Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 1.
PsychoWerk Barentszplein 65 1013 NJ Amsterdam 020-3300235 Www.psychowerk.nl
[email protected]
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 2.
1. Wat is Zen?
“ Zen is een religie zonder god en een filosofie met een ziel”
Zen is een afkorting van het woord: zenna, wat de Japanse vertaling is van het sanskriete woord: dhyana (meditatie). Vandaag de dag is zen een boeddhistische leef- en denkwijze geworden, die tot doel heeft om de staat van verlichting of te wel het Boeddhaschap te bereiken. Zen verschilt in diverse opzichten met andere boeddhistische richtingen. Een wezenlijk onderscheid is dat de beoefenaars leren zonder veel woorden. Allemaal volgens het principe dat het belangrijker is om te ervaren dan erover te praten. Dit uitgangspunt maakt het ook moeilijk om zen te kunnen begrijpen en te doorgronden. Immers, hoe leg je aan iemand die nog nooit zuurkool heeft gegeten uit hoe zuurkool smaakt. De persoon moet aan den lijve ontdekken wat het heet om in het hier-en-nu te leven en om de volheid van de leegte te ervaren.
1.1. Het ontstaan en de ontwikkeling van zen in China
Zen komt oorspronkelijk uit China en is ongeveer in het jaar 500 door Bodhidharma vorm gegeven. Bodhidharma was een Indiase man die naar China was gekomen om het boeddhisme grotere bekendheid te geven. Mede door zijn ontmoetingen met de koning van China ontwikkelde hij ch’an (of te wel: zen). De legendes rond Bodhidharma liegen er niet om, zo geldt hij als de geestelijke vader van de kung fu en qigong. De eerste zen patriarch was zo bedreven in mediteren dat zijn benen verstrompelden en afvielen. Alsof dat niet genoeg was sneed Bodhidharma zijn oogleden af om zo te voorkomen dat hij tijdens het mediteren in slaap zou vallen. Zen ontwikkelde zich voorspoedig in China tot ongeveer het jaar 800. In de tussenliggende periode heeft het Zen-Boeddhistische richting enkele opmerkelijke meesters geleverd, bijvoorbeeld: Seng Tsán (606), de derde patriarch. Hij was de eerste die zen uitlegde aan de hand van een gedicht. Hui Neng (638-713), de zesde patriarch. Hij geldt als de geestelijke vader van zen en heeft de grondslagen voor de huidige zen-traditie gelegd. Hui Neng ‘koppelt’ zen los van het traditionele boeddhisme en geeft het een chinees karakter. Lin Chi (866). Hij geldt als de geestelijke vader van de plotselinge schreeuw: HO!, en onverwachte stokslagen. Lin Chi is dan ook de meester over wie in het raadsel van de gans in de fles wordt gesproken. In 842 begonnen de vervolgingen van (zen)boeddhisten in China. Deze uitermate bloedige vervolging eindigde rond 845. De zenboeddhisten overleefde de ‘zuiveringsactie’ van de Chinese koning, maar kon zich niet meer zo goed en vrij ontwikkelen als in de eeuwen ervoor. Rond de 12 eeuw verdwijnt het zenboeddhisme sterk naar de achtergrond in China en werd het groot in het buurland Japan.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 3.
1.2. Het ontstaan en de ontwikkeling van zen in Japan
De geschriften vermelden dat zen al in de 6e eeuw in Japan werd geïntroduceerd. Echter duurde het tot het jaar 1200 dat het een aparte school werd. Binnen de Japanse cultuur wordt onderscheid gemaakt in twee vormen van zen, te weten: Rinzai en Soto. De Rinzai school is de oudste en is opgericht door Eisai (1141-1215) en werd door hem meegebracht na een reis aan China. De zenmeester is vooral bekend geworden door het geschrift: Shobogenzo, een van de belangrijkste boeddhistische geschriften. De Soto school is opgericht door een leerling van Eisai, Dogen (1200-1253). Ook deze school vindt haar oorsprong in China. Dogen was niet van plan om een nieuwe school op te richten en hij had zich als een kluizenaar teruggetrokken. Echter ontstond er rondom zijn kluizenaarskluis langzaam maar zeker een klooster, Eiheiji. De Rinzai school is beroemd geworden door het gebruik van koans en met het gezicht naar het midden van de ruimte toe te mediteren. Bij de Soto school staat het mediteren centraal. Hierbij draaien de beoefenaars hun gezichten naar de muur. Opmerking: een koan is een anekdote of een paradoxaal raadsel dat verwijst naar de aard van de werkelijkheid. Een koan dient als een hulpmiddel om inzichten te verwerven en de staat van verlichting te bereiken.
In de veertiende eeuw dreigde de Rinzai school in verval te raken. Het bestuderen en het maken van geschriften werden steeds belangrijker ten nadele van het mediteren. Hakuin Zenji (1689-1769) greep in en systematiseerde de koans, introduceerde het zazen (meditatievorm) en voerde een gedisciplineerd kloosterleven in. Tot op de dag van vandaag is de Rinzai de grootste zen school in Japan.
1.3. Zen in Korea
De derde belangrijkste zen natie is Korea. Hier werd zen in de zevende eeuw door Pomnang geïntroduceerd. De Koreaanse zen scholen zijn milder van aard dan de Japanse scholen. Wat betekent dat ook hier het belang van meditatie wordt onderstreept, maar dat de beoefenaars hiervoor geen ontberingen hoeven te lijden. Zo zijn bijvoorbeeld de Japanse kloosters niet verwarmd, terwijl de Koreaanse kloosters al eeuwen de beschikking hebben over een vloerverwarming. Wellicht de bekendste Koreaanse zenmeester is Chinul (1158-1210). Hij stichtte op 32 jarige leeftijd de kloostergemeenschap Songgwang Sa op de berg Chogye. Dit klooster is tot op de dag vandaag nog in gebruik.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 4.
1.4. Rituelen en zen
Zen is opgebouwd uit rituelen, die een meditatief karakter bezitten. Zo zijn dagelijkse activiteiten verheven tot een reeks gestileerde opeenvolgende handelingen. Denk in dit verband bijvoorbeeld aan de theeceremonie, waarbij het theedrinken tot een ware kunstvorm is verheven. Door elke handeling bewust te volbrengen ontstaat er een besef van het hier-en-nu. De zen rituelen staan niet vast, zo kan iedere activiteit zich ontpoppen tot een meditatieve handelingswijze. Zo bestaat er niet één theeceremonie, maar tientallen. De belangrijkste reden voor de diversiteit is dat de rituele handelingen niet vervallen tot automatismen. De beoefenaars dienen steeds hun volledige aandacht bij de handelingen te houden. Er moet ruimte blijven voor natuurlijk gedrag. Opmerkelijk aan de rituelen van zen is dat het niet alleen betrekking heeft op de feitelijke handelingen zelf, maar ook op de gegeven omstandigheden waar binnen de handelingen worden verricht. Zo dient bijvoorbeeld de ruimte van de theeceremonie opgeruimd zijn en op een natuurlijke wijze aangekleed zijn. Met andere woorden: in de ruimte worden alleen natuurlijke materialen gebruikt zonder verder opsmuk. Zo kunnen er bloemen staan, een tekst aan de muur hangen en een theepot met kopjes staan. De aankleding dient als een harmonieus evenbeeld van de natuur te zijn, zonder deze te willen imiteren. Binnen zen worden een rituaal (=verzameling van bij elkaar horende rituelen) een weg van zen genoemd. Het doel van de weg van zen is om de staat van verlichting te realiseren. Bekende wegen zijn: De weg van de schilderkunst. De weg van de bloemen. De weg van het zwaardvechten (kendo). De weg van het boogschieten (kyudo). De weg van de poëzie (haiku). Ook zijn bepaalde meditatievormen zelf rituelen geworden, denk in dit verband aan zazen (zitmeditatie) en kinhin (loopmeditatie).
1.5. Religie of geen religie
Zen is ontstaan uit het boeddhisme, maar is zelf geen religie. Het is een leefwijze met een filosofische inslag. Binnen zen wordt namelijk gestreefd om de ik-heid op te geven en met een volledige aandacht in het hier-en-nu te Zijn. Van zen beoefenaars wordt verwacht dat zij geen schade toebrengen, het welzijn van levende wezens bevorderen en goed doen. Zen kent daarom een zestiental leefregels waaraan de beoefenaars zich dienen te houden: J Doe geen kwaad. J Doe goed. J Doe goed voor anderen. J Wees niet onwetend. J Wees niet gierig. J Niet doden. J Niet stelen. J Niet seksueel misdragen. J Niet liegen. J Geen drugs gebruiken.
Zen therapie—Gert van Veen
J J J J J
Pagina 5.
Niet praten over de fouten van anderen. Niet op anderen neerkijken en jezelf de hemel inprijzen. Niet begeren. Niet boos worden. Niet met verachting spreken over de Boeddha, de leer en de boeddhistische gemeenschap.
2. Zen en koans “Zen is het wekken van het ene hart door het andere, van zuiverheid door zuiverheid” David Brazier Het Japanse woord: koan, betekent: een openbare rechtszaak met jurisprudentie. Binnen zen is een koan een fragment uit een onderhoud tussen een meester en een leerling. Het betreft een paradoxale uitspraak die niet op een logische wijze van denken kan worden opgelost. De koan vraagt om een andere wijze van kijken naar de werkelijkheid en het ervaren van het hier-en-nu. Door het ‘raadsel’ van de koan op te lossen, kan de beoefenaar een glimp van de werkelijkheid opvangen. Hierdoor verwerft hij inzicht in het persoonlijk functioneren en hem omringende wereld. Koans worden veelal gebruikt bij het zazen. De beoefenaar probeert tijdens het mediteren een antwoord op de koan te vinden of de diepere betekenis van de koan te doorgronden. “Als de stenen kist openbreekt, hoe ziet dan de volmaaktste spiegel eruit?” Traditioneel “Als je eenzaam bent, dan ben je altijd met zijn tweeën.” “Als je geen zorg hebt voor jezelf, ben je een zorg voor anderen. Ben je te bezorgd om jezelf, dan ben je een last voor anderen.” “ Twijfel is een luxe die je niet bezit” “Zen is rust in actie” David Brazier
3. Zen en meditatie
“Meditatie is meedogenloos in de manier waarop zij de naakte waarheid van onze geest van alledag blootlegt.”
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 6.
Mark Epstein Binnen het traditionele Boeddhisme bestaat er geen woord voor: meditatie. De term die doorgaans wordt gebruikt is: bhavana. Het woord betekent: mentale ontwikkeling. Het woord: bhavana, geeft exact aan waar het bij meditatie om te doen is: het denken op een hoger plan brengen. Hierbij moet je niet denken aan een toename in intelligentie, maar het structureren en differentiëren van het denken. De geest is van de meeste mensen onrustig en springt van de hak op de tak. De meeste personen zijn dan ook trots als zij diverse zaken tegelijkertijd kunnen volbrengen. Een gevolg van een onrustige (of zoals je wilt: een hyperactieve) geest is psychisch lawaai. De geest van deze personen moet actief blijven, omdat zij anders hun aandacht verliezen aan iedere willekeurige gedachte die in het centrum van het bewustzijn terecht komt. De concentratieboog is laag en heeft de snelheid van een videoclip. Opmerking: het volbrengen van meerdere taken tegelijkertijd doet een aanslag op de energiehuishouding van de persoon, kost relatief meer tijd en is in de meeste gevallen minder effectief. De kans op het maken van fouten neemt gigantisch toe.
Mediteren probeert een persoon te leren zijn aandacht op één punt te focussen en hier te houden. Het doel zal je duidelijk zijn: het beteugelen van de onrustige geest. Hierdoor neemt het psychische lawaai af, de concentratie toe en is de persoon beter in staat om effectief handelend op te treden. Mediteren is dus niet slechts een kwestie van ‘zitten’ en wachten tot ‘je hoofd leeg wordt.’ Mediteren is een actief leerproces om een andere manier (of volgorde) van denken aan te leren. Het mediteren kan dus de gehele dag door plaatsvinden. Zowel tijdens een vergadering, het koken van eten, het wassen van kleding, het boodschappen doen. Iedere handeling is geschikt om mee te leren mediteren. Opmerking: het ‘werkzame bestandsdeel’ van mediteren zit dan ook niet in de handeling maar in de wijze van denken. In dit opzicht zijn het ABC-model en het VIS-model goede meditatietechnieken. Door te ontdekken dat wat zintuiglijk wordt waargenomen, hoe je hierover denkt, voelt en hoe je vervolgens handelt. Door een exacte registratie te leren maken van dat wat is, leert een persoon om in het hier-en-nu achtzaam te zijn en zich niet mee te laten slepen door gedachten over dat wat hij ziet, hoort, voelt, proeft, ruikt, denkt enzovoorts.
Mediteren leert cliënten dat zij niet langer dubbele activiteiten hoeven te doen, als het denken over het denken. Cliënten hebben doorgaans het idee dat zij functioneren (denken, voelen, waarnemen en handelen) als zij hiertoe bewust een opdracht hebben gegeven. Wat zij niet in de gaten hebben is dat zij in feite 'dubbelop' bezig zijn. Met andere woorden: de persoon functioneert in het hier-en-nu en laat, bijvoorbeeld, zijn lichaam door middel van lichaamstaal een reactie zien op dat wat er gebeurd. De client heeft vaak zelf niet in de gaten dat hij al en reactie heeft laten zien. Het gevolg is dat hij een reactie gaat bedenken en vervolgens tot uitdrukking gaat brengen, die al dan niet congruent is met het oorspronkelijke gedrag. De ervaring leert dat het oorspronkelijke gedrag een betrouwbare indicator is, terwijl de bedachte reactie doorgaans alleen het wenselijke gedrag laat zien. Voor zover de persoon hiertoe in staat is om het te laten zien.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 7.
Mediteren is een instrument die mensen dingen afleert in plaats van bijleert. Door achtzaam te zijn ('alles registreren zonder erop in te gaan') neemt de noodzaak af om op iedere prikkel te reageren. Het persoon kan de dingen laten zijn, zoals ze zijn. Een tweede kwaliteit die de persoon (her)ontdekt is dat als hij achtzaam is, hij open staat voor dat wat zich aandient. Anders gezegd: hij kan de werking van de geconditioneerde filters verminderen of zelfs (ten dele) uitschakelen. Opmerking: in groepen laat ik vaak een muziekfragment horen en vraag aan de groepsleden om hun ogen te sluiten en te luisteren naar de muziek. Na het fragment vraag ik dan naar wat zij hebben gehoord. Opmerkelijk is dat er allerlei waarderingen en classificaties omhoog komen, als: ‘lelijke muziek’, ‘depressieve muziek’, ‘mooie muziek die me doet denken aan een heerlijke zondagochtend’, ‘het was een cello’, ‘ik ben er verdrietig van geworden.’ Slechts een enkeling heeft geluiden gehoord en heeft niet geprobeerd om de geluiden te benoemen of te waarderen.
Mediteren helpt om vooringenomenheid, vooroordelen, stereotypen, invullingen, veronderstellingen, verwachtingen te verminderen, zodat de persoon leert om ‘dat wat is’ te (h)erkennen op basis van gewaarworden. Immers: de buitenwereld is een reflectie van de binnenwereld. Dat wat de persoon afkeurt bij een ander, keurt hij ook af bij zichzelf (of zou hij bij zichzelf ook moeten afwijzen, maar heeft hij er geen controle over). Als de cliënt begrijpt dat hij in een wereld leeft die hij zelf heeft gecreëerd, dan weet hij ook het belang om de dingen die feitelijk gebeuren (bijvoorbeeld: regen, orkaan, ongeluk) te registreren zonder hiermee een objectrelatie aan te gaan. Zo kan: regen, vervelende associaties oproepen en ervaart de persoon de regen als vervelend. Echter kan de regen ook een emotie als: blijheid, oproepen. Als de persoon een objectrelatie met de regen aangaat, dan zal hij de blijheid inwisselen voor het vervelende gevoel. Een klassieke valkuil hierbij is dat veel mensen denken dat zij controle kunnen uitoefenen op objecten als zij het kunnen verklaren, analyseren, benoemen, waarderen, associëren et cetera. Alleen blijft regen, regen. Niets meer en niets minder. Dat wat is, is en verandert niet door er over na te denken. Het enige wat verandert is de perceptie (de waardering et cetera) over dat wat is.
3.1. Meditatie en hulpverlening
De afgelopen jaren heeft meditatie terrein gewonnen binnen de geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Soms als instrument om cliënten te leren ontspannen en soms als en instrument om te leren focussen (centreren). De aard van meditatie is niet congruent met de aard van counseling. Bij counseling ligt het accent op de hulpverleningsrelatie tussen de cliënt en de hulpverlener (extravert van aard). Binnen de therapeutische relatie ligt de kracht en de mogelijkheden om nieuw gedrag te ontwikkelen om de ervaren vormen van onvermogen te overwinnen. Terwijl bij meditatie het accent ligt op de binnenwereld van de cliënt en het tot ontwikkeling brengen van de mentale vermogens (introvert van aard). Eén gevolg in de praktijk is dat meditatie binnen hulpverlening wordt aangeboden als een op zichzelf staande techniek, die ondersteunend kan werken om psychische rust te bewerkstelligen. Met andere woorden: het accent wordt gelegd op het verkrijgen van de beloning….psychische stilte en/of ontspanning. Hierdoor wordt de dynamiek van meditatie onvoldoende gebruikt, omdat meditatie in potentie de kracht bezit om de levenswijze van de cliënt te veranderen. Zowel in denken, als voelen, als waarnemen, als handelen, als ervaren, als in Zijn.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 8.
