Regelingen en voorzieningen
CODE 1.1.1.231
Wijziging Dagloonbesluit werknemersverzekeringen Tekst + toelichting bronnen − Staatsblad 2015 nr 152 − Staatsblad 2015 nr 533 De WW is op 1 juli 2015 ingrijpend gewijzigd door de invoering van de Wet werk en zekerheid. Daarom moest het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen hierop worden aangepast (Stb 2015 nr 152). De definitie van het dagloon voor een reguliere WW-uitkering; dus de uitkering die niet is gebaseerd op art. 18 WW (calamiteitenregeling) of hoofdstuk IV van de WW (overname loonbetaling e.d. bij betalingsonmacht van de werkgever), is gewijzigd. Bij de vaststelling van het dagloon voor de WW gaat het niet meer alleen om de verdiensten uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden, maar de verdiensten uit alle dienstbetrekkingen uit de periode van een jaar voor het ontstaan van de werkloosheid. Daarnaast wordt de dagloongarantie heringevoerd voor de werknemer die een lager beloonde baan heeft aanvaard en binnen twaalf maanden alsnog werkloos wordt (van-werk-naar-werk). Op 1 januari 2016 is het Dagloonbesluit opnieuw aangepast (Stb. 2015 nr 533). De wijziging hield verband met het recht op ZW-uitkering na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, met het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn en met enkele kleine technische aanpassingen. De werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, kan vanaf 1 januari 2016 recht gaan krijgen op een ZW-uitkering. Omdat dit pas vanaf januari 2016 in de polis administratie wordt verwerkt en voor het vaststellen van het dagloon de loongegevens over één jaar nodig kunnen zijn, zijn tijdelijke bepalingen opgenomen. Er is dus sprake van een overgangssituatie. De tweede wijziging heeft betrekking op het niet in acht nemen van de opzegtermijn. Per 1 januari 2016 is geregeld dat het recht op een WW-uitkering niet eerder kan ontstaan dan nadat de rechtens geldende opzegtermijn is verstreken. Hierdoor hoeft er geen dagloon vastgesteld te worden voor de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond faillissement, surseance van betaling of schuldsanering. Dit heeft tot gevolg dat de speciale dagloonregels voor deze uitkering niet meer nodig zijn.
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015
0
152 Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juli 2014, nr. 2014-0000082111; Gelet op de artikelen 1b, zesde lid, van de Werkloosheidswet, 15, tweede lid, van de Ziektewet, 13, derde lid, 58, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en 3:13, vierde lid, van de Wet arbeid en zorg; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 juli 2014, No. W12.14.0192/III); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april 2015, 2015-000001390; Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden: d. gebroken aangiftetijdvak: een aangiftetijdvak dat deels binnen en deels buiten de referteperiode, bedoeld in de artikelen 2, 12b en 13, valt; 2. In het eerste lid wordt, onder lettering van de onderdelen i tot en met w tot onderdelen j tot en met x, een onderdeel ingevoegd, luidende: i. reguliere WW-uitkering: een uitkering op grond van de WW, niet zijnde een uitkering op grond van artikel 18 of op grond van hoofdstuk IV van die wet;
Staatsblad 2015
152
1
B In het opschrift van hoofdstuk 2 vervalt «ZW en». C Artikel 2 komt te luiden: Artikel 2. Referteperiode voor WW 1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden. 2. In afwijking van het eerste lid, wordt onder referteperiode verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd, indien de dienstbetrekking eindigt door wederzijds goedvinden van partijen of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, en: a. de werknemer een vergoeding wegens de beëindiging van de dienstbetrekking of een vergoeding op grond van artikel 672, negende lid, of artikel 677, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft ontvangen waardoor het arbeidsurenverlies, bedoeld in het eerste lid, op een later moment intreedt dan het moment waarop de dienstbetrekking eindigt; en b. de datum van eindiging van die dienstbetrekking is gelegen voor het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste lid. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, is de referteperiode voor een reguliere WW-uitkering korter dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste en tweede lid, een eerder recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden als bedoeld in het eerste lid of waarin de dienstbetrekking is geëindigd als bedoeld in het tweede lid. 4. In afwijking van het derde lid, eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies of de dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd, indien de eerste werkloosheidsdag van het eerdere recht is gelegen na afloop van de referteperiode als bedoeld in het derde lid. 5. In afwijking van het eerste en tweede lid is de referteperiode voor een reguliere WW-uitkering korter dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste en tweede lid, geen recht op loon bestond of geen loon is genoten. In dat geval is de referteperiode de periode vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop het arbeidsurenverlies is ingetreden of tot en met de dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd. 6. In afwijking van het eerste lid begint de referteperiode voor het dagloon van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW op de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden, is aangevangen na het begin van de referteperiode als bedoeld in het eerste lid. De referteperiode eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden. 7. In afwijking van het eerste lid eindigt de referteperiode voor het dagloon van een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de werkgever kwam te verkeren in een omstan-
Staatsblad 2015
152
2
digheid als bedoeld in artikel 61 van die wet. De referteperiode begint één jaar daarvoor of indien de dienstbetrekking waarin de betalingsonmacht van de werkgever, bedoeld in artikel 61 van de WW, is ingetreden, daarna is aangevangen, op de dag waarop die dienstbetrekking is aangevangen. 8. In afwijking van het zesde en zevende lid, eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies of de dag dat de werkgever kwam te verkeren in een omstandigheid als bedoeld in artikel 61 van de WW, indien de desbetreffende dienstbetrekking is aangevangen na afloop van de referteperiode als bedoeld in het zesde of zevende lid. 9. Bij het vaststellen van het WW-dagloon van de werknemer, op wie in verband met opeenvolgende verliezen van arbeidsuren artikel 2 van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren van toepassing is, eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste en derde lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin het eerste verlies van arbeidsuren is ingetreden. D Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift vervalt «ZW en». 2. De aanhef van het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: a. «het refertejaar» wordt vervangen door: de referteperiode. b. De zinsnede «uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek of werkloos is geworden» vervalt. 3. Het tweede lid komt te luiden: 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien artikel 18 of hoofdstuk IV van de WW van toepassing is, onder loon verstaan het in het eerste lid bedoelde loon dat is genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden of de dienstbetrekking waarin de betalingsonmacht van de werkgever, bedoeld in artikel 61 van die wet, is in getreden. 4. Het derde lid vervalt. E Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift vervalt «ZW en». 2. Het tweede lid komt te luiden: 2. Onder loon als bedoeld in artikel 3 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten. F Artikel 5 komt te luiden:
Staatsblad 2015
152
3
Artikel 5. Dagloon voor WW 1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de WW is de uitkomst van de volgende berekening: [(A-B) x 108/100 + C] / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die vakantiebijslag reserveren; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten; C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers die geen vakantiebijslag reserveren; en D staat voor 261 indien de referteperiode een duur van één jaar heeft of indien artikel 2, vijfde lid, van toepassing is. Indien er sprake is van een afwijkende referteperiode staat D voor het aantal dagloondagen in de referteperiode. 2. In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z. Waarbij: Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld. 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert een werkgever verstaan die: a. de vakantiebijslag periodiek bij iedere loonbetaling uitbetaalt; b. de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of c. de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de WML. 4. Indien het aantal dagloondagen nul is, dan is het dagloon, in afwijking van het eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening: E/F waarbij: E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden; en F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75. G Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 6. Loon in geval van verlof tijdens dienstbetrekking. 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof tijdens de dienstbetrekking, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking in het laatste aan dat verlof voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond. 3. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
Staatsblad 2015
152
4
a. In de aanhef vervalt «of die ziekte». b. In onderdeel a wordt «het refertejaar» vervangen door: de referteperiode. 4. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd: a. «het refertejaar» wordt vervangen door: de referteperiode. b. «omstandigheden» wordt vervangen door: omstandigheid. 5. Het vierde lid komt te luiden: 4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon. H Artikel 7 vervalt. I Artikel 10 vervalt. J Artikel 11 vervalt. K Artikel 12 komt te luiden: Artikel 12. Algemene dagloongarantie WW 1. Het WW-dagloon van de werknemer die aansluitend op de beëindiging van een eerdere dienstbetrekking van ten minste één jaar, één of meerdere dienstbetrekkingen is aangegaan, waardoor geen recht op een WW-uitkering is ontstaan, wordt, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekkingen binnen 54 weken na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon dat zou hebben gegolden vanwege beëindiging van die eerdere dienstbetrekking. 2. Het WW-dagloon wordt, indien een werknemer, na beëindiging van een dienstbetrekking die ten minste één jaar heeft geduurd, een recht heeft gehad op een reguliere WW-uitkering dat is geëindigd op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel c, van de Werkloosheidswet en niet herleeft vanwege artikel 21, tweede lid, onderdeel a, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon van het geëindigde recht, mits het recht is ontstaan binnen twaalf maanden na de eerste werkloosheidsdag van het geëindigde recht. L Na hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Staatsblad 2015
152
5
Hoofdstuk 2a. Bepalingen voor vaststelling van dagloon ZW en Wazo Artikel 12a. Werknemer Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder werknemer: a. de werknemer, bedoeld in de eerste afdeling, paragraaf 2, van de ZW; en b. de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a en b, en tweede lid, van de Wazo. Artikel 12b. Referteperiode voor ZW en Wazo 1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 van de Wazo is ontstaan. 2. In afwijking van het eerste lid eindigt de referteperiode op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd, indien de dienstbetrekking eindigt door wederzijds goedvinden van partijen of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, en: a. de werknemer een vergoeding wegens de beëindiging van de dienstbetrekking of vergoeding op grond van artikel 672, negende lid of artikel 677, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft ontvangen waardoor het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW, op een later moment intreedt dan het moment waarop de dienstbetrekking eindigt; en b. de datum van eindiging van die dienstbetrekking is gelegen voor het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste lid. 3. Bij het vaststellen van het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd. 4. Bij het vaststellen van het Wazo-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op uitkering berust op artikel 3:10 van de Wazo eindigt de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de verzekering is geëindigd. Artikel 12c. Loonbegrip voor ZW en Wazo 1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen: a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW; b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv op de uitkeringen die niet onder loon worden begrepen genoemd in onderdeel a;
Staatsblad 2015
152
6
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend; en d. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof. 2. In dit hoofdstuk wordt onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste lid, genoten in de referteperiode uit elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bij dezelfde werkgever indien: a. ten aanzien van al deze dienstbetrekkingen een schriftelijk beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek was opgenomen; b. al deze dienstbetrekkingen van rechtswege zijn geëindigd door inroeping van dat beding; en c. de werknemer gedurende de tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen recht op ziekengeld had. Indien de vorige zin van toepassing is dan geldt tevens als loon het ziekengeld dat is uitgekeerd gedurende de tussen elkaar opvolgende dienstbetrekkingen liggende dagen. 3. In dit hoofdstuk wordt onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de werknemer bij één werkgever als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, meer elkaar opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 691 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gehad en deze dienstbetrekkingen in de loonaangifte vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking worden aangemerkt als één inkomstenverhouding. Artikel 12d. Algemene bepalingen over het loon voor ZW en Wazo 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. 2. Onder loon als bedoeld in artikel 12c wordt mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, en uit de daaraan voorafgaande dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 12c, tweede en derde lid, waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten. Artikel 12e. Dagloon voor ZW en de Wazo 1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening: [(A-B) x 108/100 + C] / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten; C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft
Staatsblad 2015
152
7
genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode. 2. In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z. Waarbij: Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld. 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert een werkgever verstaan die: a. de vakantiebijslag periodiek bij iedere loonbetaling uitbetaalt; b. de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of c. de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van de WML. 4. D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, één of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, arbeidsongeschiktheid of ziekte, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten. 5. D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de dag waarop de ziekte is ingetreden of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede en derde lid. 6. Indien artikel 12c, tweede of derde lid, van toepassing is, staat C tevens voor het ziekengeld uitgekeerd tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat tweede of derde lid, en staat D voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de eerste van de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen, bedoeld in dat tweede of derde lid, is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode. 7. Indien het aantal dagloondagen nul is, dan is het dagloon, in afwijking van het eerste lid, de uitkomst van de volgende berekening: E/F waarbij: E staat voor het overeengekomen loon in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waarin het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan; en F staat voor het aantal dagloondagen in het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden of waarin het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan dan wel, indien het een aangiftetijdvak van een maand betreft, voor 21,75.
