Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen
De LIRIK in de kinderopvang Het signaleren van kindermishandeling in de kinderopvang met behulp van een risicotaxatie instrument
Studentnummer: 10076727 Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Instelling: Nederlands Jeugd Instituut (NJi) Begeleider UvA : Floor van Rooij Begeleider NJi: Cora Bartelink Datum: 4-7-2013
Abstract There are three general objectives to this study. The first objective (study 1) was to determine the knowledge among child care workers of child abuse and to investigate whether the risk assessment tool LIRIK can be used in child care centres. The second objective (study 2) was to investigate the experiences with implementation of LIRIK in child care centres. The last objective (study 3) was to evaluate responses of child care workers to case vignettes, and to investigate whether a group of child care workers with LIRIK and a group of child care workers without LIRIK differ in agreement of the case vignettes. In study 1 a survey of 41 child care workers was conducted. In study 2, 3 interviews with managers or owners of child care centres were conducted. In study 3, 4 case vignettes where responded to by 14 child care workers who did use the LIRIK and 16 child day care worker who did not use this risk assessment tool. As the results of study 1 demonstrate, child care workers self-reported high knowledge of child abuse. Managers report higher skills in comparison to child care workers. Child care personnel report enough knowledge to use the LIRIK. It appears that LIRIK is most suitable for use by managers in co-operation with child care workers (study 2). The results of study 3 demonstrate that there was a low agreement on responses to the case vignettes. The group child care workers with LIRIK seemed to have less agreement in comparison with the group without LIRIK. In general, LIRIK fits the self-reported knowledge of child abuse in child day care. However, first the validity and added value of the LIRIK as a risk assessment tool will need further research.
Keywords: Child abuse, child day care, risk assessment, vignettes.
2
Abstract Dit onderzoek bestaat uit 3 delen. In het eerste deel is onderzocht in hoeverre de LIRIK aansluit bij de behoeften en competenties van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden in de kinderopvang wat betreft het signaleren van en het omgaan met (vermoedelijke) kindermishandeling. In het tweede deel is onderzocht welke ervaringen binnen de kinderopvang bestaan met de implementatie en gebruik van de LIRIK. In het derde deel is onderzocht in welke mate de LIRIK bijdraagt aan het meer uniform inschatten van signalen van (vermoedelijke) kindermishandeling in de kinderopvang door pedagogisch medewerkers. In het eerste deel is een digitale vragenlijst ingevuld door 41 pedagogisch medewerkers en leidinggevenden. In het tweede deel zijn 3 interviews afgenomen bij leidinggevenden en kinderopvanghouders. In het derde deel zijn 4 vignetten beoordeeld door 14 pedagogisch medewerkers zonder risicotaxatie instrument LIRIK en 16 pedagogisch medewerkers met LIRIK. Uit deel 1 komt naar voren dat zowel pedagogisch medewerkers als leidinggevenden hun competenties hoog inschatten. Leidinggevenden schatten alleen hun vaardigheden hoger in dan pedagogisch medewerkers. De LIRIK sluit aan bij de zelf ingeschatte competenties van respondenten. De leidinggevenden uit deel 2 vinden dat de LIRIK niet alleen door pedagogisch medewerkers in moet worden gevuld, maar in samenwerking met leidinggevenden. In deel 3 lijkt een trend te bestaan dat de mate van overeenstemming lager is wanneer er gebruik wordt gemaakt van de LIRIK bij het beoordelen van vignetten. Pedagogisch medewerkers vinden de LIRIK veelal bruikbaar voor in de kinderopvang, maar het is belangrijk dat er eerst vervolgonderzoek wordt gedaan naar de validiteit en meerwaarde van de LIRIK als risicotaxatie instrument.
Keywords: Child abuse, child day care, risk assessment, vignettes.
3
Inhoudsopgave 1. Inleiding
7
2. Theoretisch kader
8
2.1 Wanneer is er sprake van kindermishandeling?
8
2.2 De prevalentie van kindermishandeling in Nederland
8
2.3 Het ontstaan van kindermishandeling: risico- en beschermende factoren
9
2.4 De gevolgen van kindermishandeling
11
2.5 Het signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling in de kinderopvang 13 2.6 Risicotaxatie instrumenten voor (vermoedelijke) kindermishandeling
14
2.7 Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)
16
3. Methode
17
3.1 Design 3.1.1
17 Deelonderzoek 1: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
17
3.1.2
Deelonderzoek 2: Implementatie en gebruik LIRIK.
18
3.1.3
Deelonderzoek 3: Overeenstemming in beoordelingen vignetten.
18
3.2 Ethische aspecten
18
3.3 Werving
19
3.3.1
Deelonderzoek 1: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
19
3.3.2
Deelonderzoek 2: Implementatie en gebruik LIRIK.
20
3.3.3
Deelonderzoek 3: Overeenstemming in beoordelingen vignetten.
21
3.4 Procedure 3.4.1
22
Deelonderzoek 1: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
22
4
3.4.2
Deelonderzoek 2: Implementatie en gebruik LIRIK.
23
3.4.3
Deelonderzoek 3: Overeenstemming in beoordelingen vignetten.
23
3.5 Instrumenten 3.5.1
23
Vragenlijst competenties en behoeften pedagogisch medewerkers en leidinggevenden.
23
3.5.2
Topic list interviews.
26
3.5.3
Vragenlijst vignetonderzoek.
27
3.6 Analyse 3.6.1
30
Deelonderzoek 1: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
30
3.6.2
Deelonderzoek 2: Implementatie en gebruik LIRIK.
30
3.6.3
Deelonderzoek 3: Overeenstemming in beoordelingen vignetten.
31
4. Resultaten
33
4.1 Deelonderzoek 1: Competenties in signaleren van en omgaan met Kindermishandeling.
33
4.1.1
Beleid met betrekking tot kindermishandeling.
33
4.1.2
Behoeften met betrekking tot informatie kindermishandeling.
33
4.1.3
Eerste indruk LIRIK.
34
4.1.4
Competenties met betrekking tot signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
35
4.2 Deelonderzoek 2: Implementatie en gebruik LIRIK
39
4.3 Deelonderzoek 3: Overeenstemming in beoordelingen vignetten
41
4.3.1
Beschrijvende gegevens vignetten.
41
4.3.2
Verschillen in beoordelingen tussen groepen.
41
4.3.3
Overeenstemming beoordelingen.
46
5
4.3.4
Verschil in ervaring met betrekking tot beoordelen vignetten.
48
4.3.5
Ervaring met gebruik LIRIK.
48
4.3.6
Kwalitatieve gegevens: Signalen waarop pedagogisch medewerkers 49 zich baseren.
5. Discussie
51
5.1 Conclusie 5.1.1
51
Behoeften en competenties pedagogisch medewerkers en leidinggevenden wat betreft signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
5.1.2
51
Bijdrage LIRIK aan meer uniform inschattingen van situaties van (vermoedelijke) situaties van kindermishandeling en gebruikservaring LIRIK bij beoordelen vignetten.
54
5.2 Beperkingen
57
5.3 Aanbevelingen
58
5.4 Algemene conclusie
59
Literatuurlijst
61
Bijlagen
67-121
6
1. Inleiding Een mogelijke plek om signalen van kindermishandeling op te vangen, is de kinderopvang (Hermanns, 2008). In 2010 gingen ruim 613.000 kinderen naar de kinderopvang. Van de kinderen van 0 tot 4 jaar ging 42.7% naar de kinderopvang in 2010, van de kinderen van 4 tot 12 jaar ging 16.8% naar de kinderopvang in 2010 (Centraal Bureau voor Statistiek, 2012). In de kinderopvang is kindermishandeling een actueel onderwerp. Naar alle waarschijnlijkheid wordt vanaf juli 2013 de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht voor alle organisaties en zelfstandige beroepskrachten die te maken kunnen krijgen met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. De meldcode fungeert als basismodel waar organisaties hun meldcode/ protocol kindermishandeling op kunnen baseren. Deze meldcode moet ervoor zorgen dat deze beroepskrachten beter weten hoe te handelen bij vermoedens van kindermishandeling. De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bestaat uit vijf stappen die doorlopen moeten worden als het gaat om signalen van kindermishandeling, namelijk het in kaart brengen van de signalen, overleggen met een collega of het AMK, een gesprek met de cliënt, wegen van het geweld of kindermishandeling en beslissen of er hulp wordt georganiseerd of een melding wordt gemaakt. In het basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling staat beschreven dat wanneer een organisatie beschikt over een risicotaxatie instrument, deze gebruikt kan worden bij het inschatten van de ernst van het geweld of kindermishandeling (Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport, 2012). Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft signalen opgevangen dat er belangstelling vanuit de kinderopvang is voor het Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK). Ook is de LIRIK opgenomen in het protocol kindermishandeling van Noord- Holland in stap 4, het inschatten van de ernst van de situatie (Protocol Kindermishandeling, 2012).
7
De LIRIK is ontwikkeld voor de jeugdzorg. Er is onderzoek nodig naar de toepasbaarheid van de LIRIK in de kinderopvang. Dit is de aanleiding om de onderstaande vragen centraal te stellen in voorliggend onderzoek:
1)In hoeverre sluit het risicotaxatie instrument LIRIK aan bij de behoeften en competenties van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden in de kinderopvang wat betreft het signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling bij kinderen in de kinderopvang?
2)In welke mate draagt de LIRIK bij aan het meer uniform inschatten van signalen van (vermoedelijke) kindermishandeling in de kinderopvang door pedagogisch medewerkers en hoe ervaren pedagogisch medewerkers het gebruik van de LIRIK?
Er staat allereerst een theoretische kader omtrent kindermishandeling en risicotaxatie instrumenten beschreven. Hierna worden de methode en resultaten per deelonderzoek besproken. Vervolgens staat de discussie voor beide onderzoeksvragen beschreven.
2. Theoretisch kader 2.1 Wanneer is er sprake van kindermishandeling? Er worden meerdere vormen kindermishandeling onderscheiden, namelijk verwaarlozing (affectief en fysiek), fysieke mishandeling, emotionele of psychische mishandeling, seksueel misbruik en blootgesteld worden aan huiselijk geweld. Vaak komen de verschillende vormen kindermishandeling in combinatie met elkaar voor (Hermanns, 2008). 2.2 De prevalentie van kindermishandeling in Nederland Volgens schattingen uit de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling (NPM) is per
8
1000 kinderen sprake van 34 gevallen van kindermishandeling (Alink et al., 2011). Dit komt neer op 118.836 gevallen van kindermishandeling in 2010. Deze schatting is gemaakt aan de hand van informanten- en AMK- meldingen. Het onderzoek van Alink et al. (2011) bestond eveneens uit een scholierenstudie. In deze scholierenstudie werd geconcludeerd dat 187 van de 1000 scholieren zich slachtoffer voelt van kindermishandeling. Dit zou neerkomen op 183.623 mishandelde scholieren in 2010. De schatting van kindermishandeling in 2010 is in vergelijking met de NPM 2005 op basis van de informantenstudies met 14.0% gestegen, van 86.836 gevallen van kindermishandeling volgens informanten in 2005 naar 96.175 gevallen van kindermishandeling volgens informanten in 2010. Er moet voorzichtig worden gekeken naar de stijging van 14.0%, aangezien niet met zekerheid is te zeggen of deze stijging geheel is toe te schrijven aan werkelijke toename van slachtoffers van kindermishandeling. De wijziging in onderzoeksmethode kan hier eveneens een rol in spelen (Allink et al., 2011). Volgens Hermanns (2008) is uit internationaal onderzoek gebleken dat schattingen van prevalentie cijfers van kindermishandeling sterk uiteen kunnen lopen. Hij benoemt meerdere factoren waarmee dit in verband kan staan. De definities die men gebruikt in het onderzoek, de onderzoeksmethode, type respondenten, onderzoeksopzet, type onderzoeksinstrument en de onderzochte populatie (Hermanns, 2008). 2.3 Het ontstaan van kindermishandeling: risico- en beschermende factoren Kindermishandeling kenmerkt zich door equifinaliteit (Hermanns, 2008; MacKenzie, Kotch, & Lee, 2011), waarbij verschillende typen risicofactoren kunnen samenhangen met eenzelfde effect, namelijk kindermishandeling (Hermanns, 2008). Ook kenmerkt de relatie tussen risicofactoren en kindermishandeling zich door multifinaliteit, waarbij risicofactoren die samenhangen met kindermishandeling ook samen kunnen hangen met andere problematische ontwikkelingsuitkomsten (Hermanns, 2008; Mackenzie et al., 2011).
9
Volgens Belsky (1993) kan de oorzaak van kindermishandeling verklaard worden door factoren binnen verschillende contexten, namelijk de ontwikkelingscontext, de directe interactie context en de bredere context. Binnen de ontwikkelingscontext zou intergenerationele overdracht tussen ouder en kind een rol spelen. Ook zouden binnen deze context de persoonlijke karakteristieken van de ouder meespelen in het veroorzaken van kindermishandeling. Kind factoren als leeftijd, gezondheid en gedrag kunnen ook invloed hebben op het vóórkomen van kindermishandeling. De ouder- kind interactie zou zich in gezinnen waar kindermishandeling voorkomt, kenmerken door negatieve interactie. Ouders die hun kinderen mishandelen vertonen in vergelijking met ouders die hun kinderen niet mishandelen onder andere minder positief gedrag naar de kinderen toe, minder responsief gedrag en minder affectie. Binnen de bredere context zijn factoren als sociale isolatie, culturele attitudes en economische omstandigheden van belang bij het verklaren van kindermishandeling (Belsky, 1993). Brown, Cohen, Johnson en Salzinger (1998) deden onderzoek naar risicofactoren voor het ontstaan van kindermishandeling en verwaarlozing. Brown et al. (1998) concludeerden dat de kans op kindermishandeling toeneemt naarmate er meer risicofactoren aanwezig zijn. Er werden in het onderzoek van Brown et al. (1998) meerdere risicofactoren onderzocht. Deze risicofactoren werden onderverdeeld in demografische risicofactoren, gezinsgebonden risicofactoren en kindgebonden risicofactoren. In 3.0% van de gezinnen waar geen risicofactoren aanwezig waren, was er sprake van kindermishandeling. In gezinnen waar vier of meer risicofactoren aanwezig waren, was er in 24.0% sprake van kindermishandeling (Brown et al., 1998). Dit sluit aan bij de bevindingen van MacKenzie et al. (2011); de cumulatie van risicofactoren voorspelt de kans op kindermishandeling beter dan een enkele risicofactor. Wanneer een enkele risicofactor voor het voorspellen van kindermishandeling wordt gevonden, bestaat de kans dat deze enkele risicofactor mogelijk een indicator is voor
10
meerdere risicofactoren die in een gezin voorkomen (Mackenzie et al., 2001). Veel risicofactoren hangen samen met andere predictoren die een verstoord gezinsfunctioneren kunnen voorspellen. Een voorbeeld hiervan is een lage sociaal economische status welke kan leiden tot een opeenstapeling van risicofactoren (Sameroff & Siefer, 1983). Beschermende factoren kunnen bescherming bieden tegen negatieve invloeden van risicocumulatie (Hermanns, 2008). Deze beschermende factoren worden ook wel protectieve factoren genoemd. Deze protectieve factoren kunnen zowel kenmerken van het kind, van de ouder of van de opvoedingscontext zijn (Hermanns, 2007). Protectieve factoren in het kind kunnen een gemakkelijk temperament en persoonlijke veerkracht zijn. Bij protectieve factoren binnen het gezin en bij de ouders kan het gaan om een goede partner relatie. In de opvoedingscontext of de omgeving gaat het onder andere om beschikbare sociale netwerken (Hermanns, 2007). Hermanns (2008) benadrukt dat kindermishandeling een fundamentele verstoring en ontregeling van de opvoedingssituatie veronderstelt. Opvoeden gaat voor een groot deel ‘vanzelf’, er is geen sturing of prikkel van buitenaf nodig om het systeem op gang te houden. Opvoeding wordt gekenmerkt door een coregulatief aspect (Hermanns, 2007). Dit sluit aan bij het transactionele model van Sameroff (2010), waarbij de dynamische interactie tussen kind en omgeving wordt benadrukt. Wanneer het evenwicht tussen draaglast en draagkracht verstoord wordt, verliest men de greep op de opvoeding. Dit kan mogelijk leiden tot kindermishandeling (Hermanns, 2008; Belsky, 1993). 2.4 De gevolgen van kindermishandeling De gevolgen van kindermishandeling zijn voor kinderen en jongeren zeer ernstig. Ook later in hun leven kunnen deze gevolgen problematisch zijn (Hermanns, 2008). Een kind ontwikkelt vanaf de geboorte een beeld van hoe de wereld in elkaar zit door de wijze waarop de omgeving met hem omgaat (Hermanns, 2007). Langdurige mishandeling kan leiden tot een
11
intern werkmodel waarbij het kind de omgeving als gevaarlijk en onvoorspelbaar ervaart. Kindermishandeling kan zowel internaliserend als externaliserend probleemgedrag veroorzaken (Keiley, Howe, Dodge, Bates, & Pettit, 2001; Salzinger, Feldman, Ng-Mak, Mojica, & Stockhammer, 2001). Kendall-Tacket (2000) beschrijft hoe meerdere onderzoeken hebben aangetoond dat kindermishandeling, verwaarlozing en misbruik een permanente verandering in de hersenen teweeg kan brengen. Dit kan leiden tot chronische hyperarousal, waarbij maladaptieve stress respons een rol speelt. Chronische hyperarousal komt vaak voor in combinatie met post- traumatic stress disorder, depressie of irratable bowel syndrome (Kendall-Tacket, 2000). Daarnaast is in een ander onderzoek aangetoond dat mishandelde kinderen een minder positieve sociale status onder peers hebben in vergelijking met kinderen die niet mishandeld zijn (Salzinger et al., 2001). Hierin spelen sociale verwachting en gedrag een mediërende rol. Mishandelde kinderen verwachtten minder positieve reacties van klasgenoten en vertoonden meer agressief gedrag in vergelijking met niet mishandelde kinderen, wat tot afwijzing van klasgenoten kan leidden (Salzinger et al., 2001). Ook Lansford et al. (2007) toonden aan dat er meerdere negatieve uitkomsten kunnen samenhangen met kindermishandeling. Er werd onderzoek gedaan naar het verband tussen kindermishandeling in de eerste 5 levensjaren, delinquentie en andere sociale uitkomsten. Fysiek mishandelde kinderen zouden meer kans hebben om gearresteerd te worden. Ook zouden slachtoffers van fysieke kindermishandeling meer kans hebben om geen middelbare school diploma te behalen, ontslagen te worden en tienerouder te worden (Lansford et al., 2007). De periode waarin fysieke kindermishandeling voorkomt, zou van invloed kunnen zijn op de effecten die deze kindermishandeling heeft op de ontwikkeling van het kind. Onderzoek van Keiley et al. (2001) heeft uitgewezen dat hoe jonger het kind slachtoffer is van kindermishandeling, hoe groter de kans is op aanpassingsproblemen in de adolescentie.
12
Er zijn overigens niet alleen individuele gevolgen van kindermishandeling. De maatschappelijke kosten van kindermishandeling worden geschat op 1 miljard euro per jaar (Meerding, 2005 genoemd in Hermanns, 2008). 2.5 Het signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling in de kinderopvang Het belang van het adequaat signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling en het vervolg geven aan deze signalen spreekt voor zich. Signalen van kindermishandeling kunnen opgevangen worden op verschillende plekken, zoals op school, bij het consultatiebureau, bij de peuterspeelzaal en in de kinderopvang (Hermanns, 2008). Pedagogisch medewerkers zijn belangrijk in het signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling en het melden hiervan. Zowel pedagogisch medewerkers werkzaam in peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang kunnen kinderen op een dagelijkse basis observeren. Pedagogisch medewerkers werkzaam in kinderdagverblijven en peuterspeelzalen observeren kinderen in een eerder stadium dan bijvoorbeeld leraren (Sundell, 1997). Een van de risicofactoren die zorgt voor een verhoogde kans op kindermishandeling is de leeftijd van het kind. Kinderen tot 4 jaar zouden meer kans hebben om slachtoffer te worden van kindermishandeling (Troiano, 2011). Zoals genoemd op de website van de Rijksoverheid (2013) kunnen kinderen vanaf zes weken oud worden opgevangen in kinderdagverblijven. Dit geeft eveneens het belang van het signaleren van kindermishandeling door pedagogisch medewerkers weer. Een Zweeds longitudinaal onderzoek wijst uit dat medewerkers van kinderdagverblijven reflecteren over de leefsituaties van kinderen en signalen opvangen van kindermishandeling, ondanks het feit dat ze geen training hebben gehad om verwaarlozing en kindermishandeling te signaleren (Sundell, 1997). In dit onderzoek werden de vermoedens van kindermishandeling onder pedagogisch medewerkers van kinderdagverblijven onderzocht. Wurtele en Schmitt (1992) toonden in hun onderzoek daarentegen aan dat
13
medewerkers in de kinderopvang en voorschoolse opvang in de Verenigde Staten over minder kennis beschikken over kindermishandeling in vergelijking met professionals die gespecialiseerd zijn in het signaleren van kindermishandeling. Opvallend is dat medewerkers werkzaam in de kinderopvang betrokken in dit onderzoek dachten dat het hun plicht is om kindermishandeling te bewijzen alvorens te melden, in plaats van vermoedens van kindermishandeling signaleren. In literatuuronderzoek van Walsh, Farell, Bridgestock en Schweitzer (2006) staat beschreven dat drie factoren professionals beïnvloeden bij het signaleren en melden van (vermoedelijke) kindermishandeling. Ten eerste de kenmerken van de situatie waarin (vermoedens) van kindermishandeling bestaan en de personen die hierin een rol spelen, ten tweede de kenmerken van de persoon die observeert en als laatste de kenmerken van de organisatie. Er kan gesteld worden dat door het verplicht stellen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling getracht wordt de context waarin wordt omgegaan met (vermoedens van) kindermishandeling te verbeteren. In een rapport van Doeven (2008) komt naar voren dat werknemers van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen veelal op de hoogte zijn van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Van de 203 ondervraagde werknemers van kinderdagverblijven was 84.0% op de hoogt van de meldcode. Van de 67 ondervraagde medewerkers van peuterspeelzalen was 91.0% op de hoogte van de meldcode. De voormeting meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, uitgevoerd door Veldkamp (2012) in opdracht van ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wijst uit dat de kinderopvang er positief uitspringt wat betreft de bekendheid met de meldcode, de betrokkenheid met het onderwerp, het draagvlak en de beschikking over een meldcode. Ook vinden werknemers in deze sector zichzelf goed toegerust om met de meldcode om te kunnen gaan.
