WISE WITH MONEY The relationship between intelligence, financial skills and financial education
Masterthesis Orthopedagogiek Universiteit van Amsterdam Tina Bakker
5638100 Docenten
Dr. X.M.H. Moonen Dr. A. Zand-Scholten Februari 2013
Index Index
2
Abstract
4
Samenvatting
4
Voorwoord
6
Inleiding
7
Jongeren met een licht verstandelijke beperking, zwakbegaafde jongeren
7
Historie
9
Arm, armoede
11
Het Sustainable Livelihood Approach model
12
Opvoeding
13
Ouder-kindrelatie
13
Financiële opvoeding
15
Omgeving
16
Sociale contacten
16
School
17
Jongeren en geld
17
Onderzoeksvraag
20
Beschrijving van de methode
21
Deelnemers
21
Procedure
22
Meetinstrument
23
Statistische analyses
25
Resultaten
25
Uitvoering
25
Betrouwbaarheid
27
Hypothese 1
28
Hypothese 2
29
Hypothese 3
30
Hypothese 4
31
Hypothese 5
32 Masterthesis Tina Bakker 2013
2
Discussie, conclusie en aanbevelingen
32
Financieel gedrag, financiële competenties, financiële opvoeding
33
Financieel risicovol gedrag
34
Rolmodellen
35
Conclusie
36
Aanbevelingen
36
Referenties
38
Bijlagen
42
Bijlage 1
42
Bijlage 2
47
Bijlage 3
49
Bijlage 4
56
Bijlage 5
59
Bijlage 6
65
Bijlage 7
73
Bijlage 8
77
Bijlage 9
83
Bijlage 10
84
Categorieën Sustainable livelihood benadering en de thema’s in de vragen
84
Masterthesis Tina Bakker 2013
3
Abstract The aim of this study is to demonstrate a relationship between intelligence, financial skills and financial education. Eleven young people with learning disabilities, who are engaged in practical education (Praktijkschool), and eleven averagely gifted secondary school students (Havo), between 14 and 18 years, and one of each student’s parents were interviewed. Differences in financial skills and financial education between the two groups were assessed. The result is that the young people with learning disabilities mention having less financial skills than the averagely gifted secondary school students. The averagely gifted secondary school students express executing more financially risky behaviour. Parents of the young people with learning disabilities don’t demonstrate less financial education to their children than parents of the averagely gifted students. A relationship between intelligence and financial education has not been demonstrated. More research on financial behaviour and financial education of young people is necessary to prevent them from experiencing financial problems and to prepare them for the future.
Masterthesis Tina Bakker 2013
4
Samenvatting Doel van dit onderzoek is het aantonen van een relatie tussen een verminderde intelligentie en financiële competenties en financiële opvoeding. Elf jongeren met een licht verstandelijke beperking die praktijkonderwijs volgen en twaalf gemiddeld begaafde havoleerlingen, tussen 14 en 18 jaar, en telkens een van hun ouders zijn geïnterviewd. Verschillen in financiële competenties en financiële opvoeding tussen beide groepen zijn gemeten. Hoewel jongeren met een licht verstandelijke beperking minder financiële competenties bij zichzelf benoemen, benoemen zij niet meer financiële problemen dan hun gemiddeld begaafde leeftijdsgenoten. Er is geen verschil in de hoeveelheid financieel opvoedgedrag dat ouders benoemen te tonen aan hun kind tussen ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking en ouders van gemiddeld begaafde jongeren. Een verband tussen intelligentie en financiële opvoeding is in dit onderzoek niet aangetoond. Meer onderzoek naar het financieel gedrag en de financiële opvoeding van jongeren is nodig om hen beter voor te bereiden op de toekomst.
Masterthesis Tina Bakker 2013
5
Voorwoord In deze aanhoudende crisistijd krijgen steeds meer mensen te maken met financiële problemen en armoede (CBS, 2012). Verschillende onderzoekers veronderstellen een verband tussen armoede en intelligentie. Mensen met een licht verstandelijke beperking hebben meer kans op armoede (Tymchuk, Lakin, & Luckasson, 2001). Ook jongeren hebben in toenemende mate te maken met financiële problemen (Nibud, 2011). Verschillende onderzoekers hebben aangetoond dat bij risicojongeren, zoals jongeren met een licht verstandelijke beperking, het risico op financiële problemen groot is (Noorda & Pehlivan, 2009; Verhagen, van Heijst, Jurrius, Calkoen, & Koot, 2010). Dit exploratieve onderzoek richt zich op twee groepen jongeren; jongeren met een licht verstandelijke beperking en hun gemiddeld begaafde leeftijdsgenoten. De vraag is hoe jongeren met een licht verstandelijke beperking zich voorbereiden op een toekomst waarin geld en het regelen van financiën belangrijk zijn. Hebben zij minder vaardigheden op financieel gebied? Hebben zij meer financiële problemen? Krijgen zij een andere opvoeding dan hun gemiddeld begaafde leeftijdsgenoten? Deze vragen naar de verschillen tussen beide groepen jongeren staan centraal in dit onderzoek. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen gedefinieerd, een theoretisch fundament voor het onderzoek beschreven en de onderzoeksvragen geformuleerd. Vervolgens worden de methode, de deelnemers en de gevolgde procedure, het meetinstrumenten en de statistische werkwijze beschreven. Tenslotte worden de resultaten weergegeven en ter discussie gesteld waardoor er aanbevelingen zijn voor eventueel nader onderzoek of interventies. Ik wens de lezer plezier bij het lezen van dit onderzoeksverslag. Dank aan de leerlingen en ouders en de scholen! Dank ook aan Pim, Saskia en Petra, Peter, Xavier, Brigitte en Marjon. Zonder jullie was er nu geen verslag!
Februari 2013
Masterthesis Tina Bakker 2013
6
Inleiding Een verstandelijke beperking hebben of zwakbegaafd zijn, wordt vaak geassocieerd met armoede of chronische deprivatie (Tymchuk et al., 2001). Op dit moment leven veel mensen onder de armoedegrens en door de heersende economische crisis neemt dit aantal toe. Voor minderjarigen in Nederland is de kans om in armoede te leven 1 op 9 (Armoedesignalement, 2012). Gegevens over hoeveel mensen met een verstandelijke beperking in armoede leven ontbreken. Maar onderzoekers melden wel dat er veel mensen die niet kunnen rondkomen van een inkomen laaggeschoold zijn, zowel in Nederland als in het buitenland (Engbersen, Vrooman, & Snel, 2000). Jongeren met een licht verstandelijke beperking, zwakbegaafde jongeren Naar de oorzaak van een verstandelijke beperking wordt veel onderzoek gedaan. Factoren die een rol spelen bij het hebben van een licht verstandelijke beperking zijn globaal in twee groepen onder te verdelen. Allereerst zijn er biologische of organische factoren waardoor iemand een verstandelijke beperking heeft. Een verstandelijke beperking is dan bijvoorbeeld onderdeel van een syndroom zoals het Down Syndroom, Prader-Willi Syndroom en het Fragiele-X Syndroom (Hodapp, 2003 zoals beschreven in Kerig & Wenar, 2006). De groep mensen met een verstandelijke beperking waarvan men vermoedt dat de oorzaak biologisch of organisch is, omvat ongeveer de helft van het totaal aantal mensen met een verstandelijke beperking. Bij de andere groep spreekt men over mensen met een familiair bepaalde verstandelijke beperking. Bij deze groep mensen is geen biologische oorzaak vastgesteld voor de verstandelijke beperking. Veelal gaat het hier om mensen die een licht verstandelijke beperking hebben. Verondersteld wordt dat zowel biologische als omgevingsfactoren een rol spelen bij deze vorm van een verstandelijke beperking: een of beide ouders hebben een verstandelijke beperking en mogelijk zijn er neurologische problemen bij een kind of jongere (Ramakers & Ponsioen, 2007). De groep mensen met een familiaire verstandelijke beperking maakt vaak deel uit van een minderheidsgroepering (Pennington, 2002 zoals beschreven in Kerig & Wenar, 2006). Mensen met een verstandelijke beperking hebben een intelligentiequotiëntscore (IQ) die lager is dan 85 en veelal moeite met zich aanpassen in sociale situaties. Men spreekt van een licht verstandelijke beperking bij een IQ score van 50 tot 70 (Soenen, van BerckelaerOnnes, & Scholte, 2009). Bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking is er een verschil tussen de prestaties die ze conform hun kalenderleeftijd zouden moeten Masterthesis Tina Bakker 2013
7
kunnen laten zien en hun mentale leeftijd. Jongeren tussen 14 en 17 jaar (IQ score tussen 5085) hebben bijvoorbeeld een mentale leeftijd van een gemiddeld begaafd kind van 10 tot 12 jaar (Thijs, Hoogervorst, Pesch, & Ponsioen, 2010). Wanneer een persoon een IQ score heeft tussen 70 en 85, spreekt men over zwakbegaafdheid, of borderline intellectual functioning (Fernell & Ek, 2010). Onderzoekers noemen de groep zwakbegaafde mensen ook wel The forgotten generation. Hiermee bedoelen zij dat deze groep mensen tussen wal en schip valt; enerzijds lijkt ze zich redelijk te redden in de samenleving maar anderzijds loopt zij tegen veel problemen aan. Problemen die niet altijd door anderen als probleem erkend worden. Dit maakt hen kwetsbaar, zeker in tijden van sociale en economische veranderingen (Fernell & Ek, 2010; Tymchuck et al., 2001). Verondersteld wordt dat iemand die een licht verstandelijke beperking heeft en een IQ score lager dan 70 heeft, hulp en begeleiding nodig heeft. In theorie zou iemand die een hogere IQ score heeft deze hulp niet nodig hebben en geen recht hebben op ondersteuning vanuit de AWBZ. Dit IQ criterium wordt door veel onderzoekers ter discussie gesteld. Het IQ is aan ontwikkeling en verandering onderhevig en vormt daarom geen betrouwbare basis voor het nemen van belangrijke beslissingen (Thijs et al., 2010). Ook is op basis van de IQ score niet vast te stellen welke ondersteuning iemand nodig heeft (Le Coq, 2011; Moonen, Buntinx, & Didden, 2011; Soenen et al., 2009). Uit onderzoek blijkt tevens dat er niet gesproken kan worden over “de groep mensen met een licht verstandelijke beperking”. Binnen deze groep is veel variatie op individueel niveau. De mogelijkheden en beperkingen van een individu kunnen heel verschillend zijn (Soenen et al., 2009). In de praktijk wordt in Nederland het onderscheid tussen mensen met een licht verstandelijke beperking en zwakbegaafde mensen niet altijd gemaakt. Moonen en Verstegen (2006) ontwikkelden een model waarin het IQ en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen in combinatie met bijkomende problemen het uitgangspunt vormen voor de mate waarin iemand met een licht verstandelijke beperking in Nederland ondersteuning nodig heeft. In dit model (Figuur 1) worden mensen met een IQ tussen 70 en 85 (borderline intellectual functioning of zwakbegaafd) en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen met bijbehorende problemen zoals omschreven, ook gerekend tot de groep mensen met een licht verstandelijke beperking. Dit geeft hen op dit moment ook recht op ondersteuning vanuit de AWBZ.
Masterthesis Tina Bakker 2013
8
Specifieke kenmerken LVB
Bijkomende problematiek
Uitingsvorm
IQ score 50-70 en 70-85
Leerproblemen
Ernstige gedragsproblemen
Beperkt sociaal
Psychiatrische problemen en
aanpassingsvermogen
stoornissen Medisch organische problemen Problemen in de sociale context
Een combinatie leidt tot langdurige en chronische ondersteuning
Figuur 1. Model Moonen en Verstegen van kenmerken van een licht verstandelijke beperking en bijkomende problematiek Bevindingen zoals beschreven hebben er mede toe geleid dat er nu een breder concept gehanteerd wordt in relatie tot een “verstandelijke beperking”. Bij een verstandelijke beperking is er sprake van: •
verminderde intellectuele mogelijkheden
•
problemen met adaptief gedrag, participatie, interactie en sociale rollen
•
problemen met de gezondheid en omgeving
(American Association on Intellectual and Developmental Disabilities, 2010) Deze dimensies geven meer zicht op de impact die een verstandelijke beperking heeft op het leven van een individu en op welke manier ondersteuning geboden kan worden. Conform het hier boven beschrevene, wordt hierna, wanneer er over mensen met een licht verstandelijke beperking gesproken wordt ook nadrukkelijk de groep mensen die wij zwakbegaafd noemen bedoeld. Historie In de tweede helft van de twintigste eeuw veranderde er veel op het gebied van de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Mensen werden meer en meer gestimuleerd om zelfstandig te worden en geleidelijk aan wordt het recht van mensen met een verstandelijke beperking om optimaal te mogen participeren in de samenleving door wet- en regelgeving afgedwongen (Soffer, MacDonald, & Blanck, 2010; Suto, Clare, Holland, & Watson, 2005). Dit resulteerde erin dat veel mensen met een verstandelijke beperking, die
Masterthesis Tina Bakker 2013
9
voorheen in een instelling woonden, een eigen woning kregen, werk moesten vinden, voor een inkomen moesten zorgen en ineens deel gingen uitmaken van de reguliere samenleving. Hoewel mensen met een verstandelijke beperking momenteel meer geïntegreerd zijn in de samenleving, worden zij ook steeds vaker geconfronteerd met problemen waar zij onvoldoende op voorbereid zijn (Tymchuk et al., 2001). Problemen die geassocieerd worden met een verstandelijke beperking zijn bijvoorbeeld; •
beperkte sociale contacten
•
lage verwachtingen vanuit de omgeving
•
minder/ lagere opleiding
•
minder toegang vinden tot hulpbronnen zoals sociale en gezondheidsvoorzieningen
•
gezondheidsproblemen
•
minder prioriteit geven aan belangrijke bronnen zoals voedsel, schoon water enz.
•
uitgesloten zijn of zich uitgesloten voelen van politieke processen
•
minder ondersteuning krijgen omdat dit hoge kosten met zich meebrengt
(Duncan, Kalil, & Ziol-Guest, 2010; Emerson, 2007). Er is sprake van een vicieuze cirkel. Doordat mensen met een verstandelijke beperking minder vaardig zijn op allerlei gebieden hebben zij vaak een lager zelfbeeld, zijn zij minder op de hoogte van hun rechten, hebben zij vaker een minder goede gezondheid. Dit heeft een negatieve invloed op hun kansen op de arbeidsmarkt en het verdienen van voldoende geld. Het gevaar van (sociale) uitsluiting kan een steeds grotere rol gaan spelen. Ondersteuning en support raken meer op de achtergrond en de problemen stapelen zich op (Emerson & Hatton, 2007; Kerig & Wenar, 2006; Moore & Yeo, 2003). De kans op armoede en op chronische deprivatie ligt voor velen van hen dan ook op de loer. Hoewel armoede geassocieerd wordt met een verstandelijke beperking, blijkt uit onderzoek dat niet alle mensen met een verstandelijke beperking geldproblemen hebben. Zowel Suto en collega’s (2005) als Willner en collega’s (2010) onderzochten de capaciteiten om financiële beslissingen te nemen bij verschillende groepen mensen, waaronder mensen met een licht verstandelijke beperking, en vergeleken die groepen met elkaar. Aan het onderzoek van Suto en collega’s nam een groep mensen deel met een licht verstandelijke beperking, een groep mensen met een gemiddelde begaafdheid en een groep mensen met een hoge begaafdheid. Alle deelnemers kregen vignetten met daarin financiële dilemma’s verwoord voorgelegd, die in eerste instantie gemakkelijk waren, maar qua informatie geleidelijk aan in moeilijkheidsgraad toenamen. De deelnemers moesten kiezen voor een
Masterthesis Tina Bakker 2013
10
bepaalde financiële oplossing voor een gepresenteerd probleem en deze keuze beargumenteren. De manier waarop de deelnemers uit de drie groepen een keuze maakten, werd vervolgens met elkaar vergeleken. Het resultaat van dit onderzoek was dat het beredeneren van informatie, het waarderen van een keuze en het verwoorden ervan, voor mensen met een verstandelijke beperking over het algemeen moeilijker was. De gemiddelde groepsscore lag voor deze groep lager dan voor de groep met een gemiddelde en hoge begaafdheid. De individuele scores binnen de groep mensen met een verstandelijke beperking waren echter heel verschillend. Sommige mensen met een licht verstandelijke beperking hadden dezelfde scores als die in de groepen mensen met gemiddelde begaafdheid en met een hoge begaafdheid, terwijl anderen zwakker scoorden. Het verschil lijkt dus niet automatisch gekoppeld aan een lagere IQ score waarbij het dus niet zo is dat alle mensen met een verstandelijke beperking problemen hebben met geld (Suto et al., 2005; Willner, Bailey, Parry, & Drymond, 2010). Willner en collega’s kwamen in hun onderzoek tot de conclusie dat het maken van een financiële overweging meer samenhangt met de executieve functies dan met de totale IQ score. Arm, armoede Armoede is een relatief begrip. Vooral binnen de sociologische wetenschap en de antropologie houdt men zich bezig met armoede als cultureel en individueel verschijnsel. Armoede als cultureel verschijnsel gaat uit van het gegeven dat er een armencultuur is (culture of poverty) waarin lage verwachtingen, negatieve attitudes en andere waarden en normen een rol spelen. Het individu wordt omschreven in termen van afhankelijk, hopeloos en zwak. Zo zouden arme mensen zijn niet of minder gemotiveerd zijn om (hard) te werken en niet of minder goed in staat zijn om zich goed uit te drukken en vaker verslaafd zijn aan alcohol of drugs en arme ouders minder waarde hechten aan de opleiding van hun kind. Vanuit deze visie worden deze gedragingen intergenerationeel overgedragen zodat families arm blijven over de tijd. Structuren in de samenleving dragen bij aan armoede en houden de verschillen tussen arm en rijk in stand. Door structuren in de maatschappij te veranderen en armen “normaal” gedrag te leren, kan het welzijn van een individu veranderen (Prins & Schaft, 2009; Rogalsky, 2009). Daarnaast kennen we ook de meer individuele benadering van het concept armoede, waarbij het accent op het individu ligt met eigen mogelijkheden en kansen (in interactie met de omgeving). Biologische en aanlegfactoren zoals geslacht, erfelijkheid, temperament en intelligentie hebben invloed op de ontwikkeling. Risicofactoren kunnen een negatieve invloed Masterthesis Tina Bakker 2013
11
hebben op mogelijkheden van het individu, waardoor iemand niet of minder in staat is om zijn situatie van chronische armoede en deprivatie te veranderen. De oplossing om te veranderen en de verantwoordelijkheid om uit een situatie van armoede te komen ligt bij het individu: door eigen mogelijkheden en kansen te benutten kan het welzijn van een individu veranderen (Blacksher, 2002; Dalrymple, 2004). Tussen deze twee uitersten is er een meer hedendaagse opvatting over armoede ontwikkeld die gebaseerd is op een multidimensionale benadering. Zowel individuele als contextfactoren dragen volgens deze benaderingswijze bij aan het fenomeen armoede (Copestake & Camfield, 2010). Een benadering die uitgaat van deze multidimensionale benadering is de Sustainable Livelihood Approach. Armoede wordt in deze benadering gezien als een complex geheel van factoren en om armoede te reduceren is het nodig om te begrijpen welke factoren hieraan een bijdrage leveren. Het Sustainable Livelihood Approach model Dit Sustainable Livelihood Approachmodel (SLA) model gaat uit van een holistische visie, een idee dat processen alleen verklaard kunnen worden vanuit de samenhang tussen de gedefinieerde elementen (Department for International Development, 1999). Ook aspecten van de beide andere visies op armoede te weten de culture of poverty en de meer individueel georiënteerde visie zijn terug te vinden in dit model. In het SLA model hebben zowel individuele als de omgevingsfactoren invloed op het armoedeprobleem. Oplossingen moeten dan ook gezocht en gevonden worden bij mensen zelf en/of in hun (directe) omgeving, zoals bij familieleden, vrienden en bij de overheid (Foresti & Griffiths, 2007). Kapitaal of bezit is het fundament voor levensonderhoud (livelihood). Het SLA model gaat uit van vijf pijlers die een vorm van kapitaal of bezit vertegenwoordigen, waarop het bestaan wordt opgebouwd (Murray & Ferguson, 2002). Dit zijn: 1. Financieel bezit (financial assets) 2. Sociale contacten, een sociaal netwerk (social assets) 3. Persoonlijke eigenschappen, zelfvertrouwen (personal assets) 4. De vaardigheden en kennis die iemand heeft (human assets) 5. Mogelijkheden die iemand heeft tot het gebruik van dienstverlening (physical assets) Deze vijf pijlers vormen de basis voor de manier waarop iemand in zijn behoeften kan voorzien. Mensen maken plannen over hoe zij hun leven inrichten en wat daarvoor nodig is.
