Ze blijven komen, maar waar blijven ze? MOE-migratie als beheersbare ontwikkeling
Haagse Hogeschool: Sen-G Man Begeleiding Leefbaar Rotterdam: drs. Marianne van den Anker Rotterdam, september 2007 – maart 2008
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
2
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Voorwoord In het kader van mijn studie Bestuurskunde aan de Haagse Hogeschool heb ik in opdracht van Leefbaar Rotterdam dit verslag geschreven. Gedurende een stageperiode van zes maanden heb ik onder begeleiding van mijn stagebegeleider een onderzoek verricht naar de problematiek rondom de komst van Midden- en Oost-Europese arbeidsmigranten. In het bijzonder en voor het gemak wordt in dit verslag meerdere malen de Poolse bevolking in Rotterdam aangeduid. Voor Poolse arbeidsmigranten geldt geen streng grenscontrolebeleid, en zijn werkvergunningen niet meer nodig. Vandaar dat zij een bijzondere plek hebben in dit onderzoek, maar dit onderzoek strekt zich verder uit naar de MOE-migranten in algemene zin. Dit onderzoeksrapport is bestemd voor Leefbaar Rotterdam. Binnen het politieke besluitvormingsproces kan dit rapport gebruikt worden als achtergrond, basis of uitgangspunt voor het innemen van een politieke positie en het (bij)sturen van beleid. Tenslotte wil ik graag de fractie van Leefbaar Rotterdam bedanken voor de leerzame periode. In het bijzonder dank ik Marianne van den Anker voor haar begeleiding en haar gedetailleerde commentaar, Maarten Struyvenberg voor zijn dagelijkse begeleiding op het fractiekantoor en mijn docent Wim Ronner dank ik voor zijn opbouwende kritiek.
Sen-G Man Rotterdam, maart 2008
3
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Voorwoord begeleider Het onderzoek dat Sen-G Man in opdracht van Leefbaar Rotterdam heeft uitgevoerd naar de gevolgen van de komst van MOE-migranten in Rotterdam, heeft geresulteerd in een uitputtende beschrijving en analyse van een actueel politiek-maatschappelijk vraagstuk. Dat serieus rekening gehouden dient te worden met permanente immigratie van MOE-migranten, is inmiddels, ook blijkens dit onderzoek, een vaststaand feit. Leefbaar Rotterdam wil deze immigratie niet tegenhouden, maar wil dat maatregelen worden getroffen om de ontwikkeling beheersbaar te houden. Dit vraagt om een overheid die leiderschap toont, een overheid die anticipeert en een overheid die algemene belangen en leefbaarheid stelt boven het eigenbelang van andere spelers en van de overheid zelf. De toestroom van MOE-migranten en de permanente vestiging van een deel van deze mensen legt een druk op de lokale gemeenschap (leefbaarheid, sociale cohesie), een claim op voorzieningen (woningen, onderwijs, gezondheidszorg, uitkeringen, inburgering, etc.) en vraagt om extra inzet van van-huis-uit schaarse instrumenten (bijvoorbeeld bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving). De tot nu toe ondernomen acties van het Rotterdamse stadsbestuur, waar Leefbaar Rotterdam meerdere malen op heeft aangedrongen en waartoe Leefbaar Rotterdam in de gemeenteraad met succes concrete voorstellen heeft gedaan, blijven steken in papier. De lijst met beloftes, toezeggingen en nog uit te voeren moties is aanzienlijk. De resultaten van de onderhandelingen met het Rijk (Polentop december 2007) vindt Leefbaar Rotterdam mager. Leefbaar Rotterdam gaat het Rotterdamse stadsbestuur houden aan het nakomen van gemaakte afspraken en wil dat alle pijlen op de uitvoering van die plannen worden gericht. De uitvoering blijft op dit moment verontrustend achter bij de praktijk. Verder gaat Leefbaar Rotterdam concrete eisen stellen aan het lange termijnbeleid van de gemeente Rotterdam. Voorts streeft Leefbaar Rotterdam naar een beheersbare instroom en immigratie van MOE-landers met als doel de positieve kanten van arbeidsmigratie te verstevigen en de negatieve aspecten in te dammen. Alle voorstellen en aanbevelingen uit dit onderzoek gaan wat Leefbaar Rotterdam betreft dus deel uitmaken van het lange(re) termijn beleid van de gemeente Rotterdam. Leefbaar Rotterdam dankt Sen-G Man voor haar enthousiasme, collegialiteit en inzet van het afgelopen half jaar. Nieuwsgierig, betrokken en met een groot doorzettingsvermogen heeft Sen-G zich naar onze volle tevredenheid ingezet voor ons en voor dit onderzoek. Marianne van den Anker Leefbaar Rotterdam
4
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Inhoudsopgave Voorwoord................................................................................................................................. 3 Voorwoord begeleider............................................................................................................. 4 Afkortingenlijst.......................................................................................................................... 6 Samenvatting en aanbevelingen........................................................................................... 7 1. Inleiding ............................................................................................................................... 12 Deel I: Werken ...................................................................................................................... 20 2. Tekort aan arbeidskrachten............................................................................................. 20 3. Inzet op de arbeidsmarkt.................................................................................................. 24 4. Recht op sociale voorzieningen ...................................................................................... 27 Deel II: Verblijf ...................................................................................................................... 29 5. Huisvesting......................................................................................................................... 29 6. Integratie............................................................................................................................. 33 7. Onderwijs ............................................................................................................................ 36 8. Verslavings- en gezondheidszorg................................................................................... 38 Deel III: Eindconclusie ....................................................................................................... 40 Bronnenlijst ............................................................................................................................. 42 Bijlage 1 – Overzicht gesprekspartners ............................................................................. 44 Bijlage 2 – Introductiebrief voor geïnterviewde MOE-landers ........................................ 45 Bijlage 3 – Vragenlijst MOE-landers................................................................................... 46
5
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Afkortingenlijst CIL CWI EU FIOD GBA IOM IVI JOS MOE NEN NUG SKIA SoZaWe TWV UG VAR VIA VNG Wav ZZP
Centraal Inburgeringsloket Centrum voor Werk en Inkomen Europese Unie Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst Gemeentelijke Basisadministratie Internationale Organisatie voor Migratie Illegale verblijfsinrichtingen Jeugd, Onderwijs en Samenleving Midden- en Oost-Europeanen Nederlandse Norm Niet-Uitkeringsgerechtigden Stichting Keurmerk Internationale Betrekkingen Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tewerkstellingsvergunning Uitkeringsgerechtigden Verklaring Arbeidsrelaties Vereniging Internationale Arbeidsbemiddelaars Vereniging van Nederlandse Gemeenten Wet arbeid vreemdelingen Zelfstandige Zonder Personeel
6
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Samenvatting en aanbevelingen De komst van een grote groep arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa (MOE) heeft de afgelopen jaren geleid tot een maatschappelijk en politiek vraagstuk in onze Nederlandse samenleving. Het kabinet heeft inmiddels kenbaar gemaakt dat het van belang is om de juiste aandacht te schenken aan deze snelgroeiende nieuwe groep arbeidsmigranten. Een aantal gemeenten heeft de problemen die deze groep migranten met zich meebrengt, op het gebied van huisvesting en arbeidsmarkt, aangekaart en hiermee een signaal afgegeven aan het Rijk. Het kabinet dat eerst alleen het belang van de Nederlandse arbeidsmarkt voorop stelde binnen de EU context van het vrije verkeer van werknemers, ziet inmiddels ook dat deze komst van Midden- en Oost- Europese werknemers leidt tot problemen en overlast, slechte huisvesting, malafide bemiddelingsactiviteiten door uitzendbureaus en op de lange termijn druk zal leggen op de woningvoorraad, samenleving, het onderwijs en de gezondheidszorg. Uit dit onderzoek blijkt dat er aanvullende afspraken gemaakt moeten worden tussen het Rijk, gemeenten, werkgevers en de uitzendbranche over het oplossen van de problemen die zich voordoen in de huisvesting, inburgering, informatiewisseling en zaken die met werk te maken hebben. De huisvestingsproblematiek is het gevolg van een zwak beleid vanuit de overheid. Toen de grenzen voor de jongste EU-lidstaten nog beperkt open waren en er dus voor hen nog geen volledige mogelijkheid was om deel te nemen aan het vrije verkeer van werknemers binnen Europa, werd in Nederland te weinig rekening gehouden met de ontwikkelingen die hebben geleid tot de huidige situatie. Men ging er toen van uit dat arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa wel weer terug zouden keren omdat tijdelijke arbeid niet zou leiden tot langdurig verblijf in Nederland. Door de blijvende vraag naar tijdelijke arbeid op de huidige arbeidsmarkt kent het werknemersverkeer tussen Nederland en Oost-Europa een flinke stijging. Werknemers uit landen waar de lonen gemiddeld een stuk lager liggen dan het minimumloon zoals wij dat hier in Nederland hanteren, reizen af naar landen waar arbeid hogere tarieven kent. Het gevolg is dat we op de lange termijn, als in de toekomst de Nederlandse arbeidsmarkt inzakt of als de vraag naar MOE-arbeiders daalt, er kans is dat deze groep mensen aanspraak gaat doen op uitkeringen bij de Nederlandse sociale dienst. De totale kosten op de lange termijn zullen dan waarschijnlijk hoger zijn dan we op dit moment kennen. Belangrijk is dat de Europese wetgeving arbeidsmigratie binnen Europa toelaat en het vrije werknemersverkeer hierdoor weinig beperkingen meer heeft. De kern van het probleem ligt niet zozeer bij migrerende arbeidskrachten die de kans krijgen om in een ander Europees land arbeid te verrichten tegen hogere arbeidslonen. Vaak zijn zij een welkome aanvulling op de krappe arbeidsmarkt. Voor een groot deel ligt het probleem bij de huisvestings- en werksituatie waarin migrerende arbeidskrachten uit Midden- en Oost- Europa terechtkomen. Verschillende belangen zijn er de oorzaak van dat ongewenste situaties ontstaan zoals uitbuiting en illegale overbewoning. Zulke situaties verdienen extra aandacht van zowel de lokale overheid als van het Rijk. De gemeente Rotterdam heeft een aanpak die op korte termijn resultaat moet opleveren. De huidige maatregelen zijn voor een groot deel gericht op de huisvestings- en sociale problematiek van MOElanders. In december 2007 organiseerde de gemeente Rotterdam een bestuurdersconferentie over de komst van tijdelijke arbeidskrachten uit Midden- en Oost-Europa (MOE-landers). De Rotterdamse Wethouder Wonen heeft de MOE-landers-problematiek in Rotterdam uiteengezet en samen met bestuurders van andere gemeenten ervaringen uitgewisseld. Oplossingen met betrekking tot huisvesting, werkgelegenheid, veiligheid, volksgezondheid, inburgering en onderwijs werden vastgelegd in afspraken. Van het Rijk wordt gevraagd om actiever op te treden en om de gemaakte afspraken tussen gemeenten mogelijk te maken door wettechnische zaken die de uitvoering belemmeren op te lossen. Vooral van Poolse arbeidskrachten die nu zonder beperkingen in Nederland mogen werken wordt verwacht dat zij een nieuwe migratiebevolking gaan vormen waaraan aandacht geschonken dient te worden. Het is zaak om vroegtijdig in te grijpen om verdere verblijfsproblemen tegen te gaan. In het verleden ging men er ook van uit dat gastarbeiders vanzelf weer zouden vertrekken. Toen de Marokkaanse en Turkse gastarbeiders massaal naar Nederland kwamen en arbeid verrichtten die toen van tijdelijke aard was, werd geen rekening gehouden met het feit dat een groot deel niet meer terugkeerde. In de huidige samenleving zijn de gevolgen van die denkfout zichtbaar. Partners en kinderen kwamen naar Nederland en gezinnen herenigden. Door een gebrek aan een visie op lange
7
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
termijn toentertijd hebben de ontwikkelingen van migrantengroepen in Nederland de vrije loop gekregen. Vooral in de grote steden zijn de nadelige gevolgen terug te zien in overlast, criminaliteit en een gebrek aan sociale cohesie. In het kader van dit onderzoek is een inventarisatie gemaakt van de huidige maatregelen en dit heeft het volgende opgeleverd: Wat doet de gemeente Rotterdam al op korte termijn? Inzet van interventieteams De gemeentelijke interventieteams hebben meerdere taken. In het kader van de handhavingtaak waarbij opsporing, signalering en opvolging de boventoon voeren, gaan de interventieteams op huisbezoek op basis van bijvoorbeeld binnengekomen meldingen van buurtbewoners die overlast hebben van mogelijk overlastgevende of overbewoonde panden. Deze maatregel is reactief van aard. Spreiding Het spreidingsbeleid is er op gericht om te voorkomen dat concentraties van groepen arbeidsmigranten ontstaan in de zwakkere wijken. Verloedering van woonwijken krijgt als gevolg hiervan minder kans. Deze maatregel bestaat uit het spreiden van MOE-landers over Rotterdam en ook randgemeenten moeten MOE-landers gaan huisvesten. Alijda-aanpak Hoewel de Alijda-aanpak niet ontstaan is als antwoord op overbewoning door Oost-Europese arbeidsmigranten, wordt deze aanpak wel gebruikt in het kader van de MOE-migranten. De Alijdaaanpak moet leiden tot een verbetering van woonsituaties. Het doel van deze maatregel is om uitbuiting en illegale overbewoning in Rotterdam geen kans te geven. Instrumenten binnen deze aanpak zijn onder andere het (mogelijk) aankopen van panden van malafide eigenaren en het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk vervolgen van huisjesmelkers. Partners van de gemeente in de Alijda-aanpak zijn onder meer de politie, het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
Wat zou de gemeente Rotterdam op de korte termijn nog moeten doen? Hieronder volgt een opsomming van de toezeggingen van College van B&W en een overzicht van aangenomen moties die het Rotterdamse stadsbestuur moet gaan uitvoeren, maar waar nu nog op wordt gewacht: Langetermijnvisie Aan het College is een integrale langetermijnvisie gevraagd aangaande de huisvesting en werkgelegenheid van MOE-landers in Rotterdam, inclusief de benodigde bijdrage van het Rijk. Hierin moet uitvoerig worden omschreven hoe de gemeente Rotterdam de problematiek rondom de komst van MOE-landers denkt op te lossen. De presentatie wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2008. Halfjaarlijkse rapportage Het College heeft met de gemeenteraad afgesproken dat elk half jaar een rapport verschijnt over huisvesting, werkgelegenheid en aanspraak van MOE-landers op sociale voorzieningen. Actuele situaties worden in kaart gebracht opdat tijdig beleid ontwikkeld en uitgevoerd kan worden. Financieel kostenplaatje Het College brengt in het kader van de huisvesting en werkgelegenheid van MOE-landers de kosten en opbrengsten van arbeidsmigratie voor de stad in kaart. Verblijfsinrichtingen / wijziging gebruiksbesluit Om te voorkomen dat arbeidsmigranten ondergebracht worden in illegale verblijfsinrichtingen (IVI) wil de gemeente Rotterdam het huidige gebruiksbesluit wijzigen waarin staat dat twee personen met verschillende achternamen in een woning mogen wonen. Rotterdam wil dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om wijken te kunnen aanwijzen waar vier mensen met verschillende achternamen in een woning mogen wonen.
8
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Voorlichtingcampagnes Door middel van campagnes die gericht zijn op MOE-landers die in eigen land en die in Nederland verblijven worden de rechten en plichten en het gewenste gedrag bekend gemaakt. MOEarbeidskrachten zijn in de huidige situatie niet op de hoogte van de Nederlandse rechten en plichten die betrekking hebben op werken en wonen. Ook gedragsregels, als het gaat om probleemwijken en overlast, worden door voorlichting kenbaar gemaakt. Mensen uit bijstand aan het werk De gemeente moet werkgevers stimuleren om werkloze uitkeringsgerechtigden eerst in te zetten op vacatures die nu ingevuld worden door MOE-landers. Scherpe controle op ZZP’ers Het College van B&W heeft aangegeven de groei van het aantal Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP) in de gaten te houden en te controleren op naleving van regels. Vaak zijn de opgegeven woonadressen die bij de Kamer van Koophandel bekend zijn ongeldig. Aangenomen moties: Steunpunt MOE-landers Klachten en overlastmeldingen die te maken hebben met MOE-landers kunnen gemeld worden bij een speciaal opgerichte meldpunt. Bewoners, werknemers en MOE-landers kunnen gebruik maken van dit eerstelijns meldpunt. De gemeenteraad heeft een motie aangenomen waarin het College verzocht wordt om het initiatief te nemen voor een meldpunt speciaal voor MOE-landers en Rotterdammers die overlast ondervinden. Actief spreidingsbeleid Ter voorkoming van concentraties MOE-landers in de zwakke wijken van Rotterdam dient het College een actief spreidingsbeleid te voeren waarbij het aanbod van woningen voor arbeidskrachten uit MOElanden over de regio verspreid wordt. Controle adressen vergunningsplichtigen De gemeente dient sluitende afspraken te maken met het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) op het gebied van controle van woonadressen. Indien nodig gemeentelijke interventieteams hierop inzetten. Ook zal de Raad elk kwartaal geïnformeerd worden over aanvragen en controles van werkvergunningen.
