Wet- en regelgeving
Minister I&M schetst ‘Contouren nieuwe integrale Omgevingswet’ [Omgw]
Wijziging Besluit risico's zware ongevallen 1999 [Wm, Wabo, Wvr, Arbo]
De minister van I&M heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen stelselwijziging voor het omgevingsrecht. De voorgenomen Omgevingswet biedt het fundament om toekomstige maatschappelijke opgaven het hoofd te bieden opdat op duurzame en doelmatige wijze een veilige en gezonde leefomgeving bewerkstelligd kan worden. In de Omgevingswet worden in ieder geval vijftien wetten geheel geïntegreerd. Daarnaast worden twee wetten volledig ingetrokken en worden uit circa 25 andere wetten de omgevingsrechtelijke elementen overgenomen in de Omgevingswet. De brief bevat een bijlage 1 met een overzicht van wetten, plannen en besluiten, die in de Omgevingswet worden geïntegreerd (was/wordt-lijst). De hoofddoelstelling van de Omgevingswet is een veilige en gezonde leefomgeving te bewerkstelligen en deze op een duurzame en doelmatige wijze te kunnen behouden, beheren, gebruiken en ontwikkelen. De Omgevingswet zal voorzien in een integraal kader voor locatiegebonden activiteiten van overheden, bedrijven en particulieren in de leefomgeving. Belangrijkste vernieuwingen van de wet zijn: - Stroomlijning omgevingsrecht: In de Omgevingswet staan zes rechtsfiguren centraal als opvolger van de tientallen figuren die het omgevingsrecht nu kent. Deze rechtsfiguren geven op eenduidige wijze vorm en structuur aan normstelling, planontwikkeling en besluitvorming in het domein van de fysieke leefomgeving. Het betreft de omgevingsvisie, het programma, de algemene regels, de omgevingsverordening, de omgevingsvergunning en het projectbesluit. - Doelmatig onderzoek: Kwalitatief hoogwaardig onderzoek ter onderbouwing van besluiten blijft onverminderd van belang. Wel kan het onderzoeksproces sneller en doelmatiger. - Meer flexibiliteit: Instrumenten hiervoor betreffen onder meer een generieke gelijkwaardigheidsbepaling bij toepassing van algemene regels, een generieke regeling voor de programmatische aanpak, toepassing van het beginsel van positieve evenredigheid en een generieke experimentenregeling in de Omgevingswet. De minister heeft in een bijlage 2 de volgende voorlopige indeling van de nieuwe Omgevingswet bekendgemaakt. Bron: TK 2011-2012, 33118, nr. 3 met bijlagen.
Dit besluit strekt tot implementatie van de Seveso II-richtlijn voor zover het betreft inrichtingen voor de ondergrondse opslag van gevaarlijke stoffen. Ook is bepaald dat verschillende rapporten mogen worden gecombineerd tot één rapport. Datum inwerkingtreding: 7 maart 2012. Bron: Staatsblad 2012, nr. 88.
Intrekking wetsvoorstel Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen [Wvobr]
Inwerkingtreding artikel 6.30 Waterwet (activering Omgevingsloket Online) [Wtw]
De VNG heeft voorgesteld om alle gemeenten aan te schrijven met het dringende verzoek om beleidsregels vast te stellen die nadere invulling geven aan de voorwaarden waaronder de gemeente een vergunning verleent. Hiermee wordt het doel van het wetsvoorstel, te weten duidelijkheid aan de bewoners van recreatiewoningen, zo veel mogelijk gerealiseerd. Het kabinet heeft derhalve besloten tot intrekking van het onderhavige wetsvoorstel. Bron: TK 2011-2012, 32 366, nr. E.
32
Wijziging Regeling bodemkwaliteit (mijnsteen) [Wbb, Wm, Wtw, Bbk] Mijnsteen die afkomstig is uit bepaalde herkomstgebieden mag alleen in specifieke toepassingsgebieden op of in de (water)bodem worden toegepast. Daartoe zijn de bijlagen P en Q van de Regeling bodemkwaliteit aangepast. Deze wijzigingsregeling treedt later in werking. Bron: Staatscourant 9 maart 2012, nr. 4589.
