R. E. Bagmeyer
Woonwagenbewoners in de Zutphense Hoven, een bevolkingsgroep apart (zetten) "Een sintelweggetje met een sloot aan de ene kant en een r i j grote peppels. Alleen de huizen van de woningbouw stonden er. En het woonwagenkamp." D i t tafereel zorgde voor veel onrust in de Hoven. Van oudsher heeft er i n ons land een zwervende bevolkingsgroep bestaan van heterogene samenstelling. Enerzijds waren het Egyptiërs o f Heidens, anderzijds immigranten uit Westphalen, afgedankte huursoldaten, trekkende turfarbeiders, reizende kooplieden en andere inheemse zwervers.
Rond 1840 bestond een groep die - in verband met het uitoefenen van beroepen zoals mandenmaker, scharenslijper, stoelenmatter, seizoenarbeider en dergelijke regelmatig van woonplaats wisselde. In het begin vervoerden ze hun gereedschap of handelswaar in een mand of op een kruiwagen, later gebruikten ze een kar die door honden werd getrokken. Vrouwen en kinderen bleven thuis terwijl de mannen rondtrokken. Rond 1900 schaften de rondreizende handelaren en ambachtslieden zich een huifkar aan, zodat het gezin mee kon. O p een groen plekje in het dorp zetten allen zich neer in het gras. De man bezocht enige boerenwoningen om daar te trachten scheermessen te verkopen of in te ruilen en werk op te halen. Belast met het slijpen keerde hij naar zijn kar terug
om aan het werk te gaan. N u ging de vrouw de huizen binnen om er haar koopwaar als garen, band, spelden, naalden en gekleurde zakdoeken aan te bieden. De kinderen liepen als liedjeszangers langs de deuren om ook enige kleine verdiensten op te halen. Vervolgens kwamen de "pipowagens" en woonwagens. De plaats waar de doden begraven lagen was van invloed op het trekpatroon, men kwam er regelmatig terug. In 1889 telde Nederland 61 woonwagens, in 191 1 waren er 580 wagens met 2800 personen. De oorzaak voor de wanordelijke aanblik van een kamp moet gezocht worden in de gewoonte om een deel van de inventaris buiten de wagen neer te zetten waardoor binnen meer ruimte verkregen wordt. De willekeurig
Schilderij van het huis waar vroeger jhr. Coenen woonde.
aangebrachte en op allerlei manieren ge'improviseerde waslijnen verhogen deze wanordelijke aanblik nog. Door ontsluiting van het platteland nam de functie van de landtrekkers in betekenis af. Het verzorgend apparaat en het communicatiesysteem werden steeds beter. De mechanisatie van de landbouw kwam langzaam op gang en daardoor werd de behoefte aan aanvullende diensten van de reizigers steeds minder. Geïsoleerd als ze leefden, vonden woonwagenbewoners weinig begrip in de samenleving en hun storend gedrag wekte wrevel op, die op gemeentelijk niveau leidde tot het nemen van maatregelen. Men trachtte de woonwagenbevolking zoveel mogelijk te weren en aldus werd men een voortdurend opgejaagde bevolkingsgroep. In de Zutphense wijk de Hoven loopt langs de IJssel, richting Brurnmen, de Kanons-
,
,
verhoging, op het terrein van de voormalige steenfabriek, lag het huis van jonkheer Coenen. Zijn huis was bereikbaar via de Steendijk, een zijweg van de Kanonsdijk. Kort na 1894 kwamen er enkele woonwagens te staan aan de Kanonsdijk vlakbij de Steendijk; voordien was dit door de burgemeester ten strengste verboden, want een kamp b i j een hoofdtoegangsweg naar de stad vond hij niet passen. Ondanks dat Coenen en ornwonenden diverse klachten hadden geuit, werden de woonwagens pas verplaatst naar een terrein bij de molen, nadat hij door een hond gebeten was die een woonwahem af
Dit is er nog over van de Steendijk.
stuurde. Deze situatie was van korte duur want met het aantreden van een nieuwe commissaris van politie keerden in 1920 de woonwagens weer terug als buren van Coenen, op de door de gemeente aangewezen plek in het "Kikkergat", het tegenwoordige Ockersgat (vóór het politiebureau aan de Kanonsdijk, dat vereiste dus geen extra personeel voor het toezicht). Bij de molen wilde men ze namelijk ook niet, want volgens de tuinders werd er veel gestolen. Bij hoog water moesten de woonwagenbewoners het hogerop zoeken richting
het huis van de jonkheer. De wagens hadden al aan de Weg naar Emmerik en aan de Weg naar Vierakker gestaan, evenals bij de Israëlietische begraafplaats. Gedurende de vorst stonden enkele wagens op de Houtwal. De bewoners weigerden daar te vertrekken met als argument dat ze geboren en getogen Zutphenaren waren die in het bevolkingsregister stonden ingeschreven. Aangezien het wettelijk onmogelijk was de wagens uit de gemeente te weren, kwam er een voorstel een vaste plek aan te wijzen. Dat kon het beste in de Hoven, de voorstad van Zutphen, de brug was als
Ansichtkaart van de molen aan het begin van de Molenweg.