Masterthesis Tina Bakker 2013
12
Zij ontwikkelen een livelihood strategie. Door die plannen uit te voeren zijn mensen in staat om te kunnen voorzien in hun bestaan. Mensen met een verstandelijke beperking ervaren vaker problemen op allerlei terreinen waardoor het voorzien in het bestaan niet vanzelfsprekend is. Zij zijn veelal lager opgeleid, hebben meer moeite met het opbouwen van een sociaal netwerk, bevinden zich in een omgeving die minder van hem verwacht en zij krijgen niet altijd adequate hulp (Duncan et al., 2010; Emerson, 2010; Moore & Yeo, 2003). Werken en geld verdienen is niet vanzelfsprekend en het risico op armoede neemt toe (Foresti & Griffiths, 2007). Opvoeding Ouder-kindrelatie Jongeren ontwikkelen tijdens de adolescentieperiode een eigen identiteit. De basis voor deze identiteitsontwikkeling ligt al in de jaren hiervoor. Ouders die in staat zijn om in de behoeften van hun kind te voorzien bieden hun kind veiligheid en vertrouwen en worden responsieve ouders genoemd. Responsiviteit draagt bij aan het ontwikkelen van een gevoel van competent en autonoom zijn en uitdagingen aan durven gaan (Bowlby, 1969, zoals beschreven in Cole, Cole, & Lightfoot, 2005; Erikson, 1977). Tijdens de adolescentieperiode wordt vanuit de omgeving een steeds groter beroep gedaan op de toenemende zelfstandigheid van de jongere. Voor ouders betekent dit dat zij hun kind enerzijds geleidelijk aan los moeten laten en de ruimte moeten geven om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Ouders moeten wel op de achtergrond aanwezig blijven om support en ondersteuning te geven (Erikson, 1977). Vanuit de veiligheid leert een jongere nieuwe uitdagingen aangaan en risico’s nemen. Jongeren moeten in deze fase ook een aanvang maken met het bepalen van een strategie voor een sustainable livelihood en de relatie met hun ouders is daarbij belangrijk (Bowlby,1969, zoals beschreven in Cole et al., 2005; Erikson, 1977). De ouder-kind relatie van jongeren met een licht verstandelijke beperking en hun ouders staat echter vaak onder druk. Mohamed en Abd El-Aziz (2011) onderzochten de manier waarop ouders reageren op een kind met een licht verstandelijke beperking. Zij onderscheiden vier typen reacties van ouders op het kind: 1. overprotectie, een reactie waarbij ouders bang zijn om het kind toe te staan nieuwe vaardigheden aan te leren
Masterthesis Tina Bakker 2013
13
2. afwijzing, een reactie waarbij ouders emotioneel afstand nemen van hun kind maar het wel de fysieke zorg geven die nodig is 3. ontkenning van het probleem, een reactie waarbij ouders net doen alsof het er niet is 4. acceptatie, een reactie waarbij ouders realistisch zijn over de mogelijkheden en beperkingen van hun kind, het kind zorg bieden en zorgen dat het kind contact heeft met anderen en de zelfstandigheid van het kind stimuleren op een manier die aansluit bij het kind Uit hun onderzoek blijkt een significante relatie tussen de mate waarin ouders hun kind accepteren en problemen die verband houden met een licht verstandelijke beperking zoals gedragsproblemen (Mohamed & Abd El-Aziz, 2011). Het risico op gedragsproblemen of psychopathologie is bij jongeren met een licht verstandelijke beperking groter dan bij jongeren zonder deze beperking (Herring, Gray, Taffe, Tonge, Sweeney & Einfeld, 2006). Embregts, Grimble du Bois en Graef (2010) onderzochten kenmerkend gedrag bij ouders van kinderen met een licht verstandelijke beperking in combinatie met gedrags- en emotionele problemen. Zij stelden vast dat deze bijkomende problemen significant bijdragen aan de mate van stress bij ouders. Ouders van kinderen met een licht verstandelijke beperking en bijkomende gedrags- en emotionele problemen voelen zich minder competent als opvoeder, meer sociaal geïsoleerd, hebben vaker last van depressieve klachten dan ouders van kinderen met een licht verstandelijke beperking zonder gedrags- en emotionele problemen. Dit heeft invloed op de mate waarin ouders responsief en adequaat reageren op de behoefte van hun kind. De relatie tussen ouder en kind staat onder druk en het risico op opvoedingsproblemen is groter (Embregts, Grimble du Bois, & Graef, 2010). Voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en voor jongeren met en licht verstandelijke beperking in combinatie met gedrags- en emotionele problemen, is het minder vanzelfsprekend dat zij ruimte en ondersteuning krijgen van ouders, zelfstandig de wereld instappen, op ontdekking gaan, risico’s nemen, verantwoordelijkheid leren dragen en een positief zelfbeeld ontwikkelen (Embregts, Grimble du Bois, & Graef, 2011; Mohamed & Abd El-Aziz, 2011). Hieruit zou afgeleid kunnen worden dat er mogelijk een verschil is in het opvoedingsklimaat van een jongere met een licht verstandelijke beperking en zijn gemiddeld begaafde leeftijdsgenoten. Wat betekent dit voor de financiële opvoeding?
Masterthesis Tina Bakker 2013
14
Financiële opvoeding Een belangrijke voorwaarde om in Nederland in het bestaan te kunnen voorzien is in bezit zijn van geld. Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) doet onderzoek naar budgetteren, omgaan met geld, de financiële opvoeding en geeft daar advies over. Het begrip financiële opvoeding wordt door het Nibud gedefinieerd als het gedrag van ouders in reactie op het financiële gedrag van hun kind. Wat doet een ouder bijvoorbeeld als zijn kind om meer zakgeld vraagt? Of weten ouders wat hun kind van het zakgeld koopt? Het doel van de financiële opvoeding is dat een kind leert om met een bepaald bedrag een periode te overbruggen, wensen af te stemmen op inkomsten en keuzes te maken tussen dat wat nodig is en dat wat een kind graag wil (Nibud, 2010). Concrete voorbeelden van financieel opvoedgedrag zijn: •
Het geven van zakgeld, kleedgeld en/of belgeld aan het kind
•
Leren dat op=op, geen geld geven als het kind niet meer heeft
•
Bespreekbaar maken van geld lenen, schulden hebben of maken
•
Stimuleren van sparen
•
Leren om keuzes te maken en grenzen te stellen (Nibud 2010) Ouders vinden een financiële opvoeding belangrijk omdat zij willen dat hun kind goed
met geld om leert gaan. De meeste ouders geven hun kinderen zakgeld (79%). Meer dan de helft van de ouders geeft aan dat hun kinderen vrij zijn in het besteden van het zakgeld (62%). Hoe ouder het kind hoe meer zakgeld en hoe meer vrijheid in het bestedingspatroon. Leren sparen en het kind leren dat op=op wordt door de meeste ouders heel belangrijk gevonden (88% respectievelijk 72%). Een derde van de deelnemende ouders geeft aan dat zij meer handvatten en kennis nodig hebben om hun kind te leren om te gaan met geld (34%) en 75% van de ouders wil dat ook scholen aan kinderen leren hoe zij om kunnen gaan met geld (Nibud 2010). Claassen, Katteler en Polman onderzochten in opdracht van CentiQ (2008) in het kader van financiële opvoeding het mechanisme “zo ouders zo kind”. Uit het onderzoek bleek slechts sprake van een licht verband: er leek enige evidentie te zijn voor deze samenhang. Zo bleek bijvoorbeeld dat kinderen van financieel zwakke, ‘ongeletterde’ ouders vooral gericht zijn op het uitgeven van geld en niet op sparen. Bij kinderen van ouders met een sterk financieel inzicht ligt dat juist andersom: zij zetten het geld dat over is opzij. Hoewel ouders
Masterthesis Tina Bakker 2013
15
belangrijk zijn bij het financieel opvoeden van hun kind blijkt uit het onderzoek van Claassen en collega’s dat vrienden of peers doorgaans een grotere rol spelen bij het financiële gedrag van jongeren (Claassen, Katteler, & Polman, 2008; Nibud, 2011). Verhagen en collega’s (2010) stellen dat zowel ouders als vrienden of peers rolmodellen zijn voor jongeren bij het aanleren van financieel gedrag. Over de financiële opvoeding die ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking aan hun kind geven is weinig bekend. Duidelijk is dat de relatie tussen ouders en jongere onder druk kan staan door het risico op of de aanwezigheid van gedragsproblemen bij de jongere (Embregts et al., 2010) en gevoelens van stress en incompetentie bij ouders (Herring et al., 2006; Mohamed & Abd El-Aziz, 2011). Noorda & Pehlivan (2007) stellen dat risicojongeren, waaronder jongeren met een licht verstandelijke beperking, vaker uit grote gezinnen komen en ouders hebben die lager opgeleid zijn, minder financiële middelen en meer problemen en zorgen hebben. In het onderzoek van Claassen en collega’s (2008) worden ouders ingedeeld op basis van financieel inzicht en gedrag. Conform deze indeling hebben ouders met een laag opleidingsniveau weinig financiële kennis en een passieve houding ten aanzien van het zoeken naar financiële informatie. Daardoor hebben zij een laag kennisniveau op financieel gebied en niet goed geleerd om met geld om te gaan en beheren zij hun financiën slecht. Bovenstaande veronderstelt dat jongeren met een licht verstandelijke beperking meer kans hebben om in een gezin te wonen waarvan de ouders lager zijn opgeleid, minder financiële middelen (Noorda & Pehlivan, 2009) en financiële kennis hebben, niet goed met geld omgaan en de financiën slecht beheren (Claassen et al., 2008). Dit veronderstelt tevens dat jongeren met een licht verstandelijke beperking een andere financiële opvoeding krijgen van hun ouders dan jongeren met een gemiddelde begaafdheid. Omgeving Sociale contacten De invloed van peers op het financiële gedrag van jongeren is groot (Claassen et al., 2008; Nibud, 2011). Jongeren hebben een relatie met hun ouders en krijgen veelal steun van hen. De invloed van leeftijdsgenoten op het gedrag van jongeren wordt echter groter en kan positief bijdragen aan het ontwikkelen van zelfvertrouwen bij de jongere. Jezelf associëren met leeftijdsgenoten met status en bij een groep horen en je associëren met normen en waarden van die groep, draagt bij aan zelfrespect en zelfvertrouwen. De mate van zelfrespect en zelfvertrouwen beïnvloedt keuzes die een puber moet maken ten aanzien van seksualiteit, Masterthesis Tina Bakker 2013
16
school, wel of niet betrokken zijn bij criminele activiteiten, geld, werken, er bij horen en wel of geen drugs gebruiken. Keuzes die invloed hebben op de ontwikkeling van de jongere en op zijn of haar toekomst (Searcy, 2007). Jongeren met een licht verstandelijke beperking krijgen niet altijd voldoende steun van hun ouders en associëren zich minder met hen. Door het ontbreken van ouderlijke steun, is er een risico dat jongeren zich eerder meer associëren met de jongeren buiten op straat en zich conformeren met normen en waarden die binnen de straatcultuur heersen (Noorda & Pehlivan, 2009). Daar staat echter tegenover dat jongeren met een licht verstandelijke beperking meer moeite hebben met het zich aanpassen aan de juiste sociale codes en meer kans hebben om niet geaccepteerd te worden door andere jongeren (de Wit, Moonen, & Douma, 2011). Enerzijds is er het risico op het aansluiting vinden bij groepen met een normafwijkend gedragspatroon en anderzijds is er het risico op sociale uitsluiting. School Aan het ontwikkelen van een financieel bewustzijn bij kinderen en jongeren wordt op scholen nauwelijks aandacht besteed (Verhagen et al., 2010). Over het algemeen wordt dit als een verantwoordelijkheid van ouders gezien. Leerkrachten geven aan dat het hun taak is om onderwijs te bieden. Geld speelt echter een belangrijke rol in het dagelijks leven van kinderen en jongeren, ook op school. Jongeren lenen geld aan en van elkaar en komen in problemen doordat geleend geld niet of niet direct terugbetaald wordt. Op school spelen geldproblemen en geldzorgen veelal een rol (Nibud, 2011). Hoewel jongeren zeggen dat zij het liefst met ouders over geldzaken praten (Weet Wat Je Besteedt, 2011), blijkt uit onderzoek van Verhagen en collega’s (2010) dat jongeren bij het ontwikkelen van een financieel bewustzijn, wel degelijk kijken naar professionals die zij dagelijks tegenkomen en die zij als rolmodel gebruiken. De professionals die genoemd worden zijn docenten, woonbegeleiders en andere hulpverleners (Verhagen et al., 2010). Uit onderzoek van het Nibud (2010) blijkt dat ouders graag willen dat er op school aandacht besteed wordt aan het ontwikkelen van financieel bewustzijn bij hun kind. Jongeren en geld Naarmate jongeren ouder worden, krijgen ze steeds meer te maken met geld, met financieel bezit of met kapitaal. Veel jongeren beschikken over geld (WWJB, 2011; Nibud, 2011). In 2011 was het gemiddelde inkomen van scholieren binnen het regulier voortgezet onderwijs tussen 12 en 18 jaar, gemeten naar zakgeld, kleedgeld, belgeld en loon, 103 euro Masterthesis Tina Bakker 2013
17
per maand. Van deze groep krijgt 88% zakgeld, 35% kleedgeld en 59% belgeld. In de vakantieperioden heeft 50% een baantje en 42% werkt tijdens schoolweken (Nibud, 2011). Maar wat weten jongeren over geld en welke vaardigheden hebben zij? Henselmans, Verdegaal en Weijers (2011) beschreven in hun boek “Goed met Geld” wat jongeren tussen 13 en 18 jaar weten en leren over geld. Zij komen tot een aantal vaardigheden die jongeren van deze leeftijd hebben of moeten leren: •
Jongeren hebben zelf geld en maken daar afspraken over of werken voor geld.
•
Jongeren maken zelf keuzes over geld, beslissen er zelf over.
•
Jongeren kunnen rondkomen van een bedrag, geven niet meer uit.
•
Jongeren hebben geldzaken op orde en houden overzicht
•
Jongeren sparen zelf en hebben een spaardoel
•
Jongeren regelen bankzaken, hebben een pinpas hebben en gebruiken deze goed.
•
Jongeren weten wat internet bankieren is.
•
Jongeren weten wat lenen is en kennen de risico's.