Staatsblad 2015
152
8
Artikel 12f. Loon in geval van ziekte of verlof tijdens een dienstbetrekking 1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht in verband met ziekte, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in 12e, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking of in de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, derde lid, in het laatste aan dat verlof of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan. 2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 12e, eerste lid, het loon in aanmerking genomen uit dezelfde dienstbetrekking of uit de opvolgende dienstbetrekkingen als bedoel in artikel 12c, derde lid, over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof of die ziekte, indien: a. dat aangiftetijdvak geheel is gelegen in de referteperiode; en b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond. 3. Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen. 4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien: a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon; of b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering op grond van de ZW, vanwege de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid. Artikel 12g. ZW-dagloon na eerder recht op uitkering 1. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f wordt het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW, die tevens laatstelijk verzekerd was op grond van artikel 7 van die wet, vastgesteld op het vastgestelde en herziene WW-dagloon. 2. In afwijking van het eerste lid wordt het ZW-dagloon vastgesteld op 100/70 keer de gemiddelde WW-uitkering per werkdag waarop recht bestond in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin de dag na de dag waarop het recht op een uitkering op grond van de WW is geëindigd, ligt, indien met de WW-uitkering in die voorafgaande kalendermaand inkomen als bedoeld in artikel 1b van die wet is verrekend. 3. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f wordt het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW, die tevens laatstelijk op grond van artikel 8c van de ZW verzekerd was, vastgesteld op het Wazo-dagloon. 4. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f wordt het ZW-dagloon van de persoon, wiens aanspraak op ziekengeld berust op artikel 46 van de ZW, die tevens laatstelijk verzekerd was op grond van artikel 8 van de ZW, vastgesteld op het voorgaande ZW-dagloon. 5. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f wordt het ZW-dagloon van de persoon die laatstelijk op grond van artikel 8c van de ZW verzekerd was, vastgesteld op het Wazo-dagloon.
Staatsblad 2015
152
9
Artikel 12h. Wazo-dagloon in geval van een voorafgaande reguliere WW, ZW of WIA uitkering 1. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op de dag voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een uitkering op grond van de Wazo als werknemer wordt aangemerkt op grond van artikel 7, onderdeel a, van de ZW, vastgesteld op: a. het vastgestelde en herziene WW-dagloon, indien met de uitkering op grond van die wet in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, geen inkomen als bedoeld in artikel 1b van de WW is verrekend; of b. 100/70 keer de gemiddelde uitkering op grond van de WW per werkdag, waarop recht bestond, in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, indien met de uitkering op grond van de WW in die laatste kalendermaand inkomen als bedoeld in artikel 1b van die wet is verrekend. 2. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op grond van artikel 8, onderdeel a, van de ZW voorafgaand aan een uitkering op grond van de Wazo ziekengeld ontving, vastgesteld op: a. het vastgestelde en herziene ZW-dagloon, indien met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van de Wazo, geen inkomen op grond van artikel 31 van de ZW is verrekend; of b. 100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de Wazo-uitkering, indien er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan een uitkering op grond van de Wazo inkomen is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW. Daarbij staat A voor het uitkeringpercentage van de uitkering op grond van de ZW. 3. Indien de gelijkgestelde, bedoeld in het tweede lid, recht had op ziekengeld, omdat hij op de eerste dag dat hij zijn arbeid niet kon verrichten vanwege ziekte op grond van artikel 7, onderdeel a, van de ZW als werknemer werd aangemerkt, wordt, in afwijking van het tweede lid, het dagloon vastgesteld op: a. het vastgestelde en herziene WW-dagloon, indien met de uitkering op grond van de ZW in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, geen inkomen als bedoeld in artikel 1b van de WW is verrekend; of b. 100/70 keer de gemiddelde uitkering op grond van de ZW per dag, waarop recht bestond, in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan, indien met de uitkering op grond van de ZW in die laatste kalendermaand inkomen als bedoeld in artikel 1b van de WW is verrekend. 4. Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wazo, is het dagloon, in afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, gelijk aan het reeds vastgestelde en herziene WIA-dagloon. Indien voor de gelijkgestelde, bedoeld in de eerste zin, bij het vaststellen van de hoogte van de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van artikel 61 van de Wet WIA rekening werd gehouden met inkomen, wordt het Wazo-dagloon, vastgesteld op 100/70 keer de gemiddelde uitkering per dag in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op uitkering op grond van de Wazo is ontstaan.
Staatsblad 2015
152
10
5. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon voor de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, tweede lid, van de Wazo vastgesteld overeenkomstig artikel 68 van de ZW en de regels op grond van artikel 71, onderdeel c, van die wet. 6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing voor de persoon die recht heeft op een Wazo-uitkering op grond van artikel 3:10 van de Wazo. M Artikel 12f wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 12f. Loon in geval van verlof tijdens een dienstbetrekking. 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 12e, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten in dezelfde dienstbetrekking of in opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 12c, derde lid, in het laatste aan dat verlof voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan. 3. In het tweede lid vervalt «of die ziekte». 4. In het derde lid wordt «omstandigheden» vervangen door: omstandigheid. 5. Het vierde lid komt te luiden: 4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon. N Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «Refertejaar» vervangen door: Referteperiode. 2. In het eerste lid wordt «refertejaar» vervangen door: referteperiode. 3. In het derde lid wordt «Het refertejaar» vervangen door: De referteperiode. O Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd: 1. Aan het slot van onderdeel b, vervalt «en». 2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; en», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: d. een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW. P In artikel 15, tweede lid, wordt «het refertejaar» telkens vervangen door: de referteperiode.
Staatsblad 2015
152
11
Q Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «het refertejaar» telkens vervangen door: de referteperiode. 2. Het tweede lid komt te luiden: 2. In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon of de vakantiebijslag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z waarbij: Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld. 3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd: a. «het refertejaar» vervangen door: de referteperiode. b. De zinsnede «hoofdstuk IV van de WW,» vervalt. 4. Het zesde lid komt te luiden: 6. Indien een dienstbetrekking is geëindigd door wederzijds goedvinden van partijen, of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, en de werknemer een vergoeding wegens beëindiging van een dienstbetrekking of een vergoeding op grond van artikel 672, negende lid, of artikel 677, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft ontvangen waardoor het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW, op een later moment intreedt dan het moment waarop de dienstbetrekking eindigt, wordt voor de toepassing van het eerste lid factor D verminderd met het aantal dagloondagen gedurende de periode tussen het einde van de dienstbetrekking en het intreden van het arbeidsurenverlies, voor zover die periode in de referteperiode ligt en worden de factoren A, B en C verminderd met al het loon genoten in de aangiftetijdvakken die volledig liggen binnen die periode. R Artikel 16, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd: 1. Na «Indien het loon in de referteperiode geheel of gedeeltelijk heeft bestaan uit een uitkering» wordt ingevoegd: , met uitzondering van een uitkering op grond van de ZW,. 2. In onderdeel b vervalt «de ZW,». S In artikel 17 wordt «het refertejaar» telkens vervangen door: de referteperiode. T Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 17. Loon in geval van verlof tijdens dienstbetrekking.
