4H/5V
OEFENVRAGEN BasisToets-1 (KB t/m Beeldende Aspecten)
Naam: ………………………………. Klas: …………………………………
02_Oefenvragen_BasisToets-1; v1: 1312; v2: 1401; v3: 1401; v4: 1402; v5: 1403; v6: 1512
Cijfer 1: …………. Je kunt deze oefenvragen BasisToets-1 maken als je hebt geleerd: Cijfer 2: …………. - vraag 1 t/m 10: hoofdstuk KB.0 uit Reflectie-1 (Kunstbeschouwing-inleiding) - vraag 11 t/m 16: het Blauwe Boekje ① (De zes basisbegrippen bij kunstbeschouwing) Cijfer 3: …………. - vraag 17 t/m 20: het Blauwe Boekje ③ (Kb/kg leren en maken: Tips voor het Cijfer 4: …………. beantwoorden van vragen over kb/kg) Eindcijfer: ……… - vraag 21 t/m 23: het Blauwe Boekje ④ (Algemene punten van belang bij vragen en antwoorden) - vraag 24 t/m 25 (vorm), vraag 26 t/m 29 (kleur), vraag 30 (licht), vraag 31 t/m 39 (ruimte), vraag 40 t/m 45 (compositie): hoofdstuk KB.1 uit Reflectie-1 (Beeldende Aspecten)
De afbeeldingen staan zwart/wit op een los blad. Ze staan in KLEUR op de website van tekenen en de ELO (totaal: 46 vragen, 71 onderdelen, 153 punten) score
A
Vraag 1 t/m 10 over Reflectie-1, KB.0: Kunstbeschouwing – inleiding 1
pag.1
Wat is voorstelling? Geef de definitie. ……..……………………….………………………
………………….…………………………………………………………………………………………………………
1p
2
pag.1
Wat is de voorstelling van afbeelding 3. …….…………….………………………………
………………….…………………………………………………………………………………………………………
1p
3
pag.2
Wat is het tegenovergestelde van ‘met een voorstelling’? Geef 2 termen.
1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………..….….…….
2p
4
Welk deel van het schilderij op afb.2 is het duidelijkst half-abstract? Noem het voorbeeld en motiveer je antwoord. pag.2
1p
Voorbeeld: ….……………………………….………………………………………………………………………
1p
Motivatie: ….………………………………………………………………………………………………………… ………………….…………………………………………………………………………………………………………
2p
5
pag.3
Wat is abstraheren? Geef de definitie. …….….……………………………………………
………………….………………………………………………………………………………………………………… 1p
6
pag.3
Het beeld op afbeelding 4 is realistisch. Wat betekent dat? ……………………
1p
7
pag.4/5
Wat stelt het gebouw op afb.1 voor? Leg je antwoord uit. …………………..
………………….………………………………………………………………………………………………………… 8 1p+1p+1p
pag.6 t/m 9
Noem de 3 zaken die de vormgeving van een product bepalen.
1 ………………………………….… 2 ……………………………………. 3 ………….……………………….
2
9
pag.8 “Bij afbeelding 2 vormen vrouw en beeld een verticaal in het midden”. Is dit een uitspraak over de voorstelling of over de compositie? Onderstreep het juiste antwoord: | voorstelling | compositie |
1p
10 a
pag.7 en 8 “Bij kunstbeschouwing heb je het o.a. over kleur en vorm”. Gaat deze bewering over beeldende aspecten of over beeldende middelen? Onderstreep het juiste antwoord: | beeldende aspecten | beeldende middelen b pag.7 en 8 “De kleuren op het schilderij van afb. 3 zijn fel en onnatuurlijk”. Gaat deze bewering over beeldende aspecten of over beeldende middelen? Onderstreep het juiste antwoord: | beeldende aspecten | beeldende middelen c Geef argumenten voor je vorige twee antwoorden.
1p
1p
1p
• Bij a …………….………..…………………………………………………………………………………………
1p
• Bij b …………….…………..……………………………………………………………………………………… ………………….…………………………………………………………………………………………………………
B
Vraag 11 t/m 16 over het Blauwe Boekje: De zes basisbegrippen bij kb
1p
11
Wat is een beeldend aspect? Geef de definitie. ……………………………………………….
12
Noem de acht beeldende aspecten in de juiste volgorde.
4p
1 ……………………….. 2 ……………………….. 3 ……………………….. 4 ……………………………..
4p
5 ……………………….. 6 ……………………….. 7 ……………………….. 8 ……………………………..
