Ethische puzzels in de kinderopvang
Over morele dilemma’s in de kinderopvang Gert-Jan Jansen
Inhoudsopgave Voorwoord
4
Beladen thema’s
7
Elly Singer: “Kwaliteit kinderopvang ondanks geringe steun een wonder”
10
Tineke Linssen: “Hét dilemma van deze tijd is de doorgeschoten marktwerking”
14
Martin Bosma: “Geen concessies doen aan de kwaliteit”
18
Harriëtte Griep: “Ik vrees dat prijs belangrijker wordt dan pedagogische visie”
22
“Zit liever ’n keer mis dan dat je er één keer naast zit”
26
“Je moet jezelf geen angst aanpraten”
29
C 2011 Foto’s geïnterviewden: Peter Valkema Foto Lizelotte Smits: Claudia Kamergorodski Eindredactie: Vormgeving en drukwerk: BTC (Berna Trommelen)
Lobke van der Wal: “Het lang-leve-de-lol is er wel vanaf”
32
Lenie Moolenaar: “Veel mensen houden hun mond. Maar ik niet. Ik ben niet bang”
34
Marijke Schuurkes: “Het is een uitdaging om met
36
Grenzen in het Werk is een uitgave van CNV Publieke Zaak i.s.m. Gert-Jan Jansen
CNV-bestuurder Lizelotte Smits: Van arbeidsmarktinstrument naar basisvoorziening?
38
CNV Publieke Zaak Activiteiten voor professionals in Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening
42
Colofon Eerste druk april 2011 ISBN XX NUR XXX
Om redenen van privacy zijn persoonsgegevens van cliënten soms gewijzigd Grenzen in het Werk is mede mogelijk gemaakt door FCB Arbeidsmarktfonds voor Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening
verschillende culturen om te gaan”
Voorwoord Kinderen zijn onze toekomst. Ze groeien op in een samenleving die anders is dan de onze. In de tijd dat we ze toevertrouwen aan de professionals van de kinderopvang, vinden we dat voor onze kinderen het beste niet goed genoeg is. We besteden hun opvoeding in een belangrijke fase van het leven uit aan andere mensen. Een periode waarin ze het verschil tussen goed en kwaad leren kennen en leren zich tussen anderen sociaal te gedragen. Verdraagzaamheid, moed en zelfbeheersing zijn eigenschappen die we in onze kinderen willen herkennen, en we vertrouwen erop dat de pedagogisch medewerkers hen stimuleren deze karakteristieken bij zichzelf te ontdekken en te ontwikkelen. Opdat de samenleving waarin zij straks functioneren weer een beetje beter is dan de onze.
Ethische puzzels Je kan een mens niets leren; je kan hem alleen helpen het zelf te ontdekken in zichzelf. Galileo Galilei
In dit boekje leest u wat dat in de praktijk van alledag betekent. U leest over de - vaak zeer herkenbare - dilemma’s waarmee medewerkers in de kinderopvang worstelen. Over problemen die ontstaan als gevolg van verzakelijking en commercialisering, veiligheidsvraagstukken en gebrekkige professionaliteit van medewerkers. Ik hoop dat de verhalen in dit boekje een bijdrage leveren aan een betere zorg voor onze kinderen. Het beste is voor hen immers niet genoeg! Eric de Macker, voorzitter CNV
4
5
Inleiding
Beladen thema’s “Zit liever ‘n keer mis dan dat je er één mist”. Een welgemeende verzuchting van een van de pedagogisch medewerkers die aan het woord komen in deze brochure over ‘morele dilemma’s in de kinderopvang’. De opmerking gaat over de tergende afweging die je moet maken wanneer je het vermoeden hebt dat een kind dat zich onder jouw hoede bevindt thuis verwaarloosd of zelfs mishandeld wordt. Wat te doen? Er officieel werk van maken? En wat als je het dan mis blijkt te hebben? De ouders die je in staat van beschuldiging hebt gesteld, zitten in zo’n geval met een stigma waar ze nog maar moeilijk vanaf zullen komen. Aan de andere kant: je kunt ook niet het risico lopen een kind aan zijn lot over te laten dat thuis daadwerkelijk slecht behandeld wordt.
Te zien wat goed is en het na te laten is een gebrek aan moed. Confucius
6
Mishandeling is misschien wel het neteligste vraagstuk waarmee medewerkers in de kinderopvang te maken kunnen krijgen. Maar onder de oppervlakte spelen zich nog veel meer vormen van tweestrijd af. Minder explosief wellicht, maar vaak net zo frustrerend. Zeker als het om zeurende
kwesties gaat die zich eindeloos voortslepen, zonder dat er eens een keer goed over wordt gesproken. Zoals ergernis over een collega die niet goed functioneert. Je wilt zo iemand niet ‘verraden’ en kunt het tegelijkertijd niet met je geweten overeenstemmen dat de organisatie in het algemeen en de kinderen in het bijzonder eronder lijden. En dan zijn er op een abstracter niveau de gevolgen van de sinds enige tijd bestaande marktwerking. Particulier kapitaal heeft zijn intrede gedaan en daarbij moet de kwaliteit van de zorg vaak wijken voor rendementseisen. De managers zijn soms meer bezig met het efficiënt maken van de organisatie dan met hun pedagogische taken. De opvang is in korte tijd disproportioneel snel gegroeid; het aantal plaatsen is verdubbeld naar ruim 800.000. Er moet extra personeel worden aangetrokken, dat niet altijd voldoende of specifiek genoeg geschoold is, en er komen steeds meer invalkrachten. De kwaliteit gaat achteruit en de leefsituatie voor de kinderen verliest aan stabiliteit. Uitermate ontmoedigend
voor mensen die zich met hart en ziel voor kinderen willen inzetten. In dit boekje komen al dit soort dilemma’s aan de orde. In het eerste deel via gesprekken met een wetenschapper, een beleidsadviseur en twee directeuren van een kinderopvangorganisatie. In het tweede deel komen de mensen aan het woord die dagelijks met de problematiek te maken hebben. Hopelijk biedt de schok der herkenning de lezer stof tot nadenken en een hulpmiddel om verbetering aan te brengen in knellende situaties.