Een ander punt van incongruentie tussen hulpverlening en meditatie is dat binnen de hulpverlening de aandacht gericht is op aandachtspunten waar de cliënt op een of andere manier hinder van ondervindt, bijvoorbeeld vormen van onvermogen en/of problemen. Meditatie echter richt zich op de gehele mens, dus zowel de vormen van onvermogen als ook de vormen van vermogen, de gedragingen, het denken, de behoeften, enzovoorts. Meditatie is dus geen ‘EHBO-koffer’, maar is een middel om als mens beter te functioneren door het denken te structureren en te differentiëren.
3.1.1. Openstaan voor ervaringen
‘Praat’-therapieën zijn nog steeds populair binnen Welzijnsland. De cliënt praat over datgene wat hem dwars zit of wat hij heeft ervaren. De counselor luistert en intervenieert indien nodig. Het praten over kan ondersteunend werken bij het verkrijgen van inzicht in het doolhof wat de cliënt voor zichzelf heeft gemaakt. Echter is het onvoldoende om ook daadwerkelijke veranderingen in de levenswijze door te voeren. Zo is bijvoorbeeld het praten over een fobische angst voor wespen anders dan de cliënt ervaringen op te laten doen met wespen. Een aantal cliënten zijn zelf in staat om door middel van het praten over een vertaalslag te maken naar de praktijk van alledag. Deze cliënten zullen in hun dagelijks leven de noodzakelijke experimenten initiëren om ervaringen op te doen met de aangereikte kennis. Het merendeel van de cliënten zijn hier echter niet toe in staat. Zij nemen de aangereikte kennis wel op, maar kunnen zelf geen experimenten initiëren. Het gevolg is dat zij wel weten wat er speelt, maar kunnen geen nieuw gedrag ontwikkelen. Meestal neemt hierdoor het aantal frustraties en vormen van onvermogen toe. Opmerking: het voordeel van ‘praat’-therapieën is dat de hulpverlener zelf weinig risico loopt. Zo hoeft hij weinig van zichzelf bloot te geven of een actieve en directe hulpverleningsrelatie met de cliënt aan te gaan, bijvoorbeeld door de cliënt te leren om te gaan met conflicten door een conflict te veroorzaken.
Binnen ‘ervaringsgerichte’-therapieën krijgt de cliënt niet alleen kennis aangereikt, maar wordt de persoon ook in de gelegenheid gebracht om te experimenteren met deze kennis, zodat hij hiermee ervaringen op kan doen die uiteindelijk leiden tot een gedragverandering of nieuw gedrag. Voordat de cliënt echter kan gaan experimenteren dient hij open te staan voor ervaringen. De persoon moet in staat zijn om vanuit een getuigenpositie naar zichzelf te kunnen kijken. Ontdekken wat er gebeurd of juist niet gebeurd. Zien welke objectrelaties hij frequent in het leven roept, bijvoorbeeld in de vorm van bindingen, verpersonalisaties en verslavingen. Meditatie is een effectief instrument om de cliënt te leren ervaringen te registreren zonder deze te willen veranderen. Hierdoor kan de cliënt ontdekkingen doen dat de geest veel flexibeler is dan hij ooit voor mogelijk had gehouden, dat hij zichzelf in een bepaalde keurslijf heeft gestopt omdat hij dacht dat het van hem werd verwacht. De persoon kan dan ook ontdekken dat de extremen (bijvoorbeeld goed en kwaad) uitersten zijn van dezelfde schaal en dat er tussen nog vele schakeringen mogelijk zijn. Maar ook dat hij zelf kiest welke schakering hij activeert.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 9.
Opdracht: hier boven staan twee lijnen. Welke van de twee lijnen symboliseert harmonie en evenwicht? De opdracht verleid je om te antwoorden dat de bovenste lijn harmonie en evenwicht symboliseert, maar klopt dat wel? Wat als ik zeg dat beiden lijnen harmonie en evenwicht symboliseren? Je hebt geleerd dat evenwicht gelijk staat aan het visuele middenpunt. Alleen betekent dit nog niet dat in werkelijkheid het evenwicht wordt gevormd door een gelijk aantal. Voorbeeld: er zitten twee mannen op een wip. De rechterzijde blijft op de grond, terwijl de man op de linkerzijde in de lucht hangt. De wip is in evenwicht qua aantallen (twee mannen), echter blijkt dat een andere component (gewicht) ervoor zorgt dat de wip uit balans is. Door nog twee mannen aan de linkerzijde toe te voegen, komt de wip in balans. Echter is de wip ook uit balans geraakt, omdat er nu drie mannen aan één zijde zitten en één man aan de andere zijde zit. Er is een wezenlijk verschil tussen het registreren van dat wat is en denken over dat wat is, omdat dan denkstraten, aangeleerde denkprocessen (bijvoorbeeld logica en algoritmen) en cognitieve illusies hun intrede doen. Denk in dit verband ook aan de opvattingen van de Engelse filosoof Locke over denken en bedenken. Door meditatie kan de cliënt ervaren hoe onrustig zijn geest is en hoeveel psychisch lawaai hij creëert om maar niet in het hier-en-nu te zijn. Waarom? Omdat in het hieren-nu er (potentiële) Ik-bedreigingen bestaan, die het innerlijke evenwicht van de persoon (verder) kunnen ontwrichten. Het doel van de psychische activiteit en het psychische lawaai is om de persoon te beschermen tegen de (potentiële) Ik-bedreigingen. Door meditatie kan de cliënt er achter komen dat het medicijn kwalijker is dan de kwaal en dat de psychische activiteit en het psychische lawaai de persoon juist veel schade berokkenen.
3.1.2. De wijze van 'ervaren' verandert
Meditatie wordt door sommige hulpverleners en goeroes bovennatuurlijke ervaringen en krachten toegeschreven. Alsof de mediterende persoon een goddelijk wezen kan worden als hij eenmaal verlicht is. De werkelijkheid is (gelukkig) anders. Onderzoekers Daniel Brown en Jack Engler kwamen er achter dat meditatoren net zoveel angsten en innerlijke conflicten kenden als personen die nooit mediteerden. Het essentiële verschil was echter dat de meditatoren geen weerstand hadden om de angsten en de innerlijke conflicten te ervaren zoals zij zich aandienden. Op basis van hun onderzoek ontdekten Brown en Engler dat meditatie geen instrument was om (emotionele) problemen op te lossen. Echter zorgde het er wel voor dat meditatoren ontvankelijker waren voor dat wat is en hierdoor ook efficiënter en effectiever de ervaren vormen van onvermogen konden overwinnen. Met andere woorden: de meditatoren disidentificeren zich met de psychische inhouden, zonder deze te ontkennen of te vervormen en heffen hierdoor de binding met de psychische inhouden op.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 10.
Cliënten die leren te mediteren kunnen het idee krijgen alsof zij aan een avontuurlijke ontdekkingsreis zijn begonnen. Zij ontdekken emoties, gedachten, belevingen (et cetera) bij zichzelf, die zij nooit voor mogelijk hadden gehouden. Hierdoor wordt het ervaringsspectrum groter. Echter lopen de beginnende meditatoren ook een risico om op basis van hun ontdekkingen nieuw oplossingsmodellen te ontwikkelen. Zo kan een persoon die ervan overtuigt was dat hij geen emoties kon voelen, ontdekken dat hij wel degelijk emoties heeft en dat hij deze jarenlang systematisch heeft onderdrukt. Het is dan verleidelijk om te denken dat de ontdekking op zichzelf al voldoende is om te voorkomen dat hij in de toekomst zijn emoties weer zal onderdrukken. De gedachte aan het oplossingsmodel is op zichzelf al repressief van aard. Een andere valkuil is dat de cliënt gefixeerd raakt op die momenten dat hij emoties ervaart. Het gevolg is een identificatie met de momenten en de gedachte dat het belangrijk is om emoties te ervaren. Bovendien roept de persoon dan self forfilling prophecies in het leven.
3.1.3. Opzoek naar de kern?
Het merendeel van de cliënten is opzoek naar de kern van zijn wezen en hopen op deze wijze de vraag: wie ben ik?, op afdoende wijze te kunnen beantwoorden. De kern van de persoonlijkheid wordt geassocieerd met iets dat goed is of zelfs een goddelijke vonk is. Opmerking: opvallend is dat de mensen opzoek gaan naar de kern, op het moment dat schaduwaspecten actief zijn en zij bepaalde eigenschappen, gebeurtenissen, behoeften (et cetera) niet kunnen accepteren.
Voor de meeste mensen impliceert een zoektocht naar de kern, een proces van deductie. Het wegsnijden van het kaf, zodat de zuivere goudgele volle korenaren overblijven. De zoektocht is reduceren van de persoonlijkheid tot één of meerdere kenmerken die in essentie de persoon representeren. Deductie bezit het grote nadeel dat de persoon zichzelf dissocieert van de schaduwaspecten en hoopt dat het goede in hem sterk genoeg is om de ervaren vormen van onvermogen op te lossen en weer heel of genezen te worden. Met andere woorden: de persoon reduceert en ontmenselijkt zichzelf, want de schaduwaspecten maken immers ook deel van hem uit. De persoon kan pas heel zijn als hij zichzelf als een totaliteit (een gestalte) accepteert. Er bestaat in de hersenen niet één plek waar de persoonlijkheid zetelt of van waaruit de persoon wordt bestuurd. De psyche is de meerwaarde van de afzonderlijke delen, als lichaam, hersenen, vormen van vermogen, talenten, erfelijk materiaal, denken, voelen, ervaringen, herinneringen (et cetera) en hun kwaliteit, ontwikkeling en toepasbaarheid. Meditatie is dus geen instrument om tot de kern van de persoonlijkheid door te dringen. Meditatie is juist een middel om de totaliteit van mens-zijn te registreren. Anders gezegd: de persoon kan zichzelf herkennen in alles wat hij doet, denkt, voelt, associeert, waardeert, afkeurt, ruikt, proeft enzovoorts. Hij is immers degene die denkt, voelt, proeft (et cetera) en hij heeft geleerd om op een bepaalde wijze te denken, te voelen en te proeven. De persoon is uniek in zijn wijze van denken, voelen, proeven (et cetera) omdat zijn psyche onverdeelbaar verbonden is met zijn lichaam, hersenen, erfelijke materiaal et cetera.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 11.
De miljarden combinaties van verbanden leggen, waarderen, beoordelen, denken, ervaren, velen, associëren, tot uitdrukking brengen, taal enzovoorts zijn inherent aan het functioneren van de persoon. De zoektocht naar het ware Ik, is het vervreemden van wie je bent. Totaliteiten zijn echter mogelijk te bevatten of te grijpen. Volgens de zen filosoof Daoren kun je nog beter proberen om de wind te pakken met je handen. Het is daarom ook wel begrijpelijk dat cliënten denken dat als zij de taart niet in één keer kunnen opeten, dan de taart maar in stukjes verdelen en dan één voor één gaan veroberen. Alleen blijft er dan geen taart meer over, hooguit wat kruimels. Hetzelfde gebeurt met het ontdekken van de kern, er blijven slechts wat kruimels van de totale mens over. Er moet dus ook een andere mogelijkheid bestaan om een totaliteit te kunnen bevatten. Ik herinner me een illustratief voorbeeld van Krishnamurti. Hij vroeg aan bezoekers of zij naar een boom wilde gaan kijken. Krishnamurti stelde vervolgens de vraag of de bezoekers de boom in zijn totaliteit konden zien. De bezoekers antwoorden met ‘nee’. Hierna gingen de bezoekers op grotere afstand staan om de boom in zijn totaliteit te kunnen zien. Krishnamurti vroeg of zij de boom nu wel in zijn geheel konden zien. De bezoekers antwoorden met ‘ja’. Krishnamurti gaf aan dat zij de boom nooit in zijn totaliteit konden waarnemen, omdat de boom ook een achterkant heeft (als ook ieder blaadje en tak) en dat de boom ook over een wortelstelsel beschikte. Bovendien, vertelde Krishnamurti, verandert de boom voortdurend. Geen blad of tak blijft een moment hetzelfde. De boom verandert ook als de omgeving verandert. Als de zon schijnt is de boom anders dan wanneer het stormt. Of als de bomen verscholen gaat achter andere bomen. Een totaliteit kan dus slechts worden registreert zonder te willen registreren of te willen bevatten wat het grote geheel inhoudt. Dat wat is, is het totaal van dat wat is. Iedere afleiding naar datgene wat nog meer zou kunnen zijn, is jezelf bezig houden met dat wat niet is. Anders gezegd bestaat er niets meer dan dat wat is. Voorbeeld: ik zit alleen in een treincoupe en denkt aan mijn broer, dan betekent dit niet dat mijn broer op dat moment ook in de treincoupe aanwezig is. Het enige wat is, is mijn gedachte aan hem. Hijzelf bestaat op dat moment niet binnen mijn werkelijkheid (wereld). “Net als zuivere aandacht betekent opmerkzaamheid zich precies bewust zijn van wat er in het lichaam en de geest gebeurt, terwijl het gebeurt: wat zij an het licht brengt is hoezeer wij ons voortdurend in een stroom bevinden.” Mark Epstein
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 12.
3.1.4. Gezondheid als paradox “Afwezigheid van psychoneurotische ziekte mag dan gezondheid betekenen, maar het is nog geen leven.” D.W. Winnicott Cliënten gaan het hardst aan het werk als de psychische ellende hen tot aan de lippen staat. Meestal weten zij zichzelf dan voldoende te motiveren om dat te doen wat goed is. Echter wanneer de eerste pijn is geleden en er een verbetering optreedt, vervallen de cliënten weer in het oude gedrag. De verleiding van de ongezonde levensstijl is te groot om er nog langer weerstand aan te bieden. Hoewel de gewoonten en gedragingen kunnen veranderen, blijkt dat er meer nodig is om tot een blijvende gedragverandering te komen. Het is moeilijker om gezond te blijven, dan ongezond te worden. Voor een gezonde levensstijl maakt de persoon zichzelf verantwoordelijk om discipline uit te oefenen en door te proberen om zoveel mogelijk ongezonde handelingen en acties te voorkomen. Bij een ongezonde levensstijl maakt de persoon zichzelf verantwoordelijk om te genieten van het leven in zijn volledige omvang. De paradox van de gezondheid, zoals die hierboven staat vermeld, is een lastig vraagstuk waarmee de meeste cliënten binnen een hulpverleningstraject te maken krijgen. Opmerkelijk genoeg bevestigen hulpverleners deze paradox door aan te geven dat de cliënten een aantal wijzigingen in hun leven moeten doorvoeren om uit de problemen te komen en dat zij vervolgens hun oude leven verder kunnen leven. Hoeveel mensen bestaan er die een gezonde levensstijl er hun levenslang op na houden? Heel weinig en misschien wel niemand. Ik ken niemand die over een optimale behoeftebevrediging beschikt (waardoor er geen neurotische behoeften ontstaan) en/of zich niet bezondigd aan te veel of te weinig eten, drinken, slaap, seks, genegenheid, liefde, erkenning, zelfwaardering et cetera. Bovendien kan dat wat goed is voor het hart, kan slecht zijn voor de lever of de eigen waarde. Met andere woorden: een gezonde levensstijl is onmenselijk. Het is een statistisch gemiddelde dat door geen mens, in totaliteit, kan worden gerealiseerd. Misschien bestaat een gezonde menselijke levensstijl wel uit zowel gezonde en ongezonde behoeften, die beiden bevredigd dienen te worden. De balans tussen dat wat gezond en ongezond is, is afhankelijk van de conditie van de persoon, de gegeven omstandigheden, de behoeften, de persoonlijke geschiedenis, waarden en normen, erfelijk materiaal, et cetera. De cliënt dient tijdens een hulpverleningsproces te ontdekken wat voor hem een gezonde levensstijl is. Hierbij dient wel te worden benadrukt door de counselor dat de huidige levensstijl blijvend zal veranderen. Een mens is immers geen Lego bouwdoos waaraan je, zonder consequenties, stenen toe kunt voegen of verwijderen. Meditatie is een goed middel om de gezonde levensstijl te ontdekken, omdat het niet conflictoplossend is of zorgt voor een emotioneel herstel. Meditatie maakt het voor de persoon mogelijk om vormen van vermogen (verder) te ontwikkelen en in het hier-en-nu te leven.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 13.
Eén van de ontdekkingen die de cliënt kan doen, door meditatie, is dat hij geneigd is tot een ongezonde levensstijl door dat hij te maken heeft met een basale tekortkoming (Michael Balint). De basale tekortkoming ontstaat in de kindertijd en is een vorm van verwaarlozing die voortdurend aandacht vraagt om bevredigd te worden. “De patiënt zegt dat hij voelt dat er iets mis met hem is dat recht gezet moet worden. En het wordt aangevoeld als een tekortkoming, niet als een complex, een conflict, een situatie… Er heerst een gevoel dat de oorzaak van deze tekortkoming is, dat iemand de patiënt of ontbroken heeft of tegenover hem tekort is geschoten; en onveranderlijk wordt dit gebied omgeven door een grote angst, die gewoonlijk tot uitdrukking komt als een wanhopige eis dat dit keer de counselor hem niet in de steek moet – in feite niet mag- laten.” Michael Balint De ongezonde levensstijl kan bijvoorbeeld destructieve handelingen omvatten, die de cliënt zichzelf heeft aangeleerd omdat hij als kind er al vanuit is gegaan dat hij zelf schuld is aan alles wat mis gaat. Anders gezegd: de cliënt is er van overtuigd dat hij niet beter verdient of dat hij het niet beter kan krijgen omdat hij het niet verdient.
