” is in aangepaste vorm op hem zelf toepasselijk: waarom koos hij voor het moeilijk ambacht van vertaler? Wat er verder ook van zij, Beerten was in zijn wiek geschoten en schreef een recht op antwoord dat niet gepubliceerd werd omdat Urbain van de Voorde hem wijselijk influisterde dat een dergelijke reactie niets zou uithalen. Het toeval wilde dat ik een dominicaan, de Leuvense pater Valentinus (eig. Jozef) Walgrave (1914-1977), zodanig goed kende, dat ik me de luxus kon permitteren te protesteren tegen de bespreking van Roeland Vermeer. Pater Walgrave is blijkbaar onder de indruk gekomen van mijn protest. Ziehier wat hij me op 26 december 1951 schreef: “Piet, ‘j heb nog eens in Beerten gelezen en met een andere pater erover gepraat. Het is een spijtig geval – een geval van te overmoedig oordeel. Indien U soms iets weet over de intieme reactie van Beerten daarop laat mij net weten. Zo mogelijk zal ik dan iets ten goede doen.” Ik heb de pater twee documenten bezorgd die Beerten me in bruikleen had toevertrouwd – zijn niet gepubliceerd antwoord en een aan hem gerichte brief van die andere dominicaan Jules L. Callewaert (1886-1964). Aangedrongen op een redactionele correctie heb ik niet gedaan. Daarentegen wel Aan de zelfkant zelf kort besproken in het weekblad Opstanding, waaraan ik occasioneel en steeds onder eigen naam meewerkte. Het is veelzeggend dat ik me in de eerste zin van het oordedel van 9
Oosterwijk distanciëerde :
7
E. JÜNGER, Het avontuurlijke hart. Figuren en capriccio’s, Brussel: Uitg. De Lage Landen, 1943, XVIV-200 p. A. VAN VISSCHEL, Hebben versio’s zin bij de studie van het Duits?, in: Tijdschrift voor levende talen, (Brussel) e 31 jg., nr. 3, 1965, pp. 305-309. 9 e P. TOMMISSEN in: Opstanding (Antwerpen), 4 jg., nr. 11, 15 maart 1952, p. 4. 8
8
“Beerten’s centraal thema is de oorlog. En dat is dan wel de eerste keer – de mening van de heer Roeland-Vermeer in ‘Kultuurleven’ ten spijt – dat dit onderwerp door een nederlandstalige dichter behandeld wordt.” & Alvorens te besluiten kom ik nog even op de twee contrahenten terug. Beerten was vooral trots op de 10
ballade ; uit zijn brief van 14 mei 1952 licht ik deze passus: “… Jij bent je doorheen je stage groei altijd opnieuw bewust van je groei. Dus stijging in waarde. Terwijl mijn persoonlijkheid (s’il-y-en-a?!) en bijgevolg ook haar oordeelsvermogen schommelt op de im- en depressies van inferioriteits- en andere complexen. Natuurlijk heb ook ik ogenblikken van helderziendheid. Dan zeg ik: Vrouw Griese is een geschenk van de goden! En de rest is resultaat van tamme huisvlijt! Zowel Aan de Zelfkant als Marlene Helmsen… “ De laatste keer dat ik Beerten terugzag was in het begin van de negentiger jaren der vorige eeuw en wel op een studiedag in de norbertijnenabdij van Averbode. Hij vertelde me om een welbepaalde reden opgehouden te hebben te dichten en stelde een schriftelijke verduidelijking in het vooruitzicht. Een paar jaar later, op 27 februari 1995 om precies te zijn, herinnerde ik hem aan die belofte, heb helaas geen antwoord bekomen. Wat Oosterwijk betreft, realiseer ik me terdege dat de lezer gaat denken dat ik hem over de ganse lijn heb afgeschreven. Niets is minder waar. Als vertaler schoot hij hopeloos tekort en ik veroordeel nog altijd de wijze waarop hij Beerten behandeld heeft. Maar als essayist heeft hij een aantal hoogkaratige bijdragen op zijn actief. Reeds in de juli-aflevering 1933 van het Nederlanse tijdschrift De Gemeenschap besprak hij de privé-uitgave van Oefentocht in het luchtledige van Maurits Gilliams (1900-1982), wellicht de reden waarom deze hem zijn in 1928 geschreven en eerst in 1959 verschenen groteske novelle Libera nos, domine opdroeg. In 1950 bracht Kultuurleven zijn belangrijke studie over “Marnix Gijsen en het nihilisme”. Geen wonder dat dit tijdschrift n.a.v. zijn heengaan een ongewoon uitvoerig redactioneel in memoriam publiceerde.
11
Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN (Zie In memoriam Marcel Beerten in: Mededelingen, nr. 17, 2 februari 2004, pp. 2-3.)
“Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen. Naar een nieuwe lezing van Alpejagerslied. (III) Op 6 oktober 1926 werd in het casino van Sint-Joost-ten-Node te Brussel het stuk Tam-tam van Geo Norge opgevoerd door het jonge avant-garde toneelgezelschap Groupe Libre, opgericht door Raymond Rouleau. 10
12
De schilder Marcel Baugniet tekende voor de decors. De groep verspreidde een
Beerten schreef een soort van terugblik, waarvan ik het bestaan te laat vernam om er nog rekening te kunnen mee houden: Hoe kwam ik tot mijn ballade Vrouw Griese?, in: Appel. Driemaandelijks literair tijdschrift (Sinte Truiden), 13 jg., nr. 1, maart 1987, pp. 16-18. 11 e RED., + Roeland Vermeer in memoriam, in: Kultuurleven (Leuven), 28 jg., nr. 1, jan. 1961, pp. 5-6. Op dit in memoriam heeft Dr. Wim van der Elst mijn aandacht gevestigd, waarvoor dank. 12 David WILLINGER, Dramatic analysis of Norge’s Tam-tam. A controversial but underestimated work, in: Jan HERMAN & Koenraad GELDOF (ed.), Lettres ou ne pas Lettres. Mélanges de littérature française de Belgique offerts à Roland Beyen, Presses Universitaires de Louvain, 2001 (= Symbolae, Facultatis Litterarum Lovanienssis, series D Litteraria, vol. 14), pp. 405-416.
9
pamfletje waarin ze zich beriep op Apollinaire, Jarry, Cocteau, Tzara, Ribemont-Dessaignes, Aragon, Herman Teirlinck, Marcel Achard, Odilon-Jean Périer, Henry Soumagne en Michel de Ghelderode. De jonge kunstenaars die zich opeenvolgend geschaard had rond de efemere tijdschriften Correspondance, Œsophage en Marie organiseerde een memorabele happening. De betogers kwamen rond acht uur ’s avonds aan in een mail-coach (dixit Nougé) of een janplezier (dixit Eemans) getrokken door vier paarden, met een koetsier in livrei en een ingehuurde ridder, compleet met harnas. Op de banken hadden zestien samenzweerders plaatsgenomen, in de bak waren twee oudjes verscholen die postvatten aan de ingang van het casino om pamfletten en bloemen uit te delen aan de binnenkomende toeschouwers. Mesens getuigde dat het om twee bedelaars ging, dat de bloemen geplukt waren uit vuilnisbakken, dat de schotschriften voor de heren bestemd waren en de rottende bloemen voor de dames. Geert van Bruaene, compagnon van Ostaijen, ontpopte zich van (gewezen) acteur tot provocateur en agitator. Bij het ophalen van het scherm riep hij: “C’est catacombal” of, zeggen andere getuigen, “c’est cacatombal”. En vermits theater een kwestie van timing is, had Van Bruaene een brochure weten te ontfutselen om, telkens enkele seconden vóór de acteurs, de replieken met krachtige stem vanuit de zaal naar de bühne te slingeren. Het werd een kabaal van jewelste, de getergde vertolkers sprongen de zaal in en er vielen rake klappen. Die zogenaamde “slag van het Casino van Sint-Joost” op 6 oktober 1926 wordt beschouwd als het kristallisatiemoment van het Belgische surrealisme in statu nascendi. Het pamflet dat de betogers uitdeelden luidde als volgt (mijn vertaling): “Enkele schandelijke laagheden van de Heer Géo Norge, de Heer Raymond Rouleau of de Heer Baugniet kunnen geen indruk op ons maken. Het past echter hen te waarschuwen. We staan hen heel graag de heren Jean Cocteau en Michel de Ghelderode af. Maar, Heren, wat Apollinaire, Tzara, Ribemont-Dessaignes en Aragon, wat Odilon-Jean Périer betreft, zij horen bij ons.
Wees op uw hoede! Dit vlugschrift was ondertekend door Gaston Burssens, Camille Goemans, Eric de Hauleville, Paul Hooreman, René Magritte, E.L.T. Mesens, Paul Nougé, Paul van Ostaijen en André Souris. De schilder Marc. Eemans, die na de rel tijdelijk lid werd van de zogenaamde “Société du Mystère” rond Magritte, heeft over een periode van veertig jaar bij herhaling beweerd, zowel schriftelijk als mondeling, dat Van Ostaijen en Burssens ook deelgenomen hebben aan deze rel. Die hardnekkige 13
bewering van ooggetuige Eemans wordt door alle beschikbare documenten tegengesproken.
Het vlugschrift was in alle haast opgesteld door Paul Nougé - “de sterkste kop van het surrealisme in België”, zei Francis Ponge. Nougé was biochemicus van vorming en mede-oprichter van de Belgische afdeling van de Communistische Internationale, een van de voorlopers van de KP. Gedreven door een strak cartesiaanse geest was Hij was een strenge moralist, gedreven door een strakke cartesiaanse geest en had zich niet laten verleiden door wat hij de “gemakkelijkheid” of “gemakzucht” van Dada noemde. In tegenstelling tot Breton stond hij bijzonder afwijzend tegenover de “écriture automatique” en zag maar niets in de verkenning van de onirische realiteit. Terwijl dada het recht op willekeur als
13
Marc. EEMANS, Bij Paul van Ostaijen in de leer, in: De Periscoop, VII, nr. 1, 1 november 1956; De Laatste surrealist, Antwerpen, 1984.
10
heilzaam welbehagen en creatieve grilligheid opeiste, waren de surrealisten erop uit een “Bureau de Recherches” op te richten en een sluitende, liefst allesomvattende theorie op te bouwen. In de surrealistische praxis primeerde de groep, en dat was ook Nougés geestesinstelling. Een aantal mede-ondertekenaars van het paflet Défiez-vous! werden dan ook voor een voldongen feit geplaatst, zoals duidelijk blijkt uit de brief van Nougé aan Hooreman van 11 oktober, vijf dagen na de rel: “J’ai rédigé le petit tract ci-joint, où tu voudrais reconnaître ta signature. Il y avait urgence, et j’étais sûr de ton approbation”. Hooreman liet echter prompt zijn afkeuring blijken, net als Eric de Hauleville, die reeds daags na de feiten Nougé de les gespeld had : “Il ne s’agit pas de m’enfermer dans de misérables combinaisons”. Burssens was ook al niet geraadpleegd geweest. Ook Van Ostaijen was zonder meer misbruikt. Op 12 oktober deelde hij Norge mee dat hij niets te maken had met de publicatie van het pamflet, waarvan hij slechts kennis nam twee dagen na de uitdeling. Hoffelijk als altijd benadrukt hij dat er uit hoofde van wie zijn naam onder het pamflet zette, geen kwaad opzet in het spel kan zijn: “Il a cru connaître mon point de vue: il s’est trompé et a agi à la légère”. De hele zaak is trouwens onbelangrijk, maar een woordje excuus aan Norge vond hij wel aangewezen.
14
Gerrit
Borgers kon destijds niet achterhalen wie Van Ostaijens handtekening onder het pamflet liet drukken. Nu staat echter vast dat de dader niemand anders was dan E.L.T. Mesens, die meteen na de feiten een flinke bolwassing kreeg van zijn kameraad Van Ostaijen: “Je ne doute pas un instant de ta parfaite loyauté et de ton entière bonne foi: tu as cru me connaître suffisamment pour que tu puisses signer à ma place. Je ne t’en veux pas, quoi que je regrette qu’un malentendu aussi grossier puisse exister entre nous. Tu aurais dû savoir 1° que je ne désire nullement ‘avandonner Jean Coct eau’, qui restera toujours, pour moi, le poète du Potomak [...] ; 2° que je trouverais illogique au possible d’abando nner Cocteau, pour garder Odilon-Jean Périer ; en effet, il ne peut vous échapper, vous, les signataires authentiques du tract, que Périer a beaucoup appris de Cocteau [...] D’autre part, je trouve qu’il est illogique de réclamer O.J. Périer, un Bruxellois, comme un des nôtres, alors que lui-même n’a pas signé le tract. Est-il absent ? – Pourquoi alors n’a-t-on signé en son nom ? – Tu ne le sais pas ? mais si, tu le sais : Périer n’aurait jamais osé abandonner Cocteau. Et puis, nom de Dieu, si Périer est un des nôtres, qu’il en accepte les conséquences. Moi, nom de Dieu de nom de Dieu, je ne fais pas l’arlequin gratuit pour le fils du directeur de la banque d’outremer. Merde ! trois fois merde !! 3° que je ne songe pas un instant à abandonner Jean Cocteau, pour réclamer Tzara : non, vraiment nous n’y sommes plus. Tu me connais cependant assez pour savoir que je n’aime pas les écrivains qui écrivent mal. Le français du juif roumain Tzara est en dessous de toute critique. [...] Je regrette que nous nous comprenions si mal. Pour éviter cela, parlons, mon cher ami, un langage clair : [...] après la fausse interprétation de ta part de mon point de 14
Brief van P. van Ostaijen aan Norge, 12 oktober 1926. BORGERS: 720.
11
vue concernant le tract qui vient d’être lancé, je te prie de ne plus m’entraîner dans les manifestations que tu projetterais encore, parce que, après, je reste avec le déficit pour mon compte. Le déficit de la récente affaire consistera dans une lettre d’excuse à Geo Norge. Parce que je veux absolument – et à tout prix – me défaire de la phrase sur Cocteau.” Uit Van Ostaijens voor zijn doen ongemeen woedende brief blijkt genoegzaam dat hij zich wel degelijk beschouwde als lid van de groep. Hij drukt geen verwondering uit over het feit dat zijn vriend Mesens zomaar in zijn plaats tekende, wel over diens gebrek aan inzicht. Over Périer spreekt als mogelijk “een der onzen”, en hij blijkt voldoende vertrouwd met diens poëzie om van invloed van Cocteau te gewagen. Uit de hele affaire kan ook afgeleid worden dat Van Ostaijen door de harde kern van de protosurrealistische groep vanzelfsprekend als weggenoot beschouwd werd. De groep eiste ook Périer op, die destijds in samenwerking met spilfiguur Nougé “calligrammes” tekende en spelletjes uitdacht die geheel in de lijn van de surrealistische activiteit liggen, zoals tarotkaarten die persoonlijke orakelboodschappen brengen.
15
Périers tarok beantwoordt mutatis mutandis aan het hoger geciteerd recept van Tzara, dat door Van Ostaijen oppervlakkig (en vooral onvolledig) weergegeven werd: “een dagbladartikel nemen, de woorden uitknippen, in een hoed werpen en ze dan maar naast elkaar plaatsen”. Pour faire un poème dadaïste Prenez un journal Prenez des ciseaux Choisissez dans ce journal un article ayant la longueur que vous comptez donner à votre poème Découpez l’article Découpez ensuite avec soin chacun des mots qui forment cet article et mettez-le dans un sac Agitez doucement Sortez ensuite chaque coupure l’une après l’autre dans l’ordre où elles ont quitté le sac Copiez consciencieusement Le poème vous ressemblera Et vous voilà un écrivain infiniment original et d’une sensibilité charmante, encore qu’incompris du vulgaire. De uitgeknipte woorden mogen niet lukraak of bewust naast elkaar geplaatst worden, maar één na één, in de volgorde dat ze voorzichtig uit de zak gehaald worden. Het rituele aspect is van belang. “Het gedicht zal op u lijken”. Net zoals bij de voorgedrukte boodschappen van Périer tarot is er hier een vorm van gemechaniseerde, gereduceerde, vervallen divinatorische activiteit in het spel, enerzijds verwant met de “écriture automatique” stricto sensu, anderzijds met de ostaijense eis tot “ontindividualiserig”. “Het” spreekt, “het” manifesteert zich. Henri-Floris JESPERS (wordt vervolgd)
15
Henri-Floris JESPERS, Notes & digressions à propos de Périer, de Neuhuys & de quelques autres, in: Bulletin o er de la Fondation Ça ira, n 5, 1 trimestre 2001, pp. 13-35.
12
Misdaad loont ▲Onvoltooid verleden van Pieter Aspe begint deze keer met de ontdekking van het lijk van een jonge vrouw in het kreeften- en oesterbassin van de Oesterput, een restaurant in Blankenberge. Het slachtoffer en haar man zijn lid van een vereniging van neonazi's. Op de bil van de vrouw staat een runeteken getatoeëerd. Het teken heet Mannaz en staat symbool voor de Nieuwe Orde. Twee dagen wordt ook de vermoedelijke minnaar van het slachtoffer vermoord. Van In moet de mysterieuze groep die zich commando Mannaz noemt, onschadelijk maken. Een Aspe volgens het beproefde recept: veel Duvel, een scheut seks, een mysterieuze misdadigersbende. De plot rammelt wat, maar dat zal Aspe worst wezen: als de kassa maar rinkelt. ■ Pieter ASPE, Onvoltooid verleden, Manteau, 2004, 284 blz., 18,95 €.
▲Oranjebom van Herman Vemde speelt in de jaren 1988 en 1991-1994, waarin het ANC in ZuidAfrika langzaam maar zeker het apartheidsbewind aan de kant schoof. Een ontwikkelingswerker wordt in het zuiden van Zimbabwe vermoord. Ron Cramer, agent van de Inlichtingendienst Buitenland, moet de moord onderzoeken. Hij ontdekt dat Astrid van den Hooghen, projectleider van het ministerie, materiaal voor het ANC mee laat smokkelen. Haar vriend en piloot Bill Thompson houdt er echter een verborgen agenda op na. De Oranjewerkers, een beweging van conservatieve Zuid-Afrikaanse blanken, werkt aan een kernwapen om een blank thuisland af te dwingen. In 1994, wanneer de eerste zwarte regering op het punt van aantreden staat is de “Oranjebom” klaar, alleen de splijtstof ontbreekt nog…. Een behoorlijke actiethriller. ■ Herman VEMDE, Oranjebom, Ellessy, 2004, 332 blz, 17,95 €.
▲Premier Kerkwijn, de man van “normen en waarden”, is de weg kwijt. In de samenleving borrelen en gisten de onlusten. De dierenbevrijders van actiegroep De Beestenbende krijgen gezelschap van het Bomenbevrijdingsfront, dat de steun geniet van een hoge beschermvrouwe. Nieuwe groeperingen als de Neopolitieke Partij en de Staatsliedenpartij zorgen eveneens voor politieke moeilijkheden. Geen wonder dat de premier de hulp inroept van zijn voorgangers en partijgenoten Dries en Ruud. Agitaties, intriges en contra-intriges verenigen zich, totdat de spanningen zich ontladen in een politieke moord. Maar wie heeft die gepleegd? Het is aan twee eenvoudige medewerkers van concurrerende kamerfracties om licht te brengen in het mysterie. Hun speurtocht voert niet alleen langs de Haagse politiek, maar ook langs de media. Het hilarische portret van “politiek Den Haag” dat zo ontstaat, is – ook voor de Vlaamse lezer – pijnlijk herkenbaar. Martin Koomen, de auteur van de veelgeprezen Portland-serie (vier keer genomineerd voor de Gouden Strop) en vele andere boeken, geeft een nieuwe wending aan zijn veelzijdige schrijversloopbaan. Zeldame combinatie op van een spannende moordgeschiedenis met sprankelende politieke satire en een ouderwetse schelmenroman. ■ Martin KOOMEN, Bloed op het Binnenhof, 204 p., 16,95 € ▲De top 10 van de bestverkochte spannende boeken van de zestiende week van 2005, gebaseerd op de verkoopcijfers van minimaal 350 Nederlandse boekwinkels. Veel verschuivingen en zes nieuwe vermeldingen in de nieuwste editie van de Spannende Boeken 10. De 63ste Baantjer heeft de eerste plaats overgenomen van Dan Brown. Op drie (nieuw!) Maandagskinderen, de pocketeditie van de eerste Erlendur-roman van Indridason. Grote afwezige in de lijst is Saskia Noort, die voor het eerst sinds weken niet meer in de top 10 voorkomt. 1 (2) Baantjer – De Cock en de broeders van de haat (De Fontein) 2 (1) Dan Brown - De Da Vinci code (Luitingh) 3 (-) Arnaldur Indridason - Maandagskinderen (Signature) 4 (3) Dan Brown - Het Bernini mysterie (Luitingh) 4 (4) Dan Brown - Het Juvenalis dilemma (Luitingh) 5 (2) Nicci French - Vang me als ik val (Anthos) 5 (5) Elizabeth George - In volmaakte stilte (A.W. Bruna) 6 (-) Peter Robinson - Stille blik (A.W. Bruna) 7 (-) Dan Brown - Het Juvenalis Dilemma (Luitingh) 8 (-) Elizabeth George - In volmaakte stilte (A.W. Bruna) 9 (-) Max Allen Collins - CSI. Hartslag (Karakter) 10 (6) John Grisham - De deal (A.W. Bruna) (Bron: Stichting CPNB) ■
13
▲De nominaties voor de Schaduwprijs 2005 werden bekendgemaakt. De titels die dit jaar meedingen zijn: Marelle Boersma – Nephila’s netwerk (Ellessy) James Defares – Superjacht (Ellessy) Ab Fernhout – Het labyrint van de vos (Gianni) Roué Hupsel – Blinde muren (Conserve) Ton Kamlag – Vanwege de hond (Ellessy) Maurice Kummer – Zuur vlees (TIC) Mieke de Loof – Duivels offer (The House of Books) Arno Ruitenbeek – De koffer (Conserve) Johanna Spaey - Dood van een soldaat (Standaard) Gebr. Wagenaar – Moord op het Pieterpad (Signature) Agathe Wurth – Ongeluk (Ellessy) De Schaduwprijs is genoemd naar de legendarische hoofdpersoon 'de Schaduw' van de auteur Havank en is in 1997 ingesteld door het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs. De uitreiking vindt plaats op 26 mei in Amsterdam, tijdens de officiële opening de Maand van het Spannende Boek. De winnaar ontvangt een bedrag van € 500 en een zeefdruk van Dick Bruna. Het is een aanmoedigingsprijs en een meedingende titel moet het eerste fictiewerk van de Nederlandse of Vlaamse auteur zijn, verhalen(bundels) niet meegeteld. De jury van 2005 bestaat uit Roel Janssen, Jos van Cann, Alwin van Ee en Elvin Post. ■ ▲De thriller van Erik van Looy De Zaak Alzheimer is verkocht aan China, zo is op 27 april bekendgemaakt door het Vlaams Audiovisueel Fonds. De verfilming van de roman van Jef Geeraerts met Jan Decleir in de rol van een huurmoordenaar die aan de ziekte van Alzheimer lijdt, is na het groot succes in België, verkocht aan onder meer Duitsland, Frankrijk, Japan, Nederland, Scandinavië, Spanje en de VS (samen met de remakerechten). China mag dan al een enorme markt zijn, de bioscoop en video-exploitatie staan er nog in de kinderschoenen. Commercieel gesproken, gaat de verkoop niet om een enorm bedrag, zo zei Dee Brown van de Britse sales agent ‘The Works’, die de deal hielp afsluiten. De omvang ervan is eerder te vergelijken met de verkoop aan een van de kleine landen in Europa. Distributeur Domo Media gaat De Zaak Alzheimer in september in een nog onbekend aantal Chinese zalen in roulatie brengen, en daarna wellicht ook op video uitbrengen. De film heeft zopas groen licht gekregen van de Chinese censuur. Van die instantie is bekend dat zij vooral afkerig is van seks. Elk jaar wordt maar een beperkt aantal buitenlandse toegelaten tot de Chinese markt. Vorig jaar bedroeg dat quotum 20, waarvan maximum 14 uit de VS. ■
Dierenliefhebber Enkele weken geleden zat er een hongerige duif voor mijn deur. Ik nam een pistolet uit de keuken en de duif kwam gewillig uit mijn hand eten. Ik nam het beest op en merkte dat er een ring rond zijn rechterpoot zat. Ik belde de Nationale Duivenbond en ze gaven me het telefoonnummer van de eigenaar. Deze duivenliefhebber kwam ze nog dezelfde dag ophalen. De man was zo gelukkig dat hij zijn prijsduif terug had, dat hij mij beloofde een koppel jonge duiven cadeau te geven. Enkele weken later stond de man effectief met een koppel duiven
voor
mijn
deur.