14
2.6 Risicotaxatie instrumenten voor (vermoedelijke) kindermishandeling In de laatste jaren is er meer aandacht voor het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling in de kinderopvang, met name door de invoering van de Meldcode (Veldkamp, 2012). Er is nog weinig onderzoek gedaan naar het gebruik van risicotaxatie instrumenten in de kinderopvang. Daarentegen is wel onderzoek gedaan naar gebruik van risicotaxatie instrumenten in andere sectoren, zoals de kinderbescherming en de jeugdzorg. Uit onderzoek van Munro (1999) blijkt dat professionals in de kinderbescherming geneigd zijn vast te houden aan hun eigen mening over een bepaalde casus, ook al is er bewijs beschikbaar dat dit tegenspreekt. Ook is de manier waarop professionals beschikbare informatie selecteren gebaseerd op ‘bias’. Professionals zijn geneigd om informatie die het eerste in hen opkomt te gebruiken, zoals de meest levendige, emotionele of de meest recente informatie. Dit is niet vanzelfsprekend de meest relevante informatie. Munro (1999) concludeerde dat de kinderbescherming kan worden verbeterd door strategieën te bedenken om professionals te helpen bij het redeneren. Dit komt overeen met het nut van risicotaxatie instrumenten beschreven door Ten Berge (2008), het voorkómen van beoordelingsfouten en blinde vlekken. Risicotaxatie instrumenten schatten het risico op kindermishandeling in de toekomst (Baird & Wagner, 2000). Risicotaxatie instrumenten zijn ontstaan vanuit de behoefte in de jeugdzorg dan wel de kinderbescherming om de consistentie, effectiviteit en betrouwbaarheid van beslissingen van medewerkers te verbeteren (Baird & Wagner, 2000; Ryan, Wiles, Cash, & Siebert, 2005). Volgens Ryan et al. (2005) worden de risicotaxatie instrumenten in de literatuur ingedeeld in 3 categorieën, ‘consensus- based’, actuariële en ‘blended’ instrumenten. ‘Consensus- based’ instrumenten zijn gebaseerd op het klinische oordeel van experts (Ryan et al., 2005) en niet op empirische analyses van uitkomsten van casussen (Baird & Wagner, 2000). Actuariële instrumenten bevatten items die opgesteld zijn na empirisch
15
onderzoek van casussen van verwaarlozing en kindermishandeling. ‘Blended’ instrumenten zijn oorspronkelijk ‘concensus- based’, maar zijn vervolgens ook empirisch onderzocht. Baird en Wagner (2000) vergeleken ‘consensus- based’ en actuariële modellen en concludeerden dat actuariële modellen kindermishandeling accurater voorspellen dan de ‘consensus- based’ modellen. In enkele onderzoeken komt naar voren dat actuariële risicotaxatie instrumenten (Johnson, 2011) en procedurele interventies (Carter, Bannon, Limbert, Docherty, & Barlow, 2006) goede hulpmiddelen kunnen zijn bij het inschatten van een situatie met (vermoedelijke) kindermishandeling. Procedurele interventies zouden zowel de documentatie verbeteren als de waakzaamheid met betrekking tot kindermishandeling (Carter et al., 2006). Dit onderzoek richt zich op de bruikbaarheid van het Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK) in de kinderopvang. Dit risicotaxatie instrument is ontwikkeld door het Nederlands Jeugd Instituut. Kijkend naar de drie categorieën risicotaxatie instrumenten beschreven door Ryan et al. (2005), zou het risicotaxatie instrument LIRIK ingedeeld kunnen worden onder actuariële instrumenten. De risicofactoren die worden gebruikt in de LIRIK zijn opgesteld aan de hand van bestaande empirische onderzoeken naar risicofactoren voor kindermishandeling. 2.7 Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK) Het Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK) (bijlage 1) is een korte checklist die gericht is op structurele oordeelsvorming (Ten Berge & Eijgenraam, 2009). De LIRIK helpt de beroepskracht om op grond van de beschikbare informatie een casus te kunnen beoordelen. Volgens Ten Berge en Eijgenraam (2009) zouden de voordelen van het gebruiken van de LIRIK liggen bij het expliciteren van de professionele intuïtie, het voorkomen van een tunnelvisie, het stilstaan bij feiten en kennis over relevante aandachtspunten. Ook kan het de beroepskracht inzicht geven in welke informatie en
16
vermoedens aanwezig zijn, en welke informatie mogelijk nog ontbreekt om tot een oordeel te komen. De LIRIK besteedt zowel aandacht aan de huidige veiligheidsituatie van het kind als bij het inschatten van de risico’s in de toekomst, de risicotaxatie. Bij de huidige veiligheidssituatie wordt ingegaan op informatie over ernstige bedreigingen van de veiligheid van de jeugdige, informatie over het handelen van de ouders in de omgang met de jeugdige, signalen bij de jeugdigen en risicofactoren bij ouders, jeugdigen en gezin en/of omgeving. Bij de risicotaxatie wordt eerst ingegaan op de kans dat de jeugdige wordt mishandeld, verwaarloosd of misbruikt en hoe ernstig de verwachte gevolgen zullen zijn. Vervolgens wordt er gevraagd naar de beschermende factoren die mogelijk aanwezig zijn bij de ouders, jeugdige of in het gezin en omgeving. De laatste stap is het oordelen over het algehele risico op kindermishandeling voor de jeugdige (Ten Berge & Eijgenraam, 2009). Om de LIRIK goed te kunnen gebruiken, moeten professionals beschikken over basiskennis en basisvaardigheden om (vermoedelijke) kindermishandeling te kunnen signaleren (NJi, 2013). De LIRIK is ontwikkeld voor de Bureaus Jeugdzorg in het kader van het project Verbetering Indicatiestelling Bureaus Jeugdzorg. De LIRIK wordt op dit moment gebruikt door verschillende organisaties, waaronder het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en verschillende zorgaanbieders. Verder is de LIRIK opgenomen in het Protocol Kindermishandeling van Noord- Holland voor beroepskrachten werkende met kinderen tot 19 jaar. Hieronder valt ook de kinderopvang (NJi, 2012). 3. Methode 3.1 Design Dit onderzoek betreft een mixed- method design. Het onderzoek bestaat uit drie delen. Deelonderzoek één en twee beantwoorden samen onderzoeksvraag één. Deelonderzoek drie beantwoordt onderzoeksvraag twee. De verschillende delen zullen achtereenvolgens worden besproken.
17
3.1.1 Deelonderzoek één: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling. Dit deelonderzoek bestaat uit een vragenlijst en richt zich op de competenties en behoeftes van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden omtrent het signaleren van kindermishandeling in de kinderopvang. Het gaat hier om een ‘cross-sectional design’ ofwel een eenmalige ‘survey’. 3.1.2 Deelonderzoek twee: Implementatie en gebruik LIRIK. Dit deelonderzoek gaat middels semi- gestructureerde interviews in op de ervaringen die leidinggevenden in de kinderopvang hebben met de implementatie van de LIRIK en de inschatting van de bruikbaarheid van de LIRIK in de kinderopvang. 3.1.3 Deelonderzoek drie: Overeenstemming in beoordelingen vignetten. Dit deelonderzoek bestaat uit een vragenlijst waarbij vier vignetten door een groep pedagogisch medewerkers met behulp van de LIRIK en een groep pedagogisch medewerkers zonder de LIRIK zijn beoordeeld, met als doel het onderzoeken of er een verschil in beoordeling bestaat tussen deze twee groepen. Het gaat bij dit gedeelte om een ‘crosssectional design’ ofwel een eenmalige ‘survey’. 3.2 Ethische aspecten Respondenten zijn bij alle delen van het onderzoek middels een actieve vorm van informed consent op de hoogte gesteld van het doel, de procedure en de duur van het onderzoek. Ook staan de contactgegevens voor eventuele vragen of klachten, van zowel de verantwoordelijke onderzoeker Floor van Rooij als een lid van de Commissie Ethiek Henny Bos, hierin beschreven. Bij het eerste deel van het onderzoek betrof het een digitale informed consent, bij het tweede en derde deel van de studie betrof het een papieren informed consent. Verder werden de onderzoeksgegevens van de respondenten niet beschikbaar gesteld voor derden, met uitzondering van de begeleiders Floor van Rooij en Cora Bartelink. De
18
gegevens van de respondenten zijn gecodeerd en anoniem bewaard. Ook zijn de gegevens op een beveiligde computers bewaard. Voor het derde deel van het onderzoek, de vragenlijst met vignetten, zijn fictieve casussen opgesteld. Dit onderzoek is goedgekeurd door de commissie ethiek van POWL/FMG. 3.3 Werving Bij het onderzoek zijn zowel leidinggevenden en pedagogisch medewerkers van peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang betrokken. Bij elk deelonderzoek zijn respondenten zowel telefonisch als per e-mail benaderd. 3.3.1 Deelonderzoek één: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling. Er zijn voor dit deelonderzoek 10 kinderopvang organisaties in de Randstad benaderd om mee te doen aan dit onderzoek. De contactgegevens van deze organisaties zijn verkregen via de zoekmachine Google. Er is gebruik gemaakt van verschillende zoektermen, waaronder ‘kinderopvang’ gecombineerd met verschillende steden in de Randstad. Deze wervingsprocedure resulteerde in zes deelnemende organisaties en vier maal geen reactie. Deze methode bleek niet toereikend genoeg, met name wegens de uitval onder de geworven deelnemers. Hierna is gekozen voor een aanvullende wervingsprocedure waarbij pedagogisch medewerkers en leidinggevenden via andere netwerken zijn benaderd, waaronder social media en sociale netwerken van de onderzoeker. Wanneer een respondent wilde meewerken aan het onderzoek is aanvullend gevraagd of zij ook collega’s wilde benaderen om mee te doen met dit onderzoek. Deze methode van werven valt onder de ‘snowball sampling’. Het totaal aantal geworven respondenten voor dit deel van het onderzoek komt neer op 68 respondenten. Hiervan hebben 41 respondenten de digitale vragenlijst ingevuld (60.3%). De gemiddelde leeftijd van respondenten voor deel één van het onderzoek was 31.2 jaar (SD= 9.9). De groep respondenten bestond uit 40 vrouwen en één man. Twee
19
respondenten hebben mavo, vbo of vmbo gedaan, vier respondenten hebben de opleiding Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 3 (voorheen SPW-3) gedaan, negen respondenten hebben de opleiding Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 4 (voorheen SPW-4) gedaan, 14 respondenten hebben een hbo opleiding gedaan, zes respondenten hebben een opleiding aan de universiteit gedaan en zes respondenten hebben een andere opleiding gedaan. Van de respondenten was 39.0% werkzaam in Alphen aan de Rijn, 26.8% in Amsterdam, 7.3% in Leiden, 4.9% in Bussum, 4.9% in Woerden, 4.9% in Utrecht en 12.2 % in overige plaatsen. Van het totaal aantal respondenten (N= 41), waren 24 respondenten nul tot vijf jaar werkzaam in de kinderopvang, acht respondenten zes tot 10 jaar werkzaam in de kinderopvang, zeven respondenten 11 tot 15 jaar werkzaam in de kinderopvang, één respondent 16 tot 20 jaar werkzaam in de kinderopvang en één respondent langer dan 20 jaar werkzaam in de kinderopvang. 75.6 % van de respondenten is minimaal één keer in de week werkzaam op de groep, 9.8% van de respondenten is minder dan één keer in de week werkzaam op de groep, 14.6% van de respondenten is niet werkzaam op de groep. De groep respondenten bestond uit 32 pedagogisch medewerkers en 9 leidinggevenden. 3.3.2 Deelonderzoek twee: Implementatie en gebruik LIRIK. Voor de semi- gestructureerde interviews is gebruikt gemaakt van contactgegevens van kinderopvang organisaties die bekend zijn bij het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Het NJi heeft contactgegevens beschikbaar gesteld van kinderopvang organisaties die zich geregistreerd hebben om de LIRIK te kunnen downloaden. Van deze contactgegevens zijn op basis van een selectie op relevantie 14 contacten benaderd. Deze selectie bestond uit het bekijken van de opgegeven reden voor het downloaden van de LIRIK. Contacten die redenen als ‘studieopdracht’ of ‘nieuwsgierig’ aangaven, zijn niet benaderd. De gastouderbureaus zijn eveneens niet benaderd, aangezien de gastouderbureaus niet binnen de vooraf bepaalde onderzoeksgroep van dit onderzoek vallen. Drie contactgegevens bleken niet actueel en/of de
20
persoon werkte niet meer voor deze organisatie. Vier personen reageerden niet op gestuurde e-mails en/of waren niet te bereiken via de telefoon, hiermee komt de non respons rate op 50.0%. Van het totaal aantal benaderde personen wilden er vier personen niet meewerken aan het onderzoek. Hiervan gaven drie personen aan dat ze nog geen verdere stappen met de LIRIK hebben ondernomen. Van deze drie personen, was het bij twee personen niet duidelijk welke reden hieraan ten grondslag ligt. Eén persoon gaf aan dat er andere zaken tussen zijn gekomen die prioriteit hadden. Eén persoon wilde niet meewerken omdat zij te weinig van het onderwerp af zou weten. Van deze vier personen, gaf één persoon aan dat ze zich in de nabije toekomst wellicht wel gaat verdiepen in de LIRIK. Van de totaal aantal benaderde contacten wilden drie personen meewerken aan het onderzoek. Alle respondenten horende bij dit deel van het onderzoek waren vrouwen. Van de drie respondenten hebben twee respondenten een hbo opleiding afgerond en één respondent heeft een wo opleiding afgerond. 3.3.3 Deelonderzoek drie: Overeenstemming in beoordelingen vignetten. Er zijn 12 kinderopvang organisaties of locaties in de Randstad benaderd om mee te werken aan dit deelonderzoek. De contactgegevens van deze organisaties zijn verkregen via de zoekmachine van Google. Van deze 12 organisaties of locaties wilden zeven locaties meewerken aan het onderzoek. Binnen deze locaties waren in totaal 48 pedagogisch medewerkers werkzaam. Er is aanvullend ook één respondent via het sociale netwerk van de onderzoeker geworven. In totaal hebben 30 respondenten de vragenlijst ingevuld (61.2%), waarvan 29 vrouwen en één man. De gemiddelde leeftijd van respondenten voor dit gedeelte van het onderzoek was 34.5 jaar (SD= 10.73). Van drie respondenten was de hoogst afgeronde opleiding mavo, vbo of vmbo, van 11 respondenten was de hoogst afgeronde opleiding Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 3 (voorheen SPW-3), van zes respondenten was de hoogst afgeronde opleiding Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 4 (voorheen SPW-
21
4), van vier respondenten was de hoogst afgeronde opleiding een hbo opleiding, van twee respondenten was de hoogst afgeronde opleiding een opleiding aan de universiteit en van vier respondenten was dit een andere opleiding. Van de respondenten waren 16 respondenten werkzaam in Alphen aan de Rijn, 13 respondenten werkzaam in Rotterdam en één respondent werkzaam in Amsterdam. Van het totaal aantal respondenten (N= 30), was 50.0% nul tot vijf jaar werkzaam in de kinderopvang, 23.3% zes tot 10 jaar werkzaam in de kinderopvang, 13.3% 11 tot 15 jaar werkzaam in de kinderopvang, 10.0% 16 tot 20 jaar werkzaam in de kinderopvang en 3.3% van de respondenten langer dan 20 jaar werkzaam in de kinderopvang. Er zijn 29 respondenten minimaal één keer in de week werkzaam op de groep en één respondent is minder dan één keer in de week werkzaam op de groep. De groep respondenten bestond uit 28 pedagogisch medewerkers en twee leidinggevenden, die overigens ook op de groep werken. 3.4 Procedure 3.4.1 Deelonderzoek één: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling. De onderzoeker heeft na de wervingsperiode e-mail adressen van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden ontvangen van de contactpersoon binnen de participerende organisatie. Wanneer de pedagogisch medewerkers en leidinggevenden geen toestemming gaven om hun e-mailadres aan de onderzoeker door te geven, is ervoor gekozen om te werken met een multiple link. Deze link naar de digitale vragenlijst kon meerdere malen gebruikt worden. Deze multiple link is verzonden naar de contactpersoon in de organisatie. Dit gaf de contactpersoon de mogelijkheid om deze multiple link door te sturen naar de pedagogisch medewerkers en/of leidinggevenden binnen de organisatie of locatie. Na enkele weken is een herinneringsmail verzonden naar de deelnemers. Een week voor de sluitingsdatum van de
22
vragenlijst, is nogmaals een herinnering verzonden. Afsluitend is een bedankmail naar de deelnemers verzonden die de vragenlijst hebben ingevuld. 3.4.2 Deelonderzoek twee: Implementatie en gebruik LIRIK. Bij medewerking aan het onderzoek is een afspraak gemaakt voor het interview. Alvorens het interview van start ging, kregen de deelnemers de gelegenheid om de informatiebrochure horende bij het interview te lezen en de toestemmingsverklaring te ondertekenen. De interviews vonden plaats op locatie. De interviews zijn gehouden in een kinderdagverblijf en tweemaal in een kantoor aangrenzend aan een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal. De afgenomen interviews duurden gemiddeld 39 minuten (bereik 35- 45) en zijn opgenomen met een voicerecorder. De interviews zijn in een tijdsbestek van twee weken afgenomen. 3.4.3 Deelonderzoek drie: Overeenstemming in beoordelingen vignetten. Er is ervoor gekozen om de papieren vragenlijsten persoonlijk af te geven en op te halen bij de deelnemende locaties. Op deze manier kon de onderzoeker de korte handleiding mondeling toelichten aan de leidinggevende op de locatie. Hierbij werd benadrukt dat de verschillende versies van de vragenlijsten (zonder LIRIK en met LIRIK) willekeurig uitgedeeld dienden te worden aan de pedagogisch medewerkers. Het brengen en halen van de vragenlijsten is op afspraak met de leidinggevende van de deelnemende organisatie uitgevoerd. De pedagogisch medewerkers vulden de vragenlijsten op eigen gelegenheid in. Dit gebeurde in afwezigheid van de onderzoeker, met uitzondering van één pedagogisch medewerker die bij ophalen van de vragenlijsten de vragenlijst op dat moment heeft ingevuld. 3.5 Instrumenten 3.5.1 Vragenlijst competenties en behoeften pedagogisch medewerkers en leidinggevenden.