Staatsblad 2015
152
12
2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond. 3. In het tweede lid vervalt «of die ziekte». 4. In het derde lid wordt « omstandigheden» vervangen door: omstandigheid. 5. Het vierde lid komt te luiden: 4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon. U In artikel 18 wordt «het refertejaar» telkens vervangen door: de referteperiode. V Artikel 22 vervalt. W In artikel 23 wordt «het refertejaar» vervangen door: de referteperiode. X Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «refertejaar» vervangen door: de referteperiode. 2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: a. «het refertejaar» wordt vervangen door: de referteperiode. b. Na «artikel 2» wordt ingevoegd: , artikel 12b. 3. Het derde lid komt te luiden: 3. Indien bij het vaststellen van het dagloon artikel 18 van toepassing is of indien de dienstbetrekking is aangevangen na aanvang van de referteperiode, wordt bij toepassing van het eerste lid voor «bij aanvang van de referteperiode» gelezen: bij aanvang van de dienstbetrekking. ARTIKEL II De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Staatsblad 2015
152
13
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wassenaar, 9 april 2015
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Uitgegeven de drieëntwintigste april 2015 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
stb-2015-152 ISSN 0920 - 2064 ’s-Gravenhage 2015
Staatsblad 2015
152
14
NOTA VAN TOELICHTING Aanleiding en probleemschets Door de Wet werk en zekerheid (Wwz) is de Werkloosheidswet (WW) op een aantal onderdelen gewijzigd. Dit brengt mee dat het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) hierop moet worden aangepast. In dit verband is van belang dat in de definitie van het dagloon voor een reguliere WW-uitkering, dat wil zeggen de uitkering die niet is gebaseerd op artikel 18 van de WW (calamiteitenregeling) of hoofdstuk IV van de WW (overname loonbetaling e.d. bij betalingsonmacht van de werkgever), de zinsnede «verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden» is geschrapt. Daarnaast wordt de dagloongarantie heringevoerd voor de werknemer die een lager beloonde baan heeft aanvaard en binnen twaalf maanden alsnog werkloos wordt (van-werknaar-werk). Doel, gekozen instrumenten en gevolgen Met dit besluit is het Dagloonbesluit aangepast aan de wijzigingen in de WW. Op grond van de WW, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Wwz, werd het dagloon bepaald op grond van het loon dat een werknemer had verdiend in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos was geworden. Dat kon echter niet representatief zijn voor hetgeen een werknemer gemiddeld per dag had verdiend in het laatste jaar voordat hij werkloos werd, bijvoorbeeld omdat hij slechts kort in de betreffende dienstbetrekking had gewerkt. Dit kon tot onrechtvaardige uitkomsten leiden. Zo bedroeg het dagloon € 75 als iemand in het jaar voor zijn ontslag eerst zes maanden had gewerkt tegen een loon van € 50 per dag en vervolgens (in dezelfde dienstbetrekking) zes maanden tegen een loon van € 100 per dag. Het dagloon bedroeg echter € 100 als iemand in het jaar voor zijn ontslag slechts zes maanden had gewerkt tegen een loon van € 100 per dag. De eerste persoon had dus langer gewerkt dan de tweede persoon en daardoor meer verdiend (zodat ook meer premie voor hem was betaald), maar zijn dagloon was lager. Daarom is besloten dat het dagloon voor de reguliere WW-uitkering voortaan zal worden berekend door het loon dat genoten is in alle dienstbetrekkingen gedurende de referteperiode van een jaar voorafgaande aan (de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor) het intreden van de werkloosheid, te delen door 261 dagen. Dit heeft tot gevolg dat degenen die in de referteperiode in totaal hetzelfde loon hebben verdiend, hetzelfde dagloon hebben. Zo bedraagt het dagloon € 100 als een werknemer in het jaar voor ontslag € 26.100 heeft verdiend, ongeacht hoeveel dagen hij heeft gewerkt in die periode en ongeacht in hoeveel dienstbetrekkingen hij dat loon heeft verdiend. Op het voorgaande bestaat een uitzondering als in het jaar voorafgaande aan het intreden van werkloosheid, een eerder recht op een WW-uitkering is ontstaan. In dat geval begint de referteperiode op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht. Hiermee wordt voorkomen dat het loon dat is meegeteld bij het dagloon van een eerder WW-recht, ook wordt meegeteld bij het dagloon voor een daaropvolgend WW-recht. Het dagloon wordt in dit geval berekend door het loon in de afwijkende, kortere referteperiode te delen door het aantal dagloondagen in die periode. Het dagloon van de uitkering op grond van artikel 18 van de WW en Hoofdstuk IV van de WW, wordt gebaseerd op het loon uit de dienstbetrekking waarin de calamiteit of de betalingsonmacht zich heeft voorgedaan. Hierin is geen wijziging aangebracht, omdat de WW-uitkering in deze gevallen is bedoeld als compensatie voor het loonverlies dat een werknemer lijdt in de betreffende dienstbetrekking.
Staatsblad 2015
152
15
Tevens wordt een dagloongarantie ingevoerd ingeval een werknemer na beëindiging van een dienstbetrekking van ten minste één jaar aansluitend een andere, lager beloonde baan aanvaardt waardoor geen recht op een WW-uitkering ontstaat. Als de betreffende werknemer binnen 54 weken na beëindiging van de eerdere dienstbetrekking werkloos wordt, dan wordt het dagloon van de WW-uitkering gebaseerd op het loon dat de werknemer gemiddeld per dag verdiende in de voorlaatste dienstbetrekking. Deze dagloongarantie stimuleert dat werknemers een lager beloonde baan kunnen aanvaarden, omdat het hun aanspraken op grond van de WW niet vermindert. Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de wijze waarop het dagloon voor een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) moet worden vastgesteld, in dit besluit te regelen. Tot de inwerkingtreding van de Wwz was in artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo bepaald dat het Wazo-dagloon in beginsel moest worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van de Ziektewet (ZW). De tekst van deze bepalingen is nu in artikel 3:13, tweede lid, van de Wazo zelf opgenomen, dat wil zeggen dat het Wazo-dagloon wordt bepaald door het loon dat de betrokkene in de laatste dienstbetrekking heeft verdiend in het jaar voorafgaande aan (de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor) het ontstaan van een recht op Wazo-uitkering. Voorts is nu in artikel 3:13, vierde lid, van de Wazo bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels worden vastgesteld. Met dit besluit wordt daaraan voldaan. Daarbij vindt geen inhoudelijke wijziging plaats met betrekking tot de wijze waarop het Wazo-dagloon moet worden vastgesteld, met dien verstande dat er bijzondere regels gelden voor degene die voorafgaande aan de Wazo-uitkering een WW-uitkering ontving. Dit wordt in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht. Voorts was tot de inwerkingtreding van de Wwz in artikel 3:13, derde en vierde lid, van de Wazo geregeld hoe het Wazo-dagloon moest worden vastgesteld van degene die respectievelijk een ZW- en een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Deze bepalingen worden door dit besluit overgeheveld naar het . Op één wijziging na (vaststelling na WIA-uitkering bij ontvangen inkomsten) betreft ook dit geen inhoudelijke wijziging met betrekking tot de wijze waarop het Wazo-dagloon moet worden vastgesteld, met dien verstande dat in dit geval bijzondere regels gelden voor degene die voorafgaande aan de ZW-uitkering een WW-uitkering ontving. Dit hangt samen met het feit dat de ZW-uitkering van degene die vanuit de WW instroomt op dezelfde wijze wordt berekend als de daaraan voorafgaande WW-uitkering. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Uitvoeringstoets UWV Het UWV acht het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar met ingang van de beoogde invoeringsdatum 1 juli 2015. In het onderhavige besluit is geregeld op welke wijze de hoogte van het dagloon wordt vastgesteld voor de verschillende werknemersverzekeringen. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestaande Dagloonbesluit en als uitgangspunt gehanteerd dat het dagloon geautomatiseerd kan worden vastgesteld. Regeldruk Onderhavige wijziging leidt niet tot een wijziging in de administratieve lasten van burgers of werkgevers. Op grond van de huidige regelgeving wordt de hoogte van het dagloon bepaald op grond van het loon dat een werknemer heeft verdiend in de dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden. Het UWV baseert zich hierbij op de informatie uit de polisadmi-
Staatsblad 2015
152
16
nistratie. Met onderhavig besluit is geregeld dat het dagloon voortaan zal worden berekend door het loon dat is genoten in alle dienstbetrekkingen gedurende de referteperiode van een jaar voorafgaande aan (de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor) het intreden van de werkloosheid, te delen door 261. Ook na deze wijziging van de dagloonregels zal het UWV hiervoor de informatie uit de polisadministratie gebruiken. De regeldruk blijft hiermee gelijk. Artikelsgewijs Wijziging van de term refertejaar in referteperiode (Artikel I, onderdelen D, G, N, P, Q, S, U, W en X) In dit besluit is overgestapt van de term refertejaar naar de term referteperiode. De hoofdregel is dat de referteperiode een jaar duurt, maar er bestaan uitzonderingen, zodat het duidelijker is om te spreken van een referteperiode. Daarom zijn er in het besluit meerdere wijzigingen die hierop zien. Artikel I, onderdeel A De begrippenlijst wordt aangepast vanwege de voorgestelde wijzigingen. Artikel I, onderdeel B Voorheen waren de artikelen over de vaststelling van het WW- en ZW-dagloon samen in één hoofdstuk opgenomen. Er is voor gekozen om deze te splitsen. In hoofdstuk 2 zijn nu de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de dagloonvaststelling voor de WW en in hoofdstuk 2a de bepalingen voor de dagloonvaststelling voor de ZW en de Wazo. Artikel I, onderdeel C (artikel 2. Referteperiode voor WW) Eerste lid Het dagloon voor de uitkering wordt gebaseerd op loon dat is genoten in de referteperiode. De hoofdregel is dat de referteperiode een jaar duurt en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies intreedt. Als een werkgever bijvoorbeeld per kalendermaand aangifte doet en het arbeidsurenverlies treedt in op 15 mei, dan eindigt de referteperiode op 31 maart. Tweede lid Dit lid is van belang wanneer de dienstbetrekking wordt beëindigd, zonder dat de wettelijke opzegtermijn in acht wordt genomen. In dat geval kan een toegekende vergoeding, geheel of gedeeltelijk, worden omgerekend naar arbeidsuren, waardoor het arbeidsurenverlies later intreedt. Dit heeft tot gevolg dat het recht op een WW-uitkering op een later moment ontstaat. In dit lid wordt geregeld dat, als de dienstbetrekking eindigt voor het einde van de referteperiode bedoeld in het eerste lid, de referteperiode eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd. De duur is wel gelijk en de referteperiode begint in dit geval ook één jaar voor het hierboven genoemde eindmoment. In het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, kon deze bepaling worden toegepast in drie gevallen: bij ontbinding door de rechter, bij opzegging en bij wederzijds goedvinden
Staatsblad 2015
152
17
van de partijen. In het eerstgenoemde geval is dat niet meer nodig omdat – vanwege de wijzigingen in het ontslagrecht – de rechter bij de ontbinding rekening houdt met de geldende opzegtermijn. Bij opzegging door één van de partijen zal nog alleen gekeken worden naar vergoedingen vanwege het einde van de dienstbetrekking die worden toegekend op grond van de artikelen 7:672, negende lid of 7:677, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Deze leden zien op vergoedingen bij onverwijlde beëindiging vanwege een dringende reden en beëindiging op een onjuist moment. Ten slotte heeft er geen verandering plaats gevonden ten opzichte van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, in de situatie waarin partijen met wederzijds goedvinden de dienstbetrekking beëindigen, maar daarbij niet de juiste opzegtermijn in acht nemen. Derde lid Dit lid bevat een uitzondering op de hoofdregel dat de referteperiode één jaar duurt. De referteperiode is korter dan één jaar als er in de referteperiode als bedoeld in het eerste lid een eerste werkloosheidsdag van een eerder WW-recht ligt. De referteperiode vangt dan aan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het tijdvak waarin het arbeidsurenverlies van het tweede recht intreedt. Hiermee wordt bereikt dat het loon uit de dienstbetrekking waaruit een eerder WW-recht is ontstaan, niet een tweede keer in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het dagloon voor een volgend WW-recht. Vierde lid Indien de eerste werkloosheidsdag van het eerdere recht in de situatie als omschreven in het derde lid is gelegen na afloop van de referteperiode voor het dagloon van het tweede recht, dan eindigt de laatstgenoemde referteperiode, in afwijking van het derde lid, op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies of het einde van de dienstbetrekking. Vijfde lid Dit lid is van toepassing indien een WIA-gerechtigde het werk hervat en binnen korte tijd werkloos wordt. Door de voorverlenging van de referteperiode voor de referte-eis (artikel 17a WW), kan de betrokkene recht hebben op een WW-uitkering, ondanks dat hij maar korte tijd heeft gewerkt. In dit geval kan het werk zijn hervat na afloop van de referteperiode als bedoeld in het eerste of tweede lid. Daarom begint de referteperiode in dit geval op de dag waarop de werknemer de werkzaamheden heeft hervat en eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies of op de laatste dag van de dienstbetrekking. Zesde lid Ook bij toepassing van artikel 18 van de WW is de hoofdregel dat de referteperiode één jaar duurt. Indien de dienstbetrekking waarin de werknemer arbeidsurenverlies lijdt, echter is aangevangen na het begin van de referteperiode als bedoeld in het eerste lid, dan begint de referteperiode op de dag dat die dienstbetrekking is aangevangen.
