1
Ze namen me mee in mijn nachtjapon. Achteraf gezien waren er genoeg aanwijzingen: familiefoto’s verbrand in de open haard, moeder die ’s avonds laat haar mooiste tafelzilver en sieraden in de voering van haar jas naaide en papa die niet terugkwam van zijn werk. Mijn jongere broer, Jonas, stelde vragen. Ik stelde ook vragen, maar misschien weigerde ik de aanwijzingen onder ogen te zien. Pas later besefte ik dat moeder en vader met ons wilden vluchten. We zijn niet gevlucht. We zijn meegenomen. 14 juni 1941. Ik had mijn nachtjapon al aangetrokken en zat achter mijn bureau om een brief te schrijven aan mijn nicht Joana. Ik sloeg een nieuw ivoorkleurig schrijfblok open en opende een doosje met pennen en potloden dat ik voor mijn vijftiende verjaardag van mijn tante had gekregen. De avondbries dreef door het open raam over mijn bureau en liet het gordijn heen en weer walsen. Ik kon de lelietjes-van-dalen ruiken die moeder en ik twee jaar geleden hadden geplant. Lieve Joana. Het was geen geklop. Het was een dwingend gebonk, waardoor ik een sprongetje maakte op mijn stoel. Vuisten
13
beukten op onze voordeur. Niemand in huis verroerde zich. Ik stond op van mijn bureau en gluurde de gang door. Mijn moeder stond plat tegen de muur gedrukt met haar gezicht naar onze ingelijste kaart van Litouwen. Ze had haar ogen dicht en haar gezicht was vertrokken van een angst die ik nog nooit eerder had gezien. Ze was aan het bidden. ‘Moeder,’ zei Jonas. Er was slechts één oog van hem te zien door de spleet van zijn deur. ‘Ga je nog opendoen? Het klinkt alsof ze hem gaan intrappen.’ Moeder draaide haar hoofd om, zodat ze zowel Jonas als mij uit onze kamers zag kijken. Ze deed haar best om te glimlachen. ‘Ja, schatje. Ik zal opendoen. Ik laat niemand onze deur intrappen.’ De hakken van haar schoenen echoden over de houten vloer van de gang en haar lange, dunne rok zwaaide rond haar enkels. Moeder was elegant en mooi, beeldschoon zelfs, met een ongebruikelijk brede lach, die alles om haar heen verlichtte. Ik had gelukkig haar honingkleurige haar geërfd en haar heldere, blauwe ogen. Jonas had haar lach. Luide stemmen donderden vanuit de zitkamer. ‘De NKVD!’ fluisterde Jonas, die wit wegtrok. ‘Tadas zei dat ze zijn buren in een vrachtwagen hadden meegenomen. Ze arresteren mensen.’ ‘Nee, niet hier,’ antwoordde ik. De Russische geheime dienst had in ons huis niets te zoeken. Ik liep door de gang om te luisteren en gluurde om de hoek. Jonas had gelijk. Drie NKVD-officieren hadden moeder omsingeld. Ze droegen blauwe petten met een rode rand en een gouden ster boven de klep. De lange officier hield onze paspoorten in zijn hand.
14
‘We hebben meer tijd nodig. Morgen zijn we klaar,’ zei moeder. ‘Twintig minuten – of jullie maken de ochtend niet meer mee,’ zei de officier. ‘Alstublieft, niet zo luid. Ik heb kinderen,’ fluisterde moeder. ‘Twintig minuten,’ blafte de officier. Hij gooide zijn brandende sigaret op onze schone huiskamervloer en trapte hem met zijn laars uit in het hout. Wij stonden op het punt zelf zo’n sigaret te worden.