(Henselmans, Verdegaal, & Weijers, 2011). Recent werd in opdracht van de stichting Weet Wat Je Besteedt het onderzoek “Money Mindsets” (WWJB, 2011) gedaan naar de vraag hoe scholieren in de leeftijd van 12 tot 25 jaar met geld omgaan. Uit dit onderzoek bleek dat 55% van de jongeren in Nederland regelmatig geld tekort heeft of schulden maakt. De overige 45% hebben een financiële strategie die erop gericht is om overzicht te houden over de financiën en die er voor zorgt dat er genoeg geld is, door te sparen. “Levensgenieters” en “trendsetters”, zijn twee groepen jongeren die veel geld uitgeven, regelmatig lenen en schulden maken, zijn vooral leerlingen op het Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (Vmbo) en het Middelbaar beroepsonderwijs (Mbo). Zij zijn gemiddeld lager opgeleid dan de groep “toekomstplanners” die merendeels uit leerlingen van het Hoger algemeen voortgezet onderwijs (Havo) en leerlingen van het Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (Vwo) bestaat. “Levensgenieters” en “trendsetters” scoren hoger op impulsiviteit dan “toekomstplanners” en “regelaars”. In deze laatste groep zitten jongeren die voorzichtig zijn met het uitgeven van geld, behoefte hebben aan controle , onafhankelijk zijn en gericht zijn op de toekomst. Het Nibud (2011) komt in haar Scholierenonderzoek met andere cijfers en meldt dat 40% van de scholieren, geld tekort komt. Meer dan de helft van de scholieren leent geld (56%). Van de scholieren die geld lenen had op het moment van het onderzoek 40% een
Masterthesis Tina Bakker 2013
18
schuld. De helft van deze groep had een schuld die minder dan 10 euro bedroeg en de andere helft meer; een op de tien scholieren had een schuld van meer dan 100 euro. Jongeren hebben volgens het Nibud (2011) het meeste moeite met overzicht houden op de financiën; weten hoeveel geld zij hebben en krijgen en weten wat zij uitgeven. In het onderzoek Money Mindsets (WWJB, 2011) komt naar voren dat jongeren tussen 14 en 16 jaar geldzaken vooral met hun ouders bespreken. Gesprekken over geld gaan vaak over geldgebrek: jongeren vragen om geld aan ouders. Verondersteld wordt dat jongeren weinig financiële verantwoordelijkheid hebben en dat geld hen nog niet zo bezig houdt. Als jongeren met elkaar over geld praten dan vergelijken ze met leeftijdsgenoten hoeveel geld ze hebben en hoeveel geld ze uitgeven (WWJB, 2011). Bijna alle jongeren hebben een bankrekening (92%). Meer dan de helft van de jongeren koopt wel eens iets via internet (games en kleding) en gemiddeld 45% van de jongeren doet aan internet bankieren. Naarmate de leeftijd stijgt, wordt dit percentage groter. Veel jongeren sparen, 88%. Er is nog weinig onderzoek gedaan naar de manier waarop jongeren met een licht verstandelijke beperking met geld omgaan. Noorda en Pehlivan (2009) onderzochten het financiële gedrag van risicojongeren tussen 15 en 25 jaar, waaronder jongeren met een licht verstandelijke beperking. Deelnemers aan het onderzoek hadden twee of meer samenhangende problemen op verschillende gebieden waarvan in ieder geval schulden of huisvestingsproblematiek deel uitmaakten. De meeste deelnemers waren 18 jaar of ouder (97%) en volgden beroepsonderwijs op het Vmbo, of volgden een Mbo opleiding of hadden dat gedaan. Doordat niet bij alle jongeren met een licht verstandelijke beperking een diagnose gesteld was, was niet duidelijk hoeveel jongeren die deelnamen aan het onderzoek een licht verstandelijke beperking hadden. Noorda en Pehlivan (2009) stellen dat jongeren met een licht verstandelijke beperking meer risico lopen op financiële problemen. Deze jongeren gaan “onbewust op een onverantwoordelijke wijze met hun geld om, doordat zij over onvoldoende kennis en vaardigheden beschikken voor een geregeld functioneren in de samenleving “ (p. 47). Zij stellen dat zij zich associëren met jongeren binnen een straatcultuur met bijbehorende normen en waarden. Zij maken onbewust schulden, door spullen op afbetaling te kopen en zij laten zich soms gebruiken voor hosselpraktijken. Doordat deze jongeren zich niet bewust zijn van de schulden die zij hebben, weten zij niet wat de gevolgen zijn en hoe schuldenproblematiek opgelost kan worden. Daarom ondernemen zij geen stappen in die richting. Veelal is er sprake Masterthesis Tina Bakker 2013
19
van multiproblematiek en omdat hulpverlening niet altijd toereikend is (Noorda & Pehlivan, 2009), dreigt er een situatie van armoede of (chronische) deprivatie (Moore & Yeo, 2003). Onderzoeksvraag Zoals aangegeven wordt armoede vaak geassocieerd met het hebben van een (licht) verstandelijke beperking (Tymchuk et al., 2001). Armoede kan dan verklaard worden vanuit meerdere dimensies. Of iemand geld heeft hangt veelal samen met verworven kennis en vaardigheden om te kunnen werken. Het gevoel competent te zijn op bepaalde gebieden geeft zelfrespect en zelfvertrouwen en dit hangt weer samen met positieve uitkomsten. Een ondersteunend sociaal netwerk zoals ouders, familie, vrienden, hulpverleners, heeft een positieve invloed op het ontwikkelen van zelfrespect en zelfvertrouwen. Dit draagt bij aan een gevoel van veiligheid waardoor iemand nieuwe uitdagingen aan gaat en risico’s durft te nemen. Deze factoren hebben invloed op de manier waarin het individu zijn bestaan inricht (Department for International Development, 1999; Foresti & Griffiths, 2007). Jongeren zijn bezig met de toekomst en de manier waarop zij hun bestaan in willen richten. Zij wonen veelal thuis, volgen een (beroeps) opleiding, hebben een sociaal netwerk met daarin ouders, familie en vrienden, krijgen zak -en kleedgeld en sommigen verdienen zelf geld. Jongeren doen ervaringen op die bijdragen aan het gevoel competent te zijn. Risicojongeren, waaronder jongeren met een licht verstandelijke beperking, komen vaker uit een situatie waarbij er sprake is van een groot gezin met lager opgeleide ouders die minder financiële middelen hebben, maar meer problemen en zorgen (Noorda & Pehlivan, 2009). Mogelijk hebben deze ouders een meer passieve houding bij het inwinnen van financiële informatie en het leren omgaan met geld (Claassen et al., 2008). Jongeren met een licht verstandelijke beperking leren door te zien en te ervaren, van rolmodellen (Verhagen et al., 2010). Deze jongeren hebben echter meer kans om te leren van rolmodellen die te weinig steun kunnen bieden (Noorda & Pehlivan, 2009). De verwachting is dat deze jongeren minder financiële mogelijkheden hebben en zich financieel anders gedragen dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten en dat zij een anders financiële opvoeding krijgen van hun ouders. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvragen en hypothesen. Onderzoeksvragen: 1. Hebben jongeren met een licht verstandelijke beperking minder geld te besteden dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten? 2. Zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking financieel minder competent dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten? Masterthesis Tina Bakker 2013
20
3. Krijgen jongeren met een licht verstandelijke beperking minder financiële opvoeding van hun ouders dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten? Hypothesen: 1. Gemiddeld begaafde jongeren hebben significant meer geld te besteden dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. 2. Gemiddeld begaafde jongeren benoemen significant meer financiële competenties bij zichzelf dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. 3. Ouders van gemiddeld begaafde jongeren benoemen significant vaker dat zij financieel opvoedgedrag tonen aan hun kind dan ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking. 4. Er is een significant verband tussen het vertonen van meer financieel opvoedgedrag door ouders en het niet hebben van geldtekort en schulden van hun kinderen. 5. Er is een significant negatief verband tussen het financieel opvoedgedrag van ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking en het financiële gedrag van hun kind. Beschrijving van de methode Om de vraag naar verschillen in financiële opvoeding en financieel gedrag tussen jongeren met een licht verstandelijke beperking enerzijds en gemiddeld begaafde jongeren anderzijds te kunnen beantwoorden, zijn twee groepen jongeren, in de leeftijd van 14 tot en met 17 jaar, en hun ouders benaderd voor deelname aan het onderzoek. Een groep die representatief geacht kan worden voor de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking en zwakbegaafde jongeren bestaat uit jongeren die praktijkonderwijs volgen en op een Praktijkschool zitten. Een groep die representatief geacht kan worden voor de groep jongeren met een gemiddelde begaafdheid bestaat uit jongeren die de Havo volgen en op een scholengemeenschap voor Mavo/Havo zitten. Er is een meetinstrument ontwikkeld, een semigestructureerd interview, en er is een onderzoeksprocedure opgezet en uitgevoerd. De data zijn verzameld en bewerkt en berekend met SPSS 16.0. De resultaten zijn geanalyseerd en beschreven. Deelnemers Voor dit onderzoek zijn twee scholen benaderd in Dordrecht. Een school voor praktijkonderwijs en een scholengemeenschap voor Mavo en Havo. De scholen staan bij Masterthesis Tina Bakker 2013
21
elkaar in de buurt. De Praktijkschool is een school voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en voor zwakbegaafde jongeren die problemen met sociale adaptatie kennen. Toelatingscriteria die men op deze school hanteert zijn, ernstige leerachterstanden, een IQ score tussen 55 en 80 of een IQ score boven 75 met problemen op sociaal gebied. De school probeert passend onderwijs te bieden door aan te sluiten bij hulpvragen van leerlingen. De klassen zijn kleiner dan in het regulier onderwijs en er worden veel praktijkvakken gegeven zoals koken, techniek, groenvoorziening en verzorging. Op deze school wordt in de laatste klas (klas 4) aandacht besteed aan omgaan met geld. Jongeren leren dan hoe zij zelfstandig geldzaken regelen kunnen regelen, zoals geld overmaken. Ook krijgen zij informatie over toeslagen waar zij recht op hebben en verzekeringen die zij moeten regelen. De scholengemeenschap voor Mavo/Havo is een reguliere school voor voortgezet onderwijs. Het type onderwijs dat geboden wordt, is onderwijs volgens de Daltonmethode. Bij deze methode hecht men belang aan het leren van zelfstandigheid van leerlingen en aan de onderlinge samenwerking in de klas. Tijdens lessen worden leerlingen in tweetallen of groepjes aan het werk gezet. Ook wordt gewerkt aan gezamenlijke projecten die aansluiten bij maatschappelijke thema’s. Binnen deze projecten komt het thema geld echter niet aan bod. Vanaf het derde leerjaar wordt economie gegeven. De schoolleiding overweegt om daar eerder mee te beginnen. De ervaring van de schoolleiding is dat veel leerlingen wel met geld bezig zijn, ook op school. Er wordt volgens de schoolleiding veel geld van en aan elkaar geleend door leerlingen. Procedure In overleg met de scholen is gekozen voor de volgende aanpak. Op de Praktijkschool zijn leerlingen en hun ouders direct benaderd voor deelname aan het onderzoek. De onderzoeker heeft tijdens de rapportbesprekingen bij twee klassen met zwakbegaafde leerlingen en leerlingen met een licht verstandelijke beperking in de leeftijdscategorie 14 tot en met 17 jaar, leerlingen en ouders gevraagd om aan het onderzoek mee te werken. Dit resulteerde in 15 aanmeldingen, waarvan er zich 6 weer terugtrokken om verschillende redenen. Op de Daltonschool is gekozen voor een andere aanpak. De onderzoeker heeft Havo leerlingen in de leeftijdscategorie 14 tot en met 17 jaar in het derde en vierde leerjaar geïnformeerd door in de klassen over het onderzoek te vertellen en leerlingen uit te nodigen om deel te nemen aan het onderzoek. Tijdens een introductieavond voor ouders van leerlingen in september heeft de onderzoeker ouders van deze leerlingen uitleg gegeven over het Masterthesis Tina Bakker 2013
22
onderzoek en ook ouders uitgenodigd om, samen met hun kind, deel te nemen aan het onderzoek. Op die avond konden ouders die mee wilden doen, zich opgeven. Er meldden zich 3 ouders en leerlingen aan en later hebben zich nog 6 deelnemers via een inleverstrookje aangemeld. Na deze wervingscampagne waren er nog onvoldoende deelnemers. Daarom is tevens gebruik gemaakt van sneeuwbalmethode, een manier waarop via deelnemers andere mensen benaderd worden om mee te werken aan een onderzoek (Baarda & de Goede, 2003). Dit heeft er in geresulteerd dat de uiteindelijke groep deelnemers bestond uit 11 Praktijkschoolleerlingen en een van hun ouders en 11 Havoleerlingen en een van hun ouders. Vooraf is een draaiboek voor het maken van afspraken en het afnemen van de interviews gemaakt. De procedure verliep als volgt: -
De onderzoeker maakte telefonisch een afspraak met jongere en met de ouder, thuis of op school
-
Op de afgesproken datum, het tijdstip en plaats vond een, indien mogelijk, individueel gesprek plaats
-
De onderzoeker introduceerde zichzelf bij de persoon die geïnterviewd werd en gaf eerst uitleg over het interview en de geluidopnamen
-
De onderzoeker benoemde de mogelijkheid om vragen te stellen, ook tijdens het interview
-
Zowel aan de jongere als aan de ouder werd om toestemming gevraagd voor het maken van geluidopnamen middels een handtekening op een toestemmingsformulier
-
De onderzoeker tekende het toestemmingsformulier voor het waarborgen van de anonimiteit van jongere en ouder
-
Het gesprek vond plaats en er werden geluidopnamen van gemaakt
-
De onderzoeker gaf na het gesprek een attentie aan jongere en ouder als dank voor de medewerking aan het onderzoek
-
De onderzoeker verwerkte thuis met behulp van de geluidopnamen de informatie uit de gesprekken in een antwoordmatrix
Bij alle deelnemers is deze procedure gevolgd.
Meetinstrument Het meetinstrument dat is gebruikt voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen bestaat uit twee semigestructureerde face to face interviews, te weten een interview met een Masterthesis Tina Bakker 2013
23
ouder en een interview met de jongere. Er is gekozen voor een interview omdat de respons hoog is en omdat het mogelijk is om door te vragen zodat deelnemers meer en rijkere informatie geven (Baarda, de Goede & Teunissen, 2009). In het ouderinterview wordt gevraagd naar het financieel opvoed gedrag van ouders (Nibud, 2010) en in het jongereninterview wordt gevraagd naar het financieel gedrag, financiële competenties en financieel risicovol gedrag van de jongere (Henselmans, Verdegaal & Weijers, 2011; Nibud, 2011). De vijf pijlers van de Sustainable Livelihood benadering en de informatie van het Nibud over financieel opvoedgedrag en financieel gedrag vormen de basis voor de vragen of onderwerpen in de interviews. In beide interviews wordt daarnaast naar demografische kenmerken van ouders en jongeren gevraagd. De interviewformats en de basisthema’s zijn als bijlagen 3, 6 en 10 bijgevoegd. De interviews zijn door de onderzoeker bij ouders en jongeren afgenomen. Tijdens het interview heeft de onderzoeker geprobeerd op basis van uitspraken van ouders en jongeren een beeld te krijgen van de financiële opvoeding die ouders bieden en de manier waarop de jongere met geld omgaat. Met behulp van vooraf vastgestelde antwoordmatrixen zijn uitspraken in een dichotoom format gescoord: ‘Ja’, indien de deelnemer vertelde dat gedrag aanwezig was en ‘Nee’ indien de deelnemer vertelde dat dit gedrag niet aanwezig was of als de deelnemer het gedrag niet benoemde. Andere variabelen zoals geslacht, leeftijd, woonplaats, land van herkomst, leefsituatie, sociaal economische status (SES), opleidingsniveau van ouders en gezinsinkomen zijn bij deelnemers nagevraagd. Alle antwoorden zijn vervolgens ingevoerd in SPSS 16 en met behulp van dit programma geanalyseerd (de Vocht, 2008). De antwoordmatrixen zijn als bijlagen 4 en 7 bijgevoegd. De interviews zijn met geluidapparatuur opgenomen zodat de onderzoeker een gesprek kon voeren en niet hoefde te schrijven. Tijdens het interview probeerde de onderzoeker een veilige en prettige sfeer te creëren. De onderzoeker zorgde ervoor dat alle onderwerpen, die vooraf waren vastgesteld, aan bod kwamen. Ook vroeg zij door als onderwerpen niet duidelijk waren. Om te voorkomen dat tijdens het doorvragen de onderzoeker teveel invloed zou kunnen hebben op het antwoord, is gebruik gemaakt van hulpvragen, neutrale vragen met als doel de deelnemer om meer en rijkere informatie te vragen (Moonen, 2006). Bij het interview met de jongeren zijn drie foto’s gebruikt als ondersteuning bij de onderwerpen. Jongeren met een licht verstandelijke beperking en zwakbegaafde jongeren hebben baat bij visuele ondersteuning (de Wit, Moonen & Douma, 2011). Zij geven mogelijk
Masterthesis Tina Bakker 2013
24
rijkere informatie en gebruiken meer woorden als zij foto’s zien tijdens het beantwoorden van de vragen (van der Hoorn, 2010). Statistische analyses Hypothese 1 is getoetst op grond van gegevens op ratio/interval meetniveau. De andere hypothesen zijn getoetst op grond van gegevens op ordinaal meetniveau die verkregen zijn door schalen samen te stellen. Om de verschillen tussen groepen te kunnen berekenen is gebruik gemaakt van de Mann-Whitney U toets (Baarda, de Goede & Van Dijkum, 2003; van Peet, van den Wittenboer & Hox, 2005). Deze hypothese is op grond van de gestelde verwachting eenzijdig getoetst. Voor de toetsing van de hypothesen 2 tot en met 5 zijn twee schalen vastgesteld met behulp van de betrouwbaarheidsanalyse van Guttman (Sijtsma, 2009): de schaal ‘Financieel Opvoedgedrag’ respectievelijk ‘Financiële Competenties’. Deze schalen zijn als bijlage 2 bijgevoegd. Met behulp van deze schalen zijn totaalscores berekend van wat ouders benoemen op de schaal ‘Financieel Opvoedgedrag’ en wat jongeren benoemen op de schaal ‘Financiële Competenties’. Met deze schaalscores was het mogelijk om scores op ordinaal niveau te bepalen en vervolgens de non parametrische toets voor verschillen tussen twee onafhankelijke groepen, de Mann-Whitney U toets, toe te passen alsmede een toets voor het bepalen van de samenhang van ordinale variabelen, de Spearman Rang Correlatietoets (Baarda et al., 2003). Ook deze hypothesen zijn op grond van gestelde verwachtingen eenzijdig getoetst. Om te beoordelen of er items binnen de schalen door de groepen ouders en jongeren met een licht verstandelijke beperking enerzijds en ouders en gemiddeld begaafde jongeren anderzijds verschillend benoemd zouden worden, zijn 2x2 kruistabellen gemaakt van de gescoorde items per type jongere en is met behulp van de Chi-kwadraat toets significantie op itemniveau berekend.