Staatsblad 2015
152
18
Zevende lid Bij betalingsonmacht van de werkgever, omschreven in artikel 61 van de WW, kan een werknemer een beroep doen op de WW om 13 weken achterstallig loon en 6 weken loon over het opzegtermijn uitgekeerd te krijgen. Ook hierbij is de hoofdregel dat de referteperiode een jaar duur. Deze eindigt echter, in afwijking van het eerste lid, op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de werkgever in staat van faillissement is verklaard, surseance van betaling is verleend, of waarin één van de overige genoemde situaties genoemd in artikel 61 van de WW zich voordoet. Voorts geldt hier een uitzondering op het begin van de referteperiode die overeenkomt met hetgeen in het zesde lid is geregeld. Indien, de hiervoor bedoelde dienstbetrekking van de werknemer, is aangevangen in het jaar voorafgaande aan de dag waarop de referteperiode eindigt, dan begint de referteperiode op de dag dat die dienstbetrekking is aangevangen. Achtste lid In geval de dienstbetrekking als bedoeld in het zesde of zevende lid is aangevangen na afloop van de referteperiode dan eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan de dag waarop de omstandigheid genoemd in die leden zich heeft voorgedaan. Negende lid In dit lid wordt geregeld wat in het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden,werd geregeld in het vierde lid van artikel 2. Indien een niet-relevant arbeidsurenverlies binnen een jaar wordt gevolgd door één of meer volgende arbeidsurenverliezen, waardoor in totaal sprake is van een relevant arbeidsurenverlies, dan worden die arbeidsurenverliezen op verzoek van de werknemer bij elkaar opgeteld. Dit is geregeld in artikel 2 van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren. In dit lid is geregeld dat de referteperiode dan eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin het eerste arbeidsurenverlies is ingetreden. Artikel I, onderdeel D (Artikel 3. Loonbegrip voor WW) Eerste lid In dit lid wordt bepaald wat onder loon wordt verstaan. Daarbij is van belang dat, als iemand verschillende dienstbetrekkingen had in de referteperiode, het loon in al die dienstbetrekkingen bij elkaar wordt opgeteld voor de vaststelling van het dagloon voor de reguliere WW-uitkering. Dit is een verschil met het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, want op grond daarvan werd enkel in aanmerking genomen het loon in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos was geworden. In de algemene toelichting wordt de achtergrond van deze wijziging toegelicht. Voor het begrip loon wordt aangesloten bij artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, behoudens enkele uitzonderingen. Tweede lid De hoofdregel bij de berekening van het dagloon is dat het loon genoten in alle dienstbetrekkingen gedurende de referteperiode, bij elkaar wordt opgeteld. Dit lid regelt dat, in afwijking daarvan, bij de berekening van het dagloon voor een uitkering op grond artikel 18 of hoofdstuk IV van de WW, enkel in aanmerking wordt genomen het loon in de dienstbe-
Staatsblad 2015
152
19
trekking waaruit de werknemer werkloos is geworden of waarin de betalingsonmacht van de werkgever zich heeft voorgedaan. Voorheen stond er in het tweede lid een regeling die van toepassing was op uitzendkrachten die elkaar opvolgende dienstbetrekkingen hadden, met daartussen perioden met ziekengeld. Voor de berekening van het dagloon werd het loon in deze dienstbetrekkingen en het ontvangen ziekengeld bij elkaar opgeteld. Dit is nu niet meer nodig, omdat naar alle dienstbetrekkingen in de referteperiode wordt gekeken en ziekengeld ook als loon wordt aangemerkt. In verband hiermee is ook artikel 5, zesde lid, van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, komen te vervallen. Deze wijziging geldt alleen voor het WW-dagloon, voor de ZW blijft bovenstaande gelden en wordt opgenomen in artikel 12c. Artikel I, onderdeel E (Artikel 4. Algemene bepalingen over het loon voor WW) Aan de ratio van dit artikel is niet gesleuteld, maar net als in het eerste lid van artikel 3 wordt er gekeken naar al het inkomen in de referteperiode, als er dus een vorderbaar maar niet inbaar recht bestaat in een andere dienstbetrekking of uitkering dan wordt dat meegerekend in de dagloonberekening. Artikel I, onderdeel F (Artikel 5. Dagloon voor WW) Eerste en derde lid Bij een referteperiode van één jaar wordt het dagloon berekend door de uitkomst van [(A-B) x 108/100 + C] te delen door 261 (dagen). In het geval artikel 2, derde, vierde, zesde, zevende of achtste lid van toepassing is, en de referteperiode korter is dan een jaar, wordt voornoemde uitkomst gedeeld door het aantal dagloondagen in de (verkorte) referteperiode. Wanneer de situatie genoemd in artikel 2, vijfde lid zich voordoet, wordt het loon, ondanks de kortere referteperiode, door 261 gedeeld. Wanneer D wel zou worden gedeeld door het aantal dagloondagen, dan zou het dagloon (veel) hoger kunnen zijn dan van een WIA-gerechtigde die gedurende langere tijd heeft gewerkt voordat hij werkloos wordt. Omdat in dat laatste geval artikel 2, vijfde lid, niet van toepassing is, wordt het loon immers gedeeld door 261. Tweede lid Het is mogelijk dat de aanvang of het einde van de referteperiode niet samenvalt met de aanvang of het einde van een aangiftetijdvak. In dit geval wordt gesproken van een «gebroken aangiftetijdvak». Door middel van de herleidingsformule in dit lid wordt van het loon over het gebroken tijdvak een bedrag afgesplitst dat wordt meegenomen bij de dagloonvaststelling. De formule geeft de verhouding weer tussen het aantal in de referteperiode gelegen dagloondagen in dat tijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding en het totale aantal dagloondagen in dat tijdvak. Vierde lid In dit lid wordt geregeld wat in het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, werd geregeld in het zevende lid van artikel 5. Het kan voorkomen dat het aantal dagloondagen nul is. Bijvoorbeeld doordat er alleen in één weekend is gewerkt. In dat geval wordt het dagloon bepaald op basis van het overeengekomen loon per
Staatsblad 2015
152
20
maand of per vier weken. Dat overeengekomen loon wordt gedeeld door het aantal dagloondagen van het aangiftetijdvak om te komen tot een loon per dag of door 21,75 als het loon per maand is overeengekomen. Artikel I, onderdeel G (Artikel 6. Loon in geval van verlof tijdens dienstbetrekking) In artikel 6 van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, werd bepaald dat voor de dagloonvaststelling van een werknemer die in een aangiftetijdvak minder loon had genoten vanwege ziekte of verlof, als loon in dat aangiftetijdvak werd aangemerkt het loon dat deze werknemer verdiende in het aangiftetijdvak daaraan voorafgaand of nakomend. Met deze methode werd beoogd dat bij de dagloonvaststelling werd uitgegaan van het loon dat een werknemer zou hebben verdiend als hij niet ziek was geweest of geen verlof had gehad. Bij ziekte ging het hier om een werknemer waarvoor de werkgever een loondoorbetalingsplicht bij ziekte had. Dit levert echter ongelijkheid op tussen deze werknemer en: – een werknemer die recht heeft op ziekengeld. Artikel 6 kan dan namelijk niet worden toegepast: de werknemer die rechtstreeks ziekengeld van UWV ontvangt en geen dienstbetrekking meer heeft, voldoet niet aan de voorwaarden. – een werknemer die ziekengeld ontvangt via de werkgever. De voornoemde methode is met behulp van de polisadministratie niet goed uit te voeren. Daarom is besloten om de methode zoals geregeld in artikel 6 niet meer toe te passen bij ziekte van een werknemer. Dit leidt ertoe dat het dagloon van een werknemer met een werkgever wordt gebaseerd op het loon zoals de werkgever dat heeft doorbetaald. Dat kan -net als bij een ZW-uitkering- minder zijn dan 100% van het loon. Artikel I, onderdeel H (artikel 7 vervalt) De inhoud van dit artikel is verplaatst naar artikel 12g in hoofdstuk 2a vanwege de splitsing van de ZW en de WW in het Dagloonbesluit. Artikel I, onderdeel I (artikel 10 vervalt) Dit artikel was van toepassing bij elkaar opvolgende relevante arbeidsurenverliezen in dezelfde dienstbetrekking. Vanwege het nieuwe artikel 2, negende lid, is dit artikel niet meer nodig. Artikel I, onderdeel J (artikel 11 vervalt) Er is voor gekozen om dit artikel, waarin wordt geregeld wat het loonbegrip inhoud indien een 55-plusser met zijn werkgever een vermindering van loon overeen is gekomen, te laten vervallen vanwege het geringe aantal gevallen waarin dit artikel wordt toegepast. Artikel I, onderdeel K (Artikel 12. Algemene dagloongarantie WW) Eerste lid In dit lid is de nieuwe algemene dagloongarantie voor de WW geregeld voor werknemers die na een dienstbetrekking van ten minste een jaar, aansluitend een lager beloonde dienstbetrekking hebben aanvaard waardoor geen recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan, en vervolgens na korte tijd werkloos worden uit die nieuwe dienstbetrekking. Zonder nadere voorziening zou de lager beloonde arbeid tot gevolg
Staatsblad 2015
152
21
