1
Duurzaamheid: hype of fundament?
§ 1. Inleiding
§ 1.1 Een korte geschiedschrijving
Beste aanwezigen,
Mijn naam is Tim B. Verhappen. Ik ben door de organisatie van dit symposium uitgenodigd om als getogen Gemertenaar en als filosoof de vraag te beantwoorden die u vandaag gaat bespreken: “Duurzaamheid: hype of fundament?”. Ik wil u om te beginnen graag het volgende gedicht voorlezen:
Waar ik vandaan kom? Kent u ons land? Het heeft geen besneeuwde toppen, het is plat zoals mijn open hand, geen spoor heeft hier te stoppen, daar waar de Rips komt uit de Peel, langs paarse hei en bremgeel, en waar de beken vol lissen staan, daar kom ik vandaan, daar kom ik vandaan. Waar het kasteel maar voortdurend staat in de oude gracht te dromen over een land van overzee, vanwaar Duitse ridders komen, waar Sint Willibrord niet voor de doven heeft gepredikt het Heilig Rooms geloof, en waar men altijd ter kerke blijft gaan, daar kom ik vandaan, daar kom ik vandaan. Waar eeuwenlang op een getouw de wevers zich kapot werkten en niemand ooit, van jong tot oud, van het wereldse gebeuren iets merkte, waar helemaal niets wilds gebeurde en het stil bleef, waar iedereen vrede had en wilde hebben, waar de vreemdelingen graag aanklopten, daar kom ik vandaan, daar kom ik vandaan.
1
Lezing uitgesproken door Tim B. Verhappen tijdens het symposium “Duurzaamheid: hype of fundament?” op zaterdag 23 mei 2011, georganiseerd door de Dorpspartij en de Lokale Realisten in De Eendracht te Gemert.
Al zegt u dat het beter is in het noorden, zuiden, oosten of westen, al zegt u het, maar u heeft het mis want ik vind Gemert het beste, hier stond mijn wieg en hier luidt ook als God het belieft voor mij de klok, dan komt er op mijn kruis te staan: hij komt hiervandaan, hij komt hiervandaan.2
Dit schitterend lofdicht op Gemert, beste aanwezigen, schreef pastoor Lambert Poell omstreeks 1923. Het gedicht beschrijft een leefomgeving vol ongerepte natuur – een omgeving waar de “Rips komt uit de Peel, langs paarse hei en bremgeel, en waar de beken vol lissen staan” – en onaangetaste cultuurgoederen – een omgeving “waar het kasteel maar voortdurend staat in de oude gracht te dromen”. De leefomgeving is betrekkelijk geïsoleerd ten opzichte van de rest van de wereld, en daardoor erg rustig – een omgeving waar “niemand ooit, van jong tot oud, van het wereldse gebeuren iets merkte, waar helemaal niets wilds gebeurde en het stil bleef” – maar desondanks toch gastvrij voor nieuwkomers – een omgeving “waar de vreemdelingen graag aanklopten”. Inmiddels spreekt het lofdicht van pastoor Poell tot de verbeelding van heel veel mensen die afkomstig zijn uit de omgeving waarop diens gedicht betrekking heeft: de Peel in het algemeen en Gemert in het bijzonder. Want deze omgeving onderging in de 88 jaar die volgden na het moment waarop pastoor Poell zijn lofdicht schreef een enorme verandering. Veel natuur moest plaats maken voor de bouw van woningen, voor de aanleg van wegen, recreatiegebieden en industrieterreinen, en voor de vestiging van landbouwbedrijven die hun areaal mettertijd uitbreidden. Het belangrijkste cultuurgoed in de omgeving – het kasteel – is ook niet onaangetast gebleven. Ook nu discussieert u met elkaar over de vraag of en zo ja, hoe het eventueel herbestemd moet worden. De natuurlijke omgeving die pastoor Poell in zijn lofdicht beschrijft is ongetwijfeld het sterkst veranderd door de industrialisatie van de landbouw in de afgelopen zestig jaar: door de modernisering van het productieproces van de landbouw. Door deze modernisering kennen we nu naast de extensieve veeteelt, akkerbouw en tuinbouw ook de intensieve veeteelt, akkerbouw en tuinbouw. De intensieve veeteelt noemen we ook wel bio-industrie. Het is met name de bio-industrie die het karakter van het Peelse landschap sterk veranderd heeft. De kernactiviteit van deze bedrijfstak bestaat uit het zo kostenefficiënt mogelijk omzetten van veevoeder in de productiegoederen vlees, melk en eieren. De belangrijkste productiemiddelen van de bioindustrie zijn dan ook varkens, runderen, geiten en kippen. De belangrijkste kenmerken van het productieproces van de bio-industrie zijn een hoge dierdichtheid, schaalvergroting, specialisatie, een verhoging van de arbeidsproductiviteit, mechanisering, automatisering en globalisering. Door deze kenmerken van het productieproces zien we in de Peel het aantal veehouderijen afnemen, de omvang van elke afzonderlijke veehouderij gemiddeld toenemen, de dierdichtheid in elke afzonderlijke veehouderij gemiddeld toenemen en de afzetmarkt van elke afzonderlijke veehouderij groeien tot ver
2
Zie: http://www.heemkundekringgemert.nl/pagina9.html , bezocht op donderdag 19 mei 2011. Nederlandse vertaling: Tim B. Verhappen.