24 februari 1906 Gistermiddag omstreeks drie uur hadden een viertal Tondensche boeren de aardigheid op de deur van een in de Hoven staande woonwagen te slaan. De vrouw van de wagen die hierover een bemerking maakte, werd door de vier manspersonen aangegrepen en mishandeld. Weldra ontstond een formeele vechtpartlj, doordien verschillende Hovenaars bijsprongen om de vrouw te ontzetten. De zaak is bij de politie in onderzoek.
het ware een afsluitboom voor de stad, aldus de commissaris van politie. En volgens de gemeenteraad waren de woonwagenbewoners zelf het liefst in de Hoven. In 1924 kwam het college van burgemeester en wethouders met een plan om de wagens op een watervrij gedeelte van de Tichelkuilen (Kleine Tonge) te plaatsen aan de Weg naar de Smeerkamp, de latere Molenweg. Toen de gemeenteraad dit plan besprak, vielen er opmerkingen als "wel een schutting met prikkeldraad erom heen", "verder weg van de huizen" en "op waardeloos terrein graag". O p 6 april 1925 wees men definitief een terreintje in de Hoven aan als woonwagenbestemming. De kosten bedroegen f 650,- voor palen met draad, twee priva-
ten en een Nortonpomp. Later kwam er nog een paardenstal bij op aandringen van de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren. Twee maanden later was dit kamp met twaalf vaste staanplaatsen klaar en de gemeentereiniging zou er éénmaal daags komen schoonmaken, waarbij de directeur van de gemeentereiniging opmerkte "dat het beter ware de kampbewoners te leeren de reinheid te betrachten, of althans zelf de privaten schoon te houden." Voorheen ontvingen de bewoners steun van het Burgerlijk Armenbestuur, voortaan dienden zij zelf in hun levensonderhoud te voorzien: Peppelenbos de man met de molentjes en blaaspijpjes, Willem Keijzer de paardenhandelaar, de familie Oogjes, de vrouwen met hun hengselmandje met veters, elastiek, punaises, etc. Het innen van staangeld gaf problemen, de bewoners betaalden niet. Hierop werd de commissaris van politie, die blijkbaar als incasseerder optrad, op de vingers getikt, want de afspraak was dat vooruit betaald moest worden, anders diende men te vertrekken en ook het stalgeld moest contant betaald worden, anders bleef het paard maar buiten. Het i s onduidelijk of deze reprimande iets opleverde. In 1939 schreef Het Volkblad dat de accommodatie van het terrein onvoldoende was. Soms was er overbevolking en de paardenmest lag overal. De commissaris van politie vond het artikel lichtelijk over-
Hoog water Het kwam ook vroeger vaak voor. Voor de woonwagenbewoners betekende het dat ze wat dichter bij het huis van Coenen kwamen te staan.
dreven. Wel pleitte hij voor de aanleg van stangen waaraan de paarden vastgebonden konden worden, om zo te voorkomen dat de achter de wagens vastgebonden paarden de berm bevuilden. De meeste kampen hadden hun ontstaan te danken aan de Wet op woonwagens en woonschepen van 1918; deze werd voorbereid door de in 1903 ingestelde Staatscommissie voor de bestrijding van bedelarij, landloperij en habituele dronkenschap. Het verslag van deze commissie gaf de gebruikelijke beeldvorming weer die binnen de samenleving gegroeid was: "Een bevolking die een groot maatschappelijk gevaar oplevert omdat de kinderen niet naar school gaan en men met veel mensen i n een onhygiënische ruimte verblijft. Ze behoren tot de onderste lagen van de maatschappij en zon niets anders dan een ware sociale plaag." Van enig medeleven was in het gehele verslag weinig te bespeuren. Het wonen in een woonwagen werd bijna uitsluitend gezien als een dringend te bestrijden vorm van bedelarij en landloperij en van alles wat daarmee gepaard ging.
kamp van eind 1943 tot 1945 leeg. O p 29 juni 1944 brandde de paardenstal af, veroorzaakt door met vuur spelende kinderen. Half juni 1945 zagen de bewoners van de Molenweg dat het verwaarloosde, vernielde kamp opgeknapt werd. Verontruste buurtbewoners schreven aan de gemeente: " Verlos ons van deze plaag, hun was is niet schoon, ze maken lawaai, hun taalgebruik deugt niet, ze vernielen en onze spullen verdwijnen spoorloos."
In de Tweede Wereldoorlog was het
De politie reageerde daarop dat de bewoners wisten waar ze aan begonnen toen ze aan de Molenweg kwamen wonen, want toen de woningbouwvereniging "De Goede Woning" aan de Molenweg begon te bouwen, was het woonwagenkamp er al gevestigd; en ook de bewoners van de Molenweg hadden hun dagen van feest en jolijt,waarbij zij zich luidruchtig gedroegen; en de Molenwegkinderen deden in baldadigheid en vernielzucht geenszins onder voor de jeugd uit de woonwagens. Het kamp kon niet naar willekeur i n een gemeente verplaatst worden. Het diende buiten de bebouwde kom te liggen doch niet te ver daarvan verwijderd, aangezien dan het uitoefenen van een permanent politie toezicht uiterst moeilijk werd.
laantje Olthof rn de Molenweg; links zon durdelyk de woonwagens te zien.