Gehaast
een
hok
getimmerd
en
de
nodige
duivenlectuur aangeschaft, heb ik mij verdiept in deze topsport. Na een week training kwam de climax om mijn koppel de lucht te laten verkennen. Blijkbaar was mijn trainingsprogramma niet op topniveau want de duiven waren weg!
Drie dagen lang heb ik getreurd om mijn
14
duifjes.
Ik
heb
de
daken
afgetuurd.
Ik
heb
mezelf
van
alles
verweten. Plots zaten ze daar weer! In het zonnetje op hun hok. Ik belde
de
dezelfde
vorige fout
eigenaar
maken
als
om
informatie.
daarvoor.
Welke
Ik
wilde
fout
het
namelijk ook
was.
niet Het
antwoord van deze duivenliefhebber was kort. Drie volle dagen weg? Slechte duiven! Nek omwringen, pluimen, klontje boter, echalotte en een scheut witte wijn. Dertig minuten stoven. Hieronimus.
Door de leesbril bekeken ▲Op de omslag van het voortreffelijk geïllustreerde dertiende jaarboek van het Jet Jorssen Genootschap staat een foto van 1970 afgedrukt van Jet en Karel in hun tuin te Kapellen. Het werd tijd om Karel de Cat – die pas 85 werd - eens naar de somslag van het jaarboek te hijsen, aldus Willy de Bleser – “en dit naast Jet Jorssen en niet de schaduw ervan”. Het dertiende jaarboek van het Jet Jorssen Genootschap staat in het teken van Wat nu, Sinjoor, het tweede deel van de trilogie Och, Siemeniskinderen. Citaten van André Demedts, Willy Copmans, Willem M. Roggeman, Roger van Brabant, Hilda Uytterhoeven en Remi van de Moortel werpen een verhelderend licht op de receptie van haar werk. Alle critici zijn het (terecht) over eens dat die trilogie het hoogtepunt van haar oeuvre vormt. Het Jaarboek vertoont ook een historische dimensie. Frans van Campenhout gaat gedetailleerd in op Jet Jorssens oorlogsjaren (De Vlaamse Jeugd, Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen, Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen, Kinderlandverschickung, Diets Opvoedkundige Beweging (later: Volks Opvoedkundige Beweging), DeVlag…) en op de repressie (Jet Jorssen – en later ook haar man - werd efficiënt bijgestaan door mr. Carlos de Baeck, vriend van Maurice Gilliams, die ook de verdediging voerde van Jef de Belder). Hiertoe aangezet door Willy de Bleser en Jan Vorsselmans las Karel de Cat alle normalistentijdschriften uit de jaren dertig, op zoek naar een (hypothetisch) gedicht van Jet Jorssen. Tenzij ze onder een schuilnaam zou gepubliceerd hebben, vond hij er geen. Hij vond wel een stuk proza in Zon van 1 maart 1936, De nieuwe baan, een interessante beschouwing waarin de latere Jet Jorssen als het ware al ten voeten uit geportretteerd staat. Ze zetelde in de redactie van het gestencilde Streven (november 1936- juli 1937), waarin o.m. bijdragen verschenen van Karel Horemans en Hubert Lampo (die met een Kerstlegende ook aan het gedrukte Galmen (1939/1940) meewerkte). In de inleiding tot dit gevarieerd jaarboek bestempelt Karel de Cat de bijdrage van Henri-Floris Jespers als “belangrijk”. Jespers stelt dat de principiële en kritiekloze verdediging door dik en dun van het Grote Gelijk van de collaboratie iets is dat hem bij de nuchter denkende Jet Jorssen steeds bevreemd heeft. ■ Jet Jorssen Jaarboek 2005, p/a Jet Jorssen Genootschap, Canadezenlaan 20/3, 2920 Kalmthout, 47 blz., ill. Het Jaarboek is voorbehouden aan de leden. Lidgeld: 6,20 €. Steunend lid: minstens 12,40 € . Rek. 320 – 0070394 – 42 van het Jet Jorssen Genootschap.
▲In de derde aflevering van Waterloorama wijdt Lucien Gerke een bijdrage aan “La maison Valette, vestige méconnu de la bataille de Waterloo”. Daniel Vandersleyen getuigt over “Les premières années de la chorale du Chenois (1944-1959)” en levert aldus een bijdrage tot de plaatselijke culturele geschiedenis. Onze huistekenaar, historicus Robin de Salle (CDR) die een lezenswaardige verhandeling schreef over “La sacralisation de Waterloo” (ULB), brengt verslag uit over een lezing van Alexandre Vanautgaerden over Erasmus als “homo viator”. De erudiete conservator van het Erasmushuis bracht de reizen van Erasmus in kaart. Waterloorama is het driemaandelijks tijdschrift van de Société d’Études historiques et folkloriques de Waterloo, Braine-l’Alleud et environs, gesticht in 1954. (cf. Mededelingen nr. 40 de dato 18 januari 2005, p. 14) ■ Waterloorama, 218 chaussée de Bruxelles, 1410 Waterloo. Losse nummers : 5 €. Abonnement 2005: 7,5 € te storten op rek. 000-0041314-89. E-mail:
[email protected]
15
▲Naar aanleiding van de publicatie van de auto-anthologie In aanraking wijst Brederode (’t Pallieterke, 27 april) erop dat de Nederlandse literatuur niet veel dichters telt “voor wie de dichtkunst zo van levensbelang is als voor de Vlaamse Lucienne Stassaert”. Haar taalscheppend vermogen is “veelzijdig, uiterst verfijnd en vooral muzikaal”. “Spijts haar soms raadselachtige, maar bezwerende taal, weet zij zélf haar gedichten zo indringend te declameren dat de dikwijls donkere toon, taal en de muzikaliteit ervan je in hun ban houden. […] De twee grootste, eeuwige thema’s van de dichtkunst en van de hele kunst, de liefde – of het gemis daaraan – en de dood bezweren door de taal, het lijkt een cliché, maar er zijn weinig dichters die dat zo indringend kunnen als Lucienne Stassaert.” De criticus onderstreept dat wie van deze “sterk gebalde en soms uiterst suggestieve poëzie houdt”, niet mag voorbijgaan aan de grondige inleiding van Bart Vonck. Hij rekent Lucienne Stassaert “nu al één van de betere Nederlandse dichters van de 2Oste eeuw, al mogen we van haar zeker nog bundels verwachten”. Dirk de Geest (Departement Literatuurwetenschap van de KUL) stelt vast dat het eerste werk van Stassaert nog sterk onder de invloed stond van de postexperimentele poëzie. “Het vers is bijzonder gedrongen, met veel beelden en samenstellingen die vaak verhullend of hermetisch aandoen. […] Die combinatie van een sterk evocatieve taal en een voorkeur voor de metafoor blijft doorwerken tot in haar recentste werk. […] Wel is het zo dat de dichteres vanaf de jaren ’90 een soort van tweede stem vindt, doordat zij haar poëzie nadrukkelijker op de lezer gaat richten. […] In de nieuwe bundel resulteert dat in een lyriek die bescheiden is een taalkrachtig. Stassaert weet, binnen een sterk gebonden vers, optimaal uitdrukking geven aan een ervaring die tegelijk herkenbaar en algemeen-symbolisch wil zijn.” Hij onderstreept dat In aanraking het karakter heeft van een terugblik en een vooruitblik. “Stassaert is niet alleen gebloemleesd, ze blijft vitaal als nooit tevoren.” (De leeswolf, jg. 11, nr. 2, maart 2005, p. 125.) ■ Lucienne STASSAERT, In aanraking, Leuven, P, 2004, 192 blz., 20 €.
▲Uit 39 inzendingen heeft de jury van de Pernathprijs volgende bundels genomineerd voor de Pernathprijs 2005 die 4000 € bedraagt: Tafel van Erik Lindner. Hulp van Bart Meuleman. Onhandig bloesemend van Ramsey Nasr. Varkensroze ansichten van Mustafa Stitou. De jury bestond uit Leen van Dijck, Joris Gerits (voorzitter), Stefan Hertmans, Gerd Segers en Yves T'Sjoen. De laureaat wordt bekendgemaakt op donderdag 16 juni 2005 om 20 u. op een poëzieavond in het Auditorium Centrum Elzenveld, Lange Gasthuisstraat 45 te Antwerpen. De dichters zullen vooraf ruim lezen uit hun genomineerde bundel. ■
Bibliografisch ▲Peter BORMANS, Ik hoop dat ik stoor? De poëzie van Jan G. Elburg 1919-1992, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2004, 695 p., 35 €. ISBN 90-72474-57-0. Bart VONCK (samensteller), El jardín de la musas / De tuin der muzen, Leuven, Uitgeverij P, 175 p., 18 €.
▲Wie nog beter kennis wil maken met het werk van onze huistekenaar RodeS raadpleegt de boeiende creatieve stek http://www.40075km-comics.net/
Agenda ▲Schilderijen van Marie Carlier, Jacques Lacomblez, Lucques Trigaut en Jacques Zimmerman bij International Art Gallery. De tentoonstelling « Territoires V » loopt tot 29 mei. Vernissage in bijzijn van de kunstenaars op 23 april te 15 u.
16
International Art Gallery N.V., Bois Lionnet 16, 1380 Lasne. Alle dagen van 14 tot 19 u en op afspraak. Gesloten op woensdag. ■ ▲Markus Willeke exposeert tot 11 juni bij M3. MUDRAdrie, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. ■ ▲Bij Djemma exposeert Frank Maieu Collection Printemps tot 30 juni. Vernissage op zondag 15 mei van 16 tot 20 uur. Verwelkoming door Rudy Witse om 17 u 30. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. ■ ▲Didi de Paris, bijgenaamd “de galeiboef van ’t kofschip” treedt op donderdag 12 mei in De Muzeval op, om 20 u. De Muziekdoos, Verschansingstraat 63, Antwerpen. Toegang gratis. ■ ▲Donderdag 12 mei om 20 u opent Frans Boenders de tentoonstelling Tekens van Veerle Rooms. Bij die gelegenheid wordt de dichtbundel Vuurmaker van Willem Persoon voorgesteld. Gemeentelijk Kunstcentrum Huis Hellemans, Strijdersstraat 14, Edegem-centrum.■ ▲Donderdag 12 mei, te 20 u. LITERAIRE BENEFIETAVOND "BEVRIJD DE STAD" ten voordele van de Liga van de Mensenrechten rond het brede spectrum van vrijheidsberoving en geïnspireerd op P.v.O.'s Bezette stad. Wannes van de Velde (zanger, beeldend kunstenaar en dichter), Geertrui Daem (prozaschrijfster, toneelauteur), Erik Vlaminck (de broer van 'Dikke Freddy'), Peter HolvoetHanssen (dichter/moderne troubadour), Hans Claus (plastisch kunstenaar, dichter en gevangenisdirecteur), Bart Stouten (dichter en tv-presentator). Actrice Vanessa Broes praat het geheel aan elkaar. De Milis Brodders zorgen voor muzikale verpozing. Cultureel Centrum Berchem, Driekoningenstraat 126. Toegang voorverkoop (De Groene Waterman of reservatie 09. 223.07.38) 10 €, aan de kassa: 12,50 €. ■ ▲Marc Andries houdt op 26 mei een lezing met als titel “Thriller”. Hoboken Literair, Kasteel Sorghvliedt, Marneflaan, Hoboken, 20 uur. Toegang gratis. ■ ▲Uitgeverij Lannoo en Theater ’t Arsenaal nodigen u uit op de voorstelling van de verzamelbundel Gedichten van Mark van Tongele, op vrijdag 10 juni om 20 u 15 in ‘t Arsenaal, Hanswijkstraat 63 te 2800 Mechelen. Yves T’Sjoen, docent Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Gent, leidt de woordendans in. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 21 mei 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Tweede jaargang, nr. 48 Woensdag 25 mei 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel
2
Alle hens aan denk! Het Nederlandse kabinet heeft 3,5 miljoen € uitgetrokken om Nederlanders te overreden om voor de Europese Grondwet te stemmen. Oud-premier Dehaene, premier Verhofstadt en de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Fischer werden met hetzelfde doel in de media opgevoerd. In Frankrijk voeren president Chirac, premier Raffarin en de socialistische oud-premier Jospin samen campagne voor de Grondwet. Daar is de inzet immers nog groter: in Nederland is het referendum niet bindend, in Frankrijk wel. Op belerende zoniet ronduit dreigende toon richt in beide landen het politieke establishment zich neerbuigend tot de achterlijke burger en spelt hem duchtig de les. Wie “neen” stemt weet niet beter. In België heeft de Kamer gedwee het ontwerp van Europese grondwet goedgekeurd. Uiterst rechts stemde tegen, buiten betoogden uiterst linkse bewegingen en andersglobalisten. Van een tegensprekelijk debat was uiteraard geen sprake. In het tv-journaal erkenden kamerleden volmondig de tekst niet eens gelezen te hebben. De bevolking wordt uiteraard niet geraadpleegd. Het gaat toch de burger vérgaand boven de pet? De gelijkhalers zijn aan de macht. Ze gijzelen het staatshoofd in de zaak B-H-V, stellen het Parlement buiten spel en beseffen niet eens hoezeer hun spelletjes doorzichtig zijn. Maar de in hun ogen onmondige burger is die misprijzende huichelarij meer dan beu. Uitgerekend in een partij die zich liberaal noemt worden stalinistische methodes toegepast. Patrick Dewael typeerde ooit de lichaamstaal van Filip de Winter als “fascistisch”. Hopelijk heeft hij even aandachtig gekeken naar de recente televisiebeelden van partijleider Bart Somers. Het totaal verblinde politieke establishment – en daar horen de Europese superpolitici bij, veelal op het thuisfront gesjeesde “staatslieden”, veilig verbannen naar een nieuw vaderland dat alleen op het geduldige papier van bureaucraten bestaat - danst op een vulkaan. Het kan nu wel rustig lijken, maar de uitbarsting zal niet lang meer op zich laten wachten. ■
Necrologisch Op 21 mei werd in Brasschaat de letterkundige Johanna Verlooy, weduwe van de kunstschilder Frans Mertens, ter aarde besteld. Joanna Paulina Francisca Verlooy (°7 juni 1910 - +12 mei 2005) studeerde te Brussel en te Gent in de wijsbegeerte en letteren en behaalde in 1932 het licentiaat in de opvoedkunde. Onder de schuilnaam Vera Looyens schreef ze Het witte huis, een verhaal waarin de louterende kracht van de natuur zich laat gelden. Ze heeft veel publicaties op haar naam staan, die stilaan in de vergetelheid zijn geraakt. Desalniettemin waren veel - jongere - sympathisanten aanwezig op de uitvaart. ■
Russische literatuur … Ik ben het leven dat geen leegte verdraagt. (Marina Tsvetajeva) In (de Franse editie) het weekblad Elle van 14 maart 2005 wordt in een speciale aflevering over Russiche literatuur de uitgave vermeld van tot nu toe onuitgegeven geschriften van Marina Tsvetajeva, Vivre dans le feu, voorgesteld en verzameld door Tzvetan Todorov. Het Tsvetajeva-archief mocht op last van haar dochter Alja Efron pas na 2000 worden geopend; wellicht zullen er nu nog wel meer uitgaven volgen. De teksten die Tzvetan Todorov samenstelde, maken volgens hem deel uit van haar autobiografie. Zo verantwoordt hij tevens de titel: Marina leefde in het vuur.
3
In alles wat Marina in de loop van haar leven aan het papier wou toevertrouwen, hetzij in brieven naar bekenden én onbekenden, of in het hier verzamelde “bekentenisproza” dat bestemd was om deel uit te maken van een autobiografie, is de symbiose tussen het leven en de literatuur onoverkomelijk: een gevecht op liefde en dood. Ze kan niet anders dan alles bekennen, teneinde zich ervan te bevrijden. Ook de anderen, de uitverkoren minnaars, bestaan in functie van die opdracht. Deze monologen en aantekeningen in allerhande notitieboekjes dienen maar één doel: vorm te geven aan de bezetenheid die haar verteert. Marina’s ziel loop je als lezer als het ware tegen het lijf in haar geschriften. En die brengen een verbrandingsproces op gang – haar manier om de honger en de beperkingen van een allesbehalve metaforische ellende te doorstaan. Bij de brieven die dit keer uitdrukkelijk voor publicatie bestemd waren, horen alleszins haar “negen brieven met een achtergehouden tiende en een ontvangen elfde”, die in 1992 in een Nederlandse vertaling van Jan Robert Braat bij uitgeverij Pegasus zijn verschenen. Ze zijn gericht aan Aleksandr Grigorevitsj, de uitgever van Helikon, het Berlijnse filiaal van Helikon-Moskou. In 1983 kwam er een tweetalige Frans-Italiaanse editie uit: Le notti fiorentine, een op Heinrich Heine geïnspireerde titel. Visjnjak had haar namelijk Heines Florentinische Nächte ter vertaling gegeven. In 1985 volgde er dan een Franse vertaling met haar geprefereerdede titel: Neuf lettres avec une dixième retenue et une onzième reçue, een die J. R. Braat heeft overgenomen. Het is een onthutsend document en wel omdat haar brieven vol eigenzinnige metaforen, even oorspronkelijk zijn als haar gedichten: een röntgenfoto van haar grote Russische ziel. Natuurlijk komt Marina in vuur en vlam voor A. G. Visjnjak, met wie ze een kortstondige verhouding begint bij haar aankomst in Berlijn in mei 1922. Haar man Sergej Efron is dan al sinds 1918 naar Praag uitgeweken. Efron streed tijdens de Revolutie aan de kant van de Witten; zijn witgardistisch verleden sluit een terugkeer naar de Sovjetunie volkomen uit. Ze wil zich bij hem vervoegen en is in feite op doorreis naar Praag, samen met Alja, wanneer er weer een nieuwe liefde toeslaat. Geen blinde verliefdheid – ze weet van wanten. In haar eerste brief portretteert ze Helikon, de bijnaam van Visjnjak, als volgt: U weet niets, u bent fijngevoelig (niet van ziel – van reuk, als een wolf met zijn snuit; geen hart, wel een neus) – soms bent u feilloos. Ik overdrijf u niet, alles blijft binnen de grenzen van het duister (dat zonder grenzen is, de grenzeloosheid zelf) van pelzen en bepelsden (alweer die wolf – merkt u?) Die fascinerende mengeling van passionele betrokkenheid bij de ander, gekoppeld aan een illusieloos inzicht, komt in alles wat ze hem wil doorseinen tot uiting. Zo bekent ze in haar tweede brief: Alles door de ziel, vriend, en alles – in de ziel. (Een zelfvoedende fontein. De waterwerken van de Grote Koning.) Huid op zich bestaat niet. U weet dat, met uw animale, geniale neus. Ook haar liefdesdorst bezit een andere, voorwereldse dimensie. Daarvan gewaagt ze in haar vierde brief: Wat ons is aangeboren is vóór-ons-geboren. Onze aangeboren dorst is onze geboortezee. De brief eindigt met de vaststelling:
4
Deze brief zal u op een dag even duidelijk zijn als mijn handschrift. Maar die dag komt te laat. Ze beseft maar al te goed: … zo u mij hebt liefgehad, dan via mijn gedichten. Anderen hebben mij via mijn gedichten liefgehad. In beide gevallen: meer ondergaan dan liefgehad. In dezelfde achtste brief stelt ze hem aldus gerust: Mocht u uit uzelf aan mij denken, weet dan dat u me nergens uit weghaalt, dat ik al weggehaald ben, overal vandaan en uit mezelf, op weg naar één enkele plaats, waar ik nooit aan zal komen. (Zwak om dat tegen u te zeggen!) En om volstrekt exact te zijn, om u van elke schijn van verantwoordelijkheid te verlossen: ik ben weggehaald geboren! Visjnjak zou haar dichtbundel Het Vak het jaar daarop, in 1923, bij Helikon-Moskou-Berlijn publiceren. Samen met zijn vrouw kwam hij in Auschwitz om. Marina’s einde was al even gruwelijk. Na haar terugkeer naar de Sovjetunie, in juni 1939, en twee jaar van ontbering en isolement, verhing ze zich op 31 augustus 1941 in Jelaboega. Haar man, die zich intussen had bekeerd en jarenlang als agent van de KGB in Parijs had gewerkt, is dan al gefusilleerd in een Moskouse gevangenis; haar dochter Alja werd weggevoerd naar een kamp. Pas in 1955 komt Alja vrij. We hebben veel, indien niet alles aan haar te danken. Ze was jarenlang de bewaarengel van Marina’s archief. Lucienne STASSAERT Marina TSVETAEVA, Vivre dans le feu. Confessions, Paris, Robert Laffont, 2005, 476 p., 22 €. Marina TSVETAJEVA, Negen brieven met een achtergehouden tiende en een ontvangen elfde, Amsterdam, Uitgeverij Pegasus, 60 blz., paperback, (ISBN 90 6143 238 3), 9 €.
De waarheid heeft haar rechten (Een dubbele rechtzetting) In mijn korte bijdrage over Oosterwijks bespreking van Beertens eerste dichtbundel (verschenen in deze Mededelingen, nr. 47 van 7 mei 2005), schrijf ik terloops het volgende: “Het is me gelukt een afwijkende versie van een lang uittreksel uit de tweede bundel in het tijdschrift De Tafelronde geplaatst te krijgen”. (p. 5) Ik drukte me voorzichtig uit, want zonder de juiste toedracht uit mijn onderbewustzijn te kunnen opvissen had ik toch een vage herinnering aan een discussie die mijn voorstel te zijner tijd uitgelokt had. Welnu, toen mijn oude en trouwe vriend, de dichter Adriaan de Roover (°1923), me op 5 mei een bezoek bracht, heb ik hem het typoscript van dien bijdrage voorgelezen; hij bevestigde mijn vermoeden en gaf me de raad er een bepaalde brief van Paul Snoek (eig. Edmond Schietekat; 1934-1981) en zijn eigen Beerten-bespreking in De Tafelronde op na te slaan. Dat heb ik nog dezelfde avond gedaan, zodat ik thans in staat ben bij die kwestieuze zin duiding te verstrekken.
