Zera en de Aliёn (Oinkbeest 6 jaar en ouder) In een klein dorp aan de voet van de heuvels, woonde een meisje dat Zera heette. Ze woonde daar niet alleen natuurlijk, er waren nog meer mensen, kinderen, dieren en de skateclub. Dat waren de vijf vrienden van Zera. Ze zagen er anders uit dan de rest van de kinderen uit het dorp. Ze kleden zich graag opvallend aan en ze maakten ook nog muziek. Ze woonden in een clubhuis naast de kleinste heuvel, vlakbij het onderzoekcentrum: de systemen. Daar werkten hele rare kerels en niemand in het dorp wist precies wat ze daar deden. Op een mooie zomeravond ging Zera op de fiets naar het park om te wandelen, terwijl ze in zichzelf een vrolijk wijsje zong. Ze plukte wat bloemen uit het gras en wilde net terug gaan naar haar huis, toen ze duidelijk de skate-jongens hoorde aankomen. "Hé jongens", zei Zera en dat zei ze altijd, want ze kon nooit hun namen onthouden, "waar gaan jullie naar toe?" "Oh eh, even een boompje om, nu kan het nog. Kijk, er hangt onweer in de lucht." En dat was waar, de lucht was heel donker geworden en er hing een geheimzinnige sfeer in het park, net of er iets bijzonders zou gaan gebeuren. En als je goed luisterde, kon je af en toe de takken horen kraken, of het geritsel van een haas of een eekhoorn die zijn hol opzocht. En al gauw begon het te waaien, steeds harder en harder en het onweer barstte los. "Ik ben een beetje bang" zei Zera. "Kom, kom, relax maar een beetje. Ga maar met ons mee naar het clubhuis, wij zijn helemaal niet bang" En zo renden ze met zijn allen naar het clubhuis om er te schuilen. Daar was het gezellig en warm, want ze maakten meteen de open haard aan, haalden wat lekkers uit de kast en schonken iets te drinken in. "Hè Zera" zei een van de jongens "we hebben net een nieuw nummer geschreven. Vind je het leuk om dat te horen ?” Zera knikte en leunde lekker achterover in de zitzak, die ze speciaal voor haar hadden neergezet. (muziek) Zo merkte ze pas na een tijdje, dat het onweer voorbij was. Het was heel stil in de heuvels. Je hoorde alleen nog wat druppeltjes van de bomen vallen en verder niets. Of niets... (oink) Wat was dat vreemde geluid in de verte? (oink) "Hé, dat is vreemd," bromde de oudste van het stel, die eigenlijk 'Dorus' heette. "Toch eens even gaan kijken?" En ze liepen naar buiten in de richting van het geluid. (oink)(oink) En, wat ze toen zagen! "Hé kijk eens, een beest" riep Duko uit "Nietes, hij heeft geen staart" zei Djurre. "Zou het een nieuw soort hondenras zijn ?" vroeg Djin. "Nee, ben je mesjokke, er bestaan toch geen lila honden" zei Dennis. "'t Is toch heel gek hoor, het lijkt wel een aliёn of zo" merkte Zera op. "Een oinkbeest" riep Docus. De aliёn of oinkbeest beest, of wat het dan ook was,
keek een beetje zielig en verbaasd rond met zijn grote lila ogen. En hij klapperde met zijn oor, want hij had er maar één, terwijl hij verlegen in zijn neus pulkte. "Oink" zei hij weer, en nog eens: "Oink". "Hmm, 't is een vreemd geval," zei Docus gewichtig. "Waar zou hij vandaan komen?" (Zera:) "Meneer Oinkbeest, waar komt u vandaan?" "Oink," zei het beest. (Djin:) "Nou dat is dan lekker, heel duister man en hij praat zo maf." "Misschien is hij met de bliksem meegekomen?" zei Zera. En toen zagen ze het allemaal. De plek waar het beest zat was helemaal zwart gebrand en zijn tenen waren ook een beetje verschroeid. En eigenlijk rook het ook wel aangebrand. (Djurre:) "Nou, gek hoor. Daar steekt meer achter. Ik begrijp er niks van. Misschien weten professor Gerubijn en Serafijn er wel wat op." Dat waren twee zussen, die achter de school bos woonden. Ze waren hele slimme professoren, die les gaven op school. Ze waren allebei een beetje verstrooid en vreemd, maar wel erg aardig. Ze wisten op heel veel dingen raad. De skatejongens en Zera gingen op weg naar de school en lieten het rare oinkbeest eenzaam achter.