7
ELLY SINGER TINEKE LINSSEN MARTIN BOSMA
DEEL EEN: DE BELEIDSBEPALERS
.. HARRIETTE GRIEP
8
9
“Kwaliteit kinderopvang ondanks geringe steun een wonder” Elly Singer:
Elly Singer doceert Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam en Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Utrecht. “Laat ik vooropstellen dat ik in mijn onderzoek niet specifiek gericht ben op kindermisbruik en verwaarlozing. De meeste grote organisaties hebben goed omschreven protocollen voor wat ze moeten doen bij een vermoeden van mishandeling. Die weten hoe ze er mee moeten omgaan. Wel spelen onder de oppervlakte heel andere dilemma’s, die misschien minder spectaculair, maar zeker zo indringend zijn. Soms vraag ik me zelfs af of dit raakt aan een vorm van verwaarlozing die we normaal zijn gaan vinden. Het betreft dan morele vraagstukken die met de aard van het werk te maken hebben, dus specifiek zijn voor de kinderopvang. Om te beginnen is er het probleem van de flexibiliteit. Hoe flexibel mag je zijn en hoe organiseer je dat? Soms worden kinderen al om zeven uur ’s ochtends gebracht, ze zitten eerst in een klein groepje, om half negen komen er al meer bij, vervolgens worden die groepen gesplitst en pas om kwart over
10
negen komen de pupillen uiteindelijk in de stamgroep. Soms zitten ze in wel vijf verschillende eenheden. Steeds wisselende pedagogisch medewerkers en steeds andere kinderen. Dat is waanzinnig vermoeiend en waarborgt nou niet echt veiligheid en geborgenheid. Dat is onverenigbaar met de behoefte van kinderen aan stabiliteit. Het probleem wordt nog versterkt door de behoefte van medewerkers om parttime te werken, zodat ook aan die zijde onrust ontstaat. Te grote groepen En dan nog iets: Om de opvang rendabel te houden, moeten alle groepen iedere dag maximaal bezet zijn. Maar de kinderen komen in deeltijd. Om toch de groepen helemaal vol te krijgen, zitten sommige kinderen door de week in verschillende groepen. Bovendien wordt de hand gelicht met de maximale groepsgrootte zoals die bij wet is vastgelegd. Volgens de redenering:
‘Ach, het mag structureel wel niet, maar voor deze ene keer kan het best, even tussendoor een kind erbij nemen.’ Onoorbaar misschien, maar ja, wat moet je dan, als medewerker? Als je het weigert, word je al gauw als niet solidair gezien. En wat heeft dat dan weer voor gevolgen voor je eigen positie? Dus doe je het maar. Zo’n kind wordt van hot naar her geslingerd. Ik doe onderzoek naar de mate waarin kinderen elkaar tegenkomen en naar wat voor gevolgen dat heeft voor
vriendschappen. Als je de resultaten vergelijkt met buitenlandse onderzoeken, blijkt zonneklaar dat in Nederlandse centra minder vriendschappen ontstaan en meer onderlinge conflicten voorkomen. Twaalf kleine conflictjes per uur, zo heb ik vastgesteld, in groepen van amper veertien kinderen. En onderschat het belang van vriendschap niet: als kinderen graag naar een dagverblijf gaan, zijn de redenen: vriendjes en lekker spelen.
Het is leuk als de juf zo lief is, maar ze vinden hun pappa en mamma in de regel leuker. Als ze echt graag gaan, is dat wegens de vriendschap. En die krijg je enkel door stabiele relaties. Werkdruk Een ander dilemma. De werkdruk. Die is hoog. Het gevolg daarvan is dat de medewerkers hun ambities aanpassen. Ze zijn erg gericht op het garanderen van veiligheid, maar komen minder toe aan het bevorderen van goede relaties tussen de kinderen en het aanbieden van aantrekkelijk, uitdagend speelaanbod. In Nederland denkt men bij kinderopvang toch al snel aan opvang en oppassen, het educatieve aanbod komt op de tweede plaats. Onder het motto ‘Het is toch maar opvang’. Opvoeden is iets voor de ouders. Dat vinden veel ouders zelf trouwens ook. Sociologisch is het ook heel goed te verklaren. In de jaren zestig was er krapte op de arbeidsmarkt. Hier hebben we ervoor geopteerd buitenlanders binnen te halen in plaats van de vrouwen aan het werk te zetten. In Scandinavië hebben ze ervoor gekozen meer vrouwen voltijds bij de arbeidsmarkt te betrekken en dat proces te begeleiden met een heel sterk ‘kindflankerend’-beleid. Of die Nederlandse weg nou zo erg is? Ik weet het niet. De vrouwen zijn er blij mee. En de mannen vinden het blijkbaar prima om als kostwinner voltijds te werken. Dat wordt allemaal anders bij een echtscheiding uiteraard. Dan hebben de vaders vaak spijt dat de kinderen niet bij hen komen wonen en
11
betreuren de moeders het dat hun positie op de arbeidsmarkt te slecht is om in hun levensonderhoud te voorzien. De maatschappij verandert echter wel. Door de vergrijzing en de ontgroening en nu ook nog eens de economische crisis moeten vrouwen hier wellicht ook langer gaan werken. Dus het kan best zijn dat we nu in een overgangssituatie zitten. Te weinig pedagogiek Nóg zo’n dilemma: onze obsessie met veiligheid. Kinderen hebben gewoon behoefte om te oefenen, te vallen en zichzelf een buil te vallen. Ze willen avontuur, dingen uitproberen en grenzen verleggen. Dat staat echter haaks op de behoefte van ouders en begeleiders aan ultieme veiligheid. Toch is een te veilige wereld uiteindelijk ook gevaarlijk. Kinderen moeten leren vallen en opstaan. Zo krijgen ze vertrouwen in zichzelf. Het is een groot moreel dilemma: veiligheid versus uitdaging. Waar liggen de grenzen? Kinderen moeten in rekken en bomen klimmen, en in het algemeen doen ze dat heel voorzichtig. Als je alles verbiedt, kunnen ze het niet als het een keer echt nodig is, waarna het pas goed fout gaat. En dan een ander eigentijds probleem: de financiering. De Nederlandse ouders worden in vergelijking met andere landen goed gesteund. Elders krijgt de sector directe subsidiëring, hier worden de ouders indirect gesubsidieerd via het belastingstelsel. Ze hebben dus een enorme greep op de plaats waar ze hun kinderen heen brengen. Vroeger
12
had je een directrice van een gemeenteinstelling die allerlei eisen kon stellen. Die kon zeggen: ‘Je komt vijf dagen, anders kom je er niet in.’ Of ze konden eisen stellen aan leeftijden, zodat ze iets aan groepsopbouw konden doen. Dat kan echter allemaal niet meer. Het vroegere plaatsingsbeleid geschiedde op pedagogische overwegingen, tegenwoordig is het: we doen wat de ouders vragen. Op zichzelf een goed uitgangspunt natuurlijk, maar het probleem is dat de ouders in het algemeen nog te weinig kennis en ervaring hebben om te weten wat belangrijk is voor kinderen die in groepsverband verkeren. Je ziet dat de managementtop veel minder aandacht heeft voor pedagogische doelstellingen. Vroeger had je in het algemeen managers van kleine instellingen die verstand hadden van pedagogiek. Nu gaat het meer en meer om organisatie. En voor de kwaliteit van de medewerkers is dat niet goed. Want je hebt onderwijskundige begeleiding nodig op de werkplek.
sector explosief is gegroeid. In de jaren negentig moesten heel snel nieuwe mensen gevonden worden. En wie kon deze mensen opleiden? Ik was onlangs bij een Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) en daar waren de docenten van huis uit logopedisten, antropologen en taalkundigen. Slechts enkelen van hen hadden een pedagogische achtergrond. Allemaal heel enthousiaste mensen hoor, die zich enorm inzetten om zich bij te scholen en inhoud te geven aan de opleiding. Gezien vanuit de overheid echter volstrekt onverantwoord. De overheid heeft die hele kinderopvang in de jaren negentig sterk gestimuleerd, maar zonder flankerend beleid, geen opleidingen, geen extra geld. Integendeel zelfs, want wat er was, is in die tijd geprivatiseerd of wordt wegbezuinigd. Veel is afgebroken. Ik vind het eigenlijk een wonder dat de sector nog steeds zulke goede kwaliteit levert als je ziet hoe weinig steun er is geweest.”