over onze landsgrenzen. Verschillende maatschappelijke actoren hebben belang en zijn gebaat bij deze ontwikkeling. Ik zal nu eerst deze actoren benoemen en het belang dat deze actoren bij de opkomst van de bio-industrie hebben beschrijven. § 1.2 De belanghebbenden
De oorzaken van de intensivering of industrialisatie van de veeteelt in de Peel zijn hoofdzakelijk van economische en politieke aard. De economische oorzaken van deze intensivering zijn te herleiden tot de kernactiviteit van de bio-industrie: het maximaliseren van de productie tegen de laagste kosten met als doel het maximaliseren van de bedrijfswinst. Deze kernactiviteit heeft een daling van de prijzen tot gevolg. Vleesproducten uit de bio-industrie waren daardoor volgens de Nederlandse supermarkten in 2010 vijf keer goedkoper dan vleesproducten uit de extensieve veeteelt. Eieren uit de bio-industrie waren volgens de Nederlandse supermarkten in 2010 2,5 keer goedkoper dan eieren uit de extensieve veeteelt.3 Consumenten hebben dus baat bij de opkomst van de bio-industrie. De kostenbesparing die de bio-industrie realiseert is ook gunstig voor de bedrijfstakken die met deze vorm van veeteelt samenhangen: de supermarkten, slachterijen, veevoederfabrikanten (akkerbouwers met name), de transportbedrijven en de diergeneesmiddelenfabrikanten. De bio-industrie heeft vanzelfsprekend eveneens voordelen voor veetelers zelf. Veetelers kunnen zoals gezegd hun kostprijzen verlagen, maar kunnen ook door hun gemiddeld relatief grote omzet de slacht van hun vee en de verwerking van hun vlees zelf financieren en organiseren binnen hun eigen bedrijf. Door de zeer geringe winstmarges op vleesproducten, ontstaan onder druk van supermarkten en consumenten, zijn veetelers inmiddels zelfs in een zekere mate gedwongen om over te gaan op de intensieve veeteelt. Een andere belangrijke belanghebbende bij de bio-industrie is onze overheid: het Rijk, de provincie en de gemeente. Het Rijk heeft belang bij een bloeiende bio-industrie, aangezien tweederde van het in Nederland geproduceerde vlees naar het buitenland wordt geëxporteerd. De exportinkomsten van het bedrijfsleven komen via de omzetbelasting gedeeltelijk ten goede aan het Rijk. Provincies en gemeenten hebben belang in de bio-industrie, omdat er een grondbesparend effect van het productieproces van deze bedrijfstak uitgaat. De bio-industrie bespaart grond door haar hoge dierdichtheid, en grond is zeker als bouwgrond tegenwoordig erg kostbaar. De gemeenten kunnen bovendien inkomsten verkrijgen uit de bio-industrie door middel van het heffen van baatbelasting, van de onroerendezaakbelasting en van reinigingsrechten.
Daarnaast
creëert
de
bio-industrie
werkgelegenheid, zij het dat zij die vooral kan scheppen in de bedrijfstakken die met haar samenhangen. De bio-industrie zelf is immers in tegenstelling tot de extensieve veeteelt gericht op een verhoging van de arbeidsproductiviteit door middel van een mechanisering en automatisering van het productieproces. Dat een stijging van de werkgelegenheid voor de provincie Noord-Brabant geen overbodige luxe is weten we. Wellicht hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant een dergelijke stijging beoogd met het aanwijzen van de Peel als concentratiegebied voor de intensieve veehouderij
3
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Bio-industrie , bezocht op donderdag 19 mei 2011.
in hun Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2020.4 Verder is er nog de biologische wetenschap die wel vaart bij de opkomst van de bio-industrie. Want het zijn de biologische wetenschappen, geïnstitutionaliseerd in onderzoeksbureau’s en universiteiten, waarin wordt geïnvesteerd omwille van de ontwikkeling van biotechnologische innovaties. Ook de Europese Unie, de banken en de verzekeraars hebben een belang in de bio-industrie. De Europese Unie verstrekt subsidies aan landbouwers om ervoor te zorgen dat ze de overschotten die ze produceren goedkoop kunnen afzetten op de wereldmarkt: overschotten die natuurlijk vooral door de op massaproductie gerichte bio-industrie worden geproduceerd. Op de wereldmarkt worden producten verkocht tegen veel lagere prijzen dan die waarvoor Europese landbouwers hun producten kunnen produceren. Om hun producten
toch
te
kunnen
afzetten
compenseert
de
Europese
Unie
door
middel
van
landbouwsubsidies het verschil tussen de op de wereldmarkt geldende verkoopprijzen en de prijzen van de Europese landbouwers. De landbouwsubsidies worden natuurlijk betaald door de Europese belastingbetaler. Maar omdat die belastingbetaler zelf ook de dure Europese landbouwproducten consumeert betaalt hij eveneens als consument mee aan het landbouwbeleid van de Europese Unie. De kiloknallers zijn dus uiteindelijk een zeer duur stukje vlees op uw bord. De jaarlijks economische kosten van dit landbouwbeleid zijn voor de Europese Unie erg hoog. In 2010 besteedde de Unie 57 miljard euro aan de ontwikkeling van de landbouw, waarvan 39 miljard euro bestond uit landbouwsubsidies. Dit bedrag aan landbouwsubsidies was 40 procent van de totale begroting van de Europese Unie.5 