Zappenonderzoek begeleiden en ontwerpen Ondersteuning stap voor stap bij zelfstandig onderzoek doen door Henk Ankoné, SLO De uitgebreidere stappenplannen voor het doen van onderzoek gaan uit van ongeveer de volgende stappen: Stap 1: oriënteren: het vinden van een onderwerp Stap 2: onderzoeksvragen formuleren Stap 3: onderzoeksaanpak + werkplan opstellen Stap 4: gegevens verzamelen Stap 5: informatie verwerken Stap 6: vragen beantwoorden en formuleren conclusies Stap 7: resultaten overdragen Stap 8: evalueren van het onderzoek
Stap 1: Het vinden van een onderwerp Bij deze stap gaat het om: • het kiezen van een onderzoeksthema • het activeren van voorkennis • het oriënteren op mogelijke informatiebronnen • het oriënteren op mogelijke onderzoeksvormen U kunt zelf de mate van zelfstandigheid van de opdracht bepalen. Oplopend in zelfstandigheid, zijn de mogelijkheden: 1. Bepaal zelf het onderzoeksthema 2. Doe het proces van kiezen van een onderzoeksthema voor 3. Geef een lijst met te kiezen onderzoeksthema’s 4. Geef suggesties voor onderzoeksthema’s 5. Geef criteria waaraan het onderzoeksthema moet voldoen (bijv. vakeisen) 6. Laat de keuze van het onderzoeksthema volledig aan de leerling Er moet voorkomen worden dat de leerlingen bij deze stap al te ver de diepte ingaan: al deze aspecten komen verderop in het stappenplan weer aan de orde. Ze moeten zich hier vooral realiseren waar ze aan beginnen. Op grond van de oriëntatie besluit de leerling of hij/zij de opdracht kiest en ermee verder gaat of zich gaat oriënteren op een andere opdracht. Bij het bedenken van een onderwerp voor een onderzoek kunt u uw leerlingen de volgende suggesties aan de hand doen: • Ga uit van je eigen nieuwsgierigheid: wat wilde je altijd al weten of uitzoeken? • Ga uit van de actualiteit: welke interessante onderwerpen zijn er de afgelopen tijd op tv, op de radio en in kranten en tijdschriften aan de orde geweest? • Sluit aan bij wat in de lessen aan de orde is gekomen: welke mogelijke onderzoeksvragen passen bij onderwerpen die in de afgelopen tijd in de klas aan de orde zijn geweest? Daarbij kunnen ook andere vakken betrokken worden. • Kies een onderwerp waarover men verschillend denkt en/of waarover jij een duidelijke mening hebt. • Soms is het verstandig om de definitieve keuze nog even uit te stellen. Schrap voorlopig alleen de onderwerpen die je niet interessant vindt of waarvan je mag verwachten dat de uitkomst maar voor een hele kleine groep interessant kan zijn. • Ga voor de overgebleven onderwerpen na of er voldoende gegevens te vinden zijn. Dat kan door een snelle scan in de bibliotheek, op cd-rom, op internet, maar ook via deskundigen die gemakkelijk en op korte termijn zijn te benaderen. Kies het onderwerp waarover de meeste of de meest geschikte gegevens beschikbaar zijn. U kunt de onderwerpkeuze ook in de les aan de orde stellen: kies een thema en ga samen met de klas na wat daaraan te onderzoeken valt. Bijvoorbeeld het thema water: leven in water, vervuild water, vervoer over water, vervoer onder water, etc. Al associërend kunt u met de leerlingen via een thema op heel wat onderzoeksonderwerpen komen.