Alles van waarde is weerloos. Lucebert
Daarbij komt dat we in de opvoedkunde veel te lang hebben ingezet op algemene vaardigheden in plaats van op pedagogische bekwaamheden die specifiek op de kinderopvang geconcentreerd zijn. In het algemeen kun je daarom zeggen dat de kinderopvang nog volop bezig is om een eigen professionaliteit te ontplooien. En dat ontwikkelingswerk moet plaatsvinden in een tijd dat de
13
Tineke Linssen:
“Hét dilemma van deze tijd Tineke Linssen is pedagogisch adviseur bij kinderdagverblijf Korein in Eindhoven
is de doorgeschoten marktwerking” “Het denken over kinderopvang is de afgelopen jaren sterk veranderd. Aanvankelijk mocht je eten geven, luiers verschonen en zo, maar opvoeden, daar mocht je je niet mee bemoeien, dat deden de ouders zelf wel. Langzamerhand is echter duidelijk geworden dat je toch echt een volwaardige partner bent van de ouders, dat je er samen voor zorgt dat het kind een goede opvoeding krijgt. Dat er normen en waarden moeten worden aangeleerd. Dat staat nu trouwens ook nadrukkelijk als doel in de wet geformuleerd. Ouders hebben het recht om beleidsplannen mede te bepalen, maar de opvang heeft daarnaast haar eigen uitgangspunten, zoals die beschreven staan in het zogeheten Landelijk Pedagogisch Kader. Bildung Het Duitse begrip Bildung geeft eigenlijk het best weer wat de situatie is waarnaar we streven. Het is geen vorming, geen onderwijs en geen opvoeding. Het is een totaalbegrip. Het gaat zowel om cognitieve als persoonlijke ontwikkeling. Een heel aansprekend voorbeeld levert NieuwZeeland. De Maori’s hadden in hun
14
dorpsgemeenschappen een mat die ze met elkaar weefden, de Whariki. Op die mat werd gezeten als er belangrijke vergaderingen waren. Hun pedagogische visie is daar symbolisch naar vernoemd. Ons pedagogisch kader is ook zo’n zienswijze. Wij hier bij Korein spreken ook niet meer van kindercentra, maar van kinderpleinen: ontmoetingsplaatsen van kinderen en volwassenen die met elkaar een gemeenschap vormen. Je ziet dat allerlei oude maatschappelijke verbanden wegvallen; onder meer de kinderopvang speelt een rol in het vullen van die lacunes. Marktwerking Hét dilemma van deze tijd is marktwerking. Die is doorgeschoten. We hebben nu hetzelfde probleem als de Nederlandse Spoorwegen (NS). De overheid wil aan de ene kant particuliere marktwerking en verlangt aan de andere kant dat wij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Maar ze wenst daar niet echt voor te betalen. Zo ontstaat spanning tussen de gewenste en de haalbare kwaliteit. De medewerkers voelen haarfijn aan
dat er aan de kwaliteit gemorreld wordt en dan raken ze gefrustreerd. Ze belanden in een mentale spagaat. Want ze mogen niet mopperen, dat staat immers negatief. En ze willen hun baan houden. Ze hebben een erg ruim hart voor kinderen. Ze zijn enorm betrokken en daarom zijn ze ook zo boos; hun signalen lijken niet serieus te worden genomen. De managers worden vooral aangesproken op het halen van financiële streefcijfers en te weinig op het bereiken van pedagogische doelstellingen. Als je je uren maar haalt, dan is het goed. En dat terwijl in alle folders staat dat het kind centraal staat. ‘We zijn er in de eerste plaats voor de pedagogische inhoud.’ Typerend voor hun betrokkenheid bij kinderen is dat sommige mensen die zelf in de kinderopvang werken hun eigen kroost er niet heensturen. Ze geven de voorkeur aan familie, hetgeen overigens ook financiële redenen kan hebben. Die mensen geven zo veel om kinderen dat ze zich niet kunnen voorstellen dat ouders hun nakomelingen uitbesteden.”
15
Kennis is van geen waarde tenzij je deze in de praktijk brengt. Heber J. Grant
Een ethisch dilemma kan een obstakel zijn, maar biedt je ook de kans jezelf te ontwikkelen.
16
17
“Geen concessies doen aan de kwaliteit”
Martin Bosma:
Martin Bosma is directeur-bestuurder van Stichting Eigen&Wijzer/Stichting KDV De Pinkenstal in Loosdrecht
“We kampen op dit moment met een typische aanbodmarkt: veel vragers en weinig aanbieders. Er zijn enorme wachtlijsten. Veel van de huidige opvangers, die het werk al jaren doen, functioneren in feite als gigantische monopolisten. Met alle arrogantie vandien. De ouders komen toch wel, er is onvoldoende plek, ze moeten wel. De wachtlijsten zijn enorm. De organisaties hoeven zich niet in te zetten, de klant kan nergens anders heen en dat zorgt voor vervlakking van de dienstverlening. De meeste ouders hebben geen vergelijkingsmateriaal, dus ze weten niet dat het ook anders kan. Rendementseisen En er is in sommige gevallen een conflict ontstaan tussen particulier kapitaal en kwaliteit. Er zijn investeringsmaatschappijen die geld in zo’n kinderdagverblijf stoppen; die hebben rendementseisen. Die willen hun investeringen veilig stellen. Het is gewoon keihard. Kostenefficiency staat
18
voorop. Sommige instellingen maken achterlijk veel winst, maar die gelden worden particulier afgeroomd. Op de werkvloer is bezuiniging troef. Daar is niet eens geld om een bal te kopen. En zoals bij alle participatiemaatschappijen is de doelstelling: groei, schaalvergroting. Want voor een groot bedrijf kun je bij verkoop natuurlijk meer geld vragen. Het gevolg daarvan is weer dat je met standaardisering te maken krijgt. Overal hetzelfde, met modellen werken, prefab. Maar in de kinderopvang kan dat helemaal niet. Daarvoor heb je met veel te veel verschillen te maken, per stad, per wijk, per stadsdeel. Je moet je vestiging aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden en niet met standaarden komen die overal overheen worden gelegd. Grote organisaties hebben bovendien veel mensen nodig, liefst op korte termijn. Dus moeten ze hun toevlucht nemen tot invalkrachten. Het aantal wisselende
gezichten neemt toe. Dat betekent instabiliteit. Deze ontwikkelingen leveren allerlei morele dilemma’s op. De medewerker wil iets extra’s voor de kinderen, maar krijgt te horen dat zijn wens niet binnen het geplande kostenmodel past. Hij ziet de onrust toenemen doordat er steeds andere medewerkers zijn. Kortom: de kwaliteit wordt allengs minder. Kentering Maar er komt een kentering. De vraag zal niet eeuwig blijven groeien. En de ouders zullen gaan inzien dat er alternatieve mogelijkheden zijn. Vanuit de organisatie gezien is dan de enige oplossing: het bieden van kwaliteit. Je moet de zaken omdraaien. Eerst kijken naar het belang van het kind en je dan pas afvragen: Welke organisatie past daar nou het beste bij? Wij doen er bijvoorbeeld alles aan om medewerkers aan ons te binden.
19
Laat nooit uw gevoel voor moraal u verhinderen te doen wat goed is. Isaac Asimow
We werken zo weinig mogelijk met invalkrachten. Een kind moet een leidster ook echt kennen. Je moet het aantal gezichten binnen zo’n groep zo veel mogelijk beperken. De flexibilisering houden we dus ook beperkt. Wij vinden twee dagen toch wel het minimum in de dagopvang. Dan bouw je tenminste enige structuur in. Kinderen hebben gewoon rust en regelmaat nodig. Twee dagen is het minimum. Dat zeggen we ook glashard tegen de ouders. Verder is de hectiek van het halen en brengen enorm. Je moet er echt goed
20
voor zorgen dat de overgang goed is. Die mag niet chaotisch worden. Ouders hebben altijd haast. Ze moeten boodschappen doen, koken. Maar je moet ze er van doordringen dat het belangrijk is om even rustig de dag door te nemen. Of er nog bijzonderheden zijn geweest. Dat willen we ’s morgens ook weten. Hoe heeft het kind geslapen? Allemaal dingen die je moet weten om er goed op te kunnen inspelen. Mede door die kwaliteitsfilosofie heerst hier een prettige werksfeer en hebben we dus geen moeite om gemotiveerd perso-
neel aan te trekken. Er is een duidelijk team, mensen die zich ook voor elkaar inzetten. En ze werken hier vaak al lang. Daar hebben we ook in geïnvesteerd. We bieden opleidingsmogelijkheden aan en vragen de medewerkers wat ze graag willen. We vinden het belangrijk dat ze blijven en helpen ze dus in hun ontwikkeling. Je verloop moet gewoon laag zijn. Als je te hard groeit, ga je vanzelf aan je kwaliteitseisen morrelen, roeien met de riemen die je hebt. Je gaat concessies doen die zich op den duur tegen je keren.”