3.1.5. Accentverschuiving van het doorleven naar het omgaan met
Meditatie binnen de hulpverlening helpt de cliënt met het ontdekken dat het verleden niet bestaat en dat herinneringen reconstructies zijn, die door de hersenen in het hieren-nu worden gecreëerd. Deze ontdekking is belangrijk omdat nogal wat cliënten de intentie hebben om de problemen die hun oorsprong in het verleden vinden, ook in het verleden op te willen lossen. Alleen kan dat niet, tenzij de cliënt over de tijdmachine van H.G. Wells beschikt. Het doorleven van traumatische gebeurtenissen is weinig meer dan het exploreren van de reconstructies die de hersenen hebben gemaakt naar aanleiding van gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. De emoties die de cliënt ervaart naar aanleiding van de reconstructies zijn echt, omdat de beelden en de gedachten ook verontrustend en/of destructief van aard zijn. Met andere woorden: de cliënt maakt zichzelf bewust van slag af en is vervolgens verwonderd dat hij hiervan zoveel last heeft. Binnen de klassieke westerse psychologie wordt het accent gelegd op het doorgronden van de herinneringen om zo de negatieve effecten op te kunnen heffen. In oosterse therapiescholen (bijvoorbeeld Naikan) wordt juist gezegd dat het reconstrueren op zichzelf de boosdoener is van de ellende en het accent veel beter gelegd kan worden op het leren omgaan met de gevolgen van (spontane) reconstructies, zonder de herinneringen te moeten doorleven. Opmerking: denk in dit verband ook aan de effecten van PTSS, waarbij de hersenen op het moment suprème niet registreren wat er precies gebeurd. Dit zijn de latere ‘zwarte gaten’ in de herinneringen van de cliënt.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 14.
Een meditatieoefening als: focussen, leert de cliënt om te achterhalen wat de emoties hem op dat moment duidelijk proberen te maken. In de praktijk zijn dit vaak opmerkelijke ontdekkingen. Ik herinner mij bijvoorbeeld een man met hypochondrische klachten. Steeds als hij niet in staat was om dat te doen wat hij wilde, ontwikkelde hij denkbeeldige ziektenbeelden die soms ook een somatische neerslag kenden. Tijdens het focussen kreeg de man kotsneigingen en hij wilde direct stoppen met de oefening omdat de basale tekortkomingen te overweldigend voor hem waren. Door de conclusie werden de kotsneigingen direct erger. Toen de man toch door bleef gaan met het focussen kwam er een ander beeld bij hem op. Hij vertelde dat het hem duidelijk werd dat hij zichzelf opzettelijk van slag afmaakte, om zo aandacht af te dwingen en dat zijn lichaam hier tegen protesteerde omdat het telkens weer een fikse aanslag op zijn gezondheid was. De kotsneigingen verdwenen vrijwel direct. De man had geluisterd naar zijn emoties. Hij had opdat moment geleerd hoe om te gaan met de emoties. Meditatie helpt de cliënt met het leren desensitiseren (Linehan, 1988) voor de emoties die ontstaan naar aanleiding van reconstructies (herinneringen) en associaties. Het voortdurend van slag afbrengen door fantasiebeelden dient geen doel. Het zorgt ervoor dat de persoon gehecht raakt aan de negatief geladen herinneringen (et cetera) door zichzelf er telkens in gedachten aan bloot te stellen. De cliënt dient te leren om deze neurotische actie achterwege te laten, zodat hij steeds minder geneigd is om de negatieve gebeurtenissen te reconstrueren. Het achterwege laten lukt niet als de cliënt en de counselor hun aandacht richten op het doorleven van. Juist dan wordt de objectrelatie tussen de persoon en de herinnering versterkt. Het lukt wel als de cliënt ontdekt hoe hij om kan gaan met de emoties die door de reconstructies worden opgeroepen. De prikkel zal dan ook steeds meer verdwijnen om aan de negatief geladen gebeurtenissen te denken. Opmerking: het desensitiseren betekent het ongevoelig maken.
De cliënt kan dan ook ontdekken dat er in het hier-en-nu sprake is van een trigger, die er voor verantwoordelijk is dat de marmottenrace van start gaat. Door de aandacht te richten op het doorleven van de reconstructies mist de cliënt wat er in het hier-en-nu bedreigend is en een Ik-bedreiging veroorzaakt. Vooral achtzaamheid, opmerkzaamheid en gewaarworden zijn meditatietechnieken die hierbij behulpzaam.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 15.
4. Zen en therapie “Opgeschreven woorden kunnen zowel een bron van verwarring als van bevrijding zijn; tenzij de juiste persoon het op het juiste moment inneemt, verandert het elixer in vergif. Weest u alstublieft voorzichtig.” Okuda Sinds enkele jaren bestaat er: zen therapie. Een hulpverleningsvorm die is ontstaan door psychotherapeuten die een brug wilden slaan tussen de Zen-Boeddhistische levensstijl en de westerse benaderingswijze van het psychische problemen en/of ziekten. Hierbij is getracht om de uitgangspunten van het zenboeddhisme te respecteren en in te gebruiken bij het leren overwinnen van vormen van onvermogen. Binnen de Zen therapie ontbreekt het aan een psychiatrische benaderingswijze van geestesziekten, zoals men die in het Westen kent. In die zin bestaan er voor een Zen therapeut geen psychiatrische ziekten. Dit uitgangspunt maakt de Zen therapie voor mensen in het Westen aantrekkelijk, omdat hierdoor het etiketteren met ziektelabels grotendeels achterwege blijft. Voor de Zen therapeut staat de totale mens met al zijn (on)mogelijkheden en omgeving centraal.
4.1. Het uitgangspunt bij Zen therapie
Zen is een manier van leven waarbij dat is wat is. Wat betekent dat gedachten en emoties slechts in het moment kunnen bestaan. Als een persoon problemen ervaart, dan zijn dit de problemen van dat moment. Iedere keer als de persoon te maken krijgt met 'dezelfde' problemen, dan heeft hij deze in het ervaringsmoment gecreëerd, bijvoorbeeld door ze te reproduceren. De klachten en problemen waarmee een cliënt te maken heeft, worden binnen de Zen therapie dukkha ('een onaangename gemoedstoestand') genoemd. De oorzaken van de dukkha hebben altijd te maken met: Hunkering. Begeerte. Gehechtheid. Zelfzucht. Opmerking: Binnen de Non-Problematische Methode (NPM) tref je dezelfde veroorzakers aan voor de ontwikkeling van neurotische behoeften, overtuigingen, motivatoren, commandozinnen en activering van weerstand. Bij de paragraaf over spiritualiteit (Roger Walsh) wordt hier dieper op ingegaan bij stap 1: verander je motivatie.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 16.
De traditionele remedie voor dukkha is: 1. Sila: ethiek. Bij ethiek draait het om het bewust zijn van het persoonlijke geweten. Het uitgangspunt is dat een mens beschikt over een innerlijke wijsheid, waardoor hij weet of hij juist heeft gesproken en juist heeft gehandeld. 2. Samadhi: zuivere geest. Bij een zuivere geest draait het om achtzaamheid en het kunnen leven in het hier-en-nu. Geen vervormingen door het bedenken (bijvoorbeeld ganzen in flessen stoppen) en actief vorm geven aan het moment. 3. Prajna: wijsheid. Bij wijsheid draait het om een combinatie van intellectuele kennis en emotionele wijsheid, die de persoon ten gunste van zichzelf kan gebruiken om te zijn. Binnen Zen wordt er dus niet vanuit gegaan dat er sprake is van een continuïteit in denken en emoties. Problemen dienen steeds opnieuw geschapen te worden en als de cliënt ontdekt dat hij de probleemveroorzaker is, kan hij ook een keuze maken om te gaan onthechten. Voorbeeld: een cliënt had te maken met ‘oud verdriet’ zoals hij het zelf noemde. Iedere keer als hij aan het niet kunnen krijgen van een partner dacht, kon hij de pijn weer voelen. Hij vond het vervelend om steeds vrienden met zijn problemen lastig te vallen, maar kon zich onvoldoende beheersen om het niet te doen. Op de vraag van de hulpverlener wat hij er beter van werd om steeds de problemen te recreëren, antwoordde de cliënt dat hij het ook liever anders had en dat het met hem alleen maar slechter ging. De hulpverlener vroeg aan de cliënt op welke momenten de problemen gingen opspelen. De cliënt antwoordde: op de momenten dat hij liefdevol vastgepakt wilde worden. Op dat moment ‘viel het kwartje’, want de cliënt vervolgde door te vertellen dat hij wel troost ontving en werd vastgepakt als hij in de problemen zat. Als hij geen problemen had werd hij niet omhelst en durfde hij er ook niet om te vragen. Niet lang daarna gaf de cliënt aan dat de ontdekking niet echt nieuw was, maar dat hij het niet onder ogen had durven zien.
4.1.1. Rituelen
Een ander belangrijk aspect van Zen is in de praktijk uitermate therapeutisch gebleken: rituelen. De rituelen die binnen Zen worden gebruikt zijn traditioneel bepaald, maar zijn niet ‘loos’ of ‘leeg.’ De beoefenaar dient juist heel bewust te zijn van de handelingen die hij verricht gedurende het ritueel. Het is niet zo dat bij Zen de rituelen slechts betrekking hebben op ‘formele aangelegenheden.’ In feite vormt iedere handeling de basis van een ritueel, ongeacht of dit betrekking heeft op eten, drinken, plassen, lezen, ademen et cetera. Het is ook niet belangrijk uit welke handelingen een ritueel bestaat, als er maar sprake is van een repeterend karakter waarvan de persoon zich bewust is. Door de volledige aandacht te richten op de handeling kan de persoon openstellen en gewaar worden van het hier-en-nu. Letterlijk: het leven in het moment. Hierdoor kan de cliënt ontdekken dat ook hij veranderingen in zijn leven kan doorvoeren, door bijvoorbeeld in het moment een ander cd’tje in zijn hoofd op te zetten. Als dat niet lukt, dan is meteen de mate van gehechtheid aan een bepaalde emotie of problematiek duidelijk. Het is alsof de cliënt bang is dat hij zijn problemen vergeet, als hij er ‘even’ niet mee bezig is. Stel je eens voor als de cliënt zich niet rot en miserabel zou voelen…
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 17.
Het zou zelfs kunnen gebeuren dat hij hierdoor zijn ‘identiteit’ verliest, omdat hij zich zo heeft vereenzelvigd met de problemen, de gedachten of de emoties. De meerwaarde van rituelen is voor de cliënt duidelijk als hij ontdekt dat de vastgelegde handelwijzen hem rust en zekerheid verschaffen. In feite op dezelfde identieke wijze als dat de ‘probleemgedachten’ hem onrustig en onzeker maken. Het is echter moeilijk om vertrouwen te krijgen in nieuwe rituelen, als je door oude rituelen steeds opnieuw van slag af raakt. Opmerking: rituelen zorgen er niet voor dat de cliënt geen pijn, verdriet of lijden meer ervaart. Ik zou haast zeggen in tegendeel: rituelen bepalen vorm hoe bepaalde emoties en gedachten zich manifesteren en tot uitdrukking kunnen worden gebracht.
Deelname aan een therapie is binnen de zen therapie dan ook een participeren in een (genezings)ritueel. Het structureren en het bewust implementeren van instrumenten bieden de cliënt een kader waarbinnen hij nieuw gedrag kan ontwikkelen. De vaste elementen binnen het hulpverleningstraject bieden de cliënt veiligheid, terwijl de ervaringen met het hier-en-nu de cliënt doorgaans verwarren. De herhalingsfactor van de rituelen zorgen ervoor dat de cliënt vanuit verschillende gezichtspunten met zijn thema’s te maken krijgen. Niet dat de thema’s worden ingebracht door de counselor, maar door de cliënt. De onderwerpen die voor de persoon spelen, zal hij steeds opnieuw inbrengen binnen de hulpverlening totdat hij er in is geslaagd om de hieraan verbonden vormen van onvermogen te overwinnen. De instrumenten (onder andere meditaties) leren de cliënt om enerzijds door een andere bril naar de bekende onderwerpen; en anderzijds om te leren onthechten van de thema’s. Binnen de zen therapie wordt dan ook veel aandacht geschonken aan het vormniveau en het spelniveau van rituelen. Opmerking: het inhoudsniveau is alleen relevant omdat een ritueel 'ergens over dient te gaan.' Zo maakt het voor een meditatie niet uit of een persoon mediteert over eenzaamheid of het verlangen om te leren onthechten. In deze zin zijn Zen instrumenten een doel op zichzelf met een wisselende inhoud.
Op het vormniveau kan een counselor bijvoorbeeld besluiten om de stage aan te geven met bloemen of wierook. Het spelniveau kan bijvoorbeeld worden geïntroduceerd door samen op meditatiekussens te gaan zitten. Aangezien het bij Zen om de eenvoud van het leven draait, is een werkruimte zoveel mogelijk leeg en heerst er een natuurlijke stilte. De cliënt leert op deze wijze eerst een moment van rust in te bouwen, alvorens de leegte weer wordt gevuld door ideeën, activiteiten en verhalen. De natuurlijke stilte is er voortdurend, als ook de rust die hieruit spreekt. Het enige wat de cliënt en de counselor hoeven te laten is een nieuwe (fantasie)wereld te creëren. Als de cliënt zich hiervan bewust wordt, dan zal hij ook gemakkelijker leren om een getuigenpositie ten opzichte van zichzelf en zijn creaties in te nemen. De stilte is dan niet langer bedreigend, maar juist een manier om het psychische lawaai te stoppen. Rituelen bieden de mogelijkheid om psychische ruimte te maken voor de innerlijke stilte. Binnen de Zen therapie gaat het eerder om dingen af te leren, dan bij te leren. Voorbeeld: voor menig cliënt is de gedachte onacceptabel dat hij al over alle antwoorden beschikt, omdat hij anders geen vraag kan formuleren. Als je geen vraag formuleert hoef je dus ook niet op zoek te gaan naar een antwoord buiten jezelf of in jezelf. Immers dat wat is, is. Een vraag als: hoe komt het dat ik mij ellendig voel, ontkent de emotie door op zoek te gaan naar een rationeel of intellectueel antwoord. Je voelt je ellendig, omdat je je ellendig voelt. “Moet ik mij ongerust maken omdat ik mij ellendig voel?” Wederom is hier de vraag schadelijker dan de emotie, want behalve dat je je ellendig voelt, ga je je ook nog eens zorgen maken over het feit dat je iets voelt wat je als onwenselijk beschouwd.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 18.
4.1.2. De stilte
De stilte in het hoofd en de natuurlijke stilte in de werk- en/of leefruimte, wordt veelvuldig gekoppeld aan eenzaamheid of alleen zijn. De meeste cliënten zijn door de aard van hun problemen in een bepaalde vorm van een sociaal isolement terechtgekomen. Het psychische lawaai maakt een zodanige drukte in het hoofd dat de cliënten weinig tijd, ruimte en energie over hebben om aandacht aan anderen te schenken. De cliënten willen graag dat het psychische lawaai stopt, omdat ze hier last van hebben en op basis hiervan diverse klachten ontwikkelen. Echter willen ze ook niet dat het stil is in het hoofd, want pas dan dringt het goed door dat een mens altijd alleen is. Hoeveel je ook deelt met anderen, jij bent altijd alleen in je eigen lichaam. Het leren genieten van de stilte in jezelf, is leren genieten van jezelf. Jij bent immers die stilte. Opvallend bij cliënten die in een of andere vorm van een sociaal isolement leven, is dat zij ‘innerlijke vreemdelingen’ creëren zoals de Japanse psychotherapeut Tomoda zegt. Binnen de Non-Problematische Methode (NPM) zouden we eerder spreken over subpersonen of geactiveerde ideaal metabeelden. De innerlijke vreemdelingen worden gecreëerd met als doel om niet alleen te zijn. De persoon doet dit door voorstellingen te maken hoe anderen over hem zouden denken als persoon of als hij een bepaalde handeling zou doen. Het gevolg is dat de cliënt voortdurend uit het moment is, terwijl hij wel leeft in het moment. Zo haalt hij adem, maar is zich hier niet bewust van. Zo kan hij afstanden rijden op de automatische piloot, zonder te registreren wat er zich in het moment aandient. Binnen de Zentherapie wordt de cliënt geleerd omdat te laten zijn wat is. Geen vervormingen toe te passen. Of zoals Tomoda het zegt: ‘het laten gaan van geïnternaliseerde objecten en het leven accepteren zoals het komt.’ De cliënt leert pas open te staan voor de stilte, als de hulpverlener zelf de beschikking heeft over innerlijke kalmte. Door de kalmte en de rust die de hulpverlener uitstraalt, wordt er een bepaalde vorm van veiligheid gecreëerd. Zo zal bijvoorbeeld het neurotische gedrag van de cliënt niet nodeloos door de hulpverlener worden gestimuleerd. Opmerking: wat overigens niet betekent dat de counselor passief van aard moet zijn. Zelfs in drukte kan hij innerlijk kalm zijn.
Het proces van stil worden bestaat binnen de Zen therapie uit vier fasen: 1. Concentratie (piti): door te leren centreren leert de persoon zich te concentreren op een punt van aandacht. Hiermee voor komt hij dat zijn gedachten als hennen in een kippenhok alle kanten uitschieten. De persoon zal steeds worden afgeleid door zijn conditioneringen. Bijvoorbeeld door tijdens een meditatie ieder geluid, gedachte of emotie te volgen en proberen deze te doorgronden in plaats van het te laten zijn. Als de persoon in staat is om zijn aandacht op een punt te richten en te houden, begint de tweede fase. 2. Verzonkenheid (samadhi): de persoon richt zijn aandacht op een punt (bijvoorbeeld door te gaan focussen) en probeert zo achtzaamheid te ontwikkelen. Hierdoor leert hij steeds meer, beter en langer in het hier-en-nu te zijn. 3. Aandacht (sati): de persoon leert om de binnen- en buitenwereld met een ‘open mind’ (of te wel: open aandacht) tegemoet te treden. Het ontdekken wat de invloed van mensen en dingen op hem zijn en welke invloed hij op mensen en dingen heeft. De uitgangspunten om te leren een open geest te krijgen is dat je leert om
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 19.
je lichaam als lichaam te observeren, je gevoel als gevoel, je geest als geest en de objecten van de geest als objecten van de geest. (gebaseerd op Brazier) 4. Gelijkmatigheid (Upeksha): de persoon probeert de middenweg te bewandelen door ‘uitschieters’ in emoties en denken uit te sluiten. Hij probeert gelijkmatig te zijn in denken, voelen, waarnemen en handelen. Binnen deze fase leert de persoon om onvoorwaardelijk te leven. Immers het enige wat bestaat is het hier-en-nu.