5 1
Paul Snoek schreef in zijn aan De Roover gerichte brief van 15 juli 1953 het volgende : …Wanneer een stuk besproken wordt op de vergadering zou het toch alleen literair (of cultureel) moeten zijn, is het niet. Gisteravond echter was dit niet het geval bij het stuk van Marcel Beerten. Gij stond als dichter in het stuk zelf en beschouwde het litterair, terwijl Tommissen er extra literaire motieven bijsleepte, en dat Beerten dit zelf beleefd had; maar als het zo is, waarom heeft Beerten het dan niet geschreven met meer toenadering tot de feiten. Hij kon zich gemakkelijk weergeven, hij kon in de huid van Marlene, van poesje en van de Ami gekropen zijn. Ik vind dat uw standpunt en dat van I. Michiels, alhoewel ze niet gelijk waren, toch niet tegenstrijdig waren, ze hadden enkel het literaire fond als basis, terwijl Tommissen er altijd wat anders bijsleepte, geschiedkundig, moralisch enz. Snoek kon niet weten dat De Roover op 11 juli 1953 het bezoek had gekregen van Beerten en dat die 2
hem het manuscript van zijn nieuwe bundel Marlene Helmsen ter beoordeling had toevertrouwd . Het lijkt me onmogelijk dat De Roover, die dagelijks vanuit Antwerpen naar Brussel stoomde om er op de ambassade van Pakistan zijn brood te verdienen, dat manuscript reeds drie dagen later, de avond dus waarop vergaderd werd en ik de opname van een uittreksel eruit bepleitte, gelezen kan hebben. Dat is echter bijzaak. Hoofdzaak is dat nu onomstotelijk aststaat dat het bewuste uittreksel niet zonder slag of stoot in het tijdschrift is geraakt. Ofschoon het me nog een raadsel is hoe een nieuwkomer (cf. infra) het pleit kon winnen. & In het nummer van De Tafelronde waarin het uittreksel afgedrukt werd verscheen ook een lang recensieartikel van De Roover. Het bestaat uit twee delen: “De inleiding is voor P.T.” en “De rest is 3
niet voor P.T.” Of ik haar vroeger ook zo begrepen heb weet ik niet, doch thans interpreteer ik die inleiding als een voortzetting van de discussie over het al dan niet opnemen van Beertens uittreksel, als een poging om me diets te maken dat tussen de dichter en de dichter-criticus, en tussen hun beider rol, een onderscheid bestaat. De dichter “schrijft met zijn bloed”, de dichter-criticus “met inkt”: “In het rijk van de poëzie is eerstgenoemde de ontdekkingsreiziger en de andere de toerist.” De Roover heeft zichzelf terecht als een ontdekkingsreiziger beschouwd en P.T., alias ondergetekende, tot de toeristen gerekend. Ik heb die etikettering toen zeker niet in twijfel getrokken en dat doe ik ook nu niet. Moeite heb ik daarentegen met het vervolg van De Roovers betoog waarin ik twee gedachtesprongen vaststel. Primo doet de dichter alsof men in het poëticaal proces geen fasen moet onderscheiden. M.i. vatten hij en zijn collegae hun ontdekkingstocht nochtans niet gelaarsd en gespoord aan, doch bereiken ze slechts, grote uitzonderingen niet te na gesproken, langs omwegen, langs paden van geleidelijkheid zo men wil, het vertrekpunt voor hun exploratie(s). Twee voorbeelden: Paul van Ostaijen is niet van vandaag op morgen de heraut van het organisch expressionisme geworden en De Roover zelf heeft tijd nodig gehad om uit te groeien tot een uitermate verdienstelijke atonale dichter. 1
Ik heb een paar taalslordigheden stilzwijgend verbeterd. De bundel is eerst in december 1953 verschenen. 3 ste A. DE ROOVER, Belangrijk en onbelangrijk, in: De Tafelronde (Antwerpen), 1 jg., nr. 8, augustusseptember 1953, pp. 454-460; cf. pp. 454-455 en 455-460. 2
6
Opgelet: die vaststelling staat niet haaks op de aan Cicero (106-43 v.C.) toegeschreven spreuk nascuntur poetae, fiunt oratores (als dichter wordt men geboren, tot redenaar gemaakt), een spreuk waarmee ik het roerend eens ben. Secundo vrees ik dat Horatius (65-8 v.c.) De Roover zou gerekend hebben tot het genus irritabile vatum (het prikkelbare geslacht der dichters). In elk geval heeft hij in zijn betoog uit het oog verloren dat een “toerist” best gelijktijdig én klassieke (of traditionele) én vooruitstrevende (of experimentele) poëzie kan waarderen. Persoonlijk heb ik daar nooit moeite mee gehad. Op het ogenblik dat ik het uittreksel uit Beertens tweede bundel in De Tafelronde poogde te laten opnemen kon De Roover dat evenwel niet weten: ik had pas in maart 1953 een eerste vergadering van het tijdschrift bijgewoond en was nog een outsider op het moment dat de discussie plaatsgreep. Doch De Roover en ik woonden in dezelfde buurt en hadden weldra veelvuldig contact. Aldus is hij er snel achter gekomen dat ik – net 4
als hij – voor August Stramm (1874-1915) een grenzeloze bewondering koesterde , met Oostenrijkse vereerders van de door hem grondig bestudeerde Georg Trakl (1887-1914) in verbinding stond, enz. Anderzijds hebben die contacten aan de basis gelegen zowal van onze bij mijn weten nooit vertroebelde vriendschap als van mijn respect voor de dichter De Roover dat in de loop der jaren zelfs nog gegroeid is. Zodat ik heimelijk denk dat hij voor die inleiding nu niet mij, maar iemand anders op het oog zou hebben.
Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN
“Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen. Naar een nieuwe lezing van Alpejagerslied. (IV) De respectievelijke benadering van Cocteau, het surrealisme en Périer is medebepalend geweest voor de verhouding tussen Du Perron en Van Ostaijen. René Victor getuigde dat Van Ostaijen in zijn atheneumjaren enthousiast was over Cocteau's Danse 5
6
de Sophocle. In 1920, in Berlijnse ballingschap, bezat hij Ode aan Picasso (1919) . Van Peter Baeyens ontving ik hij Le coq et l’arlequin 1920.
7
en ietsje later, vermoedelijk de bundel Poésies 1918-
8
In de zomer van 1920 somt hij in een brief aan Victor J. Brunclair de dichters op die zijn voorkeur dragen: “Cendrars, Soupault, Aragon, Cocteau, Apollinaire. In Duitsland: ietwat Stramm, alhoewel deze inplaats van ritme een pruisiese parademarsjkadans heeft (hij was pruisies staatsbeambte, dat 9
merk je!) Immer schneidig”. Brunclair is het met hem eens: “Cocteau is en, als dichter en theoreticus een wegwijzer. Ook Dada-waarts in Le Bœuf sur le Toit.”
4
10
In diezelfde periode vertrouwde Van
Hier veroorloof ik me de vraag: zou het kunnen dat Beerten met Stramms poëzie vertrouwd was? In zijn twee bundels komen versregels voor die geconstrueerd lijken op die van de Duitse expressionist. 5 BORGERS: 54. 6 BORGERS: 344. 7 BORGERS: 349. 8 BORGERS: 394. 9 Brief van P. van Ostaijen aan V.J. Brunclair, 31 augustus 1920. BORGERS: 367. 10 Onuitgegeven brief van V.J. Brunclair aan P. van Ostaijen. Privé-collectie. Uitvoerig geciteerd door: Henri-Floris JESPERS, Van Ostaijen, Brunclair en De Bock: enkele nieuwe gegevens, in: Revolver, XXX, 4, nr. 121, maart 2004, pp. 80-99.
7
Ostaijen met zoveel woorden Georges Marlier toe dat hij persoonlijk veel van Cocteau geleerd heeft, 11
maar niets van welke Vlaamse dichter ook.
De dichter Cocteau is “een zuivere expressionist” en Van Ostaijen heeft uiteraard vooral aandacht voor het onderbreken van het typografisch verband, “hetzij door aan de regel te gaan, hetzij door wit binnen een lijn, meer dan naar gewoonte, te plaatsen”, wat niets te maken heeft met het vers-librisme 12
van bijvoorbeeld Verhaeren, dat niets meer is dan “de onderbreking na het rijm”.
Van Ostaijens bespreking van de roman Le grand écart in Vlaamsche Arbeid (1924) begint met een retorische vraag: “Wie is Jean Cocteau? Is hij de eigenaar van deze bar waarvan de inrichting enkele weken geleden in het wereldblad De Haagsche Post met lof werd vermeld onder de tietel Cocteau’s bar ‘Le bœuf sur le toit’? – Of is hij zoals anderen het willen de jaarmarktimpressario van dit panopticum waar hij naast de merkwaardige Potomak, het zonderlinge bruidspaar, gezegd de la Tour Eiffel toont?” Hij is “schitterend en verrassend”, schrijft Van Ostaijen, hij weet te verrassen door “de rationele uitdrukking van een buitengewoon scherpe en uitsluitend lyriese ervaring. […] “Alles komt op de wijze 13
te denken te denken aan […] Deze voorkeur op zich-zelf getuigt reeds van lyries denken”.
Ostaijen alludeert hier op Le secret professionnel (1922), waar Cocteau schrijft “Que la forme doit être 14
la forme de l’esprit. Non pas la manière de dire les choses, mais de les penser”.
Door te reageren
tegen de dichterlijke retoriek staat de dichter dichter bij de dingen. In zijn essay over Heinrich Campendonk gaat Van Ostaijen daar dieper op in: “Penser les choses, c’est les styliser; c’est réaliser, avant la lettre, le style qui, selon Max Jacob, est l’extériorisation par des moyens choisis. Introduire une nécessité objective, la seule qui nous appartienne, dans la nature, c’est l’enrichir. Styliser, c’est simplifier ; simplifier c’est enrichir. C’est seulement dans la ligne simplifiée que se révèle la richesse de la nature.”
15
In “De literatuurkenner verder aan het woord”, waarin Van Ostaijen zich richt tot Maurits Sabbe, klinkt het kernachtiger dan ooit: “De hedendaagse dichter met wie ik de meeste overeenkomst heb en die u dus, met enige kans op sukses, als mijn model zou kunnen voorstellen, is: Cocteau.”
16
Paul Hadermann heeft trouwens aangetoond dat Van Ostaijens poëtische eis “de dingen voor de eerste keer te zien” ook van Cocteau afkomstig is, terwijl de stelling: “De dichter vindt zich niet spoedig, en vindt hij zich, zo moet hij zijn kennis al dadelijk weer weggooien, een niet gangbare munt” aan Cocteau’s opvatting van de dichterfeniks refereert, “il faut se brûler vif pour renaître”.
11
17
Brief van P. van Ostaijen aan G. Marlier, 22 oktober 1920. BORGERS: 400: “moi personnellement: j’ai beaucoup appris de Cocteau p.e., je n’ai rien appris d’un poète flamand.” 12 BORGERS: 177, 242. 13 P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, Amsterdam, Bert Bakker, 1977, pp. 192-194. 14 Opgenomen in Le rappel à l’’ordre, 1926, p. 230. 15 VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, l.c., p. 183. 16 Ib., p. 333. 17 Paul HADERMANN, Het vuur in de verte. Paul van Ostaijens kunstopvattingen in het licht van de europese avant-garde, Antwerpen, Ontwikkeling, 1973, p. 8.
8
In “Quelques notes sur la situation artistique en Flandre” (1926) steekt Van Ostaijen de draak met de Vlaamse ernst – en hij betrekt daar meteen Cocteau bij. “Vooral het speelse is uit den boze! Want wanneer u denkt, Heren Artiesten, dat de kunst een spel is, slik uw vergissing dan maar snel in: de Vlaming is een politieagent 18
zonder genade. Hij zal echter graag de Anton Wildgansen
geen strobreed in de weg
leggen, die sentimentele stropers gewapend met halfslachtige expressionistische lapmiddelen en die paar gemakkelijke stadhuiswoorden, die de Vlaming in staat stellen een synthetische en humanitaire ziel te herkennen. En als Cocteau er al in slaagt de grens over te steken, zal dat enkel mogelijk zijn door bepaalde commentatoren die hem verrijkten met enkele gezonde denkbeelden, aanvaardbaar voor onze aanbidders van de ernst.”
19
Toch herhaalt Van Ostaijen een aantal ook al destijds versleten gemeenplaatsen. Hij is er zich wel terdege van bewust dat “de wijze waardoor Cocteau aan de algemene franse traditie gebonden schijnt, komt ons, niet-fransen, noodzakelijk bevreemdend voor. En wij menen een akrobaat te zien die op een stoel staat, de handen in de hoogte steekt, van de stoel springt en, groetend, wacht op een applausje. Een ietsje trop parisien. Waarom vergat Cocteau niet één enkel maal de grens tot waar een dichter mag te ver gaan. Het is soms hopeloos met volmaakte mensen te doen te hebben.”
20
Henri-Floris JESPERS Slot volgt)
Misdaad loont ▲De kracht van het vuur (Gouden Strop 1997) wordt terecht als het meesterwerk van Bob Mendes beschouwd. De langverwachte opvolger van de bekroonde en bejubelde roman verschijnt in augustus. De kracht van het bloed is een grote epische thriller van internationaal niveau. Het boek zal zowat 400 bladzijden tellen en verschijnt zowel in gebonden editie als in paperback. Vorig jaar kreeg Mendes de Diamanten Kogel voor Medeschuldig. Mendes’ werk is vertaald in de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, Spanje, Bulgarije en Japan. ■ ▲Tijdens de International Book Fair in Londen heeft Stan Lauryssens Lennart Sane Agency bereid gevonden zijn boeken internationaal te promoten. En niet zonder succes. De Noorse uitgeverij Giga zal eind december de vertaling van Doder dan dood uitbrengen. Reeds in eerdere interviews verklaarde schrijver dat zijn thrillers binnen vijf jaar ook in Parijs, Londen en New York zouden worden gelezen. Lauryssens: "Ik geef het toe, dat was nogal grootsprakerig, maar we zijn op de goede weg. Naast de twee thrillers heeft Giga een optie genomen op al mijn boeken." Lennart Sane Agency in Zweden is een van de bekendste literaire agentschappen in Europa. ■ ▲Dimitri Verweire wordt, naakt, vermoord en verminkt in een veld aangetroffen. Uit de autopsie blijkt dat hij werd gewurgd en dat de verminkingen post mortem werden toegebracht, ogenschijnlijk om bijtsporen te maskeren. Steven Plehier, kamergenoot van de vermoorde jongen, wordt als verdachte 18
De Oostenrijker Anton Wildgans was een tot een modieus expressionisme bekeerde naturalistische en later symbolistische toneelschrijver, wiens Kaïn vertaald werd door Wies Moens en in Sint-MartensLatem in de open lucht opgevoerd werd. 19 P. VAN OSTAIJEN, Quelques notes sur la situation artistique en Flandre, in: La Nervie, mei 1926, pp. 1-4 ; Verzameld werk. Proza 2, Amsterdam, Bert Bakker, 1977, p. 307. De (gedeeltelijke) vertaling van Tom Lanoye, verschenen in P. VAN OSTAIJEN, Het bordeel van Ika Loch, Amsterdam, Ooievaar, 1996, is tendentieus. 20 P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, o.c., p. 192.
9
opgepakt en bekent. Tijdens een hoogoplopende ruzie heeft hij zijn vriend gedood en het lijk in paniek gedumpt. Maar met de verminkingen heeft hij niets te maken. Rechercheurs Dirk Deleu en Nadia Mendonck vinden een nieuw spoor op als in Verweires kamer een boek wordt gevonden waarin de rituele verminking haarfijn worden beschreven. Nog griezeliger wordt het als blijkt dat Dirk Deleu in datzelfde boek een hoofdrol speelt. Waarheidsgetrouw neergezet, niet alleen als speurder maar ook als mens. Deleu en Mendonck gaan op zoek naar de schrijver van het boek. De man lijkt onvatbaar en heeft maar één doel Deleus leven naar zijn wensen modelleren. De relatie tussen Deleu , zijn ex en Mendonck is best genietbaar. Maar echt origineel is dat gegeven natuurlijk niet. De figuur van Van den Abbeele als perfide dader overtuigt niet; ook de ontknoping is niet denderend. ■ DEFLO, Copycat, Antwerpen, Manteau, 2005, 306 blz., 18,95 €.
▲Johanna Spaey schrijft een misdaadverhaal dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de Eerste Wereldoorlog. Op een hete augustusdag wordt een oorlogsveteraan met ingeslagen schedel gevonden. Sara Sondervorst, de dorpsarts, doet een poging om de moordenaar te vinden. Met hulp haar ex-verloofde en oorlogsinvalide Alexander ontdekt ze al snel dat de dode man een vrouwengek, vechtjas en laffe soldaat was. Motieven te over dus om een moord te plegen. Ook Sara’s broer Maurice, geplaagd door shell shock is een van de verdachten. Voor Sara en Alexander een reden te meer om de speurtocht tot het uiterste door te drijven. Interessant werk. Goede karaktertekening. Misschien hoort de psychologie van het vrouwelijke hoofdpersonage niet echt thuis in de periode van de Eerste Wereldoorlog. ■ Johanna SPAEY, Dood van een soldaat, Antwerpen, Manteau, 2005, 300 blz., 18,95 €.
▲Emma is lerares in een internationale schakelklas voor jonge asielzoekers. Haar leerlingen zijn afkomstig uit allerlei landen, niet altijd zo jong als ze voorgeven te zijn, en niet allemaal even gemotiveerd. Toch kan ze goed met hen overweg, ze beschouwen hun 'joef' een beetje als een moederfiguur. Ze observeren haar, en merken het als ze niet lekker in haar vel zit. Emma blijft kampen met onverwerkte gevoelens uit haar jeugd: haar verhouding met een oudere man, haar zwangerschap, de dood van de baby. Als ze haar jeugdliefde Melchior opnieuw tegen het lijft loopt, wordt ze opnieuw overspoeld door de emoties. Ook haar leerlingen hebben zo hun eigen problemen. De asielzoekersprocedure, ziekte thuis... En om naar een gewone middelbare school te kunnen moeten ze ook nog eens slagen voor hun toets. Emma probeert hen te helpen. Op hun beurt proberen ze Emma te helpen en dat levert een ongewone ontknoping op. Tenminste, dat lijkt de bedoeling van de auteur. Als lezer had ik vrij vlug door wat Emma’s leerlingen uiteindelijk zouden doen. ■ Annemarie VAN GELDER, De wenskinderen, Amsterdam, Luitingh-Sijthoff, 2004, 287 blz., 16,95 €. offer, The
House of Books) en Johanna Spaey (Dood van een soldaat, Standaard). ■ ▲Twee Vlaamse auteurs werden genomineerd voor de Schadwuprijs: Mieke de Loof (Duivels offer, The House of Books) en Johanna Spaey (Dood van een soldaat, Manteau). ■ ▲De jury van De Diamanten Kogel kwam voor de derde maal bijeen op 9 mei. Tot nu toe werden volgende titels ingediend.
Pieter ASPE, Onvoltooid verleden, Manteau, 2004, 284 blz. Pieter ASPE, Casino, Manteau, 2005, 286 blz. Marelle BOERSMA, Nephila’s netwerk, Ellessy, 2005, 413 blz. Stefan VAN BOSSELE, Anna Avrath, Boekenplan, 2004, 145 blz. John BROSENS, Jacht op de jager, Ellessy, 2004, 159 blz. James DEFARES, Superjacht, Ellessy, 2004, 317 blz. Frans VAN DUIN, Maniak, Ellessy, 2005, 176 blz. DEFLO, Copycat, Antwerpen, Manteau, 2005, 306 blz. Annemarie VAN GELDER, De wenskinderen, Amsterdam, Luitingh-Sijthoff, 2004, 287 blz. Jef GEERAERTS, Geld, Amsterdam, Prometheus, 2004, 221 blz. Margreet HIRS, Haventijd, Amsterdam, Sijthoff, 2004, 206 blz. Berend JAGER, Het teken van de uil, Ellessy, 2005, 277 blz Tom KAMLAG, Vanwege de hond, Ellessy, 2004, 231 blz. Martin KOOMEN, Bloed op het binnenhof, Ellessy, 2004, 204 blz. Stan LAURYSSENS, Rode rozen, Manteau, 2004, 331 blz. Stan LAURYSSENS, Doder dan dood, Antwerpen, Manteau, 2005, 264 blz. Max MORAGIE, Dodemans chantage, Manteau Signature, 2004, 284 blz.
10
Gerard NANNE, Reigerman, Ellessy, 2004, 187 blz. Chris RIPPEN, Eeuwige stranden, De Geus, 2005, 317 blz. Jonathan SONNST, Exit, Manteau, 2005, 238 blz. Johanna SPAEY, Dood van een soldaat, Antwerpen, Manteau, 2005, 300 blz. Diederik TEUNEN, Dubbelslag, Servo, 2004, 158 blz. Felix THIJSSEN, Rebecca, Amsterdam, Luitingh-Sijthoff, 2004, 271 blz. Herman VEMDE, Oranjebom, Ellessy, 2004, 332 blz.
De volgende vergadering zal plaatsvinden op 6 juni. ■ ▲Sinds vrijdag ligt Loverboy, de nieuwe thriller van René Appel, in de boekhandel. Wat doet een vrouw die vermoedt dat haar man een affaire heeft met een andere vrouw? Yoka Kamphuys is gewend over dit soort vragen na te denken. Ze schrijft namelijk misdaadromans met als hoofdpersoon detective Anouk Akkerman. Yoka werkt aan een verhaal waarin Anouk een weggelopen tienermeisje moet zien te vinden. Intussen vermoedt ze dat haar eigen man vreemdgaat. Ze treedt in Anouks voetsporen als ze zijn gangen probeert na te gaan. Dan gaan fantasie en werkelijkheid op een gevaarlijke manier door elkaar lopen. Het verhaal dat ze schrijft suggereert wat ze moet doen om haar doel te bereiken, maar de schok is immens als de werkelijkheid negentig graden anders ligt dan ze had gedacht. Zonder grote effecten na te jagen weet Appel een bijwijlen verwarrend klimaat van beklemming te bereiken dat de lezer in de ban houdt. René Appel geldt in het Nederlandse taalgebied als de onbetwiste meester van de psychologische thriller. Tweemaal won hij de Gouden Strop: in 1991 voor De derde persoon en in 2001 voor Zinloos geweld. ■ René APPEL, Loverboy, Amsterdam, Prometheus, 297 blz., 16,95 €.
De topauteur. Enkele dagen geleden zat ik aan tafel met een topauteur. Deze man vertelde mij een anekdote die ik jullie niet wil onthouden. Hij had een boek geschreven. De eerste vereiste om topauteur te worden. Heel toevallig
ontmoet
hij
op
een
feestje
één
van
de
toonaangevende
uitgevers. Deze uitgever was omringd met een meute topauteurs in wording en hij wachtte geduldig zijn beurt af. Eenmaal zijn beurt, vertelde
hij
de
uitgever
dat
hij
een
boek
had
geschreven.
De
uitgever wenste hem proficiat. Ik wil het ook laten uitgeven zei de man.
U
weet
wel,
zo
met
een
kaft
rondom
en
foto.
De
uitgever
antwoordt dat hij dan het boek in wording moet insturen. Het wordt dan gelezen zoals al die andere. De man vraagt wanneer hij dan bericht ontvangt over de eventuele uitgave. De uitgever verzekert hem dat hij binnen de drie maanden bericht krijgt. Aangezien zijn gevorderde leeftijd vindt de man drie maanden wachten veel te lang en neemt afscheid van de uitgever. De uitgever roept hem na en vraagt waar het boek over handelt. Het actuele thema spreekt de uitgever aan en na een korte woordenwisseling houdt deze het op één maand . Hiermee gaat de man akkoord en hij stuurt het boek in. Twee weken
later
krijgt
de
topauteur
telefoon
dat
het
boek
wordt
11
uitgegeven. Drie maanden, één maand, twee weken. Toch wel belangrijk om weten voor topauteurs in wording… Hieronimus
Door de leesbril bekeken ▲Ben Cami overleed op 15 november 2004. Als “de kantieke schoolmeester” leeft hij voort in Boons tweeluik De Kapellekensbaan/ Zomer te Ter-Muren. Maar de belangrijke dichter Cami was al bij leven vergeten. In 1999, op 79-jarige leeftijd, kreeg hij de Herman Gorter-prijs van de stad Amsterdam voor zijn bundel Ten westen van Eden. Het was een bekroning die veel en veel te laat kwam. In de jongste aflevering van Boelvaar Poef laten Koen Peeters en Jos Joosten overtuigend zien, dat Cami nooit de waardering heeft gekregen die hem toekwam. Naast de grafrede van Roland Jooris wordt ook uniek materiaal uit de nalatenschap van Ben Cami opgenomen. Willie Verhegghe neemt afscheid van een grote dame, Jeanneke Boon-De Wolf, die op 18 maart overleed. Verder bevat deze aflevering een bijdrage van Jan van Hattem over de hoorspelen van Boon. Het vijfde cahier van het CDR (Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie), Louis Paul Boon. Zeven luisterspelen en een opera, was ook al van de hand van Jan van Hattem. Boelvaar Poef wordt ten behoeve van het L.P. Boon Genootschap uitgegeven door de Stichting Isengrimus te Utrecht. ■ Boelvaar Poef, jaargang 5, nr. 1, april 2005, 62 blz., ill., 8,50 €. ISSN: 1377-4980.