De gemeente Rotterdam heeft lokaal de verantwoordelijkheid voor de effecten van gewijzigde Europese regelgeving. Het is noodzakelijk om tijdig beleid te ontwikkelen voor de langere termijn om niet nogmaals dezelfde fouten te maken. Er is extra inspanning nodig van betrokken partijen voor het ontwikkelen en uitvoeren van een structurele aanpak van de problematiek. Met het oog op het beleid dat op lange termijn zal moeten leiden tot positieve integratie in de Nederlandse samenleving en om het werknemersverkeer via legale kanalen te laten lopen, zal rekening gehouden moeten worden met de terreinen: huisvesting, werkgelegenheid, integratie, veiligheid, volksgezondheid en onderwijs. Met name op het gebied van huisvesting is een goede samenwerking tussen de gemeente, werkgevers, uitzendbureaus, woningcorporaties en particuliere huursector een absolute noodzaak. In Rotterdam is sprake van een spreiding van huisvesting over de stad, dat ook geldt ter voorkoming van het vormen van concentraties MOE-landers in bepaalde wijken. Om deze toestroom in goede banen te leiden is een lange termijn visie nodig en de benodigde bijdrage van het Rijk. Het Rotterdamse College zal in het eerste kwartaal van 2008 een integrale lange termijn visie over MOE-landers uitbrengen. In afwachting van de nog te komen lange termijn visie brengt dit onderzoek de verschillende belangengroepen in kaart om een helder beeld te krijgen van de hele situatie rondom de MOE-problematiek. Aanbevelingen: Hoe zou het beleid op lange termijn er uit moeten zien? Regels handhaven en controleren
9
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Bestaande huur- en huisvestingswetten en -regels streng blijven handhaven door meer en scherpere controles uit te voeren op illegale bewoning in de particuliere huursector. Oost-Europese werknemers worden vaak in meer dan het toegestane aantal in één woning gehuisvest. Huisvesting door particuliere markt Huisvesting van MOE-migranten aan de particuliere markt overlaten. Dit is nog geen ingenomen standpunt van het Rotterdamse College, maar hiervoor is wel een breed politiek draagvlak. Gezien de bestaande wachtlijsten huisvesting voor Oost-Europeanen door woningcorporaties, die publiek gefinancierd worden, niet op prijs gesteld. Quotum MOE-landers Het instellen van een quotum voor een maximaal aantal Oost-Europeanen dat in Rotterdam mag komen wonen. Hiermee kan Rotterdam grip krijgen op de (grote) toestroom MOE-landers die massaal naar de stad toetrekken. Een aanzienlijk deel van deze migranten woont in Rotterdam, maar werkt buiten de stad. Toezicht en controle uitzendbureaus Meer toezicht en controle op de uitzendbranche waarbij extra controle wordt verricht naar GBAregistratie, regeling van huisvesting en de werkwijze van arbeidsbemiddeling. Met name de nietgecertificeerde uitzendbureaus strenger gecontroleerd te worden op malafide praktijken. Het doel van deze maatregel is om het ‘legale’ deel van de uitzendbranche te vergroten en het ‘illegale’ deel zo veel mogelijk weg te werken. Meer bevoegdheden interventieteams Gemeentelijke interventieteams een actievere opsporingsbevoegdheid toekennen door ook hen op te leiden tot buitengewoon opsporingsambtenaren (boa). Daarmee kunnen ook de gemeentelijke interventieteams meer en betere controles uitvoeren op het gebied van huisvesting. Extra politiecapaciteit Op dit moment legt de komst van MOE-landers een extra beslag op de capaciteit van politie en justitie. Ander werk blijft hierdoor liggen, terwijl er al een hoop werk voor deze partijen ligt. Politie en justitie dienen gecompenseerd te worden voor de huidige extra inspanningen en over voldoende mankracht in de toekomst te beschikken. Een extra maatschappelijk probleem ligt op de loer. De Roemenen en Bulgaren die, zonder tegenbericht in 2011 zullen komen, zijn afkomstig uit landen waar veel sprake is van corruptie en waar de georganiseerde criminaliteit diepe sporen heeft getrokken in de maatschappij. In het kader van de corrupte situatie in die landen dient rekening gehouden te worden met de toestroom van criminelen. Een scherper toezicht en handhaving door politie en het OM is geboden. In Italie heeft men recent moeten ingrijpen met extra en steviger politieoptreden vanwege de criminaliteit en overlast door mensen uit Oost-Europa. Afspraken inburgering Het is noodzakelijk om afspraken te maken over inburgering. Op dit moment voelen de meeste werkgevers niet de morele en financiële verantwoordelijkheid om de MOE-migranten die zij naar Nederland halen te ondersteunen bij het leren van de taal en inburgering. Het zou goed zijn als werkgevers deze morele en financiële verantwoordelijkheid wel aanvaarden en krijgen, waarbij de focus in eerste instantie komt te liggen op het leren van de (werkgerelateerde) Nederlandse taal. Mensen die naar Nederland komen zijn in principe zelf verantwoordelijk voor het leren van de taal en daar zouden immigranten ook op aangesproken moeten worden. Nu kan dit alleen maar op morele gronden omdat de EU-afspraken niet toelaten dat EU-ingezetenen onder de inburgeringsplicht vallen. Financiering extra schakelklassen door Rijksoverheid Kinderen die in Nederland verblijven moeten naar school. De universele rechten van het kind dienen gerespecteerd en uitgevoerd te worden. Er dient dus geïnvesteerd te worden in extra schakelklassen om in de toekomst problemen met taalachterstanden te voorkomen. Kinderen afkomstig uit MOElanden verdienen deze extra aandacht om taal- en leerproblemen in de toekomst te beperken. Dit kan aangepakt worden door het aanbieden van speciale programma’s. De financiële middelen die hiervoor nodig zijn, kunnen niet afgewenteld worden op een gemeente. De verheid dient gemeenten hierin tegemoet te komen.
10
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
‘Greencard-systeem’ Invoeren van een ‘greencard-systeem’ binnen Europa zodat Europeanen alleen recht hebben op een langer verblijf dan drie maanden indien zij arbeid verrichten in een ander Europees land. Als er geen sprake is van arbeidsinvulling dan zouden zij gebruik moeten maken van de voorzieningen in eigen land. Dit systeem zou door het Rijk gepleit moeten worden in overeenstemming met alle EU-landen. Draaiboek nieuwe arbeidsmigranten Ontwerp een ‘draaiboek’ dat gericht is op de komst van nieuwe migranten, met daarin heldere en concrete taakbeschrijvingen van alle actoren en instellingen die te maken hebben met de toestroom van Europese arbeidskrachten in Rotterdam. De boodschap is Rotterdam niet tegen het werknemersverkeer is, maar wel tegen de slecht geregelde situaties waarin nieuwe migranten terecht komen. Het huisvestingsbeleid en de verblijfsregels moeten aangescherpt worden en vragen om een extra inspanning om te voorkomen dat negatieve gevolgen, zoals criminaliteit, aantasting van het leefgenot en negatieve stadsbeelden, op lange termijn zullen plaatsvinden of uitbreiden. Permanente immigranten koppelen aan vrijwilligers Het al bestaande programma ‘Welkom in Rotterdam’ dat in de vorige periode door wethouder Pastors is geïntroduceerd kan ingezet worden om de immigranten die zich permanent gaan vestigen wegwijs te maken in de Rotterdamse samenleving.
De hierboven beschreven aanbevelingen zijn gebaseerd op een intensief onderzoek van een half jaar. Alle aanbevelingen dienen in samenhang te worden bezien en uitgevoerd. De uitdaging waar de Rotterdamse samenleving voor staat is een diversiteit aan effectieve, uitvoerbare en uitgevoerde maatregelen te treffen die de positieve kanten van MOE-migratie versterken en de negatieve kanten indammen. Kortom: MOE-migratie als beheersbare ontwikkeling!
11
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
1. Inleiding ‘Het opheffen van de beperkingen per 1 mei 2007 heeft niet geleid tot een extra stijging van het aantal arbeidsmigranten uit de betreffende Midden- en Oost- Europese landen.’ 1 ‘De verdringing op de arbeidsmarkt lijkt zeer beperkt’ (Minister Donner)
Aanleiding Arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese landen is de afgelopen jaren flink gestegen. Sinds de afschaffing van strenge grenscontroles en werkvergunningen voor Polen is het aantal Poolse migranten gegroeid. Vanuit het perspectief van de gemeente Rotterdam zijn er twee invalshoeken van waaruit deze migratie bezien kan worden. Deze twee invalshoeken vinden we tevens terug in het politieke en maatschappelijke debat over de komst en de consequenties van de Midden- en OostEuropese (MOE) migranten. In de eerste plaats is er een economische invalshoek op metaniveau. Wil Nederland haar concurrentiepositie behouden en willen individuele bedrijven in de arbeidsintensieve en dienstverlenende sector kunnen blijven voortbestaan dan is het van belang dat het personeelbestand tijdelijk of duurzaam kan worden uitgebreid en aangevuld met werknemers uit de MOE-landen. Bij deze invalshoek hoort ook dat migratie binnen EU-landen steeds vaker voor zal komen en zal normaliseren en dat arbeids- en kennismigratie een optimale match is tussen MOE-migranten en het bedrijfsleven. De aanhangers van deze invalshoek zijn positief gestemd over de ontwikkeling dat steeds meer MOE-landers in Nederland komen werken. Minister Donner acht het zelfs noodzakelijk en vindt dit een vanzelfsprekend gevolg van de afspraken die binnen de Europese Unie zijn gemaakt over het vrije werknemersverkeer. Deze economische invalshoek op metaniveau kent ook een andere zijde, namelijk dat er in de ontvangende landen werklozen in de bijstand zitten en dat een actief beleid nodig is om deze mensen aan het werk te laten gaan. Verschillende EU-landen gaan daar op een verschillende manier mee om. Zo heeft Duitsland er voor gekozen om de arbeidsmarkt tot 2011 voor Poolse en andere werknemers uit andere nieuwe lidstaten gesloten te houden. Duitsland had al tot 2009 beperkingen gesteld aan het vrije verkeer van Oost-Europese werknemers. ‘We hebben nog steeds meer dan drie miljoen werklozen’, aldus de Duitse minister voor Arbeid, Olaf Scholz. Met dit argument onderbouwt de Duitse minister waarom het wat Duitsland betreft niet goed is om de 2 arbeidsmarkt geheel open te stellen. Duitsland heeft de juridische mogelijkheid om dit standpunt in te nemen omdat binnen de Europese Unie is afgesproken dat de West-Europese landen hun arbeidsmarkt pas in 2011 volledig moeten openstellen. 3 Leefbaar Rotterdam (LR) heeft in het Rotterdamse debat aandacht gevraagd voor de verdringing op de arbeidsmarkt door de komst van een grote groep arbeidsmigranten uit Polen en andere MOElanden. LR vindt dat de vacatures waar nu MOE-landers op ingezet worden eerst door Nederlandse werkloze uitkeringsgerechtigden moeten worden ingevuld. De inzet van goedkope(re) MOE-landers die harder, langer en beter werken voor een lager tarief is vooral van doorslaggevend belang voor werkgevers. Als Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Oost-Europa blijven inzetten op Nederlandse vacatures, dan zal het wegwerken van de mensen uit de bijstand geremd worden. De komst van werknemers uit Oost-Europa wordt in het huidige politiek-maatschappelijke debat niet alleen bekeken vanuit een economische invalshoek, maar ook vanuit een sociaal oogpunt. Deze invalshoek is op microniveau, op het niveau van een stad of gemeente. Binnen deze sociale invalshoek staan vooral aspecten centraal die zichtbaar en voelbaar zijn in de gemeenschap waar de MOE-landers werken, wonen en leven. In Rotterdam wonen, leven en werken relatief veel MOElanders. Burgers die last ondervinden vragen extra aandacht van de gemeente. Zij zien negatieve gevolgen.
1
Brief van de Minister Donner van SoZaWe aan de Tweede Kamer, kamerstuk 112818/29 407/nr. 75. Duitsland beperkt arbeidsinstroom, NRC Handelsblad, 22 februari 2008. In veel West-Europese landen, waaronder ook Nederland, gaan er in de politiek geluiden op om voor de Roemenen en Bulgaren ook die datum uit te stellen. 2 3
12
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Sommige burgers van Rotterdam zien en ervaren dat de komst van de MOE-migranten gepaard gaat met excessen en onbedoelde en onvoorziene effecten. Er zijn te veel concentraties van te veel MOEmigranten in bepaalde delen van de stad waar geluidoverlast, dronkenschap en vechtpartijen er samen voor zorgen dat het leefgenot wordt aangetast. En de MOE-migranten zorgen voor een extra druk op huisvesting en werkgelegenheid en op lange termijn zal steeds meer aanspraak op sociale voorzieningen gemaakt worden. Woningcorporaties kampen met een wachtlijst voor woningzoekenden in de huursector. Deze druk wordt door de komst van arbeidsmigranten versterkt. Volgens politieke bevindingen mogen migranten geen voorkeur krijgen op het gebied van wonen. Om Rotterdammers die al langer op de wachtlijst staan niet te benadelen door de komst van deze groep arbeiders, zal de particuliere verhuursector zijn dienst moeten doen. Hierbij mag niet uitgesloten worden dat malafide verhuurders op de loer liggen. Hierbij is sprake van financiële uitbuiting en illegale verblijfsinrichtingen waarbij veel meer personen in een woning gehuisvest worden dan wettelijk wordt toegestaan. De problematiek die hieruit voortvloeit zijn o.a. geluidsoverlast, gevoel van ontheemdheid bij buurtbewoners en negatieve publiciteit. Toen per 1 mei 2007 de grenzen open gingen voor de Polen en zij niet langer over een tewerkstellingsvergunning hoefden te beschikken om in Nederland aan de slag te kunnen gaan, was in Rotterdam het politieke debat al maanden bezig. Vooral Leefbaar Rotterdam heeft vanaf het 4 allereerste begin aangegeven dat: er veel meer Polen zouden komen dan was voorzien; deze Polen zouden blijven vanwege de aantrekkelijke perspectieven (uitkering na half jaar, zicht op definitief verblijf, hoge(re) lonen dan in thuisland, betere woon- en verblijffaciliteiten dan in thuisland, etc.); deze Polen de druk zouden vergroten op de (illegale) huizenmarkt; deze Polen het risico lopen uitgebuit te worden (huisjesmelkers, werkgevers, etc.); deze Polen zich zouden gaan vestigen in wijken waar toch al een grote maatschappelijke druk op rust; deze Polen voor overlast zouden gaan zorgen; veel Polen werk zouden komen verrichten dat werkloze Nederlanders ook zouden kunnen uitvoeren en dat dus eerst ingezet zou moeten worden op het ‘leegmaken’ van de bakken bij de Sociale dienst. Het Rotterdamse stadsbestuur heeft samen met en in navolging van het kabinet lange tijd de ogen gesloten voor deze ontwikkelingen. Het zou allemaal meevallen en het was juist goed voor Rotterdam 5 omdat vacatures opgevuld konden worden. Men dacht dat extra maatregelen niet nodig waren. Meldingen van overlast, onderzoeken door politie en justitie, signalen van burgers en observaties van interventieteams hebben er voor gezorgd dat het politieke debat is aangescherpt. Inmiddels is vriend en vijand het er over eens dat breder, intenser en integraler moet worden gekeken naar de komst en het verblijf van de Polen in Rotterdam, niet in de laatste plaats omdat de Roemenen en Bulgaren ook deze kant op komen. Het College van B&W 6 heeft in een brief van 16 oktober 2007 aangegeven dat extra maatregelen genomen moesten worden. In die brief werd echter ook vermeld dat zich toen inmiddels meer dan 3.700 Polen hadden ingeschreven als inwoner van Rotterdam. Het bovenstaande vormt de aanleiding voor dit onderzoek.
4
Marco Pastors heeft in een brief aan het College van B&W verzocht om met oplossingen te komen voor de komst van OostEuropeanen in Rotterdam. 5 Zowel landelijk als lokaal dachten diverse bestuurders aan het begin aan een positieve bijdrage aan de arbeidsmarkt en pas in een later stadium, toen de problemen zichtbaar werden, zagen bestuurders in dat extra maatregelen hard nodig waren. 6 Brief van het College van B&W aan de gemeenteraad, 16 oktober, Raadsstuk 2007-3037.
13
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Doelstelling Dit onderzoek zoomt in op de werkgelegenheid en het verblijf van arbeiders uit MOE-landen die in Rotterdam gevestigd zijn en richt zich op beleid dat op korte en lange termijn gevoerd zou moeten worden. Met het oog op langdurig of permanent verblijf in Nederland wordt aandacht besteed aan de ontwikkelingen, het overheidsbeleid en de toekomst van MOE-landers in Rotterdam. De komst van MOE-migranten heeft, zoals hiervoor is beschreven, aantoonbare gevolgen voor de samenleving. Het is noodzakelijk om als overheid hierop te anticiperen en zoveel mogelijk informatie te verzamelen over welke kanten het op lange termijn op kan gaan en om informatie te verzamelen over op welke terreinen er extra maatregelen getroffen moeten worden. Leefbaar Rotterdam heeft mij gevraagd om de maatregelen in kaart te brengen die op korte termijn zijn genomen. Dit alles in het kader van het lange termijn beleid dat het College van B&W van de gemeente Rotterdam in het eerste kwartaal van 2008 zal presenteren. De resultaten van dit onderzoek kunnen gebruikt worden om dit langetermijnbeleid mede vorm te geven. De uitdrukking ‘L’histoire se repete’ is qua inspiratie leidend geweest. Beleidsmakers en politici dienen beleidsmaatregelen te nemen om de komst en het mogelijke verblijf van de MOE-landers in goede banen te leiden en op lange termijn zoveel mogelijk rekening te houden met de mogelijke consequenties voor de samenleving. Alle signalen en waarschuwingen uit de samenleving dienen zo goed mogelijk in kaart gebracht te worden om te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt. Het als onwenselijk beschouwen dat de geschiedenis zich herhaalt, wijst uit dat de overheid haar lerende vermogen toont bij vergelijkbare vraagstukken. Inhoudelijk wordt verwezen naar de overeenkomsten met de komst met die van de gastarbeiders in de vorige eeuw die zich in Nederland tegen alle verwachtingen in blijvend gingen vestigen. In de huidige samenleving is het integratieprobleem zichtbaar door cultuurverschillen. Het vorige kabinet sprak over ‘waarden en normen’ die betrekking hebben op acceptatie en waardering in de Nederlandse maatschappij. Het huidige thema van het kabinet luidt: ‘samen werken, samen leven’. Er wordt nog steeds geprobeerd om bruggen te bouwen tussen verschillen in de samenleving. Met het oog op permanent verblijf van een grote groep MOEmigranten in Rotterdam heeft de Wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening op verzoek van onder andere Leefbaar Rotterdam toegezegd dat in het eerste kwartaal van 2008 ook een langetermijnvisie op het MOE-beleid gepresenteerd zal worden. Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen hoe het huidige overheidsbeleid op korte termijn inspeelt op de groei van het aantal arbeidsmigranten uit MOE-landen in Rotterdam. Dit beleid op de korte termijn wordt geanalyseerd en vervolgens worden er aanbevelingen geformuleerd ter verbetering van het beleid op korte termijn.