15
2
Werden we nou gearresteerd? Waar was papa? Ik rende naar mijn kamer. Er lag ineens een vers brood op mijn raamkozijn, met daaronder een groot pak roebels geschoven. Moeder kwam bij de deur en Jonas volgde haar op de voet. ‘Maar moeder, waar gaan we heen? Wat hebben we gedaan?’ vroeg hij. ‘Het is een misverstand. Lina, hoor je me? We moeten snel handelen en alles wat we goed kunnen gebruiken inpakken, maar niet de dingen die ons het dierbaarst zijn. Begrijp je dat? Lina! Kleren en schoenen zijn het belangrijkst. Probeer daar zo veel mogelijk van in één koffer te krijgen.’ Moeder keek naar het raam. Ze liet het brood en het geld snel op het bureau glijden en trok de gordijnen dicht. ‘Beloof me dat als iemand je probeert te helpen, je ze negeert. We gaan dit zelf oplossen. We moeten geen familie of vrienden in deze toestand betrekken, snap je dat? Zelfs als iemand naar je roept, moet je niet reageren.’ ‘Worden we gearresteerd?’ begon Jonas. ‘Beloof het me!’ ‘Ik beloof het,’ zei Jonas zacht. ‘Maar waar is papa?’ Moeder viel even stil en knipperde snel met haar ogen.
16
‘Hij zal ons wel vinden. We hebben twintig minuten. Pak je spullen. Nu!’ Mijn slaapkamer begon te draaien. Moeders stem echode in mijn hoofd. ‘Nu. Nu!’ Wat gebeurde er? Het geluid van mijn tienjarige broer die rondrent in zijn kamer bracht me weer bij zinnen. Ik trok mijn koffer uit de kast en deed hem op bed open. Precies een jaar geleden waren Russische troepen de grenzen over getrokken en ons land binnengekomen. Daarna, in augustus, werd Litouwen officieel door Rusland geannexeerd. Toen ik er tijdens het eten aan tafel over klaagde, schreeuwde papa tegen me en zei dat ik nooit ofte nimmer iets minachtends over de Russen mocht zeggen. Hij stuurde me naar mijn kamer. Ik heb daarna nooit meer iets hardop gezegd. Maar ik dacht er des te meer aan. ‘Schoenen, Jonas, extra sokken, een jas!’ hoorde ik moeder beneden in de gang roepen. Ik pakte onze familiefoto van de plank en legde de vergulde lijst met de goede kant naar boven op de bodem van mijn lege koffer. De gezichten staarden me aan, blij, onwetend. Dat was twee jaar geleden tijdens Pasen. Oma leefde nog. Ik wilde haar met me meenemen. Maar het kon gewoon niet waar zijn dat we naar de gevangenis gingen. We hadden niets verkeerd gedaan. Er klonken klappen en dreunen door het hele huis. ‘Lina,’ zei moeder, die met haar armen vol de kamer binnenstormde. ‘Schiet op!’ Ze trok buiten zinnen mijn kast en laden open, gooide met dingen en duwde spullen in mijn koffer. ‘Mam, ik kan mijn schetsblok niet vinden. Waar is het?’ vroeg ik in paniek.
17
‘Ik weet het niet. We kopen wel een nieuwe. Pak je kleren in. Schiet op!’ Jonas kwam mijn kamer binnengerend. Hij had zijn schooluniform met dasje aan en hield zijn boekentas vast. Zijn blonde haar was netjes naar één kant gekamd. ‘Ik ben klaar, moeder,’ zei hij met trillende stem. ‘N-nee!’ zei moeder, die stotterde toen ze zag dat Jonas in zijn schoolkleding stond. Haar ademhaling stokte even en toen zei ze zachtjes: ‘Nee, lieverd, je koffer. Kom met me mee. Lina, doe schoenen en sokken aan. Schiet op!’ Ze gooide mijn zomerregenjas naar me toe. Ik trok hem aan. Toen pakte ze Jonas bij de arm en rende naar zijn kamer. Ik deed mijn sandalen aan en pakte twee boeken, haarlinten en mijn borstel. Waar was mijn schetsblok? Ik pakte het schrijfblok, het doosje met pennen en potloden en het bundeltje roebels van mijn bureau en legde alles tussen de berg spullen die we in mijn koffer hadden gegooid. Ik klikte de veersloten dicht en rende mijn kamer uit. De gordijnen golfden en flapperden over het verse brood dat nog steeds op mijn bureau lag. Ik zag mijn weerspiegeling in de glazen deur van de bakker en ik bleef eventjes staan. Er zat een groene verfklodder op mijn kin. Ik veegde hem af en duwde de deur open. Het belletje erboven rinkelde. De winkel was warm en het rook er naar gist. ‘Lina, leuk je te zien.’ De vrouw haastte zich naar de toonbank om me te helpen. ‘Wat mag het zijn?’ Kende ik haar? ‘Het spijt me, ik weet niet…’ ‘Mijn man is professor aan de universiteit. Hij werkt voor je vader,’ zei ze. ‘Ik heb je in de stad gezien met je ouders.’