1
Om de leerlingen na te laten gaan of een onderwerp geschikt is, kunt u ze de volgende controlevragen laten beantwoorden: • weet je al iets over het onderwerp? • is er een onderdeel dat interessant is om verder te onderzoeken? • weet je hoe en waar je aan ontbrekende informatie kunt komen? • voldoet het onderwerp aan de eisen van de docent? Als je minstens twee keer nee geantwoord hebt, kies dan een ander onderwerp en toets dat opnieuw. ^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 2: Het formuleren van onderzoeksvragen (hoofd- en deelvragen) Het formuleren van goede vragen is een van de moeilijkste aspecten van onderzoek doen. U zult sommige leerlingen dan ook veel steun moeten bieden. Afhankelijk van het niveau van zelfstandigheid van de leerlingen kunt u daarbij kiezen uit de volgende mogelijkheden: • Doe het formuleren van vragen voor en leg uit waarom je dat op die manier doet. • Geef een aantal vragen en laat leerlingen beredeneren welke vragen geschikt zijn • Geef de leerlingen aanwijzingen waarop ze moeten / kunnen letten bij het formuleren van vragen. • Geef de leerlingen de eisen waaraan een goede onderzoeksvraag moet voldoen. • Laat hen zelfstandig een onderzoeksvraag formuleren en geef desgevraagd advies. Wanneer u een moeilijker onderwerp aan de orde stelt of wanneer de leerlingen een complexer onderzoeksonderwerp kiezen, zult u hen weer wat meer steun moeten bieden. Veel onderzoeksvragen zijn op te splitsen in deelvragen. Als er teveel deelvragen komen is het onderwerp misschien te breed. Komen er weinig of geen deelvragen dan is het wellicht te smal. Probeer in te schatten of je iets nieuws aan het onderzoek kunt toevoegen of bestaande informatie tot iets nieuws kunt combineren. Stel dat je als hoofdvraag hebt: "Hoe maak je een spel dat gespeeld kan worden in de ruimte?". Bedenk alles wat je kunt vinden over spelen en combineer dit met je kennis van het verschil tussen leven in de ruimte en leven op aarde. Probeer bij een nieuw spel gebruik te maken van de nieuwe situatie: bijvoorbeeld het ontbreken van zwaartekracht. Probeer aan te geven wat creativiteit is. We maken onderscheid tussen: beschrijvende, verklarende, toetsende, waarderende, adviserende en probleemoplossende vragen of combinaties daarvan. Deze reeks heeft een opklimmende moeilijkheidsgraad. Complexere vragen sluiten veelal minder complexe vragen in. Aan het beantwoorden van een probleemoplossende (hoofd)vraag gaat vaak een verklarende en één of meer beschrijvende vragen vooraf. Die vragen kunnen dan als deelvragen worden geformuleerd. Wanneer u de leerlingen laat kiezen uit een aantal mogelijke vragen, laat hen dan tenminste hun keuze verantwoorden. Om - Is - Is - Is
te bepalen of een onderzoeksvraag geschikt is, zijn de volgende controlevragen handig: de vraag maar op één manier uit te leggen? de vraag door meten, onderzoek of een technische of creatieve uitwerking te beantwoorden? het beantwoorden van de vraag uitvoerbaar, in de beschikbare tijd en met de beschikbare middelen?
^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 3: Het maken van een onderzoeksplan en bijhouden van een logboek In het onderzoeksplan geven leerlingen aan hoe ze het onderzoek gaan aanpakken: welke onderzoeksaanpak ze gaan gebruiken, welke soort bronnen ze willen gebruiken en hoe ze de gegevens willen verkrijgen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van een experiment, het bevragen van mensen door middel van een interview of enquête of het bestuderen van literatuur. Ook hier kunt u kiezen welke ondersteuning u biedt. Kies op het niveau van de doelgroep een geschikte onderzoeksvraag en: • Geef een voorbeeld van een passende onderzoeksaanpak en leg uit waarom dat een goede aanpak is. • Geef een aantal mogelijke aanpakken en laat leerlingen beredeneren welke vragen geschikt zijn. • Geef de leerlingen aanwijzingen waarop ze moeten/kunnen letten bij het formuleren van een onderzoeksaanpak. • Geef de leerlingen de eisen waaraan een goede onderzoeksaanpak moet voldoen. • Laat ze zelfstandig een onderzoeksaanpak formuleren. Een goede onderzoeksaanpak biedt een redelijke garantie dat het onderzoek iets oplevert. Een onderzoek leidt echter niet altijd tot het gewenste resultaat. Geef in het begin aan dat een onderzoek altijd een voldoende op zal leveren als het volgens een bepaald schema wordt uitgevoerd. De leerlingen kunnen met de volgende vragen controleren of ze aan alle aspecten hebben gedacht: • Welke soort informatie heb ik nodig?