Resultaten Uitvoering Het onderzoek vond plaats tussen januari en oktober 2012. De uiteindelijke groep deelnemers bestond uit 11 leerlingen en een van hun ouders van de Praktijkschool en 11 Havoleerlingen en een van hun ouders van de Daltonschool (Tabel 1). De leeftijd van de leerlingen varieerde tussen 14 en 17 jaar, de meeste leerlingen waren 15 jaar (Bijlage 1, Tabel Masterthesis Tina Bakker 2013
25
1). Een jongere en ouder zijn Marokkaan (5%) en een ouder en jongere zijn Antilliaan (5%). Deze beide jongeren volgen praktijkonderwijs. Alle Havoleerlingen wonen bij hun beide ouders en hebben bijna allemaal broer(s) en/of zus(sen). Een jongere is het enige kind. Van de groep Praktijkschoolleerlingen woont iets meer dan de helft in een gezin (55%) en iets minder dan de helft van de groep woont in een eenoudergezin, bij de moeder (45%). Van deze groep jongeren is er een enig kind en hebben de anderen broer(s) en/of zussen. De leefsituatie van de jongeren staat beschreven in Bijlage 1, Tabel 2. Tabel 1. Absoluut en relatief aantal deelnemende leerlingen en ouders naar geslacht en schooltype Deelnemer
Praktijkschool Havo
Totaal
Jongen
4
18%
2
9%
6
14%
Meisje
7
32%
9
41%
16
36%
Vader
2
9%
1
5%
3
7%
Moeder
9
41%
10
45%
19
43%
Totaal
22
100%
22
100%
44
100%
Bij de uitvoering werd de procedure gehanteerd zoals eerder beschreven. De interviews zijn gehouden bij jongeren thuis in de woonkamer of op school, individueel (indien mogelijk). Gemiddeld duurden de interviews 20 minuten. De jongeren die meewerkten kregen na afloop een V&D cadeaukaart met daarop 5 euro. Ouders kregen tijdens het interview iets lekkers voor hun deelname aan het onderzoek. Jongeren en ouders tekenden een toestemmingsformulier voor het opnemen van de gesprekken met een audio recorder. De onderzoeker tekende voor het waarborgen van de anonimiteit. Leerlingen van het Praktijkonderwijs vielen in de groep jongeren die licht verstandelijk beperkt of zwakbegaafd genoemd wordt. Voor zover bekend lag de IQ score van die deelnemende leerlingen, vastgesteld door intelligentieonderzoek, tussen 66 en 92. De ouders vertelden dat hun kind praktijkonderwijs volgt omdat er bij hun kind sprake is van een lagere intelligentie in combinatie met gedragsproblemen, PDD-NOS, ADHD of van een ernstige leerstoornis zoals dyscalculie. De onderzoeker heeft direct na de interviews de geluidopnamen terug geluisterd, de scorematrixen ingevuld en de data in SPSS ingevoerd. Van een ouderinterview waren de opnamen niet gelukt. De onderzoeker heeft op basis van aantekeningen de antwoordmatrix
Masterthesis Tina Bakker 2013
26
ingevuld. Ter bepaling van de inter-beoordelaar betrouwbaarheid hebben twee mensen uit het werkveld tien interviews beluisterd en de scores in de antwoordmatrixen ingevoerd. Vooraf kregen zij mondelinge instructies van de onderzoeker over de manier van scoren. Vervolgens kregen beide personen een instructielijst en een cd met tien dezelfde interviews mee. De interviews werden door beide personen individueel en onafhankelijk van elkaar beluisterd en gescoord. De instructielijsten zijn als Bijlage 3 bijgevoegd. Betrouwbaarheid Alle interviews zijn volgens de vooraf vastgestelde procedure afgenomen. In enkele gevallen heeft de onderzoeker nieuwe afspraken gemaakt, bijvoorbeeld omdat er teveel mensen in huis waren om rustig een gesprek te kunnen voeren. Met de verzamelde data zijn betrouwbaarheidsanalyses (Sijtsma, 2009) uitgevoerd door Guttmans Lambda2 en Crohnbach’s Alpha te berekenen. Op basis van deze analyses zijn twee schalen samengesteld die intern consistent zijn. De schaal ‘Financieel Opvoedgedrag’ bestaande uit 6 items (λ2=.727, α .708) te weten: 1. dat de ouder het kind zelf over geld laat beslissen 2. dat de ouder het geldtekort met het kind bespreekt 3. dat de ouder een grens stelt als het kind schulden maakt 4. dat de ouder weet en benoemt dat het kind bankzaken moet leren 5. dat de ouder benoemt dat vrienden een rol spelen bij het leren van geldzaken 6. dat de ouder samen met het kind geldzaken regelt De schaal ‘Financieel Gedrag’ bestaat uit 10 items (λ2=.763, α =.724) te weten: 1. dat de jongere zakgeld krijgt (daar afspraken over heeft gemaakt met de ouder) 2. dat de jongere zelf geld verdient 3. dat de jongere een eigen pin pas heeft 4. dat de jongere zelf geld pint 5. dat de jongere online iets koopt 6. dat de jongere zelf geld spaart 7. dat de jongere een spaardoel heeft 8. dat de jongere van zichzelf benoemt dat hij goed kan uitkomen met zijn geld 9. dat de jongere van zichzelf benoemt dat hij zelf goed kan sparen 10. dat de jongere van zichzelf benoemt dat hij zelf goed bankzaken kan regelen
Masterthesis Tina Bakker 2013
27
Een derde schaal, de schaal ‘Financieel Risicogedrag’, bleek onvoldoende betrouwbaar en is niet als schaal gebruikt (λ2=.557, α=.466). De items zijn daarom apart in berekeningen meegenomen. Deze items zijn: 1. dat een jongere benoemt geld tekort te hebben 2. dat een jongere benoemt geld te lenen van 3. dat een jongere benoemt geld te lenen aan 4. dat een jongere benoemt schulden te hebben Het item waarin naar schulden gevraagd wordt, is door alle jongeren negatief beantwoord. De inter-beoordelaar betrouwbaarheid is berekend door de scores van de onderzoeker en de twee mede beoordelaars van 10 interviews met elkaar te vergelijken. De dichotome variabelen, de nominale scores, zijn ingevoerd in SPSS en daarmee is de Cohens Kappa, een toets voor het berekenen van de mate van overeenkomst tussen verschillende beoordelaars, berekend. Die bleek voldoende tot goed te zijn. De Cohens Kappa tussen de onderzoeker en beoordelaar 1 was .750 en tussen de onderzoeker en beoordelaar 2 was .725. de Cohens Kappa tussen beoordelaar 1 en 2 was .675. Tenslotte heeft de onderzoeker met oog op de procedurele betrouwbaarheid de interviews steeds zoveel mogelijk volgens de vooraf vastgestelde procedure uitgevoerd aan de hand van een vooraf opgestelde checklist. Toetsen van de hypothesen Hypothese 1 Gemiddeld begaafde jongeren hebben significant meer geld te besteden dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. Deze hypothese wordt verworpen. Uit het onderzoek, waarin het te besteden geld is gemeten naar het maandelijks te besteden zakgeld, kleedgeld en belgeld, blijkt het maandelijks te besteden zakgeld van gemiddeld begaafde jongeren, Havoleerlingen, significant meer te zijn dan dat van jongeren met een licht verstandelijke beperking, Praktijkschoolleerlingen (U=23.5, p< .05). Er is echter geen significant verschil in het maandelijks te besteden kleedgeld, loon en het belgeld tussen de twee groepen leerlingen (U=54.5, p> .05 en U=45, p> .05). Ook het totaalbedrag, berekend naar zakgeld, belgeld, kleedgeld en loon, verschilt niet significant (U=44.5, p> .05).
Masterthesis Tina Bakker 2013
28
Uit de interviews blijkt dat gemiddeld begaafde jongeren meer zakgeld krijgen dan jongeren met een licht verstandelijke beperking, en er zijn meer gemiddeld begaafde leerlingen die zakgeld krijgen. Gemiddeld begaafde jongeren krijgen allemaal zakgeld, van jongeren met een licht verstandelijke beperking krijgen er vijf van de elf zakgeld. Sommige van deze jongeren vertellen tijdens de gesprekken dat zij wel geld van hun ouders krijgen als zij daar om vragen. Een jongere vertelt geld te krijgen als er geld is. Een andere jongere vertelt in plaats van zakgeld een abonnement op een sportzender op tv te krijgen omdat hij zelf geld verdient. Het geld dat jongeren kunnen besteden staat beschreven in Bijlage 1, tabel 3 en 4. De relatieve frequenties van zakgeld, kleedgeld, belgeld en loon staan beschreven in Bijlage 1, tabel 8. Er is een groot verschil in bestedingsruimte binnen de groepen. Bij gemiddeld begaafde jongeren varieert het zakgeld van 6,50 tot 43 euro, het kleedgeld van 0 tot 84 euro, het belgeld van 0 tot 20 euro per maand en het loon van 0 tot 90 euro per maand. Bij jongeren met een licht verstandelijke beperking varieert het zakgeld van 0 tot 20 euro per maand, het kleedgeld van 0 tot 85 euro per maand, het belgeld van 0 tot 35 euro per maand en loon van 0 tot 200 euro per maand. Hypothese 2 Gemiddeld begaafde jongeren benoemen significant meer financiële competenties bij zichzelf dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. Deze hypothese wordt aangenomen. Met behulp van schaalscores op de schaal ‘Financiële Competenties’, die variëren van 0 tot 10 is de Mann U Whitney toets uitgevoerd. Dit leverde een significant resultaat op (U=22, p< .05). Vervolgens is met de Chi-kwadraat toets berekend welke van de 10 antwoordmogelijkheden binnen de schaal een significant verschil aangaf. Bij vier vaardigheden benoemen gemiddeld begaafde jongeren significant vaker dat zij over deze vaardigheid beschikken. Deze jongeren hebben vaker zakgeld (χ2=8.250, p <.05, df=1) en een eigen pinpas (χ2=4.889, p< .05, df=1), kopen vaker iets online (χ2=4.889, p< .05, df=1) en regelen vaker zelf hun bankzaken (χ2=6.600, p< .05, df=1) dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. De resultaten staan beschreven in Bijlage 1, tabel 5. De relatieve frequenties van financiële competenties staan beschreven in Bijlage 1 tabel 8. Met de Chi kwadraat toets is eveneens berekend of er verschillen waren tussen beide groepen jongeren op het gebied van geldtekort hebben en geld lenen van en aan anderen.
Masterthesis Tina Bakker 2013
29
Geen geldtekort, niet lenen van en aan elkaar en geen schulden wordt hierbij gezien als financiële vaardigheid of competentie. Zowel gemiddeld begaafde jongeren als jongeren met een licht verstandelijke beperking benoemen dat zij af en toe geldtekort te hebben. Er blijkt geen significant verschil (Tabel 5). Jongeren met een licht verstandelijke beperking benoemen significant vaker geen geld van anderen te lenen (χ2=10.267, p< .05, df=1) en geen geld aan anderen uit te lenen (χ2=5.238, p< .05, df=1) dan gemiddeld begaafde jongeren. Geen enkele jongere benoemt een schuld of schulden te hebben. Deze resultaten staan in Bijlage 1, Tabel 7. Relatieve frequenties van jongeren die risicovol financieel gedrag laten zien staan in Bijlage 1 Tabel 8. Samengevat benoemen gemiddeld begaafde jongeren meer financiële vaardigheden en meer financieel risicovol gedrag in de vorm van lenen dan Praktijkschoolleerlingen. Tijdens de interviews vertellen jongeren dat zij veel lenen, vooral de gemiddeld begaafde jongeren doen dit. Jongeren die lenen, zowel gemiddeld begaafde jongeren als jongeren met een licht verstandelijke beperking, vertellen dat het om kleine bedragen gaat, veelal om eten te kunnen kopen op school. Uitgeleend geld wordt niet altijd door een ander terugbetaald en jongeren geven aan dat zij om die reden minder vaak geld aan een ander uitlenen. De meeste ouders geven aan dat hun kind geen geld leent. Hypothese 3 Ouders van gemiddeld begaafde jongeren benoemen significant vaker dat zij financieel opvoedgedrag tonen aan hun kind dan ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Deze hypothese wordt verworpen. Uit het onderzoek blijkt dat er geen significant verschil is in hoe vaak ouders van gemiddeld begaafde jongeren financieel opvoedgedrag tonen aan hun kind in vergelijking met ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Met behulp van schaalscores op de schaal Financieel Opvoedgedrag, die variëren van nul tot zes is de Mann U Whitney toets uitgevoerd. Dit was niet significant (U=51, p> .05). Vervolgens is met de Chi-kwadraat toets berekend of een van de zes antwoordmogelijkheden binnen de schaal een significant verschil te zien gaf. Significant meer ouders van gemiddeld begaafde jongeren gaven hun kind zakgeld en significant meer ouders van gemiddeld begaafde jongeren benoemden de rol van vrienden (peers) van hun kind bij het aanleren van financiële vaardigheden (χ2=4.889, p< .05, df=1). Deze resultaten staan beschreven in Bijlage 1, Tabel 6. De relatieve frequentie van het opvoedgedrag door ouders staat beschreven in Bijlage 1, Tabel 9. Masterthesis Tina Bakker 2013
30
Uit de interviews blijkt dat niet alleen ouders zakgeld geven maar dat ook opa’s en oma’s en oudere broers en zussen de verantwoordelijkheid nemen voor het geven van geld aan jongeren. Een zestal ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking vertelt in het interview hun kind geld te geven als het er om vraagt. Deze ouders geven geen zakgeld op een vast moment in de maand, maar op vraag van de jongere. Als er geen geld is, krijgt een jongere het niet. Ouders van beide groepen jongeren vertellen zich zorgen te maken over het bestedingspatroon van hun kind. Als hun kind geld heeft, gaat het direct op. Ook de pinpas wordt door ouders genoemd als een manier waarmee een jongere te gemakkelijk aan geld komt, waardoor het eerder op is. Veelal aan eten en drinken. Sommige ouders geven aan dat hun kind zichzelf geen rem op kan leggen. Ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking vertellen dat hun kind de waarde van geld niet beseft. Ook wordt de kwetsbaarheid van deze jongeren in sociaal contact een aantal keren benoemd door ouders. Zij merken bijvoorbeeld dat hun kind teveel geld uitgeeft door iets (wat duur is) voor een ander te kopen. Een aantal ouders van gemiddeld begaafde jongeren vertelt zich zorgen te maken omdat hun kind geen geld uit durft te geven. Deze ouders vertellen dat zij willen dat hun kind ook leert genieten van geld. Dat het fijn is om iets te kopen voor jezelf en dat dit af en toe best mag. Drie ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking vertellen dat zij hun kind geld geven als het daar om vraagt. Deze ouders geven aan dat hun kind regelmatig geld komt vragen en dat dit door ouders soms beleefd wordt als “om geld komen zeuren”. Enerzijds vertellen ouders dat zij een grens stellen door te zeggen dat het geld op is, maar anderzijds benoemen deze ouders in het gesprek ook gedrag waaruit blijkt dat het moeilijk is om deze grens consequent te hanteren. Er lijkt sprake van een verschil in beleving en gedrag: ouders benoemen dat zij grenzen te stellen, maar gedragen zich daarin niet consequent. Hypothese 4 Er is een significant verband tussen het vertonen van meer financieel opvoedgedrag door ouders en het niet hebben van geldtekort en schulden van hun kinderen. Deze hypothese wordt verworpen. Uit het onderzoek blijkt dat het verband tussen financieel opvoed gedrag en geen geldtekort niet significant is (U= 35.5, p> .05). Het verband tussen meer financieel
Masterthesis Tina Bakker 2013
31
opvoedgedrag en geen schulden kon niet worden berekend omdat in beide groepen jongeren geen schulden benoemd werden. Tevens is met behulp van de Spearman Rangcorrelatietoets berekend of er een verband is tussen meer financieel opvoedgedrag en meer financiële competenties bij jongeren. Er kon geen verband worden aangetoond (R= -.040, p> .05). Tijdens de interviews vertellen ouders van beide groepen jongeren dat zij zien en merken dat hun kind financieel gedrag van hen overneemt. Voorbeelden die worden genoemd zijn: van weinig geld rond kunnen komen, kunnen sparen, graag geld uitgeven, alvast iets kopen, jezelf niet af kunnen remmen. Een aantal ouders zegt graag normen en waarden te willen overbrengen op hun kind zoals: •
alleen geld lenen voor een huis
•
niet teveel geld uitgeven aan snoep en eten
•
leren genieten van geld
•
sparen of “een appeltje voor de dorst hebben”
•
kunnen rondkomen van geld
•
je neus stoten als je geld tekort hebt
•
“ervaar het maar”.
Een aantal ouders geeft aan geen zicht te hebben op waar hun kind geld aan uitgeeft en niet te weten of hun kind weleens geld leent. Hypothese 5 Er is een significant negatief verband tussen het financieel opvoedgedrag van ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking en het financiële gedrag van hun kind. Deze hypothese wordt verworpen. Er kon geen verband worden aangetoond (r= -.088, p> .05). Tijdens de interviews valt op dat ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking vertellen over de zorgen die zij hebben dat hun kind de waarde van geld niet goed kan inschatten. Er lijkt bij deze ouders een tendens te zijn om het kind op financieel gebied minder los te laten en minder ruimte te geven dan ouders van Havoleerlingen. Discussie, conclusie en aanbevelingen Centraal in dit onderzoek stonden de vragen of; Masterthesis Tina Bakker 2013
32
•
Jongeren met een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafde jongeren minder geld te besteden hebben?
•
Of deze jongeren financieel minder competent zijn dan hun gemiddeld begaafde leeftijdsgenoten?