Onderzoeksvraag De centrale vraag in dit onderzoek luidt als volgt: ‘Wat beoogt het huidige korte termijn beleid op de groei van MOE’ers in Rotterdam en hoe zou het beleid op de lange termijn ontwikkeld moeten worden om de ontwikkelingen rondom MOE-migratie te beheersen?’ Hoofdstukindeling Het inleidende hoofdstuk bevat de inleiding en de onderzoeksopzet. Hierop volgt een hoofdstuk over migratie en de komst van migranten in het algemeen. Het rapport bevat vervolgens twee delen: werken en verblijf. In deel I ligt de nadruk op werk. Dit is in drie hoofdstukken onderverdeeld. Hoofdstuk 2 gaat in op het tekort aan arbeidskrachten. Hierin wordt aandacht besteed aan malafide en bonafide praktijken door uitzendbureaus die bemiddelen in werk en verantwoordelijk zijn voor goede huisvesting. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de inzet van MOE-migranten op de Nederlandse arbeidsmarkt in relatie tot de nog grote aantallen uitkeringsgerechtigden in Nederland. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de rechten die MOE'ers opbouwen op sociale voorzieningen, waarmee een claim op de toekomst wordt gelegd.
14
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
In deel II van het rapport ligt de nadruk op het verblijf van arbeidsmigranten afkomstig uit MOE-landen. Hoofdstuk 5 gaat in op de huisvestingsproblematiek en de veiligheid/leefbaarheid in Rotterdamse wijken waar de problematiek het meest voorkomt. Ook illegale huisvesting komt hier aan de orde. In hoofdstuk 6 wordt stilgestaan bij de integratie van MOE-landers die ook tot burgers van de EU behoren. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan het onderwijs van een nieuwe groep kinderen. Hoofdstuk 8 gaat kort in op de verslavings- en gezondheidszorg voor MOE-landers. Alle hoofdstukken worden afgesloten met een tussenconclusie. Tot slot wordt het rapport afgesloten met een eindconclusie.
Onderzoeksmethode Voor dit onderzoek zijn verschillende bronnen geraadpleegd en bestudeerd. In een half jaar tijd is naast bestudering van diverse open bronnen, literatuur en beleidsstukken, ook gebruik gemaakt van kwalitatieve informatie door middel van interviews met verschillende actoren die te maken hebben MOE-migratie. Daarnaast zijn de bevindingen van dit onderzoek gebaseerd op een korte stage bij Bureau Frontline, het bijwonen van raadsvergaderingen en interviewgesprekken met diverse gemeentelijke en andere instanties. Tevens zijn de bevindingen gebaseerd op interviews met MOElanders zelf. Migratie De komst van arbeidsmigranten in het algemeen en MOE-migranten in het bijzonder wordt in dit hoofdstuk in een theoretisch en historisch perspectief geplaatst. In de theorie en geschiedenis is veel bekend over migratie en wordt gesproken over verschillende migratiecategorieën. Het oorspronkelijke migratiemotief van arbeidsmigranten is werken. De aanwezigheid van werkgelegenheid in Nederland maakt het aantrekkelijk voor migranten, in dit geval uit o.a. Oost-Europa waar de economische ontwikkeling nog minder sterk vooruit gaat dan hier in Nederland. Met het vooruitzicht op tijdelijk verblijf in een ander land werd de term ‘gastarbeiders’ gebruikt in de 7 jaren vijftig, zestig en zeventig. Migratie kent een onderscheid tussen insiders en outsiders en het beleid dat daarop gericht is, wordt gevormd door diverse ambtenaren, politici, juristen en anderen die betrokken zijn bij de complexe praktijk van het migratieproces. 8 Er spelen hierbij diverse belangen die het proces en de acceptatie bij verschillende belangengroepen moeizaam kunnen laten verlopen. Na de Tweede Wereldoorlog braken moeilijke jaren aan. In de jaren vijftig groeide de economie in Nederland. Net als de omringende landen leidde de economische groei tot ernstige tekorten op de arbeidsmarkt. Arbeidsmigranten uit het Middellandse Zeegebied kwamen als gastarbeiders naar Nederland. Door middel van wervingsovereenkomsten tussen de ontvangende landen en de landen van herkomst werden selecties van werk en verblijf van de arbeidsmigranten gemaakt. Migranten verbleven tijdelijk in Nederland en gaven zelf ook aan dat hun voorkeur uitging naar aan een tijdelijk verblijf. Buitenlandse arbeiders bestonden in het beginstadium vooral uit Italianen en Spanjaarden. Zij keerden na een verloop van tijd terug naar het land van herkomst, toen de economie in eigen land weer begon aan te trekken. Vervolgens werd de groep gastarbeiders gevuld door steeds meer Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten. Deze groepen mensen migreerden naar Nederland om in een korte tijd zoveel mogelijk geld te verdienen en vervolgens het gespaarde geld mee terug te nemen naar hun eigen land. Toen in de jaren zeventig de Nederlandse economie getroffen werd door economische crises, verscherpte de Nederlandse regering het arbeidsmigratiebeleid. De toelating van arbeidsmigranten werd stopgezet. Met name de Turkse en Marokkaanse gastarbeiders die al in Nederland waren besloten om zich voor een onbeperkte tijd in Nederland te vestigen. In de huidige samenleving is af te leiden dat veel gastarbeiders hun leven in Nederland hebben voortgezet en hun gezinnen hier naar toe lieten overkomen (gezinshereniging). Een deel van hen is een gezin gaan vormen in 7
Vreemdelingen die om toegang vragen maar door beleidsmakers de toegang geweigerd kunnen worden. Buitenstaanders/outsiders zijn de mensen wie de toegang geweigerd wordt, insiders zijn de mensen wie toegang niet wordt geweigerd en zich dus legaal binnen de grenzen bevinden. Dit stelt Saskia Bonjour in een artikel (2007) over beleidsvorming op het gebied van gezinsmigratie in Nederland van de jaren ’50 tot heden. 8 Migrantenstudies, 2007, nr. 1: Saskia Bonjour, Gezin en Grens, p.4.
15
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Nederland. Gezinsmigratie was in de jaren vijftig en zestig nog zelden een debatonderwerp in de Eerste en Tweede Kamer. 9
Toekomstperspectief Polen Tabel 1 Toestroom Bulgaren, Roemenen en Polen in Nederland
Bron: Centraal Plan Bureau
In tabel 1 zien we de weergave van een sterke toename van Bulgaren, Roemenen en Polen in Nederland. Poolse arbeidskrachten vormen de grootste groep. In 2007 is de groei aanzienlijk gestegen door de versoepeling van het werknemersverkeer van de jongste EU-lidstaten. In dat jaar voorspelde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) in een halfjaarlijkse rapportage dat de Nederlandse economie oververhit zou raken. Er zou meer vraag naar producten zijn dan er in werkelijkheid geproduceerd kan worden en Nederlandse werkgevers zullen buiten de grenzen zoeken naar goedkope werknemers. Volgens Corpeleijn (2007) vormen de economische situatie en de werkloosheid niet voldoende factoren om de groei van het aantal werknemers uit MOE-landen in Nederland te verklaren. Ook de situatie van werkloze uitkeringsgerechtigden spelen een rol bij de toename van arbeidsmigranten. Het kleine verschil tussen uit uitkeringsgeld en het minimumloon vormt geen aantrekkelijk voordeel voor mensen in de bijstand. Emmer en Obdeijn (1998, p. 17) stellen dat de geschiedenis leert dat migratie niet te stoppen valt zolang rijkdom en vrijheid geconcentreerd zijn in een deel van de wereld, en armoede en onderdrukking in een ander deel. Zij veronderstellen dat migratie zal ophouden zodra alle tegenstellingen in de wereld zijn opgeheven. Polen probeert op dit moment de eigen economie aan te laten trekken. Het feit dat veel Polen vertrekken uit eigen land leidt tot een ongewenst tekort aan eigen Poolse werknemers. De regering probeert emigratie wegens economische redenen minder aantrekkelijk te maken door de lonen te verhogen. Daarnaast wordt een lokmiddel ingezet om Poolse burgers die wegens arbeidsmigratie naar een ander land vertrokken zijn, terug te laten keren naar Polen. Dit doet de Poolse regering door remigrerende Polen geen inkomstenbelasting in Polen meer te laten betalen. Deze maatregel geldt voor alle Polen die legaal in één van de EU-lidstaten hebben 10 Ook om een andere reden is het voor de Poolse regering van belang dat Poolse gewerkt. werknemers weer terugkeren naar hun eigen land. De opgedane werkervaring, de gelegde contacten en in sommige gevallen de genoten opleiding kunnen nuttig ingezet worden voor de toekomst van de Poolse economie. Dit voert niet direct de boventoon maar het komt in steeds meer publicaties terug. Het gevolg van deze maatregelen is dat een deel van de arbeiders terug zal keren naar Polen. Met name de ouderen waarvan familie en gezin in Polen wonen zullen sneller terugkeren. De reden is dat zij verder geen toekomstperspectieven zien wanneer gekozen wordt om arbeid in een ‘vreemd’ land te blijven verrichten. Dit blijkt uit verschillende gesprekken met MOE-werknemers waarvan hun kinderen ook meeverhuisd zijn naar Nederland. De kans dat vooral jongere Poolse arbeiders zich permanent in Nederland zullen vestigen is groot. Dat komt omdat de toekomst er vaak rooskleuriger uitziet voor de jongere generatie. De mogelijkheid om 9
Migrantenstudies, 2007, nr. 1: Saskia Bonjour, Gezin en Grens, p. 5. In november 2007 werd dit gepubliceerd in de media. De nieuwe regering Tusk wilt met dit lokmiddel de werknemers uit het buitenland weghalen. 10
16
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
binnen de EU vrij te reizen, wonen en werken maakt het voor hen onaantrekkelijk om te remigreren Zij hebben vaak (nog) geen gezinnen die hen aan Polen bindt. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zullen niet alle Oost-Europese immigranten zich permanent in Nederland vestigen. Van de Poolse immigranten uit 2004 is tot en met 2006 bijna een kwart weer teruggekeerd. Remigratie is dus nog gering. Als we naar het aantal Nederlandse werkloze uitkeringsgerechtigden kijken dan zou het toekomstperspectief voor Polen niet zo groot moeten zijn. Het is immers landelijk, maar ook lokaal beleid om de Nederlandse werklozen eerst aan het werk te zetten. De gemeente Rotterdam heeft als speerpunt in hun lokale beleid dat werkloze Rotterdammers eerst ingezet zouden moeten worden op vacatures waar nu MOE-landers het werk doen. Vacatures in de schoonmaak, de horeca, de tuinbouw, de vleesverwerkende industrie en de (wegen)bouw zijn de meest voorkomende sectoren waarin MOE-landers werkzaam zijn in Nederland. In die sectoren zijn Poolse en andere MOEwerknemers nog steeds aantrekkelijk voor werkgevers door de lage tarieven en het arbeidsethos van arbeidsmigranten. Er zijn pogingen gedaan om Nederlandse uitkeringsgerechtigden in te zetten op deze openstaande vacatures. Kenmerkend voor deze functies is dat het arbeidsintensieve functies betreft waar minder hoog opgeleiden of niet-opgeleiden voor nodig zijn. De diverse pogingen om op deze functies Nederlandse uitkeringsgerechtigden te plaatsen hebben tot nu toe weinig succes gekend. In Rotterdam zijn nog steeds veel uitkeringsgerechtigden die geen arbeid verrichten. Gezien de aard van de functies, waarvoor vaak geen opleiding nodig is, kunnen zij makkelijk op deze openstaande vacatures ingezet worden. Volgens de politiek, met name Leefbaar Rotterdam, is het zaak om uitkeringsgerechtigden uit de bijstand te halen en hen op de banen te zetten die momenteel ingevuld worden door MOE-landers. In de praktijk gebeurt dat niet. De mislukking van de verschillende pogingen kunnen verklaard worden door: 1) Het kleine verschil tussen arbeidsloon en uitkeringsgeld (armoedeval); 2) de geringe interesse in laagbetaalde banen die als ‘het vuile werk’ worden ervaren; 3) te weinig druk vanuit de sociale dienst. Hierop volgt dat werkgevers massaal op zoek zijn naar arbeiders uit andere landen die genoegen nemen met het minimumloon in sectoren zoals de bouw. De loonverschillen tussen Nederland en Polen maken het aantrekkelijk voor Poolse arbeiders. Actoren en hun belangen Door de belangen en de houding van de diverse betrokkenen inzichtelijk te maken kan verklaard worden waarom in de praktijk vaak niet gebeurt wat theoretisch in kaart wordt gebracht. Voor de onderstaande analyse geldt dat deze tot stand is gekomen door bestudering van beleidsstukken, krantenberichten, opiniestukken, vraaggesprekken en observatie. MOE-migratie kent verschillende actoren met ieder hun eigen belang. Vanuit een bestuurskundig invalshoek is het relevant om de verschillende belangengroepen inzichtelijk te maken om hiermee inzicht en begrip te creëren over welke motieven een rol spelen binnen de MOE-problematiek. Het gedrag van iedere actor wordt bepaald door het eigen belang. Het gedrag of de belangen van alle actoren binnen het beleidsveld resulteert niet in een situatie waarbij het algemeen maatschappelijk belang gediend is. Het bewaken en richting geven aan dit maatschappelijk belang is wat van (de Rotterdamse) politiek en bestuurders verwacht mag worden. Voor de Rotterdamse situatie wordt hieronder ingegaan op de belangen, houding en opvattingen van de arbeidsmigranten zelf, de werkgevers, Rotterdamse uitkeringsgerechtigden, de uitzendbureaus en de gemeente. Arbeidsmigranten Het belang van werknemers uit MOE-landen is dat ze relatief veel geld verdienen in korte tijd bij Nederlandse werkgevers. Europese regelgeving maakt het werknemersverkeer binnen Europa mogelijk. Nu ook de jongste EU-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa, waar de economie nog geen sterke concurrentiepositie kent, mogen deelnemen aan het vrije verkeer van werknemers, zien veel arbeidsmigranten uit die landen de kans om in andere lidstaten meer geld te verdienen dan in eigen land. Men verlangt naar goedkope huisvesting opdat zo min mogelijk geld wordt uitgegeven aan een onderkomen en meer geld wordt overgehouden voor andere doeleinden zoals privésituaties in eigen land. Het besef van uitbuiting door werkgevers of arbeidsbemiddelaars is vaak gering door een gebrek aan kennis van en informatie over arbeids- en huisvestingsregelgeving.
17
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Werkgevers Werkgevers geven de voorkeur aan buitenlandse werknemers omdat zij belang hebben bij relatief goedkope arbeidskrachten die hard werken. Hierdoor kunnen ondernemingen goedkoper produceren en een betere concurrentiepositie verkrijgen. Vooral in de arbeidsintensieve branche is er veel vraag naar laaggeschoolde arbeiders. Het vinden van goedkoop personeel is vaak moeilijk. Verder kampt Nederland met het probleem dat vakmanschap niet voorhanden is, waardoor deze uit het buitenland moet worden aangetrokken. Ook de dienstverlenende sector kent een tekort aan kwalitatief goede werknemers, waardoor werkgevers zich verder oriënteren op de buitenlandse markt van arbeidskrachten. Op dit moment kampt niet alleen het bedrijfsleven, maar ook de semi-publieke dienstverlening in Nederland met een tekort aan werknemers waardoor deze zich in navolging van andere landen steeds verder openstelt voor MOE-landers. 11 Uitzendbureaus Arbeidsbemiddelaars zijn in veel gevallen onmisbaar voor buitenlandse arbeidskrachten en Nederlandse werkgevers. Uitzendbureaus hebben geldelijk belang bij de komst van MOE-werknemers en doelen op maximale bemiddeling om het werkaanbod in Nederlandse arbeidsmarkt op te vullen. Zij bemiddelen tussen arbeidsmigranten en werkgevers en zorgen ervoor dat buitenlands arbeidspotentieel bij Nederlandse werkgevers aan de slag kan. Uitzendbureaus werken zo efficiënt mogelijk en dragen de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van werknemers. Het is van belang dat werknemers bij elkaar op een vast adres wonen, zodat ze met meerderen tegelijk opgehaald kunnen worden en om vervoerd te worden naar de arbeidsplaats. Gemeente De gemeente heeft te maken met een sociale problematiek in de zwakke wijken. Een deel van de MOE-landers werkt buiten de stad, maar woont in Rotterdam. Het verloederen van stadswijken heeft geen enkel belang voor de gemeente en heeft nadelige gevolgen voor de omwonende burger. Voor een deel heeft de komst van MOE-landers voor de stad een economisch belang. Op moeilijk vervulbare vacatures kunnen Oost-Europese werknemers ingezet worden. Ter voorkoming van verdringing op de arbeidsmarkt, dienen gemeenten het belang van een eerlijke arbeidsmarkt voorop te stellen. Het belang voor de stad Rotterdam is bovendien om de behaalde resultaten in hotspotgebieden veilig te stellen. Het woon- en leefgenot mogen niet aangetast worden. Conclusie Verschillende groepen belanghebbenden hangen met elkaar samen binnen de MOE-problematiek. We spreken over actoren die afhankelijk zijn van elkaar zodat de arbeidsmarkt kan worden toegetreden door MOE-migranten. In de eerste plaats maakt de EU-wetgeving het werknemersverkeer ook mogelijk voor de jongste EU-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa. De beperkingen voor grensoverschrijdende arbeid en huisvesting worden steeds meer versoepeld en voor Polen is sinds mei 2007 geen sprake meer van een grensbeperking. Nederlandse werkgevers hoeven voor Poolse arbeidskrachten geen werkvergunningen meer aan te vragen. Deze groep arbeidsmigranten beweegt zich legaal op de Europese arbeidsmarkt en geniet van alle rechten en plichten zoals in ieder Europees land gelden. Deze vrijheidsbeweging is gunstig en vooral in het belang van burgers uit landen waar de lonen in vergelijking met bijvoorbeeld Nederland lager zijn. Met het oog op hogere salarissen reizen arbeidsmigranten af naar landen waar vraag is naar buitenlandse arbeidskrachten die op tijdelijke vacatures ingezet willen en kunnen worden. Er bestaat dus een verband tussen Nederlandse werkgevers en buitenlandse arbeidskrachten. Door de economische groei in Nederland is de vraag naar arbeid gestegen. Nederlandse werkgevers zoeken buiten de grenzen naar beschikbare en goedkope werknemers. Het inzetten van goedkope arbeidskrachten is van belang voor ondernemingen om hun concurrentiepositie te behouden. Door zo min mogelijk te investeren in arbeidslonen zal de winst van een onderneming stijgen. Ook is er sprake van toenemende concurrentie waarbij bedrijven hun producten zo goedkoop mogelijk aanbieden. Efficiëntie is voor werkgevers het sleutelwoord voor profijt.