Toch heeft de Europese Unie grote economische en politieke belangen bij de opkomst van de bio-industrie. Want door overschotten tegen zeer lage prijzen af te zetten op de wereldmarkt behoudt de Europese Unie haar macht over het welvaartspeil in de ontwikkelingslanden. Met andere woorden: de Europese Unie houdt de arme landen arm door deze op te zadelen met haar overschotten. Bovendien kan de Europese Unie de afdracht van belasting blijven eisen van haar lidstaten door subsidies te blijven verstrekken. Door middel van een economisch instrument oefent de Europese Unie politieke macht over haar lidstaten uit. De effecten van het Europese landbouwbeleid zijn vooral nadelig voor landbouwers in ontwikkelingslanden en voor de landbouwers binnen de Europese Unie. Landbouwers in ontwikkelingslanden kunnen immers niet concurreren tegen de zeer lage prijzen waarmee overschotten op hun binnenlandse markten worden afgezet. Om toch te kunnen blijven produceren moeten ze leningen afsluiten: leningen waarmee ze hun onderneming financieren. Leningen, die worden verstrekt door banken. Europese landbouwers krijgen, doordat ze subsidies ontvangen, een verkeerd prijssignaal. Ze kunnen door de ontvangst van subsidies niet adequaat bepalen wat de werkelijke waarde van hun producten op de wereldmarkt is. Door hun kunstmatig te hoog gehouden prijzen blijven ze geprikkeld om hun productie te verhogen. Ze kunnen hun productie verhogen door te investeren in hun onderneming. Voor investeringen zijn leningen nodig in het geval van gebrek aan eigen vermogen dat kan worden geïnvesteerd. Leningen, die worden verstrekt door banken. Daarnaast moeten de hoge risico’s die gepaard gaan met het productieproces van de intensieve veeteelt worden afgedekt door middel van dure verzekeringen. Door de hoge dierdichtheid 4
Zie: http://www.brabant.nl/dossiers/dossiers-op-thema/ruimtelijkeordening/structuurvisie.aspx/~/related/8113ABB7873349F1BD455CF8E0EF0A3A , bezocht op donderdag 19 mei 2011. 5 Zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Agricultural_subsidy , bezocht op donderdag 19 mei 2011.
zijn intensieve veehouderijen erg kwetsbaar voor dierziekten. Ze worden door hun omvang bovendien hard geraakt bij de uitbraak van brand en dierziekten. Verzekeringen – zowel goede, als slechte – worden verstrekt door verzekeraars. Wat we nu om ons heen zien gebeuren in de Peel is meer dan wat we op het eerste gezicht zien gebeuren. Op het eerste gezicht zien we megastallen gebouwd worden en het aantal veehouderijen kleiner worden. Maar als we beter kijken, zien we de Europese Unie, het Rijk, de provincie en de gemeente, zien we consumenten, intensieve veehouderijen en aan de bio-industrie gerelateerde bedrijfstakken, en zien we banken en verzekeraars verwikkeld in een hevige strijd om enorme politieke en economische macht. Als we beter kijken, dan zien we dat we het niet alleen moeten hebben over de positie van de Peel in de wereld, maar dat we ook moeten nadenken over de positie van de hele wereld in de Peel. Want het is de wereldmarkt en de Europese Unie die van onze achtertuin een speeltuin en een ‘dierentuin’ heeft gemaakt: een tuin om in te spelen om de knikkers, om de politieke en economische macht, en een tuin om miljoenen dieren in te houden, te weten 22 miljoen kippen, 3,5 miljoen varkens en 1,3 miljoen andere stuks vee.6 We moeten tot de pijnlijke conclusie komen dat het gedaan lijkt te zijn met de omgeving waar eens “niemand ooit, van jong tot oud, van het wereldse gebeuren iets merkte, waar helemaal niets wilds gebeurde en het stil bleef, waar iedereen vrede had en wilde hebben”, zoals pastoor Poell schreef in 1923. Het lijkt gedaan te zijn met de rust en de vrede. Maar vreemdelingen kloppen hier niettemin graag aan, zij het niet om even uit te rusten, maar om mee te doen aan het spel om politieke en economische macht dat hier gespeeld wordt. Waar eens de lissen in de beken stonden, staan nu de ambtenaren, politici en bewindspersonen, de consumenten en producenten, de technologen-wetenschappers, de bankiers en verzekeraars tot hun nek toe in de mest te vechten om vele miljoenen euro’s. Waar eens het kasteel stond “te dromen in de oude gracht over een land van overzee”, staat het kasteel nu tranen te plengen om het verlies van een omgeving uit lang vervlogen tijden: een hoeveelheid tranen waarmee de gracht, de Rips en de Aa zich kunnen vullen. § 2. Macht
§ 2.1 Inleiding
De voorgaande, intens verdrietige conclusie dwingt ons om na te denken over de vraag wat we nu nog kunnen doen. Wat kunnen we immers nu nog doen om het tij van de bio-industrie te keren? Is er nog een manier om te ontsnappen aan onze gijzeling van het geld en de macht? Kunnen we het machtsbolwerk waarin we gevangen worden gehouden nog doorbreken? Kunnen we, zoals u zich vandaag afvraagt, nog enig heil verwachten van een begrip als ‘duurzaamheid’ of ‘duurzame ontwikkeling’? Moeten we dit begrip begrijpen als een hype of als een fundament voor ons denken en handelen? Kunnen we door middel van dit begrip de machtsverhoudingen die er in onze omgeving zijn ontstaan nog overstijgen?