23
In bijlage 2 is deze vragenlijst (versie voor pedagogisch medewerkers) in zijn geheel toegevoegd. Op basis van de competenties voor beroepskrachten in relatie tot kindermishandeling zoals beschreven door van Rossum, ten Berge en Anthonijsz (2008), zijn voor deze vragenlijst stellingen opgesteld voor pedagogisch medewerkers. Er was binnen het projectteam consensus over de noodzaak van het maken van een selectie uit de competenties, met oog op de tijdsduur van de vragenlijst. Uiteindelijk zijn 36 stellingen opgesteld. Een voorbeeld van een stelling is: “Wanneer ik mij zorgen maak over een kind kan ik uitleggen op basis van welke signalen ik deze zorgen heb”. De respondenten konden aangeven in hoeverre deze stelling bij hun gevoel van competentie past op een vijfpuntsschaal (1= helemaal niet mee eens tot 5= helemaal mee eens). De minimale score die behaald kon worden bij dit onderdeel was 36, de maximale score die behaald kon worden bij dit onderdeel was 180. Alvorens een principale componenten analyse is uitgevoerd, is stelling 25 verwijderd. Deze stelling werd afhankelijk van een eerder gegeven antwoord over het protocol kindermishandeling wel of niet weergegeven. Drie respondenten hebben deze stelling hierdoor niet beantwoord. Uit de principale componenten analyse kwamen 10 componenten met een eigenvalue groter dan 1. Hiervan waren maar drie componenten inhoudelijk te interpreteren. Om die reden is besloten vast te houden aan de onderverdeling gemaakt in de theorie (van Rossum et al., 2008). De 35 stellingen zijn zodoende ondergebracht in vier schalen; Vaardigheden, Algemene kennis kindermishandeling, Rol en handelingsmogelijkheden en Beroepshouding. Stellingen 10, 19 t/m 23, 29, 30, 34 t/m 36 (11 items) vormen samen de schaal Vaardigheden. Stellingen 11 t/m 15, 17, 18 (zeven items) vormen de schaal Algemene kennis kindermishandeling. Stellingen 16, 24, 26 t/m 28 en 31 t/m 33 (acht items) vormen de schaal Rol en handelingsmogelijkheden. Stellingen 1 t/m 9 (negen items) vormen de schaal Beroepshouding. De subschalen Vaardigheden (α= .900),
24
Algemene kennis kindermishandeling (α= .893), Rol en handelingsmogelijkheden (α= .886) en Beroepshouding (α= .667) hebben een voldoende tot goede betrouwbaarheid. Aangezien leidinggevenden behoren te beschikken over een aantal aanvullende competenties (van Rossum et al., 2008), is ervoor gekozen om voor de leidinggevenden 19 aanvullende stellingen toe te voegen aan de vragenlijst. Ook deze stellingen zijn opgesteld middels van Rossum et al. (2008) en konden eveneens volgens een vijfpuntsschaal beantwoord worden (1= helemaal niet mee eens tot 5= helemaal mee eens). De minimale score die behaald kon worden op dit onderdeel was 19, de maximale score die behaald kon worden was 95. Een voorbeeld van een stelling voor leidinggevenden is: “Ik weet wat de belangrijkste risicofactoren zijn voor kindermishandeling”. Naast deze stellingen zijn 23 aanvullende items opgesteld voor de pedagogisch medewerkers en leidinggevenden. Zeven items vragen naar sociaal demografische gegevens. Er wordt gevraagd naar leeftijd, geslacht, hoogst afgeronde opleiding en huidige functie. Verder zijn binnen dit onderdeel vragen opgesteld over de jaren werkervaring van de respondent binnen de kinderopvang, hoe vaak de respondent werkzaam is op de groep en de plaats waarin de respondent werkzaam is. Vervolgens zijn vijf vragen opgesteld met als overkoepelend onderwerp het protocol kindermishandeling van de organisatie en deskundigheidsbevordering binnen het thema kindermishandeling. Een voorbeeld van een item van dit onderdeel is “Op welke manier wordt er binnen de organisatie aandacht besteed aan het onderwerp kindermishandeling?”. Op deze vraag waren meerdere antwoorden mogelijk. De antwoordcategorieën van deze vraag bestonden uit: vergadering, studiedag, training/cursus, beleid en anders. Vervolgens zijn er een drietal vragen opgesteld over de behoefte die bestaat over informatieverstrekking over kindermishandeling binnen de organisatie. Een voorbeeld van een item bij dit onderdeel is “Mist u bepaalde informatie over kindermishandeling binnen uw organisatie?”. Van de 23 opgestelde vragen die naast de
25
stellingen zijn opgesteld, gaan zeven vragen over de eerste indruk van de LIRIK. De LIRIK was als bijlage opgenomen in de digitale vragenlijst. Een voorbeeld van een item is: “Denkt u dat de LIRIK aansluit bij de kennis en vaardigheden van pedagogisch medewerkers?”. Dit item kon op een driepuntsschaal beantwoord worden met de antwoordmogelijkheden ja, nee en misschien. Voor de leidinggevenden zijn nog twee aanvullende vragen opgesteld, waarvan één over de eerste indruk van de LIRIK. Een voorbeeld van een item is: “Denkt u dat de LIRIK aansluit bij de kennis en vaardigheden van leidinggevenden?”. Dit item kon eveneens op een driepuntsschaal (1=ja, 2=nee, 3= misschien) beantwoord worden. De vragen zijn opgesteld met oog op de te beantwoorden onderzoeksvragen. De vragenlijst is digitaal opgesteld middels het programma Qualtrics. Alvorens de vragenlijst is afgenomen bij de respondenten, is een kleine pilot uitgevoerd bij drie respondenten. Twee van deze respondenten behoorden tot de doelgroep van dit onderzoek en één respondent behoorde niet tot de doelgroep van dit onderzoek. Deze respondent heeft vanuit haar professie, journaliste, uitsluitend gekeken naar de taalaspecten van de vragenlijst. In deze pilot is daarnaast ook gekeken naar de technische aspecten van de digitale vragenlijst en inhoudelijke aspecten als helderheid van de vragen en tijdsduur. Op basis van de feedback van de respondenten betrokken in deze pilot, zijn er een aantal kleine veranderingen doorgevoerd in de vragenlijst. 3.5.2 Topic list interviews De topic- list bestond uit een introductie, demografische gegevens, algemene vragen, thema’s en een afsluiting. De demografische gegevens bestonden uit hoogst afgeronde opleiding, jaren werkervaring in de kinderopvang, huidige functie en of de respondent werkzaam is op de groep. De algemene vragen omvatten vragen over de organisatie waar de respondent werkzaam is, het protocol kindermishandeling binnen de organisatie, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en op welke manier er aandacht wordt besteed aan
26
het thema kindermishandeling binnen de organisatie. De thema’s zijn opgesteld om de vraag “Welke ervaringen bestaan er binnen de kinderopvang met de implementatie en het gebruik van de LIRIK” te kunnen beantwoorden. Implementatie en inschatting van de bruikbaarheid van de LIRIK zijn de twee thema’s die in de interviews zijn teruggekomen. Voor de complete topic list, zie bijlage 3. Om beter te kunnen aansluiten bij de afzonderlijke respondenten, zijn per interview kleine veranderingen aangebracht aan de topiclist. 3.5.3 Vragenlijst vignetonderzoek De vragenlijst bestaat uit vier vignetten. Vignetten beschrijven een hypothetische situatie welke worden voorgelegd aan de respondenten binnen een onderzoek (Bryman, 2012; Eifler, 2007). Vignetten worden frequent gebruikt in sociaalpsychologisch onderzoek (Ashton, 1999; Hughes, 1998; Zellman, 1990). Op basis van de signalenlijst kindermishandeling van Wolzak (2012), zijn een viertal vignetten samengesteld. Elk vignet bestaat uit een beschrijving van een situatie binnen de kinderopvang. De vignetten zijn door een aantal professionals bekeken op bruikbaarheid en representativiteit. Aan de hand hiervan zijn veranderingen doorgevoerd in de vignetten. De vragenlijst met de viertal vignetten is bijgevoegd in bijlage 4. Na elk vignet staan acht vragen beschreven, waarvan zeven gesloten vragen en één open vraag. Per vignet verschilt het aantal verwerkte signalen van kindermishandeling, om op deze manier te variëren in de complexiteit van de te beoordelen casus. Zie tabel 1 voor de signalen van kindermishandeling die per vignet zijn verwerkt. Een aantal items in voorliggend onderzoek zijn gebaseerd op items van de vragenlijst van Bartelink en van Yperen (2011) en een aantal items zijn in het geheel overgenomen. De acht vragen die per casus zijn opgesteld, worden hieronder beschreven. Item één : “Zou u zich zorgen maken over dit kind?” Bij deze vraag bestonden de antwoordcategorieën uit ja en nee. Item twee: “Denkt u bij deze casus aan kindermishandeling?” Ook hier bestonden de antwoordcategorieën uit ja en nee, waarbij bij het invullen van nee door mag worden gegaan
27
naar vraag vier. Item drie: “Aan welke vormen van kindermishandeling denkt u in deze casus?” Bij dit item bestonden de antwoordcategorieën uit: lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, huiselijk geweld, emotionele mishandeling, emotionele verwaarlozing en seksueel misbruik.
Tabel 1 De signalen van kindermishandeling zoals verwerkt in de vignetten Vignet / casus 1
Geslacht kind meisje
Leeftijd kind 2,5
-
2
jongen
6
-
3
meisje
3
-
4
jongen
10
-
Signalen van kindermishandeling Kind stinkt, heeft regelmatig smerige kleren aan Kind is passief, lusteloos, heeft weinig interesse in spel Kind is overdreven aanhankelijk Kind speelt weinig met andere kinderen Alleenstaande ouder Ouder is onverschillig over het welzijn van het kind Sociaal isolement Kind is angstig/schrikachtig tegenover andere volwassenen Ouder laat zich regelmatig negatief uit over kind Kind gedraagt zich in het bijzijn van ouder anders dan zonder bijzijn van ouder Stiefgezin Kind vaak ziek/ ziektes herstellen slecht Kind oververmoeid Kind niet zindelijk op leeftijd dat het hoort Kind heeft ernstige luieruitslag Kind is aanhankelijk tegenover andere volwassene(n) Kind heeft weinig interesse in spel/ is passief Ouder is onverschillig over het welzijn van het kind Slechte leerprestaties van het kind Werkloosheid ouder/ financiële problemen
28
Item vier is een open vraag: “Op basis van welke informatie uit deze casus maakt u zich wel/geen zorgen? Vul hieronder in op welke signalen en/of informatie u uw oordeel baseert.’ Item 5: ‘Hoe ernstig schat u de situatie van het kind/gezin in?” Item vijf kon volgens een vijfpuntsschaal beantwoord worden (1= helemaal niet ernstig tot 5= heel ernstig). Item zes: “Hoe zou u het risico op kindermishandeling in de toekomst inschatten?”. Hierbij bestond de vierpuntsschaal uit de antwoordcategorieën: klein, reëel, groot en zeer groot. Item zeven: “Zou u verdere stappen ondernemen met deze casus?”, met de antwoordcategorieën ja en nee, waar bij het invullen van nee door mag worden gegaan naar het volgende onderdeel. Item acht: “Welke eerstvolgende vervolgstap(pen) zou u nemen?”. Bij dit item bestonden de antwoordcategorieën uit: (meer) signalen in kaart brengen, overleggen / advies vragen aan een collega, advies vragen aan het AMK, melding maken bij het AMK, overleggen met leidinggevende en/of aandachtsfunctionaris, een gesprek voeren met ouders, een gesprek voeren met het kind en anders. Bij het opstellen van deze antwoordcategorieën is gebruik gemaakt van de basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2012). Na de vier vignetten en de bijbehorende vragen, zijn aanvullend nog twee vragen gesteld met als overkoepelend onderwerp de ervaringen van de respondenten met betrekking tot het beoordelen van de vignetten. Een voorbeeld van een item binnen dit onderdeel: “Hoe zeker voelt u zich over de juistheid van uw oordeel bij het inschatten en beoordelen van deze casussen?” Dit item kon beantwoord worden volgens een vijfpuntsschaal (1= zeer onzeker tot 5= zeer zeker). Zoals eerder beschreven, zijn de respondenten willekeurig in twee groepen ingedeeld, de groep die gebruik maakt van de LIRIK en de groep die geen gebruik maakt van de LIRIK bij het beoordelen van de vignetten. De vragenlijst bestemt voor de respondenten in de conditie met de LIRIK, bevat nog 10 aanvullende vragen over de LIRIK. Een voorbeeld van een item hierbij is: “Vind u de LIRIK bruikbaar in de kinderopvang?”. Dit item kon beantwoord worden volgens een vijfpuntsschaal
29
(1= helemaal niet bruikbaar tot 5= heel bruikbaar). Ook zijn bij deze versie van de vragenlijst vier maal de LIRIK en een verkorte instructie van de LIRIK (bijlage 5) bijgevoegd. Alvorens de vragenlijst is afgenomen bij de respondenten, is er een pilot uitgevoerd bij twee personen horende bij de doelgroep van dit onderzoek. Na deze pilot zijn er geen aanpassingen gedaan aan de vignetten en de vragenlijst, hierdoor kon de data van de respondenten van de pilot betrokken worden bij het onderzoek. 3.6 Analyse Bij de kwantitatieve delen van het onderzoek is gebruik gemaakt van IBM SPSS 21, bij de kwalitatieve delen van het onderzoek is gebruik gemaakt van MaxQDA 11. 3.6.1 Deelonderzoek één: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling. Door middel van beschrijvende statistiek staan de behoeften van leidinggevenden en pedagogisch medewerkers wat betreft informatie over het signaleren van en het omgaan met kindermishandeling beschreven. De subschalen van competentie bleken normaal verdeeld voor beide groepen. Zodoende is een t- test uitgevoerd om te onderzoeken of er een verschil in competentie tussen pedagogisch medewerkers en leidinggevenden bestaat. Ook is gekeken naar de samenhang tussen persoonsgebonden gegevens (aantal jaren werkzaam, opleiding, leeftijd) van respondenten en de subschalen van competentie. De relaties tussen de variabelen bleken niet lineair, daarom is besloten om de samenhang tussen de variabelen te bekijken door middel van Spearmans rs. Om te bekijken of de persoonsgebonden factoren leeftijd, opleiding en werkervaring van voorspellende waarde zijn op de verschillende subschalen van competentie, zijn meervoudige regressieanalyses uitgevoerd. De antwoorden op de open vragen zijn per signaal geclusterd en vergeleken per groep (zonder LIRIK versus LIRIK), zie bijlage 6 voor de codeboom. 3.6.2 Deelonderzoek twee: Implementatie en gebruik LIRIK.
30
Allereerst zijn er transcripten van de interviews gemaakt. Vervolgens zijn de gespreksonderwerpen in de interviews gecodeerd. Er is op een inductieve wijze gecodeerd, de codeboom is ontstaan vanuit de tekst. Om de betrouwbaarheid van coderen te bepalen, zijn de interviews eveneens door een tweede beoordelaar gecodeerd aan de hand van de opgestelde codeboom. Vervolgens zijn de beoordelaars in gesprek gegaan over de niet overeenkomende codes, zijn de labels duidelijker omschreven en is de codeboom aangepast. De interviews en codering zijn hierna nogmaals door beide beoordelaars bekeken en in overleg aangepast. In bijlage 7 is de codeboom opgenomen. 3.6.3 Deelonderzoek drie: Overeenstemming in beoordelingen vignetten. Allereerst is gecontroleerd of de somscores van dezelfde items over alle vignetten normaal verdeeld zijn. Op deze manier is bepaald of een t- test of een Mann-Whitney U test uitgevoerd diende te worden om te onderzoeken of er een verschil in beoordeling bestond tussen de groepen (zonder LIRIK versus LIRIK). Middels de Kolmogorov-Smirnov is de normaliteit per somscore bekeken. Wanneer deze test of normality significant is (p<.05), geeft dit aan dat de data niet normaal verdeeld is. De somscore van het item zorgen was niet normaal verdeeld (K-S= .302, p=.000), net als de somscore van de vraag kindermishandeling (K-S= .223, p= .001), ernstig inschatten (K-S= . 171, p= .026), risico in de toekomst (K-S= .166, p= .034) en vervolgstappen (K-S= .399, p= .000). Zodoende is besloten een MannWhitney U uit te voeren, deze non parametrische toets stelt namelijk geen voorwaarde van normale verdeling (Brace, Kemp, & Snelgar, 2012). Ook de somscore van de items met betrekking tot de zekerheid over de juistheid van het gegeven oordeel bleek niet normaal verdeeld te zijn (K-S= .223, p= .001). Ook hier is een Mann-Whitney U test uitgevoerd. De algemene overeenstemming over de beoordelingen van de vignetten is bekeken middels de intraclass correlatiecoëfficiënt (ICC). In de psychologie wordt veel gebruik gemaakt van de ICC (McGraw & Wong, 1996), het is een veelgebruikte maat voor
31
beoordelingen met meer dan twee beoordelaars (Shrout & Fleiss, 1976). De ICC is een overeenstemmingsmaat die corrigeert voor de kans dat op basis van toeval overeenstemming tussen de beoordelaars optreedt (Bartelink & van Yperen, 2011). Om te beoordelen of de ICC hoog of laag is, is gebruik gemaakt van de kwalificatie overeenstemming van Landis en Koch (1977), gebruikt in onderzoek van Bartelink en van Yperen (2011). Deze kwalificatie van overeenstemming is bijgevoegd in bijlage 9. De ICC gaat uit van een normale verdeling, wanneer dit niet het geval is, zal deze lager uitvallen dan de werkelijke overeenstemming. Daarom is ook het percentage overeenstemming bekeken, dit is een overeenstemmingsmaat die niet voor kans corrigeert. Volgens Bartelink en van Yperen (2011), geven de ICC en percentage overeenstemming samen een goed beeld van de range waarbinnen de overeenstemming werkelijk valt. De ervaring van de pedagogisch medewerkers met het gebruik van de LIRIK bij het beoordelen van de vignetten is bekeken middels beschrijvende statistiek. De open vragen: “Op basis van welke informatie uit deze casus maakt u zich wel/geen zorgen? Vul hieronder in op welke signalen en/of informatie u uw oordeel baseert”, zijn inductief gecodeerd. De codeboom van de signalen waarop respondenten hun oordeel baseerden, is weergegeven in bijlage 8. Vervolgens is bekeken of de gegeven signalen overeenkomen met de signalen verwerkt in de vignetten. Er is eveneens onderzocht of verschillen in deze signalen naar voren komen tussen de twee groepen (zonder LIRIK versus met LIRIK). Om eenduidig te kunnen beschrijven hoe vaak de genoemde signalen voorkomen, is tabel 2 opgesteld. Hierin is te zien op welke manier de hoeveelheden in de beschrijvingen van de kwalitatieve gegevens zijn gecategoriseerd (Sandalowski, 2001).
32
Tabel 2 Gedefinieerde categorieën Categorisatie
Frequentie
Weinig
0-5
Redelijk vaak
6-10
Veel
11-15
4. Resultaten 4.1 Deel één: Competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling 4.1.1 Beleid met betrekking tot kindermishandeling. Van het totaal aantal respondenten (N= 41) gaf 92.7% aan dat binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn een protocol kindermishandeling is en 7.3% weet niet of dit protocol er is. Het protocol kindermishandeling wordt volgens het merendeel van de respondenten (68.3%) één keer in het jaar besproken binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn. Volgens 19.5% wordt dit protocol één keer in de maand besproken. Volgens 4.9% wordt dit protocol één keer in de week besproken. Van de respondenten die aangaven dat er een protocol kindermishandeling binnen de organisatie aanwezig is, gaf 36.8% aan dit protocol in de praktijk gebruikt te hebben. Op de vraag hoe vaak kindermishandeling binnen de organisatie ter sprake komt, gaf 9.8% aan dat dit wekelijks het geval is, 24.4% gaf aan dat dit maandelijks het geval is en 24.4% gaf aan dat dit jaarlijks het geval is. Van de respondenten gaf 68.3% aan dat er in vergaderingen aandacht aan het onderwerp kindermishandeling wordt besteed, 58.5% gaf aan dat dit wordt gedaan middels trainingen en cursussen en 22.0% gaf aan dat dit gebeurt door studiedagen. Het grootste gedeelte (95.1%) van de respondenten gaf aan dat er aandacht aan kindermishandeling wordt besteed door middel van beleid. 4.1.2 Behoeften met betrekking tot informatie kindermishandeling. Eenendertig respondenten (75.6%) zeggen geen informatie te missen over kindermishandeling binnen de organisatie waar ze werkzaam zijn. In figuur 1 is te zien over 33
welke aan kindermishandeling gerelateerde onderwerpen de 10 overige respondenten (24.4%) informatie zouden willen. De meest genoemde onderwerpen zijn: communiceren met kinderen bij zorgelijke opvoedsituaties, communiceren met ouders in zorgelijke opvoedsituaties en risicotaxatie instrumenten of checklists. 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Missing Nee Ja
Figuur 1 Behoeften van pedagogisch medewerkers (N=10) aan informatie met betrekking tot kindermishandeling, in frequenties.
4.1.3 Eerste indruk LIRIK. De vragen met betrekking tot de eerste indruk van de LIRIK zijn door 39 respondenten beantwoord. In figuur 2 is te zien dat 66.7% van de respondenten de LIRIK overzichtelijk vindt en 68.8% is van mening dat het taalgebruik in de LIRIK duidelijk is. Volgens 46.2% is er een training nodig voor het gebruik van de LIRIK in de kinderopvang.
34
80 70 60
Helemaal niet mee eens
50
Niet mee eens
40
Niet mee eens/ niet mee oneens
30
Mee eens 20 Helemaal mee eens
10 0 Overzichtelijk
Duidelijk taalgebruik
Training nodig
Figuur 2 Eerste indruk van de LIRIK, in procenten.
Meer dan de helft van de respondenten (53.8%) zou de LIRIK in de praktijk willen gebruiken en 35.9% twijfelt hierover. Volgens 59.0% kan de LIRIK houvast geven bij signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling, 38.5% twijfelt hierover. De meerderheid van de respondenten (77.8%) is van mening dat de LIRIK aansluit bij de kennis en vaardigheden van pedagogisch medewerkers. Volgens 82.1% is de LIRIK op dit moment bruikbaar in de kinderopvang. Veel van deze respondenten geven in de open vraag aan dat de LIRIK houvast kan geven bij het signaleren van kindermishandeling en dat de LIRIK overzicht kan geven. De respondenten die de LIRIK niet bruikbaar vinden, geven uiteenlopende antwoorden. De meest genoemde reden is dat het invullen van het risicotaxatie instrument niet past bij de verantwoordelijkheden die werknemers op de groep hebben. Voor een compleet overzicht van de gegeven redenen, zie de codeboom in bijlage 6. 4.1.4 Competenties met betrekking tot signaleren van en omgaan met kindermishandeling.
35
In tabel 3 staan de gemiddelden en de standaardafwijkingen van de somscores voor zowel pedagogisch medewerkers als leidinggevenden per subschaal weergegeven. Wanneer wordt gekeken naar de standaardafwijkingen van de pedagogisch medewerkers, is te zien dat de standaardafwijking op de subschaal Vaardigheden hoog is in vergelijking met de standaardafwijkingen op de andere subschalen. Pedagogisch medewerkers schatten hun competenties wat betreft vaardigheden dus erg verschillend in. Kijkend naar de items afzonderlijk, zijn de gemiddelde scores het laagste op de items “Ik kan op tijd een melding doen bij het AMK” (M= 3.68, SD= 0.650) en “Ik kan aan ouders duidelijk uitleggen waar ik mij zorgen om maak en wat ik hiermee ga doen” (M= 3.68, SD= 0.722). De gemiddelde scores van de overige items liggen boven de 3.70, zie bijlage 10 voor het volledige overzicht. Van alle items liggen de scores van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden tussen de niet mee oneens/ niet mee eens en de mee eens. Het overzicht van de aanvullende competenties voor leidinggevenden zijn per item weergegeven in bijlage 11. Vervolgens is gekeken of er een significant verschil bestaat in de score op competenties tussen pedagogisch medewerkers en leidinggevenden. De t test laat zien dat er geen verschil in gemiddelde bestaat tussen de pedagogisch medewerkers en leidinggevenden op de totale somscore van competenties, met t(39) = -1.28, p = .208. Dit betekent dat pedagogisch medewerkers en leidinggevenden hun competenties op het geheel van de schalen niet significant anders inschatten. Vervolgens is per schaal bekeken of er een verschil tussen deze groepen bestaat. De t- test wijst uit dat leidinggevenden in de kinderopvang hun vaardigheden wat betreft het signaleren en het omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling significant hoger inschatten dan pedagogisch medewerkers (t= -3.320, df= 30.77, p= .002, tweezijdig). Op de schaal Rol en handelingsmogelijkheden is geen significant verschil van competenties tussen pedagogisch medewerkers en leidinggevenden
36
gevonden (t= -1.417, df= 39, p= .164, tweezijdig). Ook op de schaal Beroepshouding is geen significant verschil gevonden tussen beide groepen (t= -.406, df= 39, p= .687, tweezijdig). Er bestaat eveneens geen significant verschil op de schaal Algemene kennis kindermishandeling (U= 129.500, N1= 32, N2= 9, p= .653, tweezijdig) tussen pedagogisch medewerkers en leidinggevenden.
Tabel 3 Gemiddelden en standaardafwijkingen van de scores op de vier competentieschalen Pedagogisch medewerkers
Leidinggevenden
(n=32)
(n=9)
Totaal (N=41)
M
SD
M
SD
M
SD
41.88
5.38
46.00
2.40
42.78
5.16
30.06
3.68
29.56
2.92
29.95
3.50
3. Rol en handelingsmogelijkheden
31.88
4.46
34.11
2.89
32.37
4.24
4. Beroepshouding
39.13
2.97
39.56
2.07
39.22
2.78
Totaal competenties
142.94
14.03
149.22
7.82
144.32
13.10
1.Vaardigheden 2. Algemene kennis kindermishandeling
Noot. Vaardigheden: min. score 11, max. score 55. Algemene kennis kindermishandeling: min. score 7, max. score 40. Rol en handelingsmogelijkheden: min. score 8, max. score 40. Beroepshouding: min. score 9, max. score 45.
De samenhang tussen de persoonsgebonden factoren leeftijd, opleidingsniveau en werkervaring en de vier competentieschalen is vervolgens onderzocht middels Spearmans rs, zie tabel 4. Uit tabel 4 blijkt dat werkervaring in de kinderopvang significant positief samenhangt met leeftijd (rs= .788, N= 41, p= .000, tweezijdig). Respondenten die ouder zijn, hebben dus meer werkervaring in de kinderopvang. Verder blijkt dat leeftijd positief samenhangt met de zelfinschatting van vaardigheden (rs= .363, N= 41, p= .019, tweezijdig). Ook de zelfinschatting van Rol en handelingsmogelijkheden met betrekking tot
37
kindermishandeling hangt significant samen met leeftijd (rs= .393, N= 41, p= .011, tweezijdig). Werkervaring en competenties op de schaal Rol en handelingmogelijkheden hangen eveneens significant samen (rs= .401, N= 41, p= .009, tweezijdig). Dus hoe ouder de respondent, des te hoger hij zijn competenties inschat wat betreft vaardigheden en rol en handelingsmogelijkheden. Hoe meer werkervaring de respondent in de kinderopvang heeft, des te zekerder hij is over de rol en handelingsmogelijkheden die ze hebben bij het signaleren en handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling.