1e lied Hier zit ik helemaal alleen. Waar moet ik heen? Straks wordt het koud. Moet ik gaan slapen op een steen? Met mijn grote teen in het kreupelwoud. De vogels wonen in hun nesten, de konijnen in hun hol. De eekhoorn heeft zijn eigen boom. Onder de aarde woont de mol. De spin gaat slapen in zijn web, de wijze uil zit op zijn tak. De slak heeft zelfs zijn eigen huis en ik vind nergens onderdak. Hier zit ik midden in het woud Het is zo koud, waar moet ik heen? De gure wind waait door mijn vacht. Het wordt al nacht, ik ga maar slapen, op een steen.
(geeuw)
Het was al flink donker geworden. De maan kwam langzaam op en overal was het stil in de heuvels. Zera en de skatejongens liepen achter elkaar over de smalle paadjes. Ze waren al bijna bij de twaalf oude eiken, waar achter de huisjes van
de twee professoren stonden, toen Zera opeens bleef staan. De rest botste allemaal tegen elkaar op (chaos). (Duko:) "Wat is er ?” (Docus:) “Wat doe je ?” (Djin:) “Hé, kijk uit !” (Dennis:) “Au” (Zera:) “Ja sorry hoor jongens ! Ik vind het zielig. Hij is nu helemaal alleen. Hij weet niet eens waar hij is. Straks gebeurt er nog iets naars met hem. Ik ga terug." Zera stapte op haar fiets en was al snel terug op de plek waar ze het vreemde beest hadden achter gelaten. Eerst zag ze helemaal niets, maar plotseling stootte ze tegen iets aan dat 'oink' zei. Het beest lag tegen een ronde steen, met zijn armen om zijn hoofd. "Hé, euh, Oink, euh ik bedoel, meneer? Ga eens zitten, ik ben het. Oh, je huilt? Oh, wat is er nou? Voel je je zo alleen? Weet je, ik vind je eigenlijk best wel aardig."
2e lied Dag beest, of ben je geen beest. Iemand als jij is er hier nooit geweest. Je ziet er een beetje anders uit, en als je praat, maak je zo'n raar geluid. Maar je ogen zijn lief, Je ogen zijn zacht. Huil nu niet meer om de donkere nacht. Wees maar niet bang voor de wolf of de vos. Je bent niet alleen in het bos. Zeg, beest, hoe is je naam? Waar is je huis en waar kom je vandaan? Kun je verstaan wat ik tegen je zeg? Droog nu je tranen, ik ga niet meer weg. Ik vind je niet mooi, maar je bent wel heel zacht. Mag ik me warmen tegen je vacht? Ik zing je in slaap op een bedje van mos. Je bent niet alleen in het bos. Je bent niet alleen in het bos.
De vijf jongens waren intussen bij de huisjes van de professoren aangekomen, waar een grote koperen bel aan een paal hing. Hij hing wel een beetje hoog, maar met een aanloopje kon Docus er net bij. (ringelingelingelingeling) Ja, snap je, die bel ging zo lang, omdat Docus aan het touw was blijven hangen. (krriiiii) (deur gaat open) (Serafijn:) "Wie komt ons zo laat nog storen? De maan is vol, en de koekoek roept al om de nachtschade." (Iedereen roept door elkaar heen:) "Nou, wij zijn het..." (Serafijn:) "Hé, rustig, niet allemaal door mekaar heen. Kom maar even binnen. Nou, laat de oudste het maar vertellen."