18
Ik knikte. ‘Mijn moeder heeft me gevraagd om een brood op te halen,’ zei ik. ‘Natuurlijk,’ zei de vrouw en ze dook haastig onder de toonbank. Ze wikkelde een stevig brood in bruin papier en gaf het aan mij. Toen ik mijn hand met geld uitstak, schudde ze haar hoofd. ‘Alsjeblieft,’ fluisterde de vrouw. ‘We kunnen jullie toch al nooit terugbetalen.’ ‘Ik begrijp het niet.’ Ik stak de munten in haar richting. Ze negeerde me. De bel rinkelde. Er kwam iemand de winkel binnen. ‘Doe je ouders de hartelijke groeten,’ zei de vrouw en ze stapte opzij om de andere klant te helpen. Later die avond vroeg ik papa naar het brood. ‘Dat was heel aardig van haar, maar niet nodig,’ zei hij. ‘Maar wat heb jij voor ze gedaan?’ vroeg ik hem. ‘Niets, Lina. Heb jij je huiswerk al af?’ ‘Maar je moet iets gedaan hebben om dat gratis brood te krijgen,’ dramde ik door. ‘Ik heb niets verdiend. Je moet staan voor wat goed is, Lina, zonder er dankbaarheid of een beloning voor te verwachten. Maar nu moet jij je huiswerk maken.’
19
3
Moeder pakte een net zo grote koffer voor Jonas. Die maakte zijn kleine, dunne gestalte nog kleiner. Hij moest hem met twee handen dragen en hij boog naar achteren om hem van de grond te tillen. Hij klaagde niet over het gewicht en hij vroeg niet om hulp. Met snelle onderbrekingen klonk het geluid door het huis van glas en servies dat kapotviel. We vonden onze moeder in de eetkamer, waar ze al haar mooiste kristal en servies tegen de muur kapotgooide. Haar gezicht glinsterde van het zweet en haar goudkleurige lokken vielen losjes over haar ogen. ‘Mama, nee!’ gilde Jonas, die op de scherven af rende die over de hele vloer verspreid lagen. Ik trok hem terug voor hij het glas kon aanraken. ‘Moeder, waarom maak je al je mooie spullen kapot?’ vroeg ik. Ze hield op en staarde naar het servieskopje in haar hand. ‘Omdat ik er zo van hou.’ Ze gooide het kopje op de grond en keek niet eens hoe het brak voor ze er nog een pakte. Jonas begon te huilen. ‘Niet huilen, lieverd. We krijgen veel mooiere spullen.’ De deuren vlogen open en drie NKVD-officieren stapten
20
ons huis binnen. Ze droegen geweren met bajonetten. ‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg een lange officier, die de schade opnam. ‘Het was een ongeluk,’ antwoordde moeder kalm. ‘Je hebt Russische eigendommen vernietigd,’ bulderde hij. Jonas trok zijn koffer dichter naar zich toe, uit angst dat die ook elk moment Russisch eigendom zou kunnen worden. Moeder keek in de huiskamerspiegel om haar losgeraakte krullen terug te duwen en zette haar hoed op. De NKVD-officier gaf haar met de onderkant van zijn geweer een duw tegen haar schouder, waardoor ze met haar gezicht tegen de spiegel viel. ‘Kleinburgerlijke varkens, altijd tijd aan het verspillen. Die hoed heb je niet nodig,’ zei hij spottend. Moeder herstelde zich, hervond haar evenwicht, streek haar rok glad en zette haar hoed recht. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze droog tegen de officier, waarna ze haar krullen weer terugduwde en haar hoedenspeld met parel op zijn plaats stak. Neem me niet kwalijk? Had ze dat echt gezegd? Die mannen dringen ’s avonds laat ons huis binnen, duwen haar tegen de spiegel – en zij vraagt of ze het háár niet kwalijk willen nemen? Toen stak ze haar arm uit naar de lange grijze jas, en ineens begreep ik het. Ze bespeelde de Russische officieren als een viool, niet helemaal zeker van hoe de volgende noot zou gaan klinken. Ik zag haar in mijn gedachten sieraden, papieren, zilver en andere waardevolle spullen in de voering van haar jas naaien.