Tabel 4 Spearman’s correlatie 1 1. Leeftijd 2. Opleiding
2
3
4
5
6
7
.168
-
3. Werkervaring
.788**
-.103
-
4. Vaardigheden
.363*
.000
.261
-
5. Algemene kennis
-.031
.181
-.006
.520**
6. Handelingsmogelijkheden
.393*
.149
7. Beroepshouding
.147
.073
.401** .682** .139
.509*
-
.637** .645** .594**
-
Noot. Leeftijd= in jaren. Opleidingniveau= basisonderwijs, mavo, havo/vwo, mbo pedagogisch medewerker 3, mbo pedagogisch medewerker 4, hbo, wo. Werkervaring= 0-5 jaar, 6-10 jaar, 11-15 jaar, 16-20 jaar, langer dan 20 jaar. **Correlatie is significant: p<.01 , * correlatie is significant p<.05.
Hoewel tabel 4 geen significant verband laat zien tussen vaardigheden en werkervaring, is er wel een (positieve) trend te zien (rs= .261, N= 41, p= .099). Verder blijkt er positieve samenhang te zijn tussen de schaal Vaardigheden en Algemene kennis kindermishandeling (rs=.520, N=41, p=.000, tweezijdig), Vaardigheden en Rol en handelingsmogelijkheden (rs=.682, N=41, p=.000, tweezijdig) Vaardigheden en Beroepshouding (rs= .637, N= 41, p= .000, tweezijdig), Algemene kennis kindermishandeling en Rol en handelingsmogelijkheden
38
(rs= .509, N= 41, p= .001, tweezijdig), Algemene kennis kindermishandeling en Beroepshouding (rs= .645, N= 41, p= .000, tweezijdig) en Rol en handelingsmogelijkheden en Beroepshouding (rs= .594, N= 41, p= .000, tweezijdig). Alle subschalen hangen dus met elkaar samen. Vervolgens zijn meervoudige regressieanalyses uitgevoerd. De variabelen leeftijd, werkervaring en opleidingsniveau blijken geen significant voorspellende waarde te hebben op de afzonderlijke subschalen van competentie (tabel 5).
Tabel 5. Meervoudige regressieanalyse voor variabelen die score op afzonderlijke competentie schalen voorspellen Zelfinschatting competenties per schaal Vaardigheden Variabele Leeftijd
Algemene kennis km
Handelingsmogelijkheden
Beroepshouding
B
SE B
β
B
SE B
β
B
β
.084
.120
.170
-.078
.086
-.323
.013
.099
.031
-.011
.064
-.041
-6.320
3.779
-.267
-4.90
2.693
-.305
-3.245
3.106
-.167
-5.61
2.019
-.406
1.215
1.595
.119
-.469
1.137
-.068
1.628
1.311
.194
.442
.852
.080
1.857
4.267
.180
.884
3.041
.126
-3.649
3.507
-.430
.640
2.280
.115
2.00
2.666
.279
-1.720
3.075
-.198
1.322
1.999
.232
SE B
B
β
SE B
Opleiding -Laag -Midden Werkervaring -Kort -Middel
Noot. Opleiding is ingevoerd met behulp van 2 dummyvariabelen: Opleidingsniveau laag (basisonderwijs, mavo, vbo, vmbo) en opleidingsniveau midden (havo/vwo, mbo). Werkervaring is ingevoerd met behulp van 2 dummyvariabelen: Kort werkzaam (0-5 jaar) en Middellang werkzaam (6-15 jaar). *Correlatie is significant: p<.05
4.2 Deel twee: Implementatie en gebruik LIRIK Twee respondenten hebben de LIRIK gedownload in het kader van het ontwikkelen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling voor gebruik in de organisatie. Hiervan heeft één respondent de LIRIK gevonden in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van Noord- Holland. Een andere respondent is via Google gekomen bij 39
de LIRIK. Het heeft bij deze respondent meegespeeld dat de LIRIK gratis te downloaden is. De laatste respondent wist niet meer zeker hoe ze de LIRIK heeft gevonden. Twee respondenten gaven aan dat de LIRIK is opgenomen in de meldcode / het protocol kindermishandeling binnen de organisatie waar ze werkzaam zijn. Desalniettemin zijn de gebruikservaringen met de LIRIK schaars, beide respondenten gaven aan de LIRIK in de praktijk nog niet gebruikt te hebben. Bij één respondent kan dit mogelijk komen doordat de LIRIK niet expliciet binnen de organisatie besproken is, waardoor werknemers mogelijk niet op de hoogte zijn van dit instrument. Wel wordt in dit geval in de meldcode bij stap vier verwezen naar de bijlage waarin het risicotaxatie instrument is opgenomen. De LIRIK is bij de andere respondent wel kort besproken in een teamvergadering aan de hand van een casus. Eén respondent geeft aan de LIRIK te hebben gedownload, maar heeft hier geen verdere stappen mee ondernomen. Wel heeft deze respondent ter voorbereiding van het interview de LIRIK laten invullen door een pedagogisch medewerker. Er zijn in de interviews weinig specifieke gebruikservaringen aangehaald. Door één respondent is aangegeven dat de toelichting van de LIRIK meer toegespitst zou kunnen worden op de verschillende niveaus bij werknemers binnen de kinderopvang. Twee respondenten twijfelden of de LIRIK geschikt is voor jonge kinderen. De meerwaarde van de LIRIK werd niet door iedereen hetzelfde ingeschat. Eén respondent zag de LIRIK als een extra instrument, om te controleren of je niets vergeet in je overweging. Hierbij werd overigens aangegeven dat er op veel onderwerpen die terugkomen in de LIRIK geen zicht is in de kinderopvang. Een andere respondent vond de LIRIK overzichtelijk, maar twijfelde of deze lijst iets toevoegt aan de signaleringslijsten die in de organisatie worden gebruikt. Door de respondenten is benadrukt dat de LIRIK niet door pedagogisch medewerkers alleen gebruikt zou moet worden, het is belangrijk om dit instrument samen met de
40
leidinggevende/aandachtsfunctionaris in te vullen of in ieder geval te bespreken. Pedagogisch medewerkers zijn overigens wel belangrijk in het signaleren van kindermishandeling. Niet iedere respondent vond dat er een training nodig is om de LIRIK goed te kunnen gebruiken. Twee respondenten waren van mening dat wanneer genoeg aandacht wordt besteed aan deskundigheidsbevordering wat betreft kindermishandeling in het algemeen, geen training nodig is voor de LIRIK. 4.3 Deel drie: Overeenstemming in beoordelingen vignetten 4.3.1 Beschrijvende gegevens vignetten. De respondenten (N= 30) zijn in twee groepen verdeeld. Een groep pedagogisch medewerkers die geen gebruik heeft gemaakt van de LIRIK (n= 16) en een groep die gebruik heeft gemaakt van de LIRIK (n= 14) bij het beoordelen van de vignetten. Iedere respondent heeft vier vignetten beoordeeld. Dit maakt een totaal van 120 beoordeelde vignetten. In tabel 8 is te zien dat de respondenten 97 keer hebben aangegeven dat ze zich zorgen maken over het kind in het vignet. Er werd 65 keer aangegeven dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling. Verder is in tabel 8 ook af te lezen hoe vaak respondenten per groep zorgen hadden, kindermishandeling vermoedden en vervolgstappen zouden nemen. Bij vignet één gaf 100.0% van de respondenten aan dat ze zich zorgen maken over het kind, 80.0% gaf aan dat er sprake is van kindermishandeling en 97.7% zou verdere stappen ondernemen met deze casus. Bij vignet twee gaf 76.7 % van de respondenten aan dat ze zich zorgen maken over het kind in de casus, 70.0% gaf aan dat er sprake is van kindermishandeling en 83.3% zou verdere stappen ondernemen met deze casus. Bij vignet drie gaf 83.3% van de respondenten aan dat ze zich zorgen maken over het kind, 53.3% gaf aan dat er sprake is van kindermishandeling en 90.0% zou verdere stappen ondernemen met deze casus. Bij casus vier maakte 63.3% van de respondenten zich zorgen over het kind in de
41
casus, 13.3% gaf aan dat er sprake is van kindermishandeling en 70.0% zou verdere stappen ondernemen met deze casus. Opvallend is dat bij vignet twee, drie en vier het percentage pedagogisch medewerkers dat vervolgstappen zou ondernemen hoger ligt dan het percentage pedagogisch medewerkers dat zorgen heeft. Daarnaast ligt het percentage pedagogisch medewerkers dat kindermishandeling vermoedde, bij alle vignetten lager dan de zorgen om het kind. Van de pedagogisch medewerkers die zorgen hadden bij vignet één, dacht 80.0% aan kindermishandeling. Bij vignet twee gaf 70.0% van de pedagogisch medewerkers die zorgen hadden aan dat ze dachten aan kindermishandeling. Van de pedagogisch medewerkers die zorgen hadden om casus drie, gaf 50.0% aan dat ze kindermishandeling vermoeden. Van de pedagogisch medewerkers die zorgen hadden om casus vier, gaf 13.3% aan dat ze geen kindermishandeling vermoeden. Op het item vormen van kindermishandeling konden per vignet meerdere antwoorden worden aangekruist. De frequenties van de verschillende vormen van kindermishandeling waar volgens de respondenten sprake van is in de vignetten, zijn weergegeven in tabel 6. Uit deze tabel is af te lezen dat pedagogisch medewerkers vonden dat lichamelijke verwaarlozing (34.2%) en emotionele verwaarlozing (32.4%) het vaakst voorkwam in de vignetten. Bij het opstellen van de vignetten zijn per vignet verschillende signalen van lichamelijke verwaarlozing, lichamelijke mishandeling, emotionele verwaarlozing en emotionele mishandeling verwerkt. De verwerkte vormen van kindermishandeling in de vignetten komen veelal overeen met de beoordelingen van de respondenten.
42
Tabel 6. Frequenties van de vormen van kindermishandeling in de beoordelingen van de vignetten Vorm van kindermishandeling
Beoordelingen
Beoordelingen
Totaal
zonder LIRIK
met LIRIK
aantal beoordelingen
(n=64)
(n=56)
(N=120)
Frequentie
%
Frequentie
%
Frequentie
%
Lichamelijke mishandeling
3
5.6
2
3.5
5
4.5
Lichamelijke verwaarlozing
18
33.3
20
35.1
38
34.2
Huiselijk geweld
2
3.7
2
3.5
4
3.6
Emotionele mishandeling
14
25.9
11
19.3
25
22.5
Emotionele verwaarlozing
17
31.6
19
33.3
36
32.4
Seksueel misbruik
0
0
3
5.3
3
2.7
Totaal
54
100
57
100
111
100
Noot. n= aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd per groep , N= totaal aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd.
Ook is gekeken naar de frequenties van de verschillende vervolgstappen die pedagogisch medewerkers bij de vignetten zouden nemen. Het item vervolgstappen is een multiple respons item. In tabel 7 is te zien dat de vervolgstap “overleggen met een collega” het meest wordt aangegeven door de pedagogisch medewerkers, de vervolgstap “een melding doen bij het AMK” wordt het minste aangegeven door pedagogisch medewerkers. In geen van de beoordelingen van de groep pedagogisch medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de LIRIK, is aangegeven dat er een melding zou worden gedaan bij het AMK als vervolgstap. Bij de beoordelingen van de vignetten van de groep pedagogisch medewerkers zonder LIRIK werd drie keer aangegeven dat er een melding zou worden gedaan.
43
Tabel 7. Frequenties van de vervolgstappen in de beoordelingen van de vignetten Vervolgstappen
Beoordelingen
Beoordelingen
Totaal aantal
zonder LIRIK
met LIRIK
beoordelingen
(n=64)
(n=56)
(N=120)
Frequentie
%
Frequentie
%
Frequentie
%
(Meer) signalen in kaart brengen
24
14.4
29
19.2
53
16.7
Overleggen collega
43
25.7
39
25.8
82
25.8
Advies vragen AMK
8
4.8
8
5.3
16
5.0
Melding AMK
3
1.8
0
0
3
0.9
Overleg leidinggevende
41
24.6
29
19.2
70
22.0
Gesprek ouder
31
18.6
30
19.9
61
19.2
Gesprek kind
10
6
13
8.6
23
7.2
Anders
7
4.2
3
2
10
3.1
Totaal
167
100
151
100
318
100
Noot. n= aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd per groep , N= totaal aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd.
4.3.2 Verschillen in beoordelingen tussen groepen Er is allereerst een somscore berekend van dezelfde items over alle vignetten. Zo is er een somscore van de items “Zou u zich zorgen maken over dit kind?” berekend, een somscore van de items “Denkt u in deze casus aan kindermishandeling?”, een somscore van de items “Hoe ernstig schat u de situatie van het kind/ gezin in?”, een somscore van de items “Hoe zou u het risico op kindermishandeling in de toekomst inschatten?” en een somscore van de items “Zou u verdere stappen ondernemen met deze casus?”. Vanaf nu zal in de tekst gesproken worden over deze items als: zorgen, kindermishandeling, ernst inschatten, risico in de toekomst en vervolgstappen. In tabel 8 zijn de frequenties van beide groepen op de dichotome items af te lezen.
44
Tabel 8. Frequenties van de antwoorden op de dichotome items Beoordelingen
Beoordelingen
Totaal aantal
zonder LIRIK
met LIRIK
beoordelingen
(n = 64)
(n= 54)
(N=120)
Frequenties
Frequenties
Frequenties
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Zorgen
54
10
43
13
97
23
Kindermishandeling
33
31
32
24
65
55
Vervolgstappen
54
10
48
8
102
18
Noot. n= aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd per groep , N= totaal aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd.
Er was geen significant verschil in de somscore zorgen tussen de pedagogisch medewerkers die geen gebruik hebben gemaakt van de LIRIK en de pedagogisch medewerkers die wel gebruik hebben gemaakt van de LIRIK (U= 85.500, N1= 16, N2= 14, p= .275, tweezijdig). Ook was er geen significant verschil in de somscore kindermishandeling (U= 104.000, N1= 16, N2= 14, p= .759, tweezijdig) en vervolgstappen (U= 106.000, N1= 16, N2= 14, p= .822, tweezijdig) tussen de groepen (zonder LIRIK versus met LIRIK). In tabel 9 staan de frequenties op de items ernst inschatten en risico toekomst per groep (zonder LIRIK versus met LIRIK) weergegeven. Er was geen significant verschil in somscore ernst inschatten (U= 74.500, N2= 16, N2= 14, p= .120, tweezijdig) en risico toekomst (U= 110.000, N1= 16, N2= 14, p= .951, tweezijdig) tussen de groepen.
45
Tabel 9. Frequenties van de antwoorden op de items “ernst inschatten” en “ risico toekomst” Beoordelingen
Beoordelingen
Totaal aantal
zonder LIRIK
met LIRIK
beoordelingen
(n= 64)
(n= 54)
(n= 120)
Vijfpuntsschaal
Vijfpuntsschaal
Vijfpuntsschaal
1
2
3
4
5
Ernst inschattena
3
13
17
30
1
Risico toekomstb
24
30
5
4
-
1
2
3
4
3
16
21
16
18
18
11
1
5
1
2
3
4
5
-
6
29
38
46
1
46
51
18
5
-
-
Noot. n= aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd per groep , N= totaal aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd. a
= Gemeten op vijfpuntsschaal (1= helemaal niet ernstig, 2= niet ernstig, 3= neutraal, 4= ernstig, 5= heel
ernstig) b=
Gemeten op een vierpuntsschaal (1= klein, 2= reëel, 3= groot, 4= zeer groot)
Er lijken ook weinig verschillen te bestaan in beoordelingen van de vignetten wat betreft de inschatting van vorm van kindermishandeling tussen beide groepen (tabel 6) en de vervolgstappen die beide groepen zouden ondernemen (tabel 7). 4.3.3 Overeenstemming beoordelingen Om te onderzoeken of de beoordelingen van de vignetten met behulp van de LIRIK meer uniforme beoordelingen opleveren in vergelijking met de beoordelingen zonder de LIRIK is een intraclass correlatie coëfficiënt (ICC) uitgevoerd. Allereerst is de overeenstemming van het totaal aantal beoordelingen (N= 120) van de vignetten onderzocht. In tabel 10 is de ICC en het percentage overeenstemming op de items tussen alle beoordelingen weergegeven. Bij het totaal aantal beoordelingen, dus van zowel de groep zonder LIRIK als de groep met LIRIK, is de ICC bij alle items als ‘slecht’ te omschrijven. De ICC van de items kindermishandeling neigt met .30 naar de classificatie ‘matig’. Om een
46
compleet beeld te krijgen van de overeenstemming is ook het percentage overeenstemming berekend (tabel 10). Er is eveneens gekeken naar de overeenstemming binnen de twee groepen, de groep zonder LIRIK en de groep met LIRIK (tabel 10). De overeenstemming van pedagogisch medewerkers die geen gebruik hebben gemaakt van de LIRIK was bij zorgen, ernst inschatten, risico in de toekomst en vervolgstappen ‘slecht’. De ICC bij kindermishandeling was ‘matig’. Bij de groep pedagogisch medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de LIRIK, was de overeenstemming op alle items ‘slecht’. Om een compleet beeld te krijgen van de overeenstemming is ook het percentage overeenstemming berekend. In tabel 10 staan ook deze percentages per groep weergegeven. Er lijkt sprake te zijn van een trend waarbij de ICC en het percentage overeenstemming van de beoordelingen zonder LIRIK, op alle items hoger zijn dan de ICC en percentage overeenstemming van de beoordelingen gedaan met de LIRIK.
Tabel 10. Intraclass correlatiecoëfficiënt (ICC) van de beoordelingen van vignetten Beoordelingen
Beoordelingen
Totaal aantal
zonder LIRIK
met LIRIK
beoordelingen
(n= 64)
(n= 56)
(N=120)
% ICC
overeen-
% ICC
stemming
overeen-
% ICC
stemming
overeenstemming
Zorgen
.13
81.3
.09
67.9
.12
69.4
Kindermishandeling
.39
65.6
.22
64.3
.30
57.1
Ernst inschatten
.27
31.3
.09
7.1
.20
30.4
Risico in de toekomst
.16
37.5
.09
21.4
.13
35.7
Vervolgstappen
.11
75.0
.01
71.4
.07
78.6
Noot. n= aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd per groep , N= totaal aantal beoordelingen van vignetten die zijn uitgevoerd.
47
4.3.4 Verschil in ervaringen met betrekking tot beoordelen vignetten Vervolgens is bekeken of de groep met LIRIK het beoordelen van de vignetten anders heeft ervaren dan de groep zonder LIRIK. De items “Hoe vond u het inschatten van de vier casussen?” en “Hoe zeker voelt u zich over de juistheid van uw oordeel bij het inschatten en beoordelen van deze casussen?” zijn samengevoegd om vervolgens de somscore te berekenen. Het verschil tussen de groepen (zonder LIRIK versus met LIRIK) was niet significant (U= 85.500, N1= 16, N2= 14, p= .275, tweezijdig). Hieruit blijkt dat de groepen het beoordelen van de vignetten niet anders hebben ervaren. 4.3.5 Ervaring met gebruik LIRIK Van de groep pedagogisch medewerkers (n= 14) die gebruik heeft gemaakt van de LIRIK, antwoordde 85.7% dat de LIRIK het beste ingevuld kan worden door de pedagogisch medewerker samen met de leidinggevende en/of aandachtsfunctionaris. Het merendeel van de pedagogisch medewerkers (78.8%) vond dat de LIRIK aansluit bij hun kennis en vaardigheden. De antwoorden gegeven op de items met vijfpuntsschaal staan in figuur 3 genoteerd. In deze grafiek is onder andere te zien dat het merendeel van de pedagogisch medewerkers vonden dat een training over het gebruik van de LIRIK nodig is om deze checklist beter te kunnen gebruiken. Iets meer dan de helft (57.1%) van de pedagogisch medewerkers vonden de LIRIK bruikbaar voor in de kinderopvang.
48
90 80 70 60 Helemaal niet mee eens
50
Niet mee eens 40
Niet mee eens/ niet mee oneens
30
Mee eens
20
Helemaal mee eens
10 0 Geholpen met Onderwerpen Bruikbaar in Training nodig ernst relevant de inschatten kinderopvang
Figuur 3. Ervaring met de LIRIK, in procenten.