kunnen hebben dat het dagloon lager is dan ingeval de betrokkene recht op een WW-uitkering zou hebben gehad direct na afloop van de hoger beloonde arbeid. Daarom wordt geregeld dat in dit geval het dagloon wordt gebaseerd op de hoger beloonde arbeid. Voorwaarden voor deze garantie zijn: – de eerdere dienstbetrekking heeft minimaal één jaar geduurd, – er is geen recht op een reguliere WW-uitkering ontstaan, ontstaan na beëindiging van die eerdere dienstbetrekking, omdat aansluitend een andere dienstbetrekking is aangevangen en – de werkloosheid treedt in binnen 54 weken na beëindiging van deze eerdere dienstbetrekking. Een voorbeeld ter illustratie. • A werkt 2 jaar bij werkgever Z • De dienstbetrekking van A eindigt op 31 maart 2015. • Het loon dat A in het laatste jaar in deze dienstbetrekking verdiende, bedroeg € 100 per dag. • Op 1 april 2015 ontstaat geen recht op WW-uitkering (met een dagloon van € 100), omdat A op die dag bij werkgever X in dienst treedt. • Het loon dat A verdient bedraagt € 80 per dag. • Na een halfjaar, op 31 september 2015 wordt A ontslagen Vanaf 1 oktober 2015 heeft A recht op een WW-uitkering. Zonder dagloongarantie wordt het dagloon als volgt berekend (daarbij wordt ervan geabstraheerd dat de referteperiode eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor de werkloosheid). A heeft in de referteperiode zes maanden lang € 100 per dag heeft verdiend en zes maanden lang € 80 per dag, zodat het dagloon € 90 zou bedragen. Omdat dit lager is dan het dagloon dat A zou hebben gehad als hij op 1 april 2015 recht zou hebben gehad op een WW-uitkering, wordt zijn dagloon op € 100 gesteld. Tweede lid Met de wijzigingen in de WW door de Wwz eindigt bij werkhervatting het recht op WW-uitkering, als het loon uit een (nieuwe) baan per kalendermaand meer bedraagt dan 87,5% van het maandloon van het WW-recht. Als de betrokkene werkloos wordt uit die nieuwe baan, dan ontstaat er geen nieuw recht op WW-uitkering als de betrokkene niet aan de referte-eis voldoet. Het eerder beëindigde recht herleeft dan. De hoogte van die uitkering is gerelateerd aan het oorspronkelijke dagloon. Als de betrokkene daarentegen wel aan de referte-eis voldoet, dan kan er een nieuw recht ontstaan met een dagloon dat hoger is dan 87,5% maar lager dan 100% van het oorspronkelijke dagloon. De hoogte van de uitkering is dan, althans na twee maanden, lager dan ingeval het eerdere recht zou zijn herleefd. Dat kan iemand ontmoedigen om meer dan 26 weken te gaan werken. Daarom wordt geregeld dat in dit geval het dagloon van het nieuwe WW-recht gelijk is aan het dagloon van het eerder beëindigde WW-recht. Artikel I, onderdeel L (Hoofdstuk 2a. Bepalingen voor vaststelling van dagloon ZW en Wazo) In de artikelen over de ZW is inhoudelijk weinig veranderd. Daarom is aangesloten bij de toelichting van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, en de wijzigingen die sindsdien doorgevoerd zijn. Wel wordt de dagloonvaststelling van de Wazo toegevoegd. Het gaat om een technische wijziging. Immers het Wazo-dagloon wordt nu al voor de meeste uitkeringsgerechtigden, vastgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van de ZW en de daarop
Staatsblad 2015
152
22
berustende bepalingen. Hieronder staat een tabel met een overzicht van de nieuwe en oude artikelnummering en eventuele wijzigingen. Er is één nieuw artikel toegevoegd dat uitsluitend van toepassing is op de dagloonvaststelling van de Wazo. Deze zal nader worden toegelicht. Artikel in Dagloonbesluit 2015
Artikel in Dagloonbesluit 2013
Wijzigingen
12a
Nieuw
12b
2
12c
3
12d
4
12e
5
12f
6
12g
7
12h
Nieuw
Nieuw artikel. Onder het begrip werknemer in dit hoofdstuk wordt zowel de werknemer in de zin van de ZW als de werknemer en gelijkgestelde in de zin van de Wazo, verstaan. Leden die niet relevant zijn voor de ZW, maar wel voor de WW zijn uit het artikel gehaald (lid 4). Daarnaast is het artikel ook van toepassing op het Wazo-dagloon. Geen inhoudelijke wijzigingen. Wel is het artikel ook van toepassing op het Wazo-dagloon. Geen inhoudelijke wijzigingen. Wel is het artikel ook van toepassing op het Wazo-dagloon. Het tweede lid is conform het tweede lid van artikel 5 aangepast. Daarnaast is het artikel ook van toepassing op het Wazo-dagloon. Geen inhoudelijke wijzigingen. Wel is het artikel ook van toepassing op het Wazo-dagloon. Artikel 12g is aangepast aan de Wwz en de daaruit volgende wijzigingen. Wazo-dagloon volgend op een voorafgaande WW, ZW of WIA uitkering
Artikel 12g. ZW-dagloon na eerder recht op uitkering De inhoud van dit artikel sluit grotendeels aan op de inhoud van artikel 7 van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden. Het artikel is aangepast aan de wijzigingen opgenomen in de Wwz, waardoor de dagloonvaststelling voor de zieke werkloze niet meer in dit besluit is opgenomen, maar in de ZW zelf is geregeld. Dit geldt voor de zieke werkloze wiens voorafgaande werkloosheidsuitkering is vastgesteld conform de WW, zoals deze luidt na de inwerkingtreding van de Wwz, omdat de eerste werkloosheidsdag op of na 1 juli 2015 ligt. Datzelfde geldt voor de zieke werkloze wiens voorafgaande werkloosheidsuitkering is geconverteerd conform het Besluit conversie WW ofschoon de eerste werkloosheidsdag voor 1 juli 2015 ligt. Het tweede lid ziet op de situatie dat er sprake is van nawerking na een WW-uitkering, de ziekte ontstaat dus binnen vier weken (in sommige situaties binnen 10 weken o.g.v. artikel 46 vierde lid ZW) na het beëindigen van die uitkering, en op die WW-uitkering werd inkomen gekort. Voorheen was dat niet geregeld en werd de ZW-uitkering gebaseerd op het WW-dagloon. Nu wordt dat aangepast en wordt gekeken naar de gemiddelde WW-uitkering per dag in de voorgaande kalendermaand. Om precies te zijn: er wordt uitgegaan van de gemiddelde WW-uitkering per dag in de kalendermaand voor de kalendermaand waarin de eerste dag na de dag waarop de WW-uitkering is geëindigd, ligt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer de WW-uitkering op 31 maart is geëindigd, de eerst volgende dag 1 april is, welke ligt in een nieuwe kalendermaand. Er wordt dus gekeken naar de gemiddelde uitkering per dag in maart. Deze wordt vermenigvuldigd met 100/70 om de uitkering van 70% terug te berekenen naar 100%.
Staatsblad 2015
152
23
Artikel 12h. Wazo-dagloon in geval van een voorafgaande WW-, ZW- of WIA-uitkering Eerste lid Het Wazo-dagloon is gelijk aan het voorafgaande WW-dagloon indien er geen inkomensverrekening heeft plaatsgevonden op de WW-uitkering in de laatste kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op Wazo-uitkering is ontstaan. Als er wel inkomensverrekening heeft plaatsgevonden, dan bedraagt het dagloon 100/70 maal de gemiddelde WW-uitkering per werkdag in die voorafgaande kalendermaand waarover recht op uitkering heeft bestaan. Tweede lid In het tweede lid wordt geregeld hoe het Wazo-dagloon voor een ZW-gerechtigde moet worden vastgesteld. In dit geval wordt het Wazo-dagloon afgeleid van het ZW-dagloon. In het geval er sprake is van inkomensverrekening, wordt het dagloon vastgesteld op 100/A van het gemiddelde ziekengeld per dag over de vier kalenderweken direct voorafgaande aan de uitkering op grond van de Wazo. A staat in dit geval voor het uitkeringspercentage van uitkering op grond van de ZW. Derde lid Voor WW-gerechtigden die recht krijgen op een ZW-uitkering wordt, als gezegd, het ziekengeld vastgesteld op dezelfde wijze als waarop de WW-uitkering werd vastgesteld. Dit brengt mee dat, als zij tijdens een ZW-uitkering, vervolgens recht krijgen op een Wazo-uitkering, het Wazo-dagloon op een andere manier moet worden vastgesteld dan waarin het tweede lid voorziet. Dit wordt in het derde lid geregeld. Indien er geen inkomen is verrekend met de aan de Wazo-uitkering voorafgaande ZW-uitkering in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op Wazo is ontstaan, is het Wazo-dagloon gelijk aan het aan de ZW-uitkering voorafgaande WW-dagloon. Indien er wel inkomensverrekening heeft plaatsgevonden, wordt het Wazo-dagloon vastgesteld op 100/70 maal het gemiddelde van deze ZW-uitkering per dag in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op een Wazo-uitkering is ontstaan. Vierde lid Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de Wazo, te weten degene die voor het recht op een Wazo-uitkering recht had op een loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de Wet WIA, is het dagloon gelijk aan het op grond van artikel 13 van die wet en de daarop berustende bepalingen (onder andere hoofdstuk 3 van dit besluit) reeds vastgestelde en herziene WIA-dagloon. In het geval dat bij de vaststelling van het WIA-dagloon op grond van artikel 61 van de Wet WIA rekening is gehouden met inkomen, wordt het dagloon vastgesteld op 100/70 maal de gemiddelde WIA-uitkering per dag in de kalendermaand voorafgaande aan de kalendermaand waarin het recht op Wazo is ontstaan. Dit laatste is een wijziging ten opzichte van de tekst zoals deze was opgenomen in artikel 3:13 Wazo voor 1 juli 2015. De uitkeringsgegevens van het aangiftetijdvak voor het tijdvak waarin het Wazo-recht ontstaat, zijn bekend bij het UWV, hierdoor kan een betere vaststelling plaatsvinden.