4.1.3. Encounter
De Zen counselor ontmoet de cliënt bij ieder gesprek opnieuw. Hiermee wil ik aangeven dat hij de cliënt met een ontvankelijke manier (= open geest) tegemoet treedt. De gespreksonderwerpen van de vorige keer horen bij de vorige keer en hoeven nu niet herschapen te worden. Rituelen bieden de counselor de mogelijkheid om met een open geest de cliënt tegemoet te treden, doordat hij afstemt op dat wat is. De counselor probeert de flow te volgen en hierop te anticiperen. De hulpverlener probeert zich niet te fixeren op een bepaalt aspect van de cliënt, bijvoorbeeld een lichaamshouding, metataal of een onderwerp. De counselor registreert vanuit achtzaamheid en vertrouwt hierbij op zijn innerlijke wijsheid. Met andere woorden de counselor dient erop te vertrouwen dat hij kan toepassen wat hij heeft geleerd, zonder steeds te herhalen wat hij zou moeten doen of zichzelf te verzekeren dat hij het echt wel kan. In tegenstelling tot andere therapievormen, begint bij de Zentherapie de hulpverlening op het moment dat de cliënt een voet over de drempel zet. In de eerste ogenblikken worden ‘zaken’ gedaan. De cliënt en de hulpverlener tasten elkaar af en bepalen hun houding ten opzichte van de ander. Opmerking: in dit kader is al eerder gesproken over het belang van levendige ruimte (=visualiseringruimte) in plaats van een kille, functionele bureauruimte. Het is voor mij nog steeds een wonder hoe sommige hulpverleners verwachten dat een cliënt op een natuurlijke wijze over de meest intieme details gaan praten in een ‘spreekkamer’ van 2 bij 3 meter, zonder ramen en planten.
Bij iedere encounter dient de counselor alert te zijn op de stilte in zichzelf. Zo kan een cliënt hem triggeren en verontrusten, waardoor hij de neiging krijgt om voor de cliënt te gaan werken. Bijvoorbeeld door de cliënt te overtuigen dat hij er vreemde denk- en/of leefwijzen op nahoudt. Als het psychische lawaai in hem groot is, dan dient de counselor hier actie op te ondernemen omdat hij niet langer in staat is om de cliënt met open aandacht te bejegenen. De hulpverlener die wordt getriggered kan veel leren van die specifieke cliënt, omdat schaduwinhouden worden geactualiseerd. Binnen de Zentherapie wordt de counselor gewaarschuwd voor vergiften die als gevolg van het bovenstaande de kop op kunnen steken: 1. Waardeoordelen: het oordelen, beoordelen, veroordelen en waarderen van cliënten, waardoor de hulpverlener een voorkeur ontwikkelt voor een bepaalde groep cliënten en een andere groep het liefst vermijdt. 2. Houding: de wijze hoe de counselor zijn schaduwaspecten ervaart en welke houding hij hieraan verbindt. Is de hulpverlener in staat om een getuigenpositie ten opzichte van zichzelf in te nemen? Welke verklaringen en excuses maakt de hulpverlener om de schaduwinhouden ‘te rechtvaardigen’? Of raakt de counselor zodanig van slag af dat hij niet langer in staat is om te functioneren?
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 20.
3. Angst: de weerstanden en tegenoverdracht die wordt geactiveerd naar aanleiding van de geactualiseerde schaduwinhouden. Welke angsten worden er bij de hulpverlener aangesproken? Waar vinden die hun ontstaansbron? Het is belangrijk dat de counselor leert dat hij niet moet ontkennen wat is, ook niet bij zichzelf. Als er een schaduwinhoud wordt aangesproken, dan is dat zo. Het niet accepteren van dit gegeven, zorgt er alleen maar voor dat er steeds meer schaduwinhouden worden geactiveerd. De counselor hoeft geen supermens te zijn, of iemand die zijn eigen shit volledig heeft verwerkt, om een cliënt te kunnen helpen. Of zoals ik wel vaker zeg: ‘omdat ik weet hoe bepaalde psychologische wetten werken, wil dat nog niet zeggen dat ik boven de wetten sta.’
4.1.4.
Bevrijding
Psychotherapie houdt zich hoofdzakelijk bezig met aanpassing. De cliënt dient vermogens te ontwikkelen en/of te verwerven, waardoor hij zich beter kan aanpassen aan de gegeven omstandigheden. De Zen therapie echter houdt zich bezig met bevrijding. De cliënt dient vermogens te ontwikkelen en/of te verwerven, waardoor hij kan onthechten van de toegeëigende objecten. De afhankelijkheidsrelatie wordt opgeheven met bijvoorbeeld schaduwinhouden of fantasiebeelden. Het verschil tussen beiden benaderingswijzen lijkt op het eerste gezicht misschien niet zo groot. De schijn bedriegt, omdat bij aanpassing er vanuit wordt gegaan dat de gegeven omstandigheden blijven bestaan en dat de persoon alleen maar kan leren hiermee om te gaan. Bij ‘de bevrijding’ wordt er vanuit gegaan dat zowel de binnen- als de buitenwereld door de persoon zelf worden gecreëerd. Als de persoon leert om zichzelf hiervan los te maken, dan accepteert hij wat is in het hier-en-nu. Een metafoor ter illustratie: ik heb een voorliefde voor woestijnen. Nu is het overdag doorgaans snikheet in een woestijn. De eerlijkheid gebied om te zeggen, dat ik dan ook goed kan klagen over de zengende temperaturen. Ik probeer mij zo goed mogelijk aan te passen aan de eisen die het klimaat stelt. Echter als ik dan de ruïnes van een Romeinse of Egyptische stad tegenkom, kan ik mij bevrijden van de klaaggedachten over de hitte. Uren kan ik dan ronddwalen tussen de stenen en de straten. De cliënt daarom het bang te leren van het bezitten van een open geest, een open hart en achtzaamheid. Pas dan is hij bij machte om opdringende en vasthoudende destructieve beelden, gedachten en emoties los te laten. Het is dan alsof de cliënt zichzelf in een perfecte en eerlijke spiegel bekijkt. Alleen is dat iets wat hij al jaren heeft getracht te voorkomen. Zo kan de cliënt klagen over ene dikke buik, maar toch is het anders als hij de buik (be)ziet zoals die werkelijk is. Ook hier is weer sprake van het verschil tussen ‘praten over’ en ‘het beleven van’. De cliënt zal zichzelf eerst moeten leren bevrijden van de zelfopgelegde beperkingen en belemmeringen, hoe? Door te deconditioneren, of te wel: afleren. De cliënt moet leren de triggers van de beperkingen en de belemmeringen te herkennen en nog voordat ze worden geactiveerd, te stoppen. Meestal lukt dat als de cliënt ontdekt dat de beperkingen en belemmeringen in feite 'schilden' of 'muren' zijn, die hem afsluiten voor invloeden van buitenaf. Het belangrijkste doel van een schild (of een muur) is om de persoon te beschermen om op een of andere wijze te worden gekwetst.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 21.
Opmerking: de pijnlijkste kwetsingen zijn gekoppeld aan het niet kunnen bevredigen van behoeften.
Een cliënt die zichzelf heeft bevrijdt, leeft een ongekunsteld leven. Hij heeft tathata bereikt. Tathata betekent zoveel als: 'zo-heid.' Het verwijst naar het zijn zoals hij op moment X is en dat hij handelt in overeenstemming met het moment. Als een cliënt tathata heeft bereikt, dan is hij psychisch gezond en ondervindt weinig tot geen hinder van neurotische behoeften of gedragingen.
4.1.5. Paradoxen
Zen op zichzelf is al een paradox, wat nog eens wordt onderstreept door de koans. Misschien is zen daarom wel uitermate geschikt voor de hulpverlening, omdat de cliënt te maken heeft met (levens)paradoxen. Denk bijvoorbeeld aan cliënten die op zoek zijn naar wie zij zelf zijn. Alsof zij bezeten zijn door een entiteit, die onbewust is van de persoon die oorspronkelijk in het lichaam huisde. Intellectueel denken wordt door paradoxen geactiveerd. De persoon wil proberen om het raadsel (koan) of het probleem op een logische wijze op te lossen. Het gevolg is dat de cliënt vast komt te zitten in een mindfuck. Hoe meer hij zich eruit probeert te bevrijden, hoe vaster hij komt te zitten. Met andere woorden: de cliënt zal (levens) paradoxen willen proberen op te lossen dor het als een intellectueel probleem te beschouwen. Hierdoor kan de persoon kennis verwerven of creëren, maar zal zelden de paradox weten op te lossen. Pas als de persoon de paradox vanuit het Vismodel gaat benaderen, is hij in staat om de meerdere dimensies van het probleem te zien. Opmerking: de intellectuele benadering richt zich altijd op de inhoud.
Door vissenogen kijken naar een paradox: De cliënt dient eerst de vorm van de paradox vast te stellen door innerlijk en zintuiglijk waar te nemen. Anders gezegd: hoe dient het probleem zich aan? Welke vorm bezit het? Hierna bepaalt de cliënt wat de vorm van de paradox hem te vertellen heeft (onder andere gedachten en emoties. Als ook wat de feitelijke inhoud van het probleem is. Tot slot stelt de cliënt vast wat de impact van de paradox is op hem (bijvoorbeeld: wordt hij geactiveerd of juist passief? Wordt hij zenuwachtig, angstig, paniekerig?) Als ook of en hoe de communicatie over de paradox wordt belemmerden/of hoe de communicatie kan worden vergroot (‘het overgaan tot handelen’). De cliënt kan, dankzij het Vismodel, vele ontdekkingen doen, bijvoorbeeld: Wanneer welke paradox gaat opspelen. Wat de paradox de persoon heeft te vertellen over de geactualiseerde schaduwinhouden en vormen van onvermogen. Welke strategieën en mechanismen de persoon gebruikt om niet actief te hoeven gaan handelen. Hoe de persoon zich manifesteert ten opzichte van anderen en wat hij hiermee hoopt te bereiken. Welke smoezen, redenen en argumenten hij hanteert om niet achtzaam te zijn en in het hier-en-nu te blijven.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 22.
Welke valkuilen hij voor zichzelf en anderen plaatst. Op welk tijdstip en met welk doel. Hoe destructief de persoon is voor zichzelf en/of anderen. Een zen paradox doet een beroep op de hele mens. Alleen dan begrijpt de persoon de 'oplossing' van het raadsel. Hij doorleeft het, waardoor lijkt op Maslow's omschrijving van een 'Aha-erlebnis'. Heel even ervaart de cliënt de overweldigende kracht van het hier-en-nu. Als cliënten bijvoorbeeld de zen-koan van de gans in de fles alleen intellectueel begrijpen, dan blijven ze ganzen in flessen stoppen. Zij hebben de koan niet doorleeft begrepen. In het laatste geval zou dit betekenen dat zij de gehechtheid aan de mindfucks los zouden laten, zodat ze open staan voor dat wat zich in het hier-en-nu aandient. Het paradoxaal werken stelt hoge eisen aan de counselor omdat het gemakkelijk is om te verdwalen in de mindfuck van de cliënt of een zelfgemaakte mindfuck. Het hoort echter wel tot de basisprincipes van de Zen therapie. Opmerking: Alan Watts spreekt over alledagelijkse paradoxen waarmee een ieder van ons mee wordt geconfronteerd, bijvoorbeeld dat wanneer je gespannen bent iemand (of jezelf) tegen je zegt: probeer te ontspannen! Of: wees niet verlegen! Of: kom op je kunt het! Of: je moet vrij zijn! Watts introduceerde de term: double bind, voor deze vorm van paradoxen. Kenmerkend van de double bind is dat de bestaande situatie wordt ontkent, door aan te geven wat de persoon nu feitelijk zou moeten doen.
4.1.6. Ethiek
Er bestaan een aantal duidelijke ethische verschillen tussen psychotherapie en Zen therapie. Wellicht het belangrijkste verschil is dat de ethiek van de psychotherapie zich richt op de grenzen van het menselijk handelen. Bij de zen therapie richt de ethiek zich op dat wat tot de kern van de menselijke aard mag worden gerekend. Voorbeeld: ‘Een cliënt mag zichzelf of anderen geen fysiek letsel bezorgen.’ Dit zou een ethische regel uit de psychotherapie kunnen zijn. Vanuit de zen therapie zou dezelfde ethische regel als volgt luiden: ‘een cliënt bezit de verantwoordelijkheid om alles in het werk te stellen om psychisch gezond te blijven.’ De counselor hoeft de cliënt niet aan te geven tot hoe ver hij mag gaan in zijn handelen. In plaats daarvan wijst de hulpverlener de cliënt op zijn verantwoordelijkheden. Voorbeeld: “De cliënt zegt: ‘Men zegt dat ik onverantwoordelijk ben’, en de therapeut antwoordt: ‘Men zegt dat u onverantwoordelijk bent: en, wat is de waarheid? Bent u onverantwoordelijk?’ De cliënt wordt begrepen en ook uitgenodigd om eerlijker te zijn, directer in de confrontatie met zichzelf.” (David Brazier) De zen ethiek is in de praktijk niet gemakkelijk omdat de cliënt zich het recht toeeigent om: Niet (zelf-)verantwoordelijk te zijn. (over) controlerend te zijn. Afhankelijk te zijn. Onzelfstandig te zijn. Gehecht te zijn. Machteloos te zijn. Overheersend te zijn. Onevenwichtig te zijn. Passief te zijn.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 23.
Dom te zijn. Weerstanden te cultiveren. Onecht te zijn. Uit het hier-en-nu te zijn. Het zal duidelijk zijn geworden dat de ethische regels alles te maken hebben met: Het nemen en dragen van verantwoordelijkheid. Het niet gehecht zijn van mensen, dieren, dingen en omstandigheden. Het gebruiken van de persoonlijke macht. Het bezitten van een open geest, en pen hart en achtzaamheid. Het openstellen en het beleven van het hier-en-nu. Het realiseren van een innerlijk evenwicht en een uiterlijke harmonie (Brazier). Het onafhankelijk zijn in afhankelijkheid. Het actief handelen. Het zelfstandig functioneren en erkennen dat hij een eenheid is die in relatie staat tot de buitenwereld. Binnen de zen therapie wordt de cliënt geconfronteerd met zijn persoonlijke moraal en alle regels die hier een voortvloeisel van zijn. De cliënt kan dit als bedreigend ervaren omdat hij ‘op zichzelf wordt teruggeworpen.’ De persoon dient met zichzelf in het reine te komen en moet ontdekken dat hij zich niet kan blijven verstoppen voor het leven. Hij kijkt als het ware toe hoe het leven aan hem, als een rivier, voorbij trekt. Het leven verloopt voor deze cliënt, zonder dat hij het idee te heeft er echt deel vanuit te maken. Pas als de cliënt stopt met 'het verstoppertje spelen' en stopt met het voortdurend uitdagen van zijn grenzen, ontstaat er ruimte om te leren genieten van dat wat is. Het psychische lawaai zal dan ook steeds meer gaan verstommen. “De weg van zen is uitermate praktisch. Hoewel we onszelf allemaal in de nesten werken met onze ideeën en gevoelens, begint de weg erdoorheen meestal met doelgericht handelen in het nu. Weet wat op dit moment je doel is en het is niet moeilijk te weten watje moet doen. Paradoxaal is misschien dat in staat zijn zo te handelen het opgeven betekent van pogingen om morgen of gisteren onder controle te houden. Doe gewoon nu wat goed is.” David Brazier Uiteraard zijn er ook binnen de zen therapie gedragsregels (normen) gekoppeld aan ethische regels. Binnen de zen therapie worden dit ook wel geloften genoemd. Het zijn voorschriften die niet voor de volle 100% kunnen worden nageleefd. Zenmeester Suzuki zegt hierover: “We moeten het doen (=naleven van de geloften), ook al is het onmogelijk, omdat onze ware natuur dat van ons wil. Maar eigenlijk gaat het er niet om of het mogelijk is of niet. Als het ons diepste verlangen is om verlost te raken van onze egocentrische gedachten, dan moeten we het doen. Als we ons deze inspanning getroosten is onze diepste aard verzoend en is het nirvana daar.” Opmerking: de gedragsregels zijn zowel van toepassing op de counselor als op de cliënt.
Gedragsregels 1: vermijd het berokkenen van lichamelijke schade aan wezens met gevoel. Binnen het kader van de therapie betekent dit dat de persoon zichzelf gen lichamelijk letsel toebrengt, als ook aan personen uit zijn sociale omgeving of huisdieren of een onbekende die de ‘pech’ heeft om hem tegen te komen.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 24.
