Torenspits
UDC 69.024.84
Spire
RVblad 01-1 Houten torenspitsen 1
Timber spires
zadeldak
lage vierkan te spits
vierkan te spits op torenromp met topgevels
Dr. ing. H. Janse
/--
r-
-
Inleiding Torens hebben een symbolische betekenis. Zij maken een belangrijk bouwwerk al van ver herkenbaar, wijzen naar de hemel en gelden als het middelpunt van een leefgemeenschap. Het belang en de herkenbaarheid van een stenen torenromp kan sterk vergroot worden door er een bekroning van hout of steen op te plaatsen. In dit artikel worden de torenbekroningen behandeld, waarin de elementen van een achtkante spits duidelijk zijn te herkennen. De geheel opengewerkte vormen uit de perioden na het midden van de 16de eeuw hebben weliswaar de zelfde constructieve uitgangspunten, maar komen hier slechts zijdelings ter sprake. In het vlakke Nederlandse en Vlaamse landschap kan men al op grote afstand een stad of dorp herkennen aan de torens, omdat ze allemaal verschillend zijn en elk voor zich het landschap en het silhouet van de woonplaats een eigen aanzien geven. Een dorp zonder toren is een gemeenschap zonder hart. Het eenvoudige naar twee kanten aflopende zadeldak afb. la kreeg een grote verspreiding in de noordelijke provincies, maar vond ook elders toepassing. De oudste torens in Nederland waren vaak afgedekt met een laag naar vier kanten aflopend dak afb. lb. Een andere vorm is die, waarbij de zijden van de torenromp worden bekroond door een driehoekige topgevel en de hoekkepers van de spits omhoog lopen van de toppen van die gevels afb. IC. Sedert de 13de eeuw ontwikkelde zich uit een laag vierkant torendak een hoge achtkante spits, die meestal in hout werd uitgevoerd, maar ook in baksteen gemaakt kon zijn. Scherp priemt zo’n naaldspits in de lucht. In de late middeleeuwen werden vele vierkante torenrompen bekroond door een open RDMZ RV 1994/36
63
a
1. Eenvoudige torenafdekkingen.
achtkante lantaarn van steen of hout, afgedekt met een kort achtkant spitsje of een samenspel van ingezwenkte vlakken en een peer. De achtkante torenspitsen werden steedsmeer verrijkt met open en gesloten delen, bolle en ingezwenkte vlakken en versierde onderdelen. Aan het begin van de renaissance verdween het karakter van spits vaak geheel, zodat er meestal alleen een open houten lantaarn met een achtkant grondvlak en een afwisselend lijnenspel van ingezwenkte en uitbollende vlakken overbleef. Het is verbazingwekkend, dat in het winderige Nederland spitsen zijn gebouwd van veertig en meer meter hoog. De 40 meter hoge naaldspits van de toren van Tzum, gebouwd in 1549, heeft sedertdien in het open Friese land weer en wind getrotseerd afb. 2. Daartoe moet een zeer hechte constructie zijn gemaakt. Een groot aantal spitsen en andere bekroningen werd slachtoffer van storm of blikseminslag. De 43 meter hoge spits van de Sint Maartenstoren in Zaltbommel (Gld), opgetrokken in de tweede helft van de 15de eeuw, ging al in 1538 door blikseminslag verloren afb. 3. Eerst in 1782 kreeg de Martinitoren in Doesburg (Gld)
door de zorg van luitenant-generaal Corn. Joh. Kraijenhoff als eerste in Nederland een bliksemafleider. 2. Tzum (F). Herv. kerk, toren (1548 - ‘49). De romp van de toren is ca. 30 m hoog, de spits 40 m.
Torenspits
RVblad 01-2
3. Zaltbommel (Gld), St.-Maartenstoren. Detail van schilderij in de kerk, 1538.
De constructie van torenspitsen is in Nederland nog nooit alomvattend beschreven. Slechts een enkele publikatie besteedt er enige aandacht aan 2.Ook het aantal artikelen, dat de constructie van een enkele torenspits tot onderwerp heeft is bijzonder klein 3.Wel zijn in enkele recente delen van de Geïllustreerde Beschrijving constructies van torenspitsen omschreven en getekend 4. Dit artikel is derhalve te beschouwen als een eerste algemene studie van het onderwerp. Verder onderzoek zal nog noodzakelijk zijn. Bij de bewerking van het basismateriaal, dat bij de samenstelling van dit artikel werd gebruikt, bleek dat de materie, hoe eenvoudig wellicht ogend, zeer complex is. De omschrijvingen zijn daardoor soms uitvoerig, hetgeen nodig is om alle aspecten voldoende uiteen te zetten. Torenspitsen zijn meestal slecht bereikbaar, vooral in het bovenste deel. Het beschikbare materiaal aan tekeningen is vaak onvolledig of niet betrouwbaar. Bovendien zijn er in veel gevallen later versterkingen aangebracht, die op een tekening niet als zodanig te herkennen zijn. Sommige spitsen zijn gerestaureerd zonder dat een opmeting of tekening is gemaakt. Dit alles maakt, dat wij ons in dit algemeen oriënterend artikel zullen beperken tot de principes van vormen en constructies, opdat zij, die een toren restaureren, structuur en constructie van de spits zo goed mogelijk zullen kunnen beoordelen. Het is niet de bedoeling een volledig overzicht te geven van de torenbekroningen in Nederland (en Vlaanderen). Evenmin worden hier besproken de spitsen in baksteen en natuursteen, die in sommige gevallen worden ondersteund door een houtconstructie. Exacte dateringen van houten torenspitsen ontbreken helaas nog vrijwel overal. Dendrochronologische onderzoekingen zijn nog niet uitgevoerd. De bij de afbeeldingen aangegeven dateringen geven bij benadering