21
‘Ik moet naar de wc,’ kondigde ik aan in een poging om de aandacht van mijn moeder en de jas af te leiden. ‘Je krijgt dertig seconden.’ Ik deed de badkamerdeur dicht en ving een glimp op van mijn gezicht in de spiegel. Ik had er geen idee van hoe snel het zou gaan veranderen. Als ik dat wel had geweten, zou ik naar mijn spiegelbeeld hebben gestaard om het in mijn hoofd te prenten. Het zou tien jaar duren voordat ik weer in een echte spiegel zou kijken.
22
4
De straatlantaarns waren uit. De straat was bijna gitzwart. De officieren marcheerden achter ons aan en dwongen ons om met hen in de pas te lopen. Ik zag mevrouw Raskanus door haar gordijnen gluren. Op het moment dat ze me zag kijken, schoot ze snel weg. Moeder stootte mijn arm aan, wat betekende dat ik mijn hoofd omlaag moest houden. Jonas had moeite om zijn koffer te dragen. Die beukte steeds tegen zijn schenen aan. ‘Davaj!’ beval een officier. Opschieten, altijd opschieten. We marcheerden naar het kruispunt, naar een groot, donker object. Het was een vrachtwagen, omsingeld door nog meer NKVD’ers. Toen we de achterkant van de vrachtwagen naderden, zag ik dat hij gevuld was met mensen die op hun bagage zaten. ‘Geef me eens een zetje, voordat zij dat doen,’ fluisterde moeder snel, die niet wilde dat er een officier aan haar jas zou komen. De officieren duwden Jonas naar boven. Hij viel op zijn gezicht, zijn bagage werd boven op hem gegooid. Mij lukte het zonder te vallen, maar toen ik opstond keek een vrouw me aan en sloeg ze haar hand voor haar mond. ‘Lina, schat. Knoop je jas dicht,’ zei moeder. Ik keek omlaag en zag mijn nachtjapon met bloemmotief. In de
23
haast en door mijn zoektocht naar mijn schetsboek was ik vergeten me om te kleden. Ik zag ook een lange, pezige vrouw met een puntige neus naar Jonas kijken. Juffrouw Grybas. Ze was een oude vrijster en lerares van school, een van de strengere. Ik herkende nog een paar andere mensen: de bibliothecaresse, de eigenaar van een hotel uit de buurt en nog een stel andere mannen die ik op straat met papa had zien praten. We stonden allemaal op de lijst. Ik wist niet wat de lijst was, alleen dat we erop stonden. Blijkbaar net als de andere vijftien mensen met wie we hier zaten. De achterklep van de vrachtwagen werd dichtgeslagen. Een kale man die voor me zat slaakte een doffe kreun. ‘We gaan allemaal dood,’ zei hij langzaam. ‘We gaan allemaal vast en zeker dood.’ ‘Onzin,’ zei moeder snel. ‘Echt waar,’ hield hij vol. ‘Dit is het einde.’ De vrachtwagen kwam in beweging, trok snel op en zwiepte mensen van hun bagage. De kale man krabbelde op, klom op de achterklep van de vrachtwagen en sprong eruit. Hij kwam met een klap op de weg terecht en slaakte een kreet van pijn, als een beest in een val. Mensen in de vrachtwagen schreeuwden. De wagen kwam met piepende banden tot stilstand en de officieren sprongen uit het voertuig. Ze deden de achterklep open en ik zag de man, die op de grond lag te kronkelen van de pijn. Ze tilden hem op en gooiden zijn verschrompelde lichaam terug in de vrachtwagen. Een van zijn benen leek verminkt. Jonas verborg zijn gezicht tegen moeders mouw. Ik pakte zijn hand vast. Hij trilde. Ik zag wazig. Ik kneep mijn ogen stevig dicht en deed ze toen weer open.