3e lied Vanavond bij ons, op de plek in het bos, barstte er een verschrikkelijk onweer los. De donder en bliksem, die viel uit de lucht. Een vreselijke storm, joeg ons op de vlucht. Toen kwam er een flits en een keiharde boink. Nou zit daar dat beest, en hij zegt enkel 'oink' en niemand verstaat hem, ik weet het niet hoor. Misschien hebben jullie er een oplossing voor. "Tjaaa," zei professor Gerubijn en krabde achter haar oor, "da's een geval van knazel en maanzaad, is het niet, Serafijn?" (de jongens mimen naar elkaar “wat?!”
de een haalt zijn schouders op, de ander moet lachen tot Docus zijn vinger aan zijn mond brengt en zijn hoofd schud) (Serafijn:) "Euh nou, het lijkt mij meer iets van zwavel en donderkruid hoor. (de jongens willen alweer beginnen, Docus trekt een boos gezicht) Laten we eens in het grote boek gaan kijken... Hmm, oink
euh oor, verstaan, communicatiestoornis! Ja, ja, ja, ja, dat moet het zijn. Ja, euh, ik heb het een tijd niet gedaan, hè. Nou, als ik dit zeg, dan moet er toch wat gebeuren, hoop ik." (keelgeschraap) "Eén is maar alleen, kunt gij mij verstaan. De maan lacht naar Atlantis. Ik herhaal de vraag: acht maal acht is edig. Alles valt later dan vandaag. Aarde, zon en maan, laat uw krachten gaan." Zera en het oinkbeest hadden juist vriendschap gesloten toen ze een vreemd geluid hoorden. (fwieuwboink) "Hé, wat is dat nou? Komen er opeens nog drie van die oinkers uit de lucht vallen" En verbaasd keek ze toe hoe het oinkbeest de anderen, er waren twee grote en een kleintje, vrolijk begroetten en ze allemaal hun neuzen tegen elkaar wreven, terwijl hun oren klapperden van plezier. "Nou begrijp ik er geen snars meer van, want het bliksemde toch niet? Oh, of zou..." En inderdaad, daar kwamen de skatejongens in optocht aangestapt met de professoren voorop. De een met een dik boek onder haar arm geklemd, want dat hadden ze voor de zekerheid toch maar meegenomen. Toen ze de nog steeds
dansende oinkbeesten zag, en Zera, die er beteuterd naast stond, waren ze eerst wel verbaasd, maar toen zei Gerubijn: "Zie je nu wel, Serafijn, je hebt weer niet goed gekeken! Je bent je bril zeker weer kwijt, jij. Atlantis ligt in Nevelen. Je hebt de verkeerde spreuk genomen!" (Serafijn:) "Oooh, wat nou?" (Gerubijn:) "Laten we eerst eens allemaal rustig gaan zitten, dan zal ik eens kijken. Euhm, ja hier is de goede spreuk, euhm. Oh ja, ik zie het al. Tromgeroffel bij de dans van de vuurvliegen." En alsof het was afgesproken, kwamen als bij toverslag wel honderd vuurvliegjes naar de open plek gevlogen, waar ze in een cirkel bleven ronddansen. (dans Afrika) Terwijl de jongens zacht op hun trommeltjes begonnen te slaan, krabde Gerubijn achter haar oor en begon plechtig te lezen: "Gister is wit van schrikkende vissen. We weten niks van deze taal. Bleke flitsen, acht maal negen, hitte, witte schichten, regen. Hete bliksem is zijn maal." En daar stond, van het ene moment op het andere een grote dampende pot waar een heerlijke geur uit kwam, van appelmoes en aardappels en kaneel en kruidnagelen en nog veel meer. "Oeioei, gelukt gelukt! Dit is hete bliksem en als we daar allemaal een hap van nemen en de oinkbeesten ook, dan kunnen we elkaar verstaan." Ze haalde een zilveren lepel onder haar paarse cape vandaan en iedereen kreeg een hap.