Toen de gemeente twee jaar later het plan opperde om het kamp te verplaatsen naar de stortplaats achter de Openbare Lagere School in de Schoolstraat, klom de buurtvereniging "Voorsterwegkwartier" in de pen. Dit noodzakelijk kwaad wensten zij niet in het centrum van de Hoven. O o k de inspectie schooltoezicht vond het geen goed plan. Zelfs de VARA bemoeide zich ermee. Intussen wierp de dierenbescherming zich weer op als belangenbehartiger van de paarden in het kamp die geen schuur hadden om warm de winter door te komen. En de Molenweg had al een invulling voor de open plek als het kamp weg zou zijn, men wilde er een speeltuin. Maar de reden dat de gemeente het kamp wilde verplaatsen was, dat men het terrein aan de Molenweg nodig had voor bebouwing. Na veel wikken en wegen, want ook het
29 november 1909 W i j ontvingen nog een paar mededeelingen omtrent het brutale diefachtige optreden der woonwagenbewoners. Zoo heeft een schoenwinkel in de Pelikaanstraat een bezoek gehad van zoo'n paar dames,wat hen f 3 verlies bezorgde. D e winkelier M. aan den Emmerikschenweg verkocht een zeemleeren lap, maar miste na het vertrek nog een rol, die niet betaald was. D e juffertjes zijn door de marechaussee ter beschikking van de justitie gesteld, maar na verhoor weer op vrije voeten gelaten. college van burgemeester en wethouders zat met het geval in de maag, werd in maart 1949 besloten dat het kamp definitief aan de Schoolstraat zou komen, de gemeente was bereid bijna f 40.000,- te investeren in de aanleg ervan. De buurtverenigingen vonden het in strijd met iedere vorm van beschaving en verzochten de gemeente om een ramp te voorkomen. Dan zouden de Hovenaren de gemeente er uiterst dankbaar voor blijven. "Zolang het kamp gelegen is in of tegen de bebouwde kom, i s het bijzonder attractief voor woonwagenbewoners, zodat een mogelijke verplaatsing naar buiten die na grenswijziging misschien aanwezig is, alle aanbeveling verdient", aldus de politie. Plotseling veranderde alles weer na deze gemeentegrenswijziging. Op 14 juni 1949 deelde het college mee dat het kamp verplaatst zou worden naar een terrein bouwland in de uiterste zuidelijke hoek van de gemeente, aan de Weg naar Vierakker. Kosten voor de aan te leggen voorzieningen werden begroot op f 4.300,-. Er zou plaats zijn voor tien wagens. Aan het nieuwe terrein kleefde het bezwaar dat het niet watervrij was gelegen. Bij hoge waterstand zou dan als tijdelijke verblijfplaats voor woonwagens kunnen worden aangewezen de puinweg naar de stortplaats van de gemeentereiniging nabij
de Buitensingel. Het college schreei: " W i j kozen een terrein dat soms gepasseerd wordt en gezien door enkele, dat is niet te vermijden. W i j kozen het stilste, minst hinderlijke punt dat we konden vinden, bewust dat een woonwagenkamp een plicht, maar een lastige plicht is en een onaangename en lelijke inrichting die onvermijdelijk is. Omwille van natuurschoon kozen w i j deze de minst schadende plek." En aldus geschiedde. In 1962 werd er een commissie Achterhoek ingesteld om te komen tot een regionaal woonwagenkamp met voldoende toezicht en mogelijkheden voor woonwagenkinderen om naar school te kunnen. Dit naar aanleiding van de nieuwe woonwagenwet die evenwel bij de woonwagenbewoners niet in goede aarde viel. Ze moesten soms met politiedwang naar de grote centra worden gesleept. Het regionale kamp in Winterswijk werd in 1970 geopend en de honderd bewoners van het Zutphense kamp verlietende stad. Uiteindelijk bleken deze centra slecht beheersbaar te zijn en de broodnodige integratie niet in de hand te werken. Heden ten dage kunnen enkele oud-winkeliers uit de Hoven zich de betrouwbaarheid van de woonwagenbewoners nog goed herrinneren. Als ze zeiden dat je je geld kreeg, dan kreeg je het ook ...
Geraadpleegde bronnen en literatuur Stadsarchief Zutphen, Inventaris van het archief van de gemeente Zutphen, 1920-1970, de zgn. collectie Benak. Nol Westendorp in het Paroolvan 29 oktober 1990. Harm Tiesing, "De beide Machiels en hunne afstammelingen", in: Provinciale Groninger Almanak voor het jaar 1914. C.H.Edelman, Degeschriften van Harm Tiesing over den landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe, Assen, 1943. Artikelen in diverse kranten van de Zutphensche Courant en het Zutphens Dagblad. Johan Kip, Degeschiedenis van de Heuve. Zutphen, 1996.