DE INVLOED VAN KLEUR EN LICHT OP DE STATIONSBELEVING Kleur en licht op het perron: Twee virtuele experimenten
Drs. M. van Hagen J. Peters Dr. M. Galetzka
Bijdrage aan het Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk 20 en 21 november 2008, Santpoort
Samenvatting Uit diverse onderzoeken blijkt dat kleuren en licht onze emoties en ons gedrag beïnvloeden. In dit paper worden de resultaten gepresenteerd van onderzoek naar de gecombineerde effecten van 5 verschillende kleuren en 2 verschillende lichtsterktes voor station Leiden. Uit twee experimenten in een virtueel station Leiden blijkt dat kleur en licht onbewust worden waargenomen, maar dat de combinatie van kleur en licht wel significante effecten heeft op een aantal affectieve aspecten en op de wachttijdbeleving. Significante verschillen zijn gevonden voor reacties op kleur en licht tussen mannen en vrouwen, tussen gehaaste (must)reizigers en ontspannen (lust)reizigers en tussen een drukke omgeving en een rustige omgeving. Verder blijkt dat de meeste reizigers de wachttijd op het perron ruim overschatten, wat aansluit bij resultaten uit eerder veldwerk. Ook blijkt dat bij een gedimde verlichting de tijd sneller lijkt te verstrijken dan bij een hoog lichtniveau. Uit het tweede experiment blijkt dat lustreizigers meer open staan voor prikkels uit de omgeving dan mustreizigers. Zij prefereren vooral warme kleuren in combinatie met gedimde verlichting en schatten de wachttijd korter in dan bij het gebruik van koele kleuren en een hoger verlichtingsniveau. De waardering van het wachten en hoe nuttig reizigers de wachttijd vinden, bepalen zowel de attitude van het perron als het oordeel over het perron. Uit het tweede experiment blijkt verder dat de wachttijdbeleving erg dicht bij de basisemoties pleasure, arousal en dominance liggen. Voor de stationsomgeving blijken gevoelens, of emoties die worden opgeroepen door de wachttijd, aan deze basisemoties te kunnen worden toegevoegd.
Centrale vraag Kleuren bepalen in sterke mate hoe we ons voelen. In de openbare ruimte zoals stations worden we omringd door kleuren. Veel onderzoek naar beïnvloeding van de omgeving is gericht op de effecten van temperatuur, geur, geluid en aankleding. Verandering van deze factoren kunnen van invloed zijn op zowel perceptuele als emotionele reacties en op het daadwerkelijke gedrag (Kotler, 1973). Door stations bepaalde kleuren te geven kan NS invloed eveneens uitoefenen op de door klanten ervaren emoties. Centrale vraag in dit paper is: Hoe zou NS kleur en licht op stations gericht kunnen inzetten om emoties in positieve zin te beïnvloeden? Doel is meer tevreden reizigers krijgen. Serviceomgeving Volgens Parasuraman, Zeithaml & Berry (1985) spelen in een serviceomgeving drie aspecten een rol: ontastbaarheid, het gelijktijdig verlopen van de productie en consumptie en de heterogeniteit van de service. Door de ontastbaarheid van de service kunnen mensen de dienst niet voelen, proeven, zien of ruiken. Ze kunnen de dienst slechts ervaren. Bij gebrek aan tastbaar bewijs, nemen klanten andere aspecten van de omgeving waar om de dienst te evalueren en de kwaliteit ervan te bepalen (Bitner, 1992; Aubert-Gamet & Cova, 1999; Brady & Cronin, 2001). Een serviceomgeving bestaat uit alle objectieve factoren die door een organisatie gecontroleerd kunnen worden met als doel werknemers en consumenten tot een bepaald gedrag aan te zetten. Baker (1996) deelt de fysieke omgeving in drie componenten in: design elementen welke zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn, ambiente elementen welke ontastbaar en vaak op de achtergrond aanwezig zijn en zodoende veelal onbewust worden ervaren, en sociale elementen, de mensen die aanwezig zijn in de service omgeving, zoals klanten en personeel. Kleur en verlichting behoren tot de ontastbare elementen van de omringende omgeving. Alle aspecten van de serviceomgeving spelen op het station een rol, waarbij de ontastbare factor tijd bij stations een bijzondere plaats inneemt, omdat de trein op een vastgesteld tijdstip vertrekt. Stimulus, Organisme, Response In dit onderzoek wordt het model van Mehrabian & Russell (1974) gebruikt om te onderzoeken of kleur en licht invloed uitoefenen op de mate van pleasure (plezier), arousal (stimulering) en dominance (gevoel van controle) waarmee het gedrag wordt bepaald. Deze relatie tussen omgevingsvariabelen en toenaderings- of vermijdingsgedrag wordt door Russell & Mehrabian (1974) het stimulus-organisme-respons (S-O-R) model genoemd: • Stimulus (omgeving): alle omgevingsaspecten zoals kleur, licht, geur, geluid e.d. • Organisme (emoties): emotionele reacties aan de hand van pleasure,arousal en dominance (PAD-model). • Responses (gedrag): de mate waarin consumenten toenaderings- of vermijdingsgedrag vertonen. Veel onderzoek is verricht naar de invloed van pleasure op het gedrag (e.g. Bellizzi & Hite, 1992). Ook de relatie tussen arousal en gedrag is aangetoond. De mate van dominance is in de literatuur onderbelicht (Bellizzi & Hite, 1992). Voor een stationsomgeving is het gevoel van controle en daarmee dominance belangrijk, evenals emotionele aspecten als gevoelens van onzekerheid en drukte, het gemak van oriëntatie
en hoe men de wachttijd ervaart. Deze aspecten zullen in dit onderzoek daarom worden meegenomen. Literatuuroverzicht kleur en licht Kleuren met een korte golflengte worden aangeduid als koele kleuren (blauw en groen) en kleuren met een lange golflengte als warme kleuren (rood en geel). Licht bestaat uit de lichtintensiteit en de spreiding van de kleurtoon. Hoe fel of juist gedimd licht is, wordt bepaald door de lichtintensiteit. Weinig onderzoek is uitgevoerd naar de combinatie van kleur en licht (Valdez & Mehrabian, 1994; Brengman, 2003). Het meeste onderzoek naar de effecten van kleur in de winkelomgeving zijn in een laboratoriumsituatie uitgevoerd. Onderzoek naar gebruik van licht en kleur in een stations is voor zover bekend nog niet verricht. Kleur In een omgeving zal een kleur moeten worden gebruikt die in ieder geval het element “pleasantness” in zich heeft. Alle kleuren die als plezierig worden ervaren, resulteren over het algemeen in positieve emoties. Koele kleuren, zoals blauw en groen, werken ontspannend, terwijl kleuren met een lange golflengte, zoals oranje en rood stimulerend zijn (Jacobs & Suess. 