Wijziging Regeling bodemkwaliteit (actualisering verwijzingen normdocumenten en technische aanpassingen 2012) [Wbb, Wm, Wtw, Bbk] Deze regeling betreft een wijziging van de Regeling bodemkwaliteit. Deze omvat een actualisering van verwijzingen naar normatieve documenten, technische aanpassingen en verlenging van overgangstermijnen. Datum inwerkingtreding: 1 april 2012. Artikel I, onderdeel E, subonderdeel 1, sub a en b, treedt in werking met ingang van 1 juli 2012. Artikel I, onderdeel B, werkt terug tot en met 1 juli 2011. Bron: Staatscourant 29 maart 2012, nr. 6111.
De inwerkingtreding van artikel 6.30 van de Waterwet met ingang van 1 april 2012 betekent dat het Omgevingsloket Online (watermodule) met ingang van deze datum werkzaam wordt voor watervergunningen en meldingen op grond van het Waterbesluit, de Waterregeling, een verordening van een waterschap (keur), een provinciale waterverordening, en algemene regels als het Besluit lozing afvalwater huishoudens, het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij, het Besluit glastuinbouw en het Besluit lozen buiten inrichtingen. Bron: Staatsblad 2012, nr. 113.
GRONDZAKEN IN DE PRAKTIJK JUNI 2012
Dit wetsvoorstel strekt ertoe de grondkamers onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen. Het wetsvoorstel betreft de organisatie en de werkwijze van de grondkamers. Daarnaast wordt de formele adviesrol voor gedeputeerde staten bij de benoemingsprocedure voor de leden van de grondkamers geschrapt. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele onjuiste verwijzingen te herstellen. Bron: TK 2011-2012, 33 166, nrs. 1-3
Wijziging Vuurwerkbesluit c.a. (verbetering uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid) [Wm, Wabo, Arbo 1998, Wvgs, Vwb, etc.] Dit wijzigingsbesluit heeft als doelstelling het verbeteren van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het Vuurwerkbesluit en omvat een aantal verduidelijkingen en daarnaast een aantal meer ingrijpende wijzigingen. Datum inwerkingtreding: 1 juli 2012. Bron: Staatsblad 2012, nr. 127.
Wetsvoorstel Wijziging Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet milieubeheer en enkele andere wetten (implementatie richtlijn inzake industriële emissies) [Wabo, Wm, etc., RIE] Dit wetsvoorstel houdt verband met de implementatie van richtlijn industriële emissies. Deze richtlijn beoogt de integratie van de IPPCrichtlijn en een zestal sectorrichtlijnen op het terrein van industriële emissies, te weten: de drie Titaandioxiderichtlijnen, de Oplosmiddelenrichtlijn of EG-VOS-richtlijn, de Afvalverbrandingsrichtlijn, en de Richtlijn grote stookinstallaties of LCP-richtlijn. Bron: TK 2011-2012, 33 197, nrs. 1-3
Sdu Uitgevers
Reparatiewet BZK op het terrein van het wonen [I-Wsv, Wonw, Uhw, Wabo] Deze wet strekt tot intrekking van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing. Daarnaast worden enkele wetstechnische gebreken hersteld in onder meer de Woningwet. De Wabo wordt verder aangepast omdat sloopactiviteiten voortaan niet meer op grond van de gemeentelijke bouwverordening vergunningplichtig zijn, maar meldingplichtig. Datum inwerkingtreding: 10 maart 2012. De artikelen II en III werken terug tot en met 1 juli 2011. De artikelen IV en V, onderdelen A tot en met H en J, zijn in werking getreden op 1 april 2012. Bron: Staatsblad 2012, nr. 89.