Gedragsregel 2: neem niets aan wat niet uit vrije wil is gegeven. Respecteer het eigendom van anderen en probeer royaal te zijn. Het voornaamste doel van deze gedragsregel is om de gehechtheid aan materiële zaken op te heffen of op z’n minst te verminderen. Voorbeeld van gehechtheid: een automobilist rijdt een fietser aan en kijkt als eerste of zijn auto niet is beschadigd. Gedragsregel 3: schakel verkeerd handelen uit die het gevolg zijn van seksuele verlangens. De relatie die de hulpverlener en de cliënt aangaan zijn doorgaans bijzonder hecht. Het is daarom ook belangrijk om lustgevoelens niet toe te laten, in de zin dat de hulpverlener en de cliënt hieraan toegeven. Gedragsregel 4: het beoefenen van juist spreken en juist handelen. Onder ‘juist spreken’ wordt verstaan eerlijk te zijn in dat wat je zegt. Als je iets niet wilt zeggen, ga dan geen leugens verzinnen maar zeg dan: “ik wil dit niet zeggen.”Hierbij dien je rekening te houden met de gevolgen die je woorden kunnen hebben voor de ander en jezelf. Onder ‘juist handelen’ wordt verstaan dat te doen wat ten gunste is van de ander en jezelf. Gedragsregel 5: het zelfstandig bepalen wat je tot je neemt. Binnen het kader van de hulpverlening heeft de gedragsregel vooral betrekking op: Het gebruik van drugs. Overmatig eten. Tabak. Koffie. Pornografie. Oppervlakkige seks. Geweld. Woede. Egoïsme. Wrok. Ruzie. Oneerlijkheid. Al deze stoffen en activiteiten beïnvloeden het hier-en-nu op een negatieve wijze, waardoor er vervormingen optreden in de innerlijke en/of zintuiglijke waarneming. Bovendien bevorderen ze de passiviteit van de persoon en stimuleren de (mentale) luiheid. “Onze studieboeken voor psychiatrie en psychotherapie leggen meestal meer nadruk op begrippen en techniek dan op de persoonlijkheid van de therapeut, waardoor studenten geneigd zijn zich tevreden te stellen met alleen maar kennis zonder zichzelf te onderzoeken.” Chang Yong Chung
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 25.
4.2. Boeddhistische psychologie in het kort
De zen therapie is goeddeels gebaseerd op enkele basale gedachten uit de boeddhistische psychologie. In deze paragraaf kun je kennis maken met deze grondgedachten.
4.2.1. Analyse van de conditionering
Het uitgangspunt binnen de boeddhistische psychologie is de analyse van de conditionering. Iedere mens is geconditioneerd. De conditioneringen zijn het gevolg van ervaringen en kennis die de persoon gedurende zijn leven heeft opgedaan. De kennis en ervaringen hebben betrekking op alle facetten van het innerlijk en zintuiglijk waarnemen, het denken, het voelen en het handelen (=functioneren van een persoon). Binnen de boeddhistische psychologie zegt men dan ook dat elke geestelijke toestand een gevolg is van een conditionering. Aangezien dat de conditioneringen bijna ieder gedrag van de persoon bepalen, is de verleiding dan ook meer dan groot om de conditioneringen te gaan verpersonaliseren. Met andere woorden: de persoon gaat er vanuit dat wie Ik ben wordt bepaalt door de conditioneringen zelf. Hierdoor wordt de persoon echter een speelbal van de invloeden die buiten hemzelf hun oorsprong vinden. Zo zal de ene persoon voortdurend op zoek gaan naar bevestiging bij anderen. Een andere persoon zal mensen uit zijn omgeving steeds behagen omdat hij afhankelijk is van hun invloed op hem. Echter als de gegeven omstandigheden (en dus ook de condities) veranderen, heeft dit ook effect op de geconditioneerde mens. Meestal in de vorm van lijden als een gevolg van de activering van schaduwinhouden en/of het niet kunnen bevredigen van (neurotische) behoeften. De persoon zal steeds op zoek gaan naar de antwoorden buiten zichzelf, hierdoor zal hij nooit helemaal tevreden zijn of kunnen genieten van de behaalde resultaten. De geconditioneerde staat van een persoon wordt samsara genoemd. Binnen de boeddhistische psychologie wordt de mate van conditioneringen vergeleken met een toren. Hoe hoger je in de toren klimt hoe neurotischer je bent, hoe meer je lijdt en hoe meer je gebukt gaat onder het leven. Het doel binnen de zen therapie is om bevrijdt te worden van de conditioneringen (dharma). Anders gezegd: dient de cliënt onder ogen te komen dat conditioneringen slechts projecties van de geest en niet de geest zelf. Het is alsof de cliënt moet ontdekken dat hij niet de fiets is, maar de fietser. Dit betekent echter dat de persoon een actief onthechtingproces dient te doorlopen. Binnen de boeddhistische psychologie wordt onderscheid gemaakt in achttien essentiële conditioneringen: Oorzakelijke verbanden (Hetu paccaya): Object relatie (Arammana paccaya): Overwicht (Adhipati paccaya): Associatie (Anantara paccaya): Ordelijke associatie (Samanantara paccaya): Afhankelijk ontstaan (Sahajati paccaya): Wederzijdse afhankelijkheid (Annyamannya paccaya): Afhankelijkheid (Nissaya paccaya): Drijfveer (Upanissaya paccaya): Noodzakelijke voorwaarde (Pure-jata paccaya): Blijvende afhankelijkheid (Paccha-jata paccaya): Gewoontevorming (Asevanna paccaya):
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 26.
Karma (Kamma paccaya): Uitgedoofd karma (Vipaka paccaya): Voeden (Ahara paccaya): Indriya (Indriya paccaya): Dhyana (Jhana paccaya): Weg (Magga paccaya):
4.2.2. Het functioneren
Het functioneren van een persoon bestaat uit vier elementen: waarnemen, denken, voelen en handelen. Althans binnen de werkwijzen die gebruik maken van het ABCmodel, onder andere de RET-therapie en Non-Problematische Methode (NPM). Binnen de boeddhistische psychologie tref je een andere visie aan over het functioneren van een persoon. Het functioneren wordt gezien als een egoproces. Het bestaat uit vijf opeenvolgende stappen, te weten: 1. Rupa: de geest herkent vormen door middel van waarneming. 2. Vedana: de vorm roept direct een (gevoels)reactie op. 3. Samjna: de geest probeert zowel de vorm als de (gevoels)reactie te herkennen en te labelen. 4. Samskara: op basis van de herkenning ontstaan er geestelijke formaties bijvoorbeeld in percepties, waardeoordelen, herinneringen, associaties, gevolgtrekkingen. Conditioneringen worden geactiveerd. 5. Vijnana: de persoon wordt volledig in beslag genomen door de conditionering dat hij geen 'getuigenpositie' kan innemen of met een open mind de gebeurende werkelijkheid kan registreren. De persoon zal dualistisch gaan denken. Voorbeeld: “ Iemands aandacht wordt bijvoorbeeld getrokken door een object (rupa), laten we zeggen een reep chocola. Onmiddellijk vindt er een reactie (vedana) plaats: aangetrokken worden misschien. De geest probeert nu controle te krijgen over water gebeurt door de ervaring (samjna) te classificeren –‘Chocola!’ Dit brengt onmiddellijke een hele serie geestelijke formaties (samskara’s) teweeg, zoals vrolijkheid, schuldgevoel, zelfverwijt, begeerte, opwinding, beelden van vraatzucht, dik worden, slank worden, straf, beloning, enzovoorts. Als de geest eenmaal vol is met deze samskara’s, wordt hij ondoorschijnend. Het oorspronkelijke bewustzijn, jnana, is verduisterd. Deze verduisterde conditie is vijnana.” David Brazier Opmerking: opvallend hierbij is dat binnen de zen therapie er vanuit wordt gegaan dat het functioneren van een persoon door de opvoeding en de ontwikkeling van de persoonlijke groei leidt tot een dualistisch bewustzijn. Anders gezegd: de gewone geest is verduisterd.
Bij optimaal functioneren zou, volgens de boeddhistische psychologie, de reep chocola (uit het voorbeeld) slechts een waarneming zijn van een reep chocola. Niets meer en niets minder. De persoon is in dat geval in het hier-en-nu en valt niet ten prooi aan conditioneringen en dualisme. Met andere woorden: de persoon moet afleren dat er sprake zou zijn van een (in)directe relatie of verbintenis tussen dat wat hij waarneemt en het ego. In het geval van de reep chocola betekent dat de persoon door conditioneringen er van overtuigt is dat die reep voor hem is of op zijn minst hem iets wil duidelijk maken; terwijl het slechts een reep chocola is.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 27.
De neiging om in alles tekenen te lezen is bijzonder groot. Het is zo verleidelijk om over alles controle uit te willen oefenen. Alsof alles en iedereen een doel nastreeft. De reep chocola streeft echter geen doel na. Het is. De persoon die de reep op tafel heeft neergelegd, die kan met zijn handeling een doel nastreven. Echter is het initiatiedoel (de reep op tafel leggen) ook het doel dat de persoon een dag later heeft met de reep chocola? Als een huisgenoot de reep chocola op tafel legt met als doel om mij te verleiden om er niet aan te komen, dan kan ik het inititiatiedoel misschien wel raden. Desondanks blijft die reep chocola een reep chocola. Bovendien is de reep niet uit vrije wil aan mij gegeven (gedragsregel) en dus hoef ik mijzelf ook niet in verleiding te brengen. Hoe? Door vast te stellen dat de reep chocola slechts een reep chocola is. Niets meer en niets minder. Ik ga geen relatie aan met de chocola. “Als we onze identificatie op deze manier ongedaan kunnen maken, dan kunnen we als de geest een reep chocola bespeurt en er een aangename sensatie volgt, slechts opmerken: ‘O’ja, de geest is weer in chocola geïnteresseerd!’” David Brazier Als de persoon optimaal leert te functioneren, dan zal hij van het egoproces terug weten te brengen tot drie stappen: rupa, vedana, jnana.
4.2.3. Lijden en geluk
De ontdekking van het lijden speelt een cruciale rol in het levensverhaal van Boeddha. De prins die werd opgevoed in een paleis waarbinnen geen plaats was voor ziekte, ouderdom, dood, armoede, pijn en lijden. Toen de prins per toeval ontdekte dat er in de wereld veel lijden was, vertrok hij uit het paleis om de wereld te gaan verkennen om de oorzaken van het lijden te ontdekken. Het is niet verwonderlijk dat binnen de boeddhistische psychologie het lijden een gewichtig onderwerp is. In de vorige paragraaf is gesproken over de gewone geest die voortdurend verkeerd in een verduisterde staat. Binnen de boeddhistische psychologie geldt een geconditioneerde geest als een Avidya (gesloten geest), die bijzonder gevoelig is voor het lijden. De oorzaken van dit lijden zijn terug te herleiden op drie bittere wortels: begeerte, haat en onwetendheid (verblinding/misleiding). De eerste veroorzaker van het lijden is begeerte (lobha). In de praktijk van de hulpverlener vallen lobha-condities gemakkelijk op, het betreft hier zogoed als iedere vorm van verslaving. Bijvoorbeeld dwangmatig eten, softdrugs gebruik, harddrugs gebruik, alcohol, seksuele verslaving, gokken, internetverslaving, werkverslaving. Kenmerkend voor een lobha-conditie zijn de dwangmatigheid waarmee de cliënt te maken heeft, als ook de geneigdheid om te reageren. De cliënt is niet in staat om vooral behoeften aan liefde en genegenheid, eigenwaarde te bevredigen. Het gevolg is neurotische gedrag en de kans op een existentiële depressie (minder ernstig van aard, maar langdurend).
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 28.
De tweede veroorzaker van het lijden is haat (dosa). In de praktijk van de hulpverlener kan een dosaconditie herkend worden aan het feit dat de cliënt apart wil zijn, niet worden beïnvloed of bevuild door de buitenwereld, zuiver zijn (bijvoorbeeld perfectionisme). De persoon heeft moeite met nabijheid en (echt) contact. Hierbij kun je onder meer denken aan vrouwen met anorexia nervosa. Kenmerkend voor een dosaconditie zijn dissociatie en angst, met kans op een reactieve depressie (ernstig van aard, maar kortdurend). Het gevolg kan hysterie zijn. De derde veroorzaker van het lijden is verblinding (moha). In de praktijk van de hulpverlener kan een mohaconditie herkent worden aan een samenvoeging van de twee eerste veroorzakers. De persoon misleidt zichzelf in bepaalde overtuigingen, waarbij uiterste verenigd kunnen worden. Voorbeeld: boulimie, hierbij gaan dwangmatig eten en anorexia nervosa samen. Kenmerkend voor een mohaconditie zijn verslagenheid en vaststaande overtuigingen, met kans op een endogene depressie (verzwakkend en langdurig). Het gevolg kan een psychose zijn. Een Vidya (open geest), kan gebruik maken van drie zoete wortels: geen-begeerte, geen-haat, geen-verblinding. Hierdoor wordt het voor de persoon mogelijk om geluk te ervaren. Denk bijvoorbeeld aan een warme lentedag waarop je naar buiten gaat om op een bank van de eerste zonnestralen te gaan genieten. Je bent dan in het hier-en-nu en hebt een open geest voor dat wat zich aandient. Je voelt je gelukkig, omdat je geen hinder hebt van de bittere wortels en de zoete wortels geactiveerd zijn. Een doel binnen de zen therapie is om de cliënt te leren de bitter wortels te vervangen door de zoete wortels. Hoe? Er bestaat eigenlijk maar één manier: kennis en ervaringen opdoen. Dat is dan ook de reden waarom dat psychische problemen en vormen van onvermogen ook op een natuurlijke wijze verdwijnen, zonder dat de persoon in therapie hoeft. Alleen kost het natuurlijke herstel tijd, soms heel veel tijd. Hierbij kan hulpverlening een rol spelen in het verkorten van lijdensperiode. Belangrijk bij het leren overwinnen van de drie bittere wortels zijn drie houdingsaspecten van de cliënt en de hulpverlener, te weten: empathie, onvoorwaardelijke acceptatie en echtheid. Rogers heeft deze houdingsaspecten in de vijftiger jaren geformuleerd. Het opvallende is dat zij een goed tegengif bieden ten opzichte van de drie bittere wortels: Empathie (adosa) is het tegengif van haat (dosa), door het in leven in de ander kan de persoon tot de ontdekking komen dat de ander één of meerdere fouten heeft gemaakt, wat niet wil zeggen dat de persoon als persoon slecht is, maar dat hij één of meerdere fouten heeft gemaakt. Haat is daarom verblindend en destructief, waardoor de juist gehecht raakt aan de daden van de ander, als ook de andere persoon zelf. Onvoorwaardelijke acceptatie (alobha) is het tegengif van begeerte (lobha). Het fenomeen: begeerte, is opmerkelijk omdat het wijst op het willen bezitten wat niet van jou is. Waarbij geldt dat je er van overtuigt bent dat het feitelijk wel van jou zou moeten zijn. Alsof jij er meer recht op hebt dan een ander. Door te accepteren van dat wat is, leert de persoon ook zijn fixatie onder controle te krijgen. Echtheid (amoha) is het tegengif van misleiding (moha). Het is zo gemakkelijk om verstrikt te raken in een web van ‘leugens voor bestwil’ en intriges. Echtheid (congruentie) zorgt er voor dat je ‘oorspronkelijk’ kunt zijn en blijven. Het is niet nodig om het ware gezicht te verstoppen achter een masker of een attitude.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 29.
Opmerking: als een cliënt te maken heeft met dwangmatig handelen, dan dient dit aangepakt te worden met onvoorwaardelijk acceptatie en non-possessieve liefde. Als een cliënt te maken heeft met dissociatie, dan dient dit aangepakt te worden met empathie. Als de cliënt te maken heeft met ontkenning, dan dient dit aangepakt te worden met echtheid.
“Een van de meest fascinerende kanten van de boeddhistische visie op het lijden is het in het symbool van het rad des levens vervatte idee, dat de oorzaken van het lijden ook de middelen tot verlossing zijn; dat wil zeggen, het perspectief van degene die lijdt bepaalt of een gegeven bestaansvorm een voertuig tot ontwaken of tot gebondenheid is.” Mark Epstein in ‘Gedachten zonder denker’
4.5.4. Objectrelaties
Binnen de Non-Problematische Methode (NPM) heb je al kennis kunnen maken met het ‘Baboeska-model’. In grote lijnen komt dit model overeen met de opvattingen binnen de Zentherapie over de objectrelaties die een persoon creëert. De buitenwereld wordt geschapen op basis van de binnenwereld. De geest (bewustzijn) van de persoon creëert een denkbeeldig concept van een object dat hij heeft waargenomen of bedacht. Op basis hiervan is er geen verschil meer tussen het object en het bewustzijn. Immers bestaat het concept van object slechts in de gedachten van de persoon die het denkbeeld heeft gecreëerd. Vanuit de fenomenologie gezien is het bewustzijn dan ook altijd het bewustzijn van iets (Edmund Husserl). Anders gezegd: de persoon zal zich voortdurend identificeren met een object (ding of persoon) en hierop eigenschappen/kenmerken projecteren. Als de persoon zich niet bewust is van iets of iemand, dan is hij bewusteloos. Binnen de zentherapie wordt er vanuit gegaan dat de beleving van een persoon wordt gekleurd door waarneming van objecten en de wijze hoe deze waarneming wordt gewaardeerd in het bewustzijn. Op basis hiervan is het ook logisch dat personen gehecht raken aan hun waarnemingen van objecten omdat de denkbeelden suggereren werkelijk te zijn in plaats van denkconstructies. Het lijkt alsof de wereld echter en tastbaarder wordt, terwijl in feite de persoon steeds meer waarde hecht aan zijn denkconstructies. In dit licht bezien kun je dan ook nooit spreken over een objectieve waarneming. Elke waarneming is gefilterd en gekleurd. Het Ik van een persoon is ook een denkconstructie (een object). Als de persoon bewust van zichzelf wil zijn, dan dient hij zichzelf waar te nemen als een object. Pas dan is hij in staat om een (perceptie)beeld van het Ik te vormen. De denkbeelden die een persoon over zichzelf heeft, hoeven nog niet te kloppen met ‘dat wat is.’ Zo wil de persoon bepaalde kenmerken en eigenschappen niet van zichzelf zien (‘deze worden uitgefilterd’). Hij heeft hierdoor ‘een blinde vlek’ gecreëerd. De persoon kan nooit zichzelf kennen, het enige wat hij kent zijn de perceptiebeelden. De persoon kan echter wel zichzelf in het moment ervaren (door ‘achtzaamheid’), maar zodra hij hierover gaat denken, creëert hij denkbeelden en verliest het contact met 'dat wat is' in het 'hier-en-nu.' De persoon maakt van zichzelf een object waar het bewustzijn zijn aandacht op kan richten. In de meeste gevallen zal de persoon zichzelf ook gaan identificeren met de gecreëerde denkbeelden. Het gevolg kunnen 'storingen' zijn tussen 'dat wat de persoon denkt wat is' en 'dat wat is.' Voorbeeld: afgelopen week gaf een cliënt aan dat hij zo weinig emoties toonde en dit ook prettig vond.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 30.