4.3.6 Kwalitatieve gegevens: Signalen waarop pedagogisch medewerkers zich baseren De signalen die redelijk vaak en veel voorkomen zullen hieronder worden besproken. De signalen die enkel in één van de twee groepen voorkomen, zullen eveneens worden besproken. De signalen “het kind krijgt geen aandacht van de moeder / emotionele beschikbaarheid” en “slechte verzorging” kwamen bij vignet één veel terug in de beoordelingen van zowel de groep pedagogisch medewerkers zonder LIRIK als de groep pedagogisch medewerkers met LIRIK. Binnen dit vignet waren ook verschillen tussen beide groepen. In de groep pedagogisch medewerkers zonder LIRIK baseerde niemand haar oordeel op de signalen: “financieel niet breed”, “onvoldoende basiszorg”, “geen zichtbaar letsel”, “psychosociale ontwikkeling”, “lichamelijke ontwikkeling”, “opvoedingsvaardigheden”, “leeftijd jonger dan 5 jaar” en “eenoudergezin”. Deze signalen werden daarentegen wel genoemd in de groep pedagogisch medewerkers met LIRIK. Desalniettemin werden deze signalen weinig genoemd. 49
Bij vignet twee is bij de groep pedagogisch medewerkers die geen gebruik hebben gemaakt van de LIRIK, het signaal “opmerking / gedrag stiefvader” veel genoemd, bij de groep pedagogisch medewerkers die wel gebruik hebben gemaakt van de LIRIK wordt dit signaal redelijk vaak genoemd. “Schrikachtig reageren op de pm’er” werd bij beide groepen redelijk vaak genoemd. Bij de groep pedagogisch medewerkers die geen gebruik hebben gemaakt van de LIRIK, baseerden redelijk veel pedagogisch medewerkers hun oordeel op “reactie van het kind bij het ophalen door stiefvader”. De signalen “stiefgezin” en “ingrijpende gebeurtenis / scheiding” worden alleen aangegeven in de groep die gebruik heeft gemaakt van de LIRIK. Deze signalen komen echter weinig terug in deze beoordelingen. Niet alle pedagogisch medewerkers maakten zich zorgen om het kind in de casus. Eén pedagogisch medewerker in de groep LIRIK, geeft aan dat de opmerkingen van stiefvader geen signaal is van kindermishandeling, het komt veel voor dat ouders dit tegen hun kinderen zeggen. Bij vignet drie hebben weinig pedagogisch medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de LIRIK aangegeven dat ze zich geen zorgen maken met als redenen dat kinderen ook verkouden kunnen zijn door naar het kinderdagverblijf te gaan, het kind te laat naar bed gaat en dat de opvoedingsvaardigheden van ouder tekort schiet. In de groep zonder LIRIK werd weinig aangegeven dat de leeftijd van moeder niet uitmaakt. De inschatting van vignet drie werd in beide groepen gebaseerd op de slechte gezondheid van het kind. In de groep LIRIK kwam dit signaal veel voor, in de groep zonder LIRIK kwam dit signaal redelijk vaak voor. In de groep zonder LIRIK omschreef een pedagogisch medewerkers geen specifieke signalen, maar omschreef haar “onderbuik gevoel” in het algemeen. Bij vignet vier baseerden redelijk veel pedagogisch medewerkers in beide groepen hun zorgen op het feit dat de ouders het kind niet willen laten testen op ADHD en zo niet de zorg kunnen bieden die nodig is. Het signaal of de risicofactor “laagopgeleide ouders” kwam
50
alleen terug in de groep LIRIK, dit kwam echter weinig voor. Enkel in de groep zonder LIRIK werden zorgen gebaseerd op het feit dat het kind veel thuis is met zijn broer en de tekortschietende opvoedvaardigheden van ouders, deze signalen kwamen weinig voor. De verwerkte signalen in de vignetten komen gedeeltelijk terug in de beoordelingen van de pedagogisch medewerkers. Sommige signalen die zijn verwerkt in de vignetten, worden maar weinig genoemd in de beoordelingen. De signalen die wel zijn verwerkt in vignet één, maar niet of weinig benoemd, zijn: “sociaal isolement”, “weinig interesse in spel” en “overdreven aanhankelijk”. In vignet twee komt het verwerkte signaal “stiefgezin” weinig terug. In vignet drie komen de verwerkte signalen “aanhankelijk tegenover volwassene” en “weinig interesse in spel” weinig terug in de beoordelingen door de pedagogisch medewerkers. In vignet vier komt het signaal “werkloosheid/ financiële problemen” weinig terug in de beoordelingen. 5. Discussie 5.1 Conclusie 5.1.1 Behoeften en competenties van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden wat betreft signaleren van en omgaan met kindermishandeling. In deelonderzoek één en twee is antwoord gegeven op de vraag of de LIRIK aansluit bij de competenties en behoeften van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden in de kinderopvang met betrekking tot het signaleren van en het omgaan met kindermishandeling. Uit de resultaten blijkt dat pedagogisch medewerkers en leidinggevenden hun eigen competenties wat betreft het signaleren van en het omgaan met kindermishandeling hoog inschatten. Pedagogisch medewerkers en leidinggevenden schatten hun competenties veelal hetzelfde in. Leidinggevenden schatten alleen hun vaardigheden met betrekking tot het signaleren van en het omgaan met kindermishandeling significant hoger in dan pedagogisch medewerkers. Leidinggevenden en kinderopvanghouders betrokken bij de interviews waren
51
van mening dat pedagogisch medewerkers de verantwoordelijkheid van het signaleren moeten delen met de leidinggevende. Zij gaven daarbij aan dat leidinggevenden meer competenties zouden hebben op dat gebied, pedagogisch medewerkers zouden daarentegen meer in de gelegenheid zijn om op dagelijkse basis kinderen te observeren. Het lijkt erop dat de LIRIK het meest geschikt is voor gebruik door pedagogisch medewerkers samen met een leidinggevende of aandachtsfunctionaris. Verder blijkt dat leeftijd positief samenhangt met een aantal subschalen van competentie, namelijk de subschalen vaardigheden en rol en handelingsmogelijkheden. Hoe ouder de respondent, des te hoger hij zijn competenties inschat met betrekking tot vaardigheden en rol en handelingsmogelijkheden als het gaat om het signaleren en het omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling. De werkervaring van de respondent blijkt samen te hangen met de leeftijd van de respondent en met de inschatting van competenties met betrekking tot rol en handelingsmogelijkheden. De aangetoonde samenhang tussen persoonsgebonden factoren en competenties van signaleren van kindermishandeling, komt overeen met bevindingen uit ander onderzoek. De kenmerken van de persoon die observeert, beïnvloeden het signaleren en melden van (vermoedelijke) kindermishandeling (Kenny, 2001; Walsh, Farell, Bridgestock, & Schweitzer, 2006). Kenny (2001) concludeerde dat leraren met meer werkervaringen, meer geneigd zijn om vermoedens van kindermishandeling te melden. Volgens Walsh et al. (2006) spelen werkervaring, geslacht en of de persoon kinderen heeft, mee in het signaleren en melden van (vermoedelijke) kindermishandeling. In huidig onderzoek is de samenhang tussen geslacht en competenties in signaleren van en omgaan met kindermishandeling niet onderzocht, aangezien voornamelijk vrouwen hebben deelgenomen. Verder is in huidig onderzoek naar voren gekomen dat respondenten aangeven goed op de hoogte te zijn van de inhoud van het protocol kindermishandeling en de landelijke weten regelgeving voor het omgaan met kindermishandeling. Dit sluit aan bij conclusies
52
getrokken in het rapport van Doeven (2008). Volgens Doeven (2008) gaven medewerkers uit de kinderopvang aan goed op de hoogte te zijn van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook in de voormeting meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Veldkamp, 2012) zijn soortgelijke bevindingen gedaan. In deze voormeting is geconcludeerd dat professionals in de kinderopvang veelal bekend zijn met de meldcode, tevens veelal beschikken over een meldcode en zichzelf goed uitgerust vinden om te kunnen werken met de meldcode (Veldkamp, 2012). Niet alleen de persoonskenmerken spelen mee in het signaleren van kindermishandeling. Ook de kenmerken van de organisatie spelen hierin mee (Walsh et al., 2006). Uit de resultaten van huidig onderzoek blijkt dat respondenten van mening zijn dat kinderopvangorganisaties hen voldoende op de hoogte houden van regels en procedures met betrekking tot signaleren van en omgaan met kindermishandeling. Uit de resultaten komt naar voren dat pedagogisch medewerkers weinig informatie missen over kindermishandeling binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn. Volgens Walsh et al. (2006) concludeerden Randolph en Gold (1994) dat leraren meer kennis rapporteren en zich beter toegerust voelen om (vermoedelijke) kindermishandeling te signaleren en melden wanneer zij training hebben gehad en goed op de hoogte zijn van regels en procedures omtrent kindermishandeling. Aangezien pedagogisch medewerkers aangeven goed op de hoogte te zijn van de wetgeving en procedure omtrent kindermishandeling, zou dit mogelijk kunnen verklaren waarom pedagogisch medewerkers in huidig onderzoek zichzelf competent voelen met betrekking tot het signaleren van en het omgaan met (vermoedelijke) kindermishandeling. Van de respondenten die wel behoefte hebben aan extra informatie over kindermishandeling wil het merendeel informatie over communiceren met ouders en kinderen in zorgelijk opvoedsituaties en het gebruik van risicotaxatie instrumenten. Verder is middels enkele interviews in kaart gebracht welke ervaringen binnen de kinderopvang bestaan met de implementatie en het gebruik van de LIRIK. Het lijkt erop dat
53
leidinggevenden en kinderopvanghouders het onderwerp kindermishandeling ervaren als een moeilijk en gevoelig onderwerp waar secuur mee om moet worden gegaan. De ervaringen met het gebruik van de LIRIK zijn schaars. Wellicht is dit mede doordat werknemers nog niet goed zijn geïnformeerd over het toevoegen van dit risicotaxatie instrument in de meldcode of protocol kindermishandeling. Verder lijkt het erop dat wanneer genoeg aandacht wordt besteed aan trainingen over het signaleren van kindermishandeling, leidinggevenden en kinderopvanghouders van mening zijn dat geen specifieke training nodig is voor het gebruik van de LIRIK. 5.1.2 Bijdrage LIRIK aan meer uniforme inschattingen en gebruikservaring LIRIK bij beoordelen vignetten. In deelonderzoek drie is allereerst antwoord gegeven op de vraag of sprake is van een verschil in beoordeling tussen pedagogisch medewerkers die bij deze beoordelingen geen gebruik hebben gemaakt van de LIRIK en pedagogisch medewerkers die wel gebruik hebben gemaakt van de LIRIK. Pedagogisch medewerkers die gebruik hebben gemaakt van de LIRIK beoordelen de vignetten niet anders dan pedagogisch medewerkers die geen gebruik hebben gemaakt van de LIRIK. Ook is tussen deze groepen geen significant verschil gevonden in hoe zij het beoordelen van de vignetten hebben ervaren. Anders dan verwacht heeft de LIRIK dus niet geleid tot meer zekerheid over de juistheid van het gegeven oordeel. Uit eerder onderzoek blijkt dat nog veel onduidelijk is over de invloed van risicotaxatie instrumenten op het vertrouwen van professionals in hun eigen oordeel. Regehr, Bogo, Schlonsky en LeBlanc (2010) beschreven in het kwalitatieve gedeelte van hun onderzoek dat professionals met veel vertrouwen in hun risicotaxatie dit toeschreven aan training, supervisie en eerdere ervaringen. De gebruikte risicotaxatie instrumenten zouden volgens enkele professionals hebben bijgedragen aan het vertrouwen in het inschatten van de situatie. Daarentegen beschreven
54
Regehr et al. (2010) ook dat enkele professionals met weinig vertrouwen in hun oordeel dit toeschreven aan de niet robuuste en elkaar soms tegensprekende risicotaxatie instrumenten. Verder is antwoord gegeven op de vraag of de LIRIK leidt tot meer uniforme beoordelingen van situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling. Uit de resultaten blijkt dat de overeenstemming bij beide groepen (zonder LIRIK en met LIRIK) in het algemeen slecht is. Pedagogisch medewerkers waren het bij de inschatting en beoordeling van de vignetten weinig met elkaar eens. Anders dan verwacht, lijkt de mate van overeenstemming lager wanneer bij het beoordelen van de vignetten gebruik wordt gemaakt van de LIRIK. In huidig onderzoek was het niet mogelijk om dit verschil te toetsen. Zodoende kan alleen opgemerkt worden dat er een trend lijkt te bestaan. Een mogelijke verklaring voor de lagere mate van overeenstemming bij gebruik van de LIRIK is dat bij gebruik van de LIRIK wellicht meer factoren in overweging worden genomen. In de LIRIK staan namelijk mogelijke risicofactoren bij zowel ouders, jeugdige en gezin beschreven (Ten Berge & Eijgenraam, 2009). Zodoende kan er vanuit worden gegaan dat bij gebruik van de LIRIK deze risicofactoren worden meegenomen in de beoordeling van een situatie van (vermoedelijke) kindermishandeling. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de LIRIK bestaat de kans dat meer wordt uitgegaan van de intuïtie en minder wordt gekeken naar details van een situatie. Dit zou er dus toe kunnen leiden dat bij gebruik van de LIRIK juist minder overeenstemming is over beoordelingen van situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling. De lage mate van overeenstemming tussen beoordelingen waar in dit onderzoek sprake van is, ook in de groep die gebruik heeft gemaakt van het risicotaxatie instrument, komt overeen met conclusies getrokken door Regehr et al. (2010). Regehr et al. (2010) concludeerden in hun onderzoek dat professionals het risico in een situatie niet hetzelfde inschatten, ondanks het gebruik van gevalideerde risicotaxatie instrumenten. Desalniettemin is het mogelijk dat de LIRIK wel een positief effect heeft op het signaleren van kindermishandeling in de
55
kinderopvang. Mogelijk leidt de LIRIK niet tot meer uniforme oordelen, maar daarentegen wel tot meer waakzaamheid van de pedagogisch medewerkers op signalen van en risicofactoren op kindermishandeling. Volgens Carter et al. (2006) vergroten procedurele interventies, als het gebruik van checklists, de waakzaamheid van professionals met betrekking tot kindermishandeling. Een aantal opvallende resultaten voor de gehele groep zijn naar voren gekomen in de beoordelingen van de vignetten. Zo overwogen meer pedagogisch medewerkers om vervolgstappen te ondernemen dan dat er pedagogisch medewerkers zorgen hadden. Het overleggen met een collega en/of het overleggen met leidinggevende wordt blijkbaar ook overwogen wanneer er nog geen zorgen zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de pedagogisch medewerkers die geen zorgen hadden niet zeker van hun oordeel waren en wellicht bevestiging zochten. Zij zouden verdere stappen willen ondernemen om meer zekerheid te verkrijgen over de situatie. Een andere verklaring is dat de vervolgstappen die het meeste zijn aangegeven als laagdrempelig worden ervaren door pedagogisch medewerkers. Ook uit de voormeting van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Veldkamp, 2012) is gebleken dat professionals relatief vaak met collega’s overleggen bij (vermoedens) van kindermishandeling. De stap ‘overleggen met een collega’ is overigens de tweede stap in de meldcode (Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013). Ten slotte is bekeken hoe pedagogisch medewerkers het gebruik van de LIRIK bij het beoordelen van de vignetten hebben ervaren. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat pedagogisch medewerkers die de LIRIK hebben gebruikt dit instrument veelal bruikbaar vinden voor in de kinderopvang. Wat hierbij belangrijk is om te vermelden, is dat het merendeel van de pedagogisch medewerkers van mening was dat er een training nodig is om de LIRIK goed te kunnen gebruiken. Dit is in lijn met de aanbeveling vanuit het NJi over het gebruik van de LIRIK.
56
5.2 Beperkingen De resultaten van dit onderzoek moeten met voorzichtigheid worden bekeken. De resultaten zijn maar beperkt generaliseerbaar. In huidig onderzoek is namelijk gebruik gemaakt van een kleine en selecte steekproef, waarbij ook gebruik is gemaakt van snowball sampling’. In deelonderzoek één en drie was overigens sprake van een acceptabele respons rate voor vragenlijsten (Bryman, 2012). Een andere beperking is de kans dat, met name bij de zelfinschatting van de competenties en de ervaring met de LIRIK, sociaal wenselijke antwoorden zijn gegeven. Verder zijn in de deelonderzoeken één en drie zelfontwikkelde vragenlijsten gebruikt. De betrouwbaarheid van de resultaten moeten zodoende met voorzichtigheid worden bekeken. Bij deelonderzoek drie is gebruik gemaakt van vignetten. Vignetten meten het intentionele gedrag van respondenten (Eifler, 2007). Intentioneel gedrag is echter niet hetzelfde als werkelijk gedrag (Zellman, 1990). Wel zou een verband bestaan tussen intentioneel gedrag en werkelijk gedrag (Eifler, 2007). Volgens Hughes (1998) kan geen onderzoeksinstrument levensechte situaties en ervaringen spiegelen, zo ook vignetten niet. Het gebruik van vignetten brengt daarentegen ook mogelijkheden met zich mee. Vignetten zouden minder gevoelig zijn voor sociaal wenselijke antwoorden. Zo vond Kenny (2001) dat leraren aangaven nooit te hebben gefaald in het niet melden van kindermishandeling, terwijl deze zelfde respondenten in de vignetten, waar sprake was van kindermishandeling, aangaven geen melding te doen. Een ander sterk punt van deelonderzoek drie is dat nog weinig onderzoek is gedaan naar hoe pedagogisch medewerkers (fictieve) casussen beoordelen en inschatten als het gaat om kindermishandeling. Dit onderzoek heeft unieke informatie en inzichten opgeleverd over dit onderwerp. Ook biedt het mogelijkheden voor vervolgonderzoek.
57
Verder hebben de pedagogisch medewerkers die gebruik moesten maken van de LIRIK bij het beoordelen van de vignetten geen training gehad in het gebruik van de LIRIK. Het NJi adviseert om de training ‘Zorgvuldig beslissen in onveilige opvoedsituaties’ te volgen om de LIRIK goed te kunnen gebruiken. Binnen de beperkte tijd en de beschikbare middelen voor dit onderzoek was het niet haalbaar om deze training te geven aan de respondenten. Een andere beperking van dit onderzoek is dat de vragenlijsten in het vignetonderzoek zijn afgenomen in afwezigheid van de onderzoeker. Zodoende kan niet met zekerheid worden gezegd of de procedure omtrent het invullen van de LIRIK op de juiste wijze is gevolgd door de respondenten. Het niet volgen van de training of procedure kan mogelijk hebben meegespeeld in het niet aan kunnen tonen van significante verschillen tussen de groepen. 5.2 Aanbevelingen Dit onderzoek was een aanzet tot onderzoek naar de bruikbaarheid van de LIRIK in de kinderopvang. Voordat verder onderzoek naar de bruikbaarheid en toepasbaarheid van de LIRIK wordt gedaan, is het belangrijk dat de meerwaarde en validiteit van de LIRIK wordt onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de LIRIK niet leidt tot meer uniformiteit van oordelen over situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling. Het is belangrijk duidelijkheid te scheppen over het feit of het gebruik van de LIRIK een verbetering van beoordelingen van situaties van kindermishandeling oplevert. In deelonderzoek drie was het voor de beantwoording van de onderzoeksvraag het meest relevant om voor het geheel van de vignetten te kijken naar de overeenstemming tussen pedagogisch medewerkers. Vervolgonderzoek kan interessante inzichten bieden wanneer wordt gekeken naar afzonderlijke kenmerken binnen vignetten, en het effect hiervan op de uniformiteit van beoordelingen. Mogelijk is in situaties met bepaalde kenmerken meer overeenstemming over oordelen en besluiten, of leidt de LIRIK in bepaalde situaties wel tot meer uniforme oordelen. Vignetonderzoek van Hawkins en McCallum (2001) toonde aan dat
58
respondenten minder competent waren in het signaleren van emotionele en fysieke verwaarlozing. Vervolgonderzoek moet aantonen of bepaalde kenmerken van een casus invloed hebben op de uniformiteit van oordelen van situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling. Ook wordt aanbevolen zowel de training als de instructie van de LIRIK te betrekken bij vervolgonderzoek naar de bruikbaarheid van de LIRIK in de kinderopvang. Op deze manier zijn respondenten beter op de hoogte hoe de LIRIK in te vullen. Vervolgonderzoek zou zich niet alleen moeten richten op de LIRIK. Het kan zijn dat andere risicotaxatie instrumenten meer geschikt zijn voor gebruik in de kinderopvang. Andere risicotaxatie instrumenten moeten ook onderzocht worden op bruikbaarheid in de kinderopvang. Ten slotte is het belangrijk dat vervolgonderzoek niet alleen kijkt naar de zelfinschatting van competenties, maar ook naar de werkelijke gedragingen en signaleringen van kindermishandelingen door pedagogisch medewerkers en leidinggevenden. Hierbij kan worden gekeken naar de effecten van het volgen van trainingen over signaleren van kindermishandeling op het werkelijk signaleren van kindermishandeling. 5.3 Algemene conclusie Pedagogisch medewerkers en leidinggevenden geven aan voldoende competenties te bezitten als het gaat om het signaleren van en het omgaan met (vermoedelijke) kindermishandeling. Tussen de beoordelingen en inschattingen van fictieve vignetten over kindermishandeling door pedagogisch medewerkers bestaat weinig overeenstemming. Het lijkt dat de LIRIK bruikbaar is voor gebruik in de kinderopvang, mits deze voorafgaat aan een training of deskundigheidsbevordering gericht op het signaleren en het omgaan met kindermishandeling in de praktijk en mits de LIRIK samen wordt ingevuld of besproken met een leidinggevende of aandachtsfunctionaris. Vervolgonderzoek moet daarentegen eerst
59
uitwijzen of het gebruik van de LIRIK daadwerkelijk meerwaarde heeft bij het inschatten van situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling.
60
Literatuurlijst Alink, L., Ijzendoorn van, R., Bakermans- Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010: De Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen (NPM-2010) [Electronic version]. Leiden: Casimir Publishers. Ashton, V. (1999). Worker judgements of seriousness about and reporting of suspected child maltreatment. Child Abuse & Neglect, 23, 539-548. doi:10.1016/S01452134(99)00032-0 Baird, C., & Wagner, D. (2000). The relative validity of actuarial and consensus-based risk assessment systems. Children and Youth Services Review, 22, 839-871. doi:10.1016/S0190-7409(00)00122-5 Bartelink, C., & van Yperen, T. (2011). Vignetonderzoek. In I. Ten Berge, C. Bartelink, & L. Kwaadsteniet (Eds.), Beter beslissen over kindermishandeling: Onderzoek naar de effecten van gestructureerde oordeelsvorming middels ORBA (pp. 79-106). Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Belsky, J. (1993). Etiology of child maltreatment: A developmental- ecological analysis [Electronic version]. Psychological Bulletin, 114, 413-434. Berge, I. (2008). Instrument voor risicotaxaties in situaties van (vermoedelijke) kindermishandeling. Opgehaald november 2011, van http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Risicotaxatie%20instrumenten%20definitief% 201dec08.pdf Berge, I., & Eijgenraam, K. (2009). Licht Instrument Risicotaxatie KindveiligheidJeugdzorg. Toelichting en instructie. Opgehaald november 2011, van http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=123593
61
Brace, N., Kemp, R., & Snelgar, R. (2012). SPSS for psychologists. Basingstoke: Palgrave Macmillan. Brown, J., Cohen, P., Johnson, J., & Salzinger, S. (1998). A longitudinal analysis of risk factors for child maltreatment: Findings of a 17- year prospective study of officially recorded and self- reported child abuse and neglect. Child Abuse & Neglect, 22, 1065-1078. doi:10.1016/S0145-2134(98)00087-8 Bryman, A. (2012). Social Research Methods. New York: Oxford University Press. Carter, Y. H., Bannon, M. J., Limbert, C., Docherty, A., & Barlow, J. (2006). Improving child protection: A systematic review of training and procedural interventions [Electronic version]. Archives of Diseases in Childhood, 91, 740-743. doi:10.1136/adc.2005.092007 Centraal Bureau van de Statistiek. (2012). Dagopvang en buitenschoolse opvang kinderen. Opgehaald 13 oktober 2012 van http://jeugdstatline.cbs.nl/JeugdMonitor/Download/Kinderopvang_060613151101.htm l Doeven, I. (2008). Meldcodes kindermishandeling. Beschikking, waardering, gebruik en scholing. In opdracht van ministerie Jeugd en gezin. Amsterdam: Veldkamp. Eifler, S. (2007). Evaluating the validity of self- reported deviant behavior using vignette analyses. Quality & Quantity, 41, 303-318. doi:10.1007/s11135-007-9093-3 Fleiss, J. L., & Shrout, P. E. (1978). Intraclass correlations: Uses in assessing rater reliability [Electronic version]. Psychological Bulletin, 86, 420-428. Hermanns, J. (2007). Opvoeden en opgroeien: een visie achter het beleid. In P. v. Lieshout, M. v.d. Meij & J. De Pree (Eds.), Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid (pp. 2149). Amsterdam: Wetenschappelijke Raad voor het Jeugdbeleid/Amsterdam University Press.