Aanpassingsbesluit Bouwbesluit 2012 [Wonw, Bbs 2012] Dit besluit strekt tot aanpassing van de in algemene maatregelen van bestuur opgenomen verwijzingen naar het Bouwbesluit 2003. Het gaat daarbij om aanpassingen van verwijzingen en om redactionele wijzigingen. Dit aanpassingsbesluit is, met uitzondering van hoofdstuk 1, artikel 1, en hoofdstuk 3, de artikelen 2, 3, 9 en 10, in werking getreden op 1 april 2012. Hoofdstuk 1, artikel 1, treedt in werking op het tijdstip dat artikel 5.2 van het Bouwbesluit 2012 in werking zal treden. Hoofdstuk 3 en de artikelen 2, 3, 9 en 10 zijn in werking getreden op 24 april 2012. Bron: Staatsblad 2012, nr. 124.
Inwerkintreding wijziging van de Woningwet, Bouwbesluit 2012 en Reparatiewet Bzk [Wonw, Bbs 2012, etc.] De wijziging van de Woningwet (vereenvoudiging en herschikking grondslagen lagere regelgeving) is in werking getreden met ingang van 1 april 2012, evenals artikel IV en V, onderdelen A t/m H en J van de Reparatiewet BZK op het terrein van het wonen en het Bouwbesluit 2012, met uitzondering van de afdelingen 2.16, 5.2 en 6.12 en artikel 5.2. Bron: Staatsblad 2012, nr. 125.
33
Wet- en regelgeving
Wetsvoorstel Wijziging Uitvoeringswet grondkamers (aanpassing in verband met Kaderwet zelfstandige bestuursorganen) [Uvwg, Kzb]
Jurisprudentie
Overzicht Jurisprudentie 1 maart 2012 tot 1 mei 2012 mr. F.M.A. van der Loo1
GRONDBELEID
1 Vernietiging koopovereenkomst na vervallen voorkeursrecht [Wvg] Vernietiging koopovereenkomst ten aanzien van perceel grond waarop voorkeursrecht rustte ook nog mogelijk nadat voorkeursrecht vervallen is verklaard. Strekking art. 26 Wvg. Bron: HR 23 maart 2012, nr. 11/01839 (r.o. 3.3), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV0608. 2 Voorkeursrecht na vaststellen structuurvisie opnieuw vaststellen? [Wvg] Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat bepalend voor het vestigen van het voorkeursrecht het moment is van het nemen van het besluit van 28 januari 2010. Dat ten tijde van de heroverweging inmiddels een structuurvisie was vastgesteld, zodat was voldaan aan artikel 4, lid 1 van de Wvg, betekent niet dat de oorspronkelijke grondslag onjuist moet worden geacht. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet ruimtelijke ordening volgt dat de wetgever met een aanpassing van de Wvg heeft beoogd om de vestigingsgrondslagen van het voorkeursrecht te vereenvoudigen. Dit brengt met zich dat het aantal wijzigingsbesluiten is beperkt tot de eventuele vestiging van een voorlopig voorkeursrecht en vervolgens de eenmalige vestiging van het voorkeursrecht door de raad. Dit voorkeursrecht van de raad loopt van rechtswege door indien binnen de in de Wvg gestelde termijn een opvolgend ruimtelijk plan wordt vastgesteld, in dit geval de structuurvisie. Het voorkeursrecht behoeft dan niet in een apart besluit te worden bevestigd. Dit is evenwel anders, indien uit de nadien vastgestelde structuurvisie blijkt dat de eerder toegedachte bestemming aan het betrokken perceel is gewijzigd, zodat niet langer wordt voldaan aan de inhoudelijke eisen van de artikelen 3, 4 en 5 van de Wvg. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat deze situatie zich hier niet voordoet. Bron: ABRvS 25 april 2012, zaaknr. 201105317/1/A3 (r.o. 2.3.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW3871.
