wikken en wegen een ethische uitwerking van de taak in dertien attituderegels
Haal brood! haal melk! doe koffie in de kan! dek de tafel! schiet op Jolanda! werk door Jolanda! laat gaan Jolanda! commanderen als ze dat doen doe ik het niet
doe maar zelf probeer ik dan te zeggen … als ik durf … Jolanda Rapati
(uit: Ik schilder de honden blauw. 164 gedichten van mensen met een verstandelijke handicap. Samengesteld, ingeleid en bezorgd door Cees van der Pluijm. De Stiel/AGO Nijmegen/Diemen 2000)
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Inleiding De Taak De Taak als werkgever Dertien attituderegels Alle dertien uitgewerkt Werken met dit boekje Nawoord
2 4 5 6 7 21 22
1
1. Inleiding
Werken in de zorg betekent omgaan met ethische vragen, elke dag opnieuw. Ethiek houdt zich bezig met de vraag: wat is voor deze persoon, hier en nu, menselijk gezien het allerbeste? Daarbij kan het gaan om vragen van levensbelang, maar ook om heel gewone dagelijkse situaties. Bij het stellen en beantwoorden van ethische vragen zijn normen en waarden van de cliënt én van de medewerker het uitgangspunt. Goed omgaan met ethische vragen betekent in de eerste plaats een zorgvuldige afweging maken; steeds opnieuw wikken en wegen, alleen of samen met andere betrokkenen.
Zorg en ethiek
De zorgvisie van PSW is de Taak. In de Taak zijn in feite de normen en waarden van onze organisatie vastgelegd: hoe kijken we naar mensen met een verstandelijke handicap; wat wil PSW hen bieden en op welke manier bejegenen wij onze cliënten. De Taak biedt een goed houvast, wanneer het gaat om wikken en wegen over ethische vragen. Daarnaast heeft PSW de Taak als werkgever geformuleerd. Daarin is verwoord wat PSW van de medewerkers verwacht en hoe PSW hen daarbij ondersteuning biedt. Ook de Taak als werkgever vormt een goed houvast bij het wikken en wegen in de praktijk.
De taak en ethiek
PSW heeft in 1995 een aantal gedragsregels voor medewerkers opgesteld. Dit vanuit het gegeven dat de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening van PSW in de eerste plaats bepaald wordt door de relatie tussen medewerker en cliënt. Een werkgroep heeft opdracht gekregen deze gedragsregels eens tegen het licht te houden vanuit ethisch oogpunt. De werkgroep bestond uit drie begeleiders (namens Dagbesteding voor volwassen, Kinder- en jeugdzorg en Wonen), de voorzitter van de Commissie
De opdracht
Ethiek van PSW en de pr-functionaris van PSW (voorzitter). De werkgroep heeft de opdracht verdeeld in twee aspecten: 1. bekijken of de gedragsregels een goede vertaling zijn van de Taak 2. concreet maken van de gedragsregels, dat wil zeggen koppelen aan situaties uit de praktijk
Eerste conclusie van de werkgroep was dat het hier eigenlijk niet ging om gedragsregels, maar om attituderegels. Vervolgens zijn de regels één
voor één onder de loep genomen.
Vervolgens (in hoofdstuk 5) worden de dertien regels gekoppeld aan concrete situaties die in de prakHet boekje: 13 attituderegels tijk kunnen voorkomen. Het resultaat is dit boekje Bij elke regel is één voorwikken en wegen. Een beeld uit de praktijk van ethische uitwerking van de Kinder- en jeugdzorg, één uit Taak in dertien attituderegels. Dagbesteding voor volwasseHet boekje begint met deze nen en één uit Wonen weergeinleiding (hoofdstuk 1) en met geven, waarbij de meeste de Taak (hoofdstuk 2), voorbeelden voor medewerimmers het uitgangspunt bij kers uit de hele organisatie alles wat PSW doet! Daarna herkenbaar zullen zijn. De volgt de Taak als werkgever voorbeelden zijn niet uitput(hoofdstuk 3). Dan volgen tend. Bij elke regel passen dertien attituderegels. (hoofdeindeloos veel andere voorstuk 4). beelden; voorbeelden die betrekking hebben op heel 2
principiële kwesties, én voorbeelden die horen bij heel alledaagse, praktische kwesties. Ten slotte (hoofdstuk 6) wordt een advies gegeven over hoe medewerkers en teams met dit boekje kunnen omgaan en volgt een nawoord (hoofdstuk 7) dat tot nadenken stemt.
Voor wie?
en drugs, roken, seksueel misbruik, omgaan met eigendommen van cliënten en de organisatie. De attituderegels en gedragsregels vormen samen de gedragscode van PSW. Iedere werknemer van PSW wordt geacht en in staat gesteld om deze gedragscode te kennen en het dagelijks werk op basis van deze gedragscode te doen.
Het boekje is in de eerste plaats samengesteld voor medewerkers van PSW. Zij kunnen het boekje gebruiken als een “ethisch spoorboekje”, of een “ethische handleiding” bij hun werk. Daarnaast kan het boekje ouders, verwanten en andere geïnteresseerden inzicht verschaffen in Belemmeringen in de praktijk de manier waarop Beperkte financiële middelen PSW omgaat met cliënten. of hoge werkdruk kunnen in de praktijk een belemmering “Wikken en wegen” bevat vormen om de attituderegels regels voor de attitude van daadwerkelijk na te leven. Attituderegels en gedragsregels Gebrek aan geld of begeleiding mag echter geen reden medewerkers. Deze regels zijn de ethische afweging niet hebben betrekking op een te maken; dus niet te wikken grondhouding, die een vooren wegen. Het is juist goed waarde is om het werk bij om bijvoorbeeld beperkte PSW goed te doen. Daarnaast middelen als één van de arguheeft PSW een aantal menten boven tafel te halen. gedragsregels opgesteld, Waarbij trouwens ook geldt opgenomen in het boekje dat zorgvuldig omgaan met de “doen en laten”. Daarin wordt beschikbare middelen op de letterlijk voorgeschreven wat lange duur weer wel in het wel of niet geoorloofd is. Er belang van -ook individuelezijn bijvoorbeeld gedragsrecliënten is. gels over gebruik van alcohol 3
PSW Zorg en ondersteuning bij een eigen leven PSW (Stichting Pedagogisch Sociaal Werk Midden-Limburg) biedt zorg en ondersteuning aan kinderen en volwassenen met een verstandelijke handicap bij wonen, dagbesteding/werken en vrije tijd. Zorg en ondersteuning worden geboden in of vanuit kleinschalige centra midden in de samenleving. PSW wil bevorderen dat mensen met een verstandelijke handicap zoveel mogelijk zelf richting en inhoud kunnen geven aan hun eigen leven. PSW werkt vanuit een houding van respect voor de eigenheid van de kinderen en volwassen cliënten. De vraag van de cliënt staat centraal.