een indicatie van de bouwtijd aan de hand van gegevens over de bouwtijd van de toren en bijvoorbeeld het type van de telmerken. Tekenwijze Aangezien de onderdelen van de constructie van de spits meestal onder een hoek van 22l/2 Oten opzichte van de zijden van de torenromp geplaatst zijn, is het niet mogelijk zowel een dwarsdoorsnede van de romp als een dwarsdoorsnede van de spits evenwijdig aan één gebintvlak in de juiste stand boven elkaar te tekenen. Er is daarom in sommige gevallen ter wille van de duidelijkheid een keuze gemaakt, die de exactheid van de weergave enigszins geweld aandoet. Wanneer in de bijgevoegde tekeningen uit is gegaan van een dwarsdoorsnede over de torenromp is dit aangegeven als ‘tekenmethode A’, bij een doorsnede over de spits evenwijdig aan één spantvlak is dit als ‘tekenmethode B’ aangeduid. In de meeste gevallen zijn de daksporen niet getekend. Benamingen De vier of acht vlakken van een torendak hadden oorspronkelijk een helling, die nauwelijks meer was dan 60”. In de 15de eeuw werd die steedssteiler. In de late middeleeuwen wordt nog niet gesproken van een torenspits. Bestekken en andere geschreven bronnen uit de periode tussen 1400 en 1570 spreken van ‘cappe’, de kap van de toren. In 1529 leverde Rombout 11 Keldermans een concept van een ‘..spits op den toren’ te Zierikzee (Z). In het bestek van de spits van de Michaelstoren in Zwolle uit 1560 is sprake van de ‘spitze ander kappe’, dus de spits van de kap. Er werd zelfs over een kap gesproken, als het ging om een opengewerkte lantaarn. In 1566 betaalden de kerkmeesters van de Sint Stevenskerk te Nijmegen aan Jan Kelffken ‘8 st., van dat ontwerp van den tam te Amsterdam, van die kap om daer ein kap op onsen tarn na to maicken’ en Severijn van Kessel kreeg ‘van dat pa tron der kappen,
Torenspits
RVblad 01-3 dair na die selvige kap geordiniert sal worden 4 st’ 5. De toren te
ken over een veld, een andere keer over een paneel.
dezelfde richting als de lengte-as van de kerk, dus oost-west. Voor de 12de-eeuwsetufstenen kerk van Oudewater (U) werd omstreeks 1300 een forse bakstenen toren gebouwd. Die kreeg een zadeldakafdekking, waarvan de nok noord-zuid gericht is, terwijl bovendien aan beide zijden een stuk werd afgeschuind met een wolfeind. Het dak wordt nog steeds gesteund door zijn oorspronkelijke kapgebinten afb. 4.
Amsterdam, die hier als voorbeeld diende, is de Oudekerkstoren, waarvan de nieuwe bekroning in 1565 gereed was gekomen. In het navolgende wordt van een naaldspits gesproken als de dakhelling ruim boven de 70° uitkomt. De juiste benaming van de vlakken van een torenspits leverde voor de makers van bestekken vaak moeilijkheden op. Somswerd er gespro-
Er zijn in Nederland, vooral in Friesland, Groningen, Overijssel en oostelijk Gelderland, veel torens met een zadeldak, dat overigens vaak niet uit de bouwtijd van de torenromp dateert afb. la. Vrijwel altijd heeft de nok van dat dak
4a. Oudewater, (Foto 1976.)
4b. Oudewater, Herv. kerk. Constructie van zadeldak. opmeting van R.H. Nijkamp, RDMZ 1961, 1983.
toren Herv. kerk, ca. 1300.
Vormen van houten torenbekroningen Zadeldak
n
-n
RDMZ RV 1994/36
- 64
Tekening L.M. de Klein naar
Torenspits
RVblad 01-4 Spitsen op vierkan te pla ttegron d
De meeste eenvoudige romaanse en vroeggotische torens waren voorzien van een vierkante lage spits of piramide, een laag naar vier kanten aflopend dak (tentdak) met een helling van niet veel meer dan 60” afb. lb en 6. In de romanogotiek van Noord-Nederland zijn torens voorzien van een topgevel boven iedere zijde en een stenen spits, die al hoger is dan de gewone piramidale torendaken afb. IC. Ach tkan te spitsen
Doorgaans is de doorsnede van het achtkant zo, dat vier zijden ervan evenwijdig lopen aan de vier zijden van de torenromp. In een enkel geval staat de spits zo, dat alle zijden van het achtkant 2Z1/zo gedraaid staan ten opzichte van de torenromp. Vier hoekkepers van de spits staan dan in het midden van de zijden van de torenromp, de andere vier komen overeen met de diagonale van de vierkante doorsnede van die romp. Als onderscheid zullen wij deze vorm hierna
een overhoeks achtkant noemen. Als de achtkante spits zonder overgang op de vierkante torenromp rust, is er meestal een omgang met een borstwering of balustrade rond de voet van de spits. Dan moet er een waterdichte vulling tussen het metselwerk en het achtkant zijn. In sommige gevallen is daartoe in het metselwerk een gewelfvormige overgang gemaakt. Meestal is er een overgang van vierkant naar achtkant gevormd in het timmerwerk van de voet van de spits. Bij een aantal torens is aan de binnenzijde van de romp de muur een meter of meer opgetrokken en daarop de spits gebouwd, zodat op de torenromp een omgang overblijft. De overgang van de vierkante voet naar het achtkant van de spits kan op verschillende wijzen zijn opgelost. Bij de eenvoudigste vorm staan de acht hoekkepers aan de buitenzijde van de torenromp. Van de hoekpunten van de muurkroon zijn aanlopers naar de hoekkepers
6. Beusichem (Gld), Herv. kerk. Piramidale torenafdekking. Detail van schilderij uit de 19de eeuw.
5. Vormen van achtkante spits.
a. StWn aan buitenkant torenromp, laag ingesnoerd, b. idem, hoog ingesnoerd, c. stijlen aan binnenkant torenromp, laag ingesnoerd, d. idem, hoog ingesnoerd, e. met holle schoten, f. achtkante spits, doorsneden door lage vierkante spits, g. stijlen midden buitenkant romp en onder 45O,doorsneden door lage vierkan te spits.