Staatsblad 2015
152
24
Vijfde lid Voor de vrijwillig ZW-verzekerden wordt het dagloon vastgesteld overeenkomstig de vaststelling van het dagloon voor het ziekengeld van vrijwillig verzekerden, zoals opgenomen in de artikelen 68 en 71, onderdeel c, van de ZW. Zesde lid Voor de persoon die op grond van artikel 3:10 van de Wazo (nawerking), recht heeft op een Wazo-uitkering en die voorafgaande aan dat recht, recht had op een uitkering op grond van de WW, ZW of Wet WIA, geldt dit artikel ook. Bij nawerking zijn er maximaal tien weken verstreken sinds het einde van de voorgaande uitkering, maar voor de toepassing van dit artikel wordt gedaan of het recht op Wazo-uitkering op de dag direct na de uitkering is ontstaan. Artikel I, onderdeel M (artikel 12f) Deze wijziging overschrijft de wijziging van artikel 12f in onderdeel L. In laatstgenoemde bepaling wordt geregeld hoe het loon moet worden vastgesteld als een werknemer in een aangiftetijdvak geen of minder loon heeft ontvangen vanwege verlof of ziekte. De bedoeling was om deze uitzondering te beperken tot verlof. Bij ziekte zou deze uitzondering dus niet meer gelden. Omdat het UWV meer tijd nodig heeft om zich op deze wijziging voor te bereiden is er voor gekozen om de tekst van artikel 6 van het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden, in stand te laten tot het moment dat onderhavige wijziging kan intreden. De reden waarom de uitzondering wordt beperkt tot verlof wordt nader uitgelegd in de toelichting van artikel 6 (onderdeel G). Het gehele artikel is hierop aangepast, dat is ook de reden dat het vierde lid, onderdeel b, komt te vervallen, het te vervangen loon dat mede bestaat uit een ZW-uitkering zal alleen voorkomen in de situatie van ziekte, nu deze eruit wordt gehaald, is onderdeel b ook niet langer nodig. Artikel I, onderdeel O (artikel 14) Een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW wordt niet als loon gezien voor de dagloonvaststelling van een WIA-uitkering omdat het loon, waarvoor de uitkering in de plaats is gekomen, op grond van artikel 15 van het Dagloonbesluit wordt meegeteld als loon dat vorderbaar, maar niet tevens inbaar is geworden. Het is ongewenst dat dit dubbel wordt meegeteld voor de dagloonvaststelling. Artikel I, onderdeel Q (artikel 16) Zie voor de wijziging van de bepaling omtrent gebroken aangiftetijdvakken de toelichting van artikel I, onderdeel F, tweede lid. In het vierde lid is geregeld hoe met uitkeringen in de referteperiode moet worden omgegaan, de uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW werd daar ook genoemd. Door de wijziging van artikel 14, kan, wanneer er sprake is van faillissement of een andere situatie zoals benoemd in artikel 61 van de WW, worden uitgegaan van loon als vorderbaar maar niet inbaar. Dit is een betere weergave voor de vaststelling van het dagloon. Omdat het echter ongewenst is om zowel het vorderbare maar niet inbare loon als een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW mee te nemen bij de vaststelling van het dagloon, wordt deze uitkering niet langer benoemd in artikel 16. Daarnaast wordt het zesde lid, waarin wordt geregeld hoe moet worden omgegaan met het niet in acht nemen van geldende opzegtermijnen,
Staatsblad 2015
152
25
aangepast naar de situatie die ontstaat op het moment dat de wijzingen van de Wwz inwerking treden. Artikel I, onderdeel R (artikel 16, vierde lid) Deze wijziging zal op hetzelfde moment als de wijziging in onderdeel T in werking treden. In het vierde lid van artikel 16 is geregeld hoe moet worden omgegaan met een uitkering in de referteperiode. Omdat een uitkering vaak een percentage bedraagt van het vastgestelde dagloon, wordt de uitkering herleid naar een loonbedrag door het te vermenigvuldigen met een bepaalde factor. Tot deze wijziging ingaat, gebeurt dit ook met een uitkering op grond van de ZW. Echter zoals uitgelegd in de toelichting van artikel I, onderdeel G, de wijziging van artikel 6, leidt ziekte in dat artikel maar ook in artikel 17 tot ongelijke behandeling van zieke werknemers die een ZW-uitkering ontvangen ten opzichte van werknemers van wie de werkgever het loon doorbetaalt. Door nu ook een uitkering op grond van de ZW, die rechtstreeks aan de uitkeringsgerechtigde wordt betaald door het UWV, op dezelfde wijze te behandelen als het door de werkgever doorbetaalde loon of ziekengeld, bestaat er geen ongelijke behandeling meer tussen de verschillende situaties met ziekte. In alle gevallen wordt uitgegaan van het genoten SV-loon. Om bovenstaande te bereiken wordt een uitkering op grond van ZW uitgezonderd in dit artikel, waardoor deze uitkering niet langer herleid wordt tot een loonbedrag. Artikel I, onderdeel T (artikel 17) Zie toelichting artikel I, onderdeel M. Dit onderdeel zal tevens op een later tijdstip inwerkingtreden. Artikel I, onderdeel V (artikel 22) Er is voor gekozen om dit artikel, waarin wordt geregeld wat het loonbegrip inhoud indien een 55-plusser met zijn werkgever een vermindering van loon overeen is gekomen, te laten vervallen vanwege het geringe aantal gevallen waarin dit artikel wordt toegepast. Artikel I, onderdeel X (artikel 24) In dit artikel is een speciale regeling opgenomen voor aanvragers jonger dan 23 jaar. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 24 in het Dagloonbesluit, zoals dat met ingang van 1 juni 2013 in werking is getreden. Door middel van deze wijziging is aangesloten op de overige wijzigingen in dit besluit. Artikel II De wijzigingen voor de reguliere WW-uitkering treden per 1 juli 2015 in werking, vandaar dat ook de bepalingen in dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdelen M, R en T, per 1 juli 2015 in werking zullen treden. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Staatsblad 2015
152
26
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015
0
533 Besluit van 15 december 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid in verband met het recht op ziekengeld na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn en enkele technische aanpassingen
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 november 2015, nr. 2015-0000264675, Gelet op de artikelen 1b, zesde lid, 19, tiende lid, van de Werkloosheidswet, 15, tweede lid, van de Ziektewet, 13, derde lid, 58, derde lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 14, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en 3:13, vierde lid, van de Wet arbeid en zorg; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 december 2015, nr. W12.15.0412/III); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 december 2015, nr. 2015-0000301695; Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede en zevende lid vervallen onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid en het achtste en negende lid tot zesde en zevende lid. 2. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd: a. «eerste en tweede lid» wordt telkens vervangen door: eerste lid.
Staatsblad 2015
533
1
b. «of waarin de dienstbetrekking is geëindigd als bedoeld in het tweede lid» vervalt. 3. In het derde lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door: tweede lid. 4. Het vierde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd: a. «eerste en tweede lid» wordt telkens vervangen door: eerste lid. b. «of tot en met de dag waarop de dienstbetrekking is geëindigd» vervalt. 5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden: 6. In afwijking van het vijfde lid, eindigt de referteperiode op de dag voorafgaand aan het arbeidsurenverlies, indien de desbetreffende dienstbetrekking is aangevangen na afloop van de referteperiode, bedoeld in het vijfde lid. 6. In het zevende lid (nieuw) wordt «eerste en derde lid» vervangen door: eerste en tweede lid. B Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien artikel 18 van de WW van toepassing is, onder loon verstaan het in het eerste lid bedoelde loon dat is genoten in de dienstbetrekking waaruit de werknemer werkloos is geworden. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In dit hoofdstuk wordt, indien artikel 18 van de WW van toepassing is, onder loon tevens verstaan de som van het loon, bedoeld in het eerste en tweede lid, indien de werknemer bij één werkgever als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, meer elkaar opvolgende dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 691 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, heeft gehad en deze dienstbetrekkingen in de loonaangifte vanaf de aanvang van de eerste dienstbetrekking worden aangemerkt als één inkomstenverhouding. C Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «artikel 2, vijfde lid» vervangen door: artikel 2, vierde lid. 2. Onder vernummering van het vierde lid tot het zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende: 4. Indien artikel 3, derde lid, van toepassing is, staat C tevens voor het ziekengeld uitgekeerd tussen de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen bedoeld in dat derde lid. 5. Indien artikel 18 van de WW van toepassing is en de dienstbetrekking of de inkomensverhouding met de elkaar opvolgende dienstbetrekkingen waaruit de werknemer werkloos is geworden, een of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, staat D, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van
Staatsblad 2015
533
2
de aangiftetijdvakken waarin loon is genoten of waarin geen loon is genoten vanwege verlof. 3. In het zesde lid (nieuw) wordt «Indien het aantal dagloondagen nul is» vervangen door: Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste lid nul is. D Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. In afwijking van het eerste lid eindigt de referteperiode op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de dienstbetrekking is geëindigd, indien de datum van eindiging van die dienstbetrekking is gelegen voor het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste lid. 2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende: 5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, vangt de referteperiode niet eerder dan op 1 januari 2016 aan, indien de werknemer op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken of op de dag van het ontstaan van een recht op uitkering op grond van de Wazo de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt. Indien de aanvang van de referteperiode daardoor na het einde van de referteperiode, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, ligt, eindigt de referteperiode op 1 januari 2016. 6. Het vijfde en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2018. E Artikel 12e wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «is aangevangen na aanvang van de referteperiode» vervangen door: is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode. 2. In het zevende lid wordt «Indien het aantal dagloondagen nul is» vervangen door: Indien het aantal dagloondagen op grond van het eerste, vijfde of zesde lid nul is. 3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende: 8. D staat, in afwijking van het eerste lid, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen voor 1 januari 2016, voor: a. het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot en met de laatste dag van de referteperiode indien artikel 12b, vijfde lid, eerste zin, van toepassing is en de tweede zin niet; of b. het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot de dag waarop de ziekte is ingetreden of waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, indien artikel 12b, vijfde lid, eerste en tweede zin van toepassing is en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12e, eerste lid, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in die periode. 9. Het achtste en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2018.