Terwijl hij dit vertelde waren zijn ogen vochtig, trilden zijn handen en had hij een versnelde ademhaling. Toen ik de cliënt hiermee confronteerde ontkende hij de waarnemingen (blinde vlek). Wil een (psychologisch) veranderingsproces succesvol zijn, dan is het van belang dat de cliënt leert om te ontdekken en te accepteren dat hij een dynamisch wezen is en geen samengesteld statisch gegeven zoals dat door de perceptiebeelden wordt gesuggereerd. De enige wijze om de dynamiek te ontdekken is het gewaarworden van het in leven zijn in het moment. Hierdoor bestaat er een kans dat de cliënt in paniek raakt omdat hij bang is om de schijnheiligheid van de perceptiebeelden los te laten. Als ook om te leren accepteren dat hij nooit zichzelf kan leren kennen, anders dan door gewaarworden. Het 'verlicht' worden binnen het boeddhisme heeft dan ook betrekking op het ervaren van dat wat is en niet misleid worden door denkbeelden en constructies. Vergeet niet dat al het denken per definitie fantasie is, waarbij aan de fantasieën onderling verschillende waarden worden toegekend. De objectrelatie die mensen met objecten hebben, kan leiden tot opmerkelijke paradoxen. Zo is bijvoorbeeld een cliënt die aangeeft eenzaam te zijn, nooit alleen. Eenzaamheid is een bewustzijnsobject waarmee de cliënt in relatie staat en is hierdoor een realiteit geworden. Dankzij het object: eenzaamheid, is de cliënt bewust van het Ik. Eenzaamheid is dan ook denkconstructie die op fantasie is gebaseerd en door repetitie aan geloofwaardigheid heeft gewonnen. Het gevolg is dat er overtuigingen ontstaan, die bevestigen dat de cliënt inderdaad eenzaam is. Een goede techniek om te leren te onthechten van perceptiebeelden, gevoelens, gedachten et cetera is: disidentificatie. Er bestaan diverse oefeningen voor, denk bijvoorbeeld aan de disidentificatie oefening van Roberto Assagioli (‘Ik heb gedachten, maar ik ben mijn gedachten niet. Als mens ben ik meer dan alleen maar mijn gedachten.’). Andere technieken die de cliënt helpen bij het onderzoeken en overwinnen van de objectrelaties zijn terug te vinden in de Morita psychotherapie. Deze Japanse methode wil niet de symptomen bestrijden, maar de cliënt leren een goed leven te leiden ondanks de symptomen. Reynolds omschrijft de Morita psychotherapie als volgt: “Het doel van de therapie is de cliënten helpen voldoende controle te krijgen over wat zij in het leven doen. Het is eerder karakterontwikkeling dan symptoombestrijding… naarmate cliënten hun gedrag goed onder controle krijgen en daarbij letter op wat de werkelijkheid hen te doen geeft en dat goed doen, neemt hun lijden af en verminderen de klachten.” Het kenmerkende van de Morita methode is dat zij niet analyserend is en de cliënt probeert om de kleine dingen van alledag en het moment te (her)ontdekken. Hoe? Bijvoorbeeld door kleine presentjes te geven aan mensen om wie je geeft, het schoonmaken van het huis, zwerfvuil opruimen als je dat op straat tegen komt, het zorgvuldig bekijken van bloemen (natuur). De cliënt leert hierdoor om in het hier-en-nu te leven. De rol van de hulpverlener is die van een begeleider die de cliënt helpt te focussen van dat wat zich aandient in het moment. Het is voor de hulpverlener dan ook niet nodig om steeds met de cliënt te praten over. De hulpverlener kan ook met de cliënt gaan wandelen, creëren door bijvoorbeeld te boetseren, samen eten of naar een bioscoop gaan, et cetera.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 31.
David Brazier geeft tien therapeutisch aanwijzingen hoe de hulpverlener met de cliënt kan werken aan het ontmaskeren van de objectrelaties: 1. Gevoelens en andere gemoedstoestanden zijn geconditioneerd door waarneming. 2. Vaststellen van het waargenomen object helpt ons de innerlijke gesteldheid te begrijpen. 3. Vergroten van het object, bijvoorbeeld door drama of levendige taal, intensiveert de ervaring. 4. Kopiëren van de condities van de cliënt dor onze eigen verbeelding te gebruiken, brengt empathie teweeg. 5. Scheiden van op elkaar gestapelde objecten bevordert de duidelijkheid. 6. Een kwaadaardig object vervangen door een dat behulpzaam is, kan therapeutische winst opleveren. 7. Gehechtheid aan objecten ondersteunt een aspect van het zelfcomplex. 8. De greep van bepaalde objecten losser maken, maakt de greep van het zelf losser. 9. De aandacht op objecten richten die werkelijk zijn en direct aanwezig, zoals de adem of een bloem, helpt de geest naar zijn natuurlijke thuis terug te keren en laat de hartstocht voor het zelf bekoelen. 10. Natuurlijke objecten (bergen, rivieren, wolken, de zee enzovoorts) zijn naar hun aard therapeutisch. “Als we weigeren de aanwezigheid van ongewenste gevoelens te erkennen, zijn we er net zo aan gebonden als wanneer we ons er verontwaardigd en overtuigd van ons gelijk aan overgeven.” Mark Epstein
4.5.5. Associaties
Binnen de zen therapie wordt er vanuit gegaan dat het gedrag van de persoon volledig geconditioneerd is. Er bestaan bij een volwassene in dat opzicht geen oorspronkelijke impulsen of reacties meer. Ieder mens heeft geleerd wat voor een reactie van toepassing is op welke actie. De volgorde van de acties en reacties zijn dan ook ‘natuurlijk’ en liggen in elkaars verlengde. Anders gezegd: het gedrag van een persoon kan achteraf worden verklaard als naar de opeenvolgende handelingen wordt gekeken. In de handelwijze is er sprake van een logisch patroon die koppel zit aan bepaalde denkconstructies. Het associatief denken en in overeenstemming met handelen leidt tot het ontstaan van denktunnels en delta’s. Het is daarom ook dat het voor de meeste cliënten het bijzonder moeilijk is om de zogenaamde ‘getuigenpositie’ in te nemen. Binnen het hulpverleningsproces zal de cliënt dan ook leren hoe ‘achtzaam’ te zijn en een getuigenpositie in te nemen. Als ook het leren omgaan met paradoxen, omdat paradoxen de heersende denkpatronen onder druk plaats en de cliënt uitdaagt om op zoek te gaan naar nieuwe mogelijkheden en oplossingen. Een goede insteek hierbij vormt het ABC-model uit de RET en het Vismodel uit de Non-Problematische Methode (NPM). Cliënten die met de associatiepatronen aan de slag gaan dienen vooral behandeld te worden met exposure technieken. De cliënten dienen namelijk te ontdekken dat niet altijd dat gebeurd wat zij in hun hoofd creëren.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 32.
Voorbeeld: een cliënt heeft slechte ervaringen opgedaan met het worden beloond voor gedane werkzaamheden. De hulpverlener kan de cliënt uitnodigen om een bepaalde opdracht te vervullen en hem hiervoor belonen die afwijkt van de wijze die is geconditioneerd. Hierdoor zal de cliënt worden verrast en mogelijk de beloningswijze niet accepteren. Toch is het van belang dat de hulpverlener door zet, tot dat de cliënt een positieve reactie geeft. Hierna dient de cliënt vaker bloot te worden gesteld aan soortgelijke prikkels, tot dat hij de bestaande associatiepatronen gaat veranderen. De zentherapeut David Brazier reikt de hulpverlener drie manieren aan om cliënten te helpen bij het veranderingsproces van de associatiepatronen: De goede kiemen vinden: de persoon moet ontdekken dat mensen domme dingen doen, slechte dingen doen, afschuwelijke dingen doen, maar dat hierdoor mensen nog niet dom, slecht of afschuwelijk zijn. Als mens zijn ze meer dan hun daden. Wat niet wil zeggen dat hun daden hiermee worden verontschuldigd. Of zoals Ellis het zegt: "Judge the sin, not the sinner." Pas dan is de cliënt in staat om het bindingspatroon met een 'dader' los te laten en het eigen gedrag onder ogen te komen. Hierdoor kunnen de percepties worden veranderd en schept de cliënt psychische ruimte om te kunnen veranderen. Kort door de bocht mag je zeggen: zorg ervoor dat de cliënt het positieve ontdekt van iets dat door hem als negatief wordt ervaren. Het identiteitsgevoel veranderen: de persoon moet ontdekken dat hij enorm veel overtuigingen heeft over wie hij is en hoe hij moet zijn. Op basis hiervan zijn ook de (huidige) percepties ontstaan. Een reëel gevaar is dat de persoon zich op zodanige wijze gaat identificeren met het door hem gecreëerde percepties, dat hij er van overtuigd raakt dat hij de perceptiebeelden van het Ik is. Hoe kun je veranderen als alles alvast ligt? Niet en dus is het van belang dat de cliënt leert dat niets vast ligt. Hij bezit de mogelijkheden om te veranderen onder andere door zich af te stemmen op het hier-en-nu. Een behulpzame voorstelling ontwikkelen: de persoon moet in gedachten een andere (succesvolle) handelswijze kunnen voorstellen en hierin leren te geloven. De stimulans die uit de voorstelling komt, dient als motivator om het visualisatie in praktijk te gaan brengen.
4.5.6. Afhankelijkheid
Alles waaraan wij een waarde toekennen, bezit zijn tegenpool. De tegenpool van goed is kwaad. Echter kan kwaad alleen bestaan als goed bestaat en omgekeerd. Een persoon kan alleen zeggen dat hij de beste resultaten heeft geboekt, als er ook personen zijn die slechtere resultaten hebben geboekt. Deze vorm van wederzijds afhankelijkheid zorgt ervoor dat veel cliënten in een ingewikkelde strijd vergezeld zijn geraakt van ‘positief en negatief’- denken, of te wel: ‘winst en verlies’-denken. Het ontbreekt de cliënt doorgaans aan het inzicht dat de ‘polen’ alleen dankzij elkaar kunnen bestaan. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Voorbeeld: in een groep zit een man die 15 jaar beroepsmilitair is geweest en een man die gekozen heeft voor een ‘alternatief’ leven als een ‘krakende’ vegetarier. De militair zit de vegetariër voortdurend in het vaarwater en probeert hem steeds opnieuw te kleineren.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 33.
Tijdens een bijeenkomst is de vegetariër afwezig. De eerste persoon die hierover iets opmerkt is de militair. Gedurende de gehele bijeenkomst is hij onrustig en geeft aan dat hij de vegetariër mist. Of zoals de militair het zegt: “nu kan ik niemand afzeiken.” De afhankelijkheid is niet alleen van toepassing binnen interpersoonlijke relaties, maar binnen iedere vorm van objectrelaties. Zo kan de cliënt zichzelf bijvoorbeeld beschouwen als een slachtoffer van seksueel misbruik tijdens de kinderjaren, terwijl er in het hier-en-nu geen sprake is van een aanwezige dader. De cliënt zal dan ‘alles’ in het werk stellen om een dader te creëren, bijvoorbeeld door middel van denkconstructies (‘filmpjes’), het vertonen van dadergedrag, het projecteren van dadergedrag op anderen. Het is immers moeilijk vechten als er geen tegenstander is. Hoe verkeerd en moreel verwerpelijk de handelwijze van de oorspronkelijke dader ook was, heeft dit niets meer van doen met de cliënt in het hier-en-nu. Door het stimuleren van het slachtofferrol zal de cliënt steeds verder afdalen in de afhankelijkheid van de dader (in het hoofd). Het stimuleren van het uiten van emoties van boosheid, haat, walging et cetera zorgt er alleen maar voor dat het bindingspatroon met de dader wordt bevestigd. De cliënt dient te leren dat hij verantwoordelijk is voor wie en wat hij in het hier-en-nu is. Hij kan niet de verantwoordelijkheid voor zijn functioneren leggen bij een dader die zijn kwetsbaarheid heeft beschadigd. Als hij dat wel doet ontstaat er een afhankelijkheidsrelatie met de dader of met bepaalde emoties, handelingen, personen et cetera. Een goede methode om te leren omgaan met de afhankelijkheid is zelfonderzoek. Hierbij kun je denken aan instrumenten als het Price dagboek, het biografie schrijven en Naikan oefeningen. Binnen de Non-Problematische Methode (NPM) wordt onder andere gewerkt met het dankbaarheidprincipe uit de Naikan methode: iedere dag stelt de cliënt zichzelf drie vragen. [1] Wat heb ik van wie vandaag ontvangen? [2] Wat heb ik aan wie vandaag gegeven? [3] Wie heb ik vandaag in problemen gebracht? Hierdoor leert de persoon de 'polen' te ontdekken, als ook de waarde ervan in te zien. Het gevolg is een dankbaar die de cliënt ervaart ten opzichte van zichzelf, anderen en de wereld. Immers de 'polen' zijn ontstaan uit dezelfde bron: de persoon zelf.
Andere vorm van afhankelijkheid
Binnen de zentherapie bestaat er ook nog een andere wijze van afhankelijkheid, te weten: alle dingen vinden hun oorsprong in een bron of basis en zijn hiervan afhankelijk. Voorbeeld: de geest van een persoon vindt zijn oorsprong in het lichaam. Als het lichaam slecht functioneert dan heeft dit ook gevolgen voor de geest. (Binnen zen geldt: geest is lichaam, lichaam is geest. De relatie tussen de geest en het lichaam neemt een prominente plaats in binnen zen en dus ook zentherapie.) Het is voor cliënten belangrijk om te beseffen dat een probleem afhankelijk is van de gegeven omstandigheden van waaruit het probleem is ontstaan. Als de gegeven omstandigheden niet langer bestaan, onder gaat ook het probleem een verandering. Als voor de cliënt niets verandert als de gegeven omstandigheden veranderen, dan betekent dit dat de persoon zich vastbijt in de percepties of denkconstructen. Voorbeelden: 1. Als een cliënt een relatieprobleem heeft en de partner verlaat de cliënt, dan bestaat er geen relatieprobleem meer.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 34.
2. Als de cliënt in zijn jeugd seksueel is misbruikt en nu al jaren geen contact meer heeft met de dader, dan bestaat er geen seksueel misbruik meer. 3. Als de cliënt vanwege onkundigheid is ontslagen bij werkgever ‘A’, dan betekent het niet dat de persoon geen kans maakt om aangenomen te worden bij werkgever ‘B’. Een probleem of een vorm van onvermogen zijn ‘slechts’ producten van een bron of een basis. De producten gedijen en ontwikkelen zich in overeenstemming met hoe de bron of basis blijft bestaan. Het streven naar onafhankelijkheid, wat nogal wat cliënten willen, is daarom ook een onmogelijke taak. Waarom? Omdat niets in de menselijke geest zelfstandig ontstaat of kan bestaan zonder beïnvloeding van waarnemingen, gedachten, emoties, handelwijzen, objectrelaties, associatierelaties en denkconstructen. Het streven naar onafhankelijkheid bezit veel meer een symbolische waarde, waarmee de cliënt te kennen wil geven dat hij de eigen verantwoordelijkheid wil dragen maar momenteel niet weet hoe hij dit kan realiseren. Voor de hulpverlener betekent dit dat hij rekening dient te houden met de diverse psychische structuren en differentiaties waarmee de cliënt te maken heeft. In feite vraagt de hulpverlening om een systeemaanpak, waarbij echter rekening wordt gehouden met zowel de afzonderlijke innerlijke objecten als ook hun onderlinge samenhang en de relaties met externe objecten.
4.5.7. Gewoonten
Gewoonten die hun oorsprong vinden in de psyche ontstaan volgens, de zentherapie, door herhaling en cultivering. Denk in dit verband ook aan de les over de denkende hersenen. Hierin aan werd gegeven dat alle gedachten gebaseerd zijn op fantasie en dat gedachten een werkelijkheidswaarde krijgen naarmate de persoon deze met grote frequentie herhaald en optimaliseert. Een cliënt kan dus destructieve gedachten vervangen door constructieve gedachten. Echter dienen deze gedachten een bepaalde geloofwaardigheidwaarde bezitten, voordat het door middel van repetitie een werkelijkheidswaarde verwerft. Verdwijnen hierdoor de destructieve gedachten van een persoon? Nee, de gedachten worden ontdaan van hun werkelijkheidswaarde en geloofwaardigheidwaarde, waardoor ze niet steeds als eerste in het centrum van bewustzijn naar voren treden. Als de cliënt echter in een situatie verzeild raakt waarin sprake is van ‘oud zeer’, dan kunnen de oude waarden ineens weer prominent de kop op steken. De persoon kan dan de gedachten krijgen dat er uiteindelijk toch niets is verandert. Wat onjuist is omdat het leven per definitie dynamisch is, maar door de gewoontegedachten statisch wordt gemaakt (op zijn minst in de beleving van de persoon). Voor de hulpverlener betekent dit dat hij enerzijds demythologiserend moet optreden naar de cliënt toe om op deze wijze de beperkende gedachten en beelden te ontmaskeren. Anderzijds dient de hulpverlener empathisch te zijn en te beschikken over een positieve gezindheid ten opzichte van de cliënt. Een paradox die in de praktijk soms tot de nodige verwarring kan leiden bij zowel de cliënt als bij de hulpverlener. Te meer omdat de hulpverlener zelf ook te maken heeft met gewoontegedachten en een geconditioneerde geest.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 35.