21
Harriëtte Griep:
“Ik vrees dat prijs belangrijker wordt dan pedagogische visie”
waaraan jongens zich kunnen optrekken. Om het gechargeerd te zeggen: ze zijn minder zorgend, meer op actie ingesteld. Jongens hebben daar behoefte aan. Naar aanleiding van die misbruikaffaire in Amsterdam valt nu wel te horen dat we mannen maar helemaal uit de kinderopvang moeten weren. Ik ben daar zeer op tegen. Want dan moet je
mannen ook gaan verbieden in de zorg, het onderwijs. Wat voor samenleving krijg je dan? Wel moet je de risico’s natuurlijk zo klein mogelijk houden. In het Amsterdamse geval is het schrijnend dat de verdachte al eens veroordeeld was in Duitsland en desalniettemin in Nederland gewoon een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kreeg. Zo’n verklaring is trouwens
voor professionele oplichters toch al een heel klein hobbeltje. Het is niet meer dan een momentopname. Je moet verder gaan, om te beginnen door veel meer referenties in te winnen. Dat gebeurt nu niet standaard, terwijl het eigenlijk de regel zou moeten zijn.”
Harriëtte Griep is directeur van Kinderstad, actief in Tilburg en de regio De Kempen “Wij werken hier in Tilburg-Noord middenin een probleemwijk. Dat levert allerlei complicaties op. Er komen bij ons in de eerste plaats kinderen binnen met zeer uiteenlopende culturele achtergronden en die vergen allemaal een andere benadering. Onze personeelsleden krijgen dan ook extra scholing om met die diversiteit om te gaan. Die culturele verschillen kunnen ingrijpend zijn. Het is nu eenmaal zo, bijvoorbeeld, dat kinderen in een bepaalde fase seksualiteit ontdekken. We bereiden ons personeel erop voor, zodat ze ongeveer weten wanneer daarvoor belangstelling ontstaat. Maar in sommige culturen worden we helemaal niet geacht daarover te praten met kinderen. We worden regelmatig geconfronteerd met ouders die kwaad zijn omdat medewerkers iets verteld hebben over seksualiteit. Ook krijgen we te maken met groepen die het gezag van vrouwen niet accepteren. Dan heb je peutertjes die
22
niet doen wat de medewerker zegt, ‘want het is toch maar een vrouw.’ Morele dilemma’s? Wij stellen kwaliteitsdoelstellingen op en verrichten dan steekproeven naar de resultaten. Ook dit jaar heb ik weer geconstateerd dat mensen het moeilijk vinden om collega’s aan te spreken op professionaliteit. In een vrouwencultuur zoals die hier heerst, is vaak sprake van vriendschappelijke relaties die een beoordeling puur op grond van beroepsmatig handelen moeilijker maken. Dan wordt de leidinggevende aangesproken op het gedrag van een collega terwijl die zegt: ‘Je staat zelf met haar op de werkvloer, spreek het maar rechtstreeks uit.’ Doordat mensen elkaar aardig vinden, gebeurt dat echter te weinig. Dat is een dilemma, want openheid is een voorwaarde om de kwaliteit te kunnen verbeteren. De toenemende marktwerking gaat de sector de komende tijd sterk beïnvloeden. Tot nu toe hebben we alleen maar in een groeimarkt verkeerd, er was ruimte voor iedereen.
Maar straks raakt de situatie meer in balans en ik ben bang dat sommige organisaties dan gaan kiezen voor concurrentie op prijs in plaats van kwaliteit en dat een deel van de ouders daar wel voor te porren is. Ik merk nu al dat ze kritischer beginnen te kijken. Waar de oudercommissie vroeger best bereid was wat meer te betalen als wij kwalitatieve impulsen gaven, heeft zij dit jaar bijvoorbeeld voor het eerst gezegd: ‘Beperk je nou voorlopig maar tot de nominale verhogingen en laat de inhoudelijke zaken maar even zitten.’ De kans bestaat dat je op den duur niet meer dan een opvangcentrum wordt. Ik denk dat prijs in de komende periode belangrijker wordt dan pedagogische visie. Wat jammer is, want de meerwaarde van kinderopvang ligt juist in het bieden van pedagogische inhoud. Een ander probleem: het gebrek aan mannelijke medewerkers in de kinderopvang. Ik ben er een voorstander van om met gemengde teams te werken. Mannen hebben een andere aanpak
23
LOBKE VAN DER WAL LENIE MOOLENAAR
DEEL twee: DE UITVOERDERS
MARIJKE SCHUURKES
24
25
“Zit liever ’n keer mis dan dat je er één keer naast zit” “Een van de belangrijkste dilemma’s waarmee wij te maken krijgen, betreft kindermishandeling. Die kan zich in verschillende gradaties voordoen. Om te beginnen is er verwaarlozing. Je moet wel heel zeker zijn van je zaak voordat je daarvan melding gaat maken bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Toch zijn de signalen in het algemeen duidelijk. Kinderen van vijf jaar die ’s avonds laat alleen naar huis moeten lopen, over drukke straten. Ouders die weinig interesse tonen. Maar het blijft ingewikkeld. Moet ik een moeder aangeven die keihard werkt en met veel moeite de eindjes aan elkaar kan knopen? Verwaarlozing kan trouwens ook op een heel andere manier tot uiting komen. Wat te denken van ouders die hun kind vier dagen per week naar allerlei clubjes brengen? Die kinderen zien we hier ook. Ze zijn doodmoe, ze kunnen niet meer op hun benen staan. Na vijf uur worden ze opgehaald en ze gaan dan de ene dag naar hockey, de volgende avond moeten ze naar viool- en de dag daarna naar pianoles. Dat is ook een vorm van mishandeling, zo’n overvolle agenda. Als je ouders daarop aanspreekt, en ze
26
reageren afwerend, dan kan dat ook een reden zijn voor melding. En dan heb je fysieke mishandeling. Dat is natuurlijk makkelijk aan te tonen als het kind bont en blauw binnenkomt en duidelijk klappen heeft gehad. Vergis je niet: dat komt ook voor, hoor. Gedragsverandering Maar meestal is het niet zo eenvoudig te zien en vermoed je alleen maar iets. Je mekt het onder meer aan plotselinge gedragsverandering. Kinderen die binnen een paar dagen 180 graden draaien, bijvoorbeeld. Ze worden ineens agressief of trekken zich juist heel erg terug. Ze willen niet meer worden aangeraakt. Het kind is plotseling niet meer degene die je daarvoor kende. Dat kun je heel snel merken, soms wel binnen twee dagen. Wij zien gedragsverandering ook veel sneller dan op school, waar kinderen zich makkelijk kunnen verstoppen binnen een grotere structuur. Hier valt het onmiddellijk op als een kind zich probeert te verschuilen. Als ons zoiets opvalt, gaan we het kind wat nauwlettender observeren, nog beter luisteren, kijken. En we vragen collega’s wat zij ervan vinden, gooien eens een
balletje op bij de ouders. Vervolgens ga je te werk volgens de richtlijnen die zijn beschreven in het kindermishandelingsprotocol. Je praat met de ouders, observeert ze en probeert vast te stellen of ze een consistent verhaal hebben. Soms is een verhaal direct overtuigend. Bijvoorbeeld: oma is overleden en het kind was heel erg goed met haar. Dan is een gedragsverandering goed te verklaren. En je praat natuurlijk met het kind zelf. Je moet daarbij goed op de details letten. Als een kind van gescheiden ouders op de vraag of het afgelopen weekend bij mama of papa is geweest eerst moet nadenken, weet je dat er iets niet klopt. Want kinderen vertellen uit zichzelf meestal heel natuurlijk en spontaan over dat soort dingen. Het luistert nauw. Heel kleine dingen. Als je echt denkt dat er iets mis is, neem je contact op met je leidinggevende en zeg je dat er een probleem is. In overleg kun je dan de ouders vragen om pedagogische hulp te zoeken; als ze dat niet willen, terwijl je gewoon ziet dat het slechter gaat met het kind, dan is er een gerechtvaardigde reden om melding te maken bij het AMK. Dan word je
pas in volle omvang geconfronteerd met het morele dilemma. Vooral jongere, onervaren medewerkers zie je dan soms pijn lijden. Hoe moeten ze hier mee omgaan? Er is een schuldgevoel. En er is een zekere angst. Want wij mogen niet anoniem melden, we moeten de ouders laten weten dat we actie ondernemen. Het kan dus zijn dat een verontwaardigde ouder vandaag of morgen zomaar bij je op de stoep staat. Van het kastje naar de muur En dan is het ook nog eens zo dat het AMK niet altijd meewerkt. Er lopen daar veel mensen rond die heel erg goed zijn, maar sommigen schieten gewoon kwalitatief tekort. Je maakt melding en wordt van het kastje naar de muur gestuurd. Soms laten ze zich in de maling
Deze geïnterviewde wilde liever anoniem blijven.