RVblad 01-5
r‘
-
7. Monnickendam (NH), Grote kerk. Ingesnoerde torenspits op kleinere plattegrond dan om trek van torenromp, XVI. (Foto 1978)
8. Rijswijk (ZH). Herv. kerk. Torenspits met holle schoten. (Foto 1965)
9. Dreischor (Z), Herv. kerk. Torenspits op kleinere basis dan omtrek torenromp met schoten naar buitenzijde toren. (Foto ca. 1958)
aangebracht. Zo ontstaat een schoot aan de voet van de overhoeks geplaatste vlakken van de spits, een driehoekig vlak met de punt naar beneden afb. 5a en 7. De horizontale snijlijn tussen de schoot en het vlak van de spits vormt een knik. De vlakken, die overeenkomen met de opgaande zijden van de vierzijdige torenromp lopen als één vlak van de muurkroon tot de spits. Wij noemen deze spitsvorm overhoeks ingesnoerd. De helling van de vlakken van de spits en van de schoten is bepalend voor het aanzien van de spits. De schoten kunnen over betrekkelijk geringe hoogte gemaakt zijn, maar beslaan soms een vrij grote hoogte afb. 5b. Somsverloopt de overgang van het schild van de spits naar de schoot geleidelijk en is de schoot hol afb. 5e en 8. Dit zou men een
De acht hoekkepers kunnen ook meer naar binnen staan ten opzichte van de buitenzijde van de torenromp. Wanneer de voet van de spits dan wel overeenkomt met die van de bovenkant van het metselwerk ontstaat ook in de vlakken van de spits, die corresponderen met de zijden van de torenromp, een knik afb. 5c en 5d. Wij noemen dat een alzijdig ingesnoerde spits. De hoogte van die insnoering is ook weer bepalend voor het aanzien van de spits, evenals de afstand van de voet van de hoekkepers tot de buitenkant van de romp. Somszijn ook bij een alzijdig ingesnoerde spits de overgangen van de vierkante plattegrond van de spits naar het achtkant vloeiend, zodat de schoten gebogen vlakken zijn afb. 9. Af en toe is de overgang van het vierkant naar het achtkant gefor-
meerd door van de hoek van het vierkant diagonaal een hoekkeper tegen de achtkante spits op te laten lopen. Er ontstaat dan als het ware een doorsnijding van een vierkante spits of piramide met een achtkante spits afb. 5f en 70. Deze vorm en een hoger ingesnoerd type komen vooral voor in het zuidelijke deel van Nederland en het aansluitende deel van Vlaanderen 6. In zuidoostelijk Gelderland en in Limburg komt een overhoekse achtkante spits voor, die aan de voet een piramide doorsnijdt afb. 5g. In sommige gevallen is er aan de binnenzijden van de muren van de dikke vierkante torenromp een dunne muur van geringe hoogte opgetrokken, waarop de torenspits is gebouwd. Er blijft dan ruimte voor een omgang over afb. 2 en 7.
overhoeks hol ingesnoerde spits
kunnen noemen. RDMZ RV 1994/36
65
Vrij weinig komt de achtkante spits op een achtkante torenromp
Torenspits
10. Egmond-binnen (NH), Buurkerk (gesloopt 1836). Achtkante torenspits, doorsneden door een lage vierkante spits. Detail van tekening van Roeland Roghman (ca. 1620 - 1686).
ll. Loosduinen (ZH), Herv. kerk. Achtkante torenspits op smallere basis dan achtkante torenromp met schoten naar buitenzijde toren. (Foto 1975)
12. Delft (ZH), Oostpoort. Ach tkan te torenspitsen op achtkante bovenbouw van torens op cirkelvormige plattegrond.
afb. 11 en 12 of op een cirkelvormige grondslag voor afb. 13 en 14. Dit laatste is vooral het geval bij kastelen en stedelijke verdedigingswerken. Wanneer de torenromp rond is, kan de spits in iedere gewenste richting op de onderbouw geplaatst worden. De beide torenspitsen van de Cellebroerspoort in Kampen (0) zijn twaalfkantig afb. 15, de westelijke toren van de Nobelpoort in Zierikzee (Z) heeft een zestienkantig uiterlijk, maar dat is niets anders dan een opgedikt achtkant afb. 16 en 17.
sprake van de ‘appel’. Er zijn zelfs gevallen bekend, waarbij de kroon eerst bestond uit een achttal bogen van eiken kromhout, bekleed met lood en later gesloten werd. In Enkhuizen (NH) kwam de open peer op de Zuidertoren in 1518 gereed. Op kosten van de pastoor werd zij in 1533 omgevormd tot een dichte peer en met koper belegd. In het noordoosten van Nederland ontstonden in de 16de eeuw en in de eerste helft van de 17de eeuw een aantal torenspitsen, die met een grote ui getooid zijn (de ‘Sipel’ te Deinum (F) 1589 7,Dwingeloo (D) 1631, Noordwolde (D) 1639).
tich wesen naedat ontwerp wijth wiset’. Een dergelijke lantaarn wordt gedragen door acht verticale stijlen.