2. De Taak Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn: • het persoonlijk welzijn van de cliënt PSW werkt vanuit een individuele benadering die in de eerste plaats gericht is op het persoonlijk welzijn van de cliënt. Centraal staan de behoeften, wensen en mogelijkheden van het kind of van de volwassen cliënt. • gedeelde verantwoordelijkheid Bij het invullen van de individuele vraag werkt PSW op basis van gedeelde verantwoordelijkheid met ouders/verwanten en waar mogelijk met de cliënt zelf. Ook op het niveau van de organisatie hecht PSW waarde aan participatie van cliënten en ouders/verwanten.
• de cliënt in zijn/haar sociale omgeving Ieder mens heeft behoefte aan een veilige, sociale omgeving met familie, vrienden en kennissen. PSW heeft aandacht voor het stimuleren en in stand houden van het netwerk van de cliënten. • mogelijkheden, talenten en vaardigheden Ieder kind en iedere volwassene heeft mogelijkheden en talenten. Zorg en ondersteuning van PSW zijn gericht op het ontwikkelen, benutten of in stand houden van talenten en vaardigheden.
4
• professionele en betrouwbare organisatie PSW wil een professionele en slagvaardige, maar ook een toegankelijke en betrouwbare organisatie zijn. We doen wat we beloven, we zijn eerlijk en open in onze communicatie en ons beleid is transparant. Van onze medewerkers vragen wij deskundigheid en betrokkenheid.
PSW Daar wil je werken! PSW (Stichting Pedagogisch Sociaal Werk Midden-Limburg) biedt zorg en ondersteuning aan kinderen en volwassenen met een verstandelijke handicap bij wonen, dagbesteding/werken en vrije tijd. De kwaliteit van zorg en ondersteuning wordt voor een belangrijk deel bepaald door onze medewerkers. Hun professionaliteit, inzet en betrokkenheid maken het verschil.
3. De Taak als werkgever
Wat verwacht PSW van de medewerkers en hoe ondersteunt PSW hen daarbij?
Belangrijke uitgangspunten daarbij zijn: • de Taak PSW heeft een zorgvisie vastgelegd: de Taak. De Taak betekent meer dan mooie woorden op papier. “De taak” wordt concreet vertaald naar de praktijk van het dagelijks werk en vormt het uitgangspunt bij alles wat medewerkers doen. • individuele benadering Alle medewerkers zijn van wezenlijk belang; ieders bijdrage telt. Door goede individuele werkbegeleiding en intervisie wil PSW stimuleren dat medewerkers hun werk naar behoren kunnen doen, plezier hebben in hun werk en zich maximaal kunnen blijven ontplooien.
• deskundigheid en inzet Onze medewerkers zijn deskundig en worden in staat gesteld om de deskundigheid in stand te houden en verder uit te bouwen. PSW vraagt van de medewerkers een grote inzet. • betrokkenheid PSW biedt de kinderen en volwassen cliënten zorg en ondersteuning bij hun eigen leven. PSW verwacht van de medewerkers dat zij betrokken zijn en open staan voor de eigen inbreng en keuzes van de cliënten. Zij kunnen goed luisteren of anderszins communiceren en geven hem of haar persoonlijke aandacht. Kortom: medewerkers moeten “er zijn” voor het individuele kind of de individuele cliënt.
5
• positieve bedrijfscultuur Medewerkers functioneren beter in een positieve, veilige werksfeer. PSW besteedt aandacht aan goede werkomstandigheden en een positieve werksfeer en betrekt medewerkers bij de ontwikkelingen binnen PSW. PSW verlangt van de medewerkers een houding van respect en een actieve, positieve instelling, tegenover de cliënten en tegenover elkaar.