“Ons vermogen anderen te helpen hangt ervan af of we eerst zelf wat zijn gevorderd met het werken aan onszelf. Er is geen sprake van echte hulp als de hulpverlener, de therapeut, niet eerst enige rijpheid en inzicht heeft bereikt. De therapeut verspeelt niets als cliënten hun eigen inzichten en rijpheid verwerven.” David Brazier Het ontwikkelen van constructieve gewoonten (in waarnemen, denken, voelen, beleven en handelen) kan alleen als de cliënt leert alleen te zijn en ontdekken dat hijzelf over de antwoorden en de potenties beschikt die nodig zijn om te kunnen veranderen. Met alleen zijn wordt bedoeld dat de cliënt ervaart dat hij zelfverantwoordelijk is en het werk (zijn ‘levenswerk’) zelf moet volbrengen. Ook al wordt hij omgeven door liefdevolle mensen die hem ondersteunen zal hij zelf handelingen moeten verrichten. De persoon wordt immers zelf geboren en zal ook zelf moeten sterven. Als ook zijn eigen pijn moeten ervaren en leren dragen. Als ook zijn eigen genot beleven en zelf naar de wc moeten gaan. De cliënt dan ook nooit zijn eigen mogelijkheden overstijgen. Als de persoon bijvoorbeeld blind is, dan ontbreekt het hem aan de potentie om te zien. De cliënt zal moeten leren accepteren dat hij niet kan zien, en moeten ontdekken hoe hij andere mogelijkheden kan benutten om de zintuiglijke waarneming te vergroten. De ogen kunnen niet vervangen worden, de functies van andere zintuigen kunnen verder worden geoptimaliseerd. “Hoewel gezonde mensen communiceren en plezier hebben in communiceren, is het tegendeel eveneens waar, dat ieder individu een geïsoleerde entiteit is, voortdurend niet-communicerend, voortdurend onbekend, in feite niet te vinden.” Winnicott De effectiefste manier gewoonten te veranderen is door aan de slag te gaan met eenvoudige handelingen bewust uit te voeren, bijvoorbeeld afwassen. Hierdoor leert de persoon gewaar te worden van de gewoonten. Dit bewustzijn is nodig om vast te kunnen stellen wat het effect van bepaalde handelingen is, als ook om te ontdekkend dat de persoon uit mindfucks kan komen wanneer hij zich volledig concentreert op enkelvoudige handelingen. Hierna kan de cliënt zich richten op complexere gewoonten, bijvoorbeeld sociale interactie. De hulpverlener dient de cliënt op te wijzen dat het veranderen van eenvoudige gewoonten al minimaal een periode van zes weken bedraagt. De reden hiervoor is uiteraard het repeterende karakter waarmee de gewoonten uitgevoerd dienen te worden en de toename van de waarden die hiermee gepaard gaan.
4.5.8. Rituelen en handelingen
Binnen de zentherapie wordt het woord Karma gebruikt in de betekenis van: handeling (of: drama). Door handelingen, volgens een patroon, bewust uit te voeren, leidt tot verdieping in het leven en gewaarwording van het hier-en-nu. De aard van het ritueel maakt niet uit, als de persoon deze maar zorgvuldig, bewust en doelgericht doorvoert. Denk bijvoorbeeld aan afwassen, thee ceremonie, mediteren.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 36.
Het gezamenlijk uitvoeren van rituelen bezit bovendien de kwaliteit dat de individuen zichzelf overstijgen, doordat de meerwaarde van het samen doorvoeren van de handelingen een verbondenheid en gemeenschappelijkheid teweegbrengt. Denk bijvoorbeeld aan een kerkdienst, een receptie, een doop, sociale meditatie. Voordat de cliënt de meerwaarde van rituelen en handelingen kan ervaren, dient hij eerst te leren om het ABC-model en het Vismodel in de praktijk te brengen. De voornaamste reden hiervoor is dat de persoon leert om het hier-en-nu te (h)erkennen en leert om gewaar te worden. Op basis hiervan kan de cliënt leren om aandachtig te handelen en onbaatzuchtig te zijn. Deze laatste kwaliteiten zijn nodig om rituelen te leren waarderen en bewust te (blijven) gebruiken. Het voornaamste doel van het gebruik van rituelen binnen een hulpverleningsrelatie is om de cliënt te laten ontdekken dat het verrichten van handelingen ingrijpende gevolgen hebben (positief of negatief, afhankelijk van de aard van de rituelen). Deze gevolgen zijn een natuurlijk effect naar aanleiding van het repeterend en bewust doorvoeren van de rituelen. De gevolgen zijn geen gunsten van een godheid, een duivel, het lot, de ander, buitenaardse wezens, geleidepersonen et cetera. De effecten van de rituelen zijn minder sterk als de cliënt het accent legt op de mogelijke effecten die hij met het handelen hoopt te bereiken, omdat dit dan een zelfzuchtige actie is. Met andere woorden: de persoon richt niet zijn volledige aandacht op het doorvoeren van het ritueel, maar is ondertussen bezig met de eventuele gevolgen die op hem staan te wachten als hij het ritueel heeft doorgevoerd. De beloning wordt dan de motivator om de handelingen door te voeren. De cliënt leert in het hulpverleningstraject dat niet het resultaat het voornaamste doel is, maar de (ontwikkelings)weg er naar toe. Als de persoon het doel namelijk heeft bereikt, dan houdt de weg op. Handelingen stoppen omdat het letterlijk geen doel meer dient. Voorbeelden: heeft de cliënt de hulpverleningsdoelen gerealiseerd, dan stopt het hulpverleningstraject. Heeft de cliënt het levensdoel bereikt, dan stopt de zingeving van het leven. Als de cliënt dus rituelen leert toepassen en integreren in zijn leven, dan is dat niet voor tijdelijk. Het zou pas tijdelijk zijn als er een afgebakend doel is gerealiseerd en de rituelen overbodig zijn geworden. De (meer)waarde van rituelen manifesteren zich sneller en intenser als de cliënt de handelingen blijft doorvoeren met aandacht, onzelfzuchtigheid, doelgericht, zorgvuldig en bewust. Het cultiveren van de rituelen creëert de randvoorwaarden om de handelingen zo optimaal mogelijk door te voeren, denk bijvoorbeeld aan de Japanse theeceremonie. De waarde zit in de ceremoniële handelingen en niet in de thee. (De theeceremonie kan immers met iedere theesoort worden doorgevoerd…) De cliënt leert binnen het hulpverleningstraject ook dat hij al over vele geritualiseerde handelingen beschikt, maar dat vele van deze rituelen destructief van aard zijn. De belangrijkste redenen hiervoor zijn: De rituelen zijn gewoonten (automatismen) geworden en worden onnadenkend uitgevoerd. De rituelen zijn zelfzuchtig van aard. De persoon hoopt er beter van te worden door bepaalde rituelen door te voeren. De rituelen zijn gericht op het maken van plezier en dienen bruikbaar te zijn in plaats van gericht te zijn op het zelf en de (sociale) omgeving. De rituelen worden gewaardeerd op basis van de beloning die de persoon als een worst voor zijn neus laat bungelen. De cliënt handelt niet in overeenstemming met zijn woorden en/of gedachten.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 37.
Voor de hulpverlener kan het werken met rituelen bijzonder lastig zijn, omdat de hulpverlener zelf moet oppassen dat hij geen rituelen aanbiedt die te gekunsteld zijn en/ of verleidelijke beloningen in het vooruitzicht stellen. Hoe basaler de rituelen, hoe groter de impact. Hoe minder extravagant de beloning is, hoe groter de kans dat de aandacht wordt gericht op de handelingen zelf. Bovendien beschikt de cliënt al over een rituaal (verzameling van diverse rituelen). Het is moeilijk om de cliënt in beweging te krijgen om vertrouwde rituelen los te laten en nieuwe rituelen aan te leren, waarbij het doel en de beloning beperkt zijn. De client heeft zich geconditioneerd in het willen bereiken van prestaties en dan klinkt het misschien wel 'verantwoord' om op een bewuste manier rituelen te gaan doorvoeren maar ontbreekt het de cliënt doorgaans aan motivatie en wilskracht om de nieuwe rituelen ook daadwerkelijk uit te gaan voeren. Argumenten: 'waarom doe ik het?', 'wat schiet ik er mee op?', 'kan ik dan nooit meer spontaan zijn of spontaan dingen doen?' Als de hulpverlener hier te diep op in gaat, loopt hij de kans dat er bij de cliënt direct een of meerdere rituelen worden gestart die tot doel hebben om de persoon te beschermen, bijvoorbeeld weerstand, beschermingsmechanismen, overlevingsmechanismen. Het gevolg kan onder andere zijn dat de cliënt zichzelf van slag afmaakt en dus verward wordt. De hulpverlener doet er slim aan pas doelgericht met rituelen te gaan werken als de cliënt in staat is om introspectie te plegen en open staat voor schaduwwerk. De cliënt moet hierdoor leren dat hij de architect van zijn doolhof is. Hij is degene die zichzelf van slag maakt, hij is degene die het psychische lawaai creëert, maar ook zijn eigen pijn, verwardheid, verwachtingen, percepties et cetera.
4.5.9. Voeden
De cliënt wordt uitgenodigd om introspectie te plegen om zo ontdekkingen te doen over zijn manier van waarnemen, denken, voelen en handelen. In de praktijk betekent dit dat de cliënt ontdekt dat hij degene is die zijn problemen creëert en in stand houdt. Bij het werken aan het oplossen van de problemen, wijst de (gemiddelde) client schuldigen aan in de buitenwereld. Personen of objecten zijn verantwoordelijk dat ‘ik mij zo voel!’ De cliënt zal op zoek gaan naar ‘bewijzen’ hoe slecht, dom of weerzinwekkend de ander is. Het is alsof de cliënt ‘vergeet’ dat er in alle omstandigheden, problemen en interacties er slechts sprake is van één overeenkomstig factor is, namelijk: hijzelf. Het idee dat hij zichzelf op een destructieve wijze bejegent, vormt echter een directe aanslag op de idee fix van de persoonlijke onkwetsbaarheid. 'Wat betekent het als de vijand zich niet buiten jezelf bevindt, maar in jezelf? Hoe kun je dan nog ooit jezelf vertrouwen?' Het gevolg is dat de cliënt nieuwe problemen zal creëren en de bestaande overtuigingen en opvattingen zal voeden en verstevigen. De conditionering wordt steeds verder gecultiveerd. “Het is leuk om zich te verstoppen, maar een ramp om niet gevonden te worden.” Winnicott
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 38.
De hulpverlener zal proberen de mythe van onkwetsbaarheid proberen te ontmaskeren, zodat de cliënt kan ontdekken hoe hij zelfondermijnend en geconditioneerd gedrag vertoond. Hier zijn drie aandachtsgebieden belangrijk bij: 1. Contact houden: de cliënt dient bloot te worden gesteld aan de verleidingen om zichzelf in problemen te brengen. Binnen de RET wordt dit exposure genoemd. Vanuit de actiegerichte therapie spreekt men over experimenteren. Het doel van exposure is dat de cliënt leert om in eerste instantie gewaar te worden van de triggers die ervoor zorgen dat 'de marmot' gaat lopen en in tweede instantie hoe hij op een effectieve wijze om kan gaan met de triggers (en niet hoe hij op een effectieve wijze de marmot kan doodknuppelen! Dit is slechts de gevolgen aanpakken in plaats van de oorzaak). 2. Wilskracht: de cliënt moet ontdekken dat hij bepaalde destructieve handelingen heeft gewild, omdat hij anders de handelingen niet had verricht. De wilskracht is immers de motor om een intentie om te zetten in een handeling. Voor de cliënt is dit meestal taaie kost, omdat hij eenvoudigweg niet wil weten dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld en hierin ook succesvol is geweest. Het ultieme doel echter van alle handelingen is dat de persoon er beter van zou moeten worden of dat de persoon op een bepaalde wijze beschermd dient te worden voor pijn, lijden, verdriet, afwijzing, het worden gekwetst. Echter zijn een aantal rituelen zodanig geritualiseerd dat ze nog steeds de persoon willen beschermen, maar dat het effect tegenovergesteld is! 3. Bewustzijn: de cliënt moet ontdekken dat hij geneigd is om subjectief waar te nemen. Een mens heeft onder andere te maken met denkstraten, cognitieve en zintuiglijke illusies, mindfucks, dogma's, conditioneringen, vooroordelen, stereotypieen. Door achtzaam te leren zijn, kan de persoon afstemmen op het hier-en-nu. Hij kan zijn waarnemingen, gedachten, emoties en handelwijzen checken (reality check). Pas dan kan de cliënt leren om zichzelf te stoppen in het voeden van de gans! Opmerking: “Het doel van therapie is niet dat iemand een sterk en voorspelbaar zelf ontwikkelt. Het doel is dat hij flexibel, deelnemend en spontaan wordt: dat hij van statisch zijn beweegt naar een proces.” David Brazier.
4.5.10. Onthechten
Kenmerkend voor de zentherapie is het leren onthechten van alles. De emotionele, rationele, intellectuele en spirituele gehechtheid met objecten opgeven, omdat dit leidt tot een valse vorm van afhankelijkheid en onvrijheid. Als bijvoorbeeld de televisie het begeeft, dan zal er in vele Nederlandse huishoudens er een plotseling golf van actie komen om het apparaat weer aan de gaan te krijgen of om het te vervangen. Door de gehechtheid met de televisie ervaart de persoon direct de onvrijheid van de televisie als deze niet langer functioneert. Het gevolg is dat de persoon een afhankelijkheidsrelatie ontwikkelt met het apparaat. Er is niet alleen sprake van gehechtheid bij apparaten, maar bij dogma’s, overtuigingen, denkconstructies, personen, de gegeven omstandigheden.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 39.
Onthechten betekent niet dat de persoon het bestaan van een object moet ontkennen. Of dat de persoon bijvoorbeeld geen televisie mag kijken. Onthechten betekent dat de persoon niet afhankelijk wordt van het object en dus verder functioneert als het object komt te vervallen. Bij onthechting is er dus geen sprake van een emotionele verbintenis, anders dan degene die de persoon in het moment ervaart. Voorbeeld: zo kun je verliefd zijn op iemand, maar als je op je werk met je duim tussen een lade van het bureau klem komt te zitten, ben je niet verliefd. Je hebt dan andere ‘zaken’ aan je hoofd… Als je echter dan weer je geliefde ziet, kun je verliefdheidsgevoelens krijgen (hoeft niet). Gehechtheid betekent dat je een object beschouwd als een eigendom, iets dat ten gunste van jou moet werken. Op basis hiervan ontwikkel je verwachtingspatronen die dicterend worden en wordt je statisch in je denken. Voorbeeld: als je jaloers bent aangelegd, dan wil dit zeggen dat je je partner als een bezit beschouwd. Hij of zij is jouw eigendom waar niemand aan mag komen. Onthechtheid in een relatie zou bijvoorbeeld kunnen zijn: de ander en jezelf de vrijheid geven. Een relatie wordt niet sterker als een of beiden partners elkaar claimen. Integendeel het zorgt alleen maar dan wantrouwen, boosheid, achterdocht en controle hun intrede doen. Onthechten is echter bedreigend omdat het van de persoon vraagt om zijn (schijn) zekerheden en (schijn)veiligheden op te geven. De cliënt wordt dan ‘gedwongen’ om de dynamiek van het hier-en-nu te accepteren en mee te stromen met het leven (flow). Hierdoor neemt de cliënt ook de verantwoordelijkheid voor keuzen die hij maakt in het moment en de handelingen die hij verricht. Sommige cliënten reageren hierop door te zeggen: “maar dan word ik een speelbal van het leven!” Het is dan aan de hulpverlener om uit te leggen dat zij dan juist optimaal controle hebben over het leven en zelfstandig vorm bepalen door bewust aan het hier-en-nu gestalte te geven! Juist vanuit gehechtheid is de persoon een speelbal van het leven en afhankelijk van de objectrelatie. De cliënt dient te leren berouw te ervaren voor de domme en destructieve handelingen en objectrelaties die hij in de loop der jaren heeft opgebouwd. Niemand anders dan hijzelf heeft immers zijn leven (op bepaalde momenten) tot een hel gemaakt. De cliënt dient vervolgens te leren hoe hij zichzelf kan vergeven en de gehechtheid kan leren opgeven. Opmerking: omdat de cliënt domme fouten heeft gemaakt, wil dit niet zeggen dat hij een dom of slecht mens is. De hulpverlener dient bovendien op te letten dat de cliënt oprecht berouw heeft in plaats van zichzelf gaat vernederen en op deze wijze weer destructief gedrag gaat vertonen.
Het is daarom ook dat binnen de zen therapie veel aandacht wordt geschonken aan zelfverwerkelijking. Anders gezegd: het optimaliseren van de potenties waarover de persoon in beginsel beschikt. Als de persoon de zelfverwerkelijking bereikt, dan is hij verlicht. Hij functioneert als persoon op een voor hem optimale wijze, waarbij hij onder andere onthecht is van dogma’s, overtuigingen en objectrelaties.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 40.