‘Appels, peren en uien ’ In de late middeleeuwen werden veel Nederlandse torens bekroond met een open of gesloten peervormig element, bestaande uit acht eiken krommers, die aan de bovenzijde tegen een middenstijl (makelaar) steunen afb. 14. In het bestek van de Zwolse Onze-LieveVrouwetoren (Peperbus)uit 1539 is
Achtkan te lantaarns In het meergenoemde bestek van de Onze-Lieve-Vrouwetoren te Zwolle uit 1539 wordt vermeld, dat op de appel sal staen een lanterne sal hoch wesen x voeten ende vii voeten wijt ende de sal doerluch-
13. Bergen op Zoom (NB), O.-L.-Vrouwe- of Gevangenpoort. Achtkan te torenspitsen op torens met cirkelvormige doorsnede.
Torenspits
RVblad 01-7
De Oudekerkstoren in Amsterdam kreeg zo’n spits met lantaarn vermoedelijk omstreeks 1500. Eenzelfde spits heeft nu nog de Sint Laurenskerk in Weesp (NH) afb. 18. Deze vorm luidt de overgang naar de renaissance in. De grote vieringtoren van de Grote of Sint Bavokerk in Haarlem, gebouwd van 1518 tot 1520, vertoont al drie opengewerkte achtkanten boven elkaar, bekroond door een open peer. De bekroning van de toren van de Kleine kerk in Edam (NH), beter bekend als de Speeltoren, is waarschijnlijk gemaakt door dezelfde timmerman 8 en bestaat uit een iets ingezwenkt toelopend deel, waarboven een gesloten peer met dakkapellen, bekroond door een kleine lantaarn afb. 1% en b. De lantaarn van de Onze-LieveVrouwetoren in Amersfoort (U) werd na 1558 op een achtkante stenen onderbouw opgetrokken en in later tijd vele malen hersteld en gewijzigd afb. 20 v. De toren van de 14. Dalfsen (0), kasteel Rechteren. Overstekende achtkan tige torenspits met appel op toren met cirkelvormige doorsnede.
RDMZ RV 1994136 - 66
15. Kampen (O), Cellebroerspoort, 1465, ingrijpend verbouwd in 1617. Twaalfkantige torenspitsen met brede schoten naar twaalfkant opbouw van toren met cirkelvormige plattegrond.
17. Zierikzee (Z), Nobelpoort. Muurslijlen en korbelen onder de ster aan de voet van de oostelijke toren. (Foto 1963)
16. Zierikzee (Z). Nobelpoort, XIVb. De rechter (westelijke) torenspits heeft een zestienkantige doorsnede, de linker een
18. Weesp (NH), Sint La urenskerk. Torenspits ca. 1500. (Foto 1987)
Torenspits
RVblad 01-8
-bN
1%. Edam (NH), Speeltoren, ca. 1520. Opname tijdens dreigende instorting 1972.
Oude kerk in Amsterdam werd in 1565 verhoogd en voorzien van een samenstel van open lantaarns, ingezwenkte vlakken en gesloten en open peren afb. 21. Deze vormen luidden de nieuwe generatie van renaissance-torenbekroningen in Nederland in, die buiten het bestek van dit artikel valt. Terminologie van onderdelen l” De kern van de constructie wordt vrijwel altijd gevormd door een verticale stijl, waartegen de constructie aan vier of acht kanten steunt. Wij zouden geneigd zijn dat een koningstijl te noemen, maar in de oude bestekken is altijd sprake van de makelaar. Die makelaar steekt altijd enige voeten uit boven het punt waar de hoekkepers tegen rusten.
19b. Doorsneden
bekroning.
Projectiemethode
Nagenoeg alle Nederlandse torenspitsen en lantaarns zijn opgebouwd in verschillende geledingen Die werden in de bestekken altijd aangeduid als stage. Dat woord komt overeen met ‘etage’, de term waarmee in 1837 in het bestek van de Mozes en Aäronkerk te Amsterdam nog de verschillende lagen in de vierkante open lantaarns van de beide torens werden aangeduid. Wij zullen ook in dit artikel de term ‘stage’ hanteren. Voor de horizontale balkenconstructie, die een stage aan de onder- en bovenkant afsluit, is de term tafelment gebruikelijk. Voor een goed begrip diene, dat van onderaf gerekend, bij aanwezigheid van een tafelment aan de voet van de spits, het tweede tafelment behoort tot de constructie van de eerste stage.
B.
Voetconstructie Er zijn drie constructiemethoden gebruikt bij het optrekken van het bovenste deel van de stenen torenromp en het plaatsen van ae torenspits. Het was mogelijk de torenromp geheel tot de bovenkant op te metselen en in de laatste fase parallel aan de torenmuren twee maal twee balken, meestal compleet met korbeelstellen, aan te brengen afb. Zal. Die kruisen elkaar meestal ongeveer zó dat de helft van de ene balk boven de andere uitsteekt afb. 23 en 24. Deze constructiewijze wordt wel een molenkruis genoemd, omdat deze constructie ook bij molenrompen wordt gebruikt. Hier wordt de benaming dubbel balkenkruis gebruikt. De spits werd dan later op de uiteinden van de vier balken opgetrokken. Het bestek van de
-
Torenspits
RVblad
01-9
i-
dubbel balkenkruis op torenromp aan voet van spits
,. dubbel balkenkruis in tafelment in spits
20. Amersfoort, Onze-Lieve-Vrouwetoren. bekroning na 1558. (Foto 1970)
21. Amsterdam, Oudekerkstoren, bekroning uit 1565. Houtsnede uit 1613.
B
C
ster op torenromp aan voet van spits
A
ster in tafelment in spits 23. Westerbork (D), toren Herv. kerk, 1778. Kenmerken: drie maal dubbel balkenkruis. Tekening L.H. Boot, RDMZ 1962. Projectiemethode A. RDMZ RV 1994/36
- 67
22. Gebruikelijke tafelmen t-constructies.
Torenspits
RVblad 01-10
'!>
24. Epe (Gld), toren Herv. kerk, XVB. Kenmerken: eerste tafelment dubbel balkenkruis, tweede tot vijfde tafelment ster; schaargebinten met korbelen. Naar opmeting en tekening van B.H.J.N. Kooi], RDM2 1993. Projectiemethode A.