s l e g e r e d u t i t t a 4. Dertien
ij voorop icap stellen w nd ha e ijk el 1 el nd ta Reg s met een vers id van de men he ig rd aa w e D gspunt ons het uitgan or vo nt ië cl n de Regel 2 is het belang va enstverlening di en rg zo In de te begrijpen en elke cliënt er ob Regel 3 pr en ht ac elke cliënt aand Wij geven aan Regel 4 de cliënt gevoelens van de op t er al jn Wij zi enstverleners als hulp- en di tie si Regel 5 po s) ht ac (m wust van onze Wij zijn ons be de ouders Regel 6 n de cliënt en va y ac iv pr de n Wij respectere op vrijheid, aan het recht ds ee st ij 7 w el n eg se R geleiding toet uiten in de be vulling Keuzes en besl eigen levensin op t ch re t he g en zelfbeschikkin ontplooien twikkelen en te on te l aa 8 el tim Reg ijkheid zich op nten de mogel ië cl en ed bi ij W goed mogelijk n de cliënt zo va ie at ip ic Regel 9 rt pelijke pa de maatschap Wij bevorderen l netwerk van een sociaa en ud ho d 10 an el st Reg het opzetten/in aandacht aan en ed st be ij W voor de cliënt n wij op rdigers schatte oo w en eg rt 11 ve Regel en/of wettelijk te betrekken d van ouders ei gh di un sk de ijk bij de zorg el De og m ed go zo proberen hen waarde en wij stand in overleg tot en en og w Regel 12 er wij welov raken brengen Regels en afsp we toetsen odzaak op en no te rs te 13 ui el in eg R en wij alleen aatregelen legg n noodzaak Beperkende m opnieuw op hu ds ee st en el eg aatr beperkende m 6
5. Alle dertien uitgewerkt De waardigheid van de mens met een verstandelijke handicap stellen wij voorop
regel 1
Overwegingen bij deze regel Wat is waardigheid? Iedereen, wie het ook is, ongeacht ras, handicap, beperking, leeftijd, is evenveel waard. Dat is de kern. In de praktijk betekent het: voor mensen met een handicap geen andere afweging maken dan voor andere mensen en niet op basis van de beperking “zomaar” iets voor hen besluiten of uitvoeren, want ieder mens is een zorgvuldige afweging waard. Respect hebben/tonen is een manier om mensen in hun waardigheid te laten, om te laten zien dat iemand veel waard is. Te hoge werkdruk en dagelijkse routine van de kant van de begeleiders kunnen een bedreiging vormen voor de waardigheid van mensen en met name van mensen met een beperking. Voorbeelden/situaties 1. Na het zwemmen brengt een begeleidster van het kinderdagcentrum een van de kinderen halfbloot over de gang terug naar de groepsruimte. Waarom wordt het kind niet eerst aangekleed? Is het gemakkelijk voor de begeleiding of kan het op dat moment moeilijk anders? Is de begeleidster zich ervan bewust wie er op dat moment door diezelfde gang kunnen lopen? Heeft de begeleidster zich afgevraagd hoe het kind/de ouders die ongekleedheid ervaren?
2. De dag in het activiteitencentrum loopt ten einde; de cliënten zijn allemaal naar huis. Een begeleider maakt grapjes over een cliënt. Komen de grapjes voort uit een gezonde dosis humor of relativeringsvermogen? Of komen de grapjes voort uit een negatieve houding/cultuur van lachen om mensen met een handicap? Is de moppentapper zich bewust van de mogelijkheid dat zijn grapjes alleen in een juiste context gemaakt kunnen worden? Zijn de begeleider en diens omge-
ving zich bewust van het gevaar van een glijdende schaal, dat wil zeggen steeds vaker grapjes maken?
7
3. Een cliënt van het woonbegeleidingscentrum heeft ondersteuning nodig bij het in bad gaan. De begeleider ziet dat zijn haren nodig gewassen moeten worden. Hij pakt de shampoo en begin het hoofd van de cliënt in te zepen. Heeft begeleider gepolst of de cliënt zelf ook zijn haren wil wassen? Heeft begeleider aangekondigd dat hij begint met haren wassen?
In de zorg- en dienstverlening is het belang van de individuele cliënt voor ons het uitgangspunt
regel 2
Overwegingen bij deze regel Cruciale vraag hierbij is: om wiens belang gaat het hier? Het belang van “de” verstandelijk gehandicapte bestaat namelijk niet. Gaat het om het belang van een individuele persoon? Of gaat het om het collectief belang van een groep mensen? Bij het afwegen van wat in iemands belang is, kunnen verborgen agenda’s of oneigenlijke argumenten een rol spelen, bijvoorbeeld beperkte financiële middelen of begeleiding. Dat kun je alleen voorkomen door álles wat meespeelt te benoemen; alle argumenten en belangen boven tafel te krijgen. Voorbeelden/situaties 1. Het kinderdagcentrum stimuleert dat de kinderen op woensdagmiddag naar huis gaan. Is een vrije woensdagmiddag in het belang van alle individuele kinderen? Of is het organisatorisch van belang voor het kinderdagcentrum dat er op woensdagmiddag zo weinig mogelijk kinderen zijn? Welk argument geeft de doorslag?
2. Een cliënt geeft aan graag een bepaalde activiteit te willen doen. De begeleiding oordeelt dat de cliënt niet zal gedijen bij de gekozen activiteit en veel beter af is in een andere setting. Wat is in het belang van de cliënt: zelf mogen kiezen of een geschikte omgeving? Wat gebeurt er met het zelfrespect van de cliënt als hij de eigen keuze niet mag invullen? En wat als hij wel de gekozen activiteit kan doen en daar mislukt? Speelt misschien een rol dat de ene activiteit vol zit en de andere nog niet?
3. Een cliënt van het woonbegeleidingscentrum geeft aan dat ze graag in een appartement buiten het woonbegeleidingscentrum wil wonen. Gezien de persoonlijke ontwikkeling van de cliënt is de verwachting dat ze “alleen wonen” wel aankan. Als de vrouw verhuist, komt er een open plaats in de groep die op dit moment moeilijk kan worden ingevuld. Moet de begeleiding meewerken om de wens van de vrouw te vervullen? Wat gebeurt er met de andere bewoners in 8
de groep als zij verhuist? Mag het belang van de (woon)groep zwaarder wegen dan het belang van deze vrouw?