•
Of deze jongeren minder financiële opvoeding van hun ouders krijgen? Met behulp van theorie over armoede (Department for International Development,
1999), geldproblemen (Nibud, 2010; Noorda & Pehlivan, 2009; Verhagen et al. 2010), het hebben van een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafd zijn (Fernell & Ek, 2010; Soenen et al., 2009) financiële opvoeding (Nibud,2010) en financiële competenties (Nibud, 2011; Verdegaal et al., 2011), zijn verwachtingen geformuleerd over verschillen in financieel gedrag en financiële opvoeding van Praktijkschoolleerlingen, jongeren met een licht verstandelijke beperking en zwakbegaafde jongeren, en Havoleerlingen, met een gemiddelde begaafdheid, en hun ouders. De resultaten laten zien dat er significant minder jongeren met een licht verstandelijke beperking zakgeld krijgen in vergelijking tot hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten, maar dat jongeren met een licht verstandelijke beperking niet significant minder geld te besteden hebben dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Jongeren met een licht verstandelijke beperking benoemen significant minder financieel competent gedrag bij zichzelf dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking benoemen niet significant minder financiëel opvoedgedrag te tonen aan hun kind dan ouders van gemiddeld begaafde jongeren. In dit onderzoek werd geen significant verband tussen de financiële opvoeding en financieel gedrag gevonden. Ook was er geen evidentie voor een verband tussen intelligentie en geldproblemen. De individuele verschillen binnen de beide groepen jongeren en ouders zijn groot, maar de verschillen binnen de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking en hun ouders zijn groter dan de verschillen binnen de groep gemiddeld begaafde jongeren in dezelfde leeftijd en hun ouders. Financieel gedrag, financiële competenties, financiële opvoeding Het feit dat jongeren met een licht verstandelijke beperking minder financiële competenties benoemen, was vooraf verwacht. Dit lijkt deels te verklaren vanuit hun verminderde cognitieve capaciteiten; deze jongeren zijn minder vaardig in het afwegen van financiële situaties (Willner et al., 2010). Ook is het mogelijk dat deze jongeren zichzelf
Masterthesis Tina Bakker 2013
33
minder financiële competenties toedichten doordat zij zich minder competent voelen (Emerson & Hatton, 2007). Het verschil in sociaal economische status tussen beide groepen ouders kan een rol spelen: als er geen zakgeld is, bouw je als kind of jongere minder financiële competenties op (Nibud, 2010). Uit het huidige onderzoek blijkt echter dat, hoewel de sociaal economische status van ouders van jongeren met een licht verstandelijke beperking (gemeten naar opleiding en inkomen) significant lager is dan de sociaal economische status van ouders van gemiddeld begaafde jongeren, jongeren met een licht verstandelijke beperking niet minder te besteden hebben dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Er is geen evidentie voor de veronderstelling dat ouders van de jongeren met een licht verstandelijke beperking hun kind minder steunen bij het aanleren van financieel gedrag. In dit onderzoek is statistisch niet aangetoond dat jongeren met een licht verstandelijke beperking een andere financiële opvoeding krijgen van hun ouders dan hun gemiddeld begaafde leeftijdgenoten. Uit de gesprekken blijkt echter dat ouders van Praktijkschoolleerlingen bezorgd zijn over de manier waarop hun kind met geld omgaat. Ouders benoemen dat hun kind basisvaardigheden met geld mist, niet weerbaar is in sociale situaties waarin geld een rol speelt. Ongeveer de helft van deze ouders geeft hun kind geen zakgeld en benoemt dat hun kind meer complexe vaardigheden, zoals geld pinnen en online iets kopen, later wel zal leren. Deze ouders lijken hun kind nog geen financiële verantwoordelijkheid te durven geven. Mogelijk speelt over-protectie bij een aantal ouders een rol (Mohamed & Abd El-Aziz, 2011). De culturele achtergrond van de jongeren kan een factor zijn die van invloed is op financieel gedrag en financiële opvoeding. In de groep Praktijkschoolleerlingen zaten deelnemers met een andere culturele achtergrond. In de groep Havoleerlingen niet. In Nederland is zakgeld een gebruikelijke manier om te leren met geld om te gaan. Mogelijk is dit in andere culturen niet zo (Nibud, 2010). Financieel risicovol gedrag Uit dit onderzoek blijkt dat de groep gemiddeld begaafde jongeren zich vaker bezighouden met financieel risicovol gedrag dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Hoewel deze laatste groep jongeren financieel minder competent is, betekent dit dus niet dat zij meer geldproblemen heeft. Dit resultaat ondersteunt de bevindingen van Suto et al., (2005) en Willner et al., (2010), die vaststelden dat jongeren met een licht verstandelijke beperking meer moeite hadden met het afwegen en beredeneren met financiële Masterthesis Tina Bakker 2013
34
keuzes, maar dat er binnen de groep grote verschillen waren waardoor minder cognitieve capaciteiten niet automatisch aan geldproblemen gekoppeld kunnen worden. Willner et al. vonden evidentie voor een verband tussen problemen met het maken van een financiële afweging en de executieve functies. Noorda en Pehlivan (2009) concluderen echter dat veel risicojongeren, waaronder jongeren met een licht verstandelijke beperking, wel geldproblemen hebben. Een verklaring voor het feit dat Noorda en Pehlivan tot andere bevindingen komen is dat zij risicojongeren onderzochten die meerdere problemen hadden en ouder waren dan de deelnemers in het huidige onderzoek. Tevens is het niet duidelijk hoeveel deelnemers aan het onderzoek van Noorda en Pehlivan een licht verstandelijke beperking hadden. Een andere verklaring voor de afwijkende bevindingen in dit onderzoek is dat de individuele verschillen binnen beide groepen schooltypen groot zijn en jongeren met afwijkende scores (outliers) het groepsgemiddelde beïnvloeden. Rolmodellen Rolmodellen hebben invloed op het financiële gedrag van jongeren. Samenhang tussen het opvoedgedrag van ouders en het financieel gedrag van jongeren is in dit onderzoek echter niet aangetoond. Dit ondersteunt de bevindingen uit het onderzoek van Claassen en collega’s (2008), waarin deze samenhang ook niet overtuigend kon worden aangetoond, maar waar men veronderstelt dat er toch evidentie is voor het mechanisme “zo ouders, zo kind”. Uit de interviews met ouders ontstaat in een aantal gezinnen eveneens een beeld dat het mechanisme “zo ouders zo kind” ondersteunt. Deze informatie geeft een trend aan die, hoewel niet statistisch getoetst, de moeite waard is voor nieuw onderzoek. Iets dat niet in het onderzoek is meegenomen is de invloed van rolmodellen binnen een gezin waarin een familiaire verstandelijke beperking is gediagnosticeerd en een van de ouders of beide ouders een licht verstandelijke beperking hebben. Tijdens het onderzoek is niet vastgesteld of er bij een van de gezinnen sprake was van een familiaire verstandelijke beperking. De ouders van de jongeren met een licht verstandelijke beperking, de rolmodellen van hun kind, verschillen niet in financieel opvoedgedrag van de ouders en rolmodellen van de jongeren met een gemiddelde begaafdheid. Mogelijk is het financiële opvoedgedrag van ouders van jongeren met een familiaire verstandelijke beperking wel verschillend in vergelijking tot het financiële opvoedgedrag van ouders van gemiddeld begaafde jongeren. Ouders van gemiddeld begaafde jongeren benoemen de rol en invloed van vrienden en vriendinnen bij de manier waarop hun kind met geld leert omgaan. Jongeren hebben echter Masterthesis Tina Bakker 2013
35
nog onvoldoende financieel bewustzijn. Verhagen en collega’s (2010) pleiten dan ook voor rolmodellen die bijdragen aan het financieel bewustzijn van jongeren. Naast ouders noemen zij ook leerkrachten, hulpverleners en andere professionals die werken met jongeren belangrijke rolmodellen voor het aanleren van financieel gedrag bij jongeren en het bijdragen aan meer financieel bewustzijn bij jongeren. Leerkrachten, hulpverleners en andere professionals zijn zich echter veelal niet bewust van het feit dat zij rolmodellen zijn in het aanleren van financieel gedrag (Verhagen et al., 2010). Dit verklaart misschien dat ouders en leerlingen deze rol niet aan hen toe schrijven. Ouders van de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking benoemen de rol en invloed van vrienden en vriendinnen bij de manier waarop hun kind met geld om leert gaan significant minder. Een verklaring kan zijn dat deze jongeren sociaal meer geïsoleerd zijn (De Wit et al., 2011; Duncan et al., 2010; Emerson, 2007). Conclusie Dit onderzoek toont een verband aan tussen intelligentie en financiële competenties: een lagere intelligentie gaat samen met minder financiële competenties. In dit onderzoek werd geen verband aangetoond tussen intelligentie en geldproblemen. Tevens werd geen significant verband gevonden voor een relatie tussen financiële opvoeding en financiële competenties. Er zijn verschillen binnen de groepen ouders en leerlingen. De sociaal economische status van ouders loopt uiteen en het verschil tussen het te besteden geld van scholieren binnen beide groepen is groot. Verschillen binnen de groep jongeren met een licht verstandelijke beperking en binnen hun groep ouders zijn groter dan de verschillen binnen de groep gemiddeld begaafde jongeren en binnen hun groep ouders. Dat maakt het moeilijk om uitspraken te doen over deze groepen (Bijlage 1, Tabellen 3 en 4), ook in relatie tot landelijke gegevens (Bijlage 1, Tabellen 8 en 9). Duidelijk is dat individuele, omgevings- en maatschappelijke factoren bijdragen aan de financiële mogelijkheden van jongeren, een van de pijlers waarop zij hun toekomst bouwen. Onderzoek naar armoede onder jongeren en naar preventie van armoede onder jongeren om een multidimensionale aanpak vraagt (Department for International Development, 1999). Aanbevelingen Dit onderzoek heeft een aantal mogelijkheden maar ook beperkingen. Positief was dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve informatie was en dit bleek aanvullend. Tijdens de Masterthesis Tina Bakker 2013
36
gesprekken met jongeren en ouders kwam er veel informatie naar voren over afspraken tussen ouder en jongere over zakgeld en andere zaken met betrekking tot de financiële opvoeding. Een beperking was dat de kwantitatieve informatie is verkregen op basis van interpretatie van de onderzoeker. Hoewel er twee medebeoordelaars waren, verdient het aanbeveling om interviews door meerdere personen te laten uitvoeren. Een praktische aanbeveling is om de gesprekken, indien mogelijk, individueel en op een stille plek te laten plaatsvinden. Tijdens het huidige onderzoek lukte dit niet altijd. Invloeden vanuit de omgeving zijn daardoor niet uit te sluiten. Het onderzoek heeft weinig power. De onderzoeksgroep is klein en niet a-select samengesteld. Het meetniveau is beperkt waardoor er geen informatie is over welke factoren bijdragen aan de verschillen tussen beide groepen. Een onderzoek met een grotere onderzoeksgroep en meer meetpretentie geeft wellicht meer informatie. Nieuw onderzoek kan meer specifiek gericht zijn op cognitie, temperament of executieve functies in relatie tot financieel gedrag (Suto et al., 2005; Willner et al., 2010). En op de invloed van omgevingsfactoren zoals de opvoeding, cultuur en rolmodellen zoals ouders (Claassen et al., 2008; Mohamed & Abd El-Aziz, 2011; Nibud 2010), peers (Claassen et al., 2008; Nibud, 2011; Noorda & Pehlivan, 2009) en professionals (Verhagen et al., 2010). Nieuwe bevindingen kunnen bijdragen aan meer zicht op interventies die aansluiten op jongeren en gezin: op de competenties van jongeren en de pedagogische mogelijkheden van ouders. Het inzetten van rolmodellen met voldoende financieel bewustzijn kan positief bijdragen aan het vergroten van het financieel bewustzijn bij jongeren en problemen die leiden tot (chronische) armoede voorkomen (Verhagen et al., 2010).
Masterthesis Tina Bakker 2013
37
Referenties American Association on Intellectual and Development Disabilities (2013). Definition of intellectual disability. Verkregen van de website van The American Association on Intellectual and Development disabilties: http://www.aaidd.org. Baarda, D. B., de Goede, M. P. M., & van Dijkum, C.J. (2003). Basisboek statistiek met SPSS. (Herziene ed.). Houten: Stenfert Kroese. Baarda, D. B., de Goede, M. P. M., & Teunissen, J. (2009). Basisboek kwalitatief onderzoek. (2e ed.). Houten: Stenfert Kroese. Blacksher, E. (2002). On being poor and feeling poor: Low socioeconomic status and the moral self. Theoretical Medicine, 23, 455-470. Centraal Bureau voor de Statistiek (2012). Armoedesignalement 2012. Den Haag. Verkregen van http://www.scp.nl. Claassen, A., Katteler, A., & Polman, J. (2008). Overeenkomst in financieel gedrag van ouders en kind. Nijmegen: Verkregen van de website van CentiQ, wijzer in geldzaken: http://www.centiQ.nl. Cole, M., Cole, S.R., & Lightfoot, C. (2005). The development of children. (5e ed.), New York: Worth Pulishers. Copestake, J., & Camfield, L. (2010). Measuring multidimensional aspiration gaps: A means to understanding cultural aspects of poverty. Developmental Policy Review, 28(5), 617-633. Dalrymple, T. (2004). Leven aan de onderkant: Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Utrecht: Het Spectrum. Department for International Development (1999). Sustainable Livelihoods Guidance Sheets. Verkregen van de website van het Department for International Development: http://www.eldis.org. De Vocht, A. (2008). Basishandboek SPSS 16. Utrecht: Bijleveld Press. De Wit, M., Moonen, X.M.H, & Douma, J. (2011). Richtlijn effectieve interventies LVB, Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk kenniscentrum LVB. Duncan, G. J., Kalil, A., & Ziol-Guest, K. M. (2010). Early childhood poverty and adult attainment, behaviour and health. Child Development, 81(1), 306-325.
Masterthesis Tina Bakker 2013
38
Embregts, P. J. C. M., Grimble du Bois, M., & Graef, N. (2010). Behavior problems in children with mild intellectual disabilities: An initial step towards prevention. Research in Developmental Disabilities, 31(6), 1398-1403. Emerson, E. (2010). Self-reported exposure to disabilism is associated with poorer selfreported health and well-being among adults with intellectual disabilities in England: a cross-sectional survey. Public Health, 124(12), 682-689. Emerson, E., & Hatton, C. (2007). Poverty, socio-economic position, social capital and the health of children and adolescents with intellectual disabilities in Britain: A replication. Journal of Intellectual Disability Research, 51(11), 866-874. Engbersen, G., Vrooman J.C., & Snel, E. (2000). Balans van het armoedebeleid - vijfde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting. Amsterdam: Amsterdam University Press. Erikson, E. H. (1977). Het kind en de samenleving. (8e ed.) New York: W. W. Norton & Company. Fernell, E., & Ek, U. (2010). Borderline intellectual functioning in children and adolescents insufficiently recognized difficulties. Acta Paediatrica, 99(5), 748-753. Foresti, M., Ludi, E., & Griffiths, R. (2007). Human rights and livelihood approaches for poverty reduction. Verkregen van de website van The platform on livelihoods, equity and empowerment: http://poverty-wellbeing.net. Herring, S., Gray, K., Taffe, J., Tonge, B., Sweeney, D., & Einfeld, S. (2006). Behaviour and emotional problems in toddlers with pervasive developmental disorders and developmental delay: Association with parental mental health and family functioning. Journal of Intellectual Disability Research, 50(12), 874-882. Henselmans, M., Verdegaal, E., & Weijers, M. (2011). Goed met geld. Utrecht: Nibud. Huizingh, E. (2008). Inleiding SPSS 16.0 voor windows en data entry. Den Haag: SDU Uitgevers bv. Kerig, P. K., & Wenar, C. (2006). Developmental psychopathology, from infancy through adolescence. (5e ed.). New York: McGraw-Hill. Le Coq, A. M. J. (2011). Rapport Uitvoeringstoets IQ Maatregel. Diemen: College voor Zorgverzekeringen. Mohamed, N. H., & Abd El-Aziz, H. E. (2011). Parents reactions toward the maladaptive problems of their mentally disabled children. Medical Journal of Cairo University, 79(2), 139-149.
Masterthesis Tina Bakker 2013
39
Moonen, X. M. H. (2006). Verblijf, beeld en ervaringen van jongeren opgenomen in een orthopedagogisch centrum voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking. Maastricht: Datawise. Moonen, X. M. H., Buntinx, W., & Didden, R. (2011). IQ of ondersteuningsbehoefte bij bezuinigingen AWBZ? Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 37(1), 49-51. Moonen, X. M. H., & Verstegen, D. (2006). LVG-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving. Onderzoek & Praktijk, 4(1), 23-28. Moore, K., & Yeo, R. (2003). Including disabled people in poverty reduction work: Nothing about us, without us. World Development, 31(3), 571-590. Murray, J., & Ferguson, M. (2002). Woman in transition out of poverty. Toronto, ON. Verkregen van de website van Canadians Women’s Foundation: http://www.canadianwomen.org. Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (2010). Rapport Financiële Opvoeding 2010. Utrecht. Verkregen van de Nibud website: http://www.nibud.nl. Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (2011). Scholierenonderzoek 2010-2011. Utrecht. Verkregen van de Nibud website: http://www.nibud.nl. Noorda, J., & Pehlivan, T. (2009). Kredietcrisis onder jongeren, Een andere kijk op schulden en huisvestingsproblemen. Den Haag: SDU Uitgevers. Prins, E., & Schafft, K. A. (2009). Individual and structural attributions for poverty and persistance in family literacy programs: The resurgence of the culture of poverty. Teachery College Record, 111 (9), 2280-2310. Ramakers, G. J. A., & Ponsioen, A. J. B. (2007). Neuropsychologische kenmerken van kinderen en adolescenten met een (lichte) verstandelijke beperking. Kind en adolescent, 28 (3), 78-87. Rogalsky, J. (2009). “Mythbusters”: Dispelling the culture of poverty myth in the urban classroom. Journal of Geography, 108(4-5), 198-209. Searcy, Y. D. (2007). Placing the horse in front of the wagon: Toward a conceptual understanding of the development of self-esteem in children an adolescents. Child and Adolescent Social Work Journal, 24(2), 121-131. Sijtsma, K. (2009). Over de misverstanden rond Crohnbachs Alfa en de wenselijkheid van alternatieven. De Psycholoog, 44, 561-567.