RUIMTELIJKE ORDENING
3 Onafhankelijk deskundige bij globaal exploitatieplan [Wro] Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen dient aan de in een exploitatieplan opgenomen raming van de inbrengwaarde van percelen, ook als het exploitatieplan op onderdelen een globale inhoud heeft, in beginsel een door een onafhankelijke deskundige uitgevoerde taxatie ten grondslag te liggen. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat de betrokken deskundige namens de gemeente heeft onderhandeld om dezelfde gronden minnelijk te verwerven. Derhalve kan de deskundige in dit geval niet als onafhankelijk worden aangemerkt, zodat de inbrengwaarden niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn geraamd. Bron: ABRvS 22 februari 2012, zaaknr. 201008013/1/R1 (r.o. 2.7.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV6569. 4 Digitale vaststelling bestemmingsplan is rechtsonzeker; Opdracht tot treffen van maatregelen [Wro, Bro] In het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan is niet vermeld welke versie van het plan is vastgesteld. Evenmin wordt dat duidelijk door het raadplegen van de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl) nu daar twee versies van het plan ter beschikking zijn gesteld. Er is sprake van een rechtsonzekere situatie omdat niet duidelijk is welk plan de raad langs elektronische weg heeft vastgesteld. De ABRvS draagt de gemeente op dit te corrigeren. Bron: ABRvS 7 maart 2012, zaaknr. 2011000232/1/R1 (r.o. 2.3-2.3.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV8051. 5 Reactieve aanwijzing bestemmingsplan en belanghebbendheid (collectieve belangen); Procesbelang? [Wro, Awb] Gelet op artikel 2 van de statuten en de daarop door appellante sub 4 gegeven toelichting, is de ABRvS van oordeel dat zij geen rechtspersoon is die zich ten doel stelt om op te komen voor de bescherming van bovenindividuele belangen. Zij kan derhalve niet worden aangemerkt als een rechtspersoon die collectieve belangen behartigt als bedoeld in artikel 1:2, lid 3 van de Awb. Appellant sub 6 en 8 hebben inmiddels bereikt wat zij met het instellen van hun beroepen hebben beoogd. Zij hebben geen processueel belang meer bij een inhoudelijk oordeel. Bron: ABRvS 14 maart 2012, zaaknr. 201004181/1/R3 (r.o. 2.1.1-2.1.4, 2.3.4), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV8814. 6 Exploitatieplan wezenlijk anders plan dan ontwerpplan? [Wro] Het exploitatieplan is ten aanzien van de wijze van kostentoerekening gewijzigd vastgesteld. In het ontwerpexploitatieplan was een vaste bijdrage per te bouwen woning opgenomen. In het vastgestelde exploitatieplan wordt bij de toerekening van de te verhalen kosten de omvang van het uitgeefbaar oppervlak als uitgangspunt gehanteerd. Naar het oordeel van de Afdeling betreft dit een afwijking van het ontwerpexploitatieplan die weliswaar mogelijk gevolgen heeft voor de te betalen exploitatiebijdragen, maar die naar aard en omvang niet dusdanig is dat moet worden geoordeeld dat een wezenlijk ander exploitatieplan voorligt. Bron: ABRvS 14 maart 2012, zaaknr. 201107398/1/R1 (r.o. 2.5), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV8806.
34
GRONDZAKEN IN DE PRAKTIJK JUNI 2012
Jurisprudentie
7 Bestemmingsplan en provinciale verordening onder de oude WRO [WRO, Wro, I-Wro Het ontwerpplan is ter inzage gelegd op 17 oktober 2007 en de Wro is op 1 juli 2008 in werking getreden, zodat de WRO van toepassing is ten aanzien van het plan. Aangezien de provinciale verordening een instrument is op basis van de Wro en dit instrument niet bestond onder de WRO, hebben GS zich terecht op het standpunt gesteld dat de verordening niet van toepassing is op het plan. Een oordeel waarin in dit geval bindende werking zou worden toegekend aan de verordening, verdraagt zich niet met de systematiek van de WRO op grond waarvan het college een besluit omtrent goedkeuring van een plan neemt. Bron: ABRvS 21 maart 2012, zaaknr. 201000664/1/R3 (r.o. 2.4.3), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV9519. 8 Bestemmingsplan en projectbesluit/omgevingsvergunning en uitleg artikel 3.10 Wro [Wro, Wabo, I-Wabo] Zoals de ABRVS heeft overwogenen in de uitspraak van heden, zaaknr. 