4e lied Hap, hap, neem een hap, allemaal een hap van de toverpap. Hap, hap, en wat een grap, ik ben een boon als ik het snap. Hap, hap, appelflap, ik kan er wel van eten tot ik knap. Hap, hap, doe niet slap, allemaal een hap van de toverpap. Oink, oink, oink, hap, ik eet het liefste toverpap. Ik eet het liefste toverpap Hap, hap, toverpap.
(Zera:) "Ooh, ik kan ze verstaan!" "Ja, tof, het is te gek, ze zeggen 'toverpap'!" "Toverpap, toverpap!"
(Dennis:) "Hé, maar zeg nou eens, waar komen jullie vandaan?" (Oink1:) "Van de blauwe maan." (Djurre:) "De blauwe maan? Bestaat die dan?" (Oink2:) "Zekers
wel en er is niets zo saai als de blauwe maan. Hij staat boven het land waar de bliksem woont. En alles is er blauw, blauw, blauw. En het is er altijd blauwe maandag. Oh, het is er zo saai." (Zera:) "Alles blauw? Ook de bloemen enzo?" (Oink2:) "Wat zijn dat? Bloemen? Ben jij een bloem?" (Zera:) "Nee, bloemen die groeien, net als de bomen en het mos." (Oink3:) "Oh nee, bij ons groeien alleen maar blauwe bonen, en daar maken we soep van. En die is ook al niet lekker. Maar hier, hier is alles mooi, mooie kleuren. (snif) En het ruikt lekker. Kunnen we niet
bij jullie blijven?" (Serafijn:) "Tja, dat kan wel, maar waar moeten jullie dan wonen? En wat eten jullie nog meer behalve hete bliksem? Hier zijn geen blauwe bonen hoor." (Oink4:) "Oh, maar we vinden wel wat. Op onze maan woonden we in een grot, hebben jullie niet zoiets?" Serafijn:) "Jeetje nee, maar eh, euh, het hol van kluizenaar Broebel staat leeg, want Broebel is met vakantie naar het warme zuiden. Daar kunnen jullie wel zo lang in." (alle Oinks zingend:) "Hoi, hoi, hoi, we gaan hier lekker wonen. Hoi, hoi, hoi, wie had dat kunnen dromen. Geen oink die nog wat anders wou, we zitten niet meer in de kou. En daarom laten we alles nou blauw, blauw, blauw. (herhaling en aan het eind: blauwauwauwauwauw."
(Instrumentaal stukje)
De volgende morgen, toen iedereen een beetje was uitgeslapen, gingen Zera en de skatejongens op bezoek bij de familie Oink. Maar toen ze het hol van Broebel binnenkwamen, zagen ze alleen de drie grote Oinkers heel bedroefd voor zich uit zitten kijken. Sniffend en snuffend en er liepen grote tranen uit hun ogen. (Zera: maakt troostend gebaar) “Hé, wat is er nou weer aan de hand ?” (Oink1: half huilend) “We werden vanmorgen wakker en toen was ons kleine Ploinkie weg, helemaal weg. We hebben al geroepen en gezocht, maar hij is nog steeds niet terug. Oh, wat zou er toch gebeurd zijn ?” (Duko:) “Nou joh, effe kop op hè, zo’n vaart zal het toch wel niet lopen. Huh? Hoewel, wat ziet mijn oog ? Allemaal grote voetafdrukken op de grond en allemaal kleine puntjes er naast, een spoor van puntjes. Jemig, zouden die gasten van de hier soms achter zitten?" (Zera:) “Dat zou zo maar eens waar kunnen zijn. Ze zijn heel raar, ze lopen altijd met stokken hier in de heuvels rond te prikken in de grond. Volgens mij doen ze ook proeven op dieren. Als ze er achter zijn gekomen, dat er aliёns gekomen zijn !” (Docus:) “Ja, ik heb wel eens gezien dat ze dieren in kooien stoppen !” (Djin:) “Ze moeten ook kunstjes voor hen doen, net alsof ze in het circus moeten. Dat is toch niet normaal meer !” Dus je snapt wel, dat het er niet zo leuk uit zag voor Ploinkie als de systemen hem echt hadden meegenomen. R gingen meteen een paar van de jongens naar Gerubijn en Serafijn