XIII
LANDSCHAP VLAANDEREN (1925)
LEO GESTEL
LEO GESTEL
BAAJJSÏKR AAN ZEE (1931)
LEO GESTEL
ZITTENDE VkOUW (1932)
XIV
VOOR-INDIË. FRAGMENT VAN EEN KOP IN WIT GEVLEKTE, LICHT PAARSROODE STEEN. UIT MATHURA, KUSHANA DYN., 50—200 NA CHR. (VERZ. V.)
JAPAN. HOUTEN MASKER VOOR HET NO TOONEEL. ROL: YASE OTOKO ( MAGERE MAN). 171.; EEUW?
CHINA. BRONZEN BIJL, BIJ DEN RITUEELEN DANS GEBRUIKT. CIIOU PERIODE, 1122 CHR. (VERZ. C. A. PIEK)
255 VOOR
G
LEO GESTEL IN DE KUNSTZALEN FRANS BUFFA EN ZN.
73
LEO GESTEL IN DE KUNSTZALEN FRANS BUFFA EN ZN. TE AMSTERDAM Als praeludeerend op het vollediger beeld van z'n kunst, dat Leo Gestel dezen winter met geleend werk zal trachten te geven, hadden Frans Buffa en Zoon in Mei een tentoonstelling ingericht van teekeningen, gouaches en pastels, een beknopt overzicht gevend van 1922—1932. Den 22sten November 1931 herdacht Leo Gestel nl. den dag, dat hij vijftig jaar geleden te Woerden geboren werd. Voor zijn vorming heeft hij veel te danken aan zijn vader, die huis- en decoratieschilder was en aan zijn oom, Dimmen Gestel, den kunstschilder uit Eindhoven, die Van Gogh kende (hij werkte wel met hem buiten). Om zijn vader, die hem in 't onderwijs wenschte, te plezieren, haalde hij de lager en middelbare acten voor handteekenen en perspectief. Zijn vader verzette zich weliswaar stellig tegen zijn wensch om schilder te worden, maar verzoende zich er nietemin later mee, toen hij zag, dat hij toch zijn gang ging, en met liefde en ernst. Vitaal en jeugdig-enthousiast, hoewel hij bijna tachtig jaar is, ging hij zelfs met aandacht medeleven. Hij is één van de weinigen, die innig in den geest van het werk doordringen. Nadat hij sedert eenige jaren de zaken aan kant heeft gedaan, leeft hij geheel voor zijn schilderen; gaat 's zomers eenige weken hier of daar heen en komt met goede buit thuis, waar hij zijn studies verwerkt en ook atelierwerk maakt, dat gezien mag worden. Zooals Delacroix in z'n dagboek schreef, is een schilder, wiens werken uniek zijn, blootgesteld aan veel meer kansen op vernietiging, of, wat wellicht erger is, aan verandering, dan een schrijver; hij heeft veel meer reden om te trachten veel werken voort te brengen, opdat enkele tenminste kunnen bovendrijven. Maar Gestel werkte genoeg: het spoor van zijn leven zal niet zoo spoedig ondergaan! Zelfs na den atelierbrand van 1929 behoeft hij zich niet gekortwiekt te voelen! Hoewel hierbij een driehonderdtal werken verloren ging, behalve een stapel kleine teekeningen en aquarellen, die dicht bij de deur lag, en eenig werk dat aanwezig was in zijn verhuurd woonhuis aan den Buerweg en op zijn werkkamer te Amsterdam, alsook eenig werk dat bij vrienden bewaard werd en was achtergebleven op den z.g. Jan Steenzolder, het atelier te Amsterdam, dat hij in 1904 gehuurd had, en dat jaren zijn pieda-terre bleef. Na deze ramp was het, alsof zijn eigen ziel verbrand was. Kort na den brand stierf plotseling zijn oudere broer en jeugdvriend. Hij zou graag vóór hem gegaan zijn. Onvergetelijk is hem de bijstand van vrienden, die hem
74
LEO GESTEL IN DE KUNSTZALEN FRANS BUFFA EN ZN.