24
‘Nee!’ jammerde de man, die zijn been vasthield. De vrachtwagen stopte voor de deur van het ziekenhuis. Iedereen leek opgelucht dat er naar de verwondingen van de man zou worden gekeken. Maar dat gebeurde niet. Ze bleven staan wachten. Een vrouw die ook op de lijst stond, was aan het bevallen. Zodra de navelstreng was doorgesneden, zouden zij en de baby in de vrachtwagen worden gegooid.
25
5
Het is inmiddels vier uur later. We zaten in het donker voor de deur van het ziekenhuis en konden de wagen niet uit. Er reden andere vrachtwagens langs, sommige met mensen die bedekt waren met grote vangnetten. De straten begonnen te gonzen van activiteit. ‘We waren vroeg,’ merkte een van de mannen op tegen mijn moeder. Hij keek op zijn horloge. ‘Het is nu bijna drie uur.’ De kale man, die op zijn rug lag, keerde zijn gezicht naar Jonas. ‘Jongen, leg je hand op mijn mond en knijp in mijn neus. Laat niet los.’ ‘Geen sprake van,’ zei moeder en ze trok Jonas dichter tegen zich aan. ‘Stom mens. Snap je niet dat dit nog maar het begin is? Nu hebben we nog de kans om waardig te sterven.’ ‘Elena!’ siste een stem op straat. Ik zag moeders nicht Regina, die zich verborg in de schaduwen. ‘Is de pijn wat minder nu u op uw rug ligt?’ vroeg mijn moeder aan de kale man. ‘Elena!’ De stem klonk weer, nu een beetje harder. ‘Moeder, ik geloof dat ze je roept,’ fluisterde ik terwijl ik
26
mijn ogen gericht hield op de NKVD’er die aan de andere kant van de vrachtwagen stond te roken. ‘Ze roept me niet – die vrouw is niet goed snik,’ zei moeder hard. ‘Loop door en laat ons met rust,’ riep ze. ‘Maar Elena, ik…’ Moeder draaide haar hoofd om en deed net of ze in gesprek was met mij. Ze negeerde haar nicht straal. Er stuiterde een klein bundeltje op de bodem van de vrachtwagen, vlak bij de kale man. Hij stak zijn hand er gretig naar uit. ‘En u hebt het over waardigheid, meneer?’ zei moeder. Ze graaide het bundeltje uit zijn handen en stopte het onder haar benen. Ik vroeg me af wat er in het pakketje zat. Hoe kon moeder haar eigen nicht ‘niet goed snik’ noemen? Regina had haar leven gewaagd om haar te vinden. ‘Bent u de vrouw van Kostas Vilkas, hoofd van de universiteit?’ vroeg een man in pak die iets verderop zat. Moeder knikte en wrong haar handen ineen. Ik keek hoe moeder met haar handpalmen draaide. In de eetkamer laaide het gemompel op en nam weer af. De mannen zaten er al uren. ‘Schatje, ga deze pot verse koffie even naar ze toe brengen,’ zei moeder. Ik stond op de drempel van de eetkamer. Er hing een wolk van sigarettenrook boven de tafel, gevangen gehouden door de gesloten ramen en gordijnen. ‘Repatriëren, als ze ermee wegkomen,’ zei mijn vader, die ineens zijn mond hield toen hij mij in de deuropening zag staan. ‘Wil iemand nog koffie?’ vroeg ik terwijl ik de zilveren pot omhoogstak.