We geven aan elke cliënt aandacht en proberen elke cliënt te begrijpen
regel 3
Overwegingen bij deze regel 1. Bij deze gedragsregel gaat het echt om het individu (al bestaat elke groep uit individuen). 2. Van wezenlijk belang is te begrijpen hoe een cliënt communiceert. Totale communicatie (dat wil zeggen communicatie met álle, ook niet-verbale middelen) is hierbij een belangrijk middel. 3. Deze gedragsregel krijgt steeds meer aandacht door de vraaggestuurde, individuele zorg. 4. Hoe tegenstrijdig het ook mag klinken: in de woonsector kan verdergaande groepsverkleining betekenen dat er minder aandacht is voor individuele personen. In kleine woongroepen van bijvoorbeeld 3 personen gaat namelijk relatief veel aandacht uit naar de interactie tussen de bewoners. 5. Het is belangrijk dat begeleiding ook aandacht heeft voor niet expliciet gestelde hulpvragen. Voorbeelden/situaties 1. Een kind in een groep in het kinderdagcentrum heeft veel aandacht nodig vanwege gedragsproblematiek. Op korte termijn varen de andere kinderen daar wel bij, want het wordt rustiger in de groep. Op langere termijn krijgen de andere kinderen echter te weinig aandacht, als de begeleiding vooral met dat ene kind bezig is. Hoe moet de begeleiding de aandacht verdelen? Wat weegt zwaarder: de
rust in de groep of de individuele aandacht voor elk kind? Wat betekent het voor het individuele kind als je hem/haar apart zet? En wat betekent dat voor de groep? En wat betekent het –weer voor dat ene kind en de andere individuele kinderen in de groep- als je dat niet doet? In hoeverre mag je schipperen met het speciale dagprogramma voor dat ene kind, als -gezien de verdeling van aandacht- een andere indeling
op dat moment beter uitkomt? Hoe kun je voorkomen dat ook de andere kinderen op den duur gaan schreeuwen om aandacht te krijgen?
9
2. In een activiteitengroep zit een persoon met wie een begeleider niet goed kan opschieten. Het “klikt” gewoon niet. Moet de begeleider zichzelf dwingen zich net zoveel in deze persoon te verdiepen als in de andere cliënten? Of mag de begeleider de situatie uitleggen aan de andere begeleiders en vragen of die zich wat meer met die persoon bezighouden?
3. Een getrouwd stel woont in een appartement en krijgt begeleiding vanuit het woonbegeleidingscentrum. Het zijn moei lijk begeleidbare mensen, waaraan de begeleider veel energie moet besteden en die hem vaak het gevoel bezorgen dat de energie weinig oplevert. Halverwege een dag met een overvol programma voorziet de begeleider dat hij prioriteiten moet stellen en bepaalde werkzaamheden moet door schuiven.
Mag de begeleider het “moeilijke” stel afbellen en in plaats daarvan de tijd besteden aan een cliënt waaraan de energie veel beter besteed lijkt? Wat gebeurt er met het stel als de begeleider afbelt? Mag de begeleider laten meewegen dat het bezoek aan het stel de druppel kan zijn op zo’n drukke dag? Mag de begeleider het stel betrekken in de prioriteitenstelling en uitleggen dat hij het bezoek aan hen mede uitstelt, omdat zij zich zo moeilijk opstellen? 10
Wij zijn alert op de gevoelens van de cliënt
regel 4
Overwegingen bij deze regel 1. Binnen de verschillende sectoren wordt veel aandacht gegeven aan manieren om kinderen en volwassenen te leren hun gevoelens te uiten en daarvoor op te durven komen (basiscommunicatie ofwel totale communicatie en sociale weerbaarheid). 2. Oppassen dat je niet te veel uitgaat van je eigen gevoelens, met name bij mensen en kinderen die zich niet goed kunnen uiten. 3. Het is soms moeilijk elkaar aan te spreken, wanneer de ene begeleider vindt dat de andere niet genoeg rekening houdt met de gevoelens van de cliënt. Voorbeelden/situaties 1. Het is druk in de groep in het kinderdagcentrum. Eén van de kinderen heeft een vieze luier. De begeleidster verschoont de luier even op de grond van de groepsruimte, in plaats van het kind op te tillen en naar de sanitaire ruimte te dragen. Mag de begeleidster kiezen voor deze oplossing? Wat gebeurt er in de groep als ze het kind in de andere ruimte gaat verschonen? Hoe vinden de ouders het als hun kind op de grond in de groepsruimte wordt verschoond? Hoe ervaart het kind zelf de verschoning op de grond?
2. Een cliënt van een activiteitencentrum wil zijn gebit niet inhouden. De begeleider vindt dat het niet hoort om in gezelschap je gebit uit te doen en vindt het een vies gezicht. Moet de begeleider hem toch zijn gebit laten uitdoen? Heeft de begeleider zich genoeg verdiept in de reden waarom de cliënt zijn gebit wil uitdoen? Wat vinden de andere mensen in de groep van deze cliënt zonder gebit? Kan hij een plaats krijgen waar zijn gebitloze mond niet zo erg opvalt?
3. Een vrouw in het woonbegeleidingscentrum heeft een eigen knuffel die ze altijd bij zich wil hebben. De knuffel is vies en heeft een wasbeurt nodig. Mag de begeleiding de knuffel gewoon wassen? Is de knuffel echt zo vies dat geen uitstel mogelijk is? Waar heeft de vrouw meer last van: van de bacteriën in de knuffel of van de wasbeurt? Kan de vrouw zo worden betrokken bij de wasbeurt dat ze het niet meer zo erg vindt?