nemen door een vader die glashard beweert dat wij liegen. Alles wat wij opschrijven, wordt dan op een stapel gegooid of gaat de papierbak in. Dan denken wij: ‘Waarom luister je nou niet naar ons?’ Dat is heel frustrerend. Dan denk je bijna: ‘Nou, ik meld niet meer’. Maar dat kan natuurlijk ook weer niet. Seksuele mishandeling is het moeilijkst. Dat is bijna niet te bewijzen. Helaas heb ik dat ook weleens meegemaakt. Je ziet dan vaak extreme gedragsverandering, dat jongens en meisjes ten opzichte van elkaar verder gaan dan gewoon doktertje spelen. Alle kinderen spelen doktertje, maar ze hebben daar een soort natuurlijke grens in. Een keer over de grens gaan, dat kan gebeuren. Maar als ze continu over de grens gaan, is dat een signaal
dat er seksueel misbruik in het spel is. En dan zit je pas echt met een probleem, want in zulke gevallen hoef je de ouders niet te informeren dat je gaat melden. Een enorm dilemma, want stel nou dat ik ga melden en ik heb het mis…. Wat dan? Als je fout zit, breng je mensen in een heel zwaar traject. Dan komt er immers politie aan te pas, justitie. Ook voor jezelf heeft het consequenties: jij staat dan ineens te boek als degene die te lichtvaardig melding heeft gemaakt. Aan de andere kant: als je er goed over hebt nagedacht, het protocol zorgvuldig hebt nageleefd en het vermoeden van misbruik blijft bestaan, handel dan uiteindelijk in het belang van het kind. Zit liever ‘n keer mis dan dat je er een keer naast zit”
27
“Je moet jezelf geen angst aanpraten” Men moet niet nadenken over het eindresultaat van zijn werk, zoals men ook niet reist om aan te komen, maar om te reizen. Johann Wolfgang von Goethe
28
“In deze tijd van crisis ontkomen ook wij uiteraard niet aan bezuinigingen. Dat botst met ons verlangen om de kinderen het optimale te bieden. Toch hoeft die noodzaak tot versobering er niet per se toe te leiden dat de zorg in het gedrang komt. Het is maar net hoe je er zelf mee omgaat. Als je heel flexibel bent in je werk, kun je er beter mee overweg dan wanneer je heel punctueel bent en alles precies wilt doen. Dan wordt het krampachtig en moeilijk. Je moet keuzes maken. Een voorbeeld. Als pedagogisch medewerker mag je niet meer dan acht kinderen onder je hoede hebben, in de peuterleeftijd. Maar als er nou ineens negen zijn, moet je er dan een extra leidster opzetten? Dat is hartstikke duur! Dan kun je het beter oplossen door tijdelijk een goede stagiaire aan te stellen, die je toevallig in huis hebt. Je moet goed bedenken wat voor financiële consequenties het heeft als je een extra collega eist. Dat is een zorg van ons allemaal, niet alleen van de leiding. We komen hier wel morele dilemma’s tegen, ja. Soms zie je dat kinderen niet goed functioneren in een groep.
Dan ga je eerst met je team om de tafel zitten en als dan blijkt dat iedereen het ziet, moet je met de ouders in gesprek. Dat is heel lastig. Het zal je maar gezegd worden als ouder, dat er iets met je kind is, dat is vreselijk. Je moet altijd proberen je in de positie van de ouders te verplaatsen. Vaak nemen ze niet aan wat je hun zegt. Je bent meestal de eerste die ermee over de brug komt, ze willen het in eerste instantie niet zien. Heel vervelend. Ik had een tijd geleden een kind in mijn groep dat geen aansluiting vond bij de rest. De andere kinderen wilden niet met haar spelen. In hun ogen deed het kind raar. Het pakte alles af, was een stoorzender, liep zomaar weg. Kleuren, plakken, het was allemaal heel lastig. Wij zagen bovendien dat het kind heel afwezig was. We legden dat allemaal bij elkaar en concludeerden dat het zorgelijk was. Maar de ouders ontkenden het. Ze waren het onderling al niet eens en dat gesprek liep op niets uit. Wij vonden het beter dat het kind
eerst psychologisch onderzocht werd voordat het naar de basisschool ging. Want hoe langer je wacht met het stellen van een diagnose, hoe erger het wordt. Maar goed, de ouders hebben doorgezet en het kind is gewoon naar school gegaan. Inmiddels hebben we gehoord dat het niet goed is gegaan; ook daar kon het kind geen vriendjes maken, wilde niemand met haar spelen. Nu zit ze dan eindelijk in een psychologisch traject, en wij zijn daar blij mee. Het is echter jammer dat er zoveel jaren verloren zijn gegaan. We hebben gedaan wat in onze macht lag. Meer kunnen we niet doen en op een gegeven moment moet je het loslaten. Mishandeling Mishandeling heb ik gelukkig nooit meegemaakt. Ik vind het ook heel erg moeilijk om ergens gauw een stempel op te drukken. Ik zeg hoogstens wat voor gedragingen ik zie, maar trek er geen conclusies uit. Ik ben pedagogisch medewerker, dergelijke oordelen laat ik aan anderen over. Ik kan hoogstens mijn zorg uiten.