p
hielpen tot berusting te komen, een nieuw mensch te worden, weer op te bouwen en de plaats achter den ezel te hervinden. In 't voorjaar kwam hij langzaam weer in beweging, ging in alle richtingen op zoek naar een nieuw werkhok, maar vond geen plaats waar hij zou willen wonen. In Bergen, dat z'n volle liefde heeft, wenschte hij niet langer te blijven. Paschen bracht hem bij toeval in 't Gooi. Op wandelingen nabij Blaricum vond bij het atelier op Huizerhoogt. Het land met z'n import van forensen en landhuizen beviel hem niet en bevalt hem nog niet. (Reeds in den zomer van 1904, toen hij een half jaar te Laren woonde, was hij 't er gauw moe, hoewel 't Gooi toen nog tamelijk ongerept was, Hamdorf in opkomst, en de club van tien in blauwe machinistenpakken op dikke boerenpaarden reed). Maar het atelier was ruim en licht en daar hij aan 't werk moest, huurde hij het. In Mei 1929 verhuisde hij naar Blaricum en zat eerst op 't nieuwe hok als een kat in een vreemd pakhuis. Af en toe werkte hij eens buiten, ging op de fiets een paar dagen de natuur in en in den herfst kreeg hij meer en meer het werk weer te pakken. Hij verzoende zich met het atelier en met Blaricum. Om adem te halen en voeling te houden met de stad en 't leven ging hij regelmatig wekelijks een dag in Amsterdam werken naar 't model. Af en toe ging hij ook naar de Meent, bezaaid met koeien en paarden, met de zee op den achtergrond en met de heuvelachtige plaatsen, waarbij men aan de steppen denkt. Het werk ging nu meer en meer bestaan uit figuurstukken, veelal naar aanleiding van de modelstudies en van motieven van Huizer vrouwen, die hem nieuw waren en waarin iets is van het oeroude, dat altijd nieuw blijft. Het vroegst gedateerd zijn een paar werken uit de Beemster-periode, — hij had zich in 1920 voorgoed te Bergen gevestigd —, waarin veel schilderijen enz. van bloeiende boomen, dikwijls met dieren, kalveren en paarden ontstonden. Door de goede en nieuwe dispositie en de uitdrukking werden deze algemeene en oude onderwerpen oorspronkelijk en nieuw. De voortreffelijke, karakteristieke en expressieve dubbelportretten van verloofden en vaders met dochter of zoon, zijn uit 1923, toen bij na nieuwjaar naar Dresden en het Ertsgebergte, in Mei naar het Beiersche woud op de grens van Bohemen ging, waar hij met materiaal beladen voetreizen door 't land maakte en veel landschap en figuur teekende. Dikwijls trok hij de bergen in met de houthakkers, die hem 's avonds veel als model dienden. De vrouw en de landschappen uit Positano, de waterdraagster uit Sicilië herinneren aan z'n Italiaansche reis in 1924, waarop ook een der hoogtepunten zijner kunst, die visschers met netten ontstond. De Vlaamsche periode is ruim vertegenwoordigd door een paar prachtig
D
LEO GESTEL IN DE KUNSTZALEN FRANS BUFFA EN ZN.
75
gestyleerde landschappen, een haven te Ostende, „Koeien", „Aardappelrooien", ,,de Vriendinnen", een geestige compositie voor paneel, „LaLys", met de drie seminaristen. Het was een rusttijd na 't vele reizen, een tijd ook van meditatie en grootere verdieping. Hij heeft een voortdurend verlangen naar Vlaanderen behouden en maakt nu nog jaarlijks in den winter met vrienden een voettocht door dit land. Vrijer tegenover de natuur, maakte hij meer en meer composities met figuur en vee in 't landschap. Helaas zijn alle groote doeken verloren gegaan. In 1928 werkte hij op 't atelier te Bergen door aan de groote Vlaamsche doeken en maakte veel paard en studies bij de boeren in den IJpolder. Van 1930—'32 ontstaan dan, behalve samenstellingen van de kermis te Blaricum, van boeren en boerinnen op 't land werkend etc, die vrouwenkoppen en composities met figuren of groepen van naakte vrouwen met paardjes, naar aanleiding van een serie studies van badenden aan zee uit Bloemendaal en Zandvoort. Het kan schijnen, dat Gestel hierin van artistieke richting veranderd is, maar eigenlijk wordt hij hierin die hij is! „Moedig zijn als men een verleden te compromitteeren heeft, is het grootste teeken van kracht". Het is in deze nieuwe werken, dat hij de sterkste uitdrukking van zijn verlangen ziet. En terecht, want zij zijn de rijpste vruchten van zijn artistieke