2
• Hoe kan ik die informatie vinden? • Welke hulpmiddelen ga ik daarbij gebruiken? Een werkplan geeft een overzicht van de activiteiten, de taakverdeling (bij groepswerk) en een tijdsplanning. • Bij een eerste controle zijn de maximale tijd die beschikbaar is en de inleverdata van belang. Van daaruit kan worden teruggeredeneerd en zo nodig worden bijgesteld. • Als leerlingen al eens eerder een onderzoek hebben gedaan, refereer dan aan de opgedane ervaringen. Is dat niet het geval, laat hen dan na korte tijd de geschatte tijd vergelijken met de werkelijk bestede tijd. Op grond hiervan kunnen ze zo nodig het werkplan voor het vervolgtraject aanpassen. • Om inzicht te krijgen in de werkelijke tijds- en taakverdeling is een logboek een goed middel. Achteraf hebt u als docent ook een prima handvat om het proces te bespreken. U zult zien dat leerlingen veel eigen tijd in uitdagende projecten stoppen. Laat dat ook tot uiting komen in de waardering. Ook zult u merken dat er grote verschillen optreden. De ondergrens wordt bepaald door de minimumeisen aan het werk; de bovengrens door de maximale tijd die de leerling wil besteden zonder dat dit hem/haar in de problemen brengt. Laat leerlingen altijd hun onderzoeksplan en hun werkplan aan u voorleggen en geef hun daarop feedback. Het kan veel onnodig werk en teleurstellingen voorkomen. Het is ook verstandig om de leerling aan het eind van deze fase aan te zetten tot reflectie op het tot nu gevolgde traject. Dit kan als basis dienen voor de afsluitende evaluatie van de gehele opdracht (zie stap 9). ^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 4: Het verwerven van informatie Hierbij gaat het om drie zaken: 1. Leerlingen bereiden de informatieverzameling gericht voor. Wat zij daarbij concreet moeten doen is afhankelijk van de gekozen methode van informatie verzamelen. Bij enquêteren valt hier bijvoorbeeld te denken aan het opstellen van een vragenlijst en het trekken van een enigszins verantwoorde steekproef, bij een experiment aan het maken van de proefopstelling en het vaststellen van de meetmethode. 2. Leerlingen verzamelen de informatie: in de bibliotheek, op internet, via enquêtes, via interviews of via experimenten. 3. Leerlingen beoordelen de verzamelde informatie op bruikbaarheid, relevantie, betrouwbaarheid en representativiteit. Ook dit is weer afhankelijk van de manier van gegevens verzamelen. De volgende controlevragen kunnen daarbij behulpzaam zijn: • Worden de onderzoeksresultaten beïnvloed door omstandigheden van buitenaf? Zo ja, hoe? • Zijn er voldoende metingen of observaties gedaan, of voldoende bronnen geraadpleegd? • Is er voldoende variatie in de geraadpleegde bronnen, bijvoorbeeld vóór- en tegenstanders, betrokkenen en buitenstaanders? • Is duidelijk aangegeven wat de ‘kleur’ van de bronnen is, bijvoorbeeld hoe de bron bij het vraagstuk betrokken is en welke positie en belangen hij heeft? Wanneer de bronnen als zijn gegeven, dan vervallen de punten 1 en 2. De controlevragen over bruikbaarheid, relevantie, betrouwbaarheid en representativiteit blijven altijd relevant. U kunt dat nog wat sterker aanzetten door meer bronnen te geven dan noodzakelijk is om de leerlingen te laten oefenen met bronnenselectie. ^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 5: Het verwerken van informatie Voor het ordenen van informatie zijn deelvragen heel handig: ze kunnen gebruikt worden om deelonderwerpen te onderscheiden. Als er geen deelvragen geformuleerd zijn, kunnen de volgende aspecten handig zijn om onderscheid te maken: kenmerken, ontwikkelingen, oorzaken, gevolgen, voor- en nadelen, maatregelen en effecten, opvattingen, voor- en tegenargumenten. Laat de leerlingen onderscheid aanbrengen tussen verzamelde gegevens en letterlijke citaten en de interpretatie ervan. De bewerking van de informatie hangt af van de soort gegevens. Bij talige gegevens gaat het om een inhoudsanalyse en het maken van samenvattingen; daarbij zijn de deelvragen of gekozen aspecten richtsnoer. Bij cijfermatige gegevens gaat om rekenkundige bewerkingen en een overzichtelijke representatie daarvan, bijvoorbeeld in tabellen, grafieken of kaarten. Laat de leerlingen de ruwe gegevens enige tijd bewaren zodat ze door u als begeleider kunnen worden opgevraagd. Als leerlingen problemen hebben met de interpretatie, kunt u met hen terugkijken naar de onderzoeksvraag: zijn de samenhangen, oorzaken en gevolgen waar de leerling naar zocht te ontdekken of juist niet? Ook als dat onverhoopt niet het geval is moeten ze dat aangeven en beredeneren waaraan dat zou kunnen liggen. Misschien kunnen ze een
3