11
In Oostenrijk werken veel Oost-Europeanen onder erbarmelijke omstandigheden zonder dat andere belanghebbenden en verantwoordelijken zich daar iets van aantrekken. Zo blijkt uit het artikel ‘Een particuliere verpleegster voor 1,20 euro per uur’ van 22 februari 2008.
18
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
19
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Deel I: Werken 2. Tekort aan arbeidskrachten Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de groei van de Nederlandse economie. Vooral de industriële sector kent een tekort aan arbeidskrachten. Daar waar gevraagd wordt naar lager geschoold personeel, zetten bedrijven arbeidsmigranten in afkomstig uit landen waar de lonen een stuk lager liggen dan het wettelijke minimumloon in Nederland. Dit hoofdstuk gaat in op de structurele vraag naar (tijdelijke) arbeid op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoe komt het dat Nederlandse bedrijven massaal arbeidsmigranten inzetten? En waarom spreekt men over tekorten aan arbeidskrachten als we in Nederland een groot aantal werkloze uitkeringsgerechtigden hebben? Verder wordt aandacht besteed aan arbeidsbemiddelaars die werkgevers helpen om de vraag naar arbeidskrachten zo goed mogelijk op te vullen. Arbeidsmarkt Vooral in de industriële sector blijft de vraag naar ongeschoolde of lager opgeleide arbeiders bestaan. Deze onderkant van de arbeidsmarkt kent een structureel tekort aan goedkope arbeidskrachten. Bij een groeiende economie is er veel werkaanbod. Nederlandse bedrijven proberen hun concurrentiepositie te behouden door de arbeidslonen laag te houden. Vaak kiezen werkgevers voor relatief goedkope arbeidskrachten die moeilijk te vinden zijn. Vooral in de volgende sectoren is de vraag naar goedkope en tijdelijke arbeidskrachten in Nederland groot: de land- en tuinbouw, de vleessector, de transportsector en de zakelijke dienstverlening. Zoals veel West-Europese landen is Nederland sinds de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog een industriële markt geworden. Veel banen in de industriële sector werden vooral ingevuld door lager opgeleide werknemers en het tekort werd vooral in de vorige eeuw opgevuld door arbeidsmigranten. Arbeidsmigratie speelt een 12 belangrijke rol op de arbeidsmarkt. Door de komst van de kenniseconomie en de daarbij behorende globalisering is er een daling van het aanbod van werknemers in de ‘low qualified occupations’. Lager geschoold of ongeschoold arbeid worden steeds meer uitgevoerd door buitenlandse arbeidskrachten. Verder kennen bedrijven structurele tekorten aan gekwalificeerd technisch personeel. De instroom van jongeren in bèta- en technische opleidingen is al jarenlang te laag. 13 Arbeidskrachten uit Oost-Europa zijn relatief goedkoper dan Nederlandse uitkeringsgerechtigden. Ten eerste heeft dat te maken met de lage lonen die in Oost-Europa gelden. MOE-landers verdienen in Nederland relatief gezien meer dan ze in hun eigen land zouden verdienen. Op de tweede plaats gaan Nederlandse uitkeringsgerechtigden bij aanvaarding van werk er financieel op achteruit: bepaalde belastingen worden dan niet meer kwijtgescholden en zij verliezen bepaalde extra voorzieningen zoals vergoedingen voor de aanschaf van huishoudelijke apparatuur uit de Bijzondere Bijstand. Toetreden arbeidsmarkt (Tijdelijke) arbeidsmigranten in Nederland zijn voornamelijk afkomstig uit Midden- en Oost-Europa: Estland, Letland, Litouwen, Slowakije, Hongarije, Tsjechië, Polen, Slovenië, Bulgarije en Roemenië. Werkgevers die MOE-werknemers in dienst nemen, worden onder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) verantwoordelijk gesteld voor hun werknemers. Het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning (TWV) is één van de voorwaarden om werknemers zonder een Nederlands paspoort aan het werk te stellen, met uitzondering van Polen. Alleen voor Polen geldt dat werkgevers sinds 2007 geen TWV meer hoeven aan te vragen. Voor arbeidsmigranten uit de overige MOE-landen geldt de aanvraag voor een TWV nog wel. Het aantal TWV’s groeit jaarlijks; in 2004 werd het aantal 14 zelfs verdubbeld. Uit de ‘Evaluatie van werknemersverkeer MOE-landen’ (2005) blijkt dat veruit de meeste TWV’s aan migranten uit MOE-landen werden afgegeven voor lager geschoolde en tijdelijke functies. Onderzoeksinstelling Ecorys heeft een schatting gemaakt van het aantal te verwachten MOE’ers in Nederland na maart 2007. Zij schatte de omvang tussen de 53.000 en de 63.000 MOE-migranten die jaarlijks zullen instromen. Volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zou 12
Odé (1996) beschrijft in zijn proefschrift ‘Hedendaagse internationale migratie gericht op de Nederlandse arbeidsmarkt’ o.a. de reden van arbeidsmigratie en het aanbod van laag opgeleide banen in de arbeidsmarkt. VNO-NCQ (juli 2004) schetst in de nota ‘Nederland moet actiever’ de toekomstige arbeidsmarkt in 2010 waarin voorstellen worden gedaan voor intensivering van het arbeidsmarktbeleid op diverse terreinen. 14 Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen, AM/AMI/05/29313, 20 mei 2005. 13
20
Ze blijven komen, maar waar blijven ze? ongeveer 90% van hen uit Polen afkomstig zijn. 15 Het gaat hierbij om Poolse seizoenarbeiders die hier gemiddeld 3,5 maand wonen en verblijven. Rotterdam schatte in december 2006 dat het aantal MOE’ers na 1 maart 2007 substantieel zou toenemen en mogelijk zou verdubbelen. 16 Er werd uitgegaan van ongeveer 2.500 MOE’ers in 2007, maar in de tweede helft van 2007 waren er al 3.700 GBA geregistreerde MOE’ers in de gemeente. Uit een gesprek met medewerkers van Bureau Frontline 17 is gebleken dat het aantal GBA aanvragers afkomstig uit Polen vooral in het tweede kwartaal van 2007 enorm toenam door het vervallen van de TWV. In het laatste kwartaal van 2007 is het aantal gestabiliseerd, zoals ook werd verwacht. De meeste MOE’ers die van plan zijn om langer in Rotterdam te verblijven, hebben zich massaal in het tweede kwartaal ingeschreven bij de gemeente. Arbeidsbemiddeling Nederlandse uitzendbureaus maakten het afgelopen jaar door de grensopenstelling en de afschaffing van tewerkstellingsvergunningen voor Poolse arbeidsmigranten een enorme groei door. Dit komt ook mede door de komst van Bulgaren en Roemenen. Door de structurele vraag naar tijdelijk arbeid in sectoren waarbij ongeschoold werk moeilijk ingevuld kan worden door Nederlandse arbeiders, stijgt de komst van arbeidsmigranten. Het aanbod van arbeid is voor een groot deel afkomstig van MOE’ers. Tussenpersonen springen in op deze vraag en aanbod. De Poolse uitzendmarkt kent op dit moment goede tijden door de enorme vraag naar tijdelijke arbeiders. De arbeidsbemiddelaars zijn actief in het werven van buitenlandse arbeiders. Migranten en Nederlandse werkgevers worden door hen met elkaar in contact gebracht. Het zijn vaak de werkgevers die uitzendbureaus inschakelen omdat de communicatie met buitenlandse arbeiders vaak veel tijd in beslag neemt. Een goede samenwerking tussen werkgevers en uitzendbureaus is van belang om arbeidsmigranten in te zetten op de arbeidsmarkt. Duidelijk afspraken over werktijden, loon en huisvesting zijn van belang voor arbeidsmigranten die tijdelijk werk verrichten. Buitenlandse werknemers die geen Nederlands spreken en weinig afweten van de Nederlandse regelgeving zijn vaak totaal afhankelijk van hun werkgever en uitzendbureau. Uitzendbureaus die gespecialiseerd zijn in het bemiddelen van Polen hebben vaak bemiddelaars in dienst die de Poolse taal spreken. Dat maakt de bemiddeling sneller en men bespaart hiermee tijd. Er zijn Nederlandse uitzendbureaus in Polen actief om Poolse arbeiders van (tijdelijk) werk te voorzien in Nederland. Uit verschillende interviews met Poolse en andere arbeiders uit MOE-landen is gebleken dat er vaak slechts één aanspreekpunt of persoon is voor vragen over participatie en het ‘wegwijs worden’ in Nederland. De contactpersoon is vaak de bemiddelaar die werkzaam is voor een uitzendbureau en is de enige persoon die de buitenlandse arbeiders informeert over hun rechten en plichten. Vaak weten arbeidsmigranten niet tot wie men zich moet wenden als er vragen zijn omdat ze Nederlands spreken noch verstaan. Categorieën arbeidsbemiddeling Er zijn verschillende soorten internationale uitzendbureaus actief. De werkwijze van uitzendbureaus kan van malafide of bonafide aard zijn. Er zijn drie soorten bemiddelaars die ingedeeld kunnen worden in de volgende categorieën: 18
zichtbare uitzendbureaus die kantoren hebben en volgens de legale werkwijze hun werk doen; het grijze circuit waarvan de kantoren wel traceerbaar zijn, maar waarbij vergunningen en betalingen vaak niet in orde zijn; 06-nummer bedrijven die advertenties in kranten plaatsen en mensen naar hen laten bellen. Vervolgens moeten de arbeidsmigranten naar een verzamelpunt komen om naar Nederland te vertrekken. Dit valt onder illegale arbeidsbemiddeling.
15
Persbericht Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 15 februari 2006. De Rotterdamse wethouder Wonen en Ruimtelijke Ordening heeft een onderzoek laten doen naar de doelgroep MOE’ers in Rotterdam. ‘De huisvesting van ‘tijdelijke buitenlandse werknemers afkomstig uit de MOE-landen in Rotterdam. Een globaal inzicht’, december 2006. 17 Dit bureau stuurt de Rotterdamse interventieteams aan die huisbezoeken afleggen. Handhaving, toezicht en controles worden uitgevoerd door duo’s die op pad gaan en zij dienen als de ogen en oren van de gemeente Rotterdam. 18 Volgens Tom Sijpestijn van uitzendbureau TempSolution zijn deze drie soorten internationale uitzendbureaus actief in het bemiddelen van arbeiders uit MOE-landen. 16
21
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Malafide bemiddeling Sinds de afschaffing van de Vestigingswet in 1954 zijn ondernemingen in o.a. de uitzendbranche niet meer vergunningsplichtig en kan iedereen die dat wil een uitzendbureau starten. Het ontdekken en blootleggen van malafide activiteiten is hierdoor bemoeilijkt. De Belastingdienst heeft wel een controlerende functie op dit gebied, maar is voor signalen sterk afhankelijk van het veld. Signalen over malafide bemiddelingspraktijken zouden idealiter van werknemers moeten komen die getroffen worden door mogelijke oneerlijke overeenkomsten. Maar vanwege de afhankelijkheid van het uitzendbureau en daarmee het eigen belang van arbeidsmigranten zelf, worden deze signalen niet naar buiten gebracht. Door een enorme vraag naar Oost-Europese werknemers is een markt geopend voor malafide arbeidsbemiddelaars. Uit een onderzoek van Research voor Beleid (2006) is gebleken dat er ruim 5.000 malafide uitzendbureaus actief zijn in Nederland. Mogelijk is het aantal in 2007 gestegen door de grote instroom van MOE’ers. Er is sprake van malafide praktijken wanneer een uitzendorganisatie niet voldoet aan de NEN-norm waarin afspraken worden gemaakt over loon, verzekering en huisvesting. Verder is een inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) geen garantie voor bonafiditeit. Sommige georganiseerde ondernemingen die mogelijk malafide praktijken uitvoeren schrijven zich in bij de KvK en duiden hiermee aan nauwelijks schuldig te zijn aan illegale arbeidsbemiddeling. We zouden hier kunnen spreken van een mogelijke dekmantel om illegale praktijken te laten verdoezelen. Het gevolg van malafide arbeidsbemiddeling is dat arbeidsmigranten gedupeerd worden en vaak sterk afhankelijk zijn van het desbetreffende uitzendbureau. Uitzendorganisaties die niet gecertificeerd zijn kunnen moeilijk gecontroleerd worden en hebben geen verplichtingen om aan bepaalde eisen te voldoen. Zolang in de uitzendbranche geen verplichte certificering nodig is voor (internationale) arbeidsbemiddeling, zal de controle op mogelijk malafide praktijken in de uitzendbranche gering zijn. Om meer grip op malafide uitzendbureaus te krijgen is het zaak om het legale deel van de uitzendmarkt te vergroten. Dit kan door werkgevers te stimuleren om alleen zaken te doen met gecertificeerde uitzendbureaus die voldoen aan humanitaire eisen. De Vereniging voor Internationale 19 Arbeidsbemiddelaars (VIA) is er voor arbeidsbemiddelaars die o.a. bemiddelen voor buitenlandse werknemers. VIA zet zich in voor het verbeteren en versterken van het imago van de internationale arbeidsbemiddelaars en ontwikkelen een eigen CAO waar rekening wordt gehouden met de omstandigheden van buitenlandse werknemers, zoals werktijden, lengte van contracten, goede en adequate huisvesting en pensioenafdrachten. Het doel van de VIA is om zoveel mogelijk internationale arbeidsbemiddelaars te werven en vragen om lid te worden, zodat hiermee het malafide deel van de uitzendbranche zoveel mogelijk wordt verbannen. Conclusie In verschillende sectoren op de Nederlandse arbeidsmarkt is er een enorm aanbod van tijdelijk werk. Banen worden ingevuld door buitenlandse werknemers die relatief goedkoper zijn dan Rotterdamse uitkeringsgerechtigden. De titel van dit hoofdstuk ‘tekort aan arbeidskrachten’ legt vooral de link met werkgevers die dit tekort te wijten hebben aan het gebrek van goedkope Nederlandse 20 is naar voren gekomen dat de vraag naar arbeidskrachten. Uit een onderzoek van Regioplan arbeidsmigranten uit MOE-landen vooral in de volgende sectoren voorkomt waar werkgevers moeilijk aan mensen kunnen komen: land- en tuinbouw, transport, vlees verwerkende industrie, bouw en metaal. Dat zijn de sectoren waar sprake is van moeilijk invulbare vacatures. In de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 21 wordt aan de hand van het project Seizoensarbeid gesteld dat er onvoldoende binnenlandse seizoenarbeiders zijn om de pieken in de genoemde sectoren op te vangen. Volgens deze bewering duidt dit erop dat tijdelijke arbeidsmigranten hard nodig zijn in Nederland. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de economische groei. 19
De VIA vertegenwoordigt bonafide internationale arbeidsbemiddelaars. De leden van de VIA realiseren minimaal 75% van hun omzet door inzet van buitenlandse werknemers. 20 Eerste rapportage van het onderzoek ‘De Europese grenzen verlegd’ van het bureau Regioplan. Minister Donner van SoZaWe heeft dit rapport, mede namens minister Vogelaar voor Wonen, Wijken en Integratie, naar de Tweede Kamer gestuurd. 21 Kamerstukken 2007/2008, 29 407, nr. 75.
22
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
De enorme vraag naar kortdurende arbeid heeft een aanzuigende werking op arbeidsbemiddelaars. Werkgevers schakelen steeds vaker uitzendbureaus in voor het invullen van tijdelijke vacatures. Vooral de uitzendbureaus die gespecialiseerd zijn in het bemiddelen van Poolse werknemers hebben het afgelopen jaar veel werk gehad. Zolang de uitzendbranche geen verplichte vergunningen of certificaten nodig heeft, is de grip op malafide uitzendpraktijken onvoldoende en dreigen arbeidskrachten uit Oost-Europa uitgebuit te worden door uitzendbureaus die niet volgens de regels werken. Grote ondernemingen zien voordeel in het inschakelen van uitzendbureaus. Ten eerste bespaart de tussenkomst van arbeidsbemiddelaars tijd en geld. Personeelsafdelingen dragen minder last door de inzet van uitzendbureaus. Meestal is de taal het struikelblok voor goede bemiddeling. Op de tweede plaats hebben uitzendbureaus vaak een bestand vol werkzoekenden en worden de voorselecties verricht door het desbetreffende bureau. In het kader van tijdbesparing is de inzet van uitzendorganisaties een voordeel voor veel grote bedrijven. Voor de uitzendbranche betekent deze enorme instroom door het aanbod van werk uit MOE-landen een grote plus. We zien dat bestaande uitzendbureaus zich specialiseren door zich te richten op Poolse arbeidskrachten. Er wordt ingespeeld op een nieuwe doelgroep. Naast de bestaande uitzendbureaus openen steeds meer kleine uitzendbureaus hun deuren die zich vooral richten op buitenlandse arbeidskrachten uit Oost-Europa.