11
Wij zijn ons bewust van onze (machts)positie als zorg- en dienstverleners
regel 5
Overwegingen bij deze regel 1. Mensen met een verstandelijke handicap zijn meer dan andere mensen afhankelijk van hun omgeving; dus van de medewerkers van PSW. 2. Bij grote principiële kwesties wordt het gevaar van machtsgebruik (of zelfs machtsmisbruik) meestal wel onderkend. Het gevaar schuilt vooral in kleine dagelijkse situaties, waarin begeleiders door hun kennis, ervaring en routine te snel hun machtsoverwicht gebruiken om de cliënt te sturen. 3. Gezag is nodig; zeker in de Kinder- en jeugdzorg, maar ook in de Dagbesteding voor volwassenen en Wonen. Medewerkers moeten zich echter constant bewust zijn van het grijze gebied waar gezag overgaat in macht (en eventueel zelfs in machtsmisbruik). Voorbeelden/situaties 1. Twee kinderen hebben samen, voor de zoveelste keer die dag, gevochten. Voor straf mogen ze niet mee naar het zwembad. Dat komt trouwens goed uit, want er zijn eigenlijk niet genoeg begeleiders om mee te gaan naar het zwemmen. Is de begeleidster zich ervan bewust dat ze de straf oplegt vanuit een machtspositie? Wordt het gezag hier gebruikt voor het opleggen van straf om pedagogische redenen? Of speelt het “begeleidingstekort” ook
een rol? Zou de betreffende begeleider de kinderen in een andere situatie misschien halverwege alsnog hebben opgehaald om nog even mee te zwemmen? 2. Een man is door zijn omgeving om gezondheidsredenen op dieet gezet. Zelf ziet hij de noodzaak van minder eten niet zo in. Om te voorkomen dat hij toch veel eet, zet de begeleidster hem tijdens de lunch aan een speciale “dieettafel”, tussen andere mensen die zich aan een dieet moeten houden. Mag de
begeleidster hem dwingen aan die tafel plaats te nemen? Is de begeleidster zich ervan bewust dat ze haar machtspositie gebruikt om de cliënt aan die tafel te laten plaatsnemen? Heeft ze voldoende bekeken of aan de andere tafels ook mogelijkheden zijn om te zorgen dat de cliënt niet te veel eet? 3. Het is 21.00 uur ’s avonds en het is kermis in het dorp. Een vrouw uit het woonbegeleidingscentrum wil graag naar de kermis: naar de carrousel. De begeleider 12
voorziet problemen in het tijdschema. Hij raadt de vrouw af naar de kermis te gaan, aangezien deze kermis geen leuke carrousel heeft en het waarschijnlijk is dat die op dit tijdstip niet meer draait. De vrouw is met hem eens dat ze beter thuis kan blijven. Realiseert de begeleider zich dat hij zijn overwicht gebruikt om te vrouw te overtuigen? Was het voor de vrouw niet beter om toch te gaan en zelf te concluderen of het uitstapje de moeite waard was?
Wij respecteren de privacy van de cliënt en de ouders
regel 6
Overwegingen bij deze regel 1. De kwestie privacy wordt steeds belangrijker, onder meer door specifieke aandacht in het begeleidingsplan voor gegevens die privacygevoelig zijn. Moet je in individuele situaties een vertrouwelijk deel maken? Op wiens verzoek moet dat gebeuren? 2. Belangen van cliënt en ouders op het gebied van privacy kunnen strijdig zijn. 3. Er is altijd een grens tot waar de privacy beschermd kan worden, bijvoorbeeld in het geval van gevaar voor de cliënt of voor anderen. Wie bepaalt waar die grens ligt? Voorbeelden/situaties 1. In het KDC maken ouders foto’s/videoopnames van een viering, bijvoorbeeld een verjaardag. Op die opnames staan ook kinderen van wie de ouders misschien liever niet hebben dat ze gefotografeerd worden. Mag je ouders verbieden foto’s te maken tijdens een feestje? Moet je goedvinden dat andere kinderen ongewenst/onverwacht op de foto komen?
2. Een cliënt van een activiteitencentrum wil geen begeleidingsplan. Hij wil gewoon werken. Mag je de cliënt dwingen om toch allerlei privacygevoelige zaken in het begeleidingsplan op te nemen? Kan de cliënt naar behoren begeleid worden zonder die gegevens? Mag je sommige mensen de toegang tot dat begeleidingsplan verbieden, zoals ouders of begeleiders?
3. Een man heeft in de werksituatie regelmatig vrouwen lastig gevallen. Hij gaat wonen in een groep waarvan ook vrouwen deel uitmaken. Mag het AC de gegevens over het lastigvallen doorgeven aan het WBC? Wat betekent het voor de man, als zijn toekomstige medebewoners weten wat hij op het werk heeft gedaan? Wat betekent het voor de toekomstige medebewoners als zij wel/niet weten wat de man in het verleden heeft gedaan?
13
Keuzes en besluiten in de begeleiding toetsen wij steeds aan het recht op vrijheid, zelfbeschikking en het recht op eigen levensinvulling
regel 7
Overwegingen bij deze regel 1. Kinder- en jeugdzorg probeert kinderen te leren dat er iets te kiezen valt en dat een keuze ook consequenties heeft. Dat geldt ook voor de Dagbesteding voor volwassenen en Wonen. 2. In deze situaties moet je open staan voor de argumenten/gevoelens van de verschillende betrokkenen en voorkomen dat je eigen normen en waarden een richtinggevende rol gaan spelen. 3. De kunst is om zowel de cliënt zelf als de ouders/familie overal bij te blijven betrekken. 4. Deze gedragsregel maakt je ervan bewust dat je aan fundamentele zaken in het leven veel aandacht moet besteden. Voorbeelden/situaties 1. Begeleiders van een kind in het kinderdagcentrum zijn van mening dat hij eraan toe is om naar school te gaan. Zijn ouders willen zich niet neerleggen bij het advies van het KDC. Het onderwerp komt regelmatig aan de orde bij gesprekken met de ouders. De ouders gaan deze gesprekken op het KDC mijden. Moeten de begeleiders zwaaien met de leerplichtwet? Mogen de begeleiders druk uitoefenen op de ouders? Is genoeg gedaan om ouders
te overtuigen dat het kind op school hoort? Is bijvoorbeeld informatie gegeven over de school? 2. Een cliënt van het activiteitencentrum heeft veel opgestoken in de cursus sociale weerbaarheid en zegt nogal eens nee. Haar ouders hebben het daar moeilijk mee en willen niet dat hun dochter de vervolgcursus gaat volgen. De begeleiders vinden dat de cliënt veel beter voor zichzelf kan opkomen sinds de cursus en dat de vervolgcursus goed zou zijn voor haar.