201011984/1/R1, brengt een redelijke wetsuitleg op grond van de in die uitspraak genoemde overwegingen met zich dat artikel 3.14 van de Wro aldus moet worden begrepen dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een projectbesluit dat in rechte onaantastbaar is. Met de inwerkingtreding van de Wabo is artikel 3.14 van de Wro onder meer vernummerd naar artikel 3.10 van die wet en aangepast aan de omstandigheid dat het projectbesluit als zelfstandige rechtsfiguur is komen te vervallen en dat deze is opgegaan in de omgevingsvergunning. Geen aanleiding bestaat artikel 3.10 van de Wro anders uit te leggen. Dat betekent dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een omgevingsvergunning als bedoeld in die bepaling die in rechte onaantastbaar is. Bron: ABRvS 28 maart 2012, zaaknr. 201012081/1/R1 (r.o. 2.5-2.5.5), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0171. 9 Bestemmingsplan en projectbesluit en uitleg artikel 3.14 Wro [Wro, Chw] De Afdeling overweegt dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat artikel 3.14 van de Wro aldus moet worden begrepen dat zienswijzen geen betrekking kunnen hebben op dat deel van het ontwerpbestemmingsplan dat zijn grondslag vindt in een projectbesluit dat in rechte onaantastbaar is. Bron: ABRvS 28 maart 2012, zaaknr. 201011984/1/R1 (r.o. 2.2.3-2.2.6, 2.5), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0170. 10 Verhouding bestemmingsplan en Besluit omgevingsrecht [Wro, Wabo, Bor] Appellant sub 1 betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bouwverbod op de gronden tussen de woningen aan de Moerasvaren. De wet voorziet in artikel 2.3, lid 2 van het Bor in samenhang met artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor in de mogelijkheid om op de gronden tussen de woningen aan de Moerasvaren onder voorwaarden zonder omgevingsvergunning bouwwerken op te richten. Anders dan appellant sub 1 betoogt, kan de raad niet van deze wettelijke regeling afwijken. Bron: ABRvS 28 maart 2012, zaaknr. 201012081/1/R1 (r.o. 2.8.4), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0171. 11 Bestemmingsplan en planperiode [Wro] De Afdeling overweegt dat de planperiode onder de Wro tien jaar bedraagt, zoals is neergelegd in het tweede lid van artikel 3.1 Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan plandelen op te nemen die bestemmingen mogelijk maken die pas na afloop van de planperiode van tien jaar zullen worden verwezenlijkt. Bron: ABRvS 4 april 2012, zaaknr. 201004316/1/R1 (r.o. 2.11.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0780. 12 Planschade en niet inschakelen SAOZ-taxateur [WRO] De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de SAOZ had moeten overgaan tot inschakeling van een taxateur. Het ontbreken van een waardebepaling omdat van een planologisch nadeliger positie geen sprake is maakt het advies van de SAOZ dan ook niet onzorgvuldig en levert evenmin een motiveringsgebrek op. Bron: ABRvS 7 maart 2012, zaaknr. 2010106869/1/A2 (r.o. 2.6.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV8074.
PLANSCHADE / NADEELCOMPENSATIE
13 Planschade en voorzienbaarheid; Keuze tussen twee taxaties motiveren? [WRO] De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat het voor [belanghebbende] ten tijde van de aankoop van zijn woning voorzienbaar was dat het college ten behoeve van [appellant] in de toekomst een vrijstelling zou kunnen verlenen van het geldende bestemmingsplan voor de bouw van een woning aan de [locatie 2]. De SAOZ en Tonnaer gaan uit van dezelfde planologische vergelijking. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat beide deskundigen op vrijwel gelijke gronden tot de conclusie komen dat zich een planologisch nadeel voordoet. De enkele omstandigheid dat Tonnaer dit nadeel op het lagere bedrag van € 12.000 heeft getaxeerd, betekent niet dat de taxatie van de SAOZ niet juist zou zijn. Bron: ABRvS 4 april 2012, zaaknr. 201107151/1/A2 (r.o. 2.6-2.7, 2.8.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0798. 14 Planschade en voorzienbaarheid [WRO] Niet in geschil is dat het ontwerpbestemmingsplan een concreet beleidsvoornemen tot woningbouw op de gronden behelst. Dat het ontwerpbestemmingsplan na de terinzagelegging niet verder in procedure is genomen omdat in overleg met de provincie is besloten de woningbouw in de omgeving te faseren, betekent niet dat dit beleidsvoornemen ook voor de lange termijn is prijsge-
Sdu Uitgevers
35
Jurisprudentie
geven. Ook is het ontwerpbestemmingsplan niet ingetrokken. Derhalve was de schade voor appellant voorzienbaar en mocht deze voor zijn rekening worden gelaten. Bron: ABRvS 11 april 2012, zaaknr. 201108251/1/A2 (r.o. 2.5.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW1607.