6
Zie: http://www.knakdeworst.nl/stembewustop2maart/?page_id=7 , bezocht op donderdag 19 mei 2011.
§ 2.2 Het huidige machtsstreven
We moeten om de laatstgenoemde vraag te kunnen beantwoorden in de eerste plaats goed begrijpen wat de verschillende actoren in het spel van belangen – de ambtenaren, politici en bewindspersonen, de consumenten en producenten, de technologen-wetenschappers, de bankiers en verzekeraars – als machtsfactoren met elkaar gemeen hebben. Wat ze als machtsfactoren gemeen hebben met elkaar is hun streven naar macht. Alle betrokken actoren streven naar macht. Ambtenaren streven naar controle over de behoeften van de actoren in hun beleidsveld, naar de bevrediging van de behoeften van hun bewindspersonen en naar het afdekken en verlagen van politieke risico’s. Politici streven naar invloed op de behoeften van bewindspersonen en naar de bevrediging van de behoeften van de kiezer. Bewindspersonen streven naar controle over de behoeften van hun ambtenaren, naar de bevrediging van de behoeften van de kiezer en naar de beheersing van de behoeften van de samenleving door het maken, uitvoeren en handhaven van wet- en regelgeving. Consumenten streven naar de bevrediging van hun eigen behoeften door steeds te kiezen voor het beste product tegen de laagste prijs. Producenten streven naar de creatie van nieuwe behoeften bij hun consumenten en naar de bevrediging van hun eigen behoeften door middel van maximalisatie van hun winst: door zoveel mogelijk te produceren tegen zo laag mogelijke kosten. Technologenwetenschappers streven naar de bevrediging van hun behoeften door middel van de beheersing van hun onderzoeksobject, zodanig dat ze het kunnen begrijpen en veranderen, en streven naar de creatie van nieuwe behoeften aan technologische innovaties bij producenten. Bankiers en verzekeraars streven naar het creëren van nieuwe behoeften aan financiële middelen bij zowel producenten, als consumenten. Het streven naar macht is dus het streven naar de bevrediging, beheersing en creatie van behoeften. Behoeftigheid is de toestand waarin de mens verkeert wanneer hij verlangt naar middelen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Deze middelen put de mens uit de natuur en uit zichzelf: uit natuurlijke hulpbronnen en uit arbeid en kapitaal. De mens moet de natuur en zichzelf dus bewerken tot middel om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Het streven naar macht dat zich uitdrukt in de bewerking van de natuur en van de mens door de mens is in wezen geen verwerpelijk streven. De mens kan zijn behoeften niet bevredigen zonder de natuur en zichzelf te bewerken. De mens moet zichzelf en de natuur tot middel reduceren om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Wat we nu echter zien is een streven naar macht dat zichzelf tot doel in zichzelf heeft verheven. Het streven naar macht waarvan we nu getuige zijn staat niet meer slechts in dienst van het zelfonderhoud van de mens, maar is een doel in zichzelf geworden. Het huidige machtsstreven is er niet meer slechts op gericht de mens te voorzien van dat wat hij nodig heeft om op een evenwichtige manier in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Het huidige machtsstreven is erop gericht zichzelf als machtsstreven in stand te houden door de mens steeds weer opnieuw te voorzien van nieuwe behoeften, vaak aan middelen en diensten die hij niet per se nodig heeft om zichzelf op een evenwichtige wijze te kunnen onderhouden. Het huidige machtsstreven is een streven naar macht omwille van de macht, naar winst omwille van de winst, naar geld omwille van het geld, naar middelen omwille van de middelen: macht, winst, geld en middelen die dus ook niet worden geherinvesteerd om de kwaliteit van producten en diensten te verhogen, maar
die worden gebruikt voor de vergaring van almaar meer macht, winst, geld en middelen. Zo bezien gaat het huidige machtsstreven in principe over niets behalve zichzelf. Het is eindeloos en mateloos, voor zover het er nooit in slaagt om voor zichzelf genoeg macht, winst, geld en middelen te produceren. Het huidige machtsstreven raakt nooit verzadigd. Bovendien is het wezenloos, voor zover het gaat over niets behalve zichzelf. Het heeft geen constante inhoud, geen grond of fundament. Het heeft geen wezen of essentie. Het huidige machtsstreven blijft bij niets stilstaan. Want het heeft aan niets genoeg. Na de bevrediging van elke behoefte creëert het weer een nieuwe behoefte. Het is precies dit machtsstreven dat we terugzien in de bio-industrie. Het is de bio-industrie die overschotten produceert omwille van de vergroting van haar productiecapaciteit en de maximalisatie van haar winsten. Ze produceert overschotten omwille van de overschotten. Het is de Europese Unie die overproductie subsidieert omwille van de overproductie en de subsidieverstrekking. Want door overschotten tegen zeer lage prijzen af te zetten op de wereldmarkt houdt de Europese Unie de arme landen arm. Bovendien kan de Europese Unie door van haar lidstaten de afdracht van belasting voor de verstrekking van landbouwsubsidies te eisen politieke macht uitoefenen. En het zijn de banken die leningen verstrekken aan intensieve veehouders omwille van de rente die ze daarover ontvangen; omwille van de schuld