om hen om raad te vragen, terwijl de anderen het spoor volgden en Zera probeerde de zieligste Oink te troosten. Na een poosje, hoorden ze de twee zussen al van verre aankomen. (Serafijn:) "Ja, ja, het is echt waar, jij had het boek meegenomen.” (Gerubijn:) “Nee, ja maar,... Oh wacht, hier, hier is het. Euh heb jij je bril wel meegenomen, Serafijn?" (Serafijn:) "Hè, zus, wat doe je nou toch altijd rot. Je hebt mijn bril op, suffie, en jij zegt dat ik verstrooid ben!" (Duko:) "Nou, niet kibbelen hoor. Kijk, hier loopt het spoor, zie je wel? En het gaat helemaal door tot buiten het bos. Ik denk naar de grote heuvel, waar hun centrum staat" (Serafijn:) "Ja, ja, even mijn bril opzetten. (weer gewissel van brillen) De systemen, hè? Dat is dus meer iets van eh, ja, hier staat al wat. Systemen regels, wetten, knoppen, ponskaarten. Ja, ja, dit zal het zijn. Het antwoord is: ze hebben een grote hekel
aan muziek. Dus daar moeten we ze mee moeten zien te verjagen." (Docus:) "Nou, muziek, dat kunnen wij wel maken, hè jongens? Vooruit, iedereen die wat kan spelen, die doet mee. Ik val aan! Volg mij!" Zo gingen ze zingend op weg naar het centrum van de systemen. Fladderak, de vleermuis van Dennis, vloog voorop om de weg te verkennen. Daar achter de skatejongens met hun instrumenten. Dan Zera en de zussen met hun boek. Dan de oinkers en daar achter kwamen nog wat kinderen uit het dorp, die in de buurt aan het spelen waren en ook graag mee wilden helpen. Ze zongen mee tot ze er bijna waren. Toen ze uit het bos kwamen, moesten ze eerst langs het muffe moeras. Daar was het donker en geheimzinnig en ze hielden elkaar allemaal goed vast. Opeens zaten er drie oude mannen op het smalle pad. Docus bleef verschrikt staan, zodat ze allemaal tegen elkaar op botsten. Maar Serafijn zei dat ze wel vriendelijk waren en daarom vroegen ze hen of ze de systemen toevallig langs hadden zien komen met een raar beest en of ze al bijna bij het centrum van de systemen waren. Maar, het antwoord klonk wel een beetje griezelig.
Versje systemen Kijk uit in de heuvels, daar loert het gevaar. Daar wonen systemen die hebben geen tenen, geen hart en geen haar. Pas op voor systemen, ze zullen je grijpen, ze zullen je meenemen, ze zullen je knijpen. Pas op voor systemen, ze zullen je vangen, ze zullen je pakken, ze zullen je stangen. Pas op voor systemen, systemen, systemen. Maar als je er heen wil, daar ginds langs de sparren, moet je dwars door de webben waar spinnen in slapen. En rechts bij de rotsen na tien grijze bomen,
daar zijn de systemen, dat is waar ze wonen. Nou ja, in ieder geval wisten ze nu wel dat de systemen Ploinkie hadden en dat ze al bijna bij het centrum waren. Fladderak was nergens bang voor, die fladderde door alsof er niets aan de hand was. Maar Zera had een raar gevoel in haar buik. En de anderen waren ook niet zo dapper hoor, maar voor elkaar lieten ze het niet merken. Alleen bij de spinnewebben was het even lastig. Gelukkig wist Gerubijn nog een spreuk om webben te ontrafelen en de spinnen renden hard weg. (oink) “Hé, dat was geweldig”riep oink 1. Toen ze voorbij de tien grijze bomen waren, zagen ze het centrum al. En in de verte hoorden ze een klaaglijk geroep. "Help, oink, help. Help me dan toch. Ik ben opgesloten. Oink, help, help." Dat was Ploinkie die riep en Zera kreeg tranen in haar ogen, zo zielig klonk het. Docus