23
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
3. Inzet op de arbeidsmarkt In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de effecten van de inzet van MOE’ers op de Nederlandse arbeidsmarkt. In Rotterdam hebben verschillende debatten plaatsgevonden over de komst van MOE-migranten. De gevoerde politieke debatten in 2007 kwamen voornamelijk voort uit verontrustende geluiden uit de samenleving. Aan het begin van de komst MOE-migranten wist men niet hoeveel van hen de Nederlandse arbeidsmarkt zou toetreden. De omvang van de groep werknemers uit MOE-landen was moeilijk vast te stellen. In Rotterdam ging het college er van uit dat in 2007 ongeveer 2.500 MOE-landers in de stad zouden verblijven. In werkelijkheid is gebleken dat de toestroom groter is gebleken dan werd geschat. Inmiddels heeft het Rijk 22 en ook de gemeente middels een brief kenbaar gemaakt hoe groot het aantal Oost-Europese Rotterdam 23 arbeidsmigranten is. Afgaande op het aantal inschrijvingen in de GBA en de tellingen in wijken waar de meeste MOE-landers wonen, is vastgesteld dat het aantal tussen de 8.000 en 15.000 ligt. Hiervan waren 3.700 mensen in het laatste kwartaal van 2007 ingeschreven in de GBA. De werkgelegenheidsproblematiek dient opgelost te worden vanuit gemeentelijke inspanningen. gemeente Rotterdam werkt samen met CWI en UWV om werklozen in te zetten op de vraag van werkgevers. Het doel van dit samenwerkingsverband, genaamd DAAD, 24 is om werkloze uitkeringsgerechtigden op vacatures te plaatsen zodat werkzoekenden niet te lang non-actief blijven. DAAD is een servicepunt voor werkgevers die op zoek zijn naar werknemers en de gemeente probeert werkgevers te stimuleren om openstaande vacatures in te vullen met werklozen uit de bestanden van CWI en UWV. Om de verdringing op de arbeidsmarkt door de instroom MOE-landers tegen te gaan, kan de inzet van DAAD een goede oplossing zijn om eerst Rotterdamse werkzoekenden te plaatsen op bepaalde vacatures, alvorens er MOE-landers op ingezet worden. Verder vraagt de gemeente aan werkgevers om alleen samen te werken met bonafide uitzendbureaus die volgens legale werkwijze handelen en voldoen aan bepaalde kwalificaties. Dit beleid om Rotterdamse werkzoekenden aan het werk te krijgen heeft een goed vooruitzicht. Er wordt geïnvesteerd in diverse re-integratietrajecten die moeten leiden tot minder werkloze uitkeringsgerechtigden. In Rotterdam daalde in 2007 het aantal bijstandsgerechtigden met 11% 25 procent; dit is de grootste daling die ooit heeft plaatsgevonden. Echter, als we uit gaan van een arbeidsmarktsituatie zonder MOE-werknemers, zou het percentage hoger liggen. Met het doel om het aantal uitkeringsgerechtigden in Rotterdam te verminderen, is het van belang om zoveel mogelijk Rotterdammers uit de bijstand te plaatsen op vacatures waar nu ongeschoolde arbeidskrachten uit het buitenland werken. Vooral bij ongeschoold arbeid vindt er verdringing plaats door MOE-landers. Vanuit een politiek perspectief zou het werk dat nu ingevuld wordt door MOE’ers evengoed ingevuld kunnen worden door werkloze uitkeringsgerechtigden. Op de vraag waarom er in Nederland zoveel mensen aan de kant staan en dus niet participeren in de arbeidsmarkt, is het antwoord divers. 26 Reintegratietrajecten hebben een hoog uitstroompercentage van bijstand naar werk tot doel. ‘Werkloosheid onder de autochtone bevolking en immigratie kunnen wel degelijk samengaan en ook economisch voordeel opleveren’ (Emmer en Wansink, 2005, p.118). Voor banen waar Nederlanders moeilijk inzetbaar zijn, worden MOE-migranten ingezet om langdurig openstaande vacatures in te vullen. In tijden van economische expansie is het de vraag of langdurig werklozen ingezet kunnen worden. Uitkeringsgerechtigden die een lange tijd geen arbeid hebben verricht zijn moeilijk inzetbaar op de arbeidsmarkt. Ook als het gaat om laaggeschoolde arbeid. Hun arbeidsethos is mogelijk verzwakt en het vergt enige tijd om enige ritme en werknemersmentaliteit weer op te pakken. Theoretisch gezien is het logisch om Nederlandse werklozen in te zetten op vacatures die momenteel ingevuld worden door arbeiders uit MOE-landen. Werkgevers zouden Nederlandse arbeiders moeten werven en selecteren om zo een bijdrage te leveren aan het verminderen van het aantal Nederlandse uitkeringsgerechtigden. In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen zou dit gevraagd mogen worden aan werkgevers. Het algemeen belang is er sociologisch en financieel bij gebaat dat 22
Persbericht 07/120, Ministerie van SoZaWe, Ruim 100.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa werkzaam in Nederland, 27 november 2007. 23 Brief van het College van B&W aan de gemeenteraad, Instroom inwoners uit MOE-landen, 16 oktober 2007. 24 DAAD is een servicepunt voor werkgevers uit de regio Rotterdam en staat werkgevers bij met werving en selectie, scholing en reïntegratietrajecten. 25 Opiniestuk wethouder Dominic Schrijer (Werk, Zociale Zaken en Grotestedenbeleid), verschenen in de Volkskrant van dinsdag 5 februari 2008. 26 Emmer en Wansink (2005) geven antwoorden op vragen over migratie. Oost-Europese arbeiders in Nederland worden als de uitkeringstrekkers en de toekomst van de Nederlandse arbeidsmarkt gezien (p. 116).
24
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
pas als alle Nederlandse (potentiële) werknemers zijn uitgeput er instroom van buiten kan komen. De komende twee jaar wil de gemeente Rotterdam meer werklozen aan het werk krijgen. Rotterdam telt in totaal 31.000 uitkeringsgerechtigden en het doel is om het aantal uitkeringsgerechtigden flink te verminderen door hen die wel kunnen werken maar op non-actief staan, aan het werk te zetten. Het kabinet gaat uit van een banengroei in het midden- en kleinbedrijf. Deze groei wordt geschat op 2,5% procent. Als die wordt gerealiseerd ontstaan in de komende jaren veel vacatures en dat is gunstig voor de arbeidsmarkt. Hoewel landelijk is gebleken dat het re-integratiebeleid weinig effect heeft gehad op de toestroom van werkloze uitkeringsgerechtigden op de arbeidsmarkt, heeft Rotterdam in de afgelopen jaren, vanaf 2006, door middel van strikte handhaving en een persoonsgericht re-integratiebeleid meer dan vijfduizend uitkeringsgerechtigden aan een baan geholpen. Het uitgangspunt van dit beleid om meer mensen aan het werk te krijgen is dat van iedereen een tegenprestatie wordt verwacht voor de uitkering. Er zijn projecten die zich richten op twee soorten werklozen: 1) werklozen die niet ‘willen’ werken en 2) werklozen die niet ‘kunnen’ werken. Het project ‘WerkDirect’ zet bijstandsgerechtigden aan het werk die eigenlijk niet willen werken. Misbruik van de uitkering en ongeldige redenen die gebruikt worden om niet aan het werk te gaan worden streng aangepakt en niet meer geaccepteerd. Tussen 2005 en 2007 verliet 16% vrijwillig en 30% onvrijwillig de bijstand. Als er druk gezet wordt op deze mensen verlaat men de uitkering en gaat men sneller aan de slag. 27 Door verschillende gemeenten wordt aan het Rijk gevraagd om het vrij verkeer van Bulgaren en Roemenen niet voor 2011 in te voeren. Ook wordt aangedrongen op een uitbreiding van de arbeidsinspectie op grond van arbeidsbeschermingwetgeving. Gemeenten dringen ook aan om het mogelijk te maken dat zij kunnen registreren wie er in hun gemeente aanwezig zijn door betere handhaving en gegevensuitwisseling. Ook dient het Rijk mee te denken en werken aan verplichte certificering voor uitzendbureaus.
In de praktijk is de situatie anders. Nederlandse ondernemers merken op dat MOE’ers in groten getale naar Nederland komen en bereid zijn om laaggeschoold, onregelmatig en in de volksmond ‘vuil’ werk aan te nemen (Emmer en Wansink, p.118). Voor banen waarvoor geen Nederlanders te vinden zijn worden MOE-immigranten ingezet. Volgens het CPB zou het aantal uitkeringstrekkers groeien wanneer de instroom van MOE-landers onbelemmerd blijft. Werkgevers zullen door de grote instroom de voorkeur geven aan arbeiders die goedkoper zijn en bereid zijn om te werken tijdens onregelmatige werkuren. In het malafide deel van arbeidsbemiddeling wordt ook van werknemers verlangd dat zij onder het minimumloon werken en veel langere dagen maken en uren draaien dan dat de Arbeidstijdenwet toelaat. Met dit gegeven moet wel worden opgemerkt dat de constructie als Zelfstandige Zonder Personeel dit toelaat. De malafide constructie wordt als het ware witgewassen. De term witwassen wordt in dit kader door mij bewust gebruikt, omdat wij allen weten dat de ZZPconstructie hier niet voor bedoeld is. Zelfstandigen Zonder Personeel De arbeidsmigrant die zich als zzp’er in laat schrijven heeft hier zelf financieel nog steeds meer voordelen van dan nadelen, maar de druk die door werkgevers wordt opgevoerd om onder het minimumloon te betalen, overuren te maken en geen vakantiedagen te hebben is feitelijk oneigenlijk. Werkgevers dekken hun geweten en juridische positie af, omdat het zo is dat een zzp’er zelf afspraken kan maken over de genoemde arbeidsvoorwaarden. Uit mailwisseling met de Kamer van Koophandel (KvK) Rotterdam komt naar voren dat Poolse ondernemers intussen de grootste groep niet-Nederlandse startende ondernemers zijn. Een groot deel van de geregistreerde ondernemers is zzp’er. De Belastingdienst heeft als taak om te controleren of er sprake is van daadwerkelijke ondernemers in de zin van belastingwetgeving en de sociale verzekeringen. Buitenlandse ondernemers hebben dezelfde plichten en kunnen net als iedere ondernemer bij de Belastingdienst een Verklaring Arbeidsrelaties (VAR) aanvragen. Als een VAR ‘winst uit onderneming’ verstrekt wordt, dan is de ondernemer een ondernemer voor de 27
Tijdens de Polentop-conferentie, waarbij bestuurders van verschillende gemeenten met elkaar spraken over de MOEproblematiek, vroegen gemeenten aan het Rijk o.a. om de overgangstermijn voor Bulgaren en Roemenen te verlengen naar vijf jaar, zodat de huidige problemen eerst opgelost worden voordat de volgende grote groep MOE-landers zonder beperkingen naar Nederland komen.
25
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
inkomstenbelasting en verzekeringswetten. 28
wordt
de
opdrachtgever
gevrijwaard
van
de
afdracht
sociale
Voor wat betreft het inschrijven van ondernemingen bij de KvK is er een koppeling nodig met de Belastingdienst en de GBA. De bestanden worden onderling uitgewisseld door bijvoorbeeld de koppeling tussen de GBA en de gegevens zoals geregistreerd bij de Belastingdienst. Verificatie vindt plaats op basis van de gegevens, zoals opgenomen en door de KvK raadpleegbaar in de GBA bestanden. Inschrijving bij de KvK vindt pas plaats als er ook een feitelijke inschrijving in de GBA is. De gegevens van Oost-Europese zzp’ers zoals die bij de KvK zijn geregistreerd zijn dus afgeleid van de GBA en zouden daar opvraagbaar moeten zijn. Indien bij de KvK blijkt dat de onderneming niet meer op het opgegeven adres gevestigd is en de ondernemer niet meer te achterhalen is en bijvoorbeeld de jaarlijkse bijdrage niet meer wordt betaald, dan gaat de KvK over tot opheffing van de onderneming. De KvK heeft de taak om ondernemers informatie te verstrekken wanneer er naar gevraagd wordt en hen naar de juiste instanties door te verwijzen. Voor MOE-landers zijn geen specifieke activiteiten van de KvK en dienen ook zij informatie aan te vragen via de balie, telefoon en website. Uit het bovenstaande kunnen we opmaken dat het noodzakelijk is om de woonadressen van zelfstandige ondernemers afkomstig uit MOE-landen te controleren door de adressen zoals bekend bij KvK en GBA te matchen en te controleren. Een GBA inschrijving is een voorwaarde om ingeschreven te kunnen worden als ondernemer bij de KvK. De kans is groot dat Oost-Europese werknemers na een periode van mogelijke uitbuiting door arbeidsbemiddelaars of werkgevers, nu inzien dat het 29 voordeliger is om als zelfstandige op de Nederlandse arbeidsmarkt te opereren. Conclusie De komst van arbeidsmigranten naar de stad Rotterdam brengt verschillende voordelen en nadelen met zich mee. Vanuit een economisch perspectief kent de komst een groot belang voor het middenen klein bedrijf in branches waar veel vraag is naar laaggeschoolde werknemers. Werkgevers geven de voorkeur aan goedkope arbeidskrachten die flexibel inzetbaar zijn voor werk. Nu Nederlandse werkgevers geen tewerkstellingsvergunning meer hoeven aan te vragen voor Poolse arbeiders, zal mogelijk het aantal Polen kunnen toenemen op Nederlandse arbeidsmarkt. De lagere inkomensgroepen lijden schade door de verdringing op de arbeidsmarkt. Ook zal een druk op de lonen gelegd worden. Als werkgevers door de ruime keuze aan Poolse arbeiders ‘gewend’ raken aan de relatief lage lonen, zullen de lonen in de lagere inkomensgroepen minder snel groeien. We kunnen het volgende stellen over de inzet van arbeidsmigranten uit MOE-landen op de arbeidsmarkt: het hoge minimumloon en het relatief hoge niveau van de uitkeringen in Nederland zorgen ervoor dat immigranten aan de slag kunnen op dat deel van de arbeidsmarkt waar autochtonen zich niet laten zien. Hoge sociale uitkeringen beïnvloeden de flexibiliteit van het arbeidsaanbod aan de onderkant van de markt. Verder worden MOE-landers steeds meer geprikkeld om als zzp’er de arbeidsmarkt te betreden. Bij de Kamer van Koophandel groeit het aantal zelfstandigen afkomstig uit Oost-Europa. Een GBAinschrijving is een voorwaarde is om bij de KvK als zelfstandige ingeschreven te worden. Dit maakt een extra controle op ongeldige woonadressen mogelijk.
28
Ondernemer is dan niet verzekerd tegen ziektekosten. Verderop in het hoofdstuk gezondheidszorg zal worden ingegaan op de gevolgen voor de zzp’er en de overheid. 29 Tijdens mijn korte stage bij Bureau Frontline waarbij ik met de interventieteams op pad ging, heb ik samen met een interventieteam een huisbezoek afgelegd bij een Pool die zich in de GBA wilde inschrijven. Een ‘kennis’ van de desbetreffende Pool was daarbij aanwezig en diende als tolk. Via deze vertaler ben ik erachter gekomen dat hij zich in de GBA liet inschrijven omdat hij als zzp’er aan de slag wilde gaan, nadat hij een periode voor een werkgever had gewerkt. Het desbetreffende adres betrof een kraakpand en oogde onbewoonbaar.
26
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
4. Recht op sociale voorzieningen Iedere werknemer die in Nederland werkzaam is, draagt premies af. Ook een arbeidskracht die tijdelijk of langdurig werk verricht in Nederland bouwt hiermee rechten op sociale voorzieningen op. Bij gebrek aan onderzoek naar de mogelijkheid dat de Nederlandse verzorgingsstaat aantrekkelijk is voor arbeidsmigranten uit landen waar de sociale voorzieningen niet zo goed gereld zijn, kunnen we geen uitspraak doen over een aanzuigende werking. Verblijfsrecht Het Centraal Planbureau concludeert dat van arbeidsmigratie op grote schaal geen positieve effecten te verwachten valt, maar dat beperkte arbeidsmigratie wel gunstig kan zijn voor de economie. Dit is vooral het geval als immigranten hoger zijn opgeleid, goede vooruitzichten hebben op werk en in 30 moeilijk vervulbare vacatures terechtkomen. En volgens Emmer en Wansink (2005, p. 116) trekken immigranten alle voordelen naar zich toe. In de huidige situatie bouwen MOE-migranten die langer dan drie maanden in loondienst werken, rechten op in Nederland. In de Wet Werk en Bijstand (WWB) staat de regeling vast dat men dan het recht heeft om beroep te doen op de sociale voorzieningen. Er is sprake van rechtmatig verblijf als men langer dan drie jaar in Nederland werkt en dan dus ook belasting betaalt. Na vijf jaar volgt een duurzaam verblijfsrecht. De beperkingen op het recht van bijstand gelden dan niet meer en er zijn ook geen verblijfsrechtelijke gevolgen meer wanneer beroep wordt gedaan op bijstand. In Nederland krijgen werklozen 75% procent van het laatst verdiende loon. In Polen is dat 61%. Polen die in Nederland na een half jaar werkloos raken, kunnen een lucratieve WW-uitkering aanvragen. Deze ligt ruim zes keer hoger dan in Polen. De Nederlandse WW-uitkering is vooral gunstig voor de Polen omdat ook rekening wordt gehouden met het arbeidsverleden in eigen land bij het verstrekken van de uitkering. Als een Pool na zes jaar werken in Polen een half jaar aan de slag gaat in Nederland, heeft deze na afloop recht op zes maanden WW. Deze uitkering is gebaseerd op het laatste, hoge Nederlandse loon. De meningen over het recht op een uitkering voor Polen zijn verdeeld. Zo wordt er gevreesd voor mogelijke ‘WW-toerisme’en wil men enerzijds een aanpassing van de regels. Anderzijds ziet men geen problemen omdat de regels voor WW streng zijn en Polen komen hier om te werken en er zal snel weer ander werk zijn voor een werkloze Pool omdat er veel passende arbeid is. Op dit moment zijn de aantallen MOE-migranten die gebruik maken van een uitkering nog onbeduidend, maar de groep MOE-migranten (vooral Polen) die al gebruik kunnen maken van het recht op een uitkering is aanzienlijk. Mocht de Nederlandse arbeidsmarkt inzakken en/of de vraag naar MOE-arbeiders dalen, dan is de kans groot dat deze mensen bij de Nederlandse sociale diensten aanspraak doen op een uitkering. De financiële druk op de Nederlandse samenleving als geheel is nog niet onderzocht. De rekensom is wel te maken en zal voor de samenleving negatief uitvallen. Dit omdat MOE-migranten pas een korte periode zelf meebetalen aan een voorziening waar zij zelf lang gebruik van zouden kunnen maken en wat meer geld oplevert dan een baan in het land van herkomst hen oplevert. Vanaf maart 2007 hebben veel arbeiders uit MOE-landen zich ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie van Rotterdam. Dit zou er op kunnen duiden dat een nieuwe groep arbeidsmigranten zich blijvend vestigt in de stad Rotterdam. Voor een ZZP-constructie is een inschrijving in de GBA noodzakelijk. Daarom kunnen we ervan uitgaan dat het mogelijk is dat deze groep migranten zich permanent zal vestigen in de stad. Maar niet elke zzp’er is van plan om zich definitief te vestigen. Uit de gesprekken die ik heb gevoerd met MOE-migranten valt op te maken dat het werken in Nederland niet zuiver en alleen uit geldelijk gewin bestaat. Niet alle geïnterviewde migranten kwamen hier openlijk voor uit. Deze migranten laten vaak hun gezin overkomen en er wordt gebruik gemaakt van sociale voorzieningen, onderwijs en gezondheidszorg. Deze voordelen zijn bijkomende factoren die voor sommige arbeidsmigranten er voor zorgen dat men de stap van definitief verblijf zet. Verderop wordt een beschrijving gegeven van de gevolgen die dit heeft op de terreinen wonen, onderwijs en gezondheidszorg. 30
Het CPB geeft in een Bijzondere Publicatie ‘Immigration and te Dutch Economy’ (2003) een overzicht weer van de ontwikkelingen van de immigratie naar Nederland en de trends die zich daarin aftekenen.