die ze daarmee kunnen creëren. Ze verstrekken leningen omwille van de leningen. Nu zien we dat het huidige machtsstreven stuit op zijn eigen fysieke grenzen. We zien dat het huidige machtsstreven leidt tot een uitputting van de natuurlijke hulpbronnen als grondstoffen – zie de huidige energiecrisis – en tot verspilling van kapitaal en arbeidskrachten – zie de crisis in de financiële sector, de oplopende staatsschulden en de wereldwijd stijgende werkloosheid. We zien in dat we deze uitputting en verspilling moeten voorkomen om ervoor te zorgen dat we onszelf en onze leefomgeving niet vernietigen. We zien in dat we niet langer kunnen voortgaan in ons eindeloze, mateloze en wezenloze streven naar macht: naar de beheersing van de natuur en onszelf. We begrijpen dat we dit streven moeten overstijgen, omdat we anderszins nog verder van onszelf en onze leefomgeving vervreemden. We begrijpen dat we onze eindeloze, mateloze en wezenloze honger naar macht moeten begrenzen om het wezen, om de essentie van ons bestaan en onze leefomgeving te hervinden; om te herontdekken wie we werkelijk zijn, los van de pijn die we lijden wanneer we onszelf laten beheersen door ons onstilbare, grenzeloze verlangen naar macht; om te herontdekken waar we werkelijk vandaan komen, om het met pastoor Poell te zeggen. § 2.3 Duurzame ontwikkeling
We vragen ons vandaag af of we het tij van de bio-industrie nog kunnen keren door middel van een begrip als ‘duurzaamheid’ of ‘duurzame ontwikkeling’. We vragen ons af of we dit begrip moeten begrijpen als een hype of als een fundament voor ons denken en handelen. Kunnen we door middel van dit begrip de machtsverhoudingen die er in onze omgeving zijn ontstaan nog overstijgen? Kunnen we ons door middel van dit begrip nog verhouden tot ons eindeloze, mateloze en wezenloze streven naar macht: tot onze allesvernietigende poging om de natuur en onszelf te beheersen?
Het moderne ofwel hedendaagse begrip ‘duurzame ontwikkeling’ werd voor het eerst gebruikt en gedefinieerd in het in 1987 verschenen rapport ‘Our common future’ van de World Commission on Environment and Development, ingesteld door de Verenigde Naties. De commissie onder leiding van de voormalige premier van het Koninkrijk Noorwegen, Gro Harlem Brundtland, heeft het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ in haar rapport als volgt gedefinieerd: “Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.”;
“Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het 7
vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.”.
De definitie stelt dus dat duurzame ontwikkeling die bevrediging van behoeften in het heden is welke de bevrediging van behoeften in de toekomst niet onmogelijk maakt. De bevrediging van behoeften in het heden mag dus niet leiden tot een zodanig beroep op natuurlijke hulpbronnen, arbeid en kapitaal dat er geen bevrediging van behoeften in de toekomst meer kan plaatsvinden. In die zin moet de bevrediging van behoeften in het heden worden begrensd door de bevrediging van behoeften in de toekomst. De begrenzing van behoeftenbevrediging in het heden door de behoeftenbevrediging in de toekomst is echter slechts een begrenzing in een bepaalde mate of gradatie. De behoeftenbevrediging in het heden moet volgens de definitie tot een bepaalde hoogte worden beperkt of begrensd, namelijk in zoverre dat behoeftenbevrediging in de toekomst mogelijk blijft. Het onderscheid tussen de ene mate of de andere mate waarin of tussen de ene hoogte of de andere hoogte waarop de behoeftenbevrediging moet worden beperkt is een gradueel onderscheid: een onderscheid tussen bepaalde mates, hoogten of gradaties. De begrenzing van behoeftenbevrediging in het heden door de behoeftenbevrediging in de toekomst is in die zin geen wezenlijke of principiële begrenzing. De behoeftenbevrediging in het heden kan niet naar haar wezen of in essentie door de behoeftenbevrediging in de toekomst worden begrensd. De behoeftenbevrediging in de toekomst kan de behoeftenbevrediging in het heden ook niet wezenlijk of in essentie begrenzen, omdat behoeftenbevrediging in wezen behoeftenbevrediging is en blijft. Behoeftenbevrediging kan in de tijd natuurlijk veranderen. De wijze waarop behoeften worden bevredigd kan in de tijd bepaalde veranderingen ondergaan. Dat productieprocessen als behoeftenbevrediging kunnen veranderen hebben we bijvoorbeeld gezien in de landbouw in de afgelopen zestig jaar. De landbouw is in die periode immers sterk geïndustrialiseerd. Maar het wezen of de essentie van behoeftenbevrediging is onveranderlijk; verandert niet in de tijd; is niet afhankelijk van de veranderingen die de wijze waarop behoeften worden bevredigd in de tijd ondergaat. Jagen-verzamelen verschilt niet wezenlijk van intensieve veeteelt. Beide activiteiten zijn vormen van behoeftenbevrediging. Het verschil tussen de methoden van beide activiteiten doet niets af aan het feit dat beide activiteiten vormen van behoeftenbevrediging zijn. Praktisch gezien stelt de definitie van de Verenigde Naties van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ dus geen wezenlijke eisen ten aanzien van de behoeftenbevrediging. Zij stelt 7
Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Duurzame_ontwikkeling , bezocht op donderdag 19 mei 2011.