2p
13
Wat is een beeldend middel? Geef de definitie. ………………………………………………. ………………….…………………………………………………………………………………………………………
14
1p
1p
15
Onderstreep na de • steeds het juiste of meest precieze antwoord. a “In dit schilderij zie je een landschap met een weiland vol bloemen en dieren, terwijl op de achtergrond bergen te zien zijn”. Zin a zegt iets over het schilderij, namelijk over: •| compositie | ruimte | voorstelling | kleur | vorm | vormgeving | b “De ondergaande zon zet alles in een oranje gloed, maar de schaduwen zijn paarsachtig”. Zin b zegt iets over het schilderij, namelijk over: •| compositie | ruimte | voorstelling | kleur | vorm | vormgeving | De zes basisbegrippen bij kunstbeschouwing zijn: 1 beeldende aspecten,
1p
2 beeldende middelen, 3 voorstelling, 4 …………………….……………………………….…..
1p+1p
5 ………………………………………… 6 …………………………………………..….….……………………..
1p 2p
16 a Wat betekent het woord functie (bij kb/kg)? …………………………………………………… b Welke inhoudelijke betekenis heeft de overeenkomst in vorm tussen paarden en de rest van de natuur in afbeelding 3 binnen de stijl van het Orphisme, waartoe dit schilderij gerekend kan worden? ………………….…………………………………………………………………………………………………………
3
………………….……………………………………………………………………………………………………………. ………………….…………………………………………………………………………………………………………….. C
Vraag 17 t/m 20 over het Blauwe Boekje: Tips voor het beantwoorden van vragen kb/kg 17
(Deze vraag gaat over wat je moet doen bij meer antwoorden per vraag.)
Stel, in je proefwerk moet je bij een vraag meer dan één antwoord geven, bijvoorbeeld drie stijlkenmerken noemen. Hoe moet je het antwoord dan indelen? …………….……………………….…………………..
2p
………………….………………………………………………………………………………………………………… 18
(Deze vraag gaat over de vorm van je antwoord bij vragen met meer onderwerpen.)
Als in een kb/kg vraag over twee onderwerpen iets wordt gevraagd, bijvoorbeeld COMPOSITIE en RUIMTE, hoe moet je antwoord er dan uit zien? ………………….…………………………………………………………………………………………………………
2p
………………….………………………………………………………………………………………………………… 19
(Deze vraag gaat over hoe een GOED antwoord er uit ziet.)
Een GOED antwoord bij kb/kg bestaat uit twee elementen. Welke twee? Eerst een ………………………… doen, daarna een ……………………………………. geven.
1p+1p
20
1p+1p+1p
D
(Deze vraag gaat over hoe een GOED antwoord er uit ziet.)
Een nadere uitleg geven is een goed voorbeeld van een UITBREIDING bij een BEWERING. Geef nog drie andere mogelijkheden van een UITBREIDING. 1 ……………………………..……. 2 ……………………………..……. 3 ……………………………..…….
Vraag 21 t/m 23 over het Blauwe Boekje: Algemene punten van belang bij vragen en antwoorden 21
(Deze vraag gaat over de vorm van je antwoord bij vragen over verschillen tussen twee producten.)
Welke vorm kun je je antwoord het best geven als je bijvoorbeeld 3 of meer verschillen/verbanden/vergelijkingen moet beschrijven tussen twee producten? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
2p
22
(Deze vraag gaat over antwoorden die te weinig zeggen.)
Stel, een vraag bij afbeelding 1 is: “Waaraan kun je zien dat dit een tempel uit de Klassieke Oudheid is?” en jouw antwoord luidt: “De kleur en de vorm”. Leg uit waarom dit nooit een goed antwoord kan zijn en geef aan wat je wél zou moeten zeggen. 2p+2p
….………………………………………………………………………………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… ….…………………………………………………………………………………………………………………………
4
23
(Deze vraag gaat over de manier van antwoorden bij ‘aan-de-hand-van’-vragen.)
Het schilderij op afbeelding 2 komt plat over. Leg uit hoe dit kan aan de hand van twee beeldende aspecten. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
4p
….………………………………………………………………………………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… E
Vraag 24 t/m 25 over hfdst KB.1 Reflectie-1: het beeldend aspect Vorm
1p
24 a Geef de definitie van het begrip vormrijm. ……………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… b Geef een voorbeeld van vormrijm uit het schilderij op afbeelding 3. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
….………………………………………………………………………………………………………………………… 25 a Noem de vormsoort die het best de vormen v.d. tempel op afb.1 beschrijft. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
b Welke vormsoort heeft het water op de voorgrond van afbeelding 2? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
F
Vraag 26 t/m 29 over hfdst KB.1 Reflectie-1: het beeldend aspect Kleur 26 a Welke twee complementaire kleuren zijn het zuiverst in afbeelding 5? 1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………..….….…….