suggestie doen voor een vervolgonderzoek. Leg hen uit dat het onderzoek dan niet mislukt is en dat ze niet weer van voren af aan hoeven te beginnen. ^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 6: Het beantwoorden van vragen en het formuleren van conclusies De meeste zaken zullen bij het bewerken en interpreteren van de gegevens al wel duidelijk zijn geworden. Bij deze stap zetten leerlingen de zaak nog eens helder op een rij: ze formuleren eerst de antwoorden op hun deelvragen of lopen de gekozen aspecten langs om vervolgens de hoofdvraag te beantwoorden. Om herhalingen te voorkomen kunt u hen laten verwijzen naar gegevens en uitwerkingen elders in het verslag. Als leerlingen vastlopen is het handig hen nog eens te wijzen op het type onderzoeksvraag dat ze gesteld hebben. Een voorbeeld: een beschrijvende vraag hoeft slechts een beschrijving of inventarisatie op te leveren en een conclusie bij zo’n onderzoek geeft dan bijvoorbeeld aan of en in hoeverre de beschrijving klopt met wat er over het onderzochte verschijnsel bekend is. In veel stappenplannen in leerboeken wordt de leerling gevraagd een eigen mening te geven. Dat is eigenlijk vooral aan de orde als het een waarderende onderzoeksvraag betreft en zelfs dan niet altijd: je kunt immers ook een onderzoek doen naar de mening of opvattingen van anderen. Laat de leerlingen hun (voorlopige) resultaten even aan u voorleggen voordat zij aan de volgende stap beginnen. Indien er nog geen antwoorden kunnen worden geformuleerd, dan kan het nodig zijn aanvullende informatie te verzamelen of verzameld materiaal opnieuw te analyseren. Eventueel kan zelfs de vraagstelling moeten worden aangepast. Het is verstandig om de leerling aan het eind van deze fase aan te zetten tot reflectie op het tot nu gevolgde traject. Dit kan als basis dienen voor de afsluitende evaluatie van de gehele opdracht (zie stap 8). ^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 7: Het overdragen van informatie Bij overdracht van informatie moet de leerling zich altijd afvragen wat het doel van de presentatie is en aan wie gepresenteerd moet worden. Met doel en doelgroep voor ogen moet het medium en de middelen worden gekozen. Als de doelgroep de klas is, vraagt dat een andere presentatie dan wanneer het resultaat aan de gemeenteraad voorgelegd wordt. De eisen die u aan de presentatie van de resultaten stelt hangen natuurlijk sterk samen met de omvang en het soort onderzoek. Bij een experiment in een schoolse setting, waarbij alleen aan de leraar gerapporteerd hoeft te worden, kunt u volstaan met een korte beschrijving van de onderzoeksvraag, de aanpak, een verslag van het onderzoek (bijv. een proefopstelling en het protocol van het experiment) en enkele conclusies. Betreft het een groter onderzoek, bijvoorbeeld in het kader van een profielwerkstuk, of een project waaraan meerdere leerlingen hebben bijgedragen, dan kunt u van de leerlingen tevoren een presentatieplan vragen waarin ze de keuze voor media en middelen verantwoorden door een relatie te leggen met doel en doelgroep van de presentatie en waarin ze de taken en de taakverdeling hebben beschreven. Ook hier kunt u variëren naar zelfstandigheid. Bijvoorbeeld: • biedt een overzicht van geschikte presentatievormen • geef suggesties van mogelijke presentatievormen • geef criteria waaraan de presentatie moet voldoen ^ Terug naar stappenoverzicht
Stap 8: Het evalueren / beoordelen van het onderzoek Deze stap is op twee manieren op te vatten: - als leerlingactiviteit, in het kader van reflectie op het eigen functioneren (self-assesment); - als leraarsactiviteit, in het kader van de rol van de docent als eindbeoordelaar. In de schoolsituatie is de eindbeoordeling aan de docent. Vanuit de leerling geredeneerd gaat het om het evalueren van zowel het product als het proces. De beide optieken zijn goed met elkaar te verbinden wanneer u de door de leerling uitgevoerde zelfevaluatie gebruikt als basis voor een eindgesprek over het onderzoek. Wanneer we van zelfevaluatie door de leerling uitgaan, gaat het om een afsluitende stap waarin de verschillende reflectiemomenten tijdens het onderzoeksproces, in samenhang aan de orde komen. De leerling gaat na of hij/zij het goede heeft gedaan en of hij/zij het goed heeft gedaan. Een goede opstap vormt de volgende opdracht: Laat de leerlingen een even lange lijst maken van dingen waar ze tevreden over zijn als van die waar ze niet tevreden over zijn. Uw rol als begeleider
4
Laat leerlingen duidelijk merken dat u een begeleider bent en geen inhoudelijke deskundige die geraadpleegd kan worden: 'Ask three before you ask me’. Help leerlingen zeker niet door het werk voor hun te doen. Geef tips: Wat ben je aan het doen? In welke fase zit je? Heb je de vorige fases al doorlopen? Als leerlingen voor hulp bij u komen, help hen dan hun probleem te verhelderen: in veel gevallen komen ze er dan zelf al uit. ^ Terug naar stappenoverzicht
5