Mogen de begeleiders de cliënt ondersteunen/stimuleren om de vervolgcursus te gaan doen? Is voldoende geprobeerd om ouders “om” te krijgen? Wat gebeurt er in de verhouding tussen de ouders en de cliënt als deze doorgaat met de cursus? Hoe belangrijk is de verhouding met haar ouders voor deze cliënt? 3. Een cliënt van een woonbegeleidingscentrum is verliefd en wil een relatie aanknopen. De familie van de cliënt is daar op tegen. Mag de begeleider 14
de cliënt ondersteunen bij deze liefde? Zijn de argumenten van de familie valide? Welke risico’s loopt de cliënt als hij deze relatie wel of niet aangaat? En hoe afhankelijk is de cliënt van een goede relatie met die familie?
Wij bieden cliënten de mogelijkheid zich optimaal te ontwikkelen en te ontplooien
regel 8
Overwegingen bij deze regel 1. De sector Kinder- en jeugdzorg is per definitie gericht op ontwikkeling. 2. Het is van belang goed te luisteren naar de hulpvragen van de cliënt. De vraag achter de vraag is heel belangrijk. 3. PSW zit middenin het proces naar vraagsturing. Het is (nog) niet altijd mogelijk om op elke hulpvraag een passend antwoord te geven. 4. Begeleiders zijn vaak toch nog te zeer bezig voor de cliënt te bedenken of iets wel of niet kan. 5. Wie bepaalt wat optimaal is? Voorbeelden/situaties 1. Een kind van het kinderdagcentrum gaat al langere tijd naar de peuterspeelzaal in de eigen buurt en heeft het daar héél erg naar de zin. Op een gegeven moment geven de begeleidsters van de peuterspeelzaal aan dat de belasting voor hen te groot wordt, nu het kind ouder wordt. Moeten de begeleidsters van het KDC respecteren dat collega-begeleiders van de peuterspeelzaal het niet meer aankunnen? Wat betekent de beslissing voor het kind? Moeten
begeleidsters van het kinderdagcentrum naar de peuterspeelzaal, om samen te bekijken of er mogelijkheden zijn om verblijf van het kind langer mogelijk te maken? 2. Een cliënt wil graag een begeleid werkenplek. De begeleider schat in dat zij dat niet aankan. Moet de begeleider bevorderen dat de cliënt extern gaat werken, ook al voorziet hij/zij grote problemen? Wat betekent het voor de cliënt om niet “echt” te mogen werken? In hoeverre kan deze cliënt een mislukking
aan? Is goed nagedacht over “alternatieven”, zoals beginnen met voorzichtige stages of gedegen voorbereiding? 3. Een cliënt van een woonbegeleidingscentrum krijgt een oproep voor de verkiezingen. Hij geeft, als altijd, een machtiging aan zijn ouders. Moeten de begeleiders de cliënt stimuleren om zelf te gaan stemmen? Zo ja, betekent het dan dat de begeleiding aandacht moet besteden aan de mogelijke keuze van de cliënt? 15
Wij bevorderen de maatschappelijke participatie van de cliënt zo goed mogelijk
regel 9
Overwegingen bij deze regel 1. Deze regel is uiterst actueel vanwege de toegenomen aandacht voor participatie aan de lokale samenleving. 2. Vanuit de gedeelde verantwoordelijkheid (zorgvisie PSW) is het een proces van constant afwegen: kan deze ene cliënt een bepaalde stap aan of niet? 3. Maatschappelijke participatie kan veel verschillende dingen betekenen. Voor een cliënt van groep 5 betekent het iets heel anders dan voor een cliënt van het Bureau Begeleid Werken. 4. Maatschappelijke participatie moet ook vanuit de maatschappij bevorderd worden. 5. Participatie begint bij de jeugd. Werken aan zelfredzaamheid is dan ook een belangrijk aspect binnen de sector Kinder- en jeugdzorg. Voorbeelden/situaties 1. Ouders van een kind van het kinderdagcentrum willen graag proberen het kind op de basisschool in de eigen wijk geplaatst te krijgen. Het kinderdagcentrum twijfelt sterk of het kind dat aankan. Wat krijgt voorrang, de wens van de ouders of het inzicht van de begeleiding? Is dat inzicht gebaseerd op deskundig/pedagogisch inzicht of op bijvoorbeeld organisatorische bezwaren?
2. Een cliënt van het activiteitencentrum klaagt erover dat hij op straat uitgescholden wordt. Tijdens de lunch in het AC lacht hij vrolijk om racistisch getinte grapjes van andere cliënten. Moet de begeleiding die grapjes verbieden? Moeten de begeleiders steeds opnieuw uitleggen dat racistische grapjes niet mogen?
3. Wonen in een gewone straat betekent meedoen aan zaken als gescheiden afvalverwerking. Is het voldoende om de cliënten te leren wat in de ene en wat in de andere bak moet? Of moet de begeleiding duidelijk zien te maken waarom een afvalscheiding nodig is?
16
Wij besteden aandacht aan het opzetten/in stand houden van een sociaal netwerk voor de cliënt
regel 10
Overwegingen bij deze regel 1. In de sector Kinder- en jeugdzorg is deze aandacht gericht op de ouders. 2. Sociaal netwerk is een groot woord. Het kan van alles betekenen: bezoek aan verjaardag, deelname aan cliëntenraad, deelname aan club. 3. Aandacht voor opzetten/in stand houden sociaal netwerk kan ook betekenen: aandacht voor weerbaarheid van cliënten. Voorbeelden/situaties 1. Een kind van het kinderdagcentrum is kind aan huis bij een bepaald familielid. Door omstandigheden kan/mag het kind niet meer naar dat familielid toe. Moeten begeleiders van het KDC zich daarmee bemoeien? Mogen zij de ouders wijzen op de gevolgen van het verbreken van het contact?