62
Hermanns, J. (2008). Het bestrijden van kindermishandeling: een aanpak die werkt. Utrecht: Nji. Hughes, R. (1998). Considering the vignette technique and its application to a study of drug injection and HIV risk and safer behavior. Sociology of Health & Illness, 3, 381-400. doi:10.1111/1467-9566.00107 IBM SPSS Statistics (versie 21) [computer software]. Amsterdam: IBM Nederland B.V. Johnson, W. L. (2011). The validity and utility of the California Family Risk Assessment under practice conditions in the field: A prospective study. Child Abuse & Neglect, 35, 18–28. doi:10.1016/j.chiabu.2010.08.002 Keiley, M. K., Howe, T. R., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2001). The timing of child physical maltreatment: A cross-domain growth analysis of impact on adolescent externalizing and internalizing problems [Electronic version]. Development and Psychopathology, 13, 891-912. Kendall-Tacket, K. A. (2000). Psychological correlates of childhood abuse: Chronic hyperarousal in PTSD, depression, and irritable bowel syndrome [Electronic version]. Child Abuse & Neglect, 24, 799–810. Landis, J. R., Koch, G. G. (1977). The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics, 33, 159-174. Lansford, J. E., Miller-Johnson, S., Berlin, L. J., Dodge, K. A., Bates, J. E., & Pettit, G. S. (2007). Early physical abuse and later violent delinquency: A prospective longitudinal study. Child Maltreatment, 12, 233-245. doi: 10.1177/1077559507301841 MacKenzie, M. J., Kotch, J. B., & Lee, L.C. (2011). Toward a cumulative ecological risk model for the etiology of child maltreatment. Children and Youth Services Review, 33, 1638-1647. doi:10.1016/j.childyouth.2011.04.018 MaxQda (versie 11) [Computer software]. Berlijn: VERBI GmbH.
63
McGraw, K. O., Wong, S. P. (1996). Forming inferences about some intraclass coefficients. Psychological Methods, 1, 30-46. doi:10.1037//1082-989X.1.1.30 Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport. (2012). Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Stappenplan voor het handelen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Opgehaald december 2012, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/huiselijk-geweld/hulp-bieden/meldcode Munro, E. (1999). Common errors of reasoning in child protection work. Child Abuse & Neglect, 23, 745–758. doi:10.1016/S0145-2134(99)00053-8 Nederlands Jeugdinstituut. (2012). Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid. Opgehaald maart 2013, van http://www.nji.nl/lirik Protocol kindermishandeling. (2012). Stappenplan huiselijk geweld en kindermishandeling. Opgehaald december 2013, van http://www.protocolkindermishandeling.nl/downloads/Stappenplan-met-toelichtingen-tips.pdf Rijksoverheid (2013). Welke vormen van kinderopvang zijn er? Opgehaald april 2013, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/kinderopvang/vraag-en-antwoord/welkevormen-van-kinderopvang-zijn-er.html Ryan, S., Wiles, D., Cash, S., & Siebert, C. (2005). Risk assessment: Empirically supported or values driven? Children and Youth Services Review, 27, 213–225. doi:10.1016/j.childyouth.2004.09.003 Salzinger, S., Feldman, R. S., NG-Mak, D. S., Mojica, E., & Stockhammer, T. F. (2001). The effect of physical abuse on children’s social and affective status: A model of cognitive and behavioral processes explaining the association [Electronic version]. Development and Psychopathology, 13, 805-825.
64
Sameroff, A. (2010). A unified theory of development: A Dialectic integration of nature and nurture. Child Development, 81, 6–22. doi:10.1111/j.1467-8624.2009.01378.x Sameroff, A., & Seifer, R. (1983). Familial risk and child competence. Child Development, 54, 1254-1268. doi:10.2307/1129680 Sandelowski, M. (2001). Real qualitative researchers do not count: The use of numbers in qualitative research. Research in Nursing & Health, 24, 230-240. doi: 10.1002/nur.1025 Sundell, K. (1997). Child- care personnel’s failure to report child maltreatment: Some Swedisch evidence. Child Abuse and Neglect, 21, 93-105. doi: 10.1016/S01452134(96)00133-0 Troiano, M. (2011). Child Abuse. Nursing Clinics of North America, 46, 413–422. doi: 10.1016/j.cnur.2011.08.009 Van Rossum, J., Ten Berge, I., & Anthonijsz, I. (2008). Competenties in relatie tot de aanpak kindermishandeling. Opgehaald december 2012, van http://www.nji.nl/publicaties/Competenties_aanpak_kindermishandeling.pdf Veldkamp. (2012). Voormeting onderzoek huiselijk geweld en kindermishandeling. Amsterdam: Veldkamp. Walsh, K., Farell, A., Bridgestock, R., & Schweitzer, R. (2006). The contested terrain of teachers detecting and reporting child abuse and neglect. Journal of Early Childhood Research, 4, 65-76. doi: 10.1177/1476718X06059790 Wolzak, A. (2009). Kindermishandeling: signaleren en handelen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Wurtele, S, K., & Schmitt, A. (1992). Child care workers’ knowledge about reporting suspected child sexual abuse. Child Abuse & Neglect, 16, 385-390. doi: 10.1016/0145-2134(92)90047-U
65
Zellman, G.L. (1990). Report decision making patterns among mandated child abuse reporters. Child Abuse & Neglect, 14, 325-336. doi:10.1016/0145-2134(90)90004-D
66
Bijlage 1 Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)
Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid - Jeugdzorg (LIRIK-JZ)
Herziene versie juni 2009
Ingrid ten Berge & Karin Eijgenraam © NJi i.s.m. Landelijk Inhoudelijk Platform VIB
download van www.nji.nl/lirik
67
Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)
© Nederlands Jeugdinstituut, juni 2009
Datum: Naam kind/gezin: Ingevuld door:
1. Huidige veiligheidssituatie A. DIRECTE VEILIGHEID Bedreiging door ouder(s)/primaire opvoeder(s): Ernstige kindermishandeling Onvoldoende bescherming Onvoldoende basiszorg Opvoeder niet beschikbaar Ouder(s) belemmeren zicht op / toegang tot jeugdige Bedreiging door jeugdige zelf Bedreiging door ander gezinslid / derde, namelijk:
Zijn er vermoedens of aanwijzingen dat de jeugdige op dit moment fysiek in gevaar is?
ja
nee
onbekend
Toelichting:
B. OMGANG OUDER(S) - JEUGDIGE Zijn er concrete aanwijzingen voor: Lichamelijk of psychisch geweld Verwaarlozing Seksueel misbruik Getuige van huiselijk geweld
ja ja ja ja
Zorgen over opvoeding en verzorging: Bescherming en veiligheid Basale verzorging Emotionele warmte (ondersteuning) Regels en grenzen Stimulering Stabiliteit Anders, namelijk:
zorgen zorgen zorgen zorgen zorgen zorgen zorgen
nee nee nee nee
onbekend onbekend onbekend onbekend
geen geen geen geen geen geen geen
zorgen zorgen zorgen zorgen zorgen zorgen zorgen
onbekend onbekend onbekend onbekend onbekend onbekend onbekend
Als één of meer onbekend:
ouder geeft geen inzicht in eigen handelen onvoldoende informatie beschikbaar
Zijn er aanwijzingen voor bedreigend handelen of nalaten van de ouder(s)?
ja
nee
onbekend
Toelichting:
C. JEUGDIGE(N) Psychosociaal functioneren Lichamelijke gezondheid Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling Anders: Zijn er kindsignalen die wijzen op een onveilige opvoedingssituatie of kindermishandeling?
zorgen zorgen zorgen zorgen
ja
nee
geen geen geen geen
zorgen zorgen zorgen zorgen
onbekend onbekend onbekend onbekend
onbekend
Toelichting:
68
Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)
© Nederlands Jeugdinstituut, juni 2009
D. RISICOFACTOREN Risicofactoren bij de ouder(s) Functioneren als opvoeder Eerder een kind mishandeld, verwaarloosd of misbruikt Ontoereikende pedagogische kennis en/of vaardigheden Problemen in de ouder-kind interactie Minimaliseren/ontkennen aangetoonde kindermishandeling Negatieve houding t.a.v. kind
Persoonlijk functioneren Psychiatrische problematiek Verslavingsproblematiek Verstandelijke beperking
ja: ja: ja:
nee: nee: nee:
?: ?: ?:
Beschikbaarheid voor het kind Fysiek Emotioneel
ja: ja:
nee: nee:
?: ?:
Voorgeschiedenis Op jonge leeftijd (<18 jaar) ouder geworden Zelf slachtoffer van kindermishandeling Eerder geweld gebruikt tegen personen
ja: ja: ja:
nee: nee: nee:
?: ?: ?:
Problematische partnerrelatie
ja:
nee:
?:
Anders:
ja:
nee:
?:
ja: ja: ja: ja: ja:
nee: nee: nee: nee: nee:
?: ?: ?: ?: ?:
Risicofactoren bij jeugdige(n), gezin en/of omgeving Jeugdige(n) Jong kind (< 5 jaar) Belaste voorgeschiedenis (bijv. prematuur) (Ernstige) ziekte of handicap Gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen Moeilijk temperament Ongewenst Anders:
ja ja ja ja ja ja ja
nee nee nee nee nee nee nee
? ? ? ? ? ? ?
Gezin en omgeving Eenoudergezin, stiefgezin, groot gezin Veel conflicten Huiselijk geweld Instabiel, ongeregeld leven Materiële/financiële problemen (werkloosheid, huisvesting) Ingrijpende levensgebeurtenissen Sociaal isolement/sociaal conflict Anders:
Zijn er risicofactoren voor kindermishandeling?
ja
nee
ja ja ja ja ja
nee nee nee nee nee
ja nee ? ja nee ? ja nee ?
onbekend
Toelichting:
Conclusie huidige veiligheidssituatie Er is sprake van een levensbedreigende situatie of direct fysiek gevaar
? ? ? ? ?
Toelichting:
Er is sprake van feitelijk aangetoonde kindermishandeling op dit moment in het verleden (nu gestopt) Er is mogelijk sprake van kindermishandeling er lijkt sprake van bedreigend handelen of nalaten van de ouder(s) er zijn kindsignalen die daarop wijzen er zijn risicofactoren bij de ouder(s) er zijn risicofactoren bij jeugdige, gezin en/of omgeving ouder geeft geen informatie of inzicht in eigen handelen Er zijn geen aanwijzingen voor kindermishandeling Onvoldoende informatie om een oordeel te vormen
69
Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK)
© Nederlands Jeugdinstituut, juni 2009
2. Risicotaxatie Aanvullende risicofactoren bij vermoedelijke of aangetoonde kindermishandeling: (Vermoedelijke) pleger heeft direct toegang tot de jeugdige Derden hebben geen zicht op de jeugdige Wat kan er gebeuren?
Aard
Mogelijke risico’s voor de jeugdige
Kans
Verwachte gevolgen voor de jeugdige
zeer ernstig
Levensbedreigende situatie of direct fysiek gevaar Ontstaan van kindermishandeling Voortduren/herhaling van kindermishandeling Anders: ernstig
Zijn er beschermende factoren die de risico’s kunnen verminderen? Ouder(s)
Gevoel van competentie, draagkracht Positief zelfbeeld Ondersteunende partner Kan eigen jeugdervaringen hanteren Positieve jeugdervaringen Kan steun vragen/profiteren van Emotionele beschikbaarheid Flexibiliteit Bereid en in staat om te veranderen
matig ernstig veel
Gezin en omgeving Steun informele netwerk: Steun formeel netwerk:
groot groot groot groot
reëel reëel reëel reëel
klein klein klein klein
gering enkele
geen
onbekend
Jeugdige Sociaal vaardig Positief zelfbeeld Bovengemiddelde intelligentie Aantrekkelijk uiterlijk Goede relatie belangrijke volwassene(n) Egoveerkracht (stressresistentie) Bereid en in staat om te veranderen
Anders:
Conclusie risico’s voor de jeugdige Op dit moment
zeer groot
groot
reëel
klein
zeer groot
groot
reëel
klein
Toelichting:
Bij voorziene veranderingen in de nabije toekomst Toelichting:
70
Bijlage 2 Vragenlijst competenties pedagogisch medewerkers met betrekking tot het signaleren van kindermishandeling
Onderzoek naar de competenties en behoeften van pedagogisch medewerkers Het signaleren van kindermishandeling in de kinderopvang Welkom en bedankt voor uw deelname aan dit onderzoek naar de competenties en behoeften van pedagogisch medewerkers en leidinggevenden met betrekking tot het signaleren van kindermishandeling. Met uw bijdrage hopen we meer te weten te komen over het signaleren van kindermishandeling in de kinderopvang. Zo willen wij bekijken of een instrument bij het inschatten van vermoedens van kindermishandeling (LIRIK) ingezet kan worden in de kinderopvang. Dit onderzoek bestaat uit een vragenlijst en zal ongeveer 15 minuten in beslag nemen. Uw gegeven zullen anoniem en op vertrouwelijke wijze verwerkt worden. U wordt vriendelijk verzocht om alle vragen in te vullen. Kruis het antwoord aan dat voor u het meest van toepassing is. Bij deze vragenlijst zijn er geen goede of slechte antwoorden.
Indien u tijdens het invullen van de vragenlijst vragen heeft kunt u contact opnemen via
[email protected] of 06-13177866. Als u na afloop van het onderzoek een exemplaar van de uiteindelijke rapportage wilt ontvangen, kunt u aan het einde van deze vragenlijst uw e-mail adres invullen. Alvast bedankt voor uw medewerking.
71
Algemene vragen Hieronder volgen allereerst enkele algemene vragen. U wordt bij de volgende vragen verzocht om het antwoord in te vullen dat voor u van toepassing is.
1. Leeftijd: … 2. In welke plaats bent u werkzaam? …. Bij de volgende vragen wordt u verzocht het antwoord aan te kruisen dat voor u van toepassing is.
3. Geslacht: o Man o Vrouw 4. Wat is uw huidige functie? o Pedagogisch medewerker/ groepleidster o Leidinggevende/ cluster coördinator/ locatie manager 5. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? o Basisonderwijs o Mavo, vbo, vmbo o Havo/vwo o Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 3 (voorheen SPW-3) o Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 4 (voorheen SPW-4) o Hbo o Universiteit o Anders, namelijk……….. 6. Hoelang bent u werkzaam in de kinderopvang? o 0- 5 jaar o 6- 10 jaar o 11- 15 jaar o 16- 20 jaar o Langer dan 20 jaar 7. Bent u werkzaam op de groep? o Ja (minimaal 1 keer in de week) o Soms (minder dan 1 keer in de week) o Nee Bij vraag 8 zijn meerdere antwoorden mogelijk.
8. Op welke manier wordt er binnen de organisatie aandacht besteed aan het onderwerp kindermishandeling? Vergadering Studiedag Training /cursus Beleid (bijvoorbeeld protocol kindermishandeling) 72
Anders, namelijk ……… 9. Is er binnen uw organisatie een protocol kindermishandeling? o Ja o Nee , ga naar vraag 12 o Weet ik niet, ga naar vraag 12 10. Hoe vaak wordt het protocol kindermishandeling ongeveer besproken binnen de organisatie? o 1 keer per dag o 1 keer per week o 1 keer per maand o 1 keer per jaar o Nooit 11. Heeft u in de praktijk wel eens gebruik gemaakt van het protocol kindermishandeling? o Ja o Nee 12. Hoe vaak komt kindermishandeling ter sprake binnen de organisatie? o Dagelijks o Wekelijks o Maandelijks o Jaarlijks o Anders, namelijk …..
Competenties Er volgen nu een aantal stellingen over competenties met betrekking tot het signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling. Achter elke stelling staan 5 antwoord mogelijkheden: helemaal niet mee eens, niet mee eens, niet mee eens/ niet mee oneens, mee eens, helemaal mee eens. Zet een kruisje bij de antwoordmogelijkheid die uw competentie het beste weergeeft. Er zijn geen goede of slechte antwoorden.
73
Nr
Stelling
Helemaal niet mee eens
Niet mee eens
Niet mee eens/niet mee oneens
Mee eens
Helemaal mee eens
1
Ik ben me er van bewust dat kinderen waarmee ik werk slachtoffer kunnen zijn van kindermishandeling Ik ben me er van bewust dat kindermishandeling de gezonde ontwikkeling van het kind in gevaar brengt Ik heb respect voor opvattingen van ouders
Ik ben bereid ouders duidelijk uit te leggen wanneer hun handelen schadelijk is voor het kind Ik heb als pm’er de verantwoordelijkheid om kindermishandeling te signaleren Ik ben mij ervan bewust dat mijn normen en waarden meespelen in het signaleren van kindermishandeling Ik vraag advies of hulp wanneer ik kindermishandeling vermoed Ik ben mij bewust van mijn eigen vaardigheden als het gaat om vermoedens van kindermishandeling Ik ben mij bewust van mijn eigen emoties als het gaat om vermoedens van kindermishandeling Ik kan mijn sterke en zwakke punten als het gaat om vermoedens van kindermishandeling benoemen Ik weet wat kindermishandeling is
Ik weet welke verschillende vormen van kindermishandeling er bestaan Ik weet wat de gevolgen van kindermishandeling kunnen zijn voor kinderen Ik weet welke signalen op kindermishandeling kunnen wijzen (lichamelijk welzijn van het kind, gedrag van het kind, gedrag van de ouders, de gezinssituatie) Ik weet dat kindermishandeling ontstaat door verschillende kind, ouder en omgevingsfactoren Ik weet of er checklists of instrumenten binnen mijn organisatie zijn die je kunt gebruiken bij vermoedens van kindermishandeling Ik weet welke signalen kunnen wijzen op een levensbedreigende situatie voor een kind
2 3 4 5 6
7 8 9 10 11 12 13 14
15 16
17
74
22 23
24
25
26
27 28 29 30
31
Helemaal eens
21
Beetje eens
20
Niet meer eens/niet mee onees
19
Ik weet dat wat gezien wordt als kindermishandeling wordt bepaald door maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen Ik kan signalen van kinderen die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie herkennen Ik kan signalen van de gezinsomgeving van kinderen die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie herkennen Ik kan relevante signaleringschecklists of instrumenten toepassen Ik kan observaties die ik heb gedaan, scheiden van observaties van anderen Wanneer ik mij zorgen maak over een kind kan ik uitleggen op basis van welke signalen ik deze zorgen heb Ik ben bekend met de landelijke wet- en regelgeving voor het omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling Ik ben op de hoogte van de inhoud van het protocol over het omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling in mijn organisatie Ik weet wat mijn eigen rol en verantwoordelijkheden zijn wanneer er vermoedens van kindermishandeling bestaan binnen de organisatie Ik weet in welke situatie ik moet overleggen met collega’s over vermoedens van kindermishandeling Ik weet met wie en onder welke voorwaarden ik vertrouwelijke informatie mag delen Ik kan het protocol kindermishandeling toepassen in de praktijk Ik kan de stappen uitvoeren die nodig zijn om een vermoeden van kindermishandeling verder te (laten) onderzoeken Ik kan afwegen wat ik zelf kan doen en wanneer ik de zaak moet overdragen aan een andere beroepskracht bij (een vermoeden van) kindermishandeling
Beetje oneens
18
Stelling
Helemaal niet mee eens
Nr
75
Nr
Stelling
Helemaal niet mee eens
Beetje oneens
Niet meer eens/niet mee onees
Beetje eens
Helemaal eens
32
Ik kan op tijd advies vragen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Ik kan op tijd een melding doen bij het AMK
Ik kan aan ouders duidelijk uitleggen waar ik mij zorgen om maak en wat ik hiermee ga doen Ik kan mondeling concrete informatie geven over kind en gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en gezin kunnen bieden Ik kan beoordelen of mijn handelen en/of dat van anderen leidt tot verbetering van de veiligheid en het welzijn van het kind
33 34 35
36
Behoeften Er volgen nu een aantal vragen over welke behoefte u heeft als het gaat om informatie over kindermishandeling binnen uw organisatie. U wordt verzocht om het antwoord dat het meeste voor u van toepassing is aan te kruisen. 13. Mist u bepaalde informatie over kindermishandeling binnen uw organisatie? o Ja o Nee, ga door naar vraag 17 Bij de volgende vraag wordt u verzocht om per onderwerp aan te kruisen of u hier wel of geen behoefte aan heeft.
14. Over welke onderwerpen met betrekking tot kindermishandeling zou u meer informatie/training willen krijgen binnen de kinderopvang organisatie waar u werkt?
- Verschillende soorten kindermishandeling - De signalen van kindermishandeling - Hoe vaak kindermishandeling vóórkomt in Nederland - De gevolgen van kindermishandeling - Het gebruik van hulpmiddelen als checklists en instrumenten bij vermoedens van kindermishandeling - De landelijke wet- en regelgeving voor het omgaan met (vermoedens) van kindermishandeling - De richtlijnen over kindermishandeling in de eigen organisatie - Meer informatie over de meldcode kindermishandeling
Ja Ja Ja Ja Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja Ja
Nee Nee 76
- De verantwoordelijkheden van pedagogisch medewerkers in het signaleren van kindermishandeling - Communiceren met ouders over zorgelijke opvoedingssituaties - Communiceren met kinderen over zorgelijke opvoedingssituaties - Advies vragen aan het AMK - Anders; namelijk……………..
Ja
Nee
Ja Ja Ja Ja
Nee Nee Nee Nee
Bij vraag 16 zijn meerdere antwoorden mogelijk.
15. Op welke manier zou er volgens u binnen de organisatie meer aandacht moeten worden besteed aan kindermishandeling? Training / cursus over communiceren met ouders en kinderen over zorgelijke opvoedingssituaties Training/ cursus in het gebruik van checklist/ instrument om veiligheid van kinderen in de thuissituatie te beoordelen Meer vergaderingen waarin kindermishandeling centraal staat Training/ cursus in hoe te overleggen met collega’s over vermoedens kindermishandeling Meer praktijk voorbeelden Meer informatieboeken over kindermishandeling beschikbaar Werkbegeleiding bij situaties die zich in de praktijk voordoen Meer informatie over de sociale kaart Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
LIRIK Dit is het laatste gedeelte van de vragenlijst. Voordat u de vragen 17 t/m 23 kunt beantwoorden, wordt u verzocht onderstaande bijlage te bekijken. Dit is het instrument LIRIK, een hulpmiddel om kindermishandeling te signaleren/ de ernst van de situatie in te schatten. Lees en bekijk de LIRIK en kruis vervolgens het antwoord aan wat voor u van toepassing is.