27
Sommige mannen keken naar beneden. Anderen kuchten. ‘Lina, je wordt al een hele jongedame,’ zei een vriend van mijn vader van de universiteit. ‘En ik heb gehoord dat je een zeer getalenteerde kunstenaar bent.’ ‘Dat is ze zeker!’ zei papa. ‘Ze heeft een hele unieke stijl. En ze is buitengewoon slim,’ voegde hij er met een knipoog aan toe. ‘Ze lijkt dus precies op haar moeder,’ grapte een van de mannen. Iedereen lachte. ‘Zeg eens, Lina,’ zei de man die voor de krant schreef, ‘wat vind je van het nieuwe Litouwen?’ ‘Nou,’ onderbrak mijn vader hem snel, ‘dat is niet echt gespreksstof voor een jong meisje, of wel soms?’ ‘Het zal voor iedereen gespreksstof zijn, Kostas, voor jong en oud,’ zei de journalist. ‘Bovendien,’ zei hij lachend, ‘druk ik het heus niet af in de krant.’ Papa verschoof op zijn stoel. ‘Wat ik vind van de Russische annexatie?’ Ik bleef even staan en vermeed oogcontact met mijn vader. ‘Ik vind Josef Stalin een bullebak. Ik vind dat we zijn troepen uit Litouwen moeten zetten. Het zou niet zo mogen zijn dat ze binnenvallen en pakken wat ze pakken kunnen en…’ ‘Zo is het wel genoeg, Lina. Laat die pot met koffie maar hier en ga terug naar je moeder in de keuken.’ ‘Maar het is waar!’ ging ik door. ‘Het is niet eerlijk.’ ‘Genoeg!’ zei mijn vader. Ik liep naar de keuken en stopte even om af te luisteren. ‘Moedig haar niet aan, Vladas. Dat meisje is zo eigenzinnig dat ik er doodsbenauwd van word,’ zei papa. ‘Tja,’ zei de journalist, ‘nu zien we waarin ze op haar vader lijkt, vinden jullie niet? Je hebt haar opgevoed tot een echte partizaan, Kostas.’
28
Papa was stil. De bijeenkomst was afgelopen en de mannen verlieten het huis in groepjes; sommige gingen via de voordeur en andere via de achterdeur. ‘De universiteit?’ zei de kale man, nog steeds vertrekkend van de pijn. ‘Nou, dan is die er allang geweest.’ Mijn maag trok samen, alsof iemand me er een stomp op had gegeven. Jonas draaide zijn wanhopige gezicht naar moeder. ‘Ik werk bij de bank en ik heb jullie vader vandaag nog gezien,’ zei een man die naar Jonas lachte. Ik wist dat hij loog. Moeder knikte hem dankbaar toe. ‘Je zag hem dus op weg naar zijn graf,’ zei de norse kale man. Ik staarde hem aan en vroeg me af hoeveel lijm ervoor nodig was om zijn mond dicht te plakken. ‘Ik ben postzegelverzamelaar. Een eenvoudige postzegelverzamelaar, en ze leiden me naar mijn dood omdat ik met andere, buitenlandse verzamelaars correspondeer. Iemand van de universiteit moet dan wel boven aan de lijst staan van…’ ‘Hou je kop!’ flapte ik eruit. ‘Lina!’ zei moeder. ‘Bied onmiddellijk je excuus aan. Die arme man lijdt vreselijke pijn, hij weet niet wat hij zegt.’ ‘Ik weet precies wat ik zeg,’ antwoordde de man, terwijl hij mij aanstaarde. De deuren van het ziekenhuis gingen open en er ontsnapte van binnenuit een vreselijke gil. Een NKVD-officier sleepte een vrouw met blote voeten in een bebloed ziekenhuishemd over de trappen. ‘Mijn baby! Wees alstublieft
29
voorzichtig met mijn baby!’ schreeuwde ze. Er kwam nog een andere officier naar buiten, die een wikkeldoek droeg met iets erin. Er rende een dokter achter hem aan, die de officier probeerde te grijpen. ‘Alstublieft, u kunt de pasgeboren baby niet meenemen. Dat overleeft ze niet!’ schreeuwde de dokter. ‘Meneer, ik smeek het u. Alstublieft!’ De officier draaide zich om naar de dokter en trapte met de hak van zijn laars tegen de knieschijf van de arts. Ze tilden de vrouw in de vrachtwagen. Moeder en juffrouw Grybas verdrongen zich om plaats voor haar te maken, zodat ze naast de kale man kon liggen. De baby werd ook aangegeven. ‘Lina, alsjeblieft,’ zei moeder, die het roze kind aan mij gaf. Ik hield het bundeltje vast en voelde meteen de warmte van het kleine lichaampje door mijn jas dringen. ‘O god, alsjeblieft, mijn baby!’ huilde de vrouw, die naar mij opkeek. Het kind gaf een kreetje en de kleine vuistjes sloegen in de lucht. De strijd om het leven was begonnen.
30