zei: "Niet bang zijn, we zijn met zijn allen, en we zullen die systemen eens wat laten zien. Fladderak, jij kijkt waar Ploinkie zit en wij, wij sluipen verder door de struiken. Allemaal je instrument bij je?" Ze knikten allemaal 'ja', want iedereen had wel iets dat geluid maakte. Een van de oinkbeesten had zelfs een blauwe neusfluit meegenomen. En Gerubijn had een tamboerijn en Serafijn klapkauwgom. Zera had een armbandje met allemaal zilveren belletje er aan. En er waren pannendeksels, fluiten, trommels en nog veel meer rare dingen. Ze kropen door de struiken, tot vlakbij de deur van het centrum. Fladderak kwam aangevlogen met een oinkbeest rennend achter hem aan. (Oink2:) (hijg, hijg) “Hij zit achter dat gebouw (wijst) in een klein kooitje met een heel groot slot erop. Ik weet niet hoe we die open moeten krijgen ?” Maar Solletje, de kleinste van de oinkbeesten, die erg verlegen was, haalde een grote sleutel onder zijn jasje vandaan en zei: (zacht verlegen stemmetje) "Misschien past deze wel? Het lijkt wel een muzieksleutel, ik vond hem daar in de bosjes. Je weet nooit hè ?" Dat vonden ze allemaal zo slim, dat niemand nog wat kon zeggen. Behalve Serafijn, die haar bril opzette om het eens goed te kunnen zien. (Serafijn:) “Solletje, je krijgt een stukje van mijn kauwgom, als hij ook nog past. Als wij nou allemaal héél hard muziek gaan maken en zingen, dan jagen we de systemen wel op de vlucht. En dan maak jij intussen het kooitje open, hè?" En zo gebeurde het. Het was een oorverdovend lawaai. En je zag overal de mannen van de systemen tevoorschijn komen met hun handen tegen hun oren. Ze maakten dat ze weg kwamen, de bossen in. En kleine Solletje rende naar de kooi en ..... de sleutel paste! Hoera! En samen met de gelukkige Ploinkie gingen ze zingend en dansend terug naar het clubhuis. Daar was 's avonds een heel groot feest. Er hingen gekleurde ballonnen tussen de bomen. Er waren allemaal lekkere hapjes en drankjes. Er brandde een groot
kampvuur waar ze marshmallows roosterden. De twee zusjes van Zera kwamen ook nog. En ze dansten met Zera een hele mooie dans. Oh ja, en de oinkbeesten dansten de blauwe maan polka. Dat was zo grappig. Op het laatst deden ze allemaal mee tot ze heel melig en moe waren. Aan het eind van het feest, zongen ze met zijn allen nog een heel mooi lied dat tot ver over de heuvels klonk.
5e lied Al regent het ook dat het giet, al schijnt de zon soms dagen niet. Toch hebben wij dan geen verdriet, want we horen, we horen bij elkaar. We horen bij elkaar.
Zera Zera Zera Zera + skatejongens Zera + skatejongens
Al zijn de dagen koud en guur, we kruipen lekker bij het vuur en zingen tot het nachtelijk uur, want we horen, we horen bij elkaar. We horen bij elkaar.
Skatejongens Skatejongens Skatejongens Skatejongens Skatejongens
Al komen wij van de blauwe maan, en kan je ons soms niet verstaan. Dat zal vanzelf wel beter gaan, want we horen, we horen bij elkaar. We horen bij elkaar.
Oinkbeesten Oinkbeesten Oinkbeesten Oinkbeesten Oinkbeesten
Ik hoor bij jou en jij bij mij, jij en hij en zij en mij. Niemand is er gek of raar, want we horen, we horen bij elkaar. We horen bij elkaar. We horen bij elkaar. We horen bij elkaar. We horen bij elkaar. We horen bij elkaar.
Gerubijn en Serafijn Gerubijn en Serafijn Gerubijn en Serafijn Gerubijn en Serafijn Allemaal Allemaal Allemaal Allemaal Allemaal