torenspits van Voorschoten (ZH) omschrijft, dat er vier gebonden
De tweede constructiewijze gaat uit van een enkel balkenkruis, waarvan de einden midden in de vier zijden
binten (dus met muurstijlen — hier standvinken genoemd — en korbelen) moeten worden aange-
van de torenromp liggen afb. 25. Op de kruising is dan plaats voor de
bracht, gewrocht volgens het achtkant. Die zullen dus twee aan twee kruislings zijn gelegd, de opleggingen in de muren samenvallend met de voetpunten van de hoekkepers van de achtkante spits.
makelaar. In sommige gevallen zijn tussen de beide balken in het midden onder een hoek van 45° vier raveelbalken gelegd, die wel zwaarden worden genoemd afb. 26. De verdere horizontale
25. Ruurlo (Gld), toren Herv. kerk, XVB?. Kenmerken: enkel balkenkruis met makelaar in het midden; doorgaande achtkantstijlen staan op blokkeels op buitenste muurplaat; drie tafelmenten met balken en korbelen, opgekeeptin houten kransen om makelaar; makelaar gelast met schuine penlas; kruis in dakvlakken, geen platen. Naar opmeting en tekening van G. Berends, RDMZ 1985. Projectiemethode A.
Torenspits
RVbladOl-U 26. Persingen (Gld), kerk, torenspits, XV.
Kenmerken: hoofdconstructie af geschoorde makelaar op enkel balkenkruis en op tweede tafelment; overhoeks achtkant secundair to.v. hoofdconstructie; in
zwaarden van balkenkruis zijn acht secundaire balken geraveeld, corresponderend met halve schaargebinten van
achtkant; in tweede en derde tafelment krans om makelaar, waarin 12 binten. Vergelijk Groesbeek, afb. 33. Naar opmetingen en tekeningen van H. Janse, RDMZ 1960 en A.A.M. Warffemius, RDMZ 1979. Projectiemethode A.
5 m
onderdelen van de balklaag of het
Bij de derde constructie liggen bij een normale achtkantige spits de acht balkeinden onder een hoek
term staat in het algemeen voor een niet haaks in de hoofdbalken geraveelde balk. Bij een overhoeks achtkant liggen de hoofdbalken van een ster haaks op de torenmuren, de geraveelde balken diagonaal afb. 28.
van 22V2° met het metselwerk van
De in Nederland gebruikelijke
de torenromp gericht op het
sterconstructie is in Duitsland ook
middelpunt van het achtkant en vormen aldus een ster afb. 22bl en 27. Deze term komt in vele bestekken voor. Soms werden ster,
toegepast, soms met doorgestoken pennen in de zwaarden. Er zijn daar en in andere Europese landen ook talrijke andere nconstructiesystemen gebruikt . Vaak wordt elk balkeind ondersteund door een muurstijl met korbeel. In enkele gevallen hebben alleen de beide hoofdbalken muurstijlen en korbelen. In sommige gevallen rust een ster op een andere constructie, bijvoorbeeld op een dubbel balkenkruis of op een ster, die onder een andere hoek ligt. Bij een aantal van die gevallen zal de onderste constructie tot een oudere bouwfase behoren of behoort de onderste constructie tot de bouw van de torenromp, waarna daarop een volledige torenspits met een eigen voetconstructie werd geplaatst.
tafelment worden in de zwaarden geraveeld.
tafelment en stage als synoniemen gebruikt, maar voor de duidelijkheid wordt hier ieder begrip met zijn eigen term benoemd. Er is vaak één doorgaande balk, waarin haaks erop twee balkstukken zijn gepend. Ook kunnen twee doorgaande balken elkaar op een iets verschillend niveau kruisen. Soms is één van de twee balken aan de onderzijde in het midden verdikt. Tussen beide haaks op elkaar staande balken zijn zwaarden geraveeld, waarin korte balkstukken (staartbalken) naar de overgebleven hoekpunten van het achtkant de ster completeren. Het bestek van de toren te West-Souburg (Z) uit 1446 vermeldt vier 'gelde balken'. Deze RDMZ R V 1994/36 -68
Het spreekt vanzelf, dat het onder-
ste tafelment en de doorgaans daarbij behorende muurstijlen stevig in het metselwerk verankerd zijn. In de houtconstructie van de spitsen is meestal niet meer van
ijzeren hulpmiddelen gebruikgemaakt dan bij gewone kapconstructies. In de torenrompen zijn ook op lagere niveaus dan het onderste tafelment van de spits houten steunconstructies aangebracht,
maar die dienen als steun van de romp en de eventueel daarop geplaatste klokkenstoel, niet als extra versteviging voor de krachten, die uit de spits op de torenromp werken. Soms zijn die balklagen afkomstig van oudere bouwfasen.
Constructie van de spits Torenspitsen en -bekroningen in Nederland zijn vrijwel steeds geheel of gedeeltelijk opgebouwd rond een makelaar en met gebinten met schuin staande, later veelal verticale stijlen. Het constructieprincipe is ongeveer hetzelfde als van de Nederlandse kapconstructies en wijkt af van met name Duitse
Torenspits
RVblad 01-12 27. Drie! (Gld), toren Herv. kerk, XVIb. Kenmerken: eerste tafelment ster en makelaar; tweede tot vierde tafelment ster, makelaar en krans. Opmeting en tekening L.H. Boot (RDMZ, 1965). Projectiemethode B.
28. Margraten (L), R.-K. kerk, torenspits overhoeks achtkant, 1617. Kenmerken: eerste tot derde tafelment ster, in tweede
stage kruisen tussen gebintstijlen, 5m
makelaar in derde stage, gordingen. Naar opmeting en tekening van A.A.M. Warffemius, RDMZ 1988. Projectiemethode A.