1p+1p
b Tussen welke dingen is het kleurzuiverheidscontrast het grootst (afb.5)? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p+1p
Kleur-kleur-, simultaan- en kwantiteits-, kleurzuiverheids- en complementaircontrast zijn vijf van de zeven kleurcontrasten van Itten. Bij vraag 26 c en d wordt naar de andere twee kleurcontrasten gevraagd. Je moet bij beide deelvragen een ander (het beste) kleurcontrast noemen. c Welk kleurcontrast zie je tussen de hooimijt en zijn slagschaduw (afb.5)? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
d Welke kleurcontrast zie je tussen hooimijt en de witte sneeuw (afb.5)? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
27 1p
Je hebt een wit t-shirt aan dat oranje kleurt door de ondergaande zon. a De plaatselijke kleur van je t-shirt is dan: …………………………………………..….………
5 1p
b De lokale kleur van je t-shirt is dan: ……………………………………….…….…..….………
1p
c De impressieve kleur van je t-shirt is dan: ……………………………….………..….………
2p
28
Bewering: De kleurdynamiek werkt tegengesteld aan de ruimtewerking in afbeelding 3. Kruis hieronder het vakje met de juiste uitleg van deze bewering aan. ☐ a De paarden zijn groot en de bergen zijn klein in de achtergrond. ☐ b Warme kleuren wijken, koele kleuren komen op je af, maar in afb.3 zijn de warme kleuren vooraan en de koele kleuren achteraan. ☐ c Warme kleuren wijken, koele kleuren komen op je af, maar in afb.3 zijn de warme kleuren achteraan en de koele kleuren vooraan. ☐ d Warme kleuren komen op je af, koele kleuren wijken, maar in afb.3 zijn de warme kleuren achteraan en de koele kleuren vooraan.
2p
29
Geef een voorbeeld van kleurperspectief uit afbeelding 2. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
G
Vraag 30 over hfdst KB.1 Reflectie-1: het beeldend aspect Licht 30 a Als gevraagd wordt de lichtrichting in een schilderij te beschrijven, moet je dit doen: …………………………………………………………………………………………………………….
1p
b Beschrijf de lichtrichting in afbeelding 5 zo precies mogelijk. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
3p
….………………………………………………………………………………………………………………………… c Welke aanduiding klopt helemaal niet met de lichtrichting in afbeelding 5? Onderstreep het juiste antwoord: | meelicht | tegenlicht | zijlicht |
1p
d Waardoor wordt de sfeer in een schilderij in het algemeen, en ook in afbeelding 5, het meest bepaald? …………………………………………………………………….
1p
H
Vraag 31 t/m 39 over hfdst KB.1 Reflectie-1: het beeldend aspect Ruimte 31
1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………..….….…….
1p+1p
32
4p
Ruimtesuggestie is slechts één manier van ruimte-uitbeelding. Noem twee manieren van ruimte-uitbeelding ZONDER suggestie.
Verkleining en verkorting zijn twee manieren van ruimte-suggestie. Leg uit wat het verschil is tussen verkleining en verkorting. ….………………………………………………………………………………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… ….…………………………………………………………………………………………………………………………
6
33
Noem, afgezien van verkleining en verkorting, nog vier andere manieren van ruimte-suggestie.
1p+1p
1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………..….….…….
1p+1p
3 …………………………………………...….….…… 4 …………………………………………..….….……. 34
Wat is plasticiteit? Geef de definitie. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
2p
….………………………………………………………………………………………………………………………… 35
De ruimtewerking van een beeld is afhankelijk van de vorm van het beeld. Leg dit uit voor 3 aspecten van de vorm van het beeld op afbeelding 6a/b. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
3p
….………………………………………………………………………………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………… 2p
36
Bewering: Het beeld op afbeelding 6a/b heeft geen duidelijke voorkant. Kruis hieronder het vakje aan met een onzinnige gevolgtrekking. ☐ a De beschouwer wordt als het ware door de vorm van het beeld gedwongen er omheen te lopen. ☐ b Om de ruimtelijkheid van het beeld goed te kunnen begrijpen, moet de beschouwer om het beeld heen lopen. ☐ c Het beeld ziet er van alle kanten anders uit. Daarom moet de beschouwer er omheen lopen, zodat hij/zij de ruimtelijke werking goed kan zien en begrijpen ☐ d De beschouwer kan om het beeld heenlopen.