4.5.11. Mededogen
Als de cliënt berouw heeft voor de destructieve handelingen die hij heeft gecultiveerd en geconditioneerd, dan ontstaat er psychische ruimte voor: mededogen. Binnen zentherapie wordt onder mededogen verstaan: het willen dat anderen vrij zijn van lijden. Opmerking: mededogen is iets anders dan medelijden. Bij medelijden is er sprake van emotionele identificatie, terwijl bij mededogen er sprake is van een empathische identificatie waarbij er sprake is van een positieve gezindheid (non-possessieve liefde).
Binnen zen wordt er onderscheid gemaakt tussen mededogen en groot mededogen. Groot mededogen heeft niet alleen betrekking op mensen waarmee de persoon direct contact heeft, maar ook op alle objecten die er bestaan: dieren, planten, beek, volkeren, natuur, de wereld, de sterren et cetera. Als bijvoorbeeld de rivier wordt vervuild dan is hier niet alleen sprake van mededogen met de rivier en het leven in de rivier, maar ook de schade die de persoon hierdoor oploopt omdat hij uit dezelfde bestanddelen bestaat als het leven in de rivier en de rivier zelf. Schade aan de natuur is schade aan hem toebrengen. Mededogen is een lastig concept omdat het verleid om gehecht te raken en te identificeren met objecten, terwijl de persoon vanuit onthechting mededogen ervaart voor het leven. Het is balanceren op een dun koord, waarbij baatzuchtigheid, valse afhankelijkheid en verwachtingspatronen op de loer liggen. Opmerking: een techniek die uitermate geschikt zijn om cliënten kennis te laten maken met het principe van mededogen is rolomwisseling binnen een psychodrama.
Het is meestal een langdurig proces voordat de cliënt het idee van (groot) mededogen begrijpt en het duurt nog langer voordat de cliënt het in de praktijk kan toepassen. Binnen de hulpverlening is hiervoor vaak geen tijd en ruimte. Het zou ook voor de client een uiterst kostbare aangelegenheid worden. De hulpverlener kan de cliënt wel op het spoor van het pad van mededogen zetten, zodat de persoon hier zelf mee aan de slag kan en/of ondersteuning zoekt bij een meditatiegroep of een zen groep. “Psychotherapie houdt zich bezig met het begrijpen van wat er gebeurt als mensen niet zichzelf zijn. Hoe kan echter iemand niet zichzelf zijn?” David Brazier
4.6. Boeddhistische levenswijsheden
In deze paragraaf kun je kennis maken met een aantal essentiële levenswijsheden die de hulpverlener kan gebruiken binnen de hulpverlening. Het doorleefd begrijpen van de wijsheden verschaft niet alleen inzicht, maar zorgt ook voor een andere levensinstelling.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 41.
4.6.1. De onvermijdelijkheid van vernedering
Het merendeel van de mensen proberen krampachtig te voorkomen dat zij tijdens hun leven te maken krijgen met vernedering. Hoezeer het ego (het Ik) ook vast wil houden aan gedachten van onkwetsbaarheid, rechtvaardigheid, kracht en eerlijkheid, krijgt het ego vroeg of laat te maken met de kwetsbaarheid, onrecht, slapheid en oneerlijkheid. De vernedering van het ego manifesteert zich onder andere in teleurstelling, ziekte, verlies, ouderdom, verval en dood. Hoe intensief en gedegen de persoon zich ook heeft voorbereid om teleurstellingen (et cetera) te pareren, hij kan er uiteindelijk niet om heen en krijgt de volle laag van de vernedering te verwerken. Een cliënt heeft niet alleen met de gevolgen van enkele vormen van onvermogen te maken, maar ook met de schaamte dat hij niet in staat is om de ervaren problematiek effectief aan te pakken. Albert Ellis omschrijft dit als een irrationele gedachte van de cliënt waarbij zichzelf steeds voorhoudt dat hij er wel mee weg komt. Het lukt hem wel om er op één of andere manier onderuit te komen of de vernedering te omzeilen. De cliënt zal dan ook grote problemen ervaren met het accepteren van de vernedering (de gekwetstheid, het verval, et cetera). Hoe veel pijn de cliënt ook ervaart, toch zal hij zijn uiterste best doen om de pijnlijke waarheid onder ogen te komen: pijn, lijden, verval en verdriet maken deel uit van ieders leven. De cliënt begrijpt dit doorgaans wel als het een andere persoon betreft, maar niet dat deze universele wet ook op hem van toepassing is (toekenningsvooroordeel). “Geboorte is lijden, verval is lijden, ziekte is lijden, de dood is lijden, verdriet, weeklagen, pijn, neerslachtigheid en onrust zijn lijden, verenigd zijn met het onaangename is lijden, gescheiden zijn van het aangename is lijden, niet krijgen waar men naar verlangt is lijden.” Boeddha De manifestatiewijze van het lijden wordt sterk beïnvloed door: De aard en omvang van lichamelijke ziekten en geestelijke nood waarmee een persoon tijdens zijn leven mee te maken krijgt. De sympathieën en antipathieën (inclusief vooroordelen, stereotypieën enzovoorts) die de persoon tijdens zijn leven ontwikkelt, cultiveert en conditioneert. Het karakter en de cultivering/conditionering van de persoonlijkheid.
4.6.2. Het intense verlangen
De mens bezit volgens Boeddha een intens verlangen naar: 1. Zinnelijke genoegens. Hiermee wilde hij aangeven dat de mensen te maken krijgen met lijden als zij toegeven aan het intense verlangen om de zinnelijke genoegens van het leven na te jagen. Binnen de psychoanalyse wordt dit ook wel het lustprincipe genoemd. 2. Bestaan of niet-bestaan. Hiermee wilde hij aangeven dat mensen proberen om aan te tonen dat het Ik bestaat (of niet bestaat). Door het intense verlangen naar een bestaanszekerheid, ontstaat ook lijden. Meestal doordat de persoon zich gaat identificeren met het Ik (de perceptiebeelden).
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 42.
Het willen bezitten van zekerheid over dat wat echt is, is een intens verlangen van mensen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat één van de grootste raadsels van het mens-zijn (wie ben ik?) veel onzekerheid oproept. De persoon kan nooit alle dimensies van zijn persoonlijkheid bevatten en/of weergeven. De gegeven omstandigheden, de behoeften, de interne en externe druk, de perceptuele beelden, de vormen van vermogen, de vormen van onvermogen (et cetera), zorgen ervoor dat de persoon op ieder tijdstip anders is en reageert dan op een voorafgaand tijdstip in zijn leven. Desondanks zoeken mensen naar overeenkomsten in hun functioneren, omdat dit een bepaalde mate van voorspelbaarheid geeft en de illusie creëert dat hij een congruente persoon is. In de praktijk van alledag betekent dit dat de persoon voortdurend een bepaald beeld (profiel) van zichzelf aan het reconstrueren is, om zo een standvastig beeld te presenteren. Hij gaat hierin geloven en raakt in zichzelf teleurgesteld als hij er niet in slaagt om binnen bepaalde omstandigheden het profiel te realiseren. Het gevolg is dat hij bepaalde handelingen, gedachten, emoties niet van zichzelf kan accepteren. Hoewel hij de persoon is die van waaruit de handelingen (et cetera) zijn ontstaan, ontkent hij ze en bestaat de kans dat de handelingen (et cetera) in de schaduw verdwijnen. Hoe groter de non-acceptatie wordt van het dynamische Ik, hoe groter de existentiële onzekerheid is over het wie Ik is en wat het Ik is. De persoon krijgt hierdoor te maken met lijden. Of om het met de woorden van Frankl te zeggen: de persoon komt in een existentieel vacuüm terecht. Boeddha gaf aan dat het zoeken naar en het vragen om absolute zekerheid slechts een bron van pijn en lijden was. Hij weigerde dan ook om in te gaan op vragen van mensen die hiermee te maken hadden, bijvoorbeeld: Is de ziel identiek aan het lichaam of verschillen zij van elkaar? Bestaat de wereld eeuwig? Of niet? Bestaat er een verlicht wezen na de dood? Of niet? De antwoorden op deze en andere existentiële vragen roepen doorgaans alleen maar meer vragen op (en dus onzekerheid). Bovendien is de kans groot dat de persoon die een antwoord heeft ontvangen waarin hij gelooft, zichzelf met het antwoord gaat identificeren en dus gaat hechten aan een bepaald idee. Opmerking: denk in dit verband even terug aan het hoofdstuk over het functioneren van de menselijke geest. Hierin werd aangegeven dat al het denken een vorm van fantasie is, waarbij de persoon zelf een onderscheid aanbrengt tussen een fantastische fantasie (bijvoorbeeld een pratende muis) en een fantasie van dat wat werkelijk is.
4.6.3. Loslaten
Mensen hebben de gewoonte om aan te pakken en vast te blijven houden, letterlijk en figuurlijk. Door het intense verlangen om behoeften te bevredigen en zekerheid over het Ik te verkrijgen, wordt het verleidelijk om oplossingen en antwoorden met twee handen vast te grijpen en niet meer te laten gaan. Bovendien ontvangen de oplossingen en de antwoorden een waarde en afhankelijk hiervan zullen zij al dan niet frequenter worden gebruikt. Opmerking: denk aan het voorbeeld over de behoefte om te eten: de persoon heeft honger en eet een cracker. Op het moment dat hij echter iemand met een pizzapunt voorbij ziet lopen, voldoet de cracker niet langer om zijn honger te stillen. In het verleden heeft de pizzapunt een hogere waardering gescoord dan de cracker. De persoon moet nu een pizzapunt hebben om op een bevredigende wijze zijn honger te kunnen stillen. Als hij op dat moment geen pizzapunt kan krijgen, zal er sprake blijven van een bepaalde mate van ontevredenheid en onbevrediging.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 43.
Boeddha gaat nog een stap verder door te zeggen dat mensen zich vastklampen aan rationalisaties, overtuigingen, verwachtingen, veronderstellingen (etc) omdat deze ertoe bijdragen dat de wereld van de persoon overzichtelijk wordt. Hierdoor ontstaat de illusie dat de persoon de binnen- en buitenwereld onder controle heeft. In psychosynthese-termen vertaald hebben mensen de neiging om bijvoorbeeld een verdrietig gevoel te verpersoonlijken. Hierdoor heeft de persoon niet langer een verdrietig gevoel, maar wordt hij een verdrietig mens. In plaats van controle en overzicht te verkrijgen over de binnen- en buitenwereld, bereikt de persoon alleen maar lijden en onvrijheid. Hiermee wordt ook een basale menselijke angst duidelijk dat zij het moeilijk vinden om bijvoorbeeld verdriet, verdriet te laten. Niets er aan toevoegen en niets er vanaf halen. Verdriet ervaren als er sprake is van verdriet. Cliënten geven aan dat zij bang zijn om bijvoorbeeld verdriet er te laten zijn, omdat zij niet weten wat er dan met hun kan gebeuren. Irrationele ideeën over wat er kan gebeuren, schieten als paddestoelen uit de grond. Hierdoor ontstaat er onrust, lijden en pijn en wordt het verdriet naar de achtergrond gedrukt. Voorbeeld: een cliënt zit met vochtige ogen en zegt: ‘Ik kan niet huilen.’ Vrijwel direct volgt er een pseudo-wetenschappelijk betoog over hoe het zo gekomen is dat hij nooit heeft kunnen huilen. Het gevolg is dat de ogen weer droog worden en dat de persoon geen verdriet meer voelt. Als ik de cliënt hierop wijs, worden de ogen weer direct nat. Het verdriet treedt weer op de voorgrond. “Hou je bezig met dat wat is en niet met dat wat niet is” Cliënten dienen gestimuleerd te worden om de schijnzekerheden en schijnveiligheden los te laten. De angst aan te gaan door middel van exposuretechnieken, om hierdoor te ontdekken wat er gebeurd als zij dat wat is laten zijn en niet proberen te vervormen, te classificeren, aan te passen, uit te leggen, et cetera. Pas dan kunnen zij ervaren wat vrijheid is. Vrijheid in denken, keuzevrijheid, vrijheid om achtzaam te zijn, vrijheid om te zijn. “De grootste bron van angst bij de mens is de ervaring van onvolmaakt zijn.” Seng-tsan
4.6.4. De middenweg vinden
Een belangrijke pijler van het Zenboeddhisme is de middenweg vinden in het leven. Door de neiging om dualistische denken komen veel mensen in de problemen terecht. Zij worden heen en weer getrokken tussen zogenaamde tegenstellingen, als goed en kwaad. Het gevolg is lijden in de breedste zin van het woord. Bij de meeste cliënten valt het op dat zij te maken hebben met drie klassieke dualistische gedachten, te weten: Dat wat is <> dat wat niet is. De persoon praat en denkt in termen van 'dat wat niet is' i.p.v. over datgene wat wel is. Bijvoorbeeld: 'Ik ben niet gelukkig.', in plaats van 'ik ben gelukkig.' Of: 'Ik had meer van mijzelf verwacht.' Het dualisme bestaat uit de discrepantie tussen hier-en-nu en de idealen. Tussen zelfbeelden en ideaal zelfbeelden.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 44.
Erkenning <> ontkenning. De persoon heeft te maken met een Ik-bedreiging en activeert hierdoor allerlei beschermingsmechanismen. Echter door de beschermingsmechanismen, als bijvoorbeeld ontkenning, neemt de interne Ik-bedreiging af, maar verandert er weinig aan de veroorzakers van de Ik-bedreiging. Iets niet willen zien, wil nog niet zeggen dat het vanzelf verdwijnt als je je ogen sluit. Losbandigheid <> ascetisme. De persoon kan zich verzwelgen in al het goede (en slechte) van het moderne leven op diverse gebieden (seks, drugs, luxe, reizen, kopen) en hierdoor in psychische problemen komen. Een andere persoon kan echter zo somber proberen te leven dat hij van elke vorm van luxe (etc) afziet. Beiden vormen leiden tot lijden. Als de persoon wil dat het lijden vermindert, dan zal hij op zoek moeten gaan naar de middenweg in zijn leven. Het pad tussen extremen zoals die gelden op een tijdstip en binnen de gegeven omstandigheden van dat moment. Anders gezegd: er bestaat geen universele middenweg die voor iedere mens geldt en/of ieder moment en binnen iedere situatie van toepassing is. Boeddha gaf aan dat de middenweg kan worden gevonden door het gedrag aan te passen aan de hand van de volgende aandachtspunten: Juist spreken. Juist handelen. Juist denken. Juist begrip. Juiste wijze van levensonderhoud. Juiste concentratie. Juiste opmerkzaamheid. Juiste visie. Om tot zelfinzicht te komen dient de persoon dus ook zijn schaduwinhouden te onderzoeken. Pas dan weet hij de extremen te (h)erkennen en zal hij bij machte zijn om gedragsveranderingen te bewerkstellingen. Een bekende valkuil hierbij is dat sommige personen de boeddhistische opvattingen gebruiken als een waspoeder, dat alle ‘vlekken’ van de persoonlijkheid moet schoonwassen, bijvoorbeeld door emoties te onderdrukken door ‘er boven te gaan staan.’ De middenweg is en verrijking voor het leven en geen verarming. Het doel is om, bijvoorbeeld, de emoties die er zijn te (h)erkennen en er niet aan toe te geven, te vervormen, te vergroten of te verkleinen of te analyseren. De emoties zijn zoals ze zijn. Niets meer en niets minder. De kunst van de middenweg is om de gehechtheid los te laten en opnieuw te leren hoe te beleven van emoties et cetera. Het volgen van de middenweg is het achtzaam leven in het hier-en-nu. Als de persoon achtzaam is kan ervaart hij de leegte. Hij hoort, ziet, voelt, ervaart, ruikt, proeft, betast, denkt, handelt in het moment, maar krijgt hierbij geen gedachten. De bewuste gedachten over een waarneming (et cetera) zijn immers altijd retrospectief. Dezelfde bewuste gedachten zijn ook de veroorzakers van het psychische lawaai waarmee de cliënten te maken hebben. Als de persoon achtzaam is, stopt het psychische lawaai omdat hij alles registreert maar zich nergens aan hecht. De boeddhistische leegte is dus niet leeg in de zin van een loze ruimte of een vacuüm. De boeddhistische leegte is juist een volle ruimte, zonder dat de persoon een objectrelatie aangaat met de elementen die de ruimte vullen.
Zen therapie—Gert van Veen
Pagina 45.
Literatuurlijst "Gedachten zonder denker", geschreven door Mark Epstein. Uitgeverij: Asoka Nieuwerkerk a/d Ijssel 1997. "Barsten zonder breken", geschreven door Mark Epstein. Uitgeverij: Asoka Nieuwerkerk a/d Ijssel 1999 "Een stille woudvijver", geschreven door Jack Kornfield en Paul Breitner. Uitgeverij: Asoka Nieuwerkerk a/d Ijssel 2000 "Zen therapie", geschreven door David Brazier. Uitgeverij: Asoka Nieuwerkerk a/d Ijssel 2000 "Zonder gruis geen parels", geschreven door David Brazier. Uitgeverij: Asoka Nieuwerkerk a/d Ijssel 2001 "Bevrijdend inzicht", geschreven door Frits Koster. Uitgeverij: Asoka Nieuwerkerk a/d Ijssel 2001 "Zelfkennis, het laatste taboe", geschreven door Alan Watts. Uitgeverij: Altamira Heemstede, 1993 "Zenboeddhisme", geschreven door Dianna en Richard St. Ruth. Uitgeverij: Becht Haarlem 1998. "Licht op zen", geschreven door David Scott en Tony Doubleday. Uitgeverij: Servire Utrecht 1998
Alle rechten voorbehouden aan Gert van Veen en PsychoWerk 2003/2006 ©. Deze tekst mag op geen enkele wijze worden vermenigvuldigd of verspreid worden zonder de nadrukkelijke schriftelijke toestemming van de auteur.