Torenspits
RVblad 01-13
constructies, die soms, door gebrek aan dwars- en windverbanden, spiraalvormig vervormden of kromtrokken. Er zijn weinig spitsen, waarbij de hoekkepers in één stuk van de voet over alle stages tot de makelaar doorlopen en tegelijkertijd de gebintbenen vormen, met hanebalken en korbelen verbonden afb. 25. Een uitzonderlijk geval vormt de torenspits van de Hervormde kerk te Winterswijk. Daar is de basis van de tweede stage kleiner in doorsnede dan het
onderliggende tafelment. Er is dus een insnoering op enkele meters boven de voet van de spits afb. 30. Zoals dat ook met de kapconstructies in het Nederlandstalige gebied het geval is, werd in torenspitsen in de verticale vlakken, die de verticale as doorsnijden, veel aandacht besteed aan een degelijke en stevige constructie en ook in de vlakken van de spits zijn stevige windverbanden in de vorm van schoren en Andreaskruisen aangebracht.
Voor de opbouw bestaan verschillende mogelijkheden. De makelaar staat op het onderste tafelment afb. 25, 26, 27 en 31 of de makelaar begint bij één van de bovenste tafelmenten afb. 28 en 29. Zelden komt een makelaar alleen in de onderste en de bovenste stage voor afb. 34. Wanneer de makelaar over de gehele hoogte van de spits doorloopt, is de lengte meestal te groot om uit één stuk hout te maken. Er is dan vaak een schuine penlas gemaakt afb. 25. De make-
29. Twello (Gld), midden XVI. Kenmerken: in de eerste tot de
30. Winterswijk (Gld), XVIb. Kenmerken: geen korbelen maar
derde stage schaar-gebinten, ster, windschoren; in de vierde
kruisen tussen de horizontale balken: tweede stage versmald
stage makelaar op slof, twee kransen hanebalken. Opmeting en tekening G. Berends, RDMZ 1984. Projectiemethode B.
to.v. eerste. Tekening H.N. Karsemeijer naar opmeting van G. Berends, RDMZ 1982. Projectiemethode B.
RDMZ RV 1994/36 - 69
Torenspits
RVblad 01-14 31. Ermelo (Gld), ca. 1500. Kenmerken: enkel balkenkruis met makelaar in het midden; schoren naar slof in elke hoek van de torenromp; over eerste en tweede
stage doorgaande schaargebinten rustende op geschoorde krans om makelaar; halverwege 'hanebalken' met korbelen; derde tot vijfde stage hoekkepers, hanebalken en korbelen; omkranst deel makelaar. Naar opmeting en tekening van G. Berends, RDMZ 1974.
Projectiemethode A.
stijlen in dezelfde richting als de balken van de ster, bij een dubbel balkenkruis staan ze gedraaid ten opzichte van de balken afb. 23. In enkele gevallen, met name ten oosten van Arnhem en Nijmegen, liggen de platen rechtstreeks op de gebintstijlen. Op de platen liggen horizontale balken, die de hoekkepers verbinden met de makelaar of de constructie daar omheen 12. Deze constructie doet aan Duitse denken. Per veld zijn soms windschoren tussen gebintstijlen en flieringen of
laar is aan de voet doorgaans vierkant van doorsnede. Het bovenste deel, dat steeds dunner wordt en waartegen de acht hoekkepers steunen, heeft een achtkantige doorsnede. Soms is de stijl op een slof op het onderste of bovenste tafelment geplaatst. Soms zijn er twee elkaar kruisende gebinten en vier halve gebinten tegen zwaarden ertussen, vaker één gebint en twee halve gebinten haaks daarop en vier halve gebinten tegen zwaarden ertussen. Als er een makelaar is, zijn er doorgaans acht halve gebinten rustend tegen de makelaar of een krans of zetel eromheen. De
gebinten zijn al dan niet verbonden met de hoekkeper, soms hoofdkeper genoemd. Aan de voet van de spits zijn over het tafelment of op de muur aan alle vier de zijden van de toren twee platen gelegd, die in de bestekken meestal aangeduid worden als buitenplaat en binnenplaat of voorlijst. Ook op ieder tafelment zijn bij iedere stage platen gelegd op de dekbalken, doorgaans één per veld, maar soms vooral in de onderste stages twee. Een doorlopende balk formeert met de onderdelen aan de tegenovergestelde kant van de spits een gebint. Soms lopen de gebintstijlen over twee stages door afb. 3J. Bij de sterconstructie staan de gebint-
platen aangebracht, maar omdat de beschikbare ruimte vaak te klein is, werden vaak kruisen in de panelen tussen de gebintstijlen gemaakt. In zuidelijk Nederland, met name in Limburg, zijn per stage soms kruisende schoren aangebracht, die tussen twee corresponderende tegenover elkaar staande gebintstijlen lopen. Omdat de kruisingen dan niet op hetzelfde punt uit kunnen komen, is er een wirwar van elkaar kruisende schoren ontstaan afb. 32. Bij hoge naaldspitsen zijn soms in de onderste stages schaarstijlen met korbelen en ook hoekkepers aangebracht, in de hogere stages hoekkepers met korbelen en in de top alleen hoekkepers afb. 31. Tussen een gebintstijl en een hoekkeper is soms halverwege een koppelhoutje — een zogenoemd kalf — gemaakt om doorbuigen van de doorgaans dunne hoekkeper te voorkomen. Het kalf is in beide onderdelen gepend afb. 24, 30, 31 en 32. Erop zijn soms vlieringen gelegd, waartegen de sporen steunen afb. 30.