2. Een cliënt van het AC woont bij zijn ouders in huis. Behalve naar het AC, gaat de man nooit ergens naar toe. Begeleiders stellen voor dat hij zich aanmeldt voor het GJVW (Gespecialiseerd jeugden volwassenenwerk, de afdeling vrije tijd en vakantie van PSW). De ouders doorkruisen dit, door met allerlei praktische obstakels te komen. Moeten de begeleiders blijven stimuleren dat de cliënt zich inschrijft voor een GJVW-club? Moeten zij zich verdiepen in de situatie/argumenten van de
ouders? Moeten zij actief ingrijpen om bezigheden buitenshuis voor de cliënt mogelijk te maken?
17
3. Een cliënt van het woonbegeleidingscentrum krijgt een uitnodiging voor een avond van de buurtvereniging. Moeten de begeleiders stimuleren dat ze gaat? Moeten de begeleiders zich verdiepen in wat er die avond in het buurtcentrum op het programma staat? Of in wie er die avond nog meer in het buurtcentrum aanwezig zullen zijn? Wat moeten begeleiders doen als ze vermoeden of achteraf merken dat de cliënt daar geen respect ontmoet?
De deskundigheid van ouders/verwanten/wettelijk vertegenwoordigers schatten wij op waarde en wij proberen hen zo goed mogelijk bij de zorg te betrekken
regel 11
Overwegingen bij deze regel 1. Ervaringsdeskundigheid van ouders staat soms op gespannen voet met professionele deskundigheid van begeleiders. 2. Deskundigheid van de ouders staat soms op gespannen voet met de wensen van de cliënt. Uitkijken dat de cliënt geen onderwerp van strijd wordt! 3. Draagvlak voor deze gedragsregel is vertrouwen tussen ouders en begeleiders. Daaraan moeten begeleiders blijven werken, ook al is het tijdrovend en lijkt het niet veel op te leveren. 4. Gaat het om op waarde schatten, of ook om bevorderen dat ouders zich actief opstellen? 5. Het gaat erom de betrokkenheid van de omgeving, het systeem rondom de cliënt te stimuleren. Het kan dus ook om een vriend of vriendin in de omgeving gaan. Voorbeelden/situaties 1. Ouders van een kinderdagcentrum kunnen de gang van zaken tijdens de begeleidingsplanbespreking niet goed volgen. Zelf geven ze aan dat ze er net zo lief niet bij zijn, omdat alles goed verloopt en ze toch wel op de hoogte worden gehouden over hoe het gaat. Moet het kinderdagcentrum alles op alles zetten, opdat de ouders toch aanwezig zijn? Is voldoende geprobeerd zaken te verduidelijken, zodat deze
ouders de bespreking wél kunnen volgen? Is goed nagedacht over een andere manier om deze ouders erbij te betrekken? 2. Een cliënt van het AC gaat hard in zijn ontwikkeling vooruit en heeft allerlei plannen. De moeder remt de plannen voortdurend, uit bezorgdheid of haar zoon alles wel aankan. De begeleider heeft het vermoeden dat de persoonlijke problematiek van de moeder daarbij
een (te) grote rol speelt. Welk tempo moet de begeleider aanhouden: het tempo van de moeder of van de zoon? Mag de begeleider bewust aansturen op bemoeienis van een ander gezinslid? Wat betekent het voor de cliënt om het tempo wat naar beneden te brengen? En wat betekent het voor de cliënt om tegen de wensen van de moeder in te gaan?
18
3. Een cliënt van een woonbegeleidingscentrum wil graag weg uit de woongroep en alleen wonen in een appartement. Ouders weten dat hij/zij dat niet aankan. In hoeverre moet de begeleider afgaan op het deskundige oordeel van de ouders? Is hier sprake van een (te) grote bezorgdheid van de ouders? Moet de begeleider (veel) tijd uittrekken om de ouders om te turnen?
Regels en afspraken worden weloverwogen en in overleg tot stand gebracht en opgelegd
regel 12
Overwegingen bij deze regel 1. Regels zijn onvermijdelijk. Begeleiders moeten zich steeds opnieuw afvragen of de regels nog voldoen en of ze daadwerkelijk bijdragen aan het gestelde doel (dus geen regels die er nu eenmaal al lange tijd zijn). 2. De zorgvisie spreekt niet voor niets van gedeelde verantwoordelijkheid: overleggen dus met cliënten en hun ouders/vertegenwoordigers. 3. In alle situaties moet steeds volstrekt duidelijk zijn voor begeleiders en cliënten waarom bepaalde regels zijn opgesteld en worden toegepast. 4. Wat gebeurt er bij overtreding van de regels. Is straf een optie of uit den boze? 5. Fouten maken hoort bij “mens zijn”. Cliënten hebben recht op eigen ervaringen, ook al kunnen die soms leiden tot verkeerde situaties. Voorbeelden/situaties 1. In de groepen van het kinderdagcentrum geldt de regel dat kinderen tijdens de lunch eerst een boterham met kaas of vlees eten en daarna pas een boterham met zoetigheid. Een van de kinderen vindt kaas en vlees echt niet lekker. De ouders geven aan dat het kind wat hen betreft zelf mag weten wat het op de boterham doet. Moeten begeleiders het kind dwingen om kaas of vlees te eten? Moeten begeleiders
de ouders ervan proberen te overtuigen dat hun kind zich aan de vlees-kaasregel moet houden? Is het de taak van een kinderdagcentrum om kinderen te leren alles (mee) te eten, ook als ouders dat niet nodig vinden? 2. In het activiteitencentrum is de regel dat cliënten tussen de middag van 12.30 tot 12.55 uur samen aan tafel (blijven) zitten en eten. Is de regel doorgevoerd om organisatorische redenen of vanwege het sociale/gezelligheids-
aspect? Waarom mogen cliënten niet zelf de pauze invullen? Is de lokale cliëntenraad betrokken geweest bij het instellen van de regel? Wat is de houding tegenover een cliënt die het niet fijn vindt “zo lang” aan tafel te moeten zitten? 3. In een huis waar 6 mensen wonen die begeleiding krijgen vanuit het woonbegeleidingscentrum geldt de regel dat in de gezamenlijke ruimtes niet mag worden gerookt. In de achterbouw, een kleine ruimte aan de achterzijde 19
van de woning, mag wel worden gerookt. Dit geldt zowel voor de bewoners als voor de begeleiders. Is de regel tot stand gekomen in overleg? Hebben de cliënten -het is immers hun woning- daarbij voldoende invloed kunnen uitoefenen? Of zijn de begeleiders bij het instellen van de regel richtinggevend geweest? Wie heeft de keuze voor de (rook)ruimte gemaakt? Is voldoende aandacht besteed aan de ligging/inrichting van de rookruimte.