27
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Conclusie Uit interviews met MOE-migranten blijkt dat Nederland voor hen meer is dan alleen een plek om tijdelijk geld te verdienen. Een groei van arbeidsmigranten zou kunnen betekenen dat velen van hen zich zullen blijven vestigen in Nederland. Op de lange termijn zal rekening gehouden moeten worden met de totale kosten als de vraag naar MOE-migranten zal inkrimpen. De huidige arbeidskrachten uit Oost-Europa die hier werk verrichten en dus ook premies afdragen, bouwen hun rechten op en zullen in de toekomst ook aanspraak kunnen doen op bijvoorbeeld de bijstand. Er is nog geen totale rekensom gemaakt van de kosten die in de toekomst gemaakt zullen worden. Hoewel de regels voor WW –uitkeringen streng zijn, wordt nu al gevreesd voor mogelijke ‘WWtoerisme’ waarmee rekening gehouden moet worden om problemen in de toekomst te voorkomen.
28
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Deel II: Verblijf 5. Huisvesting In dit hoofdstuk staat het verblijf van MOE-migranten in Rotterdam centraal. De komst van nieuwe migrantengroepen uit Oost-Europa beïnvloedt de vraag naar goedkope woningen in Rotterdam. In de zwakkere woonwijken van Rotterdam is het van belang om de behaalde resultaten veilig te stellen. Sommige woonwijken ondergaan een woningverbetering en zijn op weg naar verbetering van het leefklimaat. Het aantal woningzoekenden in de huursector kent een stijging door de komst van MOE’ers. Er lijkt sprake te zijn van een verdringing op de woonmarkt en Rotterdamse woningzoekenden die jarenlang op de wachtlijst staan voor een huurwoning zouden geen last moeten ondervinden. Het is de vraag of woningverhuur aan MOE’ers aan de particuliere sector overgelaten zou moeten worden. Huisvesting van MOE-migranten zal voornamelijk in de particuliere markt moeten worden opgepakt. Hier is breed politiek draagvlak voor. Sommige partijen zouden de huisvesting liever door woningcorporaties laten doen maar zien ook dat de vraag te groot is, ook gezien de wachtlijsten en het spreidingsbeleid. En andere partijen stellen zich op het standpunt dat arbeidsmigranten niet met Nederlands publiek geld gehuisvest mogen worden. Huisvesting voor Oost-Europeanen zou niet publiek gefinancierd mogen worden, omdat Nederlandse burgers met lage inkomens voorrang moeten krijgen op goedkope woningen. De verantwoordelijkheid voor huisvesting van arbeidsmigranten ligt bij henzelf of bij de werkgever. Arbeidsmigranten dienen zelf voor hun huisvesting te zorgen zonder publiek gefinancierde middelen. Zij moeten zelf voor hun woning betalen of deze laten betalen door hun werkgever. Woningcorporaties hebben o.a. een goedkope woningvoorraad die bestemd is voor Nederlandse burgers die onvoldoende verdienen. De komst en de aanwezigheid van MOE’ers in deze wijken tasten in veel gevallen het woon- en leefgenot aan. De hoofdreden van deze aantasting in bepaalde wijken is het feit dat bij tijdelijke huisvesting door arbeidsmigranten vooral gelet wordt op lage huisvestingskosten, zodat een groot 31 deel van het verdiende geld naar het land van herkomst gestuurd kan worden. Kleine woonruimten en slechte woonomstandigheden leiden tot slechte woonsituaties zoals illegale overbewoning waarbij teveel personen in een woning of kamer verblijven.
Midden- en Oost-Europese bevolking in Rotterdam In Rotterdam vestigen zich grote groepen arbeiders uit Midden- en Oost-Europa. Met name de Poolse gemeenschap groeit door de structurele vraag naar tijdelijke arbeid in Nederland. Een deel van de Poolse gemeenschap woont al lang in Nederland, een ander deel heeft zich recentelijk in Rotterdam gevestigd. De groei van het aantal gehuisveste Polen is af te leiden uit het feit dat sinds de afschaffing van de tewerkstellingsvergunning het aantal Poolse arbeidsmigranten is toegenomen. Dit is vooral te merken aan de groei van het aantal inschrijvingen bij de Rotterdamse GBA waar iedere Rotterdamse burger zich dient in te schrijven wanneer men zich in de stad wil huisvesten voor een periode langer dan drie maanden. ‘De migratie-intentie bepaalt de verblijfsduur. Economische migranten zoals MOE’ers die om economische redenen naar Nederland komen hebben in eerste instantie een minder duurzaam verblijf omdat men terugkeert naar het land van herkomst wanneer er genoeg geld is verdiend is in een korte periode. Wij moeten ook stil staan bij het feit dat een intentie voor kort verblijf soms ingehaald wordt door de realiteit. Dan verblijft men langer in Nederland dan oorspronkelijk was voorzien,’ aldus Van der Aalst, directeur van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Zo zien we dat nu ook terug bij de aanwezige MOE’ers die in Rotterdam werken en wonen. De Poolse bevolkingsgroep start met het ontwikkelen van een eigen Pools netwerk. In bepaalde delen van de stad is de aanwezigheid van Poolse winkels, verenigingen en kerken. In het centrum van Rotterdam is recentelijk een Pools café geopend dat als ontmoetingsplaats dient. Hieruit kunnen we voorzichtig concluderen dat de verblijfsduur van deze groep migranten langer zal zijn dan men had verwacht. 31
Barend Rombout van Bureau Frontline suggereert dit n.a.v. de afgelegde huisbezoeken door interventieteams.
29
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Concentratie MOE-landers in Rotterdam In bepaalde delen van de stad zijn groepen arbeidsmigranten uit MOE-landen gehuisvest. Voornamelijk in hotspotgebieden 32 zijn er concentraties van arbeiders uit Midden- en Oost-Europa. Volgens Bureau Frontline is redelijk goed zicht op de wijken en straten waar veel arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa verblijven. Een groot deel van deze groep wordt vertegenwoordigd door Polen. De deelgemeenten die kampen met concentraties Polen en andere Midden- en OostEuropese mensen zijn:
Delfshaven Feijenoord Charlois Centrum Noord Hoogvliet Prins Alexander
Geschat wordt dat het aantal MOE-landers in Rotterdam tussen de 8.000 en 15.000 ligt. De schatting ligt aanzienlijk hoger dan het aantal MOE-landers zoals geregistreerd in de GBA, dat in het vierde kwartaal van 2007 nog 3.700 telde. Interventieteams voeren huisvestingscontroles uit bij mogelijk illegale huisvesting door MOE’ers in bepaalde wijken. Door de veelvoudige controles bestaat de kans dat de verschuiving van het ene deelgemeente naar het andere kan plaatsvinden. Wanneer een quotum ingevoerd wordt voor een maximaal aantal MOE-landers die in Rotterdam mogen wonen zou, zou er meer grip zijn op de grote instroom van MOE-arbeidskrachten in de stad. Het doel van de invoering van een quotum is om te voorkomen dat te veel en te grote groepen MOE-landers zich in de stad zullen huisvesten. Een deel van hen woont in de stad Rotterdam, maar werkt echter buiten de stad. Overlast en illegale huisvesting In een aantal Rotterdamse deelgemeenten zijn signalen van overlast door huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. Omwonenden hebben vooral last van de geluidsoverlast die voortkomt uit slechte huisvestingssituaties waarin de Polen e.a. verkeren. De verwachting is dat de instroom van inwoners uit Midden- en Oost-Europa blijft groeien. Dit leidt tot een vraagstijging naar tijdelijke huisvesting. Een deel van deze mensen is gehuisvest in de particuliere sector omdat niet alle woningcorporaties tijdelijke arbeidsmigranten huisvesten. De kans is groot dat huisjesmelkers profiteren van deze gelegenheid en dus streven naar geldelijk gewin. Het gevolg daarvan is dat veel woningen slecht onderhouden worden en weinig aandacht krijgen op het gebied van legale huisvesting. Het Rotterdamse stadsbestuur heeft een beleidsstuk opgesteld waarin een structurele aanpak van de problematiek beschreven wordt. In de huidige aanpak worden interventieteams ingezet om o.a. illegale verblijfsinrichtingen op te rollen. Bovendien worden malafide huiseigenaren c.q. huisjesmelkers hiermee aan het licht gesteld en aangepakt. De inspanningen van Leefbaar Rotterdam rondom de komst van de Polen hebben heldere oplossingen aan zowel de huisvestingskant als aan de werkgelegenheidskant ten doel. ‘De toestroom van werknemers uit MOE-landen verloopt niet in alle gevallen vlekkeloos. Klachten over 33 geluidsoverlast en drankmisbruik nemen nog altijd toe.’ Overlastgevers vallen het meest op en diverse reportages over illegale overbewoning laten de feiten zien. De media schenkt veel aandacht aan de problematiek rondom Poolse werknemers die in bepaalde wijken zijn gevestigd. Gemeenten dienen actie te ondernemen wanneer huisvesting van groepen arbeidsmigranten tot overlast leidt in woonwijken, maar ook als bestemmingsplannen of bouwregels overtreden worden wanneer creatieve oplossingen worden bedacht voor huisvesting. Een voorbeeld zijn kraakpanden en hotels waar groepen MOE’ers gehuisvest worden en waar geen rekening wordt gehouden met de omgeving en de visie van bepaalde wijken. 32
Hotspots zijn plekken in de stad waar de fysieke, sociale en economische verloedering hand in hand gaan (bron: www.rotterdamveilig.nl). Maasstad, 14-11-2007: Toestroom MOE-landers verloopt niet vlekkeloos. Rotterdamse wethouder baart zorgen over de toestroom van werknemers uit MOE-landen. 33
30
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Goedkope woningen zijn erg aantrekkelijk voor tijdelijke arbeidskrachten. Werkgevers huisvesten hun tijdelijke werknemers in zo goedkoop mogelijke woningen. Regelmatig komen er klachten binnen over luidruchtige Polen. Interventieteams brengen bezoeken aan panden daar waar vermoedelijk veel onrust heerst. Bij het binnentreden van panden waarbij huisvesting volgens illegale wijze geschiedt, verraden de vele matrassen vaak het aantal mensen die mogelijk illegaal op het woonadres verblijft. ‘Waar vroeger buurvrouw Truus woonde, wonen nu ineens vijf Polen’ (Metro, 1-10-2007). In de wijken waar concentraties Polen en andere MOE’ers worden gehuisvest heerst er enige angst onder buurtbewoners die hinder ondervinden aan de nieuwe groep bewoners. Vooral in de avonduren wanneer arbeiders terug keren naar hun woning is veel sprake van geluidsoverlast. Overdag zijn het de geparkeerde auto’s met buitenlandse kentekenplaten die het verblijf van deze groep mensen in een woonwijk verraadt. Het aantal meldingen die betrekking hebben tot overlast door Poolse werknemers lijkt te stijgen. Daarom is in Rotterdam een centraal meldpunt in het leven geroepen waar burgers gebruik van kunnen maken als zij last ondervinden van buitenlandse buurtbewoners die overlast veroorzaken. Tabel 2 Aantal verdachte personen met de Poolse nationaliteit m.b.t. incidenten 2006 Tot 1 oktober Verwachting 2007 2007 Overlast 143 67 89 gerelateerde feiten Geweldsincidenten 32 47 63 Overige meldingen 314 262 349 Totaal aantal 489 376 501 meldingen Bron: RIO Politie Rotterdam-Rijnmond
In tabel 2 wordt het aantal incidenten weergegeven van verdachten met een Poolse nationaliteit. Onder ‘Overlast gerelateerde feiten’ worden APV overtredingen verstaan zoals openbare dronkenschap, geluidshinder en hinder op- of aan de weg. ‘Geweldsincidenten’ worden aangemerkt als eenvoudige mishandeling, zware mishandeling, openlijke geweldpleging tegen personen, bedreiging, en (poging tot) doodslag. Onder de ‘overige meldingen’ worden in het tabel verkeersincidenten, milieu-incidenten en vermogensdelicten verstaan. Criminaliteit Recherchebureau Ultrascan heeft in november 2007 bevestigd dat een groot deel van de Roemenen dat naar Nederland komt zich vooral bezig houdt met overvallen, inbraak, skimming, prostitutie en mensenhandel. Het bureau deed 35 dagen lang, 16 tot 18 uur per dag onderzoek naar de activiteiten van Roemenen in Nederland. In 2007 hielden minstens 1.807 Roemenen in Nederland zich bezig met criminele activiteiten. Volgens fraudespecialist Frank Engelsman van Ultrascan ging het in de eerste helft van 2007 nog om de helft van dit aantal criminelen. Naast de Polen zijn het vooral de Roemenen en Bulgaren die, sinds de toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie in januari 2007, massaal naar Nederland komen. Een forse stijging van deze groep arbeidsmigranten uit Oost-Europa leidt in een zeer korte periode tot veel georganiseerde criminaliteit en incidentele delicten zoals tasjesroven en overvallen. Hiermee krijgen politie en het OM er een extra maatschappelijk probleem erbij. De huidige politie- en justitiecapaciteit is nog onvoldoende om deze huidige en in de toekomst aankomende golf van criminaliteit het hoofd te bieden. Conclusie Het groeiende aantal concentraties (tijdelijke) arbeidsmigranten uit MOE-landen leidt in sommige wijken tot negatieve gevolgen en een gevoel van ontheemdheid onder buurtbewoners. Zwakke wijk die bezig zijn met een imagoverbetering krijgen door de komst van de migranten een tegenslag. Als een wijk te maken krijgt met nieuwe buurtbewoners die weinig of geen sociale binding tonen, zal het gevoel van saamhorigheid afnemen. Het woon- en leefgenot maar ook het veiligheidsgevoel worden aangetast door MOE-landers die vaak nog in slechte huisvestingssituaties terecht komen. Malafide praktijken van verhuurders van illegale verblijfsinrichtingen dienen zoveel opgespoord en hard aangepakt te worden. Na de Polen volgen de Roemenen en Bulgaren die toestromen op de
31
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Nederlandse arbeidsmarkt. Een forse stijging in een korte periode heeft geleid tot veel criminele activiteiten. De politie en het OM krijgen hiermee een extra maatschappelijk probleem erbij en vraagt om extra politiecapaciteit.
32
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
6. Integratie Er bestaan veel vooroordelen over de Poolse gemeenschap. Zo zou deze gemeenschap vaak dronken en luidruchtig zijn, geen Nederlands spreken en lijkt zij geen moeite te nemen om in te burgeren. Een deel van dit beeld klopt met feiten uit de praktijk, maar geldt lang niet voor alle Polen. Op basis van dit onderzoek is de veronderstelling gerechtvaardigd dat een aanzienlijk aantal Polen in Nederland zal blijven wonen en werken. Na 2011 zullen ook de Bulgaren en Roemenen diezelfde kans grijpen. Daarom is het zaak om tijdig beleid te ontwikkelen in het kader van integratie en participatie. Ook is het zaak om na te denken op welke wijze het noodzakelijk en wenselijk is dat er specifiek beleid ontwikkeld wordt voor integratie van EU-onderdanen. Voor het goed functioneren in de Nederlandse samenleving is integratie onmisbaar. ‘Van een inburgeringsplicht voor Poolse, dus EU-burgers, kan geen sprake zijn. Toch is een meerderheid van de Tweede Kamer hier voorstander van’ (VNG Magazine, 9 november 2007). Bij inburgering gaat het niet alleen om het leren van de taal. Het gaat over participatie en een volwaardige plaats verwerven in de samenleving. Minister Vogelaar bekijkt samen met gemeenten of er een voorlichtingspakket met taal en kennis van de Nederlandse samenleving gemaakt kan worden voor MOE-landers die kort in Nederland verblijven. Als zij langer in Nederland willen zijn, dan moeten zij zich meer verdiepen in de Nederlandse taal en samenleving. Er wordt bekeken of inburgering 34 gekoppeld kan worden aan de uitzendcao. Ook voor EU-onderdanen zou een vorm van inburgering gunstig zijn voor de participatie in de samenleving. In de vorige eeuw, toen Marokkaanse en Turkse arbeidsmigranten naar Nederland kwamen, werd geen rekening gehouden met het aantal permanente verblijven in Nederland. Men was ervan overtuigd dat gastarbeiders weer zouden terugkeren. Nu heeft het Rijk de verwachting dat Poolse arbeidsmigratie van tijdelijke aard zal zijn. 35 In de huidige samenleving is een groot deel van de bevolkingsgroepen die in de vorige eeuw naar Nederland zijn gekomen, nog niet goed ingeburgerd. Door de instroom van nieuwe migratiegroepen uit Midden- en Oost-Europa wordt het thema integratie opnieuw actueel. Polen zijn EU-burger en daarom vallen zij niet onder het programma van verplichte inburgering. De overheid heeft geen mogelijkheid om Polen die zich in Nederland inschrijven op te roepen voor een taal- en inburgeringstraject. Werkgevers en de Polen mogen zelf kiezen voor deelname aan inburgeringscursussen of Nederlandse taallessen. In de praktijk zien we dat veel werkgevers het van belang vinden dat Polen vanwege de aard van hun werkzaamheden in het bedrijf zich in het Nederlands verstaanbaar kunnen maken. Daar waar werkgevers dit van belang vinden, worden intern of door een taalaanbieder inburgeringscursussen aangeboden. De meeste werkgevers vinden het echter niet hun algemene maatschappelijke plicht om de Poolse arbeidskrachten een inburgeringstraject aan te bieden. Dit vaak met het oog op tijd- en geldbesparing. Deze werkgevers leggen die verantwoordelijkheid primair bij de overheid. De gemeente Rotterdam heeft een speciaal aanbod voor alle mensen die behoefte hebben aan inburgering. Iedere inburgeringsbehoeftige die zich vóór 1 november 2008 meldt bij de gemeente Rotterdam, krijgt Nederlandse taallessen in de vorm van een gratis cursus. Het primaire doel van deze actie vanuit de gemeente is niet om hiermee de Poolse doelgroep te bereiken, maar om in het algemeen meer mensen te laten inburgeren. De gemeente heeft voldoende middelen beschikbaar, maar omdat de klassen leeg raakten, besloot de gemeente de lessen gratis aan te bieden. Bij het Centraal Inburgeringsloket (CIL) kunnen o.a. MOE-landers zich melden en direct doorverwezen worden naar een instelling waar de cursussen worden aangeboden. Het CIL heeft een informatietaak en geeft voorlichting over de (on)mogelijkheden aan mensen die zich bij hen melden. Uit interviews met MOE-landers en uit andere informatiebronnen waarbij vooral Polen zijn geïnterviewd over hun bereidheid om Nederlands te leren, blijkt dat de meeste van hen openstaan voor het leren van de Nederlandse taal. Maar door de lange werkdagen hebben de meeste mensen geen tijd voor de lessen, omdat ze vaak weinig energie meer hebben na het werk. Daarnaast geven werkgevers vaak geen vrij voor het leren van de Nederlandse taal en worden MOE-werknemers niet gestimuleerd om inburgeringscursussen te volgen. Met name de groep MOE-landers die het 34 35
Dit is een maatregel die genomen dient te worden om inburgering in goede banen te leiden. Brief van de Minister van SoZaWe over Vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe EU lidstaten, vergaderjaar 2007- 29407.