Torenspits
RVblad 01-15
vulling aan beide zijde er tussen, die de beide einden van het 'tweede' gebint opvangen. De vier einden van de andere gebinten worden opgevangen in de zwaarden van een gebruikelijke sterconstructie afb. 27, 30 en 33. Een andere vorm van krans bestaat uit één ongeveer vierkant stuk hout, in het bestek van de toren in het Westvlaamse Westkapelle 'wiel' genoemd, waarin de balken van het tafelment zijn ingelaten. In enkele gevallen zijn de staartbalken alle op de kransen gekeept en daaraan bevestigd afb. 25. De kransen kunnen worden ondersteund met korbelen, waarmee vermoedelijk kan worden voorkomen, dat een inkeping (kas) in de makelaar moet worden gemaakt afb. 31. In sommige torenspitsen kunnen -5?> sterren gemaakt worden waarbij de staartbalken rechtstreeks in het hoofdkruis zijn gepend afb. 19 en 31. Dat betekent wel een ernstige verzwakking van de makelaar. Tussen de hoekkepers zijn in de
velden van een spits in verticale richting sporen aangebracht, waarop het dakbeschot bevestigd is. Bij spitsen die tot rond het midden
van de 16de eeuw gemaakt werden, steunen die sporen tegen de platen, die op ieder tafelment zijn opgelegd afb. 27. De sporen worden 33. Groesbeek (Gld), Hen/, kerk, torenspits. Overhoeks achtkantmet enkel balkenO
1
2-
3
~~4
SM
32. Hom (L), kasteel, noordwestelijke toren, XV. Kenmerken: geen makelaar, wel sterren, korbelen, kruisen tussen horizontale balken. De lantaarn was met lood bekleed en
vermoedelijk oorspronkelijk open, uitkijktoren. Tekening H. Janse, RDMZ 1960. Projectiemethode A.
Constructief vormt de ontmoeting van de gebinten met de makelaar een moeilijk punt. Men zou de acht halve dekbalken alle met een pen in de makelaar kunnen verbinden, maar dat zou een ernstige verzwakking van het verticale element betekenen. Daarom is er in vele gevallen een krans van hout omheen geklemd. In het bestek van de spits van de toren van VoorschoRDMZ RV 1994/36 - 70
ten (ZH) uit 1595 staat dat in de makelaar niet meer dan twee kassen gemaakt mogen worden
'met
tongen ende met bouten
gesloten'. Er komen 'zes ramen
ofte setels daer die starbinten in gewrocht' zullen worden. Soms bestaat die zetel uit twee lange zijden, waarin de beide einden van het gebint, waarvan de voetbalk als hoofdbalk doorloopt, met pen-engat verbonden zijn en een korte
kruis. Plattegrond van tweede tafelment met krans om makelaar. Tekening A.A.M. Warffemius, RDMZ 1978.
Torenspits
RVblad 01-16 soms op de platen ondersteund door blokkeels en standzonen. Na het begin van de 16de eeuw werden, in navolging van de kapconstructies, tussen de hoekkepers ook wel gordingen aangebracht, waarop de sporen (dan eigenlijk kepers te noemen) zijn bevestigd afb. 28 en 34. De schoten zijn uitgevoerd als een lichte sporenconstructie. Telmerken Zoals alle oude houtconstructies zijn de onderdelen van torenspitsen ook voorzien van telmerken, de middeleeuwse gesneden, de latere gehakt13. Meestal zijn de getallen l tot 4 gebruikt. De eerste (doorgaande) gebinten dragen de merken l, links en rechts van elkaar onderscheiden. De haaks daarop staande gebinten hebben de merken 3, de tussenliggende dientengevolge 2 en 4. Zodoende is de opvolging l, 2, 3, 4 en l met richtingonderscheid, 2 idem, 3 idem en 4 idem. In de spits van de toren te Ermelo (Gld) is waargenomen dat gebintbalken en tussenliggende hanebalken voorzien zijn van gesneden telmerken van l tot 16 afb. 31I4.
Afdekking Vrijwel alle torenspitsen zijn gedekt met leien, zowel in Maas- als in Rijndekking 15. Slechts in enkele
34. Boxtel (NB), R.-K. kerk, 1616. Kenmerken: lantaarn, sterren; makelaar alleen in eerste stage. De spits van de Sint Jan in Den Bosch is uiterlijk vrijwel identiek maar heeft dubbele balkenkruisen in alle tafelmenten (zie Geïll. Beschrijving). Tekening H.N. Karsemeijer, RDMZ 1982. Projectiemethode B.
eenvoudige gevallen werden dakpannen gebruikt. De hoekkepers zijn meestal met lood gedekt. Het bestek van de Michaelstoren te Zwolle uit 1560 - '62 vermeldt dat dit lood geschilderd moest worden. Lantaarns en krommers van open peren zijn vrijwel altijd met lood gedekt, evenals de gesloten peren afb. 20. Ook de makelaar is buitendaks geheel met lood bekleed. In uitzonderlijke gevallen werd koper gebruikt. De houten bekroning van de Speeltoren te Edam dateert van omstreeks 1520 en is bekleed met lood 16. De loodbekleding is vrijwel geheel nog origineel afb. 35a. Op de onderste helft van de peer zijn de resten bewaard gebleven van acht geschilderde wapenschilden,
RVblad 01-17
/-35a. Edam (NH), Speeltoren, ca. 1520. Loodbekleding torenbekroning. Beklede peer. De loodslabben liggen met een ruime overdekking zonder felsnaden. Trotseerloodjes bedekken spijkerkoppen.
35b. Idem, restant van oorspronkelijke beschildering met wapen van Enkhuizen (drie haringen), waarover een 17deeeuwse cartouche is geschilderd.