Masterthesis Tina Bakker 2013
40
Soenen, S., van Berckelaer-Onnes, I., & Scholte, E. (2009). Patterns of intellectual, adaptive and behavioral functioning in individuals with mild mental retardation. Research in Developmental Disabilities, 30(3), 433-444. Soffer, M., McDonald, K. E., & Blanck, P. (2010). Poverty among adults with disabilities: barriers to promoting asset accumulation in individual development accounts. American Journal of Community Psychology, 46(3-4), 376-385. Suto, W. M. I., Clare, I. C. H.. Holland, A.J., & Watson ,P.C. (2005). Capacity to make financial decisions among people with mild intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 49(3), 199-209. Thijs, F., Hoogervorst, J., Pesch, W., & Ponsioen, A. (2010). Vissen in troebel water. Verkregen van http://www.apollopraktijk.nl. Tymchuk, A. J., Lakin, K. C., & Luckasson, R. (2001). The Forgotten Generation. Baltimore, MD: Brookes Publishing. Van der Hoorn, D. C. (2010). Gebruiker carrières van mannen met een licht verstandelijke beperking uitgevraagd. Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Van Peet, A. A. J., van den Wittenboer, G. I. H., & Hox, J. J. (2004). Toegepaste statistiek, inductieve technieken. Groningen: Wolters Noordhoff. Verhagen, S., van Heijst, P., Jurrius, K., Calkoen, P., & Koot, E. (2010). Roodstaan is geen schuld: Geldproblemen bij Jongeren. Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 7-8. Verkregen van de website kennislink: http://www.kennislink.nl/publicaties/roodstaan-is-geen-schuld. Weet wat je besteedt (WWJB) (2011). Money Mindsets, alles wat je moet weten over jongeren en geld. Amsterdam: Young Works Motivaction International BV. Verkregen van de website van Stichting Weet wat je besteedt: http://www.wwjb.org. Willner, P., Bailey, R., Parry, R., & Dymond, S. (2010). Evaluation of the ability of people with intellectual disabilities to “weigh up” information in two tests of financial reasoning. Journal of Intellectual Disability Research, 54(4), 380-391.
Masterthesis Tina Bakker 2013
41
Bijlagen Bijlage 1 Tabel 1 Leeftijd jongeren naar schooltype Leeftijd
Praktijkschool
Havo
Totaal
14 jaar
2
6
8
15 jaar
7
4
11
16 jaar
1
0
1
17 jaar
1
1
2
Totaal
11
11
22
Praktijkschool
Havo
Totaal
Ouders en kinderen
6
11
17
Moeder en kinderen
5
0
5
Vader en kinderen
0
0
0
Anders namelijk…
0
0
0
11
11
22
Tabel 2 Leefsituatie jongeren naar schooltype Deelnemer
Totaal
Tabel 3 Te besteden bedragen jongeren Praktijkschool in euro’s per maand Inkomen
M
SD
Totaal
Zakgeld
10,15
12,60
111,70
Kleedgeld
33,18
45,02
365,00
Belgeld
10,27
12,08
113,00
Loon
24,55
59,39
270,00
Masterthesis Tina Bakker 2013
42
Tabel 4 Te besteden bedragen jongeren Havo in euro’s per maand Inkomen
M
SD
Totaal
Zakgeld
23,03
12,53
253,00
Kleedgeld
30,76
30,35
338,35
8,45
6,60
93,00
13,18
30,35
145,00
Belgeld Loon
Tabel 5 Resultaat van de Chi-kwadraat toets die is uitgevoerd om significante verschillen vast te stellen in de benoemde financiële competenties tussen Praktijkschoolleerlingen en Havoleerlingen Competentie
Chi²
Df
Fishers E.
Zakgeld
8.25
1
.006*
Loon
0.92
1
.318
Eigen pinpas
4.89
1
.045*
Zelf pinnen
3.67
1
.074
Iets online kopen
4.89
1
.045*
Zelf sparen
0.21
1
.500
Spaardoel
0.00
1
.707
Goed uitkomen met geld
0.39
1
.500
Goed kunnen sparen
3.14
1
.091
Goed bankzaken kunnen regelen
6.60
1
.015*
* Verschil is significant p<.05 eenzijdig
Masterthesis Tina Bakker 2013
43
Tabel 6 Resultaat van de Chi-kwadraat toets die is uitgevoerd om significante verschillen vast te stellen in het benoemde financieel opvoedgedrag tussen ouders van Praktijkschoolleerlingen en ouders van Havoleerlingen Opvoedgedrag
Chi²
Df
Fishers E.
Zelf beslissen kind over zakgeld
0.79
1
.330
Geldtekort bespreken
1.46
1
.256
Grens stellen bij schulden kind
0.39
1
.500
Leren bankzaken regelen volgens ouder
0.00
1
.665
Geldzaken leren van vrienden
4.89
1
.045*
Kind geldzaken leren door samendoen
0.00
1
.665
* Verschil is significant p<.05 eenzijdig
Tabel 7 Resultaat van de Chi-kwadraat toets die is uitgevoerd om significante verschillen vast te stellen in het benoemde financieel risicovol gedrag tussen Praktijkschoolleerlingen en Havoleerlingen Risicogedrag
Chi²
Df
Fishers E.
Geldtekort
0.21
1
.500
Lenen van
10.27
1
.002*
Lenen aan
5.24
1
.032*
Schulden
-
-
-
* Verschil is significant p<.05 eenzijdig
Masterthesis Tina Bakker 2013
44
Tabel 8 Relatieve frequenties financiële mogelijkheden, financiële competenties en financieel risicovol gedrag van jongeren die deelnamen aan het onderzoek en landelijk (indien bekend) Financiële mogelijkheden, competenties,
Praktijkschool
Havo
Landelijk (2011)
Zakgeld
45%
100%
88%
Kleedgeld
35%
55%
35%
Belgeld
55%
73%
59%
Loon
36%
18%
42%
Eigen pinpas
64%
100%
92%
Zelf pinnen
55%
91%
-
0%
36%
50%
Zelf sparen
64%
73%
88%
Spaardoel
82%
82%
-
Goed uitkomen met geld
82%
91%
-
Goed kunnen sparen
45%
82%
-
Zelf bankzaken kunnen regelen
18%
73%
-
Geldtekort
73%
64%
48%
Lenen van
36%
100%
56%
Schulden
0%
0%
0%
risicovol gedrag
Iets online kopen
Masterthesis Tina Bakker 2013
45
Tabel 9 Relatieve frequenties financieel opvoedgedrag van ouders die deelnamen aan het onderzoek en landelijk (indien bekend) Opvoedgedrag
Praktijkschool Havo Landelijk (Nibud 2011)
Zelf beslissen kind over zakgeld
27%
45%
62%
Geldtekort bespreken
64%
91%
-
Grens stellen bij schulden kind
18%
9%
Leren bankzaken regelen volgens ouder
45%
45%
-
0%
36%
-
55%
55%
-
Geldzaken leren van vrienden Kind geldzaken leren door samendoen
Masterthesis Tina Bakker 2013
72%
46
Bijlage 2 Schalen Financieel opvoedgedrag •
Geld geven aan kind
•
Hun kind stimuleren te sparen
•
Bespreken met hun kind waar geld aan uitgegeven wordt Met hun kind over geldtekort praten
•
Samen met het kind een oplossing zoeken voor het geldtekort
•
Grenzen benoemen
•
Kind helpen om zelf het probleem op te lossen
•
Met hun kind over schulden praten
•
Samen met het kind een oplossing zoeken
•
Grenzen benoemen
•
Kind helpen zelf het probleem op te lossen
•
Wat kan uw kind met geld
•
Weten wat het kind moet leren met geld
•
Weten van wie het kind dit gaat leren
(Henselmans et al., 2011; Nibud, 2010) Na de betrouwbaarheidsanalyses (λ2=.727, α .708) blijft over •
Het kind zelf laten beslissen over geld
•
Benoemen om geldtekort met het kind te bespreken
•
Benoemen het kind een grens te stellen bij schulden van het kind
•
Benoemen dat het kind geldzaken moet regelen volgens de ouder
•
Benoemen dat het kind geldzaken leert van vrienden
•
Benoemen dat de ouder geldzaken samen met het kind doet om het te leren
Masterthesis Tina Bakker 2013
47
Financieel competent gedrag De schaal Competent financieel gedrag wordt gemeten met behulp van de volgende items: jongeren tonen financieel competent gedrag als zij benoemen dat zij •
Geld hebben
•
Deelnemen aan elektronisch geldverkeer
•
Sparen
•
Spaardoel hebben
•
Geldtekort hebben (Recode)
•
Reactie op geldtekort, bespreken met ouders, zelf oplossen
•
Lenen (Recode)
•
Schulden (Recode)
•
Reactie op schulden, bespreken met ouders, zelf oplossen Weten te benoemen wat zij kunnen met geld
•
Weten te benoemen wat zij willen leren, anders willen
•
Weten te benoemen van wie hij/zij dit willen leren
•
Weten te benoemen hoe zij willen leren
(Henselmans et al., 2011; Nibud, 2010) Na de betrouwbaarheidsanalyses (λ2=.727, α .708) blijft over •
Het hebben, kunnen beschikken over zakgeld
•
Het verdienen van loon
•
Een eigen pinpas hebben
•
Zelf geld pinnen
•
Online kopen
•
Zelf sparen
•
Een spaardoel hebben
•
Goed uitkomen met geld
•
Goed kunnen sparen
•
Zelf bankzaken regelen
Masterthesis Tina Bakker 2013
48
Bijlage 3 Vragenlijst voor jongeren
Code;
Hoi, fijn dat je er bent en mee wilt doen aan dit gesprek. Ik ben Tina Bakker en ik doe dit onderzoek voor mijn studie. Ik wil met jou praten over geld, maar eerst wil ik uitleggen hoe dit gaat. Wij hebben zo direct een gesprek. Tijdens het gesprek maak ik soms aantekeningen om zoveel mogelijk te onthouden. Omdat het voor mij moeilijk is om alles wat wij zeggen op te schrijven, wil ik het gesprek ook opnemen op een recorder. Daar moet jij toestemming voor geven. (Toestemmingsformulier samen doornemen) Is dit duidelijk voor jou? Of heb je nog vragen? Geef jij toestemming voor het opnemen van dit gesprek? Dan wil ik graag dat jij dit toestemmingsformulier ondertekent. Daarna zet ik de opnamerecorder aan. Ik maak een verslag van alle gesprekken die ik ga voeren met jongeren en hun ouders. In het verslag komen geen namen van jongeren en hun ouders. De informatie die je mij vertelt blijft anoniem. Dat betekent dat niemand weet wat jij precies gezegd hebt, want er doen meer jongeren mee. Begrijp je dit, of heb je hier nog vragen over? Iets anders wat ik belangrijk vind om tegen jou te zeggen is dat het in dit gesprek om jouw informatie gaat. Het gaat om wat jij vertelt en vindt en dat is goed! Als er dingen zijn die je moeilijk vindt om te vertellen of niet wilt vertellen, zeg het maar! Dan gaan we verder met een volgend onderwerp. Ook als je iets niet weet of niet begrijpt kun je dat zeggen. Als iets niet duidelijk is, probeer ik het uit te leggen zodat je het begrijpt. Oké, dank je wel, we kunnen starten met ons gesprek.
Masterthesis Tina Bakker 2013
49
1. Geldzaken (foto geld) Ik wil met jou praten over geld. Veel jongeren hebben hun eigen geld om iets mee te kopen. Heb jij zelf geld? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
Weet jij hoeveel geld je hebt? Kun je mij vertellen hoeveel geld jij hebt, bijvoorbeeld per week of per maand? .................................................................................................................................................................... ... En kun je mij vertellen hoe je aan dit geldbedrag komt? (zakgeld, verdienen, kleedgeld, belgeld, verjaardagsgeld etc.) o
Zakgeld
o
Kleedgeld
o
Belgeld
o
Loon
2. Elektronisch geldverkeer (foto; pas, computer) We hebben een over geld gesproken, en dit is goed gegaan! Ik wil met jou nu over elektronische geldzaken praten. Kun jij mij vertellen wat elektronisch geldverkeer is? .................................................................................................................................................................... Elektronisch geldverkeer, daarmee bedoel ik wat jij er net over vertelde/ dat iemand een bankpas heeft en geld uit een pin automaat kan halen. Of iets online kan kopen, of geld via internet kan overmaken. Over deze dingen wil ik het nu met jou hebben. Heb jij bijvoorbeeld een eigen bankpas? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
Masterthesis Tina Bakker 2013
50
Haal je daar geld mee uit een pin automaat? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
En koop jij weleens iets via internet? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
Dit is goed gegaan. Je hebt al een deel van de vragen beantwoord. Gaat het goed? Kunnen we doorgaan of wil je even een korte pauze? Oké, dan gaan we weer even door.
3. Sparen (foto spaarvarken, spaarrekening) Ik wil het nu met jou hebben over sparen, weet je wat sparen is? Is er iets waarvoor jij geld spaart? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
4. Spaardoel Wil je mij vertellen waarvoor jij geld spaart? …………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………
5. Geld tekort Bij veel jongeren komt het wel eens voor dat zij geld te kort komen. Kom jij geld tekort? …………………
Masterthesis Tina Bakker 2013
51
6. Reactie kind op geldtekort Stel dat je geld op is en je wel geld nodig hebt. Wat doe je als je geld tekort komt? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
7. Lenen Het volgende onderwerp waar ik met jou over wil praten is lenen. Kun je mij vertellen wat lenen is? .................................................................................................................................................................... Lenen is, wat jij er net over vertelde; dat je bijvoorbeeld niet genoeg geld hebt om iets voor jezelf of iemand anders te kopen en dat je dan bij iemand anders vraagt of hij geld heeft, dat jij kunt gebruiken om dat te kopen wat je wilt kopen. En dat je het dan later, als je weer genoeg geld hebt aan die persoon terug betaalt. Sommige jongeren lenen geld van iemand. Leen jij wel eens geld van iemand? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
Leen jij weleens geld uit aan iemand? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
8. Schulden Soms zijn er jongeren die in de problemen komen doordat zij geld lenen en dit niet terug kunnen betalen. Wil je mij vertellen of dit jou wel eens is overkomen? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
.................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
Masterthesis Tina Bakker 2013
52
9. Reactie op schulden En als dat jou wel overkomen is of stel dat het jou toch zou overkomen, hoe ging dat dan verder? Of hoe zou dat verder kunnen gaan? Kun je daar iets over vertellen? .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
10. Jijzelf en geld We hebben het al uitgebreid gehad over of jij geld hebt en wat je daar voor koopt. Over een bankpas, sparen en lenen. Nu wil ik graag met jou bespreken hoe jij over jezelf denkt; over hoe je vindt dat jij zelf met geld omgaat. Kun je vertellen wat je van jezelf vindt dat je kunt met geld? ( Als je denkt aan genoeg geld hebben, sparen, geldzaken met de computer regelen zoals met de pinpas en online kopen) .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
11. Leren Misschien zijn er ook wel dingen die jij moeilijk vindt met geld? Dingen met geld waarvan jij vindt dat je ze anders wilt doen. Kun je vertellen of er dingen zijn die je anders wilt doen? ( Als je denkt aan genoeg geld hebben, sparen, geldzaken met de computer regelen zoals met de pinpas en online kopen) .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
12. Helpen Kun je vertellen of er iemand is die jou helpt met geldzaken regelen? o
Ja
o
Nee
o
Weet ik niet
Wil je mij ook vertellen wie dat is?
Masterthesis Tina Bakker 2013
53
13. Hoe wil jij hulp bij geldzaken? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Wij hebben alles besproken over geld. Ik wil ik nog een paar korte vragen aan jou stellen.
Personalia Je bent jongen/ meisje? o Jongen o Meisje Je leeftijd? o
14 jaar
o
15 jaar
o
16 jaar
o
17 jaar
Gezinssamenstelling? o
Ouders, kinderen
o
Moeder, kinderen
o
Vader, kinderen
o
Anders, namelijk
Geboorteland? o
Nederland
o
Turkije
o
Marokko
o
Nederlandse Antillen
o
Suriname
o
In een ander land namelijk....
o
Ik weet het niet
Masterthesis Tina Bakker 2013
54
Dan komen we nu bij de laatste vraag. Wat vond je van dit interview? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... We zijn klaar. Je hebt mij goed geholpen bij mijn onderzoek! Dank je wel voor dit gesprek! Je krijgt iets van mij omdat je hebt meegewerkt. Hulpvragen, als ondersteuning tijdens het interview bij de open vragen -‐
Vertel eens iets meer
-‐
Gebeurt dat altijd of af en toe?
-‐
Wat vind je daarvan?
-‐
Wat vond je daarvan?
-‐
Kun je vertellen waarom je dat vindt?
-‐
Kun je een voorbeeld geven?
-‐
Heb je nog andere voorbeelden?
-‐
Je mag zowel leuke als vervelende dingen vertellen.
-‐
Zou je misschien wat meer kunnen vertellen?
-‐
Heb je nog andere herinneringen?
-‐
Wat is er allemaal gebeurd?
Masterthesis Tina Bakker 2013
55
Bijlage 4 Scorelijst jongeren
1. Geld
Ja, ........per maand
Code …….