29
Wel zien we soms dat kinderen opvallend vaak komen. In het algemeen komen ze niet meer dan tweeënhalve dag per week, maar we hebben er nu een die vierenhalve dag komt, terwijl we weten dat de moeder niet werkt. Aanvankelijk ben je dan geneigd om te denken dat de ouders het wel makkelijk vinden zo, blij dat ze er even vanaf zijn. Maar ook in zo’n geval mag je niet te snel oordelen. Langzamerhand kom je erachter dat er meer speelt, dat het kind niet erg makkelijk is in de omgang, dat het moeder gewoon te veel wordt. Het ligt heel gevoelig, om zomaar in iemands privésfeer te gaan duiken. In de kinderopvang spelen allerlei kleine dingen die op zichzelf niet zo belangrijk lijken, maar die je behoorlijk onzeker kunnen maken. Wat doe je als ouders niet afbellen als hun kind niet komt? Er achteraan bellen of niet? Een paar jaar geleden had je in België een moeder die haar kind naar het dagverblijf wilde brengen, maar haar per ongeluk de hele dag in de auto had laten zitten. Het was bloedheet en uiteindelijk zat het kind dood in het stoeltje. Als er was gebeld, was dat waarschijnlijk niet gebeurd. Maar wat moet je doen? Ik denk weleens: het is lekker makkelijk voor de ouders, die gaan ervan uit dat zij niks hoeven te doen omdat wij toch wel bellen. Je moet je eigen regels opstellen. Als ik weet dat
30
ouders altijd afbellen, en plotseling doen ze dat een keer niet, dan bel ik er achteraan. Veiligheid, ook zo’n heikel punt. Er komen regelmatig incidenten voor die uitgebreid in de publiciteit komen en dan komt er onmiddellijk een roep om maatregelen. Dan kun je resoluut de deur dichtdraaien, maar vervolgens krijg je weer problemen met de brandweer. Je kunt nooit een sluitende oplossing vinden. Bij sommige verblijven moeten mensen een toegangscode intoetsen. Maar ja, soms komt iemand anders het kind ophalen en die moet die code dan ook weten. Dat gaat zo door tot iedereen hem kent en wat heeft-ie dan nog voor zin? Een receptioniste aanstellen? Te duur. En trouwens: als iemand kwaad wil, springt hij toch zo over het hek. We kunnen ook niet met zijn allen in een gevangenis gaan zitten. Natuurlijk worden mensen die hier rondlopen altijd aangesproken, maar je moet niet doorslaan. Je moet jezelf geen angst aanpraten.”
Deze geïnterviewde wilde liever anoniem blijven.
Twee dingen vervullen mij altijd weer met verwondering en ontzag, hoe vaker en hoe dieper ik ze overdenk: de sterrenhemel boven mij en de zedenwet in mij. Immanuel Kant
Lobke van der Wal:
“Het lang-leve-de-lol is er wel vanaf”
Lobke van der Wal is pedagogisch medewerker en lid van de ondernemingsraad bij Stichting Eigen&Wijzer/Stichting KDV De Pinkenstal in Loosdrecht “Misbruik heb ik gelukkig nog nooit meegemaakt. Verwaarlozing wel. Maar dat is een grijs gebied. Het is maar net hoe je daar als leidster tegenaan kijkt. Sommige mensen vinden één keer in de twee dagen douchen al mooi genoeg,
terwijl ik vind dat je iedere dag onder de douche moet. Aan kleding kun je het soms ook zien. Als het hartje winter is, doe je een kind geen gymschoenen aan. Of een dunne zomerbroek. En als het in het voorjaar
weer warmer wordt, laat je kinderen niet in een dikke winterjas rondlopen. Daar spreken we de ouders wel op aan, ja. Maar je moet oppassen hoe je zoiets meldt. Niet belerend zijn. Dan schieten ze meteen in de verdediging. Je moet het taktisch brengen. Daar krijgen we trouwens ook speciale training voor. Hetzelfde geldt voor de contacten tussen collega’s onderling. Die moet je soms ook dingen zeggen die niet zo leuk zijn. Sinds de invoering van de Wet Kinderopvang in 2005 is het beleid commerciëler en formeler geworden. Het lang-leve-de-lol is er wel vanaf. De functioneringsgesprekken zijn geleidelijk bijvoorbeeld minder vrijblijvend geworden. Als je niet naar behoren functioneert, krijg je het op je brood. Mensen spreken elkaar aan op hun gedrag. Als je de hele dag niks doet, krijg je dat te horen. We streven daarbij in de eerste plaats naar open communicatie. Meteen
32
zeggen en uiten, niet opkroppen. En dat werkt in de regel goed. Als er ’s morgens een akkefietje is, dan is het tegen het eind van de middag in negen van de tien gevallen alweer uitgesproken. Om de kwaliteit van de begeleidsters te verbeteren, werken we tegenwoordig ook met videoopnamen. Ik heb zelf een cursus videointeractiebegeleiding gevolgd. Met de leidsters samen bespreek ik dan opnamen die van ze gemaakt zijn terwijl ze aan het werk zijn. Daarover was eerst een hoop commotie, maar door veel uitleg te
geven zien de medewerkers wel in dat het er uiteindelijk alleen maar om gaat de contacten met de kinderen te verbeteren. Nee, ondanks die verzakelijking is binnen deze muren weinig frictie. Er is pas één keer iemand ontslagen. In het algemeen is het echter heel vredig. Hoewel ik hier nog geen extreme dingen heb meegemaakt, doen zich af en toe wel randgevallen voor. Zo hebben we een grootmoeder gehad die haar kleinkind steeds kwam ophalen en die altijd met een enorme drankkegel binnenkwam. Dat is moeilijk als leidster om daar iets mee te doen.
Echt een moreel vraagstuk. Want je wilt niet meteen gaan roepen dat oma een drankprobleem heeft. En wat ook lastig is: als je ontdekt dat een kind een ontwikkelingsachterstand heeft. In zo’n geval kun je ervan uitgaan dat er met de ouders ook wel iets niet helemaal in orde zal zijn. Maar het ligt natuurlijk veel te gevoelig om zo’n vermoeden in een persoonlijk gesprek met hen ter sprake te brengen. Daarom schakelen we in dergelijke gevallen een externe instantie in die gespecialiseerd is in zulke problematiek. Wij hebben nou eenmaal niet de opleiding gehad om met zoiets adequaat om te gaan.”
33
Lenie Moolenaar:
“Veel mensen houden hun mond. Maar ik niet. Ik ben niet bang”
Lenie Moolenaar is pedagogisch medewerker in Maassluis “Waar ik problemen mee heb? Met de kwaliteit van het personeel hier in Maassluis. Die is op sommige lokaties minder goed. Dat komt vooral doordat het opleidingsniveau binnen onze organisatie niet hoog is. En dat heeft weer te maken met de specifieke geschiedenis van de kinderopvang in deze plaats. Die is destijds begonnen als vrijwilligerswerk, als liefdewerk-oudpapier. Mensen werden aangenomen omdat ze toevallig bevriend waren met iemand uit de opvang. Maassluis is dorps. Iedereen kent iedereen. Wij kampen met een gebrek aan professionaliteit. Naar mijn idee moet het kind centraal staan, en niet de leiding. Er wordt heel veel gepraat, geroddeld en gemopperd. En ik moet toegeven: ik doe er zelf ook aan mee. De prikkels om iets te veranderen, zijn er eigenlijk niet, doordat wij bijna de enige kinderopvangorganisatie in Maassluis zijn. Een monopoliepositie dus. Er is nauwelijks concurrentie. De ouders sturen hun kinderen niet snel
34
Ik moet nog zien of de zittende leiding in staat is dat proces in goede banen te leiden.... De zaken zijn op scherp gesteld door de bezuinigingen. Kijk, ik wil er graag van uit gaan dat mensen primair in de kinderopvang werken omdat ze graag met kinderen omgaan. Maar soms twijfel ik daaraan. Het lijkt of het veel mensen toch in eerste instantie gewoon om het geld te doen is. Dat is voor mij pas echt een moreel dilemma. Er zijn medewerkers die liever de hele dag met elkaar praten dan dat ze zich met de kinderen bezighouden. Ik heb geen zin om werkloos toe te kijken. Aangezien ik in de Ondernemingsraad zit, stel ik het daar aan de orde. Via functioneringsen beoordelingsgesprekken zijn er wel mogelijkheden om dit soort dingen aan te pakken. Mensen kunnen bijvoorbeeld in salaris worden teruggezet. Dat is heel confronterend, maar het is soms wel nodig. Ik ben wat dat betreft nog een ouderwetse hulpverlener. Ik ben er in de eerste plaats voor de kinderen en niet voor mezelf. Veel mensen houden hun mond als ze zien dat iets niet goed gaat, maar ik niet. Ik ben niet bang. Als het maar ten goede van de kinderen komt.”