Staatsblad 2015
533
3
F Artikel 12h wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. In afwijking van de artikelen 12b tot en met 12f, wordt het dagloon van de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van de Wazo, die op grond van artikel 8, onderdeel a, van de ZW voorafgaand aan een uitkering op grond van de Wazo ziekengeld ontving, vastgesteld op: a. het vastgestelde en herziene ZW-dagloon, tenzij er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW; of b. 100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de Wazo-uitkering, indien er met de uitkering op grond van die wet in de vier kalenderweken voorafgaand aan de Wazo-uitkering ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan is verrekend op grond van artikel 31 van de ZW. Daarbij staat A voor het uitkeringpercentage van de uitkering op grond van de ZW. 2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd: a. «100/70» wordt vervangen door: 100/A. b. Aan het lid wordt toegevoegd: A staat daarbij voor het uitkeringspercentage van de uitkering op grond van de ZW. G Artikel 16, zesde lid, komt te luiden: 6. Indien een dienstbetrekking is geëindigd door wederzijds goedvinden van partijen, of opzegging, zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn, wordt voor de toepassing van het eerste lid factor D verminderd met het aantal dagloondagen gedurende de periode tussen de laatste dag van die dienstbetrekking en de dag waarop de rechtens geldende opzegtermijn eindigt, voor zover die periode in de referteperiode ligt en worden de factoren A, B en C verminderd met al het loon genoten in de aangiftetijdvakken die volledig liggen binnen die periode.
ARTIKEL II Het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1 wordt «19, zevende lid,» vervangen door: 19, tiende lid,. B In artikel 1a wordt na «Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» ingevoegd: , 19, tiende lid, van de Werkloosheidswet.
Staatsblad 2015
533
4
ARTIKEL III Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat artikel I, onderdeel F, onder 1, terugwerkt tot en met 1 juli 2015. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2015, treedt het in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2016, met dien verstande dat artikel I, onderdeel F, onder 1, terugwerkt tot en met 1 juli 2015. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. Wassenaar, 15 december 2015 Willem-Alexander De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2015 De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
stb-2015-533 ISSN 0920 - 2064 ’s-Gravenhage 2015
Staatsblad 2015
533
5
NOTA VAN TOELICHTING Algemeen Aanleiding en doel Het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (hierna: Dagloonbesluit) wordt door middel van dit wijzigingsbesluit aangepast vanwege meerdere redenen. Een tweetal wijzigingen vloeit voort uit wijzingen van de Werkloosheidswet (hierna: WW) opgenomen in de Verzamelwet SZW 20161. Ten eerste gaat het om de wijziging opgenomen in artikel X, onderdelen Aa en Ab, van de Verzamelwet SZW 2016. Hierin wordt geregeld dat het recht op een WW-uitkering niet eerder kan ontstaan dan nadat de rechtens geldende opzegtermijn is verstreken. Zie voor verdere uitleg de toelichting bij artikel I, onderdelen A, onder 1, D, onder 1, en G van onderhavig besluit. Ten tweede wordt door middel van artikel X, onderdelen G en H, van de Verzamelwet SZW 2016 hoofdstuk IV van de WW aangepast. Hierdoor hoeft er geen dagloon vastgesteld te worden voor de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van artikel 61 van de WW (faillissement, surseance van betaling of schuldsanering). Dit heeft tot gevolg dat de speciale dagloonregels voor deze uitkering niet meer nodig zijn. Verwezen wordt naar de toelichting bij artikel I, onderdelen A, onder 2, en B, onder 1, van onderhavig besluit. Daarnaast wordt het Dagloonbesluit (tijdelijk) aangepast vanwege het wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd2. Onderdeel hiervan is dat de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, recht kan krijgen op een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: ZW). Omdat de relevante loongegevens pas vanaf januari 2016 in de polisadministratie worden opgenomen en voor het vaststellen van het dagloon de loongegevens over één jaar nodig kunnen zijn, worden tijdelijk enkele bepalingen opgenomen. Er is dus sprake van een overgangssituatie. Voor verdere uitleg zie de toelichting bij artikel I, onderdelen D, onder 2, en E, onder 3. Tenslotte worden enkele technische en redactionele wijzigingen in het Dagloonbesluit en het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid doorgevoerd. Regeldruk Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk. Artikelsgewijs Artikel I, onderdelen A, onder 1, D, onder 1, en G (artikelen 2, tweede lid, 12b, tweede lid, en 16, zesde lid) In de artikelen 2, tweede lid, 12b, tweede lid, en 16, zesde lid was geregeld hoe de referteperiode wordt vastgesteld indien er sprake is van een beëindiging van een dienstbetrekking zonder dat de rechtens geldende opzegtermijn in acht is genomen. Voorheen werd, als de werknemer een schadeloosstelling of vergoeding vanwege het beëindigen van de dienstbetrekking ontving, die schadeloosstelling of vergoeding – via een omrekenfactor – gelijkgesteld met arbeidsuren. Het arbeidsuren1 2
Zie Kamerstukken 34 273. Zie Kamerstukken 34 073.
Staatsblad 2015
533
6
verlies trad daardoor op een later moment in dan de dienstbetrekking eindigde. In de artikelen 2, tweede lid, en 12b, tweede lid, werd geregeld dat in dit geval voor het bepalen van de referteperiode niet naar het moment van arbeidsurenverlies wordt gekeken maar naar het moment van einde dienstbetrekking. In artikel 16, zesde lid, werd deze periode uitgesloten bij de dagloonvaststelling. Artikel 2, tweede lid, is komen te vervallen. In de artikelen 17, tweede lid, en 19, derde en vierde lid, van de WW wordt na de inwerkingtreding van artikel X, onderdelen Aa en Ab, van de Verzamelwet SZW 2016 geregeld dat het recht op uitkering pas later ontstaat. Daardoor is artikel 2, tweede lid, van het Dagloonbesluit niet langer nodig voor een juiste dagloonvaststelling. Artikel 12b, tweede lid, is zodanig aangepast dat als bij de vaststelling van het dagloon van een uitkering op grond van de ZW de beëindiging van de dienstbetrekking ligt voor het einde van de referteperiode als bedoeld in het eerste lid, het einde van de referteperiode verschuift naar de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voor de dag van die beëindiging. Dit zal zich alleen in specifieke situaties voordoen, zoals het niet in acht nemen van de rechtens geldende opzegtermijn, omdat een werknemer na het einde van de dienstbetrekking in de meeste gevallen niet meer is verzekerd voor de ZW. De wijziging van artikel 16, zesde lid, betreft een redactionele wijziging in verband met de artikelen 17, tweede lid, en 19, derde en vierde lid, van de WW, zoals deze luiden na 1 januari 2016, en het vervallen van de artikelen 1, onderdeel c, en 2 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren; er wordt inhoudelijk niets gewijzigd. Artikel I, onderdelen A en B, onder 1 (artikelen 2 en 3, tweede lid) In de Verzamelwet SZW 2016 is een wijziging van hoofdstuk IV van de WW opgenomen. Hierdoor is er geen dagloonvaststelling meer nodig voor de werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van artikel 61 van de WW (faillissement, surseance van betaling of schuldsanering). Daarom is artikel 2, zevende lid, vervallen en de tekst van het nieuwe zesde lid daarop aangepast. Daarnaast is de tekst van artikel 3, tweede lid, zodanig aangepast dat de bepaling slechts voor uitkeringen op grond van artikel 18 van de WW geldt. Artikel I, onderdelen A, onder 2, 3, 4 en 6, en C, onder 1 (artikelen 2 en 5) Dit betreft technische wijzigingen van een aantal leden van de artikelen 2 en 5, omdat de verwijzingen naar leden van artikel 2 niet langer kloppen vanwege het vervallen van het tweede en zevende lid. Artikel I, onderdelen B, onder 2, en C, onder 2 (artikelen 3 en 5) Voor de werknemer die recht heeft op uitkering op grond van artikel 18 van de WW wordt het dagloon van de uitkering berekend op basis van het loon genoten in de dienstbetrekking waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden. Dit komt overeen met de systematiek van dagloonvaststelling voor de ZW; het dagloon voor het ziekengeld wordt gebaseerd op het loon genoten in de dienstbetrekking waarin de werknemer ziek is geworden. Met betrekking tot het dagloon van uitzendkrachten zijn voor de ZW in artikel 12c, derde lid, aanvullende regels getroffen. Deze regels zijn nu ook opgenomen in artikel 3 voor de dagloonvaststelling voor de WW-uitkering
Staatsblad 2015
533
7
van de uitzendkracht op grond van artikel 18 van de WW. In artikel 12e, vierde lid, is opgenomen dat aangiftetijdvakken waarin geen loon is genoten bij bovenstaande vaststelling buiten beschouwing worden gelaten, hierdoor wordt voorkomen dat de lege tijdvakken een verlagend effect op de hoogte van het dagloon hebben. In artikel 5 is dit nu ook opgenomen voor de dagloonvaststelling voor de WW-uitkering op grond van artikel 18 van de WW. Artikel I, onderdelen C, onder 3, en E, onder 2 (artikel 5, vijfde lid, en 12e, zevende lid) Artikel 5, vijfde lid, en artikel 12e, zevende lid, zijn gewijzigd door middel van artikel I, onderdelen F en L, van het Besluit van 9 april 2015 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met het wijzigen van de Werkloosheidswet door de Wet werk en zekerheid (Stb. 2015, 152, hierna: wijzigingsbesluit Dagloonbesluit). Met deze wijziging was geen inhoudelijke wijziging beoogd. Er is echter gebleken dat als er anders dan door ziekte of verlof geen tijdvakken met loon meer zijn (dit kan door toepassing van de artikelen 5, vierde lid, of 12e, vierde lid), en dus geen dagloondagen, voor het dagloon tevens moet worden uitgegaan van het overeengekomen loon. Hierdoor kan de situatie zich voordoen dat de dienstbetrekking van de werknemer op 15 mei aanvangt, in juni daarover loon wordt ontvangen en die persoon in juli ziek wordt. De referteperiode begint dan half mei en eindigt eind mei, maar door die late loonbetaling is er geen loon genoten in de referteperiode en het aantal dagloondagen is nul door toepassing van artikel 5, vierde lid, of artikel 12e, vierde lid. In dit geval is het niet gewenst om uit te gaan van overeengekomen loon, er is namelijk wel loon genoten. Het UWV gaat in dit geval uit van het genoten loon en het aantal dagloondagen vanaf de start van de dienstbetrekking tot het moment waarop de WW- of de ZW-uitkering ontstaat. Door middel van deze wijziging – waarbij expliciet wordt verwezen naar de artikelen 5, eerste lid, en 12e, eerste, vijfde en zesde lid – wordt deze omissie hersteld. Artikel I, onderdelen D, onder 2, en E, onder 1 en 3 (artikelen 12b, vijfde en zesde lid, en 12e, eerste, achtste en negende lid) Deze bepalingen hangen samen met het wetsvoorstel werken na de AOW-gerechtigde leeftijd3 die op 1 januari 2016 in werking zal treden. Ingevolge dit wetsvoorstel krijgen werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt en die hun arbeid niet kunnen verrichten vanwege ziekte, recht op een ZW-uitkering, indien ze aan de voorwaarden daarvoor voldoen. Daarnaast kunnen als gevolg van voornoemd wetsvoorstel werknemers en daarmee gelijkgestelden die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, recht krijgen op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg, maar dat zal zich in een uitzonderlijk geval voordoen. Het hierna volgende is dan van overeenkomstige toepassing. In de beginperiode, dat wil zeggen van 1 januari 2016 tot en met 31 januari 2017, kan niet in alle gevallen het ZW-dagloon conform de regels in het Dagloonbesluit worden vastgesteld, omdat het loon dat werknemers na het bereiken van de AOW-gerechigde leeftijd genieten pas vanaf januari 2016 sv-loon vormt en als zodanig in de polisadministratie wordt opgenomen. Dit kan in de volgende twee situaties meebrengen dat het dagloon niet kan worden vastgesteld. De eerste situatie is dat een werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt in januari of februari 2016 ziek wordt, bijvoorbeeld op 15 januari 2016. In dat geval 3
Zie Kamerstukken 34 073.