geen wezenlijke eisen ten aanzien van het productieproces. Zij stelt alleen een puur praktische, technologische eis ten aanzien van het productieproces. Het productieproces moet volgens de definitie namelijk technologisch gezien zo ingericht worden dat dit proces als behoeftenbevrediging in het heden de behoeftenbevrediging in de toekomst niet belemmert. Deze constatering alleen al verklaart het feit dat het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ voor technologen-wetenschappers zo’n lucratief begrip is. Zij kunnen het begrip immers aangrijpen voor de ontwikkeling van allerlei technologieën om het productieproces slechts op onderdelen – en dat wil dus zeggen: niet wezenlijk – te veranderen. Praktisch gezien betekent de graduele beperking van de behoeftenbevrediging in het heden dus, maar vooral dat we onze behoeftenbevrediging moeten matigen; dat we maat moeten houden in en bij het bevredigen van onze behoeften. We zullen het volgens een definitie van duurzame ontwikkeling die stelt dat onze behoeftenbevrediging gradueel beperkt dient te worden, moeten doen met een paar megastallen minder. We zullen het moeten doen met een paar ton aan fosfaten, stikstof en kali per jaar minder: de belangrijkste afvalstoffen die vrijkomen in het productieproces van de bio-industrie. We zullen jaarlijks misschien een paar miljard euro minder aan landbouwsubsidies moeten uitgeven. We zullen het volgens de definitie met wat minder moeten doen, zodat er ook nog wat valt te produceren en consumeren door de generaties na ons. Volgens de definitie is het in de verhouding tussen generaties een kwestie van geven en nemen. Het gaat de definitie om, zoals we dat met een moeilijk woord zeggen, intergenerationele solidariteit: om solidariteit tussen verschillende generaties. De definitie zegt dus niet dat we onze productieprocessen fundamenteel moeten veranderen. Ze zegt niet dat we geen megastallen moeten bouwen in plaats van een paar. Ze zegt niet dat we de uitstoot van fosfaten, stikstof en kali tot het nulpunt moeten verlagen in plaats van verminderen met enkele procenten van het huidige totaal. Ze zegt niet dat we geen landbouwsubsidies moeten verstrekken in plaats van jaarlijks een paar miljard euro minder. Dat zegt ze ons allemaal niet. In wezen zegt ze ons dus eigenlijk dat we gewoon kunnen doorgaan met dat waarmee we bezig zijn, zij het in mindere mate. Als we de symptomen of randverschijnselen van onze milieubelastende productieprocessen bestrijden, doen we volgens de definitie in feite voldoende. Het doorvoeren van wezenlijke veranderingen is volgens de definitie niet nodig. Wezenlijke eisen aan het productieproces stelt ze niet. Maar als de definitie al een wezenlijke eis ten aanzien van het productieproces zou kunnen stellen, dan stelt zij toch dat het productieproces eindeloos dient te worden voortgezet. De behoeftenbevrediging dient volgens de definitie eindeloos te worden gecontinueerd. Want de definitie stelt immers dat de behoeftenbevrediging in het heden de behoeftenbevrediging in de toekomst niet onmogelijk mag maken. Voor elk moment in het heden of in het nu geldt dat de aanwezige behoeften zo moeten worden bevredigd dat de behoeften op elk moment in de toekomst ook bevredigd moeten kunnen worden. Maar wat we nu beschouwen als momenten in de toekomst beschouwen we op die momenten zelf als momenten in het heden. En wat we op die momenten dan beschouwen als momenten in de toekomst beschouwen we op die momenten zelf als momenten in het heden. Passen we de definitie van de Verenigde Naties van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ daadwerkelijk toe in de tijd, dan zien we dat er volgens deze definitie geen einde komen kan aan de bevrediging van behoeften. De behoeftenbevrediging dient eindeloos voort te duren. Met andere woorden: behoeften moeten worden bevredigd omwille van het bevredigen
van behoeften, en behoeften moeten worden bevredigd omwille van het bevredigen van behoeften, enzovoorts, enzovoorts. We hebben nu een punt bereikt waarop we kunnen vaststellen dat het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ als gedefinieerd door de Verenigde Naties ons geen houvast, geen fundament biedt om ons eindeloze, mateloze en wezenloze streven naar macht – onze allesvernietigende poging om de natuur en onszelf te beheersen – te begrenzen. De definitie van het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ als gehanteerd door de Verenigde Naties vertoont immers een sterke overeenkomst met dit eindeloze, mateloze en wezenloze streven naar macht: een overeenkomst die besloten ligt in het feit dat de definitie stelt dat de behoeftenbevrediging eindeloos dient voort te duren, zoals het huidige streven naar macht volgens dit streven zelf ook eindeloos dient voort te duren. Er is dus geen wezenlijk onderscheid tussen ons huidige eindeloze, mateloze en wezenloze streven naar macht enerzijds en duurzame ontwikkeling als die behoeftenbevrediging in het heden welke behoeftenbevrediging in de toekomst niet onmogelijk maakt anderzijds. Het huidige streven naar macht en