naar andere plaatsen. Typerend voor de situatie is dat wij ons nog steeds niet hebben gekwalificeerd voor het ISO-certificaat Hogere Kwaliteit Zorg (HKZ). We voldoen helaas niet aan de normen
om daarvoor in aanmerking te komen. Er is de laatste tijd wel enige verbetering te bespeuren doordat er gereorganiseerd moet worden. Er komt meer aandacht voor het aannemen van goed personeel.
Dingen hebben alleen de waarde die we eraan geven. Molière
35
Marijke Schuurkes:
“Het is een uitdaging om met
verschillende culturen om te gaan”
Marijke Schuurkes is pedagogisch medewerker bij Kinderstad in Tilburg “Ik vind het altijd lastig als ik merk dat mensen het niet zo breed hebben. Bijvoorbeeld als ik zie dat kinderen niet de kleding dragen die bij het seizoen past, gewoon omdat de ouders onvoldoende geld hebben. Daar zitten echt schrijnende gevallen tussen. Het is moeilijk om zulke ouders te vragen om een bijdrage voor extra activiteiten die we organiseren. Je weet dat die mensen er van alles aan willen doen om erbij te horen, maar ze kunnen het zich eenvoudig niet veroorloven. Dat is echt een moreel dilemma. Het enige wat je kunt doen is alles zo laagdrempelig mogelijk houden, zodat iedereen kan meedoen. Deze buurt hier in Tilburg-Noord is geen officiële Vogelaarwijk, maar de gemeente besteedt er wel veel extra aandacht aan, hier spreken ze van een ‘impulswijk’. Er is een veelheid aan problemen. Negentig procent van de kinderen die wij hebben,
36
is allochtoon. Daarvan bestaat weer 75 procent uit zogeheten doelgroepkinderen. Dat zijn kinderen van wie de ouders weinig of geen opleiding hebben en van wie velen werkloos zijn. We hebben bovendien vaak te maken met alleenstaande moeders, vooral uit de Somalische gemeenschap. De mensen die hier werken, hebben daar bewust voor gekozen. Ze vinden het een uitdaging om met zo veel verschillende culturen om te gaan. Je moet je vaak aanpassen. Zo wordt het gezag van vrouwen door sommige groepen niet geaccepteerd. Er zijn mannen die je geen hand willen geven, maar ja, dat leer je langzamerhand wel, dus houd je daar rekening mee bij het voorstellen. Vorig jaar hebben we een vrouwelijke, allochtone stagiaire gehad die vanuit haar geloof geen hand aan mannen wilde geven. In het kader van haar opleiding hebben we toen wel tegen
haar gezegd: ‘Je moet in ieder geval uitleggen waarom je het niet doet, want de meeste mensen begrijpen zoiets niet’. In andere culturen wordt het toch al vaak vreemd gevonden dat mannen voor kleine kinderen zorgen. Daar bemoeien mannen zich pas met kinderen als ze van alles inmiddels zelf kunnen. We zouden hier vorig jaar een mannelijke stagiaire krijgen, maar we hebben er uiteindelijk voor gekozen om hem niet te laten komen, om problemen te voorkomen met ouders die daar moeite mee hebben. Je verkeert in zulke situaties in tweestrijd. Want ik vind het niet goed dat kinderen tussen nul en twaalf jaar alleen maar met vrouwen in aanraking komen. Zeker voor jongens werkt dat belemmerend in de opvoeding. Mannen gaan toch heel anders om met kinderen dan vrouwen. Ze hebben een andere kijk, andere spelideeën.
Naar aanleiding van die recente misbruikonthullingen in Amsterdam, rond opvangcentrum ‘t Hofnarretje, gaan nu ook stemmen op om mannen maar helemaal te weren in de kinderopvang. Ik ben het daar totaal niet mee eens. Er zijn immers net zo goed vrouwen die niet te vertrouwen zijn. En voor kinderen is het noodzakelijk dat ze zowel met mannen als vrouwen in contact komen. Maar door die Amsterdamse affaire is de situatie voor mannen helaas weer moeilijker geworden.”
37
CNV-bestuurder Lizelotte Smits:
Een betere wereld begint bij onze kinderen
Van arbeidsmarktinstrument naar basisvoorziening?
Dit boekje over ethische puzzels in de kinderopvang is moeizaam tot stand gekomen. Wij kijken terug op een periode waarin wij werknemers en leidinggevenden in de opvang hebben moeten overtuigen van het belang van een dergelijk boekje voor de branche. Een sector die zelf met groeistuipen te maken heeft en in
38
de transitie zit naar volwassenheid. We hebben de werknemers in de kinderopvang de ruimte willen geven om hun dilemma’s kenbaar te maken en zo hun leidinggevenden op het spoor te zetten om na te denken over behoeften aan kwaliteit en zingeving bij hun pedagogisch medewerkers. Veel leidinggevenden staan hier
van nature open voor. Voor anderen bleek het een bedreigende ervaring te zijn waarbij de onzekerheid over het effect van hun bijdrage tot grote terughoudendheid leidde. De Amsterdamse zedenaffaire rond het kinderopvangcentrum ’t Hofnarretje kwam daar bij de afronding van dit boekje nog eens bovenop, waardoor alles wat met het onderwerp ‘kinderopvang’ te maken had extra emotionele lading kreeg. Hierdoor wilde een aantal geïnterviewde pedagogisch medewerkers zich terugtrekken of volledig anoniem blijven. Dat lijkt typerend voor deze sector, die als gevolg van voortdurende maatschappelijke en politieke veranderingen op zoek is naar een nieuwe definitie van zijn identiteit. Maar dat maakt dit boekje dan ook juist zo waardevol. Enerzijds willen wij de werknemers in de kinderopvang met hun dilemma’s een platvorm geven en anderzijds willen wij bijdragen aan de maatschappelijke discussie die nu meer dan ooit gevoerd moet worden over de waarde van kinderopvang.