Staatsblad 2015
533
8
loopt de referteperiode voor het dagloon in beginsel van 1 december 2014 tot en met 30 november 2015. In (een gedeelte van) die periode was er echter geen sprake van sv-loon, omdat de betrokkene de AOW-leeftijd had bereikt. Voor deze situatie wordt in de onderhavige bepalingen geregeld dat het ZW-dagloon wordt gebaseerd op hetgeen de betrokkene gemiddeld per dag genoot in de periode van 1 januari 2016 tot de eerste ziektedag (in het voorbeeld tot 15 januari 2016). De tweede situatie is dat een werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt in de periode maart 2016 tot en met januari 2017 ziek wordt, bijvoorbeeld op 10 juni 2016. In dat geval loopt de referteperiode voor het dagloon in beginsel van 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016. In (een gedeelte van) de periode van 1 mei 2015 tot en met 31 december 2015 was er echter geen sprake van sv-loon, omdat de betrokkene de AOW-leeftijd had bereikt. Voor deze situatie wordt in de onderhavige bepalingen geregeld dat de referteperiode voor het ZW-dagloon aanvangt op 1 januari 2016 en dat het ZW-dagloon wordt gebaseerd op hetgeen de betrokkene gemiddeld per dag genoot in de periode van 1 januari 2016 tot en met de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden (in het voorbeeld tot en met 30 april 2016). In beide situaties is verondersteld dat de dienstbetrekking waarin de betrokkene ziek is geworden, is aangevangen vóór 1 januari 2016. Als de dienstbetrekking waarin de AOW-gerechtigde ziek is geworden op of na 1 januari 2016 is aangevangen, dan gelden de reeds bestaande regels. Het bovenstaande is als volgt vormgegeven. De eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, heeft tot gevolg dat – als de referteperiode (op grond van het eerste tot en met derde lid) bijvoorbeeld loopt van 1 mei 2015 tot en met 30 april 2016 – de referteperiode wordt ingekort van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2016. Door deze inkorting kan de aanvang van de referteperiode liggen na het einde van de referteperiode. Stel bijvoorbeeld dat de referteperiode (op grond van het eerste tot en met derde lid) loopt van 1 december 2014 tot en met 30 november 2015. Door de eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, begint de referteperiode op 1 januari 2016; dus na het einde van de referteperiode. Door de tweede volzin van artikel 12b, vijfde lid, eindigt de referteperiode in dit geval op 1 januari 2016. Het begin en einde van de referteperiode vallen dus op dezelfde dag. In artikel 12e, achtste lid, is vervolgens geregeld wat de waarde van variabele D in artikel 12e, eerste lid, is indien enkel de eerste of de eerste en tweede volzin van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast en de dienstbetrekking waarin de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt ziek is geworden is aangevangen voor 1 januari 2016. Indien beide volzinnen van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast, dat wil zeggen dat de referteperiode op 1 januari 2016 begint en eindigt, dan is D het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot de eerste ziektedag (zie artikel 12e, achtste lid, onderdeel b). Indien enkel de eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, is toegepast, dat wil zeggen dat de aanvang van de referteperiode is verschoven naar 1 januari 2016 maar dat het einde van de referteperiode niet is gewijzigd door artikel 12b, vijfde lid, dan is D het aantal dagloondagen vanaf 1 januari 2016 tot en met de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden. Als artikel 12b, vijfde lid, eerste of eerste en tweede volzin is toegepast, maar de dienstbetrekking waarin de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt ziek is geworden is aangevangen op of na 1 januari 2016, dan geldt het volgende. Indien beide volzinnen van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast (dat betekent dat de betrokkene in januari of februari 2016 ziek is geworden), dan is artikel 12e, vijfde lid, van toepassing. Indien enkel de eerste volzin van artikel 12b, vijfde lid, is toegepast (dat betekent dat de betrokkene ergens in de periode van maart
Staatsblad 2015
533
9
2016 tot en met januari 2017 ziek is geworden), dan is artikel 12e, eerste of vijfde lid, van toepassing. Voorts wordt opgemerkt dat artikel 12e, zevende lid, van toepassing is, indien beide volzinnen van artikel 12b, vijfde lid, zijn toegepast omdat de betrokkene op 1 januari 2016 ziek is geworden. Het aantal dagloondagen bedraagt dan nul. In dat geval dient het dagloon te worden gebaseerd op grond van het overeengekomen loon. Omdat het hier gaat om een tijdelijke bepaling (vanaf februari 2017 is het sv-loon van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt over de volledige referteperiode in de polisadministratie opgenomen), zullen artikel 12b, vijfde lid, en 12e, achtste lid, vervallen met ingang van 1 januari 2018. Dit geeft ook ruimte voor aanvragen die na februari 2017 worden ingediend, maar waarbij de ziekte wel al voor februari 2017 is ingetreden. Artikel I, onderdeel E, onder 2 (artikel 12e) Dit betreft een technisch-redactionele wijziging ter verduidelijking. Artikel I, onderdeel F (artikel 12h, tweede en derde lid) In het tweede lid, onderdeel b, is opgenomen hoe het dagloon voor een uitkering op grond van de Wazo voor een werknemer die voor die uitkering recht had op een ZW-uitkering, maar waarmee inkomen werd verrekend, moet worden vastgesteld. Voorheen werd in de Wazo een onderscheid gemaakt tussen inkomen uit dezelfde dienstbetrekking waarin de werknemer ziek is geworden en inkomen uit een andere dienstbetrekking. Dit onderscheid is per abuis niet overgenomen bij de laatste wijziging van het Dagloonbesluit. Deze omissie wordt hersteld. Voor WW-gerechtigden die recht krijgen op een ZW-uitkering wordt het ziekengeld vastgesteld op dezelfde wijze als waarop de WW-uitkering werd vastgesteld. Als zij tijdens de ZW-uitkering vervolgens recht krijgen op een Wazo-uitkering, wordt deze op overeenkomstige wijze vastgesteld. Hierin voorziet het derde lid. Wanneer er inkomensverrekening heeft plaatsgevonden wordt het Wazo-dagloon vastgesteld op 100/70 maal het gemiddelde van de ZW-uitkering per dag. Echter wanneer iemand ziek wordt ten gevolge van zwangerschap of bevalling, is de ZW-uitkering 100% van het dagloon in plaats van 70%. Om een dagloonverhogend effect van het derde lid te voorkomen wordt 100/70 vervangen door 100/A, waarbij A staat voor het percentage van de uitkering. De wijziging van het tweede lid is gunstiger en zal dan ook terugwerken tot en met 1 juli 2015. Door het UWV wordt vanaf 1 juli 2015 al geanticipeerd op deze wijziging. Met de wijziging van het derde lid wordt een omissie hersteld, waardoor voor een aantal werknemers onterecht een hoger Wazo-dagloon kon worden vastgesteld. Deze wijziging zal op 1 januari 2016 in werking treden. Artikel II (artikelen 1 en 1a Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid) Naar aanleiding van het vernummeren van enkele leden in artikel 19 van de Werkloosheidswet door de Verzamelwet SZW 2016 is het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid op deze vernummering aangepast.
Staatsblad 2015
533
10
Artikel III (inwerkingtreding) Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, onder 1, dat zal terugwerken tot en met 1 juli 2015. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Staatsblad 2015
533
11