Nee
Zakgeld Bel geld Kleedgeld Loon
2. Elektronisch geldverkeer
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Heeft eigen bankpas Pint zelf geld Koopt online
3. Sparen Spaart zelf
4. Spaardoel Heeft een spaardoel
5. Geldtekort Heeft weleens geldtekort
6. Reactie kind op geldtekort.
Ja
Nee
Bespreken met ouders of anderen en een oplossing zoeken Het geldtekort zelf oplossen
Masterthesis Tina Bakker 2013
56
7. Lenen
Ja
Nee
Leent geld van anderen Leent geld aan anderen
8. Schulden
Ja
Nee
Heeft weleens schulden
9. Reactie op schulden.
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Bespreken met ouders of anderen en een oplossing zoeken De schulden zelf oplossen
10. Welke dingen kun jij met geld? Uitkomen met geld, rondkomen Sparen Bankzaken regelen, omgaan met pinpas, geld overmaken
11. Wat wil je anders? Uitkomen met geld, rondkomen Sparen Bankzaken regelen, omgaan met pinpas, geld overmaken
12. Hulp bij geldzaken? Van ouders Van vrienden Van de leerkracht, school
Masterthesis Tina Bakker 2013
57
13. Hoe hulp bij geldzaken?
Ja
Nee
Bespreken van geldzaken Samen dingen doen, zoals online kopen
Personalia Je bent jongen/ meisje? o Jongen o Meisje Je leeftijd: o
14 jaar
o
15 jaar
o
16 jaar
o
17 jaar
Gezinssamenstelling: o
Ouders, kinderen
o
Moeder, kinderen
o
Vader, kinderen
o
Anders, namelijk
Geboorteland: o
Nederland
o
Turkije
o
Marokko
o
Nederlandse Antillen
o
Suriname
o
In een ander land namelijk....
o
Ik weet het niet
De vraag die ik nu ga stellen is de laatste vraag. Wat vond u van dit interview? o
Leuk
o
Moeilijk
o
Goed om over dit onderwerp na te denken
We zijn klaar. Je hebt mij goed geholpen bij mijn onderzoek! Dank je wel voor dit gesprek! Je krijgt iets van mij omdat je hebt meegewerkt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
58
Bijlage 5 Instructie scorelijst jongereninterview Tijdens het beluisteren van de geluidsopnamen worden antwoorden van jongeren ingevuld in de bijbehorende scorelijst. De onderzoeker probeert in een gesprek met jongeren de jongere uitspraken te laten doen over verschillende items over het thema geld. In de scorelijst staan deze items in de volgorde waarin zij besproken worden met de jongeren. De score verloopt als volgt; -
Ja betekent dat een jongere benoemt dat iets aanwezig is. Iets wil zeggen; geld, gedrag, ideeën, competenties.
-
Nee betekent dat iets niet aanwezig is doordat een jongere dit benoemt als zijnde niet aanwezig of doordat een jongere dit niet benoemt.
De categorieën sluiten elkaar uit: het is Ja of Nee, niet allebei. Alle items worden gescoord! De items 1. Geld Ja is als een jongere benoemt dat hij Zakgeld, Belgeld, Kleedgeld, Loon krijgt of heeft. Nee is als een jongere dit niet krijgt of heeft. Het bedrag wordt per item ingevuld; niets is 0. 2. Elektronisch geldverkeer Eigen bankpas Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt een eigen bankpas te hebben. Nee als de jongere vertelt deze niet te hebben, het niet benoemt, vertelt over een bankpas van ouders, familieleden, vrienden of anderen. Zelf geld pinnen Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt zelf geld te pinnen bij de pinautomaat; met hulp van anderen, maar wel zelf de handeling verrichten. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt dit niet zelf te doen, dat anderen het voor hem/haar doen, of dit gedrag niet benoemt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
59
Online kopen Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt zelf iets online te kopen; met hulp van anderen, maar wel zelf de handeling verrichten. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt dit niet zelf te doen, dat anderen het voor hem/haar doen, of dit gedrag niet benoemt. 3. Sparen Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt zelf te sparen, een spaarrekening heeft waar hij/ zij regelmatig iets op zet, een potje (of iets dergelijks) thuis (of elders) heeft staan waarin geld gespaard wordt. Iets van geld bewaard wordt voor later, geld opgepot wordt, gereserveerd wordt, apart gehouden wordt. Alle gelden die een doel hebben voor later vallen hier onder. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt niet te sparen of niet benoemt dat hij/ zij spaart. 4. Spaardoel Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij/ zij een spaardoel heeft. Ook als dit doel klein is en op korte termijn realiseerbaar. Het gaat erom dat een jongere benoemt dat hij/ zij geld bewaart voor doel op een later tijdstip, financieel te plannen. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij/ zij geen spaardoel heeft of geen spaardoel benoemt. 5. Geldtekort Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt geld tekort te komen. Ook als een jongere aangeeft geld te lenen van een ander, iets niet kan kopen, terug moet betalen, schulden heeft, te weinig geld heeft, even moet wachten totdat hij iets kan kopen. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt geld genoeg te hebben, meestal iets kan kopen, geld overhoudt, of niet benoemt geld tekort te hebben. 6. Reactie kind op geldtekort Bespreken met ouders/ anderen en een oplossing zoeken. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij met ouders of anderen (familie, vrienden, leerkracht, bekenden) praat over geldtekort en een oplossing voor dit probleem. Oplossingen voor geldtekort kunnen zijn; iets op dit moment niet kopen, geld lenen om iets te kopen en later terug kunnen betalen in goed overleg, heitje voor een karweitje doen, werken, spaargeld aanspreken, ouders helpen een handje, geven geld, anderen helpen een handje. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij er niet met anderen over praat of zou praten, het zelf wel oplost of zou oplossen, dit niet benoemt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
60
Het geldtekort zelf oplossen. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij dit zelf oplost. Er niet met anderen over praat, maar het voor zichzelf houdt. Geen hulp krijgt, of zoekt. Oplossingen voor geldtekort kunnen zijn; iets niet kunnen kopen, geld lenen om iets te kopen en later terug kunnen betalen in goed overleg, heitje voor een karweitje doen, werken, spaargeld aanspreken, ouders helpen een handje, anderen helpen een handje. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dit niet zelf of in z’n eentje op te lossen of dit niet benoemt. 7. Lenen Leent geld van anderen Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt weleens geld te lenen, even iets koopt en het geld later terug betaalt, financiële hulp vraagt bij een ander, iets op de pof doet, nog geld moet betalen aan een ander, schulden heeft. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij niet leent van een ander, of niet benoemt geld te lenen, iets op de pof te kopen. Leent geld aan anderen Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt weleens geld te lenen aan iemand anders, iets voorschiet, iemand even financieel helpt. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt geen geld aan een ander uit te lenen of dit niet benoemt. 8. Schulden Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt dat hij/ zij nog geld terug moet betalen aan ouders, vrienden, klasgenoten, leerkrachten, bekenden of onbekenden, schulden benoemt. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt dat hij geen schulden heeft of dit niet benoemt. 9. Reactie op schulden Bespreken met ouders of anderen en een oplossing zoeken. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij met ouders of anderen (familie, vrienden, leerkracht, bekenden) praat over schulden en met hen een oplossing zoekt voor dit probleem. Of dit zou bespreken en een oplossing zou zoeken voor dit probleem. Oplossingen voor schulden kunnen zijn; een afspraak maken met degene bij wie je schuld hebt over het afbetalen ervan, geld lenen van ouders om terug kunnen betalen, heitje voor een karweitje doen om geld te verdienen en terug te kunnen betalen, werken, spaargeld aanspreken om terug te kunnen betalen, ouders helpen een handje, geven geld, anderen helpen een handje om terug te kunnen betalen.
Masterthesis Tina Bakker 2013
61
Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij er niet met anderen over praat of zou praten, het zelf wel oplost of zou oplossen, dit niet benoemt. Schulden zelf oplossen. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij dit zelf oplost. Er niet met anderen over praat, maar het voor zichzelf houdt. Geen hulp krijgt, of zoekt. Oplossingen voor schulden kunnen zijn; zelf een regeling afspreken met degene bij wie schuld is over het terugbetalen, geld lenen om de ander terug te betalen, heitje voor een karweitje doen, werken, spaargeld aanspreken, ouders helpen een handje, anderen helpen een handje. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dit niet zelf of in z’n eentje op te lossen of dit niet benoemt. 10. Welke dingen kun jij met geld? Uitkomen met geld. Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt dat hij/ zij uitkomt met het geld dat hij/ zij heeft. En nooit geld tekort heeft. Of er voor zorgt dat er altijd genoeg geld is door te werken, klusjes te doen, te sparen. Op tijd het zakgeld vraagt. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt niet/ nooit genoeg geld te hebben of dit niet benoemt. Sparen. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij/ zij goed kan sparen, geld bewaart, een appeltje voor de dorst heeft, goed kan oppotten, de hand op de knip houdt. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt niet te sparen, nooit geld over te houden, geen geld bewaart of dit niet benoemt. Bankzaken regelen. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij/ zij kan pinnen, goed of zorgvuldig met de pinpas omgaat, geen pincodes vertelt aan anderen, online dingen koopt of verkoopt, geld overmaakt met de computer, de eigen bankrekening beheert, de pincode kan onthouden, geld kan overmaken met de computer, een rekening kan openen met de computer, met pay-pal........... betaalt. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij/ zij niet kan pinnen, niet goed of zorgvuldig met de pinpas omgaat, de pincodes vertelt aan anderen, niets online koopt of verkoopt, geen geldelijke transacties doet met de computer, of dit allemaal niet benoemt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
62
11. Wat wil je anders met geld? Uitkomen met geld. Ja wordt ingevuld als een jongere vertelt dat hij/ zij wil leren om uit te komen met het geld dat hij/ zij heeft. En nooit geld tekort heeft. Of er voor zorgt dat er altijd genoeg geld is door te werken, klusjes te doen, te sparen. Op tijd het zakgeld vraagt aan ouders/ verzorgers. Nee wordt ingevuld als een jongere vertelt niets anders te willen of dit niet benoemt. Sparen. Ja wordt ingevuld als een jongere benoemt dat hij/ zij goed zou willen sparen, geld zou willen bewaren, een appeltje voor de dorst zou willen, minder uit zou willen geven zodat er nog iets overblijft voor later, of iets over zou willen houden om te sparen en iets groots te kunnen kopen. Nee wordt ingevuld als een jongere benoemt niet te willen leren sparen, geen geld over hoeft te houden, geen geld hoeft te bewaren of dit niet benoemt. 12. Krijg je hulp bij geldzaken? Ouders Ja invullen als jongere vertelt hulp te krijgen bij geldzaken van ouders/ verzorgers. Nee invullen als jongere vertelt geen hulp van ouders te krijgen bij geldzaken of dit niet benoemt. Vrienden Ja invullen als jongere vertelt hulp te krijgen bij geldzaken van vrienden/ bekenden/ maten/ vriendinnen/ verkering/ medescholieren. Nee invullen als jongere vertelt geen hulp te krijgen van vrienden/ bekenden/ maten/ vriendinnen/ verkering/ medescholieren of dit niet benoemt. Leerkracht/ school Ja invullen als jongere benoemt hulp te krijgen van de leerkracht, hulp krijgt op school, van een mentor, van de docent, decaan. Nee invullen als jongere benoemt geen hulp te krijgen van de leerkracht, schol, mentor, docent, decaan of dit niet benoemt. 13. Hoe krijg je hulp bij geldzaken? Bespreken van geldzaken. Ja invullen als jongere vertelt dat hij/ zij in de vorm van praten hulp krijgt bij geldzaken, overleggen wat gekocht wordt, overleggen wat niet gekocht wordt, waarvoor gespaard wordt, hoeveel geld er nog is om te ...., afspraken maken over, bespreken met..., nadenken over, waar is het goedkoper.... Masterthesis Tina Bakker 2013
63
Nee invullen als jongere benoemt dat er niet over gesproken wordt, er geen overleg plaatsvindt, of als de jongere de hulp bij geldzaken niet benoemt. Samen dingen doen. Ja invullen als jongere vertelt dat hij/ zij samen met iemand anders activiteiten onderneemt om te leren met geldzaken om te gaan, zoals samen geld pinnen, samen een bankrekening openen, samen online iets kopen of verkopen, samen een kasboekje bijhouden, samen geld tellen, samen de rekeningen en/ of overzichten bekijken en opruimen, samen een grotere uitgave voor de jongere doen (iets groots kopen), samen naar de winkel gaan om iets te kopen. Nee invullen als de jongere vertelt deze activiteiten niet samen te doen of als de jongere geen activiteiten benoemt. Personalia Invullen wat van toepassing is.
Masterthesis Tina Bakker 2013
64
Bijlage 6 Vragenlijsten ouders
Code:
Fijn dat u er bent en mee wilt doen aan dit gesprek. Ik ben Tina Bakker en ik doe dit onderzoek voor mijn studie. Ik wil met u praten over geld, maar eerst wil ik u uitleggen hoe dit gaat. Wij hebben zo direct een gesprek. Tijdens het gesprek maak ik soms aantekeningen om zoveel mogelijk te onthouden. Omdat het voor mij moeilijk is om alles wat wij zeggen op te schrijven, wil ik het gesprek ook opnemen op een recorder. Daar moet u toestemming voor geven. (Toestemmingsformulier samen doornemen) Is dit duidelijk voor u of heeft u nog vragen? Geeft u toestemming voor het opnemen van dit gesprek? Dan wil ik graag dat u dit toestemmingsformulier ondertekent. Daarna zet ik de opnamerecorder aan. (Recorder aanzetten!) Ik maak een verslag van alle gesprekken die ik ga voeren met jongeren en hun ouders. In het verslag komen geen namen van jongeren en hun ouders. De informatie die je mij vertelt blijft anoniem. Dat betekent dat niemand weet wat jij precies gezegd hebt, want er doen meer jongeren mee. Begrijp je dit, of heb je hier nog vragen over? Iets anders wat ik belangrijk vind om tegen u te zeggen is dat het in dit gesprek om uw informatie gaat. Het gaat om wat u vertelt en vindt. Er zijn geen foute antwoorden. Als er dingen zijn die u niet wilt vertellen, dan kunt u dit zeggen. Dan gaan we verder met een volgend onderwerp. Als iets niet duidelijk is, kunt u dit ook zeggen. Dan zal ik proberen om duidelijk te maken wat ik bedoel. Heeft u nu nog vragen of dingen die u wilt zeggen? Oké, dank u wel, we kunnen starten met ons gesprek.
Masterthesis Tina Bakker 2013
65
Dit gesprek gaat over geld, over uw kind en geld en over hoe daar als ouder mee omgaat. Het eerste onderwerp waar ik met u over wil praten is of uw kind geld krijgt. Veel ouders geven hun kind (zak) geld. Geeft u uw kind (zak)geld? ....................................................................................................................................................................
1. Geld Kunt u aangeven hoeveel geld u aan uw kind geeft? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Mijn kind krijgt zakgeld o
Ja, .............euro per maand
o
Ja, ik weet niet hoeveel
o
Nee
Er zijn ook ouders die hun kind geld geven voor hun mobiele telefoon. Is dat iets wat u ook doet? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Kunt u ook aangeven hoeveel telefoongeld u aan uw kind geeft? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Mijn kind krijgt belgeld o
Ja, .............euro per maand
o
Ja, ik weet niet hoeveel
o
Nee
Veel ouders geven hun kind ook geld om kleding van te kopen. Krijgt uw kind ook geld om kleding te kopen? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Kunt u aangeven hoeveel geld uw kind krijgt om kleding van te kopen? En hoe vaak? .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
Masterthesis Tina Bakker 2013
66
Mijn kind krijgt kleedgeld o
Ja, ...............euro per maand
o
Ja, ik weet niet hoeveel
o
Nee
2. Sparen Ik wil het nu met u hebben over geld sparen. Veel kinderen sparen zelf geld. Spaart uw kind geld? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Wat vindt u van kinderen en sparen? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Praat u met uw kind over sparen? Kunt u vertellen waar u dan over praat? .................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... Uw mening, uw ervaringen We hebben gesproken over of u uw kind geld geeft en hoeveel dat ongeveer is. Nu ben ik benieuwd naar uw mening over een aantal zaken met betrekking tot uw kind en geld. Naar uw ervaringen. Als er onderwerpen zijn die u niet duidelijk vindt kunt u dit zeggen. Ik probeer mijn vraag of gespreksonderwerp te verduidelijken.
3. Zelf beslissen
(hulpvragen)
Veel kinderen beslissen zelf wat zij met hun geld doen. Kunt u vertellen hoe dit bij u en uw kind gaat? Mag uw kind zelf beslissen wat het met zijn of haar geld doet? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Ja, mijn kind beslist zelf waar het geld aan uitgeeft.
o
Mijn kind beslist zelf over zakgeld, maar uitgaven uit andere potjes (kleedgeld en spaargeld) bespreken we samen.
o
Nee, mijn kind en ik overleggen waar geld aan uitgegeven wordt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
67
4. Reactie op geldtekort Er zijn kinderen die wel eens geld tekort komen. Gebeurt dit bij uw kind ook? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Als uw kind geld tekort komt en geld vraagt aan u, wat doet u dan? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Grens aangeven
o
Bespreken, samen een oplossing zoeken
o
Geen reactie, kind lost het zelf op
5. Reactie op schulden Sommige kinderen lenen geld. Leent uw kind weleens geld van iemand anders of aan iemand anders? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Sommige kinderen kunnen het geld dat zij lenen niet terug betalen. Heeft u dat met uw kind meegemaakt? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... Wat gebeurt er als uw kind geld geleend heeft en dit niet terug kan betalen? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Grens aangeven
o
Bespreken, samen een oplossing zoeken
o
Niets, kind lost het zelf op
Masterthesis Tina Bakker 2013
68
6. Uw kind en geld We hebben het nu gehad over dingen die soms voor problemen zorgen bij kinderen. Maar er zijn veel kinderen die goed met geld om kunnen gaan. Wat vindt u dat uw kind kan met geld en op het gebied van geld, als u denkt aan genoeg geld hebben, rondkomen, sparen en geldzaken met de computer regelen? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Goed uitkomen met geld, rondkomen
o
Sparen
o
Bankzaken regelen, omgaan met de pinpas, geld overmaken
7. Leren Wat moet uw kind volgens u leren met geld als u denkt aan genoeg geld hebben, rondkomen, sparen en geldzaken met de computer regelen? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Goed uitkomen met geld, rondkomen
o
Sparen
o
Bankzaken regelen, omgaan met de pinpas, geld overmaken
8. Hulp aan kind Is er iemand die dit aan uw kind kan leren? Wie zou dat kunnen doen of misschien is er iemand die uw kind al helpt met geldzaken? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Ikzelf, ouder(s)
o
Vrienden van mijn kind
o
De leerkracht op school
Masterthesis Tina Bakker 2013
69
9. Manier van hulp aan kind Heeft u een idee op welke manier uw kind kan leren hoe zij goed met geld om kunnen gaan? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... o
Door over geldzaken te praten en te overleggen
o
Door afspraken te maken over geld
o
Door samen geldzaken te regelen
Wij hebben een aantal thema’s over uw kind en geld besproken Zijn er nog dingen die u wilt zeggen? .................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................