35~. Idem, dakkapel met schijnbeschildering. Opnames tijdens onderhoudsbeurt van spits in 1970.
die de wapens van een aantal Noordhollandse steden uitbeelden. Met name het wapen van Enkhuizen was aan de oostzijde bij het onderzoek in 1970 nog duidelijk waarneembaar, drie haringen op een lichtblauwe ondergrond afb. 3%. De wapens moeten uit de bouwtijd dateren. Daar overheen zijn in de 17de eeuw in zwart geschilderde cartouches geschilderd op een okerkleurige achtergrond. Op het bovenste deel van de peer zijn acht kleine dakkapellen aangebracht, die ook geheel met lood bekleed zijn afb. 35~. Er zit een luikje in van ca. 40 x 50 cm, dat aan de bovenzijde naar buiten kan draaien aan twee kleine gehengen. Het draaien wordt bemoeilijkt door de loodbekleding en de indruk bestaat, dat er nooit gebruik van is gemaakt. Opmerkelijk is echter, dat op de loodbekleding van de luiken een zwarte rand is geschilderd en twee horizontale gehengen, die dus een andere draairichting suggereren dan er in werkelijkheid is. In de driehoek boven het luikje schilderde men een driepas.
geslagen. Op het punt, waar de veren zich uit de stang van het kruis splitsen, is een koperen bol aangebracht, die pijnappel wordt genoemd. Somszijn de onderzijden van de veren haakvormig omgebogen, zodat bij onderhoud een ladder kan worden opgehangen.
Noten
Makelaar en torenkruis Het torenkruis sluit met vier uitgesmede veren over de loodbekleding van de makelaar. Daaromheen zijn enkele ijzeren ringen RDMZ RV 1994/36
-71
’ Dit artikel is mede samengesteld uit bronnenmateriaal en tekeningen, ter beschikking gesteld door dr. ing. D.J. de Vries, ir. G. Berends, ing. B.H.J.M. Kooij, W.J. Berghuis en prof. dr. ir. R. Meischke. Er is gebruik gemaakt van de volgende bestekken en andere geschreven bronnen: Westkapelle (W.-Vl) 1409 (H.Q. Janssen, De herbouw van den toren van Westkapelle in den aanvang der vijftiende eeuw, Bijdragen tot de Oudheidkunde en geschiedenis inzonderheid van ZeeuwsVlaanderen 4, Middelburg 1859, 316 329); West-Souburg 1446 (Gem. archiefdienst Bergen op Zoom. Rechtelijk archief, voorl. inv. R 382, fol. 52, 66, 67; transcriptie D.J. de Vries 1991); Zwolle, O.L.Vrouwetoren, 1539 (D.J. de Vries in: Jaarboek Monumentenzorg 1992,Zwolle/ Zeist 1993, 95 - 96); Zwolle, toren Michaelskerk, 1560 (G.A. Zwolle, AAZOl 04059; transcriptie D.J. de Vries 1991); Voorschoten (Z.H), 1595 (transcriptie R. Meischke 1993); Goes, Grote kerk, dakruiter, 1619 (transcriptie H. Janse 1963). 2 H. Janse en L.J. Hart, Torens. Hoogtepunten in de Lage Landen. Amsterdam 1977. 3 G. Berends, De oude kerk van Ermelo, Monumenten Monografieën 3, Zeist 1976, 22 - 25; G. Berends in De Jacobskerk, Win terswijks’ mooiste erfstuk, Winterswijk 1981, 30 - 33; Leur in aktie ~ aktie voor Leur, Stichting Oude Gelderse kerken 11,187 - 190.
Torenspits
RVblad 01-18 4
In de door A.G. Schulte verzorgde delen Het Rijk van Nijmegen. Oostelijk gedeelte en de Duffelt (1983), Het Land van Maas en Waal (1986) en Margraten, Mheeren Noorbeek (1991) zijn beschrijvingen en opmetingstekeningen opgenomen van de hand van A.A.M. Warffemius. Ook: J.J. Jehee in De Alblasserwaard. 5
J.J.F.W. van Agt, De Sint Stevenskerk te Nijmegen, Bulletin KNOB 1954, 126. 6
Afbeeldingen bij: H. Strijbos, Kempense gotiek: Een veel gehanteerd begrip met een onduidelijke inhoud, Jaarboek Monumentenzorg 1992, Zwolle/Zeist 1993, 44 - 70.
7
Recent vervangen na aantasting door de bonte knaagkever. 8
(H. Janse), Edam, Speeltoren, Nieuwsbulletin KNOB 1973, '43.
9
G. Berends, De houten torenbekroningen van Amersfoort en Gouda, Bulletin KNOB 1974, 216 - 220. 10 De termen, die ook in gewone kapconstructies voorkomen, zijn toegelicht in de RVbladen Kapconstructies. 11
F. Ostendorf, Die Geschichte des
Dachwerks, Leipzig/Berlin 1908, 199 - 243; G. Binding, Das Dachwerk auf Kirchen im deutschen Sprachraum vom
Mittelalter bis zum 18. Jahrhundert, München 1991, 185-189. 12
Vriendelijke mededeling ir. G. Berends.
13
H. Janse, Telmerken, Restauratievade-
mecum RVblad Merk op hout 02 (1990). 14
G. Berends, o.c., noot 3, 24.
15
H. Janse (red.), Leien op Monumenten,
Baarn/Zeist 1986, 60 - 65.
' H. Janse, Edam, Speeltoren, noot 8.
Herkomst afbeeldingen H. Janse: l, 5,18,19b, 22, 24, 25, 26, 28, 31 E. Janse: 2, 4a, 19a RDMZ: 3, 6 - 17, 20, 21, 35a, b, c
Summary In flat Dutch and Flemish landscape, one can recognize a town or village from a great distance by its towers: they are all different and each one gives the landscape and the skyline its own appearance. A tall, octagonal spire, usually made of timber, developed from the 13th century onwards. This article discusses those tower crowns, in which the elements of a square or octagonal spire are easy to recognize. Although the completely openwork forms dating from after the middle of the 16th century share the same constructive starting points, they are not discussed here. The original names of the parts, the different forms and the frames are discussed. Almost all spires in The Netherlands are built in layers. There is always a vertical post in the middle, either only on the top floor or continuing on downwards, supporting the eight corner rafters at the top. A similar vertical post continues a few feet above the slate or lead covering and supports the wrought iron tower cross. The lead covering was often painted.