duurzame ontwikkeling zijn beiden even eindeloos, even mateloos en even wezenloos. Want ze stellen maar één ding voorop: de in tijd en ruimte totale beheersing van de natuur, een beheersing die uiteindelijk zal leiden tot totale vernietiging. We moeten dus concluderen dat het begrip ‘duurzaamheid’ als remedie tegen ons eindeloos verlangen naar macht over de natuur niet minder erg is dan dit verlangen zelf. Het begrip ‘duurzaamheid’ en het huidige machtsstreven blijken immers twee kanten van dezelfde medaille te zijn. Wie dit begrijpt, begrijpt dat het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ onze pijn niet kan verminderen. Het vermindert hooguit de enorme hevigheid waarin onze pijn zich aan ons opdringt, door haar te verdelen over de generaties door de geschiedenis van de mensheid heen. In die zin vooronderstelt het begrip ‘duurzaamheid’ het gezegde: “Gedeelde smart is halve smart.”. En wie begrijpt dat het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ en het huidige machtsstreven tot elkaar te herleiden zijn, begrijpt ook dat ondernemingen het begrip net zo gemakkelijk kunnen gebruiken als milieuactivisten en natuurbeschermers. En die begrijpt dat ondernemingen het begrip kunnen aangrijpen om geld te verdienen zonder wezenlijke concessies te hoeven doen aan hun productieprocessen en vormen van dienstverlening. We zien dan ook dat steeds meer ondernemingen het begrip integreren in hun marketingstrategieën, terwijl ze hun productieprocessen en hun vormen van dienstverlening niet wezenlijk veranderen. Maar nu we beschikken over een inzicht in het wezen van het begrip ‘duurzaamheid’, kunnen we ook de logica achter die dubbelzinnigheid begrijpen. We hoeven ondernemingen die met een dergelijke dubbelzinnigheid opereren op de vrije markt daarom ook niet per definitie te veroordelen of te wantrouwen. Er hoeven geen verwerpelijke bedoelingen achter die dubbelzinnigheid schuil te gaan. Bovendien lijken bepaalde ondernemingen ook weinig anders te kunnen in een vrije markt waarop consumenten enerzijds vragen om goedkope producten en diensten en anderzijds eisen dat hun af te nemen producten en diensten op een ecologisch en maatschappelijk verantwoorde manier worden ontwikkeld. Een dubbelzinnige vraag leidt tot een dubbelzinnig aanbod. Maar mijn antwoord op uw vraag “Duurzaamheid: hype of fundament?” hoeft daarom niet eveneens dubbelzinnig te zijn. Een dubbelzinnige praktijk hoeft niet verklaard te worden door middel van een dubbelzinnige theorie. Integendeel, een theorie kan de dubbelzinnigheid van de praktijk alleen verklaren door één concrete inhoud aan te wijzen die praktisch verschillende zinnen,
betekenissen of ladingen krijgt. Dat hebben we nu gedaan door aan te geven dat het begrip ‘duurzaamheid’ en het huidige machtsstreven twee kanten zijn van één en dezelfde medaille: de medaille die bestaat uit het eindeloze verlangen om behoeften te bevredigen. Ondubbelzinnig kunnen we nu dus zeggen dat “Sustainability sells.”, “Verduurzaming verkoopt.”. Als hype is het begrip niets meer en niets minder dan een onderdeel van commerciële en partijpolitieke verkoopstrategieën. Want een bank die de bouw van megastallen financiert kan u tegelijkertijd proberen te verleiden tot het openen van een ‘groene’ rekening, het afsluiten van een ‘groene’ hypotheek of het kopen van een ‘groen’ beleggingsproduct. En een politieke partij die zegt het gezin te beschouwen als hoeksteen van de samenleving en een goed rentmeester over de schepping Gods te willen te zijn kan tegelijkertijd de mammon, de god van het geld, in natura betalen door agrarische familiebedrijven uit de extensieve veehouderij op te offeren voor de komst van de bioindustrie. U weet dat. Want u weet dat zachte heelmeesters stinkende wonden maken en slechte rentmeesters een stinkende leefomgeving. Het begrip is dus geen ‘part of the business’, het begrip is ‘part of big business’. Het begrip is de inzet van een spel van belangen: een spel dat in wezen draait om geld en macht. Want wie het begrip als eerste en het effectiefste claimen kan, heeft gewonnen: wint de gunst van de consument en de kiezer. Het begrip is een sterk merk. Het verkoopt zichzelf, want het adverteert met dat wat we het liefste doen: het zo lang en zo veel mogelijk bevredigen van onze behoeften. Maakt u zich dus geen zorgen: het gras bij uw milieubewuste buren die u ervan proberen te overtuigen dat u uw productie, consumptie en beleid dient te verduurzamen, hoeft niet groener te zijn dan bij u. Het kan net zo groen zijn als dat van u. Maar u dient erop bedacht te zijn dat het gras van deze buren zijn wortels vinden kan in door overbemesting zwaar vervuilde grond. Politici en beleidsmakers weten wat dat betekent: het is tijd voor bodemsanering. Het is tijd voor de ontwikkeling van een nieuwe bodem, een nieuw fundament voor ons denken en ons handelen. § 3. Een nieuw fundament