Tenminste, als we belang hechten aan de opvoeding en het welzijn van de toekomstige generaties; onze kinderen. Kwaliteit versus rendement Een van de grootste en meest ingrijpende veranderingen in de branche was de invoering van marktwerking in de kinderopvang. De toetreding van particuliere partijen zorgde er weliswaar voor dat we tegemoet konden komen aan de groeiende vraag, maar leverde tegelijkertijd problemen op. Private ondernemingen zijn, over het algemeen, gericht op winstmaximalisatie, op zo hoog mogelijke rendementen in korte termijn. Zeker als er externe financiers bij betrokken zijn. Daarmee is de aandacht in veel instellingen verschoven van pedagogische naar financiële doelstellingen. Om de investeringen snel in klinkende munt te kunnen omzetten, werd gegrepen naar het beproefde middel van de bezuiniging. Dat gaat al snel ten koste van de kwaliteit en dit is precies wat bij alle geïnterviewden als belangrijkste frustratie naar voren kwam. Dit leidde enkele keren tot de uitspraak dat medewerkers zelf hun kroost niet gauw naar zo’n dagverblijf zouden sturen. De situatie is er de laatste jaren niet beter op geworden, hoorden wij bij herhaling. Het ging ten koste van het plezier in het werk en de zingeving. Dit gemorrel aan de kwaliteit is verder in de hand gewerkt door de opgelopen wachtlijsten. De overheid wil meer participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en neemt maatregelen
om dit te stimuleren. Kindercentra werden door de stijgende vraag naar opvangplaatsen gedwongen om minder strikte criteria te hanteren bij het aannemen van personeel. Volgens vele betrokkenen - zowel bestuurders als medewerkers - schiet het gemiddelde opleidingsniveau in de branche tekort. Hierdoor ontstond een vicieuze cirkel waarin het toch al wankele imago van de sector verder aangetast werd. Heeft dit misschien te maken met de structuur van de Nederlandse arbeidsmarkt? De participatie van vrouwen is de laatste decennia toegenomen, maar de meesten van hen werken parttime (ook in de kinderopvang zelf). De kinderopvang dreigt zo een sluitpost van het arbeidsmarktbeleid te worden. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Scandinavische landen, waar hij als een vanzelfsprekende basisvoorziening wordt gezien die bij de onderwijssector hoort. Daar zijn ouders en kinderen verzekerd van een stabiele groepsindeling, gekwalificeerde medewerkers en goede, doorlopende leerlijnen met bijbehorende kwaliteitscontroles. De Nederlandse voorkeur voor parttime werken heeft als gevolg dat – vooral - moeders de pedagogische vorming van kinderen voor hun rekening nemen. Tijdens de uren waarin zij parttime werken, mogen de kinderopvanginstellingen het betrekkelijk passieve “oppaswerk” verrichten. Hier is winst te behalen door zichtbaar te maken en te benadrukken dat kinderopvang bijdraagt aan een stabiele ontwikkeling van het
kind. We moeten ons best doen om een variant op het Scandinavische model te bedenken die aansluit bij de Nederlandse behoeften. Voor de branche is het anders moeilijk de uitstraling te krijgen die nodig is om goed opgeleide, ambitieuze medewerkers aan te trekken en te behouden. Salariëring en carrièreperspectieven zijn dan ook belangrijke aspecten die aandacht verdienen in de ontwikkeling van de branche. Door een betere beloning zou de kinderopvang ook aantrekkelijker kunnen worden voor mannen. Dat zou ten goede komen aan jongetjes, die erbij gebaat zijn dat in het onderwijs de ‘mannelijke’ invalshoek meer aan bod komt. De grote arbeidsflexibiliteit in Nederland heeft nog meer onverwachte schaduwzijden. Ouders hebben de behoefte hun kinderen naar de kinderopvang te brengen op momenten dat het hun uitkomt. Het ziet er naar uit dat zij hun verlangen naar flexibiliteit in de toekomst steeds meer kunnen doordrukken doordat de instellingen als gevolg van de marktwerking in een hevige onderlinge concurrentiestrijd kunnen belanden. Ook nu al zijn er organisaties die hun diensten aanbieden volgens het bekende ‘uurtje-factuurtje”principe. Dit zou je als doorschietende marktwerking kunnen typeren. Verder hebben ook de aanbieders van kinderopvang te maken met – overwegend vrouwelijk - personeel dat vaak parttime werkt net als de ouders die gebruik maken van de
39
opvang. Het gevolg hiervan is dat kinderen terechtkomen in groepen die voortdurend wisselen van samenstelling en die geleid worden door steeds andere professionals. Als ze dan ook nog andere activiteiten zoals sport of muziekles volgen, dan komen zij in een week tijd al gauw met zo’n vijftien verschillende leidinggevenden in aanraking. Studies wijzen uit dat deze versnippering leidt tot instabiliteit, gevoelens van onveiligheid en een duidelijke toename van het aantal conflicten in groepen. Je kunt je afvragen hoe een generatie die in een dergelijk onrustig klimaat opgroeit, zich in de toekomst zal gedragen. De toekomst Hoewel de invoering van marktwerking de aanbodcapaciteit in de kinderopvang heeft verruimd en daarmee wachtlijsten zijn verkort, is het risico groot dat een onbekommerde politiek van laisser faire, laisser passer leidt tot kwaliteitsverlies. Om de beeldvorming over de kinderopvang te verbeteren, is het essentieel om nog meer aandacht te besteden aan het opleidingsniveau. Een ideale situatie zou zijn om de opvang te integreren in het reguliere onderwijs bij de basisschool en brede school, zodat de overgang minder schoksgewijs verloopt. Wij zouden graag zien dat de kinderopvang op den duur uitgroeit tot een volwaardige basisvoorziening, niet als plichtmatig sluitstuk van het arbeidsmarktbeleid. Ook de onevenwichtige verhouding tussen
40
vrouwelijke en mannelijke werknemers is hierbij een belangrijke factor. Volgens ons is de ideale situatie een stabiele, veilige omgeving met een doorlopende leerlijn, met voorzieningen van kinderopvang via buitenschoolse opvang tot aan het voortgezet onderwijs. Dit vraagt een maatschappelijk en politiek bewustwordingsproces waarin men leert beseffen dat investeren in de jonge generaties leidt tot een stabieler leefklimaat en een prettiger samenleving. Misschien zouden we kunnen beginnen met na te denken over een andere, meer op de doelstelling van kinderopvang gerichte naam voor deze belangrijke branche. Daarmee geven wij een voorzetje om tot een positiever imago en betere afstemming met betrokken partijen te komen. Met als doel dat alle werknemers in de kinderopvang trots kunnen zijn op hun werk en dat zij door dat werk bijdragen aan de ontwikkeling van onze kinderen. Lizelotte Smits
41
Wat kan CNV Publieke Zaak betekenen voor professionals in Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening? Als vakbond zorgt CNV Publieke Zaak ervoor dat je je werk kunt uitvoeren onder veilige arbeidsomstandigheden en met een goed pakket arbeidsvoorwaarden. Exclusief voor onze leden bieden wij maatwerk. Wil je een workshop op je werkplek op het gebied van het omgaan met dilemma’s? Dat kan. Heb je andere vragen op het gebied van beroepsinhoud? Wij doen er alles aan om hieraan tegemoet te komen. Hetzij door projecten te starten i.s.m. werkgevers, hetzij door het verstrekken van informatiemateriaal, hetzij door je te verwijzen naar derden. Want geen enkel beroep kent dezelfde inhoud, dus geen enkele beroepsinhoudelijke vraag kent een standaardoplossing! De activiteiten van CNV Publieke Zaak op een rij: • Beroepsinhoudelijke en arbeidsvoorwaardelijke belangenbehartiging. • Workshops op het gebied van (ethische) dilemma’s. Bijvoorbeeld in het kader van een intervisiebijeenkomst, een casusbespreking of een studiemiddag in een instelling. • Gastlessen voor opleidingen en in instellingen in o.a. Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening. • Scriptiebegeleiding voor studenten. • Rechtshulp en advies in werk- en privésfeer. • Talloze trainingen, cursussen en bijeenkomsten in de regio. Bijvoorbeeld cursussen op het gebied van persoonlijke ontwikkeling, onderhandelen over arbeidsvoorwaarden en werk en privé in balans.
Meer informatie: CNV Publieke Zaak Carnegielaan 1 2517 KH Den Haag
42
Postbus 84500 2508 AM Den Haag T 070 - 416 06 00
E
[email protected] www.mijnvakbond.nl 43