33
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
vooruitzicht hebben om langer in Nederland te blijven werken en wonen, geven aan dat zij graag de Nederlandse taal zouden willen beheersen. Hierop zouden er bijvoorbeeld speciale cursussen aangeboden kunnen worden. Maar ook zij die hier tijdelijk werk verrichten en voor een korte tijd in Nederland blijven, staan open voor het leren van de taal. Opvallend is dat de meeste geïnterviewde MOE-landers aangeven dat ze het zelf wel wenselijk vinden, maar dat ze het vaak niet nodig vinden om Nederlands te leren. De meeste uitzendbureaus die bemiddelen tussen Nederlandse werkgevers en MOE-werknemers maken geen afspraken over goede en legale huisvesting, begeleiding bij participatie in de Nederlandse samenleving en voelen zich niet verantwoordelijk voor een taalcursus. Er zijn uitzonderingen waarbij werkgevers en arbeidsbemiddelaars wel afspraken maken en zich wel verantwoordelijk voelen voor hun werknemers. Om erachter te komen hoeveel MOE-migranten in Rotterdam deelnemen aan inburgeringcursussen is telefonisch contact opgenomen met het CIL in Rotterdam. Volgens een medewerkster, die aangewezen wordt als eerste contactpersoon, is er geen informatie beschikbaar over het aantal aanmeldingen van Polen en andere MOE-landers. Volgens deze medewerkster komen MOEmigranten naar Nederland toe om tijdelijk werk te verrichten en keren zij vervolgens terug naar het land van herkomst. Hiermee wordt een algemeen beeld geschetst waarbij veel misvattingen zijn. Ook het Rijk ging hier van uit en geeft inmiddels aan dat meer arbeidsmigranten uit Oost-Europa naar Nederland komen dan men eerder had verwacht. Door lering te trekken uit het verleden, met de arbeidsmigranten uit Turkije en Marokko, mogen we er niet van uit gaan dat MOE-landers vanzelf weer zullen terugkeren. Vervolgens zijn uit een gesprek met het hoofd van CIL de volgende cijfers bekend, zoals hieronder in tabel 3 wordt weergegeven. Tabel 3 Aanmeldingen voor inburgering afkomstig uit MOE-landen omschrijving resultaat In proces Retour aanbieder geen reactie cliënt Retour aanbieder wil aanbod Retour aanbieder wil geen aanbod Retour aanbieder, CIL kan geen aanbod doen Eindtotaal
Bulgarije Estland Hongarije Letland Litouwen Polen Roemenië Slowakije Eindtotaal 10 1 1 5 16 3 2 38 3
1
5
1
1
3
11
2
22
2
3
4
3
5
22
1
18
1
4
5
13
1
30
1 11
2
1 84
Bron: Centraal Inburgeringloket, december 2007
Bij het CIL van Rotterdam waren in totaal 84 aanmeldingen 36 bekend van mensen uit Midden- en Oost-Europa. Dertig van deze aanmeldingen zijn afkomstig van Polen. Tabel 3 toont het aantal meldingen afkomstig uit elk nieuwe lidstaat uit Oost-Europa. Uit verschillende gesprekken met Poolse arbeiders is gebleken dat er een groeiende behoefte is naar het leren van de Nederlandse taal. Ook is hieruit gebleken dat zij vaak niet weten hoe zij aan die informatie kunnen komen. Bij het CIL melden cursisten zich aan en krijgen zij intakes op locaties van de taalaanbieders. Zodra het CIL deze mensen gesproken heeft, worden zij geregistreerd. Polen en andere ingezetenen van de EU die in Nederland wonen, kunnen een verzoek doen om in te burgeren wanneer zij inburgeringsbehoeftig zijn en dus vrijwillig willen inburgeren. Roemenen en Bulgaren, die nog tewerkstellingsvergunningen nodig hebben om hier te mogen werken, kunnen een inburgeringscursus krijgen indien zij een verblijfsstatus hebben voor onbepaalde duur. Bij een tijdelijke verblijfsstatus wordt geen inburgeringscursus aangeboden.
36
Cijfers die bekend zijn in het vierde kwartaal van 2007.
34
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Als het om Polen of MOE-landers gaat, kent het loket geen apart inburgeringsbeleid. Tot 1 november 2008 worden de cursussen gratis aangeboden, dus ook aan de groep MOE-landers. Het hoofd van het CIL geeft aan dat tot nu toe weinig aanmeldingen zijn uit die groep. Diverse taalaanbieders hebben een contract afgesloten met de dienst JOS (NUG) en SoZaWe (UG), maar er is geen taalaanbieder die zich specifiek richt op bepaalde nationaliteiten. Uit een interviewgesprek met een interventieteam van Bureau Frontline, dat uit twee medewerkers bestaat, is gebleken dat tijdens de huisbezoeken bij MOE-landers o.a. ook gevraagd wordt naar de behoefte om in te burgeren. Deze vraag is een onderdeel van de checklist waarmee breed wordt gekeken naar de situatie waarin deze groep mensen zich bevinden. Het antwoord is vaak dat zij wel inburgeringbehoeftig zijn omdat het lastig is om geen Nederlands te spreken en zich verstaanbaar te maken om in Nederland te participeren. Maar vaak weten zij niet bij wie of bij welke instelling zij zich kunnen aanmelden voor een cursus. Deze informatie wordt opgenomen in een dossier. Bureau Frontline houdt o.a. gegevens bij van personen afkomstig uit MOE-landen die in Rotterdam GBA ingeschreven zijn. CIL heeft geen contact gehad met Bureau Frontline over het aantal MOE-migranten dat geïnteresseerd is in Nederlandse taallessen.
Conclusie MOE-landers zijn in principe geïnteresseerd en staan welwillend tegenover het leren van de Nederlandse taal. Maar de praktijk wijst uit dat zij vaak geen kans zien om naast en buiten hun werk taallessen te volgen. Een klein deel van het totaal aantal Nederlandse werkgevers dat het wel belangrijk vindt dat hun MOE-werknemers Nederlands spreken, regelt de lessen geheel zelf en doet vaak geen beroep op de gemeente. Van een aantal MOE-landers dat zich heeft ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie in Rotterdam maakt maar een klein deel gebruik van de gemeentelijke cursus voor taal- en inburgeringsbehoeftigen. Informatie-uitwisseling tussen Bureau Frontline en CIL loopt nog niet. Het is onbekend hoeveel MOE-landers behoefte hebben aan Nederlandse taallessen.
35
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
7. Onderwijs Naarmate steeds meer arbeidsmigranten uit MOE-landen zich blijvend zullen vestigen in Rotterdam, zullen ook kinderen meereizen of op een later stadium hier naartoe komen. De blijvende toestroom van arbeiders uit MOE-landen leidt aldus tot gezinshereniging en –vorming. Taalachterstanden en sociale problemen onder leerlingen op de lange termijn verdienen extra aandacht om problemen in het onderwijs te voorkomen. Op dit moment hebben sommige basisscholen al te maken met relatief veel kinderen uit Oost-Europa. Onderwijzers klagen over taalachterstanden en het tekort aan financiële middelen voor het inrichten van schakelklassen die speciaal opgezet zijn voor kinderen met een taalachterstand. Uit een telefonisch interviewgesprek met de directrice, mevrouw M. de Willigen, van basisschool de Kameleon in de Rotterdamse wijk Charlois is gebleken dat vooral in het vierde kwartaal van 2007 sprake was van een enorme toestroom van Poolse kinderen. Momenteel is de toestroom van deze groep kinderen redelijk stabiel. Na deze vloed van Poolse leerlingen is nu opvallend veel instroom van Bulgaarse en Roemeense kinderen op deze school. Vaak is onduidelijk voor hoe lang deze kinderen onderwijs zullen volgen in Nederland. Dat heeft vooralsnog te maken met de beperkingen die gelden op het gebied van het vrije werknemersverkeer voor Bulgarije en Roemenië. De noodzaak voor schakelklassen kwam aan het licht toen mevrouw de Willigen de publiciteit opzocht en te gast was bij de uitzending van NOVA, op de vooravond van de Rotterdamse Polentop. Tijdens deze uitzending sprak zij over het feit dat de klassen overvol raakten door de enorme toestroom van kinderen uit MOElanden en er weinig geld beschikbaar was voor nieuwe leerkrachten. Hieruit kunnen we opmaken dat het onderwijs niet voorbereid was op de gevolgen van het MOE-werknemersverkeer. De opvang van buitenlandse kinderen is nog niet goed geregeld. Op de lange termijn is het dus noodzakelijk om goed voorbereid te zijn wanneer in de toekomst nog meer MOE-werknemers naar Nederland zullen komen om te werken. Vanuit een financieel oogpunt is de vraag wie op de lange termijn de extra kosten, die gepaard gaan met het wegwerken van taalachterstanden, gaat betalen. Zal het Rijk, gemeenten, MOE-landen of de Europese Unie hiervoor in de toekomst opdraaien? De gemeente Rotterdam heeft voor zover bekend gemiddeld meer dan de andere drie grote steden te kampen met kinderen die op dit moment al grote taalachterstanden hebben en zal mogelijk in de toekomst wederom een groep kinderen ontvangen aan wie extra aandacht moet worden besteed. Er zullen extra financiële middelen nodig zijn voor het inrichten van schakelklassen. Vanuit het Rijk zal de Minister van Onderwijs rekening moeten houden met de noodzaak om meer geld beschikbaar te stellen voor scholen in gemeenten die veel arbeidsmigranten en hun gezinnen ontvangen. 37 zijn alle kinderen die in Nederland wonen of hier lang verblijven Conform de Leerplichtwet leerplichtig. In de leerplichtige leeftijd hebben zij recht op onderwijs en ook ouders hebben de plicht om kinderen naar school te laten gaan. Kinderen kunnen dus niet thuisgehouden worden en scholen hebben de plicht om onderwijs aan te bieden aan hen die leerplichtig zijn. Verder is Nederland gehouden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het kader van de universele rechten van het kind. Ook uit dit verdrag vloeit voort dat kinderen die in Nederland opgroeien, waar ter wereld men vandaan komt en wat de verblijfstatus van deze kinderen ook is, Nederland verplicht is om deze kinderen onderwijs te laten volgen.
Een vraag die onderzocht moet worden is of de kwaliteit van onderwijs in Nederland een reden is voor MOE-migranten om hun eigen land definitief te verlaten. Dat geldt ook voor de overige sociale voorzieningen die in Nederland beter geregeld zijn dan in het land van herkomst. Het is nog niet vast te stellen of dit direct een rol speelt in de keuze van MOE-migranten om zich definitief in Nederland te vestigen. In dit onderzoek kunnen daar geen uitspraken over worden gedaan, omdat er te weinig informatie over is verkregen. Uit verschillende interviewgesprekken wordt wel blootgelegd dat het leven in Nederland niet alleen vanwege het werk, maar ook vanwege andere voorzieningen 38 aantrekkelijk wordt gevonden. Voorbeelden zijn o.a. kinderbijslag en huurtoeslag. 37
De volledige leerplicht duurt tot en met het schooljaar waarin de jongere zestien jaar wordt (een schooljaar loopt van 1 augustus tot en met 31 juli). Daarna geldt de kwalificatieplicht. De kwalificatieplicht geldt voor jongeren die nog geen 18 jaar zijn en nog geen startkwalificatie, een diploma van een havo-, vwo- of mbo2-opleiding, hebben behaald. Bron: website Ministerie van Onderwijs. 38 Opvallend is dat tijdens de interviews vaak aan mij gevraagd werd waar ze informatie kunnen krijgen en hoe ze deze voorzieningen kunnen aanvragen.
36
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Daar tegenover staat dat ook veel geïnterviewden aangeven dat zij hun verblijf in Nederland als een tijdelijke plek ervaren en zullen terugkeren als hun kinderen ouder zijn. Jonge kinderen leren snel de Nederlandse taal en zijn makkelijker in de omgang met andere kinderen. In december 2007 zijn bij Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) 102 leerplichtige kinderen met een Poolse achtergrond bekend, die zijn ingeschreven op Rotterdamse scholen en officieel zijn ingeschreven in de Rotterdamse GBA. Het cijfer valt mee, als het wordt afgezet tegen het aantal Polen en overige MOE-migranten dat in Rotterdam werkt en verblijft. Het aantal is wel een signaal van hoe snel het met de toestroom van nieuwe Nederlanders zou kunnen gaan. Alleen al basisschool de Kameleon kreeg in 2007 te maken met veel inschrijvingen van Poolse kinderen. Dit is te verklaren doordat de arbeidsgrenzen voor de Polen pas relatief kort geleden zijn open gegaan en kinderen meeverhuizen. De huidige aandacht voor de nieuwe toestroom van kinderen met een taalachterstand is vooral gericht op het maken van afspraken over of het Rijk of gemeenten de financiële middelen beschikbaar stellen. De gemeente bepaalt, maar wie betaalt als de instroom van kinderen met een taalachterstand blijft groeien? De overheid dient voorbereid te zijn zodat men beter in staat is om gewenste effecten in de toekomst te bereiken. Door de juiste beleidsmaatregelen te treffen kan vooruit gekeken worden en kunnen toekomstsituaties worden geschetst, zodat kinderen en scholen in een later stadium zorgeloos onderwijs kunnen volgen en aanbieden. Extra financiële middelen zijn nodig voor extra schakelklassen om te werken aan taalachterstanden van kinderen uit o.a. MOE-landen. Conclusie Kinderen van MOE-landers zijn leerplichtige nieuwkomers en hebben een taalachterstand. Zij worden ingedeeld in schakelklassen om o.a. de Nederlandse taal te leren. Er wordt geconstateerd dat deze schakelklassen vollopen, maar er zijn geen extra financiële middelen beschikbaar vanuit de overheid. Extra bekostiging is hard nodig en daarom hebben verschillende gemeenten op het terrein van onderwijs om extra financiële middelen gevraagd aan het Rijk. Er zal meer geïnvesteerd moeten worden in extra schakelklassen om problemen met taalachterstanden te voorkomen in de toekomst. Het is nog onduidelijk wie uiteindelijk de kosten betaalt: het Rijk, gemeenten, de overheid van MOElanden of de Europese Unie in zijn geheel?