37 a Het landschap in afbeelding 2 is opgebouwd uit plans. Wat betekent dat? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
2p
….………………………………………………………………………………………………………………………… b Benoem de drie plans in afbeelding 2. 1p+1p+1p
1 ……………………………..…….. 2 …………………………..…….. 3 ……………………………..………
38 a Stel, je moet het standpunt van een schilderij beschrijven. Welke drie punten moet je daarbij dan bespreken? 1p+1p
1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………..….….………
1p
3 …………………………………………...….….…………………………………………………………………….
2p
b De horizon in een schilderij of tekening geeft altijd aan: ….……………………………… ….………………………………………………………………………………………………………………………….
7
c Wat is een normaal standpunt? Geef de definitie. .………………………………………….
2p
….………………………………………………………………………………………………………………………… 39
Stel, je moet het standpunt van een schilderij beschrijven. a Wat moet je als eerste doen bij de beschrijving van het standpunt – hoogte? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
b Welke conclusie kun je daarna uit het vorige antwoord trekken? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
c Wat moet je doen bij de beschrijving van het standpunt – afstand? ….…………………………………………………………………………………………………………………………
1p
d Op welke twee zaken moet je letten bij de beschrijving van het standpunt – rol (van de beschouwer)? 1p
1 ………………………………………………………………………………………………………………………….
1p
2 ………………………………………………………………………………………………………………………….
I
Vraag 40 t/m 45 over hfdst KB.1 Reflectie-1: het beeldend aspect Compositie 40
Noem, afgezien van de licht-donkerverdeling, de vijf belangrijkste zaken bij een compositietekening in de juiste volgorde en geef aan hoe je ze tekent. 1 ………………………………………………………………………………………………………………………….
1p+1p
Daarin aangeven: op de juiste plaats, juiste verhoudingen, met enige nadruk: 1p+1p
2 ………………………………………………………………………………………………………………………….
1p+1p
3 ………………………………………………………………………………………………………………………….
1p+1p
4 ……………………………………………………………………………………………………………………….
1p+1p
5 …………………………………………………………………………………………………………………………. 41
Noem de vier soorten compositorische lijnen.
1p+1p
1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………...….….……
1p+1p
3 …………………………………………...….….…… 4 …………………………………………...….….…… 42
Waarop moet je letten bij het tekenen van compositorische lijnen?
1p+1p
1 …………………………………………...….….…… 2 …………………………………………...….….……
1p+1p
3 …………………………………………...….….…… 4 …………………………………………...….….……
1p+1p
5 …………………………………………...….….…… 6 …………………………………………...….….……
8
43
Noem de belangrijkste acht zaken die een compositie beweeglijk maken.
1p
1 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
2 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
3 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
4 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
5 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
6 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
7 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….…..
1p
8 …………………………………………...….……..….………………..…………………………...….….….. 44 a Wat is de aandachtsplek in afbeelding 5 en hoe komt hij tot stand?
1p
Wat? ….……………………………………………………………………………………………………………….
1p
Hoe? 1 ….…………………………………………………………………………………………………………….
1p
Hoe? 2 ….……………………………………………………………………………………………………………. b De compositie van dit schilderij is rustig. Geef de belangrijkste 2 oorzaken.
1p
1 ….………………………………………………………………………………………………………………………
1p
2 ….……………………………………………………………………………………………………………………… c Leg uit hoe de werkwijze toch een element van beweging aan afb.5 geeft. ….…………………………………………………………………………………………………………………………
2p
….………………………………………………………………………………………………………………………… 45 2p
In afbeelding 3 is sprake van ritme. Geef een argument voor deze bewering. ….………………………………………………………………………………………………………………………… ….…………………………………………………………………………………………………………………………
J
1p 1p 1p
Vraag 46 slotvraag over hfdst KB.1 Reflectie-1 46 Deze vragen gaan over afb.4. Onderstreep na de • steeds het juiste of beste antwoord. a Rembrandt heeft een baret op en staat met één been vooruit. b Daardoor ontstaat een gat in de gesloten massa van het beeld. c Rembrandt staat hoog op zijn sokkel, wij moeten altijd naar hem op kijken. • Zin a gaat over: compositie | ruimte | voorstelling | vorm | standpunt | • Zin b gaat over: compositie | ruimte | voorstelling | vorm | standpunt | • Zin c gaat over: compositie | ruimte | voorstelling | vorm | standpunt |