16. In hoeverre vindt u de LIRIK overzichtelijk? o Onoverzichtelijk o Beetje onoverzichtelijk o Geen mening o Beetje overzichtelijk o Overzichtelijk 77
17. Hoe duidelijk vindt u het taalgebruik in de LIRIK? o Heel onduidelijk o Onduidelijk o Neutraal o Duidelijk o Heel duidelijk 18. Zou u dit instrument willen gebruiken in de praktijk? o Ja o Nee o Misschien 19. Denkt u dat het gebruik van de LIRIK u houvast kan geven bij het signaleren van (vermoedelijke) kindermishandeling? o Ja o Nee o Misschien 20. Denkt u dat de LIRIK aansluit bij de kennis en vaardigheden van pedagogisch medewerkers? o Ja o Nee o Misschien 21. Geef aan waarom de LIRIK volgens u op dit moment wel/ niet bruikbaar is in de kinderopvang: o Wel bruikbaar, omdat ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… o Niet bruikbaar, omdat ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
78
Hieronder volgt een stelling. U wordt verzocht het antwoord aan te kruisen dat het meest voor u van toepassing is.
Mee oneens
Niet mee eens/niet mee oneens
Mee eens
Helemaal eens
Ik vind dat er een training nodig is voor het gebruik van de LIRIK in de kinderopvang
Helemaal niet mee eens
22.
Dit is het einde van de vragenlijst. Bedankt voor uw deelname aan dit onderzoek. Wanneer u een exemplaar van de uiteindelijke rapportage wilt ontvangen, kunt u op de volgende bladzijde uw e-mailadres invullen. Deze bladzijde wordt losgemaakt van de vragenlijst en apart bewaard. Zo blijft u anoniem.
79
o Ja, ik wil een exemplaar van de rapportage ontvangen, mijn e-mailadres is ………………….@......................
80
Bijlage 3 Topiclist semi- gestructureerde interviews
Introductie “Voordat we met het interview beginnen wil ik u allereerst bedanken dat u wilt deelnemen aan dit onderzoek. We zullen straks gaan praten over het risicotaxatie instrument LIRIK in de kinderopvang. Ik zou van dit interview graag geluidsopnames willen maken, zodat ik de gegevens later kan beluisteren en verwerken. In de informatiebrochure die ik u eerder via de mail toegestuurd heb, stond dit ook vermeld. Ook zullen er misschien citaten van dit interview opgenomen worden in de rapportage van dit onderzoek. Gaat u hiermee akkoord? Zou u dan hier willen tekenen? Ik zal tijdens het interview af en toe aantekeningen maken om bij te houden welke onderwerpen al zijn besproken. Het interview zal ongeveer tussen de 20 minuten en een 45 minuten duren. Heeft u tot nu toe vragen? Ik zal beginnen met wat algemene vragen, waarna we meer ingaan op de LIRIK. Interview Demografische gegevens Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? Hoe lang bent u werkzaam in de kinderopvang? Welke functie heeft u binnen de organisatie? Bent u werkzaam op de groep? o Zo ja, hoe vaak werkt u ongeveer op de groep? Algemene vragen o Allereerst wil ik u vragen om iets te vertellen over de kinderopvang organisatie waar u werkzaam bent. o hoeveel locaties/ medewerkers o Hoeveel groepen binnen de locatie o geboden diensten bijvoorbeeld vso/ tso/ bso/ kdv/ peuterspeelzaal/ gastouderopvang o Visie o Wordt er binnen uw organisatie gebruik gemaakt van een protocol kindermishandeling? o Sinds wanneer? o In welke mate zijn de werknemers/ uw collega’s volgens u voldoende op de hoogte van de inhoud van dit protocol? o Op welke manieren wordt er binnen de organisatie aandacht besteed aan het onderwerp kindermishandeling? o bijvoorbeeld: – Vergadering –studiedag – training /cursus 81
o Hoe vaak wordt het onderwerp kindermishandeling gemiddeld besproken binnen de organisatie? o Op welke manier heeft u gehoord over het risicotaxatie instrument LIRIK? o Heeft u meerdere risicotaxatie instrumenten bekeken en/of overwogen voor gebruik? o Zo, ja welke? Thema’s Implementatie o U heeft op de site van het Nederlands Jeugdinstituut aangegeven dat u de LIRIK heeft gedownload met als reden…. Wat is er sinds het downloaden van de LIRIK met dit instrument gedaan binnen de organisatie? o besproken in het management/ uitgetest in praktijk/ geïmplementeerd / opgenomen in protocol/meldcode /wordt gebruikt door leidinggevenden etc o Op welke manier zijn deze stappen doorlopen? o Bij ‘niets ondernomen’: Wat is hier de reden voor? o Wat zijn verdere plannen binnen de organisatie als het gaat om de LIRIK? o Geen plannen, welke redenen/afwegingen zijn hiervoor? o Wanneer wel? Zou er eerst meer bekend moeten zijn over de LIRIK? Zou er eerst iets aangepast moeten worden? Inschatting bruikbaarheid LIRIK o Wat was uw eerste indruk van de LIRIK toen u deze heeft gedownload? o Is de LIRIK binnen uw organisatie al in de praktijk gebruikt? o Door u zelf? o Zo ja, dan wil ik u vragen om te vertellen over in welke context/ situatie u de LIRIK heeft gebruikt. Hoe beviel het gebruik van de LIRIK? o Wat voor vragen heeft u over de LIRIK waar u antwoord op zou willen krijgen? o Door welke medewerkers zou de LIRIK volgens u het beste kunnen worden gebruikt in de kinderopvang? o pedagogisch medewerkers/ pedagogisch medewerkers samen met leidinggevenden/ alleen leidinggevenden o Wat zijn hiervoor de redenen/ afwegingen? o Welke mogelijk knelpunten verwacht u bij gebruik van de LIRIK door pedagogisch medewerkers ? o En bij leidinggevenden? o Op welke punten zou u ondersteuning willen krijgen (vanuit NJi) wat betreft het gebruik van de LIRIK? o Zou de LIRIK binnen het protocol kindermishandeling en/of meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van uw organisatie passen? o Afwegingen, voor/tegenargumenten? o Welke stap van het protocol? 82
o Op welke punten zou de LIRIK volgens u verbeterd kunnen worden, zodat het beter past binnen het protocol? o Op welke punten zou de LIRIK volgens u verbeterd kunnen worden, zodat het gebruiksgemak voor de kinderopvang verhoogt wordt? Afsluiting Tot zo ver de vragen en onderwerpen van dit interviews. o Heeft u nog vragen of opmerkingen? Of wellicht onderwerpen die nog niet aan bod zijn gekomen die u wel belangrijk vindt voor dit interview? Dan wil ik u bedanken voor uw medewerking aan dit interview. Ik zal door middel van de geluidsopname een transcript maken van dit interview. o
Wilt u dit transcript ontvangen en eventueel aanvullingen doen voordat ik deze verder zal gebruiken in mijn onderzoek? o Wilt u de uiteindelijke rapportage van het gehele onderzoek ontvangen? Nogmaals bedankt en tot ziens.
83
Bijlage 4 Vragenlijst Vignettenonderzoek Welkom en bedankt voor uw deelname aan dit onderzoek naar de LIRIK in de kinderopvang. Met uw bijdrage hopen we meer te weten te komen over het signaleren van kindermishandeling in de kinderopvang. Zo willen wij bekijken of een instrument bij het inschatten van vermoedens van kindermishandeling (LIRIK) ingezet kan worden in de kinderopvang. Dit onderzoek bestaat uit een aantal casussen met bijbehorende vragen en zal ongeveer 15-30 minuten in beslag nemen. Uw gegevens zullen anoniem en op vertrouwelijke wijze verwerkt worden. Deze vragenlijst bestaat uit zowel gesloten als open vragen. U wordt vriendelijk verzocht om alle vragen in te vullen. Kruis bij de gesloten vragen het antwoord aan dat voor u het meest van toepassing is. U wordt bij de open vragen verzocht om een antwoord op te schrijven. Er zijn geen goede of slechte antwoorden. Het gaat om uw inschatting van de casussen. Indien u tijdens het invullen van de vragenlijst vragen heeft kunt u contact opnemen via
[email protected] of 06-13177866. Als u na afloop van het onderzoek een exemplaar van de uiteindelijke rapportage wilt ontvangen, kunt u aan het einde van deze vragenlijst uw e-mailadres invullen. Alvast bedankt voor uw medewerking. Casussen Hieronder volgen vier verschillende casussen die zich afspelen in de kinderopvang. U wordt verzocht eerst de korte instructie van de LIRIK te lezen (zie 1. Instructie LIRIK). Hierin kunt u lezen wat de LIRIK is en hoe het ingevuld kan worden. Hierna kunt u beginnen bij casus 1. U wordt verzocht eerst de casus te lezen. Het is de bedoeling dat u zich voorstelt dat u als pedagogisch medewerker de observaties hebt gedaan die staan beschreven in de vier casussen. Daarna kunt u de LIRIK invullen voor deze casus. Vervolgens beantwoordt u de vragen die onder de casus staan. Dit doet u voor de vier casussen. Aan het eind beantwoordt u nog enkele vragen over uw ervaring met het gebruik van de LIRIK en enkele algemene vragen. Aan het einde van de vragenlijst kunt u de vier ingevulde LIRIK’s en de ingevulde vragenlijst in de antwoordenvelop doen. Succes!
84
Casus 1 Rosa van 2 ½ jaar zit nu een jaar op het kinderdagverblijf. Ze ziet er de laatste paar weken vaak onverzorgd uit als ze wordt gebracht. Haar kleren zijn vies en er komen nare geurtjes van haar af. Het was altijd al een stil meisje en ze zoekt weinig contact met andere kinderen. Rosa woont bij moeder. Moeder vertelde tijdens het kennismakingsgesprek dat haar familie in Polen woont. Ze ziet hen één keer in het jaar. Volgens moeder heeft Rosa geen contact meer met haar vader. Moeder werkt twee dagen per week als postbezorger. De moeder van Rosa komt gestrest over bij het halen en brengen. Ze neemt geen tijd om even te praten met de pedagogisch medewerker. En als Rosa haar iets wil laten zien of iets wilt zeggen, dan kapt haar moeder haar in de meeste gevallen af. U vult nu eerst de LIRIK voor deze casus in. In de instructie van de LIRIK staat een stapsgewijze uitleg hoe u dit het beste kunt doen. Deze kunt u erbij houden bij het invullen van de LIRIK. Vervolgens gaat u verder met de vragen hieronder. 1. Zou u zich zorgen maken over dit kind? o Ja o Nee 2. Denkt u bij deze casus aan kindermishandeling? o Ja o Nee, ga door naar vraag 4 3. Aan welke vormen van kindermishandeling denkt u in deze casus? (kruis maximaal 2 antwoorden aan). Lichamelijke mishandeling Lichamelijke verwaarlozing Huiselijk geweld Emotionele mishandeling Emotionele verwaarlozing Seksueel misbruik 4. Op basis van welke informatie uit deze casus maakt u zich wel/geen zorgen? Vul hieronder kort en bondig in op welke signalen en/of informatie u uw oordeel baseert. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 85
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
86
………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
5. Hoe ernstig schat u de situatie van het kind/ gezin in? o Helemaal niet ernstig o Niet ernstig o Neutraal o Ernstig o Heel ernstig 6. Hoe zou u het risico op kindermishandeling in de toekomst inschatten? o Klein o Reëel o Groot o Zeer groot 7. Zou u verdere stappen ondernemen met deze casus? o Ja o Nee, ga door naar casus 2 8. Welke eerstvolgende vervolgstap(pen) zou u nemen? (Meer) signalen in kaart brengen Overleggen/ advies vragen aan een collega Advies vragen aan het AMK Melding maken bij het AMK Overleg met leidinggevende en/of aandachtsfunctionaris Een gesprek voeren met ouder(s) Een gesprek voeren met het kind Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
87
Casus 2 Mees is een leuke en soms ondeugende jongen van 6 jaar. Hij heeft een aantal vriendjes uit de klas waar hij op de bso graag mee speelt. Ze spelen vaak de hele middag met de lego. Hij reageert soms schrikachtig op de pedagogische medewerkers als zij hem ergens op aanspreken. Meestal wordt Mees opgehaald door zijn moeder. Als Mees wordt opgehaald door zijn stiefvader, heeft die meestal haast. Dan moet Mees zo snel mogelijk zijn spullen pakken. Als het te lang duurt kan zijn stiefvader met harde stem opmerkingen maken als “Je kan ook nooit iets zelf doen, je lijkt wel een baby”. Mees kijkt niet blij als zijn stiefvader hem komt ophalen. U vult nu eerst de LIRIK voor deze casus in. In de instructie van de LIRIK staat een stapsgewijze uitleg hoe u dit het beste kunt doen. Deze kunt u erbij houden bij het invullen van de LIRIK. Vervolgens gaat u verder met de vragen hieronder. 9. Zou u zich zorgen maken over dit kind? o Ja o Nee 10. Denkt u bij deze casus aan kindermishandeling? o Ja o Nee, ga door naar vraag 12 11. Aan welke vormen van kindermishandeling denkt u in deze casus? (kruis maximaal 2 antwoorden aan). Lichamelijke mishandeling Lichamelijke verwaarlozing Huiselijk geweld Emotionele mishandeling Emotionele verwaarlozing Seksueel misbruik 12. Op basis van welke informatie uit deze casus maakt u zich wel/geen zorgen? Vul hieronder kort en bondig in op welke signalen en/of informatie u uw oordeel baseert. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 88
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
89
13. Hoe ernstig schat u de situatie van het kind/ gezin in? o Helemaal niet ernstig o Niet ernstig o Neutraal o Ernstig o Heel ernstig 14. Hoe zou u het risico op kindermishandeling in de toekomst inschatten? o Klein o Reëel o Groot o Zeer groot 15. Zou u verdere stappen ondernemen met deze casus? o Ja o Nee, ga door naar casus 3 16. Welke eerstvolgende vervolgstap(pen) zou u nemen? (Meer) signalen in kaart brengen Overleggen/ advies vragen aan een collega Advies vragen aan het AMK Melding maken bij het AMK Overleg met leidinggevende en/of aandachtsfunctionaris Een gesprek voeren met ouder(s) Een gesprek voeren met het kind Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
90
Casus 3 Eline is een pienter en mooi meisje van 3 jaar. Eline komt vier dagen in de week naar het kinderdagverblijf. Ze is het laatste jaar vaak verkouden en hoesterig, maar dan komt ze toch…. Als ze op de kinderopvang is, slaapt Eline in de middag langer dan de andere kinderen van haar leeftijd. Toch lijkt ze altijd moe te zijn en ziet ze er vaak bleekjes uit. Eline loopt de hele dag achter de pedagogisch medewerker op de groep aan. Ze speelt niet uit zichzelf. Eline woont bij haar vader en moeder. Moeder komt haar altijd ophalen. Moeder maakt een jonge indruk, volgens de pedagogisch medewerkers kan ze niet veel ouder dan 20 jaar zijn. Eline is nog niet zindelijk en heeft vaak last van luieruitslag. Wanneer de pedagogisch medewerkers dit tegen moeder zeggen, reageert moeder hier niet op. Ze gaat een gesprek met de pedagogisch medewerkers vaak uit de weg. Bij het halen en brengen vraagt ze maar heel af en toe hoe het met Eline is gegaan. U vult nu eerst de LIRIK voor deze casus in. In de instructie van de LIRIK staat een stapsgewijze uitleg hoe u dit het beste kunt doen. Deze kunt u erbij houden bij het invullen van de LIRIK. Vervolgens gaat u verder met de vragen hieronder. 17. Zou u zich zorgen maken over dit kind? o Ja o Nee 18. Denkt u bij deze casus aan kindermishandeling? o Ja o Nee, ga door naar vraag 20 19. Aan welke vormen van kindermishandeling denkt u in deze casus? (kruis maximaal 2 antwoorden aan). Lichamelijke mishandeling Lichamelijke verwaarlozing Huiselijk geweld Emotionele mishandeling Emotionele verwaarlozing Seksueel misbruik 20. Op basis van welke informatie uit deze casus maakt u zich wel/geen zorgen? Vul hieronder kort en bondig in op welke signalen en/of informatie u uw oordeel baseert. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 91
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
92
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 21. Hoe ernstig schat u de situatie van het kind/ gezin in? o Helemaal niet ernstig o Niet ernstig o Neutraal o Ernstig o Heel ernstig 22. Hoe zou u het risico op kindermishandeling in de toekomst inschatten? o Klein o Reëel o Groot o Zeer groot 23. Zou u verdere stappen ondernemen met deze casus? o Ja o Nee, ga naar casus 4 24. Welke eerstvolgende vervolgstap(pen) zou u nemen? (Meer) signalen in kaart brengen Overleggen / advies vragen aan een collega Advies vragen aan het AMK Melding maken bij het AMK Overleg met leidinggevende en/of aandachtsfunctionaris Een gesprek voeren met ouder(s) Een gesprek voeren met het kind Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
93
Casus 4 Pelle is een actieve jongen van 10 jaar. Hij is drie dagen in de week bij de bso. Hij zit geen moment stil. Pelle heeft waarschijnlijk ADHD, maar ouders willen hem niet laten testen. Pelle speelt niet lang met hetzelfde speelgoed, hij is hier snel op uitgekeken. Hij is vorig schooljaar blijven zitten in groep 5. Pelle woont met zijn vader, moeder en broer van 18. Zijn moeder werkt als caissière in de supermarkt en zijn vader is kort geleden zijn baan als vuilnisman kwijtgeraakt. U vult nu eerst de LIRIK voor deze casus in. In de instructie van de LIRIK staat een stapsgewijze uitleg hoe u dit het beste kunt doen. Deze kunt u erbij houden bij het invullen van de LIRIK. Vervolgens gaat u verder met de vragen hieronder. 25. Zou u zich zorgen maken over dit kind? o Ja o Nee 26. Denkt u bij deze casus aan kindermishandeling? o Ja o Nee, ga door naar vraag 28 27. Aan welke vormen van kindermishandeling denkt u in deze casus? (kruis maximaal 2 antwoorden aan). Lichamelijke mishandeling Lichamelijke verwaarlozing Huiselijk geweld Emotionele mishandeling Emotionele verwaarlozing Seksueel misbruik 28. Op basis van welke informatie uit deze casus maakt u zich wel/geen zorgen? Vul hieronder kort en bondig in op welke signalen en/of informatie u uw oordeel baseert. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 94
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
95
29. Hoe ernstig schat u de situatie van het kind/ gezin in? o Helemaal niet ernstig o Niet ernstig o Neutraal o Ernstig o Heel ernstig 30. Hoe zou u het risico op kindermishandeling in de toekomst inschatten? o Klein o Reëel o Groot o Zeer groot 31. Zou u verdere stappen ondernemen met deze casus? o Ja o Nee, ga naar vraag 33 32. Welke eerstvolgende vervolgstap(pen) zou u nemen? (Meer) signalen in kaart brengen Overleggen / advies vragen aan een collega Advies vragen aan het AMK Melding maken bij het AMK Overleg met leidinggevende en/of aandachtsfunctionaris Een gesprek voeren met ouder(s) Een gesprek voeren met het kind Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… LIRIK Nu volgen er enkele vragen over het gebruik van de LIRIK. 33. Hoe vond u het inschatten van de vier casussen? o Heel moeilijk o Moeilijk o Niet moeilijk/ niet makkelijk o Makkelijk o Heel makkelijk
96
34. In hoeverre heeft het gebruik van de LIRIK u geholpen om de ernst van de casussen in te schatten/ te beoordelen? o Helemaal niet geholpen o Niet geholpen o Neutraal o Wel geholpen o Heel erg geholpen 35. Hoe zeker voelt u zich over de juistheid van uw oordeel bij het inschatten en beoordelen van deze casussen? o Zeer onzeker o Onzeker o Niet onzeker/ niet zeker o Zeker o Zeer zeker 36. Vindt u de onderwerpen in de LIRIK relevant voor het beoordelen van de casussen? o Geheel irrelevant o Irrelevant o Neutraal o Relevant o Geheel relevant 37. Was er informatie die u niet kwijt kon in de LIRIK? o Ja, namelijk ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………….. o Nee 38. Bent u bij het inschatten en beoordelen van de casus onduidelijkheden tegengekomen in de LIRIK? o Ja o Nee, ga door naar vraag 40 39. Wat vindt u onduidelijk aan de LIRIK? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… 97
………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
40. Denkt u dat de LIRIK aansluit bij de kennis en vaardigheden van pedagogisch medewerkers? o Ja o Nee o Misschien 41. Vindt u de LIRIK bruikbaar in de kinderopvang? o Helemaal niet bruikbaar, ga door naar vraag 43 o Niet bruikbaar, ga door naar vraag 43 o Misschien bruikbaar / neutraal o Bruikbaar o Heel bruikbaar 42. Door wie zou de LIRIK het beste ingevuld kunnen worden? o Pedagogisch medewerker o Leidinggevende/ aandachtsfunctionaris kindermishandeling o Pedagogisch medewerker samen met leidinggevende/ aandachtsfunctionaris o Anders, namelijk ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
43. Geef aan waarom de LIRIK volgens u op dit moment niet/ misschien/ wel bruikbaar is in de kinderopvang: o (Helemaal) niet bruikbaar, omdat ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………
98
………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………….. o Misschien bruikbaar, omdat ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………….. o (Heel) bruikbaar, omdat ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… 44. Denkt u dat u de LIRIK beter kunt gebruiken na een training over het gebruik ervan? o Helemaal niet mee eens o Niet mee eens o Niet mee eens/ niet mee oneens o Mee eens o Helemaal mee eens
99
Algemene vragen Hieronder volgen enkele algemene vragen. U wordt bij de volgende vragen verzocht om het antwoord in te vullen dat voor u van toepassing is. 45. Leeftijd: ……. 46. In welke plaats bent u werkzaam? …………………………………………………… Bij de volgende vragen wordt u verzocht het antwoord aan te kruisen dat voor u van toepassing is. 47. Geslacht: o Man o Vrouw 48. Wat is uw huidige functie? o Pedagogisch medewerker/ groepleidster o Leidinggevende/ Cluster coördinator/ Locatie manager 49. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? o Basisonderwijs o Mavo, vbo, vmbo o Havo/vwo o Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 3 (voorheen SPW-3) o Mbo Pedagogisch medewerker kinderopvang niveau 4 (voorheen SPW-4) o Hbo o Universiteit o Anders, namelijk ………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………… 50. Hoelang bent u werkzaam in de kinderopvang? o 0- 5 jaar o 6- 10 jaar o 11- 15 jaar o 16- 20 jaar o Langer dan 20 jaar 51. Bent u werkzaam op de groep? o Ja (minimaal 1 keer per week) o Soms (minder dan 1 keer per week) o Nee
100
Dit is het einde van de vragenlijst. Bedankt voor uw deelname aan dit onderzoek. Wanneer u een exemplaar van de uiteindelijke rapportage wilt ontvangen, kunt u op de volgende bladzijde uw e-mailadres invullen. Deze bladzijde wordt losgemaakt van de vragenlijst en apart bewaard. Zo blijft u anoniem.