verhouding tot de natuur. Zich zuiver-kunstelijke problemen stellend, let hij meer op het „hoe" dan op het „wat". Hij vermijdt de anecdote in zijn voorstellingen, die als inhoud niets buitengewoons hebben: naakte vrouwen, gecombineerd met paardj es, een enkele keer met eendjes, zijn de bijna steeds terugkeerende onderwerpen. De samenstelling, — de „hoofdpersoon" van z'n werken —, is echter des te bijzonderder: men voelt, dat er niets meer op verschoven kan worden. De beweging, die de lijnen verplaatst, hatend, kiest hij meestal eenvoudige, stille poses, zonder veel wendingen, verkortingen of oversnijdingen. De groote lijnen en vormen helder voorstellend, zoodat zij op het eerste gezicht gemakkelijk begrepen kunnen worden, drukt hij de levensverrichtingen van het staan, zitten en liggen duidelijk uit. Gestel schildert zeker geen effecten van het licht, dat er voor hem meer is om de dingen te doen uitkomen; hij geeft den vasten, plastischen vorm, die door z'n volle kracht een sterken indruk wekt. Het op den achtergrond soms even aangeduide landschap, is slechts de begeleiding der figuren op z'n melodieuze composities (hij zelf spreekt gaarne van den „zang"). Deze klare ruimtelijke voorstellingen der natuur, — waarvan het naakte tenschenlichaam voor hem de kern is —, gecomponeerd volgens eenvoudige *.tten, herinneren, zonder nabootsingen van een ouden stijl te zijn, evensommige werken van Picasso, aan Pompeïaansche wandschilderingen
76
HET LEVENSWERK VAN BARON FRANS COURTENS
Q
(„Dansend figuurtje" b.v.) En wellicht dat Gestel de volle maat van zijn talent pas zal geven in de muurschilderkunst. Maar hij heeft niet alleen niet kunnen bijdragen aan de afwezige kathedraal, men gaf hem ook nog geen muren in een profaner openbaar gebouw. Het schilderen om 't schilderen zelf, — waarbij de kleur doel en niet alleen middel is —, heeft naar zijn eigen erkenning, nooit z'n liefde gehad. (Maar door de perioden van veel teekenen groeide er ongetwijfeld ruggegraat in het werk). Het smaakvolle coloriet heeft bij hem dan ook meer een versierend dan een ruimte-gevend belang. Gestel's ideaal van vrouwelijke schoonheidideaal moge niet altijd het onze zijn, z'n figuren mogen ons soms laten wenschen, dat zij in de toekomst, bij meer verborgen deformaties, meer op de ons bekende menschen zullen gelijken; men moet hem bewonderen en waardeeren voor z'n hernieuwd ernstig en zuiver streven, dat reeds dikwijls met goeden uitslag bekroond werd. KASPER NIEHAUS
OVERZICHTELIJKE TENTOONSTELLING VAN HET LEVENSWERK VAN BARON FRANS COURTENS. — „KUNST VAN HEDEN" Het bestuur van de Staatsinstelling „Palais des Beaux Arts" te Brussel, — het ding heeft geen Vlaamschen naam — organiseert, ter gelegenheid van den vijf en zeventigsten verjaardag van baron Frans Courtens een groote, overzichtelijke tentoonstelling van het werk van dezen schilder, — een vooroorlogsche glorie van de Vlaamsche schildersschool. Tijdgenoot van Emiel Claus hield Courtens zich van het luminisme, dat hier zooveel verwoesting zou aanrichten, afzijdig en hechtte zich méér aan de Vlaamsche traditie, welke nog iets méér is dan de welbekende Vlaamsche pate! Na een poosje in Noord-Nederland werkzaam te zijn geweest en er lieflijke genrestukjes te hebben „vervaardigd" (zij klinkt werkelijk onbeleefd, deze uitdrukking, steller geeft er zich volkomen rekenschap van) legde Courtens zich voornamelijk toe op wat men in echt Vlaamsche schilderstermen noemt: „het sous-bois"! En werkelijk, geen van de Vlaamsche schilders heeft ooit die sterkte bereikt in het weergeven van het zonnelicht zooals dat zweeft en filtert door het looverdak der dreven om eindelijk schitterende plekken te leggen op een min of meer vochtigen, maar zwaren en sterken, solieden grond. Met een uiterste nauwkeurigheid volgde Courtens den dartelen zonnestraal zooals die trillen kan aan een tak. De „Dreef te Haarlem" is in deze typeerend, — zij is een werkstuk dat een loflitanie is op de verbijsterende techniek. Zijn ongemeene technische vaardigheid heeft Courtens tal van onderscheidingen bezorgd. In Belgenland werd hij, samen met Eugeen Laermans, Ensor, Minne, allen artisten van heel wat meer diepgang