Beperkende maatregelen leggen wij alleen in uiterste noodzaak op en wij toetsen beperkende maatregelen steeds opnieuw op hun noodzaak
regel 13
Overwegingen bij deze regel 1. Een beperkende maatregel kenmerkt zich door het individuele karakter, in tegenstelling tot een regel. 2. Bij elke beperkende maatregel moet een begeleider zich steeds weer afvragen: kan dit anders? 3. Bij elke beperkte maatregel moet een begeleider zich steeds opnieuw afvragen: is dit een praktische (organisatorische) of pedagogische oplossing? 4. Mogen straf en/of sancties worden opgelegd; en zo ja, alleen ter preventie (of in de Kinder- en jeugdzorg als pedagogisch doel) of ook ter genoegdoening/ boete? Voorbeelden/situaties 1. Aan het begin van de dag komen alle kinderen in de hal van het kinderdagcentrum bijeen. De kinderen spelen en zitten er door elkaar, vóór ze naar hun eigen groep gaan. Een van de kinderen kan de situatie niet aan. Hij slaat andere kinderen en trekt hen aan de haren. De begeleider zet hem vast in een trip-trapstoel in de hal, zodat hij er wel bij kan zijn. Hoe ervaart het kind het dat hij vastzit aan de stoel? Geniet hij meer of minder van het groepsgebeuren
als hij vastzit? En hoe gaan de andere kinderen om met het “vastzittende” speelkameraadje? Heeft over de beperkende maatregel overleg plaatsgehad met de ouders? Is het niet mogelijk om een begeleider aan te wijzen die (een deel van de tijd) bij hem blijft en voorkomt dat hij ruzie maakt? 2. Twee cliënten van een AC krijgen een relatie. Zij beïnvloeden elkaar en hun omgeving in sterke mate en niet altijd positief. Mag je die relatie verbieden of een van de
twee overplaatsen naar een andere voorziening (zoals dat bij medewerkers gebeurt)? Mag je verbieden dat die twee naast elkaar aan tafel zitten, tijdens het eten, of in de bus? Om welke reden: ten behoeve van de sfeer in de groep of om henzelf te beschermen? Moeten begeleiders de twee geliefden pedagogische ruimte bieden om grenzen te leren verkennen/aftasten?
20
3. Een cliënt van het WBC wil zonder begeleiding met vrienden op vakantie naar Turkije. Zijn begeleider schat in dat de cliënt dat niet aankan. De cliënt gaat toch. Moet de begeleider de reis onmogelijk maken? Wat ontneem je de cliënt door hem deze ervaring te ontzeggen? Welke risico’s loopt de cliënt alleen in Turkije en zijn die goed en begrijpelijk in beeld gebracht? Is de omgeving van de cliënt betrokken geweest bij de afwegingen?
6. Werken met dit boekje Wikken en wegen kan op verschillende manieren gebruikt worden. Het boekje wordt uitgereikt aan alle medewerkers van PSW. Voor hen is het geen vrijblijvende lectuur, maar verplichte kost; zij worden geacht op de hoogte te zijn van de dertien attituderegels en volgens deze regels te denken en te handelen. Daarnaast kunnen cliënten, ouders, vrijwilligers en alle andere betrokkenen bij PSW die geïnteresseerd zijn in de inhoud, een exemplaar van het boekje krijgen. Zij kunnen er zelf naar behoefte in lezen.
Daarnaast is het boekje zó opgezet dat de regels, één voor één, onderwerp van gesprek en discussie kunnen zijn, bijvoorbeeld tijdens teamoverleg, ouderraad, voorlichtingsavond of studie(mid)dag. Hoe, met wie en waar het boekje ook gebruikt wordt: het geeft iedereen die betrokken is bij PSW concrete handvatten om de Taak te vertalen naar de praktijk.
21
7. Nawoord Kerntaak van PSW is de zorgen dienstverlening aan mensen met een verstandelijke handicap. Daaraan ontleent de organisatie het bestaansrecht en daarvoor betaalt de samenleving ons geld. De Taak en de regels in dit boekje zijn dan
ook opgesteld voor de relatie tussen de cliënten en de medewerkers. Daarnaast is er de Taak als werkgever. Deze is samen met de attituderegels van toepassing op de relatie tussen medewerkers onderling. Of het nou gaat om lei-
dinggevenden of “gewone” medewerkers; in de relatie met collega’s dient onze houding er een te zijn van respect voor elkaar en collegialiteit. We dienen open te staan voor individuele mogelijkheden van de ander, in plaats van
Stichting Pedagogisch Sociaal Werk Midden- en Noord-Limburg
Centraal Bureau Charles de Gaullestraat 21 6049 HB Herten/Roermond T 0475 47 44 00 F 0475 47 44 01 E
[email protected] I www.pswml.nl
Cliëntenvertrouwenspersoon Mevrouw Greet van Dijk T 06 22 38 97 45 uitgave
2013 Stichting Pedagogisch Sociaal Werk Midden- en Noord-Limburg
realisatie hoenenenvandooren, creatieve communicatie, www.hoenenenvandooren.nl
steeds te letten op beperkingen. Al was het alleen maar dat we dan met ons allen beter in staat zijn de kwaliteitszorg te bieden die de samenleving en de mensen met een verstandelijke handicap en hun omgeving van ons verwachten.