101
o Ja, ik wil een exemplaar van de rapportage ontvangen, mijn e-mailadres is ………………….@......................
102
Bijlage 5 Instructie LIRIK Doel De LIRIK is bedoeld als hulpmiddel bij: 1. het onderkennen van een vermoeden van kindermishandeling of anderszins onveilige opvoedingssituatie; 2. een eerste inschatting van het risico op kindermishandeling in de nabije toekomst. Het Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid (LIRIK) is een korte checklist die gericht is op gestructureerde oordeelsvorming. De LIRIK helpt u om systematisch te beoordelen in hoeverre de veiligheid van het kind op dit moment bedreigd wordt. Ook helpt het u te beoordelen in hoeverre dat mogelijk in de toekomst het geval kan zijn. De LIRIK stimuleert en ondersteunt u om uw professionele oordeel te verduidelijken en te onderbouwen op basis van kennis over relevante aandachtspunten. Ook kan het u inzicht geven in welke informatie en vermoedens aanwezig zijn, en welke informatie mogelijk nog ontbreekt om tot een oordeel te komen. De uiteindelijke beoordeling maakt u zelf door de zorgen, problemen en sterke kanten tegen elkaar af te wegen. De meerwaarde van de LIRIK ten opzichte van het eigen oordeel ligt in de focus op (on)veiligheid, het onderbouwen van uw intuïtie, het voorkomen van een tunnelvisie of andere valkuilen. Hoe vul je de LIRIK in? Algemeen
De LIRIK is geen standaard vragenlijst waarvan alle items verplicht moeten worden ingevuld. Nalopen van de aandachtspunten maakt u bewust van wat u wél weet of vermoedt en welke belangrijke informatie misschien nog ontbreekt.
De aandachtspunten bij de verschillende kernvragen zijn bedoeld om u te helpen bij het vormen van een oordeel (zijn niet verplicht om in te vullen).
Vul vervolgens de kernvragen (vetgedrukte vragen) en de conclusies in.
Licht ook toe waar u uw oordeel op baseert (bij de toelichting). De toelichting is essentieel om een goed beeld van de casus en uw oordeel daarover te geven.
In de LIRIK wordt het woord jeugdige gebruikt. Hiermee wordt het kind in de casus bedoeld.
1.Huidige veiligheidssituatie
Bij deel 1 Huidige Veiligheidssituatie gaat het om de vraag ‘zou hier sprake kunnen zijn van kindermishandeling?’ 103
Er zijn verschillende soorten aanwijzingen die kunnen leiden tot een vermoeden van kindermishandeling. Dit zijn de onderdelen A, B, C en D van de LIRIK.
Bij onderdeel A – Directe veiligheid: Wanneer er sprake is van vermoedens of aanwijzingen voor één of meer van de factoren, kruist u het betreffende hokje aan. Bij de kernvraag (dikgedrukte vraag) geeft u vervolgens de conclusie weer: - Ja: er zijn vermoedens of aanwijzingen voor direct fysiek gevaar. - Nee: uit de beschikbare informatie blijkt duidelijk dat er geen sprake van is direct fysiek gevaar. - Onbekend: er is geen of te weinig informatie bekend om een oordeel te vormen. U kunt gebruik maken van bijlage 1. In deze bijlage wordt mogelijke bedreiging door de ouders uitgelegd.
Bij onderdeel B: Omgang ouder(s)- jeugdige: Concrete aanwijzingen voor kindermishandeling: Bij de kernvraag (dikgedrukte vraag) geeft u de conclusie weer: - Ja: er is concrete, feitelijke informatie over één of meer vormen van geweld, verwaarlozing of misbruik (heden of verleden). - Nee: uit de beschikbare informatie blijkt duidelijk dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor kindermishandeling. - Onbekend: er is geen of te weinig informatie bekend om een oordeel te vormen. U kunt hierbij bijlage 2a gebruiken. In deze bijlage wordt extra informatie gegeven over de vormen van kindermishandeling. Zorgen over opvoeding en verzorging:. Voor elk punt kruist u aan of u zich wel of geen zorgen maakt. Dit doet u aan de hand van de informatie die u hebt. - Zorgen: u kunt in de toelichting beschrijven hoe groot de zorgen zijn. - Geen zorgen: u kunt in het vakje ‘toelichting’ uitleg geven. - Onbekend: er is onvoldoende informatie om een oordeel te vormen (Kruis ook aan of dit komt doordat de ouder geen inzicht geeft of doordat er onvoldoende informatie beschikbaar is). U kunt hierbij bijlage 2b gebruiken. In deze bijlage wordt extra informatie gegeven over de zorgen over opvoeding en verzorging (omgang ouder- kind). Kruis bij de kernvraag (dikgedrukte vraag) aan of u vindt dat er sprake is van bedreigend handelen of nalaten: - Ja: er zijn aanwijzingen voor bedreigend handelen of nalaten. - Nee: uit de beschikbare informatie blijkt duidelijk dat er geen aanwijzingen zijn
104
voor bedreigend handelen of nalaten. Onbekend: er is geen of te weinig informatie bekend om een oordeel te vormen.
Bij onderdeel C- Jeugdige(n): Voor elk punt kruist u aan of u zich wel of geen zorgen maakt. Dit doet u aan de hand van de informatie die u hebt. - Zorgen: u kunt in de toelichting beschrijven hoe groot de zorgen zijn. - Geen zorgen: u kunt in het vakje ‘toelichting’ uitleg geven. - Onbekend: Als er onvoldoende informatie is om een oordeel te vormen. Kruis bij de kernvraag (dikgedrukte vraag) aan of u vindt dat er sprake is van een onveilige opvoedsituatie/ kindermishandeling: - Ja: er zijn kindsignalen. - Nee: uit de beschikbare informatie blijkt duidelijk dat er geen kindsignalen zijn. - Onbekend: er is geen of te weinig informatie bekend om een oordeel te vormen.
Bij onderdeel D- Risicofactoren: Risicofactoren voor kindermishandeling zijn factoren waarvan uit onderzoek bekend is dat zij de kans op kindermishandeling vergroten. Ook op grond van beperkte informatie kan je van mening zijn dat de risicofactor aanwezig is. Voor elke risicofactor kruis je een of meer van de volgende antwoordmogelijkheden aan: - Ja: de risicofactor is aanwezig of het vermoeden bestaat dat deze aanwezig is. - Nee: uit de beschikbare informatie blijkt duidelijk dat de risicofactor niet aanwezig is. - ?: er is geen of te weinig informatie bekend om een oordeel te vormen. Voor toelichting op de risicofactoren kunt u bijlage 4 gebruiken. Kruis bij de kernvraag (dikgedrukte vraag) aan of u vindt dat er sprake is van risicofactoren voor kindermishandeling. - Ja: er zijn risicofactoren of het vermoeden bestaat dat deze aanwezig zijn. - Nee: uit de beschikbare informatie blijkt duidelijk dat geen risicofactoren zijn. - Onbekend: er is geen of te weinig informatie bekend om een oordeel te vormen.
Bij onderdeel Conclusie huidige veiligheidssituatie: De conclusie is een weging van de verschillende signalen (negatief én positief!) en risicofactoren bij de ouder(s), de jeugdige(n) en dit gezin. Kruis een antwoordmogelijkheid aan. Bij de toelichting kunt u aangeven welke zorgen of signalen volgens u in een volgende fase verder onderzocht moeten worden.
2.Risicotaxatie Bij deel 2 Risicotaxatie gaat het om de vraag ‘wat kan er in de toekomst gebeuren?’ 105
Houd daarbij in gedachten dat de belangrijkste voorspeller voor de toekomst de huidige situatie is. Als in deel 1 is geconcludeerd dat er feitelijk of mogelijk sprake is van kindermishandeling, ga je hier na of er sprake is van twee aanvullende risicofactoren. Kruis aan wat van toepassing is.
Wat kan er gebeuren? Bij dit onderdeel beoordeel je wat voor risico het kind loopt. Kruis aan wat van toepassing is. Vervolgens schat je in hoe groot de kans is dat deze risico’s zich voor gaan doen (groot, reëel, klein). Kruis aan wat van toepassing is. Schat in wat de verwachte gevolgen voor het kind zijn (zeer ernstig, ernstig, matig ernstig, gering). Het gaat om fysieke en emotionele gevolgen.
Zijn er beschermende factoren die de risico’s kunnen verminderen? Hier gaat u na of er beschermende factoren zijn die de gesignaleerde risico’s kunnen verminderen, of dat informatie hierover ontbreekt. Beschermende factoren zijn factoren waarvan uit onderzoek blijkt dat zij bij aanwezigheid van risicofactoren de kans op problemen verkleinen. Geef eerst aan óf er beschermende factoren zijn door het aankruisen van een van de opties (veel, enkele, geen, onbekend). Bij de optie ‘veel’ of ‘enkele’ geef je vervolgens aan welke factoren dat zijn. Kruis deze aan. Voor een toelichting op de beschermende factoren kunt u bijlage 5 gebruiken. Conclusie risico’s voor de jeugdige
Als laatste stap maakt u een algemene inschatting van de risico’s voor de jeugdige. U maakt hierbij een onderscheid tussen de risico’s op dit moment en de risico’s bij voorziene veranderingen in de nabije toekomst. Kruis een van de antwoordopties aan (zeer groot, groot, reëel, klein).
106
Bijlage 1
Bedreiging door de ouder(s) (bij onderdeel A)
Bedreiging door de ouder(s) kan bestaan uit: Ernstige kindermishandeling: o.a. -eerder- letsel/dreiging door opvoeder, drugsbaby, ernstig fysiek geweld, seksueel misbruik Onvoldoende bescherming tegen gevaar of bedreiging door anderen, vluchtgedrag Onvoldoende basiszorg, waaronder toezicht, eten, kleding, medische zorg, woonsituatie Opvoeder niet beschikbaar, o.a. door verslaving, emotionele instabiliteit, fysieke afwezigheid Ouder(s) belemmeren zicht op/toegang tot jeugdige (de veiligheid van de jeugdige is daardoor niet te beoordelen)
Bijlage 2a
Vormen van kindermishandeling (Bij onderdeel B)
107
Bijlage 2b
Omgang ouder- kind (Bij onderdeel B)
108
Bijlage 3
Kindsignalen (Onderdeel C)
Psychosociaal functioneren
Lichamelijke gezondheid
Vaardigheden en cognitieve ontwikkeling
Heeft te maken met gedrag, ontwikkeling (emotioneel, persoonlijkheid, identiteit) en middelengebruik. Het lichamelijk functioneren. Onder lichamelijke gezondheid valt ook letsel, achterblijvende groei, onduidelijke lichamelijke klachten en/of veelvuldig doktersbezoek De sociale en schoolse vaardigheden en prestaties.
109
Bijlage 4
Risicofactoren (bij onderdeel D)
110
Bijlage 5
Beschermende factoren (Bij risicotaxatie)
111
Bijlage 6 Codeboom open vraag : Bruikbaarheid LIRIK in de kinderopvang
Niet bruikbaar Niet geschikt voor 0-4 jaar (1) Te weinig achtergrondinformatie beschikbaar (1) Gaat verder dan wat op de groep kan (2) Vragen niet duidelijk (1) Te beknopt (1) Bruikbaar Overig (6) Niet uitgebreid genoeg (1) Stap voor stap onderwerpen nagaan / checklist (2) Maakt leerpunten (pm’ers/leiding) duidelijk (1) Onderscheid in verschillende vormen kindermishandeling (1) Maakt situatie voor jezelf duidelijk / houvast (6) Inzicht signalen / meer signaleren (2) Brengt omgevingsfactoren in kaart (1) Inzicht in huidige situatie (3) Risicofactoren in beeld (2) Overzichtelijk / duidelijk / concreet (8)
112
Bijlage 7 Codeboom interviews
Visie organisatie Overig Verwachting van NJi Implementatie Training nodig? Stappen binnen organisatie Moment gebruik/ Stap 4 meldcode Wie gaat het gebruiken? LIRIK Meerwaarde Verbetersuggesties Positieve punten LIRIK Negatieve punten LIRIK Hoe bij de LIRIK gekomen Gebruikservaringen LIRIK Kindermishandeling algemeen Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Deskundigheidsbevordering
113
Bijlage 8 Codeboom MaxQda open vraag naar signalen in het vignettenonderzoek Casus 1 Financieel niet breed Geen contact met vader Vervolgstappen / oplossingen Sociale contacten / steun omgeving Nationaliteit moeder / taal/ cultuur Stress moeder / geen contact met pm'ers Weinig contact met andere kinderen Kind krijgt geen aandacht van moeder / emotionele beschikbaarheid Slechte verzorging/ vies / geurtjes Onvoldoende basiszorg Geen zichtbaar letsel Psychosociale ontwikkeling Lichamelijke ontwikkeling Opvoedingsvaardigheden Leeftijd <5 jaar Eenoudergezin Casus 2 Geen zorgen Opmerkingen stiefvader doen ook andere ouders Goede band met vriendjes en moeder Meestal door moeder opgehaald Soms schrikachtig Zorgen Vervolgstappen / oplossing Opmerking/ gedrag stiefvader Schrikachtig reageren op pm'er Niet blij / reactie bij ophalen Problemen ouder- kind interactie Stiefgezin Ingrijpende gebeurtenis / scheiding Casus 3 geen zorgen Verkouden door crèche Kind te laat naar bed Onervaren moeder Vervolgstappen / oplossingen Leeftijd moeder maakt niet uit Moeder geeft wel om kind Opvoedingsvaardigheden zorgen Speelt niet uit zichzelf / loopt achter pm'er aan 114
moeder onzeker / jong Vervolgstappen / oplossingen geen aandacht / interesse voor het kind Onderbuikgevoel Luieruitslag Moeder ontwijkt pm'ers Ziek/ moe/ bleek Niet zindelijk Casus 4 Geen zorgen ADHD niets te maken met kindermishandeling Geen signalen kindermishandeling Zorgen Houding/ gedrag Pelle Schoolprestatie Niet laten testen op ADHD ADHD Vervolgstappen / oplossingen Thuissituatie Opvoedvaardigheden Werkloosheid vader Laagopgeleide ouders
115
Bijlage 9 Kwalificatie overeenstemming beoordelaars Kwalificatie
Overeenstemming
%
ICC
Kappa
Slecht (no or slight agreement)
0-40
-1.00 -.30
-1.00 - .20
Matig (fair)
41-60
.31- .50
.21- .40
Redelijk (moderate agreement)
61-80
.51- 70
.41- .60
Goed (substantial to almost perfect agreement)
81 of hoger
.71- 1.00
.61- 1.00
Noot. Bartelink & van Yperen, 2011, p. 86.
116
Bijlage 10 Gemiddelden, standaardafwijking en range per item (basis competenties) (N= 41) Range Stelling
M
SD
Min
Max
1.Ik ben me er van bewust dat kinderen waarmee ik werk slachtoffer kunnen zijn van kindermishandeling 2.Ik ben me er van bewust dat kindermishandeling de gezonde ontwikkeling van het kind in gevaar brengt 3.Ik heb respect voor opvattingen van ouders 4.Ik ben bereid ouders duidelijk uit te leggen wanneer hun handelen schadelijk is voor het kind 5.Ik heb als pm’er de verantwoordelijkheid om kindermishandeling te signaleren 6.Ik ben mij ervan bewust dat mijn normen en waarden meespelen in het signaleren van kindermishandeling 7.Ik vraag advies of hulp wanneer ik kindermishandeling vermoed 8.Ik ben mij bewust van mijn eigen vaardigheden als het gaat om vermoedens van kindermishandeling 9.Ik ben mij bewust van mijn eigen emoties als het gaat om vermoedens van kindermishandeling 10.Ik kan mijn sterke en zwakke punten als het gaat om vermoedens van kindermishandeling benoemen 11.Ik weet wat kindermishandeling is
4.59
.547
3
5
4.90
.300
4
5
3.93
.648
2
5
4.15
.727
2
5
4.66
.480
4
5
4.12
.678
2
5
4.71
.461
4
5
4.05
.669
2
5
4.12
.678
2
5
3.80
.782
2
5
4.59
.499
4
5
12.Ik weet welke verschillende vormen van kindermishandeling er bestaan 13.Ik weet wat de gevolgen van kindermishandeling kunnen zijn voor kinderen 14.Ik weet welke signalen op kindermishandeling kunnen wijzen (lichamelijk welzijn van het kind, gedrag van het kind, gedrag van de ouders, de gezinssituatie) 15.Ik weet dat kindermishandeling ontstaat door verschillende kind, ouder en omgevingsfactoren
4.46
.636
3
5
4.44
.634
3
5
4.22
.571
3
5
4.32
.650
1
5
117
16.Ik weet of er checklists of instrumenten binnen mijn organisatie zijn die je kunt gebruiken bij vermoedens van kindermishandeling 17.Ik weet welke signalen kunnen wijzen op een levensbedreigende situatie voor een kind 18.Ik weet dat wat gezien wordt als kindermishandeling wordt bepaald door maatschappelijke, culturele en levensbeschouwelijke opvattingen 19.Ik kan signalen van kinderen die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie herkennen 20.Ik kan signalen van de gezinsomgeving van kinderen die wijzen op een zorgwekkende opvoedingssituatie herkennen 21.Ik kan relevante signaleringschecklists of -instrumenten toepassen 22.Ik kan observaties die ik heb gedaan, scheiden van observaties van anderen 23.Wanneer ik mij zorgen maak over een kind kan ik uitleggen op basis van welke signalen ik deze zorgen heb 24.Ik ben bekend met de landelijke wet- en regelgeving voor het omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling 25.Ik ben op de hoogte van de inhoud van het protocol over het omgaan met (vermoedens van) kindermishandeling in mijn organisatie 26.Ik weet wat mijn eigen rol en verantwoordelijkheden zijn wanneer er vermoedens van kindermishandeling bestaan binnen de organisatie 27.Ik weet in welke situatie ik moet overleggen met collega’s over vermoedens van kindermishandeling 28.Ik weet met wie en onder welke voorwaarden ik vertrouwelijke informatie mag delen 29.Ik kan het protocol kindermishandeling toepassen in de praktijk 30.Ik kan de stappen uitvoeren die nodig zijn om een vermoeden van kindermishandeling verder te (laten) onderzoeken 31.Ik kan afwegen wat ik zelf kan doen en wanneer ik de zaak moet overdragen aan een andere beroepskracht bij (een vermoeden van) kindermishandeling
4.22
.852
3
5
3.95
.669
2
5
3.98
.790
3
5
3.95
.631
2
5
3.93
.685
2
5
3.80
.641
3
5
3.98
.570
3
5
4.12
.600
2
5
4.07
.721
2
5
4.26
.795
2
5
4.15
.727
3
5
4.39
.586
2
5
3.93
.787
2
5
3.83
.771
2
5
4.07
.685
3
5
4.00
.592
3
5
118
32. Ik kan op tijd advies vragen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) 33.Ik kan op tijd een melding doen bij het AMK 34.Ik kan aan ouders duidelijk uitleggen waar ik mij zorgen om maak en wat ik hiermee ga doen 35.Ik kan mondeling concrete informatie geven over kind en gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en gezin kunnen bieden 36.Ik kan beoordelen of mijn handelen en/of dat van anderen leidt tot verbetering van de veiligheid en het welzijn van het kind
3.93
.721
2
5
3.68
.650
2
5
3.68
.722
2
5
3.85
.615
2
5
3.76
.538
2
5
119
Bijlage 11 Gemiddelden, standaardafwijking en range per item (aanvullende competenties) N= 9 Range Stelling
M
SD
Min
Max
38 Ik weet wat kinderen minimaal nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen en wat de taken van ouders hierin zijn 39.Ik weet wat de belangrijkste risicofactoren zijn voor kindermishandeling 40. Ik weet wat de belangrijkste beschermende factoren zijn voor kindermishandeling 41. Ik kan bij mijn afweging met betrekking tot kindermishandeling rekening houden met de ontwikkeling en de leeftijd van het kind 42.Ik kan bij mijn afweging rekening houden met culturele opvattingen die een rol spelen binnen een gezin 43. Ik kan beoordelen wanneer algemeen aanvaardbare grenzen worden overschreden 44.Ik heb kennis van de sociale kaart
4.33
.500
4
5
4.33
.500
4
5
4.11
.601
3
5
4.33
.500
4
5
4.22
.441
4
5
4.22
.441
4
5
4.00
.707
3
5
45.Ik weet welke organisaties en beroepskrachten belangrijk zijn voor het handelen bij gebleken kindermishandeling of vermoedens daarvan 46. Ik kan een taakverdeling maken als het gaat om (vermoedens van) kindermishandeling 47. Ik heb de vaardigheid om bij andere beroepskrachten binnen mijn eigen beroepsgroep te toetsen of de signalen worden herkend 48. Ik kan bij andere beroepskrachten binnen het netwerk van het kind toetsen of de signalen worden herkend 49. Ik kan bij het voeren van een gesprek over een vermoeden van kindermishandeling omgaan met emoties, weerstand en loyaliteitsconflicten 50. Ik kan uitleggen waarom ik geen geheimhouding kan beloven als sprake is van (vermoedens van) kindermishandeling 51. Ik kan in houding en taalgebruik aansluiten bij ouders
4.00
.500
3
5
4.11
.601
3
5
4.11
.601
3
5
4.00
.500
3
5
4.11
.333
4
5
3.78
.833
2
5
3.78
.972
2
5
120
52.Ik kan concreet benoemen welke vervolgstappen we gaan ondernemen (bijvoorbeeld melden bij AMK) en wat ouders hierbij kunnen verwachten 53. Ik kan loyaliteitsconflicten bij een kind herkennen 54.Ik kan wanneer nodig snel en effectief een doorverwijzing regelen en nagaan of deze uitgevoerd is 55.Ik kan actie ondernemen wanneer een kind in direct gevaar is 56.Ik kan schriftelijk concrete informatie geven over kind en gezin, zodat andere beroepskrachten zorg aan het kind en het gezin kunnen bieden
4.00
.000
4
4
3.78
.667
3
5
3.78
.667
3
5
4.22
.667
3
5
4.11
.333
4
5
121