1975; Adam & Osgood, 1973; Walters, Apter & Svebak, 1982; Valdez & Mehrabian, 1994 en Wexner, 1954). Warme kleuren worden als beschermend ervaren (Wilson, 1966). Heldere en verzadigde kleuren worden als plezieriger ervaren (Guilford & Smith, 1959), maar worden daarentegen eerder geassocieerd met angst dan koele kleuren (Jacobs & Suess, 1975). Donkere kleuren worden als dominanter ervaren en lokken vaker vijandigheid en agressie uit. De omgeving en gemoedstoestand bepalen de effecten van kleuren. Zo zal de kleur rood in een bioscoop-hal een warme feestelijke uitstraling hebben, terwijl dezelfde kleur in een ziekenhuis een negatieve invloed kan hebben op de gemoedstoestand van de toch al bezorgde bezoeker. Uit onderzoek naar kleurgebruik in een retailomgeving blijkt dat gebruik van kleuren invloed heeft op aankoopgedrag (Belizzi & Hite, 1992), aankoopsnelheid (Belizzi & Hite, 1992), tijd doorgebracht in de winkel (Belizzi & Hite, 1992), plezier (Belizzi & Hite, 1992; Crowly, 1993), stimulering (arousal) (Crowley, 1993), imago van winkel en koopwaar (Belizzi, Crowley and Hasty, 1983; Crowley 1993) en de mogelijkheid om klanten aan te trekken (Belizzi, Crowley and Hasty, 1983). De kleuren blauw en groen worden in een winkelomgeving als meest plezierig ervaren (Eysenck, 1941; Jacobs & Suess, 1975) en tevens beter gewaardeerd dan winkels met een warm (oranje) interieur (Babin, Hardesty & Suter, 2003; Crowley, 1993). De resultaten voor pleasure komen veelal overeen met de scores voor arousal. Uit onderzoek van Kwallek e.a. (1988; uit Stone & English, 1998) bleek dat personen die een zakelijke taak uitvoerden in een rood gekleurde omgeving hierna hoger scoorden op de scores van stress en angst. Kleuren met een lange golflengte zorgen ervoor dat men meer extern georiënteerd raakt en dat men krachtig en extravert gedrag vertoont. Uit de studie van Belizzi e.a. (1983) bleek dat respondenten, onafhankelijk van hun kleurvoorkeur, zich fysiek meer aangetrokken voelden tot warme kleuren, maar een omgeving met warme kleuren als minder plezierig ervaren (Belizzi, Crowley and Hasty, 1983). Warme kleuren werken blijkbaar goed om mensen aan te trekken (entree, etalage), maar minder goed om mensen op hun gemak te stellen. In situaties waarin
mensen een geestelijke druk ervaren is het beter om de kleuren koeler te maken, dat geeft een rustgevend effect en mensen zijn bereid langer in een dergelijke omgeving te verblijven. Brengman (2003) heeft respondenten foto’s voorgelegd van een winkel, waarin de kleuren zijn gemanipuleerd. Zij concludeert dat mensen langer in de winkel zullen verblijven en er meer geld zullen uitgeven als ze de kleuren aangenaam vinden (Brengman 2002). Blauw en geelrood worden als aangenaam ervaren, ook gebruik van lichte kleuren ervaren mensen als aangenaam. Gebruik van deze kleuren werkt toenaderingsgedrag en de behoefte aan exploratie in de hand. Rood en geelgroen, evenals felle en donkere kleuren worden als minder aangenaam ervaren, deze kleuren leiden tot spanning en stress en veroorzaken een onaangenaam gevoel. Dergelijke negatieve stress leidt tot vermijdingsgedrag (Brengman, 2002). Als aanbeveling voor verder onderzoek stelt ze dat de resultaten getoetst zouden moeten worden in een geconditioneerde omgeving, dat tenslotte anders is als het beoordelen van foto’s (Brengman, 2003). Licht Sociaal psychologen geven aan dat verlichting een grote invloed heeft op menselijk gedrag. Baker en Cameron (1996), Hopkinson e.a. (1966) en Küller e.a. (2006) geven aan dat er een basisniveau bestaat waarbij men licht als meest prettig ervaart. Voorkeur voor lichtsterkte is afhankelijk van de situatie, de taak en de omgeving waarin men zich bevindt (Biner e.a., 1989; Butler & Biner, 1987; Van Bommel, 2004). Licht heeft een sterk effect op de mate van arousal (Gifford, 1988; Kallman & Isaac, 1977; Miwa & Hanyu, 2006; Baron, Rea & Daniels, 1992; Daurat e.a. 1993). Licht beïnvloedt eveneens het imago van een winkel, alsmede de stimulans om koopwaar te bekijken en te onderzoeken (Baker, Levy and Grewal,1992; Areni and Kim, 1994; Baker, Grewal and Parasuraman, 1994, Brengman & Geuens, 2003). Kleur én licht Valdez & Mehrabian (1994) hebben aangetoond dat niet alleen de kleur bepalend is voor de emoties die opgeroepen worden, maar dat de verzadiging en de intensiteit van de kleur daar ook invloed op hebben. Zo blijkt het dat mannen en vrouwen nauwelijks verschillend reageren op kleuren, maar vrouwen gevoeliger zijn voor de helderheid van de kleuren. Bij een onderzoek naar non-chromatische kleuren (zwart-grijs-wit), bleek dat de helderheid erg bepalend is voor de mate van stimulatie en dominantie van deze “kleuren”. (Valdez & Mehrabian 1994). Mehrabian stelt dat “brightly lit rooms are more arousing than dimly lit ones” en dat licht, naast kleur een grote invloed heeft op arousal (Mehrabian, 1976, p89). Uit een scenariostudie (Babin, Hardesty and Suter, 2003), waarin een blauwe en een oranje winkel met elkaar zijn vergeleken, bleek dat de blauwe winkel de meeste voorkeur had en een grotere bereidheid genereerde om er te winkelen of iets te kopen. Een goed verlichte oranje winkel werd als meest nadelig gezien. Wanneer in de oranje winkel gedempte verlichting wordt aangebracht, dan wordt deze winkel bijna net zo goed gewaardeerd als een blauwe winkel. Bij een blauwe winkel zijn de effecten juist iets positiever in de goed verlichte variant. De combinatie van licht en kleur lijkt erg bepalend voor de waargenomen effecten. Beperking van de studie is, dat het een scenariostudie betreft en de resultaten getoetst zouden moeten worden in een realistische setting (Babin, Hardesty and Suter, 2003). Over het algemeen hebben de studies naar de effecten van kleur zich vooral geconcentreerd op de golflengte van de kleur en nauwelijks op de lichtsterkte en de verzadiging van de kleur (Valdez &