BOUW
15 Op verbouwen bouwwerk zijn in beginsel de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003 van toepassing [Wonw, Bbs 2003] Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen volgt uit artikel 4 van de Woningwet en de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling dat op het verbouwen van een bouwwerk in beginsel de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003 van toepassing zijn. Deze eisen gelden alleen ten aanzien van dat gedeelte van het bouwwerk dat wordt verbouwd. Bron: ABRvS 14 maart 2012, zaaknr. 201107327/1/A1 (r.o. 2.4.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV8755. 16 Zijn in aanbouw zijnde recreatiewoonschepen in bakken met touwen aan meerpalen bouwwerken? [Wonw, Wabo] Nu de recreatiewoonschepen met touwen aan de meerpalen zijn bevestigd, bedoeld zijn om gedurende langere tijd in de insteekhavens als recreatieverblijf te functioneren en deze voorts niet op een eenvoudige wijze zijn te verplaatsen en ook niet zelfstandig uit de insteekhaven kunnen uitvaren, oordeelt de ABRvS dat de constructie van de recreatiewoonschepen plaatsgebonden is en dat derhalve sprake is van bouwwerken. Bron: Vz. ABRvS 4 april 2012, zaaknr. 201201731/1/A1 en 2/A1 (r.o. 2.4.1-2.4.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0750. 17 Is verrijdbaar berghok hoveniersbedrijf een bouwwerk? [Wonw, Awb] Niet in geschil is dat het verrijdbaar berghok, door appellante aangeduid als een aanhanger, in 2003 op het perceel is geplaatst en gebruikt wordt ten behoeve van het hoveniersbedrijf van appellante. Bij appellante was de bedoeling aanwezig om het verrijdbaar berghok permanent of voor lange tijd als opslagplaats op het perceel aanwezig te laten zijn. Het verrijdbaar berghok is derhalve als een bouwvergunningplichtig bouwwerk aan te merken. Bron: ABRvS 4 april 2012, zaaknr. 201106064/1/A1 (r.o. 2.3), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0743. 18 Is kunstgrasveld een bouwwerk? [Wonw, Awb] De kunststofgrasmat opgebouwd uit een drainage, waarop zich een laag lava bevindt. Op de lava bevindt zich een zandlaag, waarop de grasmat is aangebracht. Het kunstgrasveld bevat geen constructie als bedoeld in de modelbouwverordening. Volgens de ABRvS kan het kunstgrasveld niet worden aangemerkt als een bouwwerk. Bron: ABRvS 11 april 2012, zaaknr. 201107507/1/A1 (r.o. 2.3.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW1560. 19 Intrekking bouwvergunning en belangenafweging [Wonw] De intrekking van een bouwvergunning alsook een sloopvergunning is geen verplichting, maar een bevoegdheid, waarbij het college beleidsvrijheid toekomt en tevens alle relevante belangen moeten worden geïnventariseerd en afgewogen. Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. De enkele omstandigheid dat de houder van een bouwvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij alsnog binnen korte termijn daarvan gebruik zal maken, vormt een redelijk belang dat ten grondslag kan worden gelegd aan intrekking van een ongebruikte bouwvergunning. Bron: ABRvS 11 april 2012, zaaknr. 201107848/1/A1 (r.o. 2.3.1-2.3.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW1564.
MONUMENTEN
WATER
36
20 Economisch eigenaar belanghebbende bij aanwijzing gemeentelijk monument; Monumentenverordening beoogt niet het ondernemersbelang te beschermen [Monw 1988, Awb] Onder deze omstandigheden is de Afdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