▲Jeroen Brouwers heeft verschillende keren te kennen gegeven dat hij zich eigenlijk in de eerste plaats essayist voelt. In De schemer daalt onderneemt hij een zwerftocht door zijn boekenkast en verschaft hij een overvloed aan eigenzinnige, dikwijls geestig commentaar, niet in de laatste plaats over zichzelf: kortom, het soort boek waar je overvloedig uit zou willen citeren. Brouwers schrijft met evenveel zwier over Menno ter Braak of Bob den Uyl als over vrijwel onbekende grootheden als Frans Buyle ( cf. Mededelingen nr. 44 de dato 17 maart), Lode Quasters (waarbij ook Willem Elsschot en Blanka Gyselen bij komen kijken) of Maria Messens. Hij doorprikt voor de zoveelste keer de mythes rond Angèle Manteau en neemt de gelegenheid gretig te baat om uit te halen naar Jos Vandeloo en Ward Ruyslinck, “heden aan de rand van hun graf en spoedig; evenals zijzelf, terecht totaal vergeten”. Herwig Leus was “au fond een parvenu”, Karel van het Reve is “een zeur, een zeikerd en een stuk chagrijn”. In een stukje over het “hysterisch sleutelboekje” De opdrachtgeefster van “de Vlaamse schrijfdreutel” Greta Seghers, maakt hij haarfijn het onderscheid duidelijk tussen dijen en billen en vaart hij uit tegen een “onkundig aanmodderende Amsterdamse persklaarmaker”. Luuk Gruwez schrijft “geeuwverwekkend vervelende boekjes met de tot in eindeloosheid uitgevezelde herinneringen aan opa Bing en opa Knor, tante Sabbel en nonkel Kluts, neef Smurf, nicht Patatje, buurman Prot en nog een queue van andere figuren uit zijn boeiend bestaan, alle aangeduid met dergelijke of soortgelijke nomenclatuursels. […] Je zou scheurbuik oplopen van het niet te stuiten schateren.” Gruwez is“een onuitstaanbare ijdeltuit, zelfingenomen kraanhals en vileine roddelwind”, “gewezen dorpsschoolmeester met te veel tijd”… En dan komt de genadeslag, die trefzekere, laconieke, dodelijke typering: “een soortement John Gielgud van de B-film”. Brouwers neemt gevoelig afscheid van Freddy de Vree, die hij eerder onderschat had. Hij blikt terug op zijn voorgeslacht en geeft zijn definitie van heimwee als volgt: “Het verlangen naar vertroostende schoonheid, de wankele hoop dat de mooie illusie misschien ooit in mijn leven nog zal worden verwezenlijkt, dat is wat ik ervaar als heimwee.” Was het niet Hugo Claus die ooit tegen Brouwers zei: “Rustig, rustig, dat komt nog wel, niet meteen zo toegeven aan het ongeduld der jeugd.” ■ Jeroen BROUWERS, De schemer daalt. Slenteren door mijn boekenkast. Feuilletons 7, Zutendaal, Uitgeverij Noli me tangere, onder protectoraat van Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2005, 235 blz., 18,50 €.
12
Bibliografisch
Agenda ▲Walter Goossens exposeert tot 19 juni in Art Mix Gallery, Mechelsesteenweg 16, 2000 Antwerpen. Open van dinsdag tot zondag, van 14 tot 18 uur. ■ ▲Bij Djemma exposeert Frank Maieu tot 30 juni zijn Collection Printemps. Djemma, Leeuwerikenlei 12, 2900 Schoten. Open op vrijdag en zaterdag van 13 u 30 tot 18 uur en op afspraak. ■ ▲Van 17 juni tot en met 14 juli exposeert Jan Scheirs zijn Reflecties van een grijze wereld. Vernissage op donderdag 16 juni van 18 tot 21 u 30. H. Art Gallery, Orgelstraat (naast Bourlaschouwburg), 2000 Antwerpen. ■ ▲De werkgroep 25 jaar Stadsbibliotheek Izegem nodigt op vrijdag 2 juni om 20.00 uur schrijver John Vermeulen uit. Hij wordt geïnterviewd door Piet Duthoit, misdaadauteur. John Vermeulen publiceerde zijn eerste boek halfweg de jaren '50. Hij was toen amper 14 jaar oud. Startend met science-fiction, debuteerde hij in '81 als thrillerauteur. Hij beoefende het genre ruim twintig jaar lang, met tal van bekroningen, waaronder een nominatie voor de Diamanten Kogel. John schreef talloze toneelstukken, enkele erotische romans, een humoristisch kookboek en vele andere non-fictiewerken. Zijn recente historische romans zorgden voor de internationale doorbraak. John Vermeulen publiceert in Zwitserland bij een vooraanstaande uitgeverij, die hem de titel van 'leading author' heeft gegeven. Zijn werk werd in het Duits en het Japans vertaald. Zijn meest recente publicatie is de historische roman Tussen god en de zee die handelt over leven en werk van Gerard Mercator. In het najaar wordt Satans oog verwacht, een sciencefiction-fantasy roman in de lijn van Ring van Eeuwigheid. 2 juni om 20 uur. Stadsbibliotheek van Izegem op 2 juni '05 om 20 uur. ■ ▲Dinsdag 7 juni, te 20 uur: vzw. De Boog presenteert Liftspel, theaterstuk gebracht door Annelies Jacobs en Antoine Vander Auwera. In café Rood-wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem. Toegang 3 €. ■ ▲Uitgeverij Lannoo en Theater ’t Arsenaal nodigen u uit op de voorstelling van de verzamelbundel Gedichten van Mark van Tongele, op vrijdag 10 juni om 20 u 15 in ‘t Arsenaal, Hanswijkstraat 63 te 2800 Mechelen. Yves T’Sjoen, docent Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Gent, leidt de woordendans in. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende afleveringen verschijnen op 13 en 20 juni 2005.
Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
© Henri-Floris Jespers en de auteurs, Antwerpen. © Illustraties : Robin de Salle, Waterloo.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Derde jaargang, nr. 49 Woensdag 15 juni 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel
2
Necrologisch Marcel Wauters (Aalst, 9 oktober 1921- Jette, 23 april 2005) Met vertraging verneem ik het overlijden van Marcel Wauters. Hij leefde discreet en stierf vergeten. In de jaren vijftig, samen met onder anderen Louis-Paul Boon, Hugo Claus, Ben Cami en Tone Brulin, maakte hij deel uit van de redactie van het tijdschrift Tijd en Mens. Hij wordt dus gerekend tot de generatie van de Vijftigers ofte experimentelen. Taalexperimenten of barokke beeldenopstapelingen waren echter aan hem niet besteed. Van bij zijn debuut met Er is geen begin en geen einde (Brussel, Tijd en Mens, 1950) wordt zijn poëzie gekenmerkt door een uiterste eenvoud en een uitgesproken anekdotisch karakter. Hij had meteen zijn eigen toon gevonden, en met de jaren ging zijn stille stem vaster klinken in bundels als Apoteek (Antwerpen, De Sikkel, 1958), Anker en zon (Antwerpen, Ontwikkeling, 1960) en Nota’s voor een portret. Wit tegenbericht, (Uitgave Hedendaags Wetteren, 1967) - maar ze bleef nauwelijks opgemerkt. Wauters werd vaak beschouwd als een randfiguur. In tegenstelling tot wat zijn vriend Louis Paul Boon dacht, vond hij dat wellicht niet zo kwetsend. Immers: Is de randfiguur niet de belijder van de liefde voor al het marginale (wat teder en onbeschermd is, wat ongewoon, ongepast en overbodig lijkt) dat de anarchistische noodzaak van de poëzie als basis van het bestaan in stand houdt? Wauters had invloed ondergaan van Gaston Burssens (1896-1965) en Samuel Beckett (1908-1989) je zou slechtere leermeesters kunnen kiezen. Vooral in zijn proza (al vormen proza en poëzie bij hem geen afgescheiden genres) verschijnt hij als een sterke en onherleidbare persoonlijkheid. Dat was reeds het geval met Hipoteek (Antwerpen, Ontwikkeling, 1962) en werd ten volle bevestigd met Als de nachtegaal toeslaat (Antwerpen, Monas/De Galge, 1969). De flaptekst was van de hand van Paul de Wispelaere die Wauters situeerde in de lijn van Frederik Chasalle, Paul van Ostaijen, Gaston Burssens, Jan Hanlo en Gust Gils. De publicatie werd nauwelijks opgemerkt. Toen Wauters me een van zijn vroegere bundels schonk, schreef hij als lucide opdracht: “Voor Henri-Floris Jespers die toen de nachtigaal toesloeg de volle lading inkasseerde.” Ook de publicatie van de dichtbundel Vergeeld dossier bij De Bezige Bij (1980), met een flaptekst van L. P. Boon, kon geen doorbraak bewerkstelligen. Wauters realiseerde een bibliofiele uitgave met zeven etsen van Willem Mechnig (Haperingen, 1981), en zou verder nog wel illustraties bezorgen bij gedichten van o.a. Ben Cami, Herman de Coninck, Hugo Claus, Willie Verhegge. In het beeldend werk van Marcel Wauters wordt dezelfde absurde, bizarre, paradoxale wereld uitgedrukt als in zijn grotesken. We zagen elkaar voor de laatste keer bij de zoon van Gaston Burssens thuis. Hij zou bellen en ik zou bij hem op bezoek komen, in het huis met vloeiende ruimtes ontworpen door Albert Bontridder, ook al een levend vergeten dichter. Het telefonisch contact vlotte niet. Het kwam er niet meer van. Ondertussen zijn Jan Burssens en Gust Gils ook al overleden, twee andere deelnemers aan die gedenkwaardige reünie bij Ivo. De laatste regel van Hipoteek luidt: “Ik ben definitief weggegaan. Ik ben definitief gebleven.” ■
Line Lambert (Lier, 14 oktober 1907 – Zwijnaarde 23 mei 2005) In het kader van de Vlaamse poëziedagen hielden Rein Bloem en ik op zaterdag 5 september 1971 een lezing over het maniërisme. Jan de Roek was die nacht brutaal overleden, slachtoffer van een blind verkeersongeval. Het was daar, in Deurle, dat ik Line Lambert ontmoette, die in de tuin van het kasteeltje van burgemeester dr. A. de Pesseroey minzaam de genodigden begroette. Ze was klein van gestalte maar straalde niettemin iets junonisch uit. Een vrouw met karakter, dat zag je meteen. Op 76-jarige leeftijd publiceerde ze 1920 of de hapering der dagen (Antwerpen, Soethoudt, 1983), zestien retroverhalen die zowat een caleidoscopische autobiografie vormen, scherven van een gebroken spiegel. De zuiverheid van haar blik was overweldigend. Het mijmerende, broze geheugen
3
zit als het ware in de ban van een wonderlijk geborgen jeugd, een verloren paradijs dat toch weer niet vervlogen is. Hier was ook een scherp en raak observatievermogen aan het werk dat, zonder constructies achteraf, de prilheid van een eerste waarneming, van een eerste ervaring, gaaf wist te houden. De weemoed vermeit zich niet in zwarigheden, maar wordt omgebogen tot een verrukkelijke verdroming. Hier was dat vanzelfsprekende klimaat van voornaamheid werkzaam, dat je ook haast tastbaar voelt bij Maurice Gilliams. Elke vorm van nadrukkelijkheid wordt hier zorgvuldig vermeden, waardoor de verinnerlijkte realiteit een glanzende patina van tijdeloosheid verkrijgt. In de subtiele sfeer van dit boek zit bovendien meer veerkracht dan aanvankelijk vermoed wordt. Haar volgend boek, Deurlese Brieven (Antwerpen, Facet, 1991), bestaat uit dagboekfragmenten, brieven aan levende, gestorven of ingebeelde personen, en een helder stuk proza waarin de schrijfster een soepele, verhelderende maar genadeloze sociografie van het dorp con brio schetst. Met Eddy Vaernewijck schreef ze Het kerkhof van Deurle. Een hulde aan het eeuwige dorp (Culturele dienst gemeente SintMartens-Latem, 1997). Ter gelegenheid van haar negentigste verjaardag verscheen op 14 oktober 1997 Retro, zes verhalen aangevuld met enkele korte dagboekaantekeningen. Na een bundeltje aforismen en cursiefjes (Westerse wijsheden, Dilbeekse cahiers, 1998) volgde dan in 1999 De tijden van de Colibrants, een erudiet historisch fresco rond het Lierse mecenasgeslacht. Dank zij een creatieve ingreep verschijnt de schrijfster op het toneel als getuige van driehonderd jaar Vlaamse de geschiedenis, met de beroerde XVI eeuw (toen zowat dertig procent van de Lierse bevolking de stad verliet en om religieuze redenen naar het Noorden emigreerde) als hoogtepunt. Haar laatste publicatie was een essay over de zwarte “pasionaria” Blanka Gyselen (1992). Line Lambert zette zich hardnekkig in om de nagedachtenis levendig te houden van haar echtgenoot, Jef de Belder (1912-1981), de elegische dichter van de innerlijkheid, fijnzinnige vertaler en uitgever van de stijlvolle Colibrant-reeks. Ze was de drijvende kracht achter het herinneringsalbum Het Morgenrood, Het Avondrood (1983), met nagelaten gedichten en dagboek, waarin ze haar herinneringen publiceerde. Ze bezorgde ook de definitieve editie van de Verzamelde gedichten (Antwerpen, Nioba, 1987). Bij die gelegenheid schreef ik een essay voor de begeleidende plaquette, waarin ook een vraaggesprek van Gaston Durnez met de dichter opgenomen werd. Mijn persoonlijke contacten met Line Lambert waren eerder sporadisch geweest, maar in de tweede helft van de jaren tachtig begonnen we elkaar vaker te zien en er ontspon zich een jarenlange en drukke briefwisseling. Ze was alert, vief en temperamentvol, en dat bleek genoegzaam uit haar brieven. Line Lambert studeerde in 1928 af aan de normaalschool waar ze het diploma van onderwijzeres en dat van regentes in letterkunde en geschiedenis haalde. Na de Bevrijding werd[en] J[ef] L[ine] de Belder zwaar getroffen door de repressie. Na zeven maanden opsluiting werd Line Lambert vrijgelaten, maar ze werd niet eens gevonnist. Terwijl haar man nog in de gevangenis zat, bewees ze in de strijd voor haar getroffen gezin haar ontembare karaktersterkte. Nadien werd ze de ruggengraat van de voorname Colibrant-uitgaven. In 1981 stichtte ze te Gent de Literaire Tafel. Tot haar hoge leeftijd bleef ze lezingen houden, o.m. bij de kring Exlibris te Antwerpen. Het leek wel of de tijd geen vat op haar had. Ze bleef intellectueel nieuwsgierig, las gretig en volgde niet alleen de nieuwe publicaties op de voet (vooral dan over geschiedenis), maar ook de politieke actualiteit, waar ze soms in lezersbrieven aan de pers bevlogen op reageerde. In 1999 haalde ze zelfs het BBC-nieuws. Ze was Vlaams-nationaliste, vanzelfsprekend, gevoelsmatig én uit temperament. Ondanks haar onwrikbaar individualisme en haar wantrouwen tegenover groepsvorming, werd zij lid van de Volksunie en maakte dan de overstap naar de N-VA, die haar als oudste lid tijdens een meeting in Gent huldigde. Veel fiducie in politici had ze evenwel niet, net zoals haar bij wijlen kinderlijk geloof, dat dicht bij de volksdevotie aanleunde, haar geenszins belette antiklerikaal te zijn. Misschien was de zachte “ketterij” haar vaderland. De uitvaartmis had plaats op 30 mei in de Sint-Aldegondiskerk te Deurle. De urne werd later in het gemeenschappelijk graf bijgezet. ■
Bob Dylan “I keep a close watch on this heart of mine” In dit eerste deel van zijn Kronieken herken je algauw de typische spreektoon van Bob Dylan. Het overzicht dat hij geeft van zijn leven komt neer op een voorlopige balans; hierna zullen er nog twee delen van zijn autobiografie verschijnen. Dylan bewaakt niet alleen zijn hart, maar al evenzeer zijn levensgeschiedenis. Hij gaat daarbij zeer tactisch te werk, om niet te zeggen ten aanval. Vooral de stelling dat hij zogenaamd een Hogepriester van het Protest is geweest, althans tijdens een bepaalde
4
periode, wil hij bestrijden. Hij heeft blijkbaar niet voor niets zowel Von Kriege van Clausewitz aandachtig gelezen, de eerste filosoof van de oorlog, als Machiaveli’s Principe. Zijn mateloze bewondering voor het fenomeen Woody Guthrie – “de ware stem van de Amerikaanse geest” – verantwoordt hij als volgt: “Ik had het idee dat ik een extract van zelfbeheersing had ontdekt.” Daar is het hem om te doen… nog wel op een moment dat iedereen schijnbaar alles kon doen wat hij wou, in Dylans ogen de allesoverheersende mythe van die tijd. “U bent traag van begrip? Geen probleem, u kunt een intellectueel genie worden. Als je oud bent, kun je jong worden. Alles kon. Het was bijna een oorlog tegen het eigen ik.” Wie zich verwacht aan een verheerlijking van de jaren zestig, komt alleszins bedrogen uit. Dylan groeide op in Duluth, een staalhoofdstad ten noorden van Minnesota, of “het land van de ijzermijnen”. Zijn oma was van Turkse afkomst; ze was naar Amerika gekomen uit Odessa, een havenstad in Zuid-Rusland. De sfeer in Duluth was niet bepaald Republikeins, wel extreem op politiek gebied met een Boeren Arbeiders Partij, sociaal-democraten, socialisten én communisten. Hard werken was de leuze. Niet ieder huishouden had een teeveetoestel, maar dankzij de radio kreeg de jonge Dylan “de wereld in huis”. Die wordt dan ook zijn voornaamste bron van informatie. Bij zijn aankomst in Minneapolis, in 1959, verwisselt de achttienjarige “Robert” of “Elston” zijn elektrische gitaar voor een akoestische en begint hij de koffiehuizen af te schuimen voor mogelijke optredens onder een of ander pseudoniem. Pas nadat hij de gedichten van Dylan Thomas heeft ontdekt, kiest hij definitief voor Bob Dylan. Zijn programma bestaat dan nog uitsluitend uit verbeten folksongs “die het publiek trakteerden op hel en verdoemenis”. Hij denkt er nog niet aan om eigen songs te schrijven en is volledig in de ban van zijn grote voorbeeld Woody Guthrie. “Niets had me ervan kunnen overtuigen dat ik werkelijk een liedjesschrijver was, althans niet in de gewone songwriterbetekenis van dat woord.” Wat hem zo fascineert in de folkmuziek zijn de prachtige melodieën “vol alledaagse hoofdrolspelers”. Voor hem is folk “een mythische wereld waarin niet zozeer individuen rondliepen als wel archetypes, scherp, getekende archetypes van de mensheid, metafysisch van vorm, iedere ruige ziel vol natuurlijke kennis en innerlijke wijsheid”. Geen wonder dat hij zo op zoek is naar een “filosofische identiteit”. Als rond dat tijdstip, begin jaren zestig, de opstandige jeugd zich begint te roeren, doet hij niet van harte mee, “niet van ganser harte althans. Er was geen structuur. Dat hele rebel-without-a-causegedoe was me te weinig praktijkgericht – zelfs een verloren zaak was nog beter dan helemaal geen zaak.” De periode in Minneapolis is een tussenstadium. Hij doet er de nodige podiumervaring op, o.a. met solo of duo-optreden. Het is echter nog te vroeg om een eigen band samen te stellen; daarvoor mist hij de nodige bekendheid. New York wordt de volgende etappe. Hij begint in Greenwich Village en komt er in de “mandjeshuizenscène” terecht. Het wemelt er van de folkclubs, bars en koffiehuizen. Dankzij vrienden bij wie hij permanent kan logeren, krijgt hij de kans om allerhande culturele activiteiten bij te wonen: toneelopvoeringen van LeRoi Jones en Living Theater, bezoek aan de belangrijkste musea, en natuurlijk ook het verkennen van de jazzscène. Alleen al de bibliotheek van zijn vriend Ray Gooch is een universum op zichzelf. Zo ontdekt hij o.a. het werk van Byron en Coleridge. Kerouacs On the
5
Road is dan al geen bijbel meer voor hem. “Na een paar maanden in New York had ik genoeg van de ‘honger naar kicks’ van de hippe vogels die Kerouac zo goed beschrijft…” Er gaapt tevens een enorme kloof tussen de straatideologieën van On the Road of van Ginsbergs Howl “die een nieuw menselijk bestaan aankondigden”, en de liedjes op de radio. Die zijn nog steeds “een en al koek en ei met zoete broodjes en niet de echte Jekyll en Hyde-thema’s van die dagen”. Zelf brengt hij weinig interesse op voor de krankzinnig gecompliceerde moderne wereld; hij beseft echter maar al te goed dat de jaren vijftig nog eens met donderend geraas ter aarde zullen storten. Zijn conclusie: “Met folkliedjes die zich als religie in mijn hoofd hadden vastgezet, maakte dat niet uit. Folkliedjes overstegen de cultuur van het moment.” Een doorbraak komt er van zodra hij in de Village Gaslight, de voornaamste club, mag optreden. Wanneer John Hammond – van Columbia Records – hem daarop een contract aanbiedt, is hij nog niet eens meerderjarig. Hammond situeert hem meteen “in een lange traditie van blues, jazz en folk”, en dàt stelt hem gerust. Hij wil absoluut niet beschouwd worden als een “nieuwerwets wonderkind”. Een van zijn eerste songs, Let Me Die in My Footsteps, is naar zijn gevoel geen “radicale” compositie. Het is gebaseerd op de “atoomschuilkeldergekte” in de Koude Oorlog, een gekte die hij aan de kaak wil stellen. Meer niet, maar het wordt wel min of meer als een protestsong geïnterpreteerd. In zijn geboortestreek bestond er nu eenmaal geen enkele paranoia wat communisten aanging. “Niemand was er bang voor, het leek veel gescheer en weinig wol. Rooien stonden symbool voor buitenaardse bewoners. De eigenaren van de mijnen moesten meer gevreesd waren, waren meer de vijand in elk geval.” Zo reageert hij in feite ook. Hij registreert de gekte, een reactie die overeenkomt met zijn definitie van een folkwardig personage: “Dapperheid op een abstracte manier”. Zijn sardonische humor vertoont dan weer overeenkomsten met de manier waarop de door hem fel bewonderde zanger Red Grooms “de lach gebruikte als duivels wapen”. Dylan wil met zijn kronieken niet alleen misverstanden oplossen. Hij geeft ook meer dan eens ruiterlijk toe aan wie hij nog het meest van al schatplichtig is. De muziekproductie die hij te zien krijgt, met voornamelijk songs uit de Driestuiversopera, brengt hem volledig van streek. Vooral dan Pirate Jenny, een liedje dat hij probeert te demonteren “om te zien wat het geheim was”. Al even beslissend is de confrontatie met het toneelstuk Het Balkon van Jean Genet: “De liedjes die ik ging schrijven, moesten ook zo worden. Ze zouden zich niet conformeren aan moderne ideeën”. Loskomen van een vast stramien, een nieuwe beeldentaal en mentaliteit veroveren, dat is zowat zijn voornaamste streefdoel. Hij heeft vooral “een nieuw sjabloon nodig, een filosofische identiteit die niet zou opbranden”. Dylans ontmoeting met Archibald MacLeish, “poet laureate en een van de dichters des vaderlands” laat ook sporen na. Voor MacLeish is hij niet alleen een serieuze dichter; Dylans werk houdt volgens hem een maatstaf in voor de volgende generatie. En de opmerking “dat hij blijkbaar iets metafysisch had geërfd uit vervlogen tijden”, is meer dan een compliment. Het klinkt als een correctie of rechtzetting, zeker nu hij voor zijn talrijke fans de woordvoerder van hun protest is geworden… tegen wil en dank. Het voorstel van MacLeish om een aantal songs te schrijven bij zijn toneelstuk Scratch durft Dylan niet meteen afwijzen. Naar zijn gevoel is er gewoon niets aan toe te voegen aan de apocalyptische boodschap. Daar komt nog bij dat Dylan geen moment rust meer kan vinden, nu hij
6
dagelijks geconfronteerd wordt met al de herrie die zijn bekendheid uitlokt. Hele bendes uitvreters komen naar hem op bedevaart, drop-outs en drugsverslaafden die de weg naar zijn huis in Woodstock hebben gevonden. Hij slaat meermaals met zijn gezin op de vlucht, maar in New York stijgt de spanning ten top. “Demonstranten kwamen achter ons adres en paradeerden zingend en schreeuwend op en neer voor ons huis, eisten dat ik naar buiten kwam en hen ergens naartoe leidde, dat ik me niet langer onttrok aan de plichten die ik had als geweten van een generatie.” Ook Joan Baez, die een van zijn songs had opgenomen, daagde hem uit om erbij te zijn: “Wordt gezocht: leidsman voor kruistocht”, is zijn commentaar daarop. Wat volgt is het relaas van een creatieve inzinking. Critici noemen dit zijn “middenperiode”. Het vuur is gedoofd, ook al slaagt hij erin om zich in stand te houden. New Morning – een plaat met twaalf nummers, waarbij een van de liedjes die hij voor Scratch schreef – beschouwt hij niettemin als een comebackalbum, “al weerklonken nergens de kluisters en grendels die het land geketend hielden – niks dat de status-quo bedreigde”. In het daaropvolgende hoofdstuk “Oh Mercy” gaat hij nog dieper in op de crisis die zijn energie blokkeert. “Mijn eigen liedjes waren vreemden voor mij geworden, ik miste de vaardigheid om hun zenuwen bloot te leggen, kon niet onder hun huid komen.” Het besef dat hij “perfecte teksten had geschreven als aanvulling op de muziekstijl die [hij] speelde”, helpt hem geen stap verder. Ook tijdens repetities met de band The Grateful Dead in San Rafael wordt hij dit gewaar. Hij vlucht dan maar de stad in en komt in een cafeetje terecht “dat eruitzag als de laatste halte van de grein naar Nergenshuizen”. De jazzballades der muzikanten komen hem bekend voor en nog veel meer de zangstijl van een oude jazzzanger… Zo zong hij vroeger ook! Hij luistert gewoon naar zijn vroeger ik. Het hek is van de dam wanneer hij plots tot het inzicht komt “dat [hij] al die nummers kon uitvoeren zonder dat ze beperkt hoefden te worden tot de wereld der woorden”. Juist de splitsing tussen het woord en de muziek opent ongekende mogelijkheden: een nieuwe vocale techniek hoort daarbij, of “fraseren net tegen het geraamte in van wat ik speelde”. Daarmee wil hij dan wel een publiek bereiken “dat niet wist wat gisteren was”. Tactisch ingesteld als hij is, rekent hij uit dat dit hem een drietal jaren zal kosten. Maar wat een bevrijding: “er zat een vermist persoon in me en die moest ik terugvinden…”. Hij schrijft dan ook in een maand rond de twintig liedjes met in zijn achterhoofd een nieuwe manier van fraseren als “de drijvende kracht achter het liedje, niet noodzakelijkerwijs de tekstuele inhoud”. Het eerste liedje ontstaat echter meteen nadat hij een opvoering van Eugene O’Neills toneelstuk Long Day’s Journey into Night heeft bijgewoond. De andere volgen vanzelf – hij kan met een gerust gemoed de studio-opnamen met producer en muzikant Daniel Lanois aanvatten. En die vinden plaats in New Orleans, een stad die hij meesterlijk beschrijft. Eindelijk is hij uit het labyrint. Wat hij alsnog van andere muzikanten verwacht, komt eigenlijk neer op wat hijzelf al die tijd heeft willen waarmaken: “Uiteindelijk zou er wel weer iemand komen die het ook had, iemand die de dingen vanbinnen zou bekijken, de waarheid ervan zien, en dan niet metaforisch, maar echt zien – als binnen in metaal kijken en het laten smelten, het zien voor wat het is en het onthullen voor wat het is met harde woorden en wrede inzichten.” Lees Dylans kronieken: een must! Lucienne STASSAERT ▲Bob DYLAN, Kronieken. Deel I, Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2004, 311 p., geb., 19,90 €. Vertaling: Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes. ■
7
Peter Holvoet-Hanssen “…een bitterzoet lied in harmonie met miserie” De nieuwe bundel Spina van Peter Holvoet-Hanssen, de “Ridder der Vagebonden”, is een schot in de roos. Hij stelt de negen gedichten als “negen doornen” voor van een en dezelfde roos… een metafoor als een doorn in het oog. Dubbelzinnigheid is dan ook een van de meest kenmerkende facetten van zijn poëzie. Zelfs in zijn sardonische humor schuilt een tedere wispelturigheid. Wat opvalt is de schijnbaar vanzelfsprekende maar o zo vernuftige structuur. Van “Nachtbidder” tot en met het laatste gedicht “Nachtridder” vertakt het “dodelijke sprookje” zich, slechts gehoorzamend aan de innerlijke stem van een lichtvoetige strateeg. Spina is natuurlijk geen sprookje. Wat zich op dat melaatseneiland voordoet, brengt een allesbehalve poëtische gang van zaken op deze wereldbol aan het licht. En dàt is juist zo knap: een soort divertimento in mineur schrijven, à la Van Ostaijen, dat klinkt als een bitterzoet lied. Er is geen onderscheid tussen bikkelharde motieven en statements met een poëtische ondertoon. De manier waarop het geheel met een schele knipoog wordt uitgezongen, doet denken aan een eigengereid en averechts dadaïsme. Averechts, want zo bouwt Peter Holvoet-Hanssen toch maar verder aan een oeuvre dat niet zozeer wil provoceren als met de nodige binnenpret de binnenkant van een carnavaleske wereld tonen. Het begint met de crash van een schotelantenne. Tristan, nochtans een geconsacreerde held in de liefdesgeschiedenis, is tot marconist gepromoveerd. Na “Gipsy Moon” en “Spooknacht der Poëten” is het doek gevallen. Het voorspel van de nachtbidder is uit: “als een melodie van geluk en ongeluk dat een moment / ons klieft – dat aan scherven weer gaat zwerven.” De maan en de zigeunerjongen werden even geëvoceerd; die zullen later weer opdoemen wanneer de cirkelgang van Spina dit vereist. Er wordt niets aan het toeval overgelaten: de dichter weet waar en waarom hij rondspookt. In “De mallemolen” dient de flagrante zelfbekentenis ook nog een ander doel: muziek maken op le pont d’Avignon: “Ik maal de tol en/ On y danse, on y danse.” Er staat niet wat er staat, tenzij je wat verzwegen wordt toch kunt opvangen... Iets waarin Van Ostaijen uitblonk: de goede lezer een herkenningsteken gunnen. Dat daarop een cyclus volgt “Als God in Frankrijk sneeuw bestelt” is nog een teken aan de wand. Het “Kolonisatielied” begint al meteen met een misleidend intro, zo misleidend als een glimlachende Joconde met een bos sleutels op haar neus: “Vallei der Drôme, schoon van taal…” Het te scanderen ritme en het rijm worden nu ingeschakeld om aan een groene woede lucht te geven. Ik kan mij best een componist voorstellen die hiervan een Driestuiverssong zou maken, in de trant van Kurt Weill en met “God, wij kopen alles op” als refrein. “Moloch” gaat hier verder op in, maar in “Golem” voert de aanhef: “O Drôme onder d’ijle sterrenpracht” ons niet meer naar een groteske van verdacht/bedacht allooi. Wel integendeel: “de dichter stapt als s eeuw/ die wordt verwacht…” Lees: als een reine dwaas of Parsifal. Want wat kondigen de eerste verzen van “Het reisbureau” aan? “Lang genoeg in eeuwigheid. De speerstoot in uw zij.”