37
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
8. Verslavings- en gezondheidszorg Dit hoofdstuk gaat in op het recht van gezondheidszorg voor MOE-landers. Iedere burger met een verblijfsrecht, maar ook voor alle vreemdelingen en dus ook voor illegalen, hebben toegang tot noodzakelijke medische hulp op basis van humaniteit, vastgelegd in de universele rechten van de mens. Artsen en hulpverleners beschikken over deskundigheid en oordelen of de zorg medisch noodzakelijk is. Over de exacte uitleg van het begrip ‘medisch noodzakelijk’ wordt op dit moment nog heen en weer geschreven tussen beleidsmakers, medici en politici. De reden dat hier meer vastomlijnde afspraken over moeten worden gemaakt is enerzijds de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid van artsen en anderzijds de financiële afwikkeling van de behandelingen in het kader van het verlenen van medisch noodzakelijk hulp. Voor de financiële afwikkeling geldt dat medisch hulpverleners de behandeling kunnen declareren bij een speciaal fonds. Voor de uitwerking van het begrip medisch noodzakelijke hulp is relevant of het hier alleen noodhulp betreft of dat de behandeling van een mevrouw met bijvoorbeeld borstkanker in een vroeg stadium ook binnen het begrip medisch noodzakelijke hulp valt. Vooralsnog is weinig bekend over het aantal en soort behandelingen dat medisch hulpverleners verrichten voor de Oost-Europese werknemers. Gevoeglijk kan worden aangenomen dat een deel van de behandelingen via het reguliere verzekeringencircuit verloopt. Een deel van de behandelingen zal via het fonds verlopen omdat blijkt dat mensen niet of onvoldoende verzekerd zijn. De toegezegde halfjaarlijkse rapportage van het College zal in dit verband op korte termijn inzage bieden in de ‘druk en belasting’ die Oost-Europeanen leggen op de gezondheidszorg. Wat wel bekend is, is dat in het centrum van Rotterdam eind 2006 en begin 2007 sprake was van een groep alcoholverslaafde en dakloze Polen die voor overlast zorgden. Deze groep bestond uit ongeveer 20 man en hing meestal al vroeg op straat rond en dronk ook vroeg op de dag al. Volgens de Rotterdamse GGD kan men niet spreken van een vaste groep Polen. De groep varieerde in aard en omvang. Deze dakloze Oost-Europeanen zijn actief benaderd. Enkelen hebben contact gehad met veldwerkers van Bouman GGZ en vangnetmedewerkers van de GGD. Bijgebruik van andere middelen dan alcohol kon niet worden geconstateerd en van acceptatie van hulp was nauwelijks sprake. Sommigen van hen werden in de nachtopvang toegelaten. Sinds 2006 blijkt het alcoholgebruik extreem te zijn, bij zowel Polen die werk- en dakloos zijn als bij hen die over werk en huisvesting beschikken. Er is ook sprake van het nuttigen van spiritus. De in Nederland verkochte spiritus kent een toevoeging met vergif die in de voormalige Oostbloklanden onbekend is. Dergelijke alcoholisten brengen zichzelf ernstige lichamelijke gezondheidsschade toe en ook dat levert problemen op in de samenleving. 39 Het Rotterdamse College van B&W meldt in een brief aan de gemeenteraad over de inspanningen, het beleid en de maatregelen die Rotterdam neemt om de problemen met MOE-landers op te lossen. Hieronder een citaat uit de desbetreffende brief:
'De GGD heeft een meldpunt overlast voor gestrande Europeanen ingericht. Dit betreft veelal MOElanders zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een psychische- of verslavingsproblematiek. Bovendien is de GGD in overleg met Bouman-GGZ over preventief beleid gericht op het voorkomen van drankmisbruik bij vooral Poolse arbeiders.' In het kader van dit onderzoek is contact opgenomen met de Rotterdamse GGD. Het (b)lijkt dat de maatregelen zoals die door het College zijn genoemd en waarover de gemeenteraad in oktober 2007 is geïnformeerd, in de praktijk anders worden uitgewerkt, beleefd of geïnterpreteerd. De GGD laat weten dat: ’Bouman GGZ heeft eind 2006 een aanbod overwogen voor Poolse spiritusdrinkers. De GGD heeft noch gevraagd naar een hulpaanbod noch opdracht daartoe gegeven. Eind januari 2008 meldt Bouman GGZ geen specifiek hulpaanbod voor verslaafde Polen en Oost -Europeanen te hebben doch bereid te zijn dat op verzoek te ontwikkelen.’
39
In de brief van 16 oktober 2007 staat vermeld dat de Rotterdamse Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) een meldpunt heeft ingericht voor gestrande Europeanen en dat dit veelal MOE-landers betreft zonder vaste woon- en verblijfplaats, met een psychische- of verslavingsproblematiek.
38
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Naarmate er steeds meer Poolse kinderen naar Nederland komen, dient aandacht te komen voor het volksgezondheidsrisico van onvoldoende dekking bij vaccinaties. Zeker wanneer de vaccinatieachterstand niet wordt ingelopen en veel kinderen geconcentreerd in de stad gaan wonen, wordt dit nu nog niet bestaande risico reëel. Ook voor MOE-landers geldt dat zij die in loondienst werken en een GBA registratie als ingezetene hebben en in het bezit zijn van een sofinummer, ook verzekerd zijn in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Binnen deze verzekering vallen meer en andere behandelingen dan onder het begrip medisch noodzakelijke hulp. Een arbeidsmigrant heeft vanaf de eerste dag dat hij verzekerd is recht op de volledige mogelijkheden van de AWBZ. Een voorbeeld van een behandeling die binnen de AWBZ valt is bijvoorbeeld opname in een psychiatrisch ziekenhuis waar een behandeling tegen verslaving onderdeel van kan uitmaken. De groep MOE-landers die aanspraak kan maken op dergelijke behandelingen zijn mensen die rechtmatig in Nederland verblijven met een reguliere ziektekostenverzekering. In de huidige situatie moet worden vastgesteld dat een deel van de groep MOE-landers niet verzekerd is voor ziektekosten en dat opname en behandeling niet uit het reguliere zorgstelsel zal worden vergoed. Als blijkt dat men medisch noodzakelijke zorg nodig heeft, wordt de zorg uit het eerder genoemde fonds voor onverzekerde personen betaald. De Tweede Kamer laat op dit moment onderzoek doen naar de mogelijkheden om EU-onderdanen zonder middelen van bestaan en ziektekostenverzekering te doen terugkeren naar het land van herkomst. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek worden de kosten die zorgaanbieders maken door niet-verzekerden en illegalen te behandelen gedeclareerd uit een gemeenschappelijke fonds. Vergeleken met landen uit Oost-Europa wordt er in Nederland betere gezondheidszorg aangeboden. Lokale overheden dienen rekening te houden met de kans op tijdelijke ziektemigratie. Hoewel dit nog niet wezenlijk onderzocht is, kunnen we wel stellen dat de zorg in Nederland aantrekkelijk is voor EUburgers uit landen waarbij de zaken op het gebied van gezondheidszorg (nog) niet goed geregeld zijn. Het is niet meer dan logisch dat arbeidsmigranten hun zieke familieleden naar Nederland laten overkomen als de zorg hier beter en goedkoper is. Conclusie Er dient aandacht te komen voor het maatschappelijke vraagstuk of, in hoeverre en op welke wijze MOE-landers recht hebben op of gebruik kunnen maken van de gezondheidszorg. Medisch noodzakelijke zorg moet worden geleverd. In het belang van de volksgezondheid moeten Poolse kinderen vaccinatieachterstanden inlopen. Het volledige recht op AWBZ betekent dat in de toekomst nagedacht moet worden over hoe hiermee om moet worden gegaan, als blijkt dat de vraag naar zorg groeit. De overheid kan maar beter voorbereid zijn op het ergste scenario en haar beslissingen en handelen daarop afstemmen. De switch naar een positiever scenario, mocht daar aanleiding voor zijn, is zo gemaakt. Geheel in lijn met de trendbeschrijving dat steeds meer Oost-Europeanen zich permanent in Nederland gaan vestigen, mag een antwoord van de overheid hierop, in het kader van aanspraak op en gebruik maken van voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs, uitkeringen etc.) worden verwacht.
39
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Deel III: Eindconclusie De huidige Nederlandse arbeidsmarkt wordt, door een tekort aan personeel in de moeilijk invulbare vacatures, toegetreden door arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. De beperkingen voor grensoverschrijdende arbeid en huisvesting voor de jongste EU-landen worden binnen de EUwetgeving steeds meer versoepeld. In het kader van het vrije verkeer van werknemers tussen Europese landen is deze vrijheidsbeweging gunstig en vooral in het belang van burgers uit landen waar de lonen in vergelijking met Nederland lager zijn. Nederlandse werkgevers kampen met openstaande vacatures die in veel gevallen van tijdelijke aard zijn. De vraag naar seizoensarbeiders en arbeid van tijdelijke duur trekt veel buitenlandse arbeidskrachten aan, vooral afkomstig uit OostEuropa. Vaak geven werkgevers de voorkeur aan relatief goedkope arbeidskrachten, maar in Nederland zijn die moeilijk te vinden. In de land- en tuinbouw en de vlees- en transportsector werken veel werknemers uit Oost-Europa. Polen zijn de grootste groep ‘tijdelijke’ arbeidsmigranten. Bulgaren en Roemenen vertegenwoordigen ook een groot deel van MOE-migranten. De enorme vraag naar goedkope arbeidskrachten uit MOE-landen heeft een aanzuigende werking op arbeidsbemiddelaars. Veel uitzendbureaus zijn gespecialiseerd in Poolse arbeidsbemiddeling of zetten Pools sprekende arbeidsbemiddelaars in om de bemiddeling soepeler te laten verlopen. De afgelopen jaren hebben veel kleine uitzendbureaus hun deuren geopend. Nederlandse werkgevers schakelen steeds vaker uitzendbureaus in voor het invullen van (tijdelijke) vacatures. Malafide arbeidsbemiddelaars opereren vaak vanuit geldelijk gewin en uitbuiting van buitenlandse werknemers, mogelijk gemaakt door hun gebrek aan de kennis, dient aangepakt te worden. Extra en strengere controle in de uitzendbranche is nodig om illegale arbeidsbemiddeling zoveel mogelijk tegen te gaan. De gemeente Rotterdam kampt door de grote instroom van MOE-landers met huisvestingsproblemen. Vooral in zwakke wijken is er sprake van onrust van nieuwe bewoners en vaak wonen zij met te veel personen in een woning. Illegale overbewoning dient opgespoord te worden en malafide verhuurders dienen direct aangepakt te worden. Om de huisvestingsproblematiek zo goed en efficiënt mogelijk op te lossen, heeft de gemeente Rotterdam een spreidingsaanpak met het doel om legale woningverhuur aan o.a. MOE-landers over de stad te spreiden, zodat de druk op kwetsbare gebieden niet te groot wordt. Uit controles op illegale bewoning blijkt dat in veel gevallen overbewoning wordt geconstateerd in woningen van particuliere verhuurders. De lokale overheid dient streng te handhaven om illegale en onveilige situaties te voorkomen. Met de inzet van interventieteams worden illegale woonsituaties opgespoord. De gemeente Rotterdam streeft naar adequate huisvesting door deze in samenwerking met woningcorporaties en marktpartijen tot stand te brengen. Vanuit de politiek wordt de verhuur door woningcorporaties als onwenselijk beschouwd. De wachtlijsten in Rotterdam bestaan uit Rotterdammers die vanuit politiek oogpunt voorrang hebben op een woning. Uitgaande daarvan, zou woningverhuur aan MOE-landers door de particuliere markt overgelaten moeten worden. Strenge controle op particuliere woningverhuurders is daarbij noodzakelijk om zoveel mogelijk malafide praktijken te voorkomen. De huidige maatregelen zijn nog onvoldoende om de problemen op het gebied van huisvesting aan te pakken. Interventieteams worden ingezet om ongewenste situaties op te sporen en te voorkomen. Verder dient het spreidingsbeleid om verloedering van woonwijken te bestrijden en concentraties MOE-landers in zwakkere wijken tegen te gaan. Deze maatregel bestaat uit het spreiden van MOElanders over Rotterdam en ook randgemeenten moeten MOE-landers gaan huisvesten. De derde maatregel is de Alijda-aanpak. Hoewel deze niet is ontstaan als antwoord op overbewoning door MOE-migranten, moet deze wel leiden tot een verbetering van woonsituaties. Het doel van deze maatregel is om uitbuiting en illegale woonsituaties in Rotterdam geen kans te bieden. De gemeente Rotterdam koopt panden aan van malafide eigenaren en pakt huisjesmelkers aan die strafrechtelijk en bestuursrechtelijk vervolgd worden. Het Rotterdamse stadsbestuur heeft een aantal toezeggingen gedaan om de MOE-problematiek op korte termijn aan te pakken. In dit verslag is aandacht besteed aan het huidige beleid van Rotterdam en hoe het beleid op de lange termijn ingevuld zou moeten worden. In de aanbevelingen is een inventarisatie opgenomen van het huidige beleid, het beleid dat nog uitgevoerd dient te worden en een lijst van aanbevelingen die betrekking hebben op de langetermijnvisie.
40
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
41
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Bronnenlijst Literatuur Dijk, van, J., (1986) Proefschrift ‘Migratie en arbeidsmarkt’, Van Gorcum Assen/Maastricht Emmer, P., Obdeijn, H., (1998) ‘Het paradijs is aan de overzijde; Internationale migratie en grenzen’, Van Arkel Uitgeverij Emmer, P., Wansink, (2005) ‘Wegsturen of binnenlaten? De vragen en antwoorden over migratie’, Amsterdam, uitgeverij De Arbeiderspers Grijpstra, D.H., Zuidam, M., (2004) ‘Over de grens. Een onderzoek naar illegale activiteiten op het gebied van uitzendarbeid’, Leiden, Research voor Beleid Kamerstukken II, 2005/2005, ‘Vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten’, 29 407, nr. 21 Langebroek, J., (2005) ‘Migratiecriminaliteit. Criminaliteitsbeeld 2004 Regio Rotterdam-Rijnmond’, Rotterdam, Politie Rotterdam-Rijnmond Lugt, A. van der, Zoeteauw, R., (2004) ‘Malafide intermediairs in het Westland, Thematische verkenningen 3. Een bestandsanalyse’, Den Haag: Sociale Inlichtingen- en Werkgelegenheid Muskens, G., (1995) ‘Afstand, weerstand, bijstand: Migranten en integratie in Rotterdam’, IVA Tilburg Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelgenheid, (2005) ‘Evaluatie werknemersverkeer MOE-landen’, AM/AMI/05/29313, 20 mei 2005, Den Haag Internet Autonoom Centrum, ‘Sociaal-fiscaal nummer (sofinummer)’ http://www.autonoomcentrum.nl/sofinr/sofinr.html Geraadpleegd op 17 januari 2008 Europa Nu, ‘EU ontevreden over Roemenië en Bulgarije’ http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vhlxouojz3sl?ctx=vh9idzk2vkni Geraadpleegd op 7 oktober 2007 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ‘Vergunningsplicht voor arbeidsbemiddelaars vervalt’, www.home.szw.nl/actueel/dsp_persbericht.cfm?jaar=2003&link_id=24670 Geraadpleegd op 19 november 2007 Radio Nederland Wereldomroep, ‘Oosteuropese ‘gastarbeiders’ blijven in Nederland’, http://www.wereldomroep.nl/actua/nl/samenleving/polen_nederland_20070921 Geraadpleegd op 3 december 2007 Regering.nl, ‘Maatregelen Midden- en Oost Europese werknemers’, http://www.regering.nl/Actueel/Pers_en_nieuwsberichten/2007/december/20/Maatregelen_Midden_en _Oost_Europese_werknemers Geraadpleegd op 29 december 2007 UWV, ‘Besluit gelegenheidsarbeiders’, www.uwv.nl/images/besluit%20gelegenheidsarbeiders%20sector%20agrarisch%20bedrijf%202003_tc m4-2249pdf Geraadpleegd op 29 december 2007
42
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
43
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Bijlage 1 – Overzicht gesprekspartners Onderstaande personen van de verschillende instanties zijn benaderd voor een interview. De verschillende gesprekken zijn telefonisch gevoerd, face-to-face of mailwisseling. Face-to-face interviews Dhr. B. Rombout Mw. L. van der Linde Dhr. H. Meijering Dhr. B. Bakker Dhr. D. Withagen
Bureau Frontline Centraal Inburgeringsloket (CIL) JenS (detacheringsbureau Bouw) Vereniging voor Internationale Arbeidsbemiddelaars (VIA) FNV Bouw
Telefoongesprekken Mw. N. Oosterling Mw. M. de Willigen
Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Basisschool de Kameleon, Rotterdam
E-mail contacten Dhr. D. Plugge Dhr. J. de Vries
Kamer van Koophandel Rotterdam Directie Veilig Rotterdam
44
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Bijlage 2 – Introductiebrief voor geïnterviewde MOE-landers Hallo, Graag vraag ik uw medewerking voor het volgende: Ik ben momenteel onderzoek aan het doen naar arbeidsmigranten uit Midden- en Oost- Europa die in Rotterdam wonen en werken. Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen wat uw toekomstverwachtingen in Rotterdam zijn. Het zijn een aantal vragen die betrekking hebben op uw woon- en werkervaringen. Alvast bedankt voor uw medewerking.
Dziendobry, Prosze Panstwa o wspolprace w nastepujacej sprawie: W tej chwili badam sytuacje pracownikow ze Srodkowej i Wschodniej Europy ktorzy zamieszkuja na terenie Rotterdamu. Celem tych badan jest ustalenie Panstwa oczekiwan przyszlosci w tym miescie. Pytania dotycza Panstwa sytuacji w pracy jak i rowniez warunkow mieszkalnych. Z gory dziekuje za wspolprace.
Sehr geehrter Herr, Frau, Im Rahmen meiner Ausbildung bin ich beschäftigt mit einer Untersuchung bezüglich Einwanderer aus Mittel- und Osteuropa, die in Rotterdam wohnen und arbeiten. Das Ziel dieserUntersuchung ist zu entdecken welche Erwartungen man hat für die Zukunft in Rotterdam. Gerne möchte ich Sie fragen mich zu helfen mit meiner Untersuchung. Ich wurde Sie sehr dankbar sein wenn Sie bereit sind einige Fragen, bezüglich Ihre Wohn- und Arbeitserfahrungen, zu beantworten. Ich möchte mich im Voraus bei Ihnen bedanken für Ihre Mitwirkung.
45
Ze blijven komen, maar waar blijven ze?
Bijlage 3 – Vragenlijst MOE-landers Vragenlijst Het doel van deze vragenlijst is om inzicht te krijgen in de visie van MOE-landers die in Rotterdam zijn gehuisvest. Ik zal met de interventieteams mee op pad gaan en tijdens deze huisbezoeken zal ik bewoners interviewen middels dit vragenlijstje. 1. De motieven: Wat zijn de motieven om werk te verrichten in Nederland? - Hoe zijn de eerste contacten gelegd? Wie zijn dat? Was hierbij sprake van geldtransactie? - Bij wie klopt u aan met vragen? Hoe is het contact? - Wat is uw arbeidsverleden? - Wat waren uw verwachtingen op het moment dat u besloot naar Nederland te komen? 3. Werkgelegenheid: Hoe zijn de arbeidservaringen? - Bent u werkzaam? Waar ben u werkzaam? - Wat is uw scholingsachtergrond? - Hoe is het geregeld? Via welk bureau? 4. Huisvesting: Hoe wordt de huisvestingsproblematiek ervaren? - Hoe is uw huisvesting geregeld? Via wie? - Wat vindt u van de huurprijs van uw verblijf? - Bent u zich bewust van de heersende overlast in wijken waar veel MOE-landers gehuisvest zijn? 5. Persoonlijke verwachtingen: - Kunt u iets vertellen over uw toekomstverwachtingen? Waar ziet u uzelf over vijf jaar? - Wilt u de Nederlandse taal leren? Hoe belangrijk vindt u de Nederlandse taalbeheersing? - Hoe kijkt u tegen uw huidige woonsituatie aan? Hoe ziet uw leven er in Rotterdam uit? - Welke zaken kunnen volgens u verbeterd worden?
46