Personalia Ik heb nog een paar korte vragen over uw persoonlijke situatie. Deze vragenlijst is ingevuld door: o
Vader
o
Moeder
o
Iemand anders, nl............
Woonplaats: o
Dordrecht
o
Zwijndrecht
o
Hendrik Ido Ambacht
o
’s Gravendeel
o
Strijen
o
Sliedrecht
o
Papendrecht
o
Anders, namelijk......
Geboorteland: o
Nederland
o
Turkije
o
Marokko
o
Antillen
o
Suriname
o
Ander land
Masterthesis Tina Bakker 2013
70
Leeftijd: ............................................ Gezinssamenstelling: o
Ouders, kinderen
o
Moeder, kinderen
o
Vader, kinderen
o
Anders, namelijk
Hoogst afgeronde opleiding: o
Geen opleiding
o
Speciaal (Beroeps) onderwijs (SBO, Speciaal voortgezet onderwijs)
o
Lager (Beroeps) Onderwijs (Lagere school, Lager technisch onderwijs, Lager voortgezet onderwijs)
o
Middelbaar (Beroeps) Onderwijs (Middelbaar technisch onderwijs, Middelbaar voortgezet onderwijs, Mavo)
o
Hoger (Beroeps) Onderwijs (Universiteit, HBO, VWO, Havo)
Beroep kostwinner ........................................................................... o
Geen beroep
o
Dienstverlening
o
Industrie
o
Landbouw
Inkomen per maand: o
Meer dan 3000 euro
o
Tussen 2000 en 3000 euro
o
Tussen 1250 en 2000 euro
o
Minder dan 1250 euro
De vraag die ik nu ga stellen is de laatste vraag. Wat vond u van dit interview? .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................................... We zijn klaar. Het is goed gegaan! Ik wil u bedanken voor uw medewerking aan het onderzoek. Ik heb nog iets lekkers voor u omdat u wilde meewerken.
Masterthesis Tina Bakker 2013
71
Hulpvragen, als ondersteuning tijdens het interview bij de open vragen
-‐
Kunt u daar iets meer over vertellen?
-‐
Gebeurt dat altijd of af en toe?
-‐
Wat vind u daarvan?
-‐
Wat vond u daarvan?
-‐
Kunt u een voorbeeld geven?
-‐
Heeft u nog andere voorbeelden?
-‐
U mag zowel leuke als vervelende dingen vertellen.
-‐
Kunt u vertellen waarom u dit vindt?
Masterthesis Tina Bakker 2013
72
Bijlage 7 Scorelijst ouders
Code ………….
1. Geld
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Zakgeld Bel geld Kleedgeld
2. Sparen Ouder stimuleert kind om te sparen Ouder spaart zelf voor kind
3. Zelf beslissen kind over Zakgeld Kleedgeld Bel geld Loon
4. Reactie op geldtekort Grens aangeven Bespreken, samen een oplossing zoeken Geen reactie, kind lost het zelf op
5. Reactie op schulden Grens aangeven Bespreken, samen oplossing zoeken Geen reactie, kind lost het zelf op
Masterthesis Tina Bakker 2013
73
6. Wat kan uw kind met geld?
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Goed uitkomen met geld Sparen Bankzaken regelen, omgaan met pinpas, geld overmaken
7. Wat moet uw kind leren met geld? Goed uitkomen met geld Sparen Bankzaken regelen, omgaan met pinpas, geld overmaken
8. Van wie gaat uw kind dit leren? Van mij, ouder(s) Van vrienden Van de leerkracht
9. Hoe gaat uw kind dit leren? Door over geldzaken te praten en te overleggen Door afspraken te maken over geld Door samen geldzaken te regelen
Masterthesis Tina Bakker 2013
74
Personalia Deze vragenlijst is ingevuld door: o
Vader
o
Moeder
o
Iemand anders, nl............
Woonplaats: o
Dordrecht
o
Zwijndrecht
o
Hendrik Ido Ambacht
o
’s Gravendeel
o
Strijen
o
Sliedrecht
o
Papendrecht
o
Anders, namelijk......
Geboorteland: o
Nederland
o
Turkije
o
Marokko
o
Antillen
o
Suriname
o
Ander land
Leeftijd: ............................................ Gezinssamenstelling: o
Ouders, kinderen
o
Moeder, kinderen
o
Vader, kinderen
o
Anders, namelijk.........................................................................
Masterthesis Tina Bakker 2013
75
Hoogst afgeronde opleiding: o
Geen opleiding
o
Speciaal (Beroeps) onderwijs (SBO, Speciaal voortgezet onderwijs)
o
Lager (Beroeps) Onderwijs (Lagere school, Lager technisch onderwijs, Lager voortgezet onderwijs)
o
Middelbaar (Beroeps) Onderwijs (Middelbaar technisch onderwijs, Middelbaar voortgezet onderwijs, Mavo)
o
Hoger (Beroeps) Onderwijs (Universiteit, HBO, VWO, Havo)
Beroep kostwinner .............................................. Inkomen per maand: o
Meer dan 3000 euro
o
Tussen 2000 en 3000 euro
o
Tussen 1250 en 2000 euro
o
Minder dan 1250 euro
De vraag die ik nu ga stellen is de laatste vraag. Wat vond u van dit interview? o
Leuk
o
Moeilijk
o
Goed om over dit onderwerp na te denken
We zijn klaar. Het is goed gegaan! Ik wil u bedanken voor uw medewerking aan het onderzoek. Ik heb nog iets lekkers voor u omdat u wilde meewerken.
Masterthesis Tina Bakker 2013
76
Bijlage 8 Instructie scorelijst ouderinterview Tijdens het beluisteren van de geluidsopnamen worden antwoorden van ouders ingevuld in de bijbehorende scorelijst. De onderzoeker probeert in een gesprek met ouders de ouder uitspraken te laten doen over verschillende items over het thema financiële opvoeding. In de scorelijst staan deze items in de volgorde waarin zij besproken worden met de ouder. De score verloopt als volgt; -
Ja betekent dat een ouder benoemt dat iets aanwezig is. “Iets” wil zeggen; geld, gedrag, ideeën, competenties.
-
Nee betekent dat iets niet aanwezig is doordat een ouder dit benoemt als zijnde niet aanwezig of doordat een ouder dit niet benoemt.
De categorieën sluiten elkaar uit: het is Ja of Nee, niet allebei. Alle items worden gescoord! De items 1. Geld Ja is als een ouder benoemt dat hij/ zij Zakgeld, Belgeld, Kleedgeld aan de jongere geeft. Nee is als een ouder dit niet geeft of niet benoemt. 2. sparen Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt de jongere te stimuleren om te sparen, door er met de jongere over te praten, een plaats te organiseren waar gespaard wordt (rekening of spaarpot), de jongere te helpen met sparen door af en toe iets bij te dragen, de jongere te helpen met te bedenken hoe gespaard kan worden, waarvoor gespaard kan worden. Nee wordt ingevuld als een ouder vertelt sparen niet te stimuleren of niet benoemt dat hij/ zij dit doet. 3. Verantwoordelijkheid Ouder laat kind zelf beslissen. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere zelf beslist wat hij/ zij met (eigen) geld doet; met zakgeld, kleedgeld, belgeld en/of loon.
Masterthesis Tina Bakker 2013
77
Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere niet zelf beslist wat hij/ zij met het eigen geld doet of de ouder niet benoemt dat het jongere dit zelf beslist. Ouder laat kind deels zelf beslissen. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere deels zelf mag beslissen over het (eigen) geld, bijvoorbeeld wel over zakgeld en loon, maar niet over kleedgeld/ belgeld. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere niet deels zelf beslist over geld of de ouder dit niet benoemt. Ouder overlegt de uitgaven met kind. Ja wordt ingevuld als de ouder benoemt de uitgaven te bespreken met het kind; zowel bij zakgeld, kleedgeld, belgeld en loon. Nee wordt ingevuld als de ouder benoemt dit niet te doen of dit niet benoemt. 4. Geldtekort Grens aangeven. Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt een grens aan te geven bij de jongere ten aanzien van geld. Als een ouder aangeeft geen geld te geven, geen geld te lenen aan de jongere, dat een ouder naar de jongere benoemt dat hij/ zij even niets meer moet kopen om het geldtekort op te lossen. Nee wordt ingevuld als een ouder vertelt de jongere extra geld te geven, te lenen aan de jongere of dit niet benoemt. Bespreken, samen een oplossing zoeken. Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt dat er met het kind over geldtekort gesproken wordt en dat ouder en jongere samen een oplossing zoeken. Oplossingen voor geldtekort kunnen zijn; iets niet kunnen kopen, geld lenen om iets te kopen en later terug kunnen betalen in goed overleg, heitje voor een karweitje doen, werken, spaargeld aanspreken, ouders helpen een handje, geven geld, anderen helpen een handje. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt er niet met de jongere over te praten of dit niet benoemt. Geen reactie ouder, kind lost het zelf op. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt zelf niets te doen, niet te reageren, eigen schuld dikke bult voor het kind, kind kan het prima zelf oplossen, ik bemoei mij er niet mee. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt zich er wel mee te bemoeien, te reageren of dit (niet reageren) niet benoemt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
78
5. Reactie ouder op schulden. Grens aangeven. Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt een grens aan te geven bij de jongere ten aanzien van schulden. Als een ouder aangeeft dat een jongere geen schulden mag maken, de ouder geen geld geeft aan de jongere, geen geld leent aan de jongere, dat een ouder benoemt naar de jongere dat hij/ zij even niets meer moet kopen om het schulden probleem op te lossen. Nee wordt ingevuld als een ouder vertelt de jongere extra geld te geven, te lenen aan de jongere om de schuld in te lossen, of dit niet benoemt. Bespreken, samen een oplossing zoeken. Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt dat er met het kind over schulden gesproken wordt en dat ouder en jongere samen een oplossing zoeken. Oplossingen voor schulden kunnen zijn; een afspraak maken met degene bij wie de jongere een schuld heeft over het afbetalen ervan, geld lenen aan jongere om schuld terug kunnen betalen (schuld overnemen), geld geven aan de jongere om de schuld af te kunnen betalen, heitje voor een karweitje laten doen om geld te verdienen en terug te kunnen betalen, jongere stimuleren om te gaan werken, spaargeld jongere aanspreken om terug te kunnen betalen. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat hij er niet met de jongere over praat of zou praten, dit niet benoemt. . Geen reactie ouder, kind lost het zelf op. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt zelf niets te doen, niet te reageren, eigen schuld dikke bult voor het kind, kind kan het prima zelf oplossen, ik bemoei mij er niet mee. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt zich er wel mee te bemoeien, te reageren of dit (niet reageren) niet benoemt.. 6. Welke dingen kan uw kind met geld? Uitkomen met geld. Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt dat de jongere uitkomt met het geld dat hij/ zij heeft, nooit geld tekort heeft. Of er voor zorgt dat er altijd genoeg geld is door te werken, klusjes te doen, te sparen. Op tijd het zakgeld vraagt. Nee wordt ingevuld als een ouder vertelt dat de jongere niet genoeg geld heeft of als de ouder niets benoemt.
Masterthesis Tina Bakker 2013
79
Sparen. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere goed kan sparen, geld bewaart, een appeltje voor de dorst heeft, goed kan oppotten, de hand op de knip houdt. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere niet spaart, nooit geld overhoudt, geen geld bewaart of als de ouder niets benoemt. Bankzaken regelen. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere kan pinnen, goed of zorgvuldig met de pinpas omgaat, geen pincodes vertelt aan anderen, online dingen koopt of verkoopt, geld overmaakt met de computer, de eigen bankrekening beheert, de pincode kan onthouden, geld kan overmaken met de computer, een rekening kan openen met de computer, met pay-pal........... betaalt. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere niet kan pinnen, niet goed of zorgvuldig met de pinpas omgaat, de pincodes vertelt aan anderen, niets online koopt of verkoopt, geen geldelijke transacties doet met de computer, of als de ouder niets benoemt. 7. Wat moet uw kind leren met geld? Uitkomen met geld. Ja wordt ingevuld als een ouder vertelt dat hij/ zij vindt dat de jongere moet leren om uit te komen met het geld dat hij/ zij heeft. En nooit geld tekort heeft. Of er voor zorgt dat er altijd genoeg geld is door te werken, klusjes te doen, te sparen. Op tijd het zakgeld vraagt aan ouders/ verzorgers. Nee wordt ingevuld als een ouder vertelt dat een jongere niet hoeft te leren om goed uit te komen, of als de ouder niets benoemt. Sparen. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere moet leren sparen, geld moet leren bewaren, een appeltje voor de dorst moet hebben, goed leren oppotten, leren de hand op de knip te houden. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere niet hoeft te leren sparen spaart of geld over te houden, of als de ouder niets benoemt. Bankzaken regelen. Ja wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere moet leren omgaan met elektronische geldzaken zoals; geld pinnen, goed of zorgvuldig met de pinpas omgaan, geen pincodes vertellen aan anderen, online dingen leren kopen of verkopen, geld overmaken met de computer, de eigen
Masterthesis Tina Bakker 2013
80
bankrekening beheren, de pincode onthouden, geld overmaken met de computer, een rekening openen met de computer, met pay-pal........... betalen. Nee wordt ingevuld als een ouder benoemt dat de jongere niet hoeft te leren geld pinnen etc of dat de jongere dit allemaal al goed kan, of als de ouder niets benoemt. 8. Van wie gaat uw kind dit leren? Ouders. Ja invullen als de ouder vertelt de jongere zelf te helpen. Nee invullen als de ouder vertelt geen hulp te bieden bij geldzaken of zichzelf niet benoemt. Vrienden. Ja invullen als de ouder vertelt dat de jongere hulp krijgt bij geldzaken van vrienden/ bekenden/ maten/ vriendinnen/ verkering/ medescholieren. Nee invullen als de ouder vertelt dat de jongere geen hulp krijgt van vrienden/ bekenden/ maten/ vriendinnen/ verkering/ medescholieren of dat de ouder deze personen niet. Leerkracht, school. Ja invullen als ouder benoemt dat de jongere hulp krijgt van de leerkracht, hulp krijgt op school, van een mentor, van de docent, decaan. Nee invullen als ouder benoemt dat de jongere geen hulp krijgt van de leerkracht, school, mentor, docent, decaan of dit niet benoemt. 9. Hoe krijg uw kind hulp bij geldzaken? Bespreken van geldzaken. Ja invullen als de ouder vertelt dat hij vindt dat de jongere dit leert door over geldzaken te praten, te overleggen over wat gekocht wordt, te overleggen wat niet gekocht wordt, te overleggen waarvoor gespaard wordt, te overleggen hoeveel geld er nog is om te ...., bespreken met..., nadenken over, waar is het goedkoper.... Nee invullen als de ouder benoemt dat er niet over gesproken wordt, er geen overleg plaatsvindt, of als de ouder de hulp bij geldzaken niet benoemt. Door afspraken te maken over geld. Ja invullen als de ouder vertelt dat hij/ zij vindt dat er afspraken gemaakt moeten worden met de jongere over geld; inkomsten (zakgeld, kleedgeld en belgeld, loon) en uitgaven (wat moet een jongere zelf betalen en wat wordt door ouders betaald, waar wordt het geld aan besteed), sparen.
Masterthesis Tina Bakker 2013
81
Nee invullen als een ouder vertelt geen afspraken te willen maken met de jongere over geld of dit niet benoemt. Samen dingen doen. Ja invullen als een ouder vertelt dat hij/ zij of iemand anders samen met de jongere activiteiten onderneemt om te leren met geldzaken om te gaan, zoals samen geld pinnen, samen een bankrekening openen, samen online iets kopen of verkopen, samen een kasboekje bijhouden, samen de rekeningen en/ of overzichten bekijken en opruimen, samen een grotere uitgave voor de jongere doen (iets groots kopen). Of als de ouder vertelt dat hij/ zij financieel gedrag voordoet. Nee invullen als de ouder vertelt deze activiteiten niet samen met de jongere te doen of als de ouder geen activiteiten benoemt. Personalia Invullen wat van toepassing is.
Masterthesis Tina Bakker 2013
82
Bijlage 9 Toestemmingsformulier interview
Met het ondertekenen van dit formulier geef ik toestemming voor het opnemen van het gesprek dat ik heb met Tina Bakker. Zij zal deze opnamen gebruiken voor haar onderzoek naar “Jongeren en Geld”. Deze opnamen worden vernietigd nadat het verslag van het onderzoek klaar is. In het verslag wordt mijn naam niet genoemd. Plaats; ............................................................... Datum; .............................................................. Handtekening geïnterviewde; ................................ Handtekening onderzoeker; ..................................
Masterthesis Tina Bakker 2013
83
Bijlage 10 Categorieën Sustainable livelihood benadering en de thema’s in de vragen Financial assets -
Geld hebben
-
Weten hoeveel geld je hebt
-‐
Een bankpas hebben
-‐
Sparen
Personal assets -‐
Jongen/meisje
-‐
Leeftijd
-‐
Nationaliteit
-‐
IQ
-‐
Wat kun je met geld
-‐
Wat vind je moeilijk met geld
-‐
Wat is je mening over het interview
Social assets -‐
Woonsituatie, met wie woon je
-‐
Hoe kom je aan geld
-‐
Wat doe je als je geld tekort hebt
-‐
Praat je over geld en met wie
-‐
Krijg je hulp bij geldzaken en van wie
-‐
Lenen
-‐
Schulden
-‐
Tips voor andere jongeren
Human assets -‐
School (Voortgezet Onderwijs of Praktijkschool)
-‐
Met geld omgaan
-‐
Kennis over sparen,
-‐
Kennis over lenen
-‐
Kennis over online kopen
-‐
Geld uit de pinautomaat halen
Physical assets -‐
Hulp krijgen met geldzaken
Masterthesis Tina Bakker 2013
84
-‐
(Department for International Development, 1999; Nibud, 2010, Nibud, 2011, Henselmans, Verdegaal & Weijers, 2011)
Masterthesis Tina Bakker 2013
85
Masterthesis Tina Bakker 2013
86