Naar het ultieme fundament voor een menselijk denken en handelen dat de natuur niet wezenlijk schaadt is de westerse filosofie al 2600 jaar op zoek. Dat ze er nog altijd niet in is geslaagd om dit fundament te vinden blijkt wel uit het feit dat de westerse mens tot op heden geen evenwichtige verhouding tot de natuur heeft weten in te nemen. Zelf heb ik me als filosoof in de afgelopen acht jaar van mijn leven beziggehouden met de theoretische vraag of we überhaupt een evenwichtige verhouding van de mens tot de natuur kunnen denken. Ik ben er inmiddels stellig van overtuigd geraakt dat we dat kunnen. En als u me vraagt hoe we dat kunnen, dan kan ik u dat heel nauwkeurig uitleggen. Maar gelukkig heeft u me voor vandaag niet gevraagd om dat te doen. Het antwoord op de theoretische vraag of en zo ja, hoe we een evenwichtige verhouding van de mens tot de natuur kunnen denken is volgens mij namelijk bijzonder gecompliceerd. Bovendien kent dit antwoord een zeer hoge graad van abstractie. Het is daarom geen alledaags antwoord: geen antwoord waar u praktisch iets aan heeft. Ik vond het dan ook fijn dat u me voor vandaag vroeg uit te leggen of we het begrip ‘duurzaamheid’ moeten opvatten als een hype dan wel als een fundament. Dat dacht ik nog net wel te kunnen. Ik heb geprobeerd om u uit te leggen dat we het begrip ‘duurzaamheid’ moeten
begrijpen als een hype, wanneer we het definiëren als behoeftenbevrediging omwille van de behoeftenbevrediging. Ik heb geprobeerd om u duidelijk te maken dat we het begrip als zodanig gedefinieerd moeten begrijpen als een begrip dat rechtvaardigt dat we eindeloos en mateloos doorgaan met consumeren en produceren of – met andere woorden: dat we onszelf letterlijk en figuurlijk wezenloos bevredigen. Aan dit inzicht kunt u wel een praktisch nut ontlenen. Want uit dit inzicht kunt u afleiden dat u meer moet doen dan uw consumptie, productie en beleid matigen alleen. Uit dit inzicht kunt u afleiden dat u uw consumptie, productie en beleid fundamenteel moet veranderen, wanneer u een bijdrage wil leveren aan de oplossing van de enorme problemen waarvoor we ons heden ten dage gesteld zien. Dit inzicht dwingt u om uzelf de vraag te stellen wat wezenlijk van belang voor u is; waar u een wezenlijke of essentiële waarde aan hecht. Want als u weet wat wezenlijk voor u van belang is, dan kunt u wezenlijke veranderingen aanbrengen in uw consumptie, productie en beleid. De tweede vraag die u vandaag en in de komende maanden tot uw tweede symposium in het najaar dient te beantwoorden is dus de vraag waar u een wezenlijke of essentiële waarde aan hecht. U dient als echte Brabanders een antwoord te geven op de vraag wat u bedoelt als u zegt dat het leven goed is in het Brabantse land; op de vraag wat Brabanders verstaan onder dat wat de Griekse filosoof Aristoteles al in de vierde eeuw voor Christus het ‘goede leven’ noemde. Wat wilt u verstaan onder een goed leven: een leven waarin u zo lang mogelijk zo veel mogelijk kunt consumeren en produceren of een leven waarin u koestert wat u werkelijk van belang acht? Natuurlijk kent het antwoord op deze vraag een prijs. U zult dingen moeten nalaten die u deed en u zult dingen moeten doen die u naliet. Maar de prijs die u moet betalen om het ‘goede leven’ te kunnen leiden dat u in wezen leiden wil hoeft geen opoffering te zijn. Integendeel, er kan niets worden opgeofferd voor dat wat u werkelijk van belang vindt. Wanneer u iets opoffert, geeft u iets wat u van belang acht uit handen voor iets anders. Maar dat doet u niet, wanneer u het ‘goede leven’ probeert te realiseren. Wat u dan doet, is het weg- en nalaten van alles wat u juist niet belangrijk vindt. Voor het ‘goede leven’ kunt niets opofferen. Voor het ‘goede leven’ kunt u alleen iets offeren; kunt u alleen offers brengen: offers aan dat wat u werkelijk na aan het hart ligt. Want een offer is een ode of eerbetoon aan dat wat u het meest waardeert in het leven: de lissen in de beken, de natuur rondom de Rips en de Aa, de rust en stilte in uw leefomgeving, de aanblik van koeien, varkens en geiten die vredig staan te grazen in groene weilanden. Ik wil u tot slot heel veel succes wensen bij het denken over dat wat u werkelijk ter harte wil nemen, opdat u uw leefomgeving haar ziel weer terug kunt geven; opdat u erin slaagt mens en dier in de Peel weer het daglicht te laten zien. Want al duren de nachten in Brabant lang, eens moet het ook weer dag worden.
auteur drs. Tim B. Verhappen co-auteur drs. Angela Tieland
Disclaimer
Auteursrecht Niets van deze publicatie mag, geheel of gedeeltelijk, op welke wijze dan ook, worden overgenomen zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de auteur T.B. Verhappen en co-auteur D.B. Tieland. Aansprakelijkheid Ondanks de zorg die door de auteur T.B. Verhappen en co-auteur D.B. Tieland aan het correct gebruik van gegevens besteed is, kunnen de auteur T.B. Verhappen en co-auteur D.B. Tieland niet verantwoordelijk
en/of
aansprakelijk
gehouden
worden
voor
eventuele
fouten,
omissies,
onvolkomenheden in de gegevens in deze publicatie. Lezers en toehoorders kunnen op geen enkele wijze rechten ontlenen aan de door de auteur T.B. Verhappen en co-auteur D.B. Tieland aangeboden informatie. © 2011 Apeldoorn Tim B. Verhappen en Angela Tieland