Mehrabian, 1994, Brengman 2002). Studies waarin de combinatie van licht en kleur wordt gekeken zijn zeldzaam. Kleur, licht en tijdbeleving Smets toonde aan dat mensen na het zien van een rode kleur de tijd van een interval korter inschatten dan wanneer ze een blauwe kleur zagen (Smets, 1969). Onder rood licht lijkt het alsof de tijd langzamer gaat en voorwerpen ogen groter en zwaarder, terwijl onder blauw licht de tijd juist sneller lijkt gaan en voorwerpen kleiner en lichter lijken. Casino’s maken gebruik van dit gegeven door rood als basiskleur te gebruiken. De klanten raken daar opgewonden van en hebben niet het idee dat ze veel tijd verspillen in het casino (Singh, 2006). Uit een onderzoek naar wachttijden van het downloaden van internetpagina’s in verschillende kleuren, met verschillende verzadiging en helderheidniveau bleek dat de respondenten zich met name bij de heldere kleuren meer ontspannen voelden en vonden ze de tijd sneller gaan. Omgekeerd leidt spanning en stress bij het downloaden de tijd te vertragen. Hieruit blijkt dat niet alleen de kleur relevant is maar met name de helderheid van de kleur en de mate van verzadiging van de kleur een rol speelt in de opgewekte emoties. Analoog aan andere studies naar kleurgebruik zouden blauwe schermen een meer ontspannen effect hebben dan rode of gele schermen (Gorn et al 2004). Markin et al suggereren dat gedimd licht ervoor zorg dat de klanten rustiger worden en zich langzamer door de winkel zullen verplaatsen. Ze kunnen dan de koopwaar rustig onderzoeken (Markin et al, 1976). Voor het stimuleren van impulsaankopen beveelt Birren aan om heel fel licht te gebruiken (Birren, 1969, p 91). Dit suggereert dat de winkelier de intensiteit van licht kan gebruiken om de klanten langer of korter in de winkel te laten verblijven. Omdat plezierige en stimulerende kleuren in combinatie met heldere verlichting gepercipieerde wachttijd blijkt te verlengen (Baker & Cameron, 1996), kan het beste zachter licht gebruikt worden, zodat mensen de wachttijd niet langer inschatten dan werkelijk. Invloed kleur en licht op gedrag Naast de invloeden van kleur op de emoties van het PAD-model, hebben kleur en licht ook invloed op het gedrag van mensen in een serviceomgeving. Verondersteld wordt dat de drie emoties doorwerken in de stationsbeleving op de aspecten: crowding, veiligheid, tijdbeleving, onzekerheid en gedrag. Crowding, ofwel de waargenomen drukte, wordt beïnvloed door het gevoel van controle dat men heeft (Hui & Bateson, 1991) waardoor men de ruimte als minder druk ervaart in aanwezigheid van kleuren met een korte golflengte (Russell & Mehrabian, 1974). De waargenomen veiligheid wordt beïnvloed door de mate van arousal (Wilson, 1966), de wachttijd perceptie door arousal en pleasure (Bellizzi, Crowley & Hasty, 1983; Gorn e.a., 2004; Singh, 2006), onzekerheidsgevoelens door de mate van controle (Averill, 1973; Taylor, 1994) en het uiteindelijke gedrag door zowel pleasure, arousal als dominance (Russell & Mehrabian, 1974). Hypotheses Op basis van de literatuur kunnen verschillende verwachtingen worden geschetst met betrekking tot de uitkomsten van het onderzoek. De hypothesen met betrekking tot kleur:
1a
Op een perron hebben kleuren met een korte (lange) golflengte een positieve (negatieve) invloed op de mate van pleasure, arousal, gevoelens van veiligheid, waargenomen drukte, wachttijdperceptie en op het toenaderingsgedrag. 1b Op een perron hebben kleuren met een korte (lange) golflengte een positief (negatief) effect op de mate van dominantie en waargenomen drukte. Voor licht zijn onderstaande veronderstellingen geformuleerd: 2a Op een perron heeft een hogere (lagere) lichtsterkte een positieve (negatieve) invloed op de mate van plezier, dominantie en onzekerheid. 2b Op een perron heeft een lagere (hogere) lichtsterkte een positieve (negatieve) invloed op de mate van arousal en de wachttijdperceptie. 2c Op een perron heeft een hogere (lagere) lichtsterkte een positieve (negatieve) invloed op de waargenomen drukte, waargenomen veiligheid, de oriëntatiemogelijkheden en het toenaderingsgedrag. STUDIE 1 Virtueel Laboratorium Methode De effecten van kleur en licht kunnen het beste onderzocht worden door de kleuren en de lichtsterkte in een bestaand station te veranderen. Nadeel is dat allerlei verstoringen, zoals slecht weer of vertraagde treinen invloed kunnen hebben op de resultaten. Daarnaast kost het aanpassen van kleur en licht in een bestaand station veel tijd en geld (Hui en Bateson, 1992). Een alternatieve methode is het gebruik van een gecontroleerde omgeving, waarbij verstorende invloeden worden uitgesloten. Verschillende mogelijkheden bestaan: papieren scenario’s, een mock up van een station, audio of visuele simulaties, zoals foto’s of video’s van een station (Bitner, 1990; Surprenant en Solomon, 1987; Eroglu en Machleit, 1990; Hui en Bateson, 1991, 1992). In deze studie is gekozen voor een virtueel station, omdat daarin de kleuren en lichtsterkte eenvoudig gemanipuleerd kunnen worden en de respondent op zijn eigen tempo de weg kan bepalen in het station. Voor een complexe omgeving als een station is dat belangrijk, omdat op deze manier het gevoel van controle zo realistisch mogelijk kan worden nagebootst (Averill, 1973). De ecologische validiteit1 van het gebruik van virtuele omgevingen is reeds aangetoond (Loomis, Blascovich & Beall, 1999; IJselsteijn e.a. 2000; Mania & Robinson;2005Riva, 2007). Kortom de resultaten zijn in de nagebootste omgeving vergelijkbaar met een werkelijke omgeving. Voordeel van een VR omgeving is dat ook tegemoet gekomen wordt aan de aanbeveling van Hui en Bateson (1992) om omgevingsgeluiden na te bootsen, hetgeen de ecologische validiteit verhoogt. Opzet, deelnemers en procedure De hypotheses zijn getest met een 2 (rood vs. blauw) x 2 (hoge- vs. lage lichtintensiteit) design waarnaast tevens een nulmeting is uitgevoerd (grijs, hoge lichtsterkte). Het experiment heeft zich afgespeeld in het Virtual Reality Laboratorium gevestigd op de Universiteit Twente. In totaal hebben 142 respondenten, allen student of promovendus aan de Universiteit Twente, deelgenomen aan het experiment. Hiervan zijn 130 (65 mannen en 65 vrouwen; gemiddelde leeftijd 22; range 18-29 jaar) vragenlijsten meegenomen in de uiteindelijke
1
Ecologische validiteit wil zeggen dat de toepasbaarheid van de laboratoriumsituatie hetzelfde is als in een werkelijke situatie (McKechnie, 1977).
analyse. 12 respondenten zijn afgevallen vanwege kleurenblindheid, omdat ze misselijk werden of omdat de verkeerde instellingen waren gebruikt. Het experiment heeft gedurende vier dagen gelopen waarbij de verschillende condities willekeurig tussen de respondenten zijn verdeeld. Respondenten die aangaven mee te willen doen aan het experiment kregen allereerst een kleurenblindheidtest te zien waarna ze konden oefenen met navigeren. Vervolgens betraden de respondenten het VR-lab waarin de laatste instructies werden gegeven. Na afloop van de simulatie werd de respondent begeleid naar de vragenlijst. Wanneer de respondent klaar was werd deze bedankt voor zijn of haar tijd. Meetinstrument Een vragenlijst werd gebruikt om stationsbeleving meten. Allereerst zijn enkele vragen over de subjectieve tijdsbeleving van de tijd in het station en op het perron gemeten. De vragen ‘hoe lang schat u de tijd in (in minuten)’ en ‘hoe lang vond u deze tijd duren (1 = erg lang, 7 = erg kort)’ zijn voor wel het station als het perron gesteld. • Emoties zijn gemeten aan de hand van het PAD-model (Russell & Mehrabian, 1974) waarbij met een semantische differentiaal 19 bipolaire begrippen tegen elkaar zijn afgezet. • Het gedrag is gemeten aan de hand van de ‘approach’ en ‘avoidance’ schaal van Russell & Mehrabian (1974). • De indruk van het perron is gemeten aan de hand van een combinatie van drie schalen (Bitner, 1990; Senta, 2005) waarmee een 12 item schaal is ontwikkeld met behulp van een 7-punts Likert schaal. • Gepercipieerde veiligheid is aan de hand van de gestandaardiseerde schaal van Blobaum & Hunecke (2005) gemeten. De schaal bestaat uit 5 items welke zowel de emotionele toestand meten als een gedragsgerelateerde inslag hebben. • Waargenomen drukte is gemeten met behulp van de perceived crowding scale (Harrell, Hutt & Anderson, 1980) welke uit 7 items bestaat. • De mate van onzekerheid is onderzocht door middel van de schaal van Taylor (1994) waar met 4 items wordt gevraagd hoe rustig men is, hoe gemakkelijk of angstig men zich voelt en hoe onzeker men is. • Affectieve wachttijd is gemeten aan de hand van de shopping values (Batra & Ahtola, 1991) waar met een 8 item 7-punts Likert schaal zowel de hedonische als utilitarian consumentenattitude wordt gemeten. • Aan de hand van 5 items op een 7-punts Likert schaal is de mate van oriëntatie gemeten. De items gingen in op hoe goed men de weg en aanwezige informatie kon vinden. • In de vragenlijst is tevens een item opgenomen die de cognitie meet, oftewel welke verwachtingen men heeft over een station en welke kleuren en lichtsterktes men gepast vindt (Babin, Chebat & Michon, 2004). Deze vraag is gesteld door het voorlegen van afbeeldingen van 10 verschillende situaties waarin 5 kleuren en 2 lichtsterktes zijn gecombineerd. In de vragenlijst zijn enkele manipulatiechecks opgenomen over de waargenomen kleur, waargenomen lichtsterkte en de simulatie. Tevens zijn enkele demografische variabelen opgenomen.
RESULTATEN Om te achterhalen of er verschillen bestaat tussen het daadwerkelijke en de gekleurde perrons, is een ANOVA toets uitgevoerd met alle aspecten van de stationsbeleving als afhankelijke variabelen en kleur en licht als onafhankelijke variabelen. De resultaten geven geen significante verschillen, aan met uitzondering voor de utilitarian consumentenattitude. De tijd op het grijze perron wordt met andere woorden als nuttiger ervaren dan de tijd op het gekleurde perron. Tabel 1 Variantie analyse (interactie) effecten kleur en licht
Pleasure Arousal Dominance Attitude t.a.v. het perron Waargenomen veiligheid Waargenomen drukte Onzekerheid Orientatie Utilitarian Hedonisch Attitude t.a.v. de wachttijd
Hoofdeffect Kleur
Hoofdeffect Licht
Interactie effect Kleur x Licht
F
P
F
P
F
P
.13 1.66 1.13
ns ns ns
.27 .79 .09
ns ns ns
2.84 .09 .24
.10 ns ns
.46
ns
.00
ns
3.13
.08
.22
ns
1.15
ns
1.05
ns
.17 1.26 .69 2.13 .95
ns ns ns ns ns
.36 2.45 .53 .37 1.94
ns ns ns ns ns
2.23 .00 2.80 .55 2.32
ns ns .10 ns ns
1.12
ns
.13
ns
4.52
.04
Noot: ns = niet significant
Aan de hand van een multivariate variantieanalyse is vervolgens gekeken of er hoofd- en interactie-effecten bestaan voor kleur en lichttype op de verschillende aspecten van stationsbeleving. Tabel 1 toont de resultaten per kleur- en lichttype voor alle belevingsaspecten. Hoewel er geen hoofdeffecten voor kleur (F(=8, 238)=.88, p= ns) of licht (F(8,118)=1,06, p= ns) naar voren komen, wijst de analyse wel een interactieeffect aan (F(8,118)=1,86, p=.07) voor kleur x licht. De aanwezigheid van de twee aspecten samen blijken bepalend te zijn voor de scores op pleasure, de attitude ten aanzien van het perron, oriëntatie en attitude ten aanzien van de wachttijd. Figuur 1 toont de gevonden interactie-effecten. Uit de resultaten komen twee tendensen naar voren. Figuur 1 laat een vergelijkbaar beeld zien voor pleasure en de beide attitudematen wat voor oriëntatie niet terug te vinden is. Bij zowel pleasure, attitude ten aanzien van de omgeving en de attitude ten aanzien van de tijd die men op het perron heeft gewacht, bestaat de tendens dat het blauwe perron het hoogst scoort met het gedimde licht en dit tegenover gestelde effect te vinden is voor het rode perron. Met andere woorden, bij een lage lichtsterkte prefereert men een blauwe omgeving in plaats van een rode omgeving. Wanneer de lichtsterkte toeneemt, vindt er een verschuiving plaats en wordt de rode omgeving als meest prettig ervaren. De score bij de drie aspecten van stationsbeleving is het hoogst bij het rode perron met de hoge lichtsterkte, zelfs hoger dan het blauwe perron met de lagere lichtsterkte.
Voor oriëntatie is een andere tendens waar te nemen. Op het blauwe perron kan men zich het beste oriënteren bij een hoge lichtsterkte terwijl op een rood perron de meest positieve resultaten worden behaald bij gedimd licht. De hoogste score wordt echter gehaald bij het blauwe perron met de hogere lichtsterkte waar men met andere woorden zich zodoende ook het beste kan oriënteren.
A.
C.
B
D.
D
Figuur 1. Interactie-effecten tussen kleur en licht voor pleasure (A), attitude ten aanzien van het perron (B), attitude ten aanzien van de wachttijd (C) en oriëntatie (D)
Vanuit de literatuur was verondersteld dat reizigers een beeld hebben van wat ze geschikt en passend achten op een perron en dat de cognitie invloed heeft op hoe men een omgeving waardeert. Een groot deel van de respondenten gaf aan het blauwe perron met de hoge lichtsterkte het meest geschikt te vinden (n=40, 30,8%) gevolgd door het grijze perron met de hogere lichtsterkte (n=18, 13,8%). Verschillende one-way ANOVAtoetsen tonen aan dat de cognitieve keuze geen invloed heeft op stationsbeleving. Dit wil zeggen dat wanneer men blauw passend vind op een perron, deze persoon ditzelfde perron niet beter waardeert dan iemand die een cognitieve voorkeur heeft voor een andere kleur. Tijdsbeleving is als afzonderlijk aspect in het onderzoek meegenomen. Over het algemeen schatten respondenten de tijd die ze op het perron hedden doorgebracht significant langer in (M=4:54, SD=1:57) dan de werkelijke tijd (M=3:18, SD=0:49; t(129)=-11.03, p<.00). Vier univariate variantieanalyses met de objectie- en subjectieve tijd, de tijdsoverschatting en tijdservaring zijn als afhankelijke variabelen uitgevoerd. Uit deze analyses komt geen hoofdeffect voor licht naar voren, noch een interactie-effect voor kleur x licht. Wel bleek een hoofdeffect voor kleur aanwezig te zijn voor de subjectieve tijd (F2,121)=4,72, p=.0), de tijdsoverschatting (F(2,121)=3,36, p=.04) en de tijdsbeleving (F(2,125)=3,86, p=.00). Post-hoc analyses voor de subjectieve tijd
toont aan dat de tijd op het blauwe perron (M=5:09, SD=1:36) significant langer wordt ingeschat dan de tijd op het rode perron (M=4:28, SD=1:16) en het grijze perron (M=4:03, SD=1:13). Er komen geen significante verschillen naar voren tussen het grijze en rode perron. Deze resultaten zijn deels ook terug te vinden voor de tijdsoverschatting en tijdsbeleving. Ook bij de tijdsoverschatting werd de tijd significant meer overschat in het blauwe perron (M=1:46, SD=1:14) dan op het grijze perron (M=0:54, SD=0:51). Er bleek geen verschil aanwezig tussen het rode en het blauwe perron. Bij tijdsbeleving komt een marginaal verschil naar voren tussen het blauwe perron (M=4,66, SD=1,46) enerzijds en het rode- (M=3,98, SD=1,79) en grijze perron (M=3,86, SD=1,42) anderzijds. Al deze resultaten geven aan dat op een blauw perron de tijd relatief langzamer verloopt in tegenstelling tot de tijd op een grijs of rood perron. Vanwege de nieuwheid van de gebruikte methode zijn verscheidene classification treeanalyes uitgevoerd om te achterhalen of er andere invloeden zijn die de resultaten manipuleren. Hieruit komt naar voren dat de frequentie van het spelen van computerspelletjes en geslacht invloed uitoefenen op verschillende belevingsaspecten zoals de mate van pleasure, arousal, onzekerheid en verschillende tijdsaspecten. Mensen die gewend zijn computerspelletjes te spelen blijken makkelijker door het station te navigeren dan mensen zonder deze ervaring. NS kan rekening houden met beïnvloeding van maatregelen met het besef dat mannen en vrouwen verschillend op kleur en licht reageren. Als laatste zijn correlatie- en regressie analyses uitgevoerd om te achterhalen welke aspecten van de beleving uiteindelijk het oordeel beïnvloeden. Het oordeel over het perron wordt grotendeels bepaald door de attitude die men heeft ten aanzien van het perron. Tevens hebben ook verschillende tijdsaspecten invloed op hoe men het perron waardeert evenals het gedragsitem ‘ik vermijd het reizen met NS zoveel mogelijk’. Als wordt gekeken naar welke factoren de attitude t.a.v. het perron bepalen, wordt duidelijk dat de indruk die men van het perron heeft grotendeels wordt bepaald door de mate van onzekerheid. Ook de affectieve wachttijd, of hoe men de wachttijd ervaart, bepalen de attitude evenals drie items van gedrag. Om het doel te bereiken van de stationsbeleving te optimaliseren, is het inspelen op gevoelens van veiligheid, van onzekerheid en de waargenomen wachttijd derhalve een belangrijk aspect. STUDIE 2 Opzet, deelnemers en procedure Een 5 (kleur: grijs vs. blauw vs. rood vs. groen vs. geel) x 2 (licht: hoge- vs. lage lichtintensiteit) x 2 (tijdstip: dal vs. spits) x 2 (type reiziger: must- vs. lustreiziger) design is uitgezet om antwoord te krijgen op de gestelde hypothesen. Het model, zoals gebruikt in studie 1, is omgezet naar een online versie welke is voorgelegd aan het NS panel. In totaal zijn 57.139 deelnemers van het NS panel middels een e-mail uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. Uiteindelijk bleken 2292 vragenlijsten bruikbaar te zijn voor analyse (4%; 56,9% man, 43,1% vrouw). Panelleden kregen een e-mail waarin ze werden gevraagd deel te nemen aan het onderzoek. Via een link kwamen de respondenten in een introductie pagina waarin ze werden gevraagd de software VirtuoCity 2.4 te downloaden welke noodzakelijk was om
het virtuele model te laten draaien. Na verdere instructies en het lezen van een scenario inclusief opdracht, werden de respondenten doorgestuurd naar het virtuele station. Daar werden 40 condities afwisselend aan de deelnemers voorgelegd. Na een minimum van 10 en een maximum van 50 respondenten, werd van conditie gewisseld. Elke respondent werd aan één van de 40 condities toegewezen. Wanneer de opdracht was afgerond, werd de respondent doorgestuurd naar de vragenlijst en na afloop bedankt voor zijn of haar tijd. Meetinstrument De vragenlijst welke na het virtuele station aan de deelnemers werd gegeven, is vrijwel identiek aan de vragenlijst welke in het virtuele lab is gebruikt. Het construct gedrag bleek in het eerste experiment niet betrouwbaar, waarna besloten is 3 extra items aan het construct toe te voegen. Tevens is een extra vraag over de wachttijd opgenomen te weten ‘De tijd die ik op het perron heb doorgebracht was (1) acceptabel tot (7) onacceptabel’. Resultaten Een ANOVA-toest laat ook in studie 2 geen verschil zien tussen de nulmeting (grijze perron) en de gekleurde perrons met uitzondering van een marginaal verschil bij hoe aangenaam men de tijd heeft besteed. Dat wil zeggen dat de tijd op de gekleurde perrons als aangenamer zijn ervaren dan de tijd op het grijze perron. Om interactie-effecten te achterhalen tussen kleur en licht is een multivariate variantie analyse uitgevoerd op de verschillende aspecten van stationsbeleving met kleur, lichtsterkte, type reiziger en meetmoment als onafhankelijke variabelen. Uit de analyse komt een hoofdeffect naar voren voor lichtsterkte en een interactie-effect voor kleur x lichtsterkte. De resultaten voor lichtsterkte laten een verschil zien voor de mate van pleasure (F(12,2198)=4,49, p=.03), gedrag (F(12,2198)=6,01, p=.01) en op hoe nuttig men de tijd vond (F(12,2198)=3,11, p=.08). De resultaten geven aan dat men zich bij een lagere lichtsterkte niet alleen prettiger voelt, maar ook meer tot toenaderingsgedrag is geneigd en men tevens de tijd als nuttiger heeft ervaren dan wanneer men zich op een perron met een hogere lichtsterkte bevond. Het interactie-effect is gevonden op de mate van pleasure (F(48,8469)=1,94, p=.10), mate van dominantie (F(48,8469)=2,33, p=.05), de attitude ten aanzien van het perron (F(48,8469)=2,55, p=.04) en de attitude ten aanzien van de wachttijd (F(48,8469)=2,06, p=.08). De significante interactieeffecten, ‘dominance’ en attitude perron, staan aangegeven in grafiek 2.1 en 2.2. Voor zowel de mate van ‘dominance’ alsook voor de mate van ‘pleasure’ geven de resultaten weer dat bij kleuren met een extreme golflengte (blauw en rood) de hoogste score wordt bereikt bij een lagere lichtsterkte. Bij een perron met een gemiddelde golflengte (groen) wordt de hoogste score echter behaald bij een hogere lichtsterkte. Bij de nulmeting, oftewel het grijze perron, maakt lichtsterkte geen verschil. De resultaten voor de attitude ten aanzien van het perron laten zien dat lichtsterkte bij het blauwe en groene perron weinig verschil uitmaakt. Men ervaart het rode perron echter beter bij een hogere lichtsterkte. Dit effect is tegenovergesteld op het gele perron. Op een perron met een gele kleur wordt het perron beter gewaardeerd bij een lagere lichtsterkte. Ook hier valt op dat bij de nulmeting de lichtsterkte weinig invloed heeft en voor geen grote verschillen zorgt. De marginale effecten voor de attitude ten aanzien van de wachttijd tonen een ander beeld. Hieruit komt voort dat een perron met een korte tot gemiddelde
golflengte (blauw en groen) positiever wordt gewaardeerd dan een het perron met een hogere lichtsterkte. Op een perron met kleuren met een langere golflengte (geel en rood) is de attitude beter bij een lagere lichtsterkte.
A.
B.
Figuur 2 Interactie-effecten kleur en licht voor dominance (A) en attitude perron (B).
Ook in studie 2 zijn de tijdsaspecten meegenomen in het onderzoek. Gemiddeld hebben respondenten 7:09 seconden (SD=3:50) in het station doorgebracht. Van deze tijd hebben ze gemiddeld 3:54 (SD=2:58) op het perron gestaan. Een t-test wijst uit dat er een significant verschil bestaat tussen de objectieve- en subjectieve perrontijd (t(2244)=44,88, p=.00). De tijd in het station lijkt significant langer te duren dan de werkelijke of objectieve tijd. Om te achterhalen of de omgevings- dan wel persoonlijke variabelen invloed hebben op de gevoelstijdfactor is een multivariate variantieanalyse uitgevoerd met gevoelstijdfactor perron en station als afhankelijke variabelen en type kleur, type licht, meetmoment en type reiziger als onafhankelijke variabelen. Uit deze analyses komt zowel een hoofdeffect voor kleur en licht als een interactie-effect naar voren. Het hoofdeffect voor kleur laat zien dat er een marginaal verschil (F(20,7085)=2,11, p=.08) voor gevoelstijdsfactor van het perron aanwezig is tussen het grijze (M=1,13, SD=.73) en het blauwe perron (M=1,22, SD=.80). Dit geeft aan dat reizigers de tijd op het grijze perron korter inschatten dan de tijd op het blauwe perron. Het hoofdeffect voor lichtsterkte geldt voor de tijdservaring van het station (F(5,2136 )=4,37, p=.04). Dit hoofdeffect laat zien dat er een verschil aanwezig is tussen het station met de hogere lichtsterkte (M=4,11, SD=1,52) en het station met de lagere lichtsterkte (M=4,26, SD=1,49). De tijd in het station met de lagere lichtsterkte wordt als significant korter ervaren dan de tijd in het station met de hogere lichtsterkte. Het interactie-effect, tenslotte, beïnvloedt hoe men de tijd op het perron heeft ervaren (F(20,7085)=2,41, p=.05) evenals hoe acceptabel men deze tijd vond (F(20,7085)=3,18, p=.01). De grafiek voor de ervaring van de tijd op het perron geeft aan dat de tijd bij het blauwe, gele en rode perron het kortst wordt ervaren bij een hogere lichtsterkte. Bij het grijze en groene perron echter, wordt de tijd het kortst ervaren bij een lagere lichtsterkte. Wat betreft hoe acceptabel men de tijd vond is deze tendens ook terug te vinden. Op het groene perron vind men de tijd meer acceptabel bij een hogere lichtsterkte terwijl dit op een geel en rood perron juist aan de orde is bij een hogere lichtsterkte. Het grijze en blauwe perron tonen weinig verschil tussen de twee lichtsterktes. De interactie-effecten zijn terug te lezen in grafiek 3.1 en 3.2.
A.
B.
Figuur 3 Interactie-effecten voor kleur en licht voor ervaring perron (A) en tijd acceptabel (B)
Naast de gevonden hoofd- en interactie-effecten zijn tevens effecten gevonden voor reizigerstype en meetmoment. De gevonden effecten zijn een aanvulling en een verdieping op de hierboven gevonden resultaten. Mustreizigers zijn serieus en plannen hun reis vooruit. Deze groep heeft zodoende ook minder behoefte aan prikkels van buitenaf. Lustreizigers zijn echter meer ontspannen, spontaner en speelser wat terug te zien is in hun grotere behoefte aan prikkels. In overeenstemming met de ‘Theorie of Psychological Reversals’ gaat een behoefte aan prikkels samen met een voorkeur voor kleur. Mustreizigers prefereren kleuren met een korte golflengte (blauw), terwijl lustreizigers een voorkeur blijken voor kleuren die meer prikkels veroorzaken, oftewel kleuren met een lange golflengte (geel en rood). Uit studie 1 kwamen invloeden naar voren die werden veroorzaakt door het geslacht en de speelfrequentie van computerspellen. Hieruit komt naar voren dat het spelen van spelletjes wederom de score voor verschillende aspecten van stationsbeleving bepaalt. Respondenten die ervaring hebben met het spelen van spelletjes, ervaren significant meer plezier, hebben, hoewel marginaal, in grotere mate het gevoel controle over de situatie te hebben, scoren hoger op gedrag en ervaren de tijd die ze hebben doorgebracht ook als prettiger. Daar staat wel tegenover dat ze het perron als drukker ervaren en tevens sterkere gevoelens van onzekerheid hebben. Voor sekse komt naar voren dat mannen significant meer plezierige gevoelens ervaren, meer opgewonden zijn, eerder toenaderingsgedrag vertonen, zich veiliger voelen, minder drukte ervaren, minder onzeker zijn, de tijd als prettiger ervaren, als korter in schatten en zich beter kunnen oriënteren dan vrouwen. Een correlatie- en regressieanalyse tonen aan dat de constructen een grote samenhang met elkaar vertonen. Uit een factoranalyse zijn drie nieuwe constructen ontstaan. Deze constructen beslaan (1) de wachttijdbeleving bestaande uit pleasure en arousal en de emoties ten aanzien van de (wacht)tijd; (2) stationswaardering, bestaande uit de waardering voor zowel station als perron; en (3) controlebeleving, bestaande uit de waargenomen drukte, oriëntatie, veiligheid en het gevoel van controle dat men heeft. De regressieanalyse toont aan dat de wachttijdbeleving in grote mate de stationswaardering bepaalt. De wachttijdbeleving wordt grotendeels bepaald door de controlebeleving.
Conclusie Hoewel reizigers een duidelijke cognitieve voorkeur hebben voor de kleur blauw in een goed verlichte omgeving, blijkt dat slechts een derde van de respondenten kon aangeven welke kleur dominant was op het perron. De meest genoemde kleur die men dacht gezien te hebben was in alle situaties grijs. Ook gaf men aan een voorkeur te hebben voor een goed verlichte omgeving, maar de resultaten tonen vooral effecten bij gedimde situaties. Blijkbaar houden reizigers vast aan het beeld dat ze hebben van een perron. Dit bevestigt dat kleuren en lichtsterkte onbewust worden waargenomen. Voor de waardering van een station zijn affectieve effecten dus belangrijker dan cognitieve. Na analyse van de resultaten per scenario –haast of geen haast-, blijkt de voorkeur voor kleur niet af te hangen van de locatie, maar of men een must- of een lustreizigers is en dus wel of geen haast heeft. De resultaten uit dit onderzoek ondersteunen de theorie van “psychological reversals” van Walters, Apter & Svebak (1982), die stellen dat mensen onder spanning koele kleuren prefereren en in een ontspannen situatie behoefte hebben aan warme kleuren. De behoefte aan een kleur blijkt dus afhankelijk te zijn van de behoefte aan prikkels, waarbij lustreizigers warme en mustreizigers koele kleuren prefereren. Verder komt in beide experimenten naar voren dat vrouwen anders reageren op kleur en licht dan mannen, wat aansluit bij bevindingen uit andere onderzoeken (Yildirim, Akalin-Baskaya & Hidayetoglu, 2007; Knez, 1995; Knez & Kers, 2000) Uit beide experimenten blijkt de grote invloed die wachttijdbeleving heeft in een stationsomgeving. De wachttijd op het perron blijkt door de meeste mensen te worden overschat, wat aansluit bij eerdere bevindingen (Hornik, 1984; Moreau, 1992, Maltha 2006; Van Hagen, 2007). De waardering van het wachten en hoe nuttig reizigers de wachttijd vinden, bepalen zowel de attitude van het perron als het oordeel over het perron. In de meeste situaties lijkt de tijd in een gedimde omgeving sneller te verstrijken, dan in een heldere omgeving. Dit bevestigt de resultaten van Baker en Cameron (1996). In tegenstelling tot resultaten gevonden in de literatuur, blijkt de tijd in een blauwe omgeving langzamer te verstrijken dan in een rode omgeving. Een mogelijke verklaring is dat reizigers die zich gestrest voelen niet alleen koelere kleuren verlangen, maar ook meer op de tijd letten, waardoor deze langzamer lijkt te gaan (Zakay, 1989). Uit het tweede experiment blijkt de wachttijdbeleving erg dicht bij de basisemoties te liggen zoals gedefinieerd door Mehrabian & Russell (1974). Deze onderzoekers geven aan dat de drie emoties ‘pleasure’, ‘arousal’ en ‘dominance’ toerijkend zijn om ‘een grote variëteit aan emotionele staten te meten’ (Mehrabian & Russell, 1974). Voor de stationsomgeving blijken gevoelens, of emoties die worden opgeroepen door de wachttijd, aan deze basisemoties te kunnen worden toegevoegd. Uit de resultaten blijkt dat manipulaties in een virtuele serviceomgeving laten zien dat het goed mogelijk is om effecten aan te tonen met kleur, licht, drukte en tijdsdruk. De resultaten bieden een eerste inzicht in de werking van kleur en licht op een station. Beide onderzoeken hebben zich echter in een virtueel station afgespeeld, wat invloed kan hebben op de gevonden resultaten. De vraag dringt zich op of de gevonden resultaten ook gevonden zullen worden op een echt station. Nadelen van een virtuele omgeving, zoals het navigeren door de ruimte met een muis en het inleven in een scenario, worden zo voorkomen. Vervolgonderzoek in een praktijksituatie, waarin kleuren en lichtsterkte worden gemanipuleerd kan de gevonden resultaten verifiëren.
Literatuurlijst: Adams, F. M., & Osgood, C. E. (1973). A Cross-Cultural Study of the Affective Meanings of Color. Journal of Cross-Cultural Psychology, 4(2), 135. Areni, C. S., & Kim, D. (1994). The influence of in-store lighting on consumers’ examination of merchandise in a wine store. International Journal of Research in Marketing, 11(2), 117-125. Aubert-Gamet, V., & Cova, B. (1999). Servicescapes From Modern Non-Places to Postmodern Common Places. Journal of Business Research, 44(1), 37-45. Averill, J. R. (1973). Personal control over aversive stimuli and its relationship to stress. Psychological Bulletin, 80(4), 286-303. Babin, B. J., Chebat, J. C., & Michon, R. (2004). Perceived appropriateness and its effect on quality, affect and behavior. Journal of Retailing and Consumer Services, 11(5), 287-298. Babin, B. J., Hardesty, D. M., & Suter, T. A. (2003). Color and shopping intentions The intervening effect of price fairness and perceived affect. Journal of Business Research, 56(7), 541-551. Baker, J., & Cameron, M. (1996). The effects of the service environment on affect and consumer perception of waiting time: an integrative review and research propositions. Journal of the Academy of Marketing Science 24, 338-349. Baker, J., Grewal, D., & Levy, M. (1992). An Experimental Approach to Making Retail Store Environmental Decisions. Journal of Retailing, 77(2), 273-289. Baron, R. A., Rea, M. S., & Daniels, S. G. (1992). Effects of indoor lighting (illuminance and spectral distribution) on the performance of cognitive tasks and interpersonal behaviors: The potential mediating role of positive affect. Motivation and Emotion, 16(1), 1-33. Batra, R., & Ahtola, O. T. (1991). Measuring the hedonic and utilitarian sources of consumer attitudes. Marketing Letters, 2(2), 159-170. Bellizzi, J. A., Crowley, A. E., & Hasty, R. W. (1983). The effects of color in store design. Journal of Retailing, 59(1), 21-45. Bellizzi, J. A., & Hite, R. E. (1992). Environmental color, consumer feelings, and purchase likelihood. Psychology & Marketing, 9(5), 347-363. Biner, P. M., Butler, D. L., Fischer, A. R., & Westergren, A. J. (1989). An Arousal Optimization Model of Lighting Level Preferences: An Interaction of Social Situation and Task Demands. Environment and Behavior, 21(1), 3. Birren, F. (1969). Principles of Color. Bitner, M. J. (1990). Evaluating Service Encounters: The Effects of Physical Surroundings and Employee Responses. Journal of Marketing, 54(2), 69-82. Bitner, M. J. (1992). Servicescapes: The Impact of Physical Surroundings on Customers and Employees. Journal of Marketing, 56(2), 57-71. Blobaum, A., & Hunecke, M. (2005). Perceived Danger in Urban Public Space: The Impacts of Physical Features and Personal Factors. Environment and Behavior, 37(4), 465. Bommel, W. J. M. B., G.J. van den. (2004). Werkverlichting: visuele en biologische effecten (3). Boray, P. F., Gifford, R., & Rosenblood, L. (1989). Effects of warm white, cool white, and full-spectrum fluorescent lighting on simple cognitive performance, mood, and ratings of others. Journal of Environmental Psychology, 9(4), 297-307. Brady, M. K., & Cronin, J. J. (2001). Some new thoughts on conceptualizing perceived service quality: a hierarchical approach. Journal of Marketing, 65(3), 34-49. Brengman, M. (2003). The impact of colour in the store environment. An environmental psychology approach. Brengman, Malaika, Maggie Geuens (2003). The four dimensional impact of color on shoppers’ emotions. Working paper, December, Gent. Butler, D. L., & Biner, P. M. (1987). Preferred Lighting Levels: Variability among Settings, Behaviors, and Individuals. Environment and Behavior, 19(6), 695.
Crowley, A. E. (1993). The two-dimensional impact of color on shopping. Marketing Letters, 4(1), 59-69. Daurat, A., Aguirre, A., Foret, J., Gonnet, P., Keromes, A., & Benoit, O. (1993). Bright light affects alertness and performance rhythms during a 24-h constant routine. Physiol Behav, 53(5), 929-936. Elliot, A. J., & Maier, M. A. (2007). Color and Psychological Functioning. Current Directions in Psychological Science, 16(5), 250-254. Elliot, A. J., Maier, M. A., Moller, A. C., Friedman, R., & Meinhardt, J. (2007). Color and Psychological Functioning: The Effect of Red on Performance Attainment. Journal of Experimental Psychology: General, 136(1), 154-16815. Eroglu, S., & Harrell, G. D. (1986). Retail Crowding: Theoretical and Strategic Implications. Journal of Retailing, 62(4), 346-363. Eysenck, H. J. (1941). A Critical and Experimental Study of Colour Preferences. The American Journal of Psychology, 54(3), 385-394. Freyssinier, J. P., Frering, D., Taylor, J., Narendran, N., & Rizzo, P. (2006). Reducing lighting energy use in retail display windows. Sixth International Conference on Solid State Lighting. Edited by Ferguson, Ian T.; Narendran, Nadarajah; Taguchi, Tsunemasa; Ashdown, Ian E.. Proceedings of the SPIE, 6337, 63371L. Gergen, K. J., Gergen, M. M., & Barton, W. H. (1973). Deviance in the dark. Psychology Today, 7(1), 29-130. Gifford, R. (1988). Light, decor, arousal, comfort and communication. Journal of Environmental Psychology, 8, 177-189. Gorn, G. J., Chattopadhyay, A., Sengupta, J., & Tripathi, S. (2004). Waiting for the Web: How Screen Color Affects Time Perception. Journal of Marketing Research, 41(2), 215–225. Guilford, J. P., & Smith, P. C. (1959). A system of color-preferences. Am J Psychol, 72, 487-502. Harrell, G. D., Hutt, M. D., & Anderson, J. C. (1980). Path analysis of buyer behavior under conditions of crowding. Journal of Marketing Research, 17(1), 45-51. Hopkinson, R. G., Petherbridge, P., & Longmore, J. (1966). Daylighting: Heinemann, London.
Hornik, J. (1984), ``Subjective vs objective time measures: a note on the perception of time in consumer behavior'', Journal of Consumer Research, Vol. 11, pp. 615-18. Hui, M. K., & Bateson, J. E. G. (1991). Perceived Control and the Effects of Crowding and Consumer Choice on the Service Experience. Journal of Consumer Research, 18(2), 174. Hui, M.K.& J.E.G. Bateson (1992). The ecological Validity of Photographic Slides and Videotapes in Simulating the Service Setting. Journal of consumer research. Vol. 19, September. Pp 271-281. IJsselsteijn, W. A., de Ridder, H., Freeman, J., & Avons, S. E. (2000). Presence: Concept, determinants and measurement. Proceedings of the SPIE, human vision and electronic imaging, 5, 3959–3976. Jacobs, K. W., & Suess, J. F. (1975). Effects of four psychological primary colors on anxiety state. Percept Mot Skills, 41(1), 207-210. Kallman, W. M., & Isaac, W. (1977). Altering arousal in humans by varying ambient sensory conditions. Percept Mot Skills, 44(1), 19-22. Knez, I. (1995). Effects of indoor lighting on mood and cognition. Journal of Environmental Psychology, 15(1), 39-51. Knez, I., & Kers, C. (2000). Effects of Indoor Lighting, Gender, and Age on Mood and Cognitive Performance. Environment and Behavior, 32(6), 817. Kotler, P. (1973). Atmospherics as a marketing tool. Journal of Retailing, 49(4), 48-64. Küller, R., Ballal, S., Laike, T., Mikellides, B., & Tonello, G. (2006). The impact of light and colour on psychological mood: a cross-cultural study of indoor work environments. Ergonomics, 49(14), 1496-1507. Loomis, J. M., Blascovich, J. J., & Beall, A. C. (1999). Immersive virtual environment technology as a basic research tool in psychology. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 31(4), 557-564.
Maltha, J (2006). Stationsbeleving. Hoe ervaren reizigers hun verblijf op een klein station.. Afstudeerscriptie Strategisch Product Ontwerpen. Technische Universiteit Delft, Faculteit Industrieel Ontwerpen. Mania, K., & Robinson, A. (2005). An experimental exploration of the relationship between subjective impressions of illumination and physical fidelity. Computers & Graphics, 29(1), 49-56. Markin, R. J., Lillis, C. M., & Narayana, C. L. (1976). Social psychological significance of store space. Journal of Retailing, 52(1), 43-54. McKechnie, G.E. (1977). Simulation Techniques in Environmental Psychology. Perspectives on Environment and Behavior: Theory, Research and Applications, ed. Daniel Stokols, New York: Plenum, 169-189. Mehrabian, A., & Russell, J. A. (1974). An approach to environmental psychology: MIT Press Cambridge, MA: Miwa, Y., & Hanyu, K. (2006). The Effects of Interior Design on Communication and Impressions of a Counselor in a Counseling Room. Environment and Behavior, 38(4), 484.
Moreau, A. (1992). Public transport waiting times as experienced by customers, marketing research involving the Grenoble system. In :public transport international Volume 41, no 3 (aug-nov pa 52-68). Parasuraman, A., Zeithaml, V. A., & Berry, L. L. (1985). A Conceptual Model of Service Quality and Its Implications for Future Research. Journal of Marketing, 49(4), 4150. Riva, G., Mantovani, F., Capideville, C. S., Preziosa, A., Morganti, F., Villani, D., et al. (2007). Affective Interactions Using Virtual Reality: The Link between Presence and Emotions. CyberPsychology & Behavior, 10(1), 45-56. Senta. (2005). Beleidsveratling Monitor Integrale Kwaliteit Stations: Samenhang en prioriteiten. Singh, S. (2006). Impact of color on marketing. Management Decision, 44(6), 783-789. Smets, G. (1969): Time Expression of Red and Blues”. Perceptual and Motor Skills, 29 (August-December), 511-514. Stone, N. J., & English, A. J. (1998). Task type, posters, and workspace color on mood, satisfaction, and performance. Journal of Environmental Psychology, 18(2), 175185. Summers, T. A., & Hebert, P. R. (2001). Shedding some light on store atmospherics: influence of illumination on consumer behavior. Journal of Business Research, 54(2), 145-150. Surprenant, C. F., & Solomon, M. R. (1987). Predictability and personalization in the service encounter. Journal of Marketing, 51(2), 86-96. Taylor, S. (1994). Waiting for Service: The Relationship between Delays and Evaluations of Service. Journal of Marketing, 58(2), 56-69. Valdez, P., & Mehrabian, A. (1994). Effects of color on emotions. J Exp Psychol Gen, 123(4), 394-409.
Van Hagen, M. (2007). Wachttijdperceptie- en waardering op NS stations. Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk, november Walters, J., Apter, M. J., & Svebak, S. (1982). Color preference, arousal, and the theory of psychological reversals. Motivation and Emotion, 6(3), 193-215. Wexner, L. B. (1954). The degree to which colors (hues) are associated with moodtones. Journal of Applied Psychology, 38(3), 432–435. Wilson, G. D. (1966). Arousal properties of red versus green. Perceptual and Motor Skills, 23(3), 947-949. Yildirim, K., Akalin-Baskaya, A., & Hidayetoglu, M. L. (2007). Effects of indoor color on mood and cognitive performance. Building and Environment, 42(9), 3233-3240.
Zakay, D. (1989). Subjective time and attentional resource allocation: an integrated model of time estimation. In: Zakay, D. (Eds) and Levin, I. (1989), Time and Human Cognition: A Life Span Perspective, Advances in Psychology, No. 59, Elsevier, Amsterdam. Pp. 365-397. Zimbardo, P. G., Weber, A. L., Johnson, R. L., & Birnie, S. (2005). Psychologie: een inleiding: Pearson Education.