8
Nog meer verwijzingen naar Christus volgen, waarop de aanbieding van het reisbureau: “Lekker bakken op Spinalonga, melaatseneiland,” het startsein geeft. Wat dacht je wel: “Ons bootje vaart naar een nieuwe aftakeling.” Lopen nu, naar de wasserij van Spinalonga. “Door de poort” kom je vanzelf bij de timmerman. Op de achtergrond neemt de beklemming toe en dit ondanks prozaïsche statements van ironische makelij zoals: “Lees je de Satire, onze krant – bij het kolenvuur in het café? Een spelletje kaart, triktrak? Geef mij maar de desolaatheid van uitzicht op zee.” De timmerman in kwestie is geen heilige maar een melaatse Jozef. Een alter ego van de dichter. Met die vakman wil hij zich even vereenzelvigen: “Het knekelhuis is mijn thuis. Niet de ontsmettingskamer. Noch apotheek noch ziekenhuis. Ben een vakman. Enkel de dood biedt verstrooiing. Bioscoop en theater: doekjes voor het bloeden.” In “Maria della Spina” – een elegische aanroeping – eindigt de bede om hulp in een onverbloemde toenaderingspoging: “Wat verblindt mij als een duif die door het glasraam vliegt, op mijn hoofd gaat zitten? Wie leest schaamteloos in mijn ziel? Bepotel mij niet, afblijven! Ik ken je niet. Wie ben je, lezer? Ja, jij – wie ben jij?” Het laatste woord over Spina komt in het voorlaatste gedicht neer op Holvoets gebruiksaanwijzing der lyriek: “Dwaal rond op het kerkhof van Spinalonga. Granaatscherven van letters, ze komen tot leven. Ik leef in het woord. Vorm de zinnen die je bekoren. Het wachtwoord dat de wachter bij de poort vermoordt. Visualiseer de wind, zo ontsnap je – scheer je boven dat scheepje.” Een voor een doemen de gezellen op van de “Ridder der Vagebonden”: Don Quichot, Jan de Lichte, Vadertje Spook… En nog duidelijker, illusielozer ook, constateert de dichter-timmerman: “… Op een nacht zag de timmerman hoe Gods Plan in het water viel. Op grote rollen dreef Zijn Gebruiksaanwijzing en loste op.” Het sluitstuk “Nachtridder” eindigt in stilte. De antenne is opgevist, de marconist slaapt. In vrede? Peter Holvoet-Hanssen kan op zijn beide oren slapen: deze nieuwe bundel belooft nog veel meer. Lucienne STASSAERT ▲Peter HOLVOET-HANSSEN, Spina, Gent, Druksel, 2005, X X blz., 15 €. ■
“Le Bateau Ivre”: het literaire debat tussen Du Perron en Van Ostaijen. Naar een nieuwe lezing van Alpejagerslied. (slot) Eddy du Perron was het feitelijk met zijn vriend zo oneens als maar kan. In zijn ogen was Cocteau misschien toch maar een jaarmarktimpresario, een bareigenaar, een acrobaat, kortom, een acteur. In Cahiers van een lezer zou hij hem in 1928 uitschelden voor “afficheur, cabotin, peu scrupuleux et même plutôt sagouin. Pour tout dire: un maître auquel il convient de ne plus toucher.”
1
E. DU PERRON, Verzameld werk, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1955, II, p. 119.
1
9
“Er was een tijd waarin ik meende dat Marsman een soort sous-Cocteau was. Het is belachelijk, want het éne bundeltje van Marsman vertegenwoordigt een grotere waarde aan werkelijke poëzie dan de volledige verzen van deze krullentrekker. […] Overal waar Marsman een zekere mode van zich afschudt, waar hij, soms bij flitsen door het strakgespannen weefsel van zijn verzen, ons treft, is hij aangrijpend. Overal waar Cocteau het koorddansen voor het dansen verlaat, blijft hij op zijn best een danseur.”
2
In de ogen van Ostaijen is het net andersom: “Het geringste spel van Cocteau met een gemeenplaats” 3
behelst méér poëzie dan Penthesileia van Marsman. Voor Gaston Burssens is de zaak ook al bekeken. Hij noteert nuchter: “Du Perron is geen literaire gids”, de surrealisten en Cocteau werken hem kennelijk “integraal op de zenuwen”.
4
Du Perron zou in 1935 recidiveren: “Als men Portraits-Souvenir van Cocteau leest, proeft men […] preciezer wat een leven is dat tussen décors werd afgeparadeerd. Er is in dit boek geen enkele verhouding of ontmoeting, poëzie of belichting, die niet 100 procent teater is; hier is de geboren akteur die bovendien letterkundig ‘sterk begaafd’ mag worden genoemd. Dat wil zeggen, als alles gezegd zal zijn: iets dat nooit heeft bestaan”.
5
& Op 6 oktober 1927 schrijft Du Perron aan Van Ostaijen dat Greshoff Melopee, opgedragen aan Gaston Burssens, “een prachtig gedicht” vindt en voegt er meteen aan toe: “Ikzelf zit me nog altijd in stilte te verheugen dat je er nog een stuk of wat zo zult schrijven en dat ik er dan eentje van cadeau krijg…”
6
Van Ostaijen voldoet spoedig aan zijn wens door hem Alpejagerslied op te dragen en toe te zenden. Na het een paar maal overgelezen te hebben, vond Du Perron het gedicht “blijvend aardig”. Een heer die de straat afdaalt een heer die de straat opklimt twee heren die dalen en klimmen dat is de ene heer daalt en de andere heer klimt vlak voor de winkel van Hinderickx en Winderickx vlak voor de winkel van Hinderickx en Winderickx van de beroemde hoedemakers treffen zij elkaar de ene heer neemt zijn hoge hoed in de rechterhand de andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhand dan gaan de ene en de andere heer de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende de rechtse die daalt de linkse die klimt dan gaan beide heren elk met zijn hoge hoed zijn eigen hoge hoed zijn bloedeigen hoge hoed elkaar voorbij vlak voor de deur van de winkel van Hinderickx en Winderickx van de beroemde hoedemakers 2
Ib., p. 120. P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, o.c., p. 395. 4 G. BURSSENS, o.c., pp. 448-452. 5 In: Forum, IV (1935), nr. 12, p. 1213. 6 Ongedateerde brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen [6 oktober 1927]. BORGERS: 860. 3
10
dan zetten beide heren de rechtse en de linkse de klimmende en de dalende eenmaal elkaar voorbij hun hoge hoeden weer op het hoofd men versta mij wel elk zet zijn eigen hoed op het eigen hoofd dat is hun recht dat is het recht van deze beide heren. Het gedicht kan gelezen worden als een satire op de burgerlijke conventies en deftigheid. Paul Hadermann benadert het ook als “het lied van de eenzaamheid, wanhopig in de grond, - hoe ironisch het ook moge klinken”. De mensen staan tegenover elkaar “als eenzame Alpenjagers die alleen nog een conventie bindt (de hoge hoed).”
7
Vormelijk illustreert Alpejagerslied haast programmatisch Van Ostaijens poëtica: herhaling, omkering en uitbreiding van de premissezin, uiterste soberheid en, aldus Gerrit Borgers, “de vertragende werking van de talrijke herhalingen en preciseringen” die aan de “geïsoleerde, doodgewone gebeurtenis iets uitzonderlijks” geeft, “waardoor deze scène behalve vertrouwd tegelijkertijd ook grotesk en wonderlijk aandoet”. Het is mijns inziens niet toevallig dat Marcel Lecomte, de dichter van de heerschappij der traagheid, “poète qui n’a de compte à rendre à personne/ sinon de provoquer le quotidien/ dans une disposition 8
jamais vue” uitgerekend Alpejagerslied vertaalde. Anderzijds wijst Borgers erop dat het gedicht impliciet “een ironiserende kritiek […] op de kapitalistische bourgeoisie [bevat], waardoor het ‘Alpejagerslied’ onder meer ook het laatste voorbeeld is van [Van Ostaijens] maatschappelijk geëngageerde gedichten”.
9
De hoge hoed is inderdaad het symbool van de burgerdeugd en degelijkheid. Reeds in het gedicht Malheur – een ‘Alpentragedie’ – verschijnt de cilinder of cilinderhoed, germanisme voor hoge hoed, als “waardevol kledingstuk” van privaatdocent K. Op 2 meter van de bergtop verwijderd valt zijn hoge hoed in de afgrond een waardevol kledingstuk voor een privaatdocent onmisbaar wat de heer K. begrijpt hij probeert te vatten zijn vallende cilinder zijn cilinder achterna De in gedichten van Van Ostaijen vaak voorkomende neerwaartse en opwaartse beweging is onlosmakelijk verbonden met de vlucht, die een verticale connotatie vertoont en naar de transcendentie verwijst, het te boven gaan van de ervaring: de grenzen van de ondervinding worden overschreden. Het opstijgen en de vlucht zijn daarbij de uitdrukking van het psychisch verlangen en streven naar het essentiële. Het morele karakter van de opstijging staat voor hemelse zuiverheid, net zoals de morele smet het kenmerk van de val is. Het opstijgen is ook aanloop, vaart en sprong en heeft een connotatie van zuivering en loutering. Het is essentieel engelachtig en drijft op vleugelslag – net zoals bij Cocteau en Périer.
7
Paul HADERMANN, De kringen naar binnen. De dichterlijke wereld van Paul van Ostaijen, Antwerpen, Ontwikkeling, 1965, p. 111. 8 Paul NEUHUYS, L’agenda d’Agénor, Anvers, Ça ira, 1984. 9 BORGERS: 1066.
11
In Gnomedans (1919) luidt het: “Klimmen stijgen nijgen klimmen stijgen” 1920)
10
en in Derde groteske (ca
11
Een twee een twee krachten van opgaan krachten van neergaan de nutteloze kamp ons leven verbrandt & Ondertussen waren Du Perron en Van Ostaijen (sinds begin september 1927 in het sanatorium van Miavoye-Anthée opgenomen) druk doende met hun tijdschrift Avontuur. Een kleine storm provoceren in letterlievend Nederland, dat was de bedoeling van de graag provocerende Du Perron met de enquête die hij voorstelde te publiceren in het tweede nummer. Hij had de vragen opgesteld, zelf reeds beantwoord en aan Van Ostaijen opgestuurd.
12
Daaruit bleek dat hij Richard Minne als de
“interessantste dichter” verkoos en Roel Houwink als de “relatief beste criticus”. Vijf dagen later stuurde Van Ostaijen een lange brief aan zijn kompaan, waarin de enquête slechts terloops ter sprake komt. “Je vragen en antwoordden stuurde ik aan Burssens door. Ik vind de idee van de enquête niet kwaad, biezonder nu de mensen ook gelegenheid krijgen naast hun bewondering, hun gal uit te spuwen. Het is menselik dat deze mogelikheid de antwoorden doet toestromen. […] Wat mij betreft – spijts ik me zeer voor de antwoorden interesseer – ik zal zelf niet antwoorden. Het zou me een vrij grote inspanning kosten een rechtzinnig niet een diplomaties antwoord te geven en deze inspanning gebruik ik beter voor andere dingen. (Het grootste malheur, ik zal het je maar onmiddellik bekennen, is dat ik zelf, als redakteur van het tijdschrift, nauwelijks verkiesbaar ben.) Ik stem dus gaarne voor de enquête, maar ik blijf er gans buiten.”
13
’s Anderendaags reageert Du Perron: “Mijn vragelijst en antwoorden krijg ik dus van Burssens terug. Maar jou vind ik in dit geval een vage grappemaker. […] Want ‘eilieve’: waarom ben jij niet verkiesbaar als redakteur? En voilà des idées! zou het mondaine Franse meisje zeggen. Wij wensen – althans ik wens – in onze antwoorden de grootst mogelike eerlikheid […] Neen, mijn beste, doe alsjeblieft mee aan die grap, ik bid je, en laat het zonder inspanning geschieden. Wat je daar allemaal gevraagd wordt, weet je sedert lang, en het tegendeel maak je zelfs de kat niet wijs. […] Wees nu eens niet koppig, zoals de moeder tot het kind zegt dat voor deze keer géén sjelei op z’n boterham b’liefst, - en doe in je volgende epistel je antwoorden zonder inspanning (ja, vooral zonder inspanning) en gewetensbezwaren.” 10
P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk, poëzie II, o.c., p. 157. Ib., p. 173. 12 Brieven van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 14 en 16 december 1927. BORGERS: 935-937. 13 Brief van P. van Ostaijen aan E. du Perron, 21 december 1927. BORGERS: 942-944. 11
12
De luchtige toon van Du Perrons brief staat in schril contrast met de ware ravage psychische die hij ongetwijfeld had aangericht bij zijn lichtgeraakte en erg principiële correspondent. Van Ostaijen maakte de ware oorzaak van zijn gebrek aan belangstelling voor de enquête pas na rijp beraad bekend op 28 december 1927, elf dagen nadat hij kennis had genomen van Du Perrons oordeel, vijf dagen nadat deze op beantwoording had aangedrongen. “Ik heb mijn goede renen niet te antwoorden, omdat… als je het toch wel weten, voor mij het belang van de enquête met jouw antwoord voor mij voorbij is. […] Laat mij recht op de man afgaan: ik lees je antwoordreeks en sta verbaasd bij die twee antwoorden, dat de interessantste dichter Richard Minne, de relatief beste kritikus Houwink is. […] Psychologies krijgen we nu het volgende: Verkeerd of niet, P.v.O. heeft in E. du Perron een supporter gezien die door dik en dun de kleuren van de Ostaijen-club hoog ging houden. Bij de eerste schermutseling bemerkt hij dat de toejuichingen van zijn gewaande supporter naar de andere zijde gaan. Van dit ogenblik af interesseert de wedstrijd v.O. minder, omdat de mensen tegenover wie hij meende verplicht te zijn toch op de andere kaart spelen.” De passage uit de vorige brief aan Du Perron (“Het grootste malheur […] is dat ik zelf […] nauwelijks verkiesbaar ben”) was een bewuste valstrik. “Inderdaad, misschien had je om deze reden aldus gekozen. Maar je antwoord kwam klaar en duidelik, als een veroordeling: ik was als redakteur wel verkiesbaar. – Je antwoorden moest ik dus als zeer reële beschouwen. Wat ik dan ook onverwijld heb gedaan. Maar begrijp je dat ik een beetje beteuterd ben? […] Ik heb hier met komplete openhartigheid gepoogd dat op te sporen wat mij feitelik hinderde of gehinderd heeft. Aan jou, nu op te passen en niet te lichtvaardig te roepen: ‘Ik wist niet dat v.O. zo’n jaloers en trots bakvisje was.’ – Daarmee is de zaak niet opgelost. […] Men kan bezwaarlik zegen dat ik achter sukses jaag. Maar er zijn zekere voorstellingen, zie je: zo zou het mij groteliks verwonderen indien Burssens niet mij boven de anderen verkoos. Begrijp je nu dat het me nog maar vaag interesseert iets op de enquête te antwoorden? Voor zover de zaak ‘Avontuur’ betreft, ben ik objektief genoeg te antwoorden: mij goed. Maar om nu zelf nog naar antwoorden te gaan zoeken, aan alle menselike objektiviteit is een einde gestelde, beste Du Perron. D.w.z. ik zeg: Het kan mij niet schelen wie of de man is en wie niet. Ik heb vandaag een stem verloren, daarop ik rekende en dat is voorlopig voor mij genoeg. Hiermee is het pleit besloten. Nu ik weer de dingen op afstand begin te beschouwen, zie ik ook in dat de speelse Richard Minne je voorkeur haalt. En eenmaal gedesabuseerd, kan ik weer best, over alles en nog wat praten, zonder moeite. En, geloof me, ik sta alweer overeind en zeg: ‘vooruit dan maar, zonder supporters.’”
14
Du Perron antwoordt met een lange brief. “Je supporter ben ik – het hangt ervan af tegenover wie. Tegenover de idioten die beweren dat je raadseltjes opgeeft, poëtiese ruïnes maakt, enz. […] ja, door dik en 14
Brief van P. van Ostaijen aan E. du Perron, 28 december 1927. BORGERS: 953-955.
13
dun. Ik leg ze eenvoudig uit dat je je nooit met hun verlangen opgehouden hebt, en dat wat je geeft iets anders is dan dat waar ze over spreken. Goed: hier staan we dus op het terrein van principen. Nu wat betreft mijn persoonlike bewondering tegenover je poëzie, die is niet onverdeeld. D.w.z. ik bewonder de veelzijdigheid en het sportmanschap waarmee je telkens weer een nieuw probleem aanvalt en oplost: maar buiten deze probleemkwestie om zijn er betrekkelik weinig verzen van je die mij direkt treffen. D.w.z. ik geef mij, als ik een vers van je goed vind, meestal teveel rekenschap ervan
waarom
ik
het goed
vind –
ik
bedoel: om
welke voorbijgaande,
‘kultuurhistoriese’ redenen. […] Sommige gedichten treffen mij door hun knapheid, of vaardigheid of wat je het noemen wilt, heen: de Boere-Charleston; Nachtelike Optocht vind ik bizonder sterk en het Alpejagerslied bizonder geestig. Maar daartegenover staan hopen gedichten die ik volkomen tegenover ieder ander zou weten te verdedigen, maar die – ik moet dit voor mijzelf toch erkennen? – mij in laatste instantie niets doèn. En wat ik bij Minne zo apprecieer is juist dat de formule of het principe van zijn poëzie me ternauwernood aangaat, maar dat-i me treft, 3 op 5 keer.” Het kan niet duidelijker: de meeste gedichten van Ostaijen laten Du Perron ijskoud, en wanneer hij getroffen wordt, dan is dat in de meeste gevallen om louter voorbijgaande cultuurhistorische redenen van technische aard. De genadeslag moet echter nog kopen. “Je hebt dikwels gezegd dat ik geen poëet ben: en ik heb het altijd gaarne aangenomen. Ik ben niet ongevoelig voor het rytme en de vorm van de poëzie en geloof dat daarbuiten geen gedicht kan bestaan; maar dit eenmaal toegegeven […] dan krijg je van mij gaarne heel Toulet bijv. cadeau voor het éne Le Voyage van Baudelaire, en heel Cocteau voor Le Bateau Ivre van Rimbaud dat naar de vorm in betrekkelik geregelde kwatrijnen geschreven is; en de hele surrealistiese school voor The Ballad of Reading Gaol van Wilde.” Du Perron voegt er nog ironisch en provocerend aan toe: “Ook als ik Apollinaire verrukkelik vind zal het dus wel zijn om andere dan zuiverpoëtiese redenen, en hetzelfde geldt natuurlik weer voor de Mélopée, Nachtelike Optocht, enz.
15
Herreman rapporteerde in 1927 dat Van Ostaijen hem bekend had dat hij Paul-Jean Toulet “ontdekt en doorproefd had, die wel als een antipode mag gelden van de Duitsche dichters onder wier invloed 16
hij zou verdoold zijn geraakt.” “vriendschap voor Toulet”.
17
Rond datzelfde tijdstip zinspeelt Du Perron op Van Ostaijens
Nu repliceert Van Ostaijen droogjes:
“Kiezen tussen Toulet en Baudelaire is niet moeilik. Maar tussen Baudelaire en Gezelle. Ziedaar ons verschil.”
18
Tussen haakjes: Du Perron zou later erkennen dat hij invloed had ondergaan van “een beetje Poulet”, “een beetje Apollinaire”, “een heel klein beetje Tristan Derème” en “Van Ostaijen: nihil.” 15
Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 29 december 1927. BORGERS: 961. Raymond HERREMAN in: Den Gulden Winckel, XXVI, nr. 9, 20 september 1927. 17 Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 3 oktober 1927. BORGERS: 856. 18 Brief van P. van Ostaijen aan E. du Perron, 30 december 1927. BORGERS: 967. 16
19
14
Net als Du Perron waardeerde Van Ostaijen Rimbaud, maar dan wel de “mystieke” Rimbaud.
20
Wanneer Du Perron uitvaart tegen “de Rimbaud waar Claudel een mystikus van gemaakt heeft, à ‘instar van zusje Isabelle en schoonbroer Paterne Berrichon” en een “dergelike reklame-voor21
gekwelde-zielen” walgelijk vindt , antwoord hij: “Heb jij wel helemaal gelijk en is Rimbaud, langs geen enkele zijde, een mystikus? – Jij polemiseert tegen de katholieke opzettelikheid en dat is goed. Maar hoed je de ware mystiek aan te vallen.”
22
Van Ostaijen waardeert de schrijver van Lettre du Voyant, de man die poneerde “je est un autre”, niet de dichter van “naar de vorm betrekkelik geregelde kwatrijnen” als Maar ‘k heb te zeer geweend! Droef zijn de dageraden. Bitter is elke maan; elke zon zwelt van wee: wrange liefde heeft mijn stramme roes beladen. O dat mijn kiel stukspatte! O dat ik zinke in zee! Wil ik een water van Europa, ’t is de koude en zwarte baai waar, bij zalvend avondtij, een neergehurkt kind droef te water laten zoude een bootje brozer dan een vlinder in de mei. Dat Du Perron heel Cocteau cadeau geeft voor uitgerekend Le Bateau Ivre, moet wel erg zwaar aangekomen zijn. Cocteau, ja, Cocteau, zijn enig model, daar had Van Ostaijen technisch veel van geleerd. Cacatoès Boissons LE POLE SUD On y va, c’était fatal. Pose ta main sur mon épaule, 23 Souvenir du pays natal. Van Ostaijen had Oscar Wilde reeds op jeugdige leeftijd gelezen.
24
Hij was blijkbaar niet erg onder de
indruk gekomen. Nu geeft Du Perron de hele surrealistische school (incluis dus de groep rond Marie die Van Ostaijen als een weggenoot beschouwde), en dan nog wel uitgerekend voor de Ballade van Reading Gaol, de bundel waarin Wilde zich ontpopt als drager van humanitaire gedachten. & Tussen Van Ostaijen en Du Perron is er ongetwijfeld aanvankelijk iets van intellectuele fascinatie geweest. In de tweede helft van 1927 bleek echter gaandeweg dat hun medeplichtigheid poëtisch op een misverstand berustte. Van dat ogenblik af zal de briefwisseling rond het tijdschrift Avontuur eerder zakelijk maar niet minder cordiaal afgehandeld worden. Du Perron voorzag zijn vriend van lectuur, o.m. La Révolte des Anges (Paris, Calman-Lévy, 1914) van Anatole France, een boek dat hem
19
Brief van E. du Perron aan J.Greshoff, 4 november 1932. Brieven, III, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1978, p. 445. 20 P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, o.c., p. 383. 21 Brief van E. du Perron aan P. van Ostaijen, 22 december 1927. BORGERS: 947. 22 Brief van P. van Ostaijen aan E. du Perron, 30 december 1927. BORGERS: 965. 23 Jean COCTEAU, Poésie 1916-1923, Paris, Gallimard, 1927. 24 Brief van P. van Ostaijen aan Peter Baeyens, 8 september 1920. BORGERS: 374.
15
aangesproken had, wellicht omdat het raakpunten vertoont met Le Passage des Anges (Paris, Gallimard, 1926) van Odilon-Jean Périer, dat Du Perron als een detectiveroman gelezen had. Na de dood van Périer (22 februari 1928) en Van Ostaijen (18 maart 1928) schreef Du Perron in maart 1928 op vierentwintig uur tijd het lange gedicht Gebed bij de harde dood: Ik had een vriend, o Heer, wiens hart was uitgezwollen tot bijna driemaal de omvang van een mensenhart, men heeft hem, toen hij sterven ging, bevochten, hij wou zijn hoofd in twee slaan om de barst, het trage barsten van dat hart niet meer te volgen. Ik had een andre vriend die met verrotte longen trotseren moest het vlijmen van de scherpste koû, in een verlaten tuin, waar ongestoord het domme systeem zijn vreugde wurgde en niet verjagen zou 25 de dood die eens zijn moeder meegaf aan haar jongen. & Buiten Paul Hadermann en Gerrit Borgers die een maatschappijkritische lezing van Alpejagerslied geven (waarbij Hadermann er evenwel ook een paradigma van de eenzaamheid in onderkent), zijn er mij geen andere interpretaties bekend. Het valt me op dat Geert Buelens in zijn magistrale Van 26
Ostaijen tot heden n zich niet waagt aan een duiding van dit toch wel raadselachtig gedicht. Van Ostaijen gaf Alpejagerslied Du Perron cadeau kort voor de affaire van de enquête, die voor hem een bittere menselijke ontgoocheling werd. Hun divergerende opinie in poeticis was voor geen van beide heren een geheim. Melopee was aan Burssens opgedragen, Du Perron vroeg een gedicht, en hij kreeg er een, nl. een gedicht waarin Van Ostaijen met ijzersterke logica zijn programma illustreert: de ontvouwing van de premissezin (net zoals in Melopee), de fantasmatische visie verbonden aan de afwezigheid van beelden, en de ontindividualisering waarbij de poëet (hij die maakt) en het gedicht samenvallen. Inderdaad “Het Ik blijft het hoogste goed, doch niet het Ik van de dichter, maar wel het Ik van het gedicht.”
27
Bovendien, “een vertoog is geen gedicht. Een vertoog legt uit; vandaar de beelden. Een gedicht is en legt niet uit. Zoals een plant.”
28
Het vertrekpunt kan alleen een “zuiver lyries gebeuren” zijn waarbij het
gedicht zich op grond van de premissezin – een heer die de straat afdaalt, een heer die de straat opklimt – zich organisch ontwikkelt “in het zoeken naar het evenwicht tussen de voorstelling en het sensibele dat […] uit het onderbewustzijn daarrond wordt opgewekt.” Alpejagerslied kan aldus gelezen worden als een onderbewust – Freud zou zeggen: voorbewust – afscheidsgeschenk. Henri-Floris JESPERS
25
E. DU PERRON, Verzameld werk, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1955, p. 70. Geert BUELENS, Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie, Nijmegen/Gent, Vantilt/Koninklijke Academie voor Taal- & Letterkunde, 2001. 27 P. VAN OSTAIJEN, Verzameld werk. Proza 2, o.c., p. 377. 28 Ib., p. 177. 26
16
Misdaad loont ▲Johanna Spaey wint als eerste vrouw de Gouden Strop. De jury vond Dood van een soldaat (cf Mededelingen, nr. 48 dd. 25 mei), de eerste roman van Spaey, “een prachtig geschreven thrillerdebuut waarin het spannende boek zowel een historische als een liefdesroman is die voor alle literaire prijzen zou kunnen opgaan''. De andere genomineerden waren René Appel (Loverboy), Chris Rippen (Eeuwige stranden), Esther Verhoef (Onder druk) en Simon de Waal (Cop vs Killer). Johanna Spaey (°1966) studeerde assyriologie te Leu ven en Leiden. Na Jef Geeraerts en Bob Mendes is zij de derde Vlaamse auteur die de prijs krijgt. ■ Johanna SPAEY, Dood van een soldaat, Antwerpen, Manteau, 2005, 300 blz., 18,95 €.
▲Victor en Xander, twee Nederlandse jongens zijn na een ongeval en een xtc-vangst voor de politie gevlucht naar het buitenland. Murk, de broer van een van hen gaat na jaren op onderzoek uit en belandt in Martinique. Hij heeft opdracht Xander Bijlefeld te melden dat zijn moeder op sterven ligt. Maar Bijleveld heeft geregeld contact met het thuisfront. Zijn naspeuringen vallen niet in goede aarde in het zeilmilieu. Stuart komt in aanraking met de lokale politie én met de lokale drugsbendes. Een spannend boek waarin de verschillende verhaallijnen ingenieus in elkaar geweven zijn. ■ Chris RIPPEN, Eeuwige stranden, Breda, De Geus, 2005, 317 blz., geb., 19,90 €.
Door de leesbril bekeken ▲Lucia Lampo, geb. Vagenende, overleed op 4 maart (cf. Mededelingen, tweede jaargang, nr. 44 de dato 17 maart 2005). Heiko ter Horst, voorzitter van het Hubert Lampo Genootschap, schreef een in memoriam, opgenomen in de jongste aflevering van de Scheldebode. “Lucia was gepassioneerd, vol temperament en levenskracht. Ze had haar mening en haar overtuigingen, en je moest van goeden huize komen om haar daar van af te brengen. Ook als je er niet om vroeg, werd je vaak uitvoerig en met enige nadruk van haar opinie voorzien, en wee je gebeente als je daartegen te veel opponeerde…” Annemarie Estor levert een boeiende bijdrage over Hubert Lampo’s Hélène Defraye, waarin ze betoogt dat de schrijver reeds in deze vroege roman (1945) het bestaan suggereert “van mysterieuze supra-rationele verbanden in het universum (cyclische verbanden, om precies te zijn), zonder er een verklaring of model voor aan te dragen.” Henri-Floris Jespers gaat in op het belang van Lampo als journalist en criticus. Hij legde niet alleen belangstelling aan de dag voor de detectiveroman en de fantastische literatuur, en zulks op een ogenblik dat ze nog als beslist minderwaardige genres golden. Minder bekend is dat hij ook de poëziekritiek beoefende. N. a.v. een bijdrage in Volksgazet over Odilon-Jean Périer (1901-1928) wijst Jespers op de scherpzinnigheid van Lampo, wiens oordeel ten volle gedeeld werd door Paul Neuhuys (1897-1984), die Périer gekend had. Jan Lampo brengt de totaal vergeten maar enorm productieve dichter Andreas de Weerdt (1828-1893) in herinnering, die geen sporen liet in de literatuurgeschiedenis, ook al omdat het werk van die protestzanger “te volks en te zeer aan de actualiteit gebonden”. Luc van Parijs ten slotte getuigt dat de lectuur van Lampo een bijzondere steun is geweest in zijn zoektocht naar geluk “door zin-vol in deze wereld te zijn”: echte literatuur heeft een essentiële impact op échte lezers, “mensen die niet louter het verhaal op zich willen kennen, maar al lezend participeren aan de geest van het boek, door wat het aan vragen oproept, hen tot reflectie dwingt, tot vraagstelling aanzet over de eigen wijze van handelen”. De Scheldebode is een uitgave van het Lampo Genootschap (www.hubertlampogenootschap.org). Info voor België:
[email protected]; voor Nederland:
[email protected] Bij deze adressen kan een brochure met aanmeldingsformulier opgevraagd worden. Het lidmaatschap, inclusief de ontvangst van het tijdschrift, bedraagt 25 € per kalenderjaar. ■ de De Scheldebode, 2 jaargang, nr. 1, 16 blz., ill. ISSN 1573-6482. Redactieadres: Samuel Camphuijsen, Roomvatstraat 17, NL 1445 LE Purmerend. ▲François Vermeulen (°1952), een bescheiden man met veel geduld, is re eds jaren de dynamische uitgever van de “Eigen-Zinnige publicaties”. Als redacteur van Schoon Schip en Dighter en als verantwoordelijk uitgever van het boeiende e-zine Stroom speelt hij een niet te onderschatten rol in poëzieland. Zopas verscheen van zijn hand de bundel Rafels, een dertigtal gedichten “tussen schroom en daad”.
17
We hebben een weg ingeslagen door anderen geplaveid en aantrekkelijk verlicht. Readymade mediamannen, vermomd als goede huisvaders, ontfermen zich over ons, spreken ons aan bij de voornaam. We hebben hun weg ingeslagen, Zonder vrees, zonder verstand, eerloos. Het doel vullen zij later in. Onze overgave gebeurde blindelings. We zagen in hen geen vijanden En ieder van ons mag om beurt op televisie. “Zonder verzet” luidt de titel van dit gedicht, waarmee Vermeulen bewijst dat je evengoed kritiek (op de maatschappij én op de republiek der letteren) kan voeren zonder overslaande stem. ■ François VERMEULEN, Rafels, Een Eigen-Zinnige uitgave, Antwerpen, 2005, ongepagineerd. ISBN 90-8056646-2.
▲Het aantal miljonairs in Nederland is vorig jaar met 2,4 % gestegen tot 102.600. Dat blijkt uit een onderzoek dat is gepubliceerd door de Amerikaanse zakenbank Merrill Lynch en adviesbureau Capgemini. Samen bezitten deze Nederlandse rijken 310 miljard $, dat is 8 miljard meer dan vorig jaar. Ter vergelijking, in Europa steeg het aantal miljonairs in 2004 slechts met 4,1 %, met uitzondering van Spanje en Groot-Brittannië, waar er een toename was van respectievelijk 8,7 % en 8,9 % dankzij de immobiliënmarkt in Spanje en dankzij een aantrekkelijk fiscaal profiel in Groot-Brittannië. ■ ▲Uit dezelfde studie blijkt dat 61.700 Belgische particulieren over een vermogen van minstens een miljoen $ beschikken, zonder daarbij de waarde van hun hoofdverblijfplaats mee te rekenen. Dit is een stijging met 6,6 %. Vlaanderen telde in mei 217.142 niet-werkende werkzoekenden, of 8,4 % meer dan een jaar geleden. In België gingen 697 bedrijven failliet, dat is 4,8 % meer dan vorig jaar. ■ ▲Europa, een gevaar voor de lezer? Dat staat alvast te lezen in Vrij Nederland (21 mei 2005). In artikel III 280 van de gesjeesde Europese grondwet komt de literatuur even ter sprake. Uiteraard kan niemand iets hebben tegen de vermelding dat de Unie er op gericht is de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en activiteiten te ondersteunen op onder meer het terrein van scheppend werk op artistiek en literair gebied. Wat betekent dat in de praktijk? Er zijn strengere richtlijnen van de Unie te verwachten ter bescherming van de normen en waarden van de verschillende EU-landen. De Nederlandse Uitgeversbond heeft zich daar grondig over gebogen. Iemand uit een EU-land die zich door een in Nederland gepubliceerd boek beledigd voelt, kan de Nederlandse uitgever daarvoor aansprakelijk stellen. Je krijgt dus allerlei grensoverschrijdende geschillen waarbij de vrijheid van kunst niét geëerbiedigd wordt, aldus Lisa Kuitert. Een andere richtlijn die in conceptvorm bestaat, is het volledig uitroeien van seksestereotypen in advertenties, televisieprogramma’s en pers. Romans worden niet in het rijtje, maar Lisa Kuitert is er terecht niet gerust op. En of ze gelijk heeft! In bepaalde Amerikaanse universiteiten werden al meesterwerken van de wereldliteratuur (o.m. van een zekere Shakespeare) op de index geplaatst omdat ze inhoudelijk strijdig zijn met de dogma’s van het politiek correcte denken. De conclusie van Kuitert luidt kort en krachtig: Een verenigd Europa heeft de mensheid veel goeds te bieden, maar niet de lezer. Brussel zou alle dingen die het leven veraangenamen met rust moeten laten. Geen verbod op rauwmelkse kazen, geen heerlijke wijnen tot brandstof verpulpen, geen inmenging in het onderonsje tussen lezer en schrijver. De geschiedenis herhaalt zich, maar nooit op dezelfde wijze. De dreiging die in West-Europa ujtgaat van folkloristische neo-nazi’s en handige populisten is minder gevaarlijk dan de totalitaire bemoeizucht van verlichte bureaucraten. ■ ▲Bernard Hamilton, professor em. aan de universiteit van Nottingham, auteur van The Leper King and His Heirs en Crusaders, Cathars and the Holy Places (beide verschenen in 2000), wijdt een
18
grondig kritisch commentaar aan de theologische thriller The Da Vinci Code (The Times Literary Supplement, 10 juni, pp. 20-21). The Da Vinci Code belongs to the genre of occult mystery novels, which range from Bulwer Lytton’s Zanoni to the works of H.P. Lovecraft and Dennis Wheatley. The only difference is that Dan Brown is dealing with a ‘white’ mystery – the secret teaching of Jesus. Such works, always popular, appeal to the Gnostic which is lurking in many of us, the desire to be part of an elite with privileged information. ■ ▲De heropleving van het occulte en de esoterie resulteert niet alleen in een stortvloed van publicaties, die veelal zonder meer behoren tot de categorie bedrukt papier, maar ook tot uiterst winstgevende activiteiten die in feite dicht bij zwendelarij staan – denk maar aan de “kabbalistische” rage in de VS. Om nog maar te zwijgen over de perverse verbinding van esoterisme met nazisme die het Net teistert. Le Point publiceert een degelijke, summiere gids, Les textes fondamentaux de l’ésotérisme, met bijdragen van deskundigen als Antoine Faivre, Walter Burkert, Maurice-Ruben Hayoun, Jérôme Rousse-Lacordaire en Jean-Pierre Brach. Bijzonder aanbevolen voor wie een betrouwbare leidraad zoekt. ■ Le Point, hors-série, no 2, mars-avril 2005, 6,50 €. In de betere dagbladhandel.
Bibliografisch ▲Ivo A. DEKONING, Schrijvend over Leuven, Leuven, Uitgeverij P, 2005, 237 blz. ill., 20 €. ■ ▲Hugues C. PERNATH, Gedichten, Tielt, Lannoo/Atlas , 2005, 581 blz., 22,50 €. ■ ▲Mark VAN TONGELE, Gedichten, Tielt, Lannoo/Atlas, 2005, 437 blz., 22,50 €. ■ Dick TAVERNE, The March of Unreason. Science, democracy and the new fundamentalism, Oxford University Press, 2005, 310 pp., 18,99 £.
Agenda ▲Naar aanleiding van de bekroning van Wilfried Pas met de Provinciale Prijs Beeldende Kunst 2004, wordt een retrospectieve tentoonstelling georganiseerd in de KFZ-Koningin FabiolaZaal, Jezusstraat 28 te Antwerpen. De tentoonstelling loopt van 24 juni tot en met 31 juli en is alle dagen open van 10 tot 17 uur, behalve op maandag. Vernissage op donderdag 23 juni om 19 uur. Opening door Bestendig afgevaardigde Ludo Helsen en Henri-Floris Jespers. ■ ▲Donderdag 23 juni, te 20.30 u. Hubert van Lier spreekt over het genre misdaadliteratuur. Literair café Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, Antwerpen. Toegang gratis. Hubert van Lier (1938) stichtte samen met Leo Geerts “De Schrijversacademie” en is thans voorzitter van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs. ■ © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs © Illustraties: Robin de Salle, Waterloo.
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 1 juli 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.
1
Mededelingen Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Derde jaargang, nr. 50 Vrijdag 1 juli 2005 Redactie-secretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, B 2018 Antwerpen E-mail :
[email protected]
Redactioneel
2
Redactioneel Twee jaar geleden, op 13 juni 2003, verscheen de eerste aflevering van deze tweewekelijkse Mededelingen die, zoals destijds uitdrukkelijk gesteld, beschouwd dienen te worden als persoonlijke brieven. Ze behoeven dus in principe geen andere lezers dan de geadresseerden. In de volgende aflevering brengt prof. em. dr. Piet Tommissen een historische bijdrage over “Humor in letterenland”en wordt aan de hand van een onuitgegeven document nieuw licht geworpen op de verhouding tussen Paul van Ostaijen en M. Seuphor. Ons initiatief was (en blijft) bewust kleinschalig. Zij het dan dat de aangekondigde 12 bladzijden per aflevering er gemiddeld 16 werden, en dat we in het najaar van 2004 het geluk hadden een huistekenaar te kunnen aantrekken wiens exclusieve cartoons nu al over de tongen rollen. De deelname aan de kosten blijft onveranderd beperkt tot 10 € per maand (twee afleveringen), ondanks de inmiddels gestegen productie- en distributiekosten, die als gevolg van de kleinschaligheid van het project niet eens gedekt worden. Uw spontane reacties en het intellectueel genot dat de samenstelling van deze persoonlijke brief aan de redactie verschaft, maken dat we desalniettemin besloten hebben de ingeslagen weg te blijven bewandelen. Zolang u ons blijft steunen. Dat kunt u, bijvoorbeeld door een potentieel belangstellende een abonnement van één maand aan te bieden, ter kennismaking. De afleveringen zullen dan uitdrukkelijk met uw groeten verzonden worden. Zo kunnen we eventueel nieuwe gegadigden coöpteren. Deze maand verschijnen we nog tweemaal: op 15 en 29 juli. We nemen de gelegenheid te baat (de gebrekkige werking van de post voor ogen houdend) om te verduidelijken dat de datering van de Mededelingen betrekking heeft op de dag waarop de aflevering redactioneel afgesloten worden, niet op de dag van verzending. Neemt u ons die luttele 250 woorden over onszelf niet kwalijk. Aan de Mededelingen hebben we er de afgelopen twee jaar al meer dan 380.000 vuil gemaakt. ■
Kritisch Aleidis Dierick Als eerste van een nieuwe reeks dichtbundels in De Oostakkerse Cahiers van de Uitgeverij bf Ampersand & Tilde, onder supervisie van Bert Bevers en François Vermeulen, verscheen zopas nieuw werk van Aleidis Dierick, De schuldeloze man. De thematiek in haar vorige bundel Het Vrijgeleide hield een afrekening in met wat zich in het verleden, namelijk in 1945, afgespeeld heeft in een kamp. Dat bitter relaas en in zekere zin een recht op antwoord moest zij blijkbaar eerst van zich afschrijven: hoe zij als twaalfjarig meisje, samen met haar moeder, slachtoffers van de repressie, in een kamp werd opgesloten. De schuldeloze man is
3
hiervan niet zozeer het gevolg als het tweede luik. Een poëtische slotsom, of het levensbewijs van een banneling, maar dan wel louter en alleen dankzij de taal. Die intense verhouding met het woord is haar redding, of zoals zijzelf zegt: “Een brief is een valreep”. In de “briefgedichten” (van Het Vrijgeleide) kan zijn aldus op zoek gaan naar de taal van een vroeger bestaan” en tevens “een strook voor de doden” bewaren. Voor deze dichteres houdt alles de belofte in van een taalteken. Een voorbeeld: Een ree een lettergreep sepia. Takken niet te ontcijferen. Een blad een handvol geheimschrift. Een berk een streep door de schemering. Hoe diep zij moet graven om herinneringen bloot te leggen, komt tot uiting in haar samengebalde zegging. Alles tekent zich vlijmscherp af, net voordat de adem stokt van een in wezen lyrisch wezen. Zo wordt het drama met vaste hand gemend en krijgt de onderhuidse bitterheid geen kans om los te breken. De taal is inderdaad een “schroefblad” of propeller die haar de genezende ruimte instuurt van een landschap in eender welk innerlijk seizoen. De schuldeloze man, voorgesteld als een tijdsbeeld, opent met de cyclus “De seminarist”. En zoals de titel doet vermoeden, is hier sprake van een gevecht met de engel. Met veel inlevingsvermogen wordt dit proces opgeroepen om, via al wat Rome aan grandeur en verlossing biedt, in de onbestemde toon van een geloofsaanvaarding te eindigen. Onbestemd, want Aleidis Dierick kruidt haar verzen meer dan eens met het zout van een karakteristiek scepticisme. Zijn roeping zou bijv. ook de mogelijkheid kunnen inhouden “om van verveling te sterven”. Deze priester heeft “bloed onder zijn nagels”. Zeer verrassend, soms ronduit verbluffend zijn de overgangen, of lyrische invoegingen van zuiver visuele elementen: Ten noorden van Rome rijpten de druiven. Terrassen lagen als opengewaaide Pauwenstaarten aan zee. Op het beeld van een sneltrein in stikdonkere tunnels “als een dier ontsnapt aan de strik” volgt in de tweede strofe van het veertiende gedicht dan weer: Traag kantelt de zomer naar een zwaan op de gracht. In de tweede cyclus “De soldaat” wordt een liefde “als sneeuw zo zuiver” opgetekend ter herinnering aan de stad Berlijn “waaruit niemand ontkwam” en met als contrast het Moskou van Mandelstam en Anna Achmatova. Deze gedichten klinken als een prélude en leiden naar “De voortvluchtige”. Op doorreis in Antwerpen, de geboortestad van de dichteres, moet de reiziger de stad aan de stroom vergeten: “Het leven is nooit op de afspraak”. Het tempo versnelt, dendert voort op het ritme van de trein – de cadans van de verzaking. Zo komt “De banneling”, in de vierde cyclus, ten slotte in Dublin aan. Geen toeval: Aleidis Dierick verbleef elf jaar in Ierland, een land dat zij in de bundel Gedichten van een man (Desclée de Brouwer, 1978) in een prachtige cyclus van twintig gedichten heel beeldend wist op te roepen. Dit keer zet een “roestige woede” de toon. Niet het landschap is het hoofdpersonage, wel het gevaar dat op de loer ligt en het samenzijn van de geliefden bedreigt. De noodhoorn die jaren voordien het eindvers van “Cranagh” bepaalde – “hoe zwaar de noodhoorns door de heuvels riepen…” klinkt nu op in de laatste strofe van het slotgedicht:
4
Onze lippen verzegeld en donker van sap. Noodhoorns over het water. Twee vreemdelingen gefolterd gesard Tot in hun hartstocht gehavend. Wij lagen als dolmen tezamen. Bij Uitgeverij P zal nog dit najaar een verzamelbundel van Aleidis Dierick verschijnen: beter laat dan nooit! Lucienne STASSAERT Aleidis DIERICK, De schuldeloze man, Antwerpen, Uitgeverij bf Ampersand & Tilde, 8 €. Het volgend Cahier verschijnt in oktober: Abrikozen voor Ali van Roger Nupie. Te verkrijgen bij boekhandel Blomberg, Verlatstraat 1, 2000 Antwerpen.
Caleidoscopisch ▲Donderdag 23 juni werd retrospectieve van Wilfried Pas in de Koningin FabiolaZaal te Antwerpen geopend door eerste député Ludo Elsen, die de genodigden welkom heette. Gouverneur Camille Paulus (net als de député pas terug uit Japan), was wegens medische redenen afwezig. Henri-Floris Jespers sprak de feestrede uit, waarna Ludo Helsen de kunstenaar de oorkonde en de medaille overhandigde, horende bij de bekroning met de Provinciale Prijs Beeldende Kunst 2004. Onder de ruim tweehonderd aanwezigen: Fred Bervoets, Walter Goossens, Edward Leibowitz; MuHKA-voorzitter Ernest van Buynder, vast secretaris van de Universiteit Antwerpen; Adriaan Raemdonck (galerie De Zwarte Panter), Kitty en Frank Alpaerts (galerie Djemma), Gerd Segers (uitgever van Revolver), Peter Balcaen (Erfgoedcel Antwerpen); Krien Mohr (Cultuurantenne Ekeren); medewerkers en abonnees van de Mededelingen: Frank van den Auwelant, Bob Mendes, Pruts Lantsoght, Karin Lebacq, Thierry Neuhuys, Werner Spillemaeckers en Lucienne Stassaert; en de CDR-curatoren Kris Kenis, Luc Boudens, Herman J. Claeys, Dirk Maeyens en Robin de Salle (alias onze huistekenaar RodeS). Een verstrooide kunstschilder Jan Scheirs begaf zich ook ter plaatse… vrijdag 24 juni. Bij de tentoonstelling hoort een publicatie met ruim 150 reproducties in kleur van werken van Pas. De tekst is van de hand van Henri-Floris Jespers. Het boek werd feilloos vormgegeven door Jean Jacques Stiefenhofer en is à 25 € te koop tijdens de tentoonstelling. De tentoonstelling loopt tot en met 31 juli, en is alle dagen open van 10 tot 17 uur, behalve op maandag. KFZ-Koningin FabiolaZaal, Jezusstraat 28 te Antwerpen. ■
Retrospectieve Wilfried Pas In juli 1963 ging de eerste vrouw, Walentina Teresjkowa, de ruimte in, overleed paus Johannes XXIII en werd president John Fitzgerald Kennedy te Dallas vermoord. In dat jaar studeerde Wilfried Pas af als laureaat van het Nationaal Hoger Instituut te Antwerpen (thans, helaas, verhuisd naar Gent). Vier decennia later is geen beeldhouwer zo nadrukkelijk aanwezig in het Antwerpse stadslandschap als Wilfried Pas: Willem Elsschot, Paul van Ostaijen, Z.M. Koning Boudewijn, Aarde, in de volksmond beter bekend als “de Indiaan” en aanstonds, begin 2006, Gerard Walschap. Geen beeldhouwer stelt zich mediatiek zo bescheiden op als Pas. Een uitspraak van de eens controversiële en dan met eerbetuigingen overladen Walschap lijkt hem op het lijf geschreven: "De wereld lijkt op een schip in de storm, waarop steeds - uit angst voor kantelen - geroepen wordt ‘allemaal naar stuurboord’ en dan weer ‘allemaal naar bakboord’. En daardoor kantelt het ook bijna steeds. De meerderheid wil
5
altijd overdrijven. Ik heb de neiging niet mee te doen. Ik ga mijn eigen weg en ben mezelf." Wilfried Pas behoort tot de generatie die dank zij de Biënnales van Middelheim de schok ondervond van de confrontatie met de Britse Italiaanse beeldhouwkunst. Zijn eigenzinnig talent werd meteen erkend: in 1965 neemt hij deel aan de achtste biënnale van Middelheim. Een jaar later, bekroond met een prestigieuze, de Berthe Art-beurs, toont hij zwart-wittekeningen en een reeks grillige, barokke wassen beeldjes. Adjectieven als “schokkend” en “aangrijpend” waren in de kritiek niet uit de lucht. De grillige, uiteengerukte en verminkte figuren waar hij gestalte aan gaf, vertelden toen al het verhaal van zijn haast hallucinerende worsteling met een allesomvattend bezwaard levensgevoel, een motief dat zijn oeuvre zal blijven kenmerken. De genadeloosheid van de beeldende visie zou het lange jaren halen op de gekwetste tederheid van de verborgen boodschap. Toen al ging zijn voorkeur naar was, het materiaal waarin hij zich vrij kan uitdrukken: “Een beeld in was is even fris als een tekening.” Om de spontane uitbeelding van zijn heel eigen visie op het menselijk tekort greep hij ook naar weggooi- of afbraakmateriaal. Hij geeft hiermee plastisch gestalte aan een klimaat van angst en revolte. De aanwending van pover materiaal houdt immers een genadeloze kritiek in op de vermeende orde van een samenleving die in feite de menselijkheid vernedert en niets dan wanorde verbergt en met mooie schijn toedekt. In de schilder Fred Bervoets vond Pas een geestesgenoot. In hun beider werk zijn er parallelle ontwikkelingen waarneembaar. Voor beide kunstenaars, de extroverte Bervoets en de introverte Pas, betekende de oprichting door Adriaan Raemdonck van De Zwarte Panter, in december 1968, een mijlpaal. De komst van de erudiete en aristocratische Jan Cox, medestichter van de groep Jeune Peinture Belge en gelieerd met Cobra, drukte een onuitwisbare stempel op het klimaat rond de nieuwe galerie. & De persoonlijke tentoonstelling van Pas in De Zwarte Panter, eind 1973, betekende een definitieve doorbraak. Dit indrukwekkend ensemble confronteerde het publiek met een kunstenaar die een allerpersoonlijkste visie met allerpersoonlijkste middelen vertolkte, een sculpteur die in niets schatplichtig was aan de dominante vormgeving, en een onverbloemde kritiek voerde op de kilheid en harteloosheid van de technische beschaving. De groepstentoonstelling met Jan Cox, Fred Bervoets en Walter Goossens in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen betekende een definitieve erkenning. Hij toonde o.m. een aantal enge, morbide kijkkastjes die sterk inwerkten op het gemoed, de verbeelding en de stemming van de toeschouwer. Samenraapsels feilloos en geraffineerd gebundeld en geregisseerd tot samenstel en samenspel. Staf de Smedt sprak toen terecht van een Kafkaeske vervreemding en een desolaatheid, die de huiveringwekkende wanhoop van Beckett in herinnering brengt. Hij toonde vooral een ontroerend zelfportret met zoon dat zowel qua onderwerp – een herneming van de moeder en kind romantiek - als techniek (acrylaat, synthetische vezels, stukjes textiel en touw, was) geheel baanbrekend was. “Dit unieke zelfportret heeft de adem, de huiver van de grote sacrale kunst”, aldus – en hoe zozeer terecht! - Staf de Smedt. &
6
Gevallen engelen, engelen in gebed, engelenvluchten en gevallen engelen, ze komen recurrent en in verscheidene vormen in het oeuvre van Pas voor. Die fascinerende huisdieren uit een onbestemde wereld verschijnen als erotische, retorische en esoterische metaforen uit een niet te situeren gebied, uit een onrustwekkende maar fascinerende twilight zone. Geen ritselende vleugels bij de engelen van Pas. Ze zitten bij bosjes gekooid en met touwen gebonden of ze pogen zich op te richten uit een ondefinieerbare organische broedplaats, de hunkerende blik ten hemel gericht. Soms is het of ze gedragen worden door aardse wolken en (be)rusten in een vreemde zwaartekracht. En wanneer ze bidden wordt hun élan gebroken en kijken ze neerwaarts. De meeste bewoners van Pas’ plastisch universum lijken op onvolmaakte wezens afkomstig van een wazig voorgeborchte waar zowel hemelse lokroep als aardse vernieling heersen. Maanmensen, maandieren, mensdieren, wenende sfinxen, ze vertonen alle de tweeslachtigheid en de saturnische melancholie van de misvormde mengvormen, van de onzekere en onrustige hybriden die overal op de loer liggen maar nergens geheel bij horen. Ze lijken wel te voorschijn gekomen uit een imaginaire archeologie, relicten en artefacten van onbekende beschavingen uit lang vervlogen tijden of, integendeel, schrijnende getuigen van een toekomst van na de Apocalyps. Maniëristisch en grotesk tegelijk, geladen met de terribilità die ook in hoogbarokke kunstwerken zindert, vervullen ze de toeschouwer met ontzetting en huivering. & De kunst van Pas neemt vaak funeraire allures aan. Je krijgt de onbehaaglijke indruk plotseling en onvoorbereid
geconfronteerd
te
worden
met
menselijke
resten:
gereduceerde
hoofden,
gemummificeerde, al dan niet verpakte lichamen, gedragen door een constructie van boomtakjes of afvalmateriaal. Een Engel des doods lijkt wel te varen in een oud-Egyptische boot die de dode moest oversteken; een Maanridder roept reminiscenties op aan Centraal- en Zuidamerikaanse idolen; in textiel gewikkelde, met touwen ingepakte lichaampjes brengen Noordamerikaanse begrafenisrituelen in herinnering. Iets dat op iemand lijkt? Iemand herleid tot iets? De sfinx, “vader van de schrik”, is een vertrouwd beeld: door weer en wind geërodeerd, gevangen in het zand van eeuwen, maakt hij als het ware organisch deel uit van het landschap. Tentoongesteld in een glazen kooi wordt de mummie in haar museale omgeving een geraffineerd kunstobject. Het vervallen kunstwerk en het geprepareerde lichaam staan in een curieuze verhouding tot elkaar, en wat als “werkelijkheid” ervaren wordt, blijkt een twijfelachtige intellectuele constructie. Zo wordt de toeschouwer belaagd, zoniet bevangen door geestelijke hoogtevrees, geconfronteerd als hij is met de eigen kwetsbaarheid. De werkzame aantrekkingskracht van Pas’ beelden – afstoting en fascinatie tegelijk - wordt immers niet bepaald door “schoonheid” – een concept dat we associëren met de serene ervaring van berusting en eenheid - maar wel door de schok van huiver en ontzetting. & In de jaren negentig zou de noodgedwongen confrontatie met de klassieke orde een bevrijdende en verruimende uitwerking hebben. Het beeld van Willem Elsschot aan het Mechelseplein te Antwerpen was Pas’ eerste opdracht voor een in de publieke ruimte vrijstaande monumentale sculptuur. Hij had
7
weliswaar al in 1992 een meer dan levensgroot borstbeeld van Karel van de Woestijne gemaakt, dat op de grens van Meise met Grimbergen opgesteld werd, maar nu zou het beeld geheel geïntegreerd worden in het stadslandschap. Opnieuw koos hij voor een realistische maar meer dan levensgrote vormgeving. In het Elsschot-monument wordt die ironiserende dialoog met de traditie gevoerd aan de hand van talrijke, meestal verdoken verwijzingen en impliciete citaten, een vorm van wat je zou kunnen omschrijven als encyclopedische “interpicturaliteit”. Elsschot zit daar als een wat vermoeide, mijmerende staatsman, keurig uitgedost in een drieledig pak. De brede mantel brengt een zwierige noot. Enkel een eenvoudige symboliek verwijst naar het schrijverschap: het boek dat Elsschot in handen houdt, de banden vooral die naast hem op de sokkel liggen, schijnbaar moeiteloos uit de mouw geschud. De wat ineengezakte, lichtjes achterovergebogen houding van de zittende gestalte heeft iets tegelijk nonchalants en zelfverzekerds, iets afstandelijks en geconcentreerds. Het Van Ostaijen-beeld zag Pas eerder als een vrije creatie. “Ik heb veel van mezelf in Van Ostaijen herkend”, vertrouwde hij interviewer Guy Commerman toe: “De angst van elke kunstenaar om zichzelf bloot te geven, de behoefte om toch maar een schild om je heen te bouwen, als bescherming om je minder kwetsbaar te maken. Met het gevolg dat je soms wat afstandelijk of hautain overkomt. Die innerlijke verscheurdheid in het zoeken naar erkenning, waardering en de niet uit te spreken vrees voor het falen. Niet zozeer voor het publiek, maar voor jezelf.” De dichter zit daar met gekruiste armen, alert, lichtjes uitdagend, zelfverzekerd, nerveus op zijn quivive, klaar voor het debat, bijna hunkerend naar een tegenstem. Vooral de kracht van zijn ogen trok Pas aan, een mengeling van jeugdige kracht en droefheid. Naast vastberadenheid en vitaliteit wilde de beeldhouwer tegelijk, in uitdrukking en houding, de kwetsbaarheid oproepen, de sluipende dood bespeurbaar maken, het ondermijnende en altijd werkzame bederf suggereren. Het gebogen hoofd, de wat ingevallen borst, iets van moeite en vermoeidheid in de haast hangende houding, moduleren een diepe maar ontgoochelde hunker naar intimiteit en, verscholen in de strijdvaardigheid, een in wezen quiëtistisch levensaanvoelen. De plastische intelligentie van Pas werkte mutatis mutandis als een soort dubbelvorm van de Ostaijense zuivere lyriek. Van Ostaijen beschreef zichzelf als “een doodgewone dichter, dit is iemand die gedichtjes maakt voor zijn plezier”. “Het is allemaal zo eenvoudig, zegt Pas. Ik maak wat ik gaarne maak, omdat dit mij bevrediging schenkt.” & Het monument van koning Boudewijn op de Antwerpse linkeroever breekt met de overgeleverde codes. Niet de representatieve functie, maar de mijmerende mens staat centraal, eenzaam dubbend, lichtjes overhellend, luisterend naar het geraas van de wereld. Ondanks zijn rijzige monumentaliteit vertoont het beeld iets van ijlte, net of het brons afwezigheid suggereert. & Op vier locaties in Antwerpen staat het bronzen beeld Aarde. Zo luidt de oorspronkelijke naam van het werk dat in de volksmond bekend staat als De Indiaan. Bij de onthulling wees Staf de Smedt op de
8
sterke symboolwaarde van dit werk, een verwijzing naar de inboorling die door genocide, racisme, discriminatie, grondroof en uitbuiting tot op de rand van de definitieve vernietiging werd gebracht. “Het is de Indiaan die naar onszelf verwijst. Hoe de idolen van vooruitgang, productie en bezit, de destructie van de nieuwe wereld hebben verhaast en de oude wereld haast onleefbaar hebben gemaakt. Het beeld herinnert aan de eigen verloren authenticiteit. Hoe de mens van zichzelf en zijn omgeving vervreemdt.” Pas verwijst naar de legendarische rede van Chief Seattle, die gepopulariseerd werd onder de titel Hoe kun je lucht bezitten: Hoe kan men de hemel kopen of verkopen? Of het land? Het idee is ons vreemd. Als we de frisheid van de lucht en de schittering van het water niet bezitten, hoe kunt u die dan kopen? We zijn een deel van de aarde en deze is een deel van ons. We behoren alle tot dezelfde familie. Dit weten we: de aarde behoort niet de mens toe, de mens behoort de aarde toe. Alle dingen zijn verbonden als het bloed dat ons allen verenigt. De mens heef het web van het leven niet geweven, hij is er slechts in verstrikt. Wat hij het web aandoet, doet hij zichzelf aan. Niemand kan in afzondering leven. We zijn uiteindelijk broeders. Hier wordt een gedachtegoed verwoord waar Wilfried Pas alleen maar gevoelig aan kon zijn. Heel zijn oeuvre houdt immers een onderhuidse kritiek op de vorm die de westerse cultuur en samenleving zijn gaan aannemen. Het is kenschetsend voor zijn eigenzinnigheid en rechtlijnigheid dat hij de opdracht van uitgerekend een huisvestingsmaatschappij aangreep om programmatisch gestalte te geven aan dat kritisch levensgevoel. De Indiaan die naar onszelf verwijst ligt als het ware verankerd in Pas’ bewustzijn. Van de Kotsende Indiaan (1985) tot de Stervende Indiaan (2001) staat hij daar als levende aanklacht tegen de vernietiging van de authenticiteit. & Ludo Bekkers onderstreept dat Wilfried Pas werkt aan zijn onvrede en ook aan zijn angsten die voortkomen uit de confrontatie met de bitter smakende wereld. Lapidair gesteld zou men zijn werk tragisch kunnen noemen, maar het wekt medelijden noch droefheid op en zeker geen deernis. Het gaat veeleer om de dramatiek van het gevecht van de kunstenaar zelf tegen de hem omsingelende krachten die vaak onnoembaar zijn. Geen beeldhouwer is zo nadrukkelijk aanwezig in het Antwerpse stadslandschap als Wilfried Geen beeldhouwer stelt zich mediatiek zo bescheiden op als Pas. Een uitspraak van Walschap blijft onverminderd van toepassing: “Ik ga mijn eigen weg en ben mezelf." En wat het narrenschip betreft, ja, dat van Pas lijkt inderdaad bemand door demonische en afschrikwekkende maar menselijke, al te menselijke gedrochten. &
9
Jean-Jacques Stiefenhofer is de voorbeeldige architect van het boek dat u, hoop ik dan toch, straks ter hand zult nemen. Vooraan, een foto van Pas. Vanuit de foto kijkt hij ons wat nors aan. Of is het uitdagend, lichtjes tartend? Hij denkt. Hij denkt met zijn handen, werktuiglijk. En de camera bevriest de drukkende en knijpende bewegingen van zijn vingers. “Ik zoek atmosfeer”, zei hij toen, veertig jaar geleden. Dat doet hij vandaag nog. Ik wil, zei Pas eens terloops, ik wil ooit nog eens een beeld maken waarom de toeschouwer hartelijk, ongecompliceerd zal kunnen lachen. Henri-Floris JESPERS
Memoires Enkele maten voor Jet Jorssen (1919-1990) Na een vergadering van de provinciale commissie voor letterkunde vroeg collega Jan Vorsselmans of ik iets wilde schrijven voor een van de komende jaarboeken van het Jet Jorssen Genootschap: tijdens mijn (al te lang) voorzitterschap van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen had ik Jet toch geregeld meegemaakt? Ik had en heb de beste herinnering aan Jet, een innemende persoonlijkheid en kameraadschappelijk bestuurslid, en aarzelde dus geen moment. Gaandeweg rijpte echter het inzicht dat het per slot van rekening weinig zin heeft een aantal beschouwingen aaneen te rijgen over het wel en wee van het verenigingsleven of over hoe gewetensvol en objectief Jet haar bestuursmandaat uitoefende. Dank zij Fred Germonprez beschikten we destijds over een vergaderzaaltje in het gebouw van Sabam. Dat was ruwweg in de tweede helft van de jaren tachtig. Na de maandelijkse bestuursvergadering gingen we dan steevast op een steenworp van de Aarlenstraat nakaarten in een taverne die vooral bezocht werd door pendelaars. Zonder dat hartelijke en stimulerende, vaak uren uitdijende samenzijn zou het trouwens maar een saaie (en vaak frustrerende) bedoening zijn geweest. Was het niet Heinrich Böll die me tijdens een congres van de PEN-Club in Dublin met veel ironische overtuiging zei dat het maar best was meteen naar de bar te gaan? & Toen ik Jet leerde kennen had ik haar trilogie gelezen (Och, Siemeniskinderen, 1974; Wat nu, Sinjoor?, 1975; En toch, Brabo, 1976). Elke kunstenaar heeft het recht beoordeeld te worden op zijn beste werk, en zij was dus in mijn ogen een volwaardige literaire présence. Ze had vanzelf een plaats in mijn bibliotheek gevonden, naast De vierde wijk gevolgd door Achter de frontlijn, het beste boek van Eugenie Boeye. Veel over haar wist ik evenwel niet, op een korte aantekening na in de inderdaad erg kronkelende maar onvolprezen gedenkschriften van Ger. Schmook, een ware “Fundgrube”: “Een oorlog, een wereldoorlog is een wreed ding, nog meer wanneer hij de ideologische waarden aanvreet en wanneer men de intrinsieke betekenis van de eigen mensen op gouden schaaltjes gaat willen afwegen. (…) Er zijn verliezen geleden, zware tol betaald, beroving van persoonlijke vrijheid en goederen heeft diep gekwetst. Verschillende van de hier gestelde problemen leven voort in de bladzijden – reeds enkele honderden – die Jet Jorssen er in haar werken aan wijdde: uit het ‘zonnige’, jolige en mededeelzame kind hebben de omstandigheden
10
(en daarna niet het minst het feit, dat haar man, Karel de Cat, in het heerlijkste onzer heidelandschappen, onverhoeds door een vrachtwagen in de rug aangereden werd, zodat haar schattig enig Elsje onder het zware wiel terecht kwam) een ernstige vrouw geteeld met vele metafysische complexen. De aard van haar positief karakter – een vaderlijke gave – deed haar door een vredebrengende evangelische omzwaai opgaan in de sociale activiteiten van de ‘Bond zonder naam’.”
1
& Reeds in de jaren zestig had ik heel wat contacten gehad met (al dan niet belangrijke) actoren uit de (vooral culturele) collaboratie. Met de beminnelijke en belezen Geo van Tichelen, de broer van jeugdschrijver Hendrik van Tichelen, ging ik geregeld koffie drinken in Mazarin, een deftig koffiehuis aan de Frankrijklei, op een steenworp van de Nationale Bank (thans een filiale van de Kredietbank), waar ook Michel Oukhow stamgast was. Na mijn polemiek met Gerrit Borgers had hij me kopieën bezorgd van de brieven die hij vanuit Berlijn van Paul van Ostaijen had gekregen. Onze gesprekken gingen over zijn jeugdvriend, die hem een gedicht opgedragen had, over de roemrijke Vlaamsche Bond van het Koninklijk Atheneum te Antwerpen, waarvan hij voorzitter was geweest, en over de invloed van Duitse tijdschriften als Die Aktion en Die Weisse Blätter op de activistische generatie. Ik wist wel dat hij na de oorlog jaren in de gevangenis had gezeten, dat vader na zijn vrijlating hem nog wat vertaalwerk had bezorgd, maar dat 2
hij tijdens de bezetting hoofdredacteur was geweest van Belgapress vernam ik pas in 1973. Geo was toen drie jaar dood. De rol van Ward Hermans in de collaboratie leek me onderschat, en dat hoorde hij uiteraard graag zeggen. Zo hebben we een tijdlang gecorrespondeerd en zag ik hem af en toe in ’t Galjoen, in de buurt van het Atheneum. Toen ik Pol le Roy begin de jaren zestig in “Le petit rouge” ontmoette, een artistiek trefpunt in Brussel, kende ik hem al als dichter en vooral als de alerte poëzierecensent van De Periscoop. In die legendarische Brusselse kroeg maakte ik ook kennis met Marc. Eemans en Aubin Pasque. Ze minimaliseerden hun daadwerkelijke betrokkenheid bij de Nieuwe Orde: Eemans had gezeten omdat hij om den brode kunstkritieken in kranten gepubliceerd had, Pasque zweeg als een graf, en Pol le Roy, die ik ook als medewerker van De Tafelronde kende, was mogelijk nog discreter over zijn verleden dan Pasque. Hij vertelde graag dat op het bureau van Joris van Severen een foto van André Breton prijkte. Wanneer je Pol hoorde praten, was zijn collaboratie een louter lyrische aangelegenheid. Het zou nog jaren duren eer ik te weten kwam dat hij lid was geweest van de Landsleiding, de Vlaamse marionettenregering in Duitse ballingschap, waar nog zoveel fraais over te vertellen valt. In de tweede helft van de jaren zestig was de (nieuwe) heksenjacht nog niet ontketend. Pol le Roy kon probleemloos publiceren bij een uitgeverij als Phantomas, die in het brede vaarwater opereerde van 1
Ger SCHMOOK, Stap voor stap langs kronkelwegen, Antwerpen/Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1976, p. 391. 2 Els DE BENS, De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur (1940-1944), Antwerpen/ Utecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1973, 564 blz., ill.
11
het (linkse, Belgische) surrealisme en van wat in de literatuurgeschiedenis geboekstaafd staat als “la Belgique sauvage”. En toen hem in 1970 een huldealbum werd aangeboden, leverden ook experimentele en “progressieve” dichters als Lionel Deflo, Ben Klein, Willem M. Roggeman, Willy 3
Spillebeen, Jan van der Hoeven, Marcel van Maele, Gerd Segers en Bert Verm een bijdrage.
Vandaag zou iemand als Pol le Roy taboe zijn, punt. In het postmoderne tijdperk werden de ideologieën doodverklaard en hun tegenstellingen afgevoerd ten bate van een zichzelf bestendigend en bevestigend anoniem systeem van perverse politieke correctheid. Zo verdween langzaamaan de verdraagzaamheid, tot er niets meer over was. Ook de vaak zo zachtmoedige dichter Bert Peleman had er een handje van zijn rol te bagatelliseren en met de wind mee te draaien. Na bij de mobilisatie een liedboek samengesteld te hebben voor het Belgisch leger, schreef hij het Oostfronterslied “Het Vlaamsch Legioen” en strijdliederen als “Zet nu aan de grauwe motoren”. Tijdens zijn proces pleitte hij domheid als verzachtende omstandigheid. Vanuit de cel stuurde hij bezonken gedichten naar zijn krijgsauditeur. Ik heb dat altijd nogal sneu gevonden, maar heldhaftigheid mag je van niemand eisen. Terwijl een aantal zwarten zich witwasten door rood te worden, werd Peleman almaar roomser. Hij was joviaal maar erg zelfbewust in de omgang (al kon je soms ook iets van schuwheid in zijn houding ontwaren), en ik herinner me een gedenkwaardig luchtige woordenwisseling tussen Louis Paul Boon en hem, tijdens een banket van de VVL onder voorzitterschap van Bernard Kemp. De rondborstige, erudiete en strijdvaardige Jan d’Haese, ook al stamgast in “Le petit rouge”, wond er geen doekjes om: ja, hij was Kriegsberichter geweest, en dan? Ik had trouwens twee Oostfronters in mijn kennissenkring: de minzame Toon van den Eynde en de onverwoestbare Toon van Overstraeten. Nostalgie was hen vreemd. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Marc. Eemans waren ze niet mentaal gecontamineerd of aangetast door de nazistische ideologie. Ze voelden zich al bij al goed in hun vel, hun verwerkt verleden was wat het was. & Na die niet altijd even boeiende maandelijkse bestuursvergaderingen van de VVL gingen we dus, zoals gezegd, meestal nog wat nakaarten in een café dicht bij het Sabam-gebouw. Hoe het in zijn werk was gegaan, herinner ik me niet, maar de televisie-uitzendingen van Maurice de Wilde over collaboratie, die jaren voordien zoveel stof hadden doen opwaaien, waren een tijdlang het recurrente thema van breed uitgesponnen discussies waar, buiten Jet en ik, ook Clara Haesaert, Jacques van Baelen en Tony Rombouts zich allerminst onbetuigd lieten. Jet vond die uitzendingen eenzijdig en kon zich daar behoorlijk over opwinden. Ik was het met haar grondig oneens. Naar mijn gevoel hadden ze in hoge mate bijgedragen tot de nuancering van de destijds gangbare gemeenplaatsen over de collaboratie. Maurice de Wilde was natuurlijk niet de eerste om de bereidheid tot collaboratie van een groot deel van het Belgisch establishment vast te stellen en in de verf te zetten, maar nooit eerder was die zo breed uitgesmeerd voor het groot publiek, laat staan op de staatszender. Het clichématige “Belgische” beeld dat de collaboratie diende gesitueerd te worden in de Vlaams-nationalistische, en dus bij uitbreiding vooral katholieke en bijgevolg rechtse hoek, werd met een groter impact dan ooit door De Wilde doorbroken. Per slot van 3
Neer VANTINA (samenst.), Prometheus geboeid, Brecht, Uitgeverij De Roerdomp, 1970, 87 blz.
12
rekening bleef hij trouwens vrij gematigd tegenover het Vlaams-nationalisme (een aantal jaren voordien was hij trouwens gepolst om namens de Volksunie in de senaat gaan zetelen). De echte kritiek zou pas later geleverd worden, wanneer een generatie jongere historici vanuit een veelal “zwarte” familiale achtergrond, genadeloos, haarscherp en onweerlegbaar zullen aantonen dat de historiografische Vlaamse beeldvorming over het recente verleden niet alleen verdoezelend, maar tevens op heel wat punten zoniet vlakaf leugenachtig dan toch erg vergoelijkend was. Het destijds klassieke beeld dat je aan de ene kant het VNV had, in wezen een democratische partij (zij het aangetast door de autoritaire trekjes die nu eenmaal links en rechts het merkteken waren van het tijdsgewricht) en aan de andere kant de ideologen van de De.Vlag, kortom, enerzijds de naïeve Vlaams-nationalisten die het goed meenden en anderzijds de boze nationaal-socialisten die, op zoek naar een nieuw vaderland, voor annexatie bij het Germaanse Rijk pleitten, werd deskundig aan gruizelementen geslagen. & In onze gesprekken over Maurice de Wilde ontpopte de beminnelijke Jet Jorssen zich als een waarachtige passionaria. Door haar onwrikbare rechtlijnigheid ging ze zo gaandeweg in mijn ogen alle dubbelzinnigheden, paradoxen en misverstanden belichamen, eigen aan en voortspruitend uit de problematiek van collaboratie en de repressie. Maar aan Jet Jorssen wist je wat je had. Haar rotsvaste inzichten stak ze niet onder stoelen of banken. Tot besluit van Vlucht en repressie (1987) kwam ze tot een slotconclusie die eerder een geloofsbelijdenis is: “De grote schuldige van de collaboratie is de Staat België. Niet wij zijn "fout" geweest, toen wij tweemaal - in W.O. I en W.O. II - ons lot in eigen handen wilden nemen, met hulp van de Duitsers. Hun militaire nederlaag betekende evenwel de totale mislukking van onze toekomstplannen voor Vlaanderen. Tweemaal hebben wij onze kans gewaagd, tweemaal hebben we verloren. De hoofdschuldige is en blijft de unitaire staat België die mee in stand gehouden wordt door de beschamende toegeeflijkheid, laksheid en stelselmatige capitulatie van Vlaamse politici van allerlei strekking, meer bekommerd om de belangen van de partij, het Belgisch establishment en hun eigen carrière, dan om het welzijn en het lot van Vlaanderen. En het Vlaamse volk, met een haast onbegrijpelijk gebrek aan fierheid en weerbaarheid, laat zich doen, al maakt het de meerderheid van de Belgische bevolking uit. Bovendien heeft, vooral de "gewone man in de straat", niet veel interesse voor de Vlaamse Beweging en staat soms onverschillig en zelfs vijandig tegenover de strijd van de Vlaams-nationalisten. Gewoon door onwetendheid en verkeerde voorlichting. Er wordt immers, in de scholen bijvoorbeeld, zelden of nooit iets positiefs verteld over de Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Nog iets willen wij tot slot onderstrepen: de strijd van de Vlaams-nationalisten is praktisch altijd geweldloos geweest. Ze hebben steeds slagen gekregen, nooit gegeven. Toen echter tijdens de oorlog terreuracties werden gevoerd door gewapende weerstanders en partizanen, zijn sommigen onder de collaborateurs éénmaal afgeweken van deze stelregel. Ze hebben zich en hun familie verdedigd
13
door een tegenterreur. En wat is gebleken? Eens te meer werden alleen zij, de verliezers, na de oorlog hiervoor ter verantwoording geroepen, vervolgd en zwaar gestraft, meestal met de dood. Zij, die met sluipmoorden en gewelddaden begonnen waren, gingen vrijuit en werden als helden geëerd. Ook dat is een aspect van de onrechtvaardige en in zijn geheel verwerpelijke repressie geweest.” Die principiële en kritiekloze verdediging door dik en dun van het Grote Gelijk van de collaboratie is iets wat me bij de nuchter denkende Jet steeds bevreemd heeft. & 4
Dichter en kunstkenner Lambert Jageneau (1925-1984), ooit getypeerd als “Kuifje in het Derde Rijk” , was een gemeenschappelijke vriend. Jet nam het avontuurlijk verhaal van zijn excentrieke familie – met Lamberts moeder als hoofdpersonage - als uitgangspunt voor een sleutelroman, Ballingschap (1986), die ik destijds in De VOS recenseerde. Eens te meer wist ze, aan de hand van haar toevertrouwde verhalen, een goed gecomponeerde roman te schrijven, waarin een complex verhaal en dito problematiek bevattelijke verwerkt worden. De creatieve werkwijze van Jet werd me achteraf 5
des te duidelijker, wanneer ik zelf een verhalend essay over Lambert Jageneau schreef. &
Toen de ongecensureerde uitgave van het oorlogsdagboek van Cyriel Verschaeve verscheen, werd Manu Ruys door het Jozef Lotensfonds uitgenodigd het boek voor te stellen tijdens de jaarlijkse algemene vergadering in de abdij van Steenbrugge. Na lezing van dit wel onthutsend en bij wijlen schokkend document, zag Ruys daarvan af: zijn beeld van Verschaeve was voorgoed aangetast door wat hij nu te verwerken kreeg. Op voorstel van mijn diep betreurde vriend pater Emiel Pil heb ik dan dat lijvig boek toegelicht en gesitueerd binnen het klimaat van romantisch pan-germanisme waarin het wereldbeeld van Verschaeve zo diep wortelde. Het viel me toen op dat de abt van Steenbrugge en historicus Albert de Jonghe veel hardere woorden spraken en een scherper oordeel velden dan ik ooit had durven doen in dat ingetogen gezelschap. Ik had daar nog graag met Jet over gesproken, maar kort daarop overleed ze.
& Achteraf sta ik nu wat onwennig tegenover de onwrikbare rechtlijnigheid waarmee Jet de hele problematiek van de collaboratie hardnekkig eenzijdig belichtte. Getekend door oorlog en repressie heeft ze tegelijk willen getuigen en overtuigen. Als geëngageerde schrijfster heeft ze m.i. bewust gekozen voor een eenvoudige, eenduidige voorstelling van zaken. Geen politiek getouwtrek tussen de verschillende fracties van de collaboratie (en hun zelfgeproclameerde leiders) in haar boeken, geen (al dan niet haalbare) poging tot genuanceerde weergave van een complexe realiteit. Het was er haar gewoon om te doen een menselijke getuigenis te brengen (en dan nog wel vanuit het perspectief van de “kleine man”) en haar overtuiging te belijden. Problematiseren zou immers de kracht van haar vertoog schaden. Die bewuste egelstelling vloeit voort uit een onvoorwaardelijke solidariteit, over alle tegenstellingen heen. Wat gebeurd is, is gebeurd. Bovendien: het Hogere Doel weegt altijd zwaarder dan de praktische bezwaren. 4 5
Guido LAUWAERT, Vlaamse Helden. Kuifje in het Derde Rijk, in: Het Parool, 27 augustus 1994. Henri-Floris JESPERS, Artis amore, Antwerpen, The Private Press, 1994, 144 + XVI blz.
14
Die idealistische geestesgesteldheid werd door Geert Buelens treffend aan kritisch onderzoek onderworpen in zijn merkwaardige lezing in de KVS te Brussel, in december vorig jaar. De geschiedenis van het activisme en van de collaboratie “biedt een heel gedifferentieerd verhaal”, betoogt Buelens, een verhaal “van
fanatieke
pragmatische
Vlamingen,
Vlamingen,
nuchtere
Vlamingen,
opportunistische
idealistische
Vlamingen,
gewilde
Vlamingen, Vlamingen,
ongewilde Vlamingen, separatistische Vlamingen, Belgicistische Vlamingen, democratische Vlamingen, fascistoïde Vlamingen, linkse Vlamingen en rechtse Vlamingen – alles behalve een natuurlijke eenheidsstam dus, die geboren is om te collaboreren of eensgezind ervan droomt de Franstalige gemeenschap uit de bestaande staatsstructuur te schoppen. Dat kluwen van idealisme, verblinding, verlichting en onenigheid - dat is Vlaanderen, dat zijn de Vlamingen, dat is ons kruis, dat is onze eigen geschiedenis.” & We hebben alle tijd van de wereld, tot het te laat is. Ik had al destijds zo vaak zoveel met Jet willen bespreken. Het mocht niet zijn. Ons gesprek is niet voltooid, zet zich voort. Ik suggereer hier enkele bedenkingen, die ogenschijnlijk haaks staan op wat haar diepste overtuiging was, omdat ik weet dat ze dat op prijs zou hebben gesteld. Eerlijkheid en openhartigheid voerde ze hoog in het vaandel, en haar rechtlijnigheid stond nooit begrip uit voor standpunten en overtuigingen die niet de hare waren. Met een knipoog naar Walschap, met wie ze in de jaren 1950-1951 druk correspondeerde, kan Jet best bestempeld worden als een mens van goede wil. Recht voor de raap, zoals in haar beste proza. Henri-Floris JESPERS
Tsjoeke, tsjoeke, tuut. Enkele maanden geleden ging ik met m’n zoontje van 5 naar Oostende. Hij vindt reizen met de trein nog een hele gebeurtenis. Ook de beloofde wandeling, met het obligate schelpjes zoeken, versterkten zijn euforie. Ik erger me aan de gebrekkige dienstverlening. De talloze vertragingen wil ik er nog bijnemen, die heb je ook als je in
de
file
staat.
De
onverstaanbare
aankondigingen
die
door
de
luidsprekers schallen bewijzen dat Vlaanderen zeer vele dialecten rijk is. Dat je na 8 uur ’s avonds verplicht bent om in de tochtige hal op je trein te wachten omdat elk stationsbuffet gesloten is vind ik al erger. Dat je na 11 uur ’s avonds, vanuit Belgisch grootste luchthaven, tolereren.
zelfs Deze
niet
meer
gedachten
in
konden
Antwerpen
geraakt
mijn
niet
dag
is
niet
stukmaken.
te Het
Koninklijk Meteorologisch Instituut had regen voorspeld. Ik had de
15
avond daarvoor de zwaluwen bestudeerd. Zij vlogen hoog aan de hemel, dus goed weer ’s anderendaags. Inderdaad, wij stapten uit de trein en een stralende zon scheen ons tegemoet. Het was een prachtige dag, bijna zonder verassingen. Tot we ‘s avonds terug op de trein zaten en ik merkte dat ik zijn zakje met speelgoedsoldaten vergeten was in de stationshal. Eenmaal in Antwerpen vulde ik een papiertje in bij het loket verloren voorwerpen en we keerden huiswaarts. Vorige week kreeg ik telefoon van de NMBS dat ik de soldaatjes kon afhalen. Mijn zoontje, ondertussen 6 jaar, weet nu wat vertraging betekent. Hieronimus
Misdaad loont ▲In de jongste aflevering van De leeswolf (voorheen: Leesidee) handelt Staf Schoeters over de pletrol van de Angelsaksische literatuur (cf o.m. Mededelingen, nr. 35, 9 november 2004, p. 10), meer bepaald van het misdaadgenre, dat via doorgedreven reclamecampagnes en gunsttarieven aan de man wordt gebracht en aldus in een mum van tijd gekend is, “en wat bekend raakt, is geliefd”. Deze situatie creëert bij de lezer de overtuiging dat al wat uit deze landen komt veel grootser en daarom ook van betere kwaliteit is. Het spreekt weliswaar voor zich dat landen met een populatie als de V.S. en Groot-Brittannië veel meer kans maken om kwaliteit in huis te hebben dan de rest van West-Europa, maar dat neemt anderzijds niet weg dat ik menig vertaald werk van over de oceaan recenseerde, dat met toeters en bellen werd aangeprezen, maar waarmee in Vlaanderen of Nederland geen enkele debuterende auteur voor publicatie in aanmerking zou komen. De modale lezer in Vlaanderen, sterker nog dan in Nederland of in andere buurlanden schat naar mijn gevoelen buitenlandse auteurs hoger in dan Nederlandstalige schrijvers. Bij Britten en Amerikanen daarentegen is het cultuurchauvinisme zo doorgedreven dat zij nauwelijks stilstaan bij literatuur afkomstig uit een ander taalgebied. In Engeland nam ik ooit de proef op de som en informeerde bij misdaadfans en boekhandelaren naar Simenon; niemand bleek hem te kennen, noch van zijn Maigret-cyclus, noch van verfilmingen. Die analyse geldt trouwens niet alleen het misdaadgenre. ■
Door de leesbril bekeken ▲Het werd hier al vaak onderstreept: het werk dat Jef Bierkens (Max Kazan) in de Nederlanden verricht op het gebied van de “jazzistiek” is zonder meer uniek. Met bewonderenswaardige taaiheid blijft hij ten behoeve van enkele getrouwen bewust slordig gestencilde en gefotokopieerde tijdschriften uitgeven, net of die afwijzing van de hedendaagse reproductietechnieken een meerwaarde aan de bewonderenswaardig erudiete inhoud verleent. Hij voert de tegendraadsheid zo ver dat hij, ook alweer moedwillig, de teksten koppig blijft intikken met een hopeloos versleten typmachine. Er komt nog een tijd dat “bibliofielen” (voorwaar een ras apart) tegen elkaar zullen opbieden op veilingen om zijn morsige publicaties, die nu hopeloos vergeten zijn nog vóór ze verschijnen, te mogen verwerven. In feite is Jef Bierkens, op zijn onnavolgbare manier, zowat de enige belichaming van de ware dadaïstische geest in het ingedommelde Vlaanderen, waar ook “rebelsheid” een geestesdodend en vooral saai conformisme is verworden. In Sjeppelroot (thir(s)ty-one brengt Bierkens nog maar uiterst spaarzaam “literaire” teksten. In de jongste aflevering bespaart hij ons de gesponnen suiker van de zeurende Serge Largot, die in vorige afleveringen blijkbaar genade vond in zijn ogen. Hugo Neefs (cf Mededelingen nr. 37, 7 december 2004, p. 13) blijft echter verbazen. Voor zijn “Schabouwelijke sonnetten om het einde te verschalken” geef ik graag een pak Vlaamse (en Hollandse) salonfähige dichtbundels weg, die niets meer zijn dan de eigentijdse vorm van wat Van Ostaijen “puberteitslyriek”
16
noemde. Ben Klein daarentegen overleeft zichzelf, wat allerminst gezegd kan worden van Adriaan de Roover, die nog altijd even fors en indrukwekkend uithaalt, zowel plastisch als poëtisch. ■ Sjeppelroot thir(s)ty-one, jazzistiek-literaire-plasties werkschrift, Number Nine, mei 2005, 285 blz. Samensteller & verantwoordelijke uitgever: Jef Bierkens, Kapelhof 31, B 3550 Zolder.
Bibliografisch ▲“Dichters in het Elzenveld” staat centraal in de jongste aflevering van Revolver. Dit jaar werd niet alleen het kruim van de hedendaagse Nieuw-Zeelandse poëzie uitgenodigd (Vincent O’Sullivan, Bill Manhire, Jenny Bornholdt en Tusiata Avia), maar ook de Syrische Maram al Massri, de Finse Saila Susiluoto en de Mexicaan Marco Antonio Campos. De Lage Landen werden vertegenwoordigd door Erwin Mortier en Ramsey Nasr. Revolver 126 biedt een keuze – met Nederlandse vertaling – uit het werk van de anderstalige deelnemers. Van de poëzie uit het eigen taalgebied wordt ook de Engelse vertaling opgenomen. Op donderdag 16 juni werd in het kader van “Dichters in het Elzenveld” de tweejaarlijkse Hugues C. Pernathprijs uitgereikt aan Ramsey Nasr. Revolver publiceert gedichten van de laureaat en van de overige genomineerden: Erik Lindner, Bart Meuleman en Mustafa Stitou. ■ Revolver, driemaandelijks literair tijdschrift, p/a Gerd Segers, Ludwig Burchardstraat 35, 2050 Antwerpen. Abonnement: 25 €, los nummer: 8 €. Rekeningnummer 320-0915923-22 van Revolver vzw.
Agenda ▲Retrospectieve Wilfried Pas. De tentoonstelling loopt tot en met 31 juli, en is alle dagen open van 10 tot 17 uur, behalve op maandag. KFZ-Koningin FabiolaZaal, Jezusstraat 28 te Antwerpen. ■ ▲Roberto Mangú. Tot 21 juli. MUDIMADRIE, Galerie Gianluca Ranzi, Vlaamse Kaai 48, 2000 Antwerpen. Woe.-zat. van 14 tot 18 uur. ■ ▲ In augustus slaat de Stichting Zondag! Binnenstebuiten opnieuw haar podia buiten op diverse Antwerpse pleinen. Vier verrassende zondagavonden, met telkens een boeiende mix van muziek, poëzie, stand up comedy, sketches. De meest memorabele acts die in het afgelopen jaar op de podia van De Sprekende Ezels, Kassant en À propos aan bod kwamen, worden telkens om 19 uur gepresenteerd in een surrealistisch decor van bloemetjesbehang, staande lampen, taart en koffie. Toegang gratis. Locaties en data: • 7 augustus: plantsoen Museum voor Schone Kunsten. • 14 augustus: Krugerplein. • 21 augustus: Ossenmarkt. ▲Op woensdag 7 september geeft Erik Verstraete een lezing over “Johan Mark Elsing (1905-1993), grondlegger van de Vlaamse exotische literatuur”. Kring Ex Libris, Taverne Rochus, Sint-Rochusstraat (naast de kerk), Deurne-Zuid, 21 uur stipt. Toegang gratis. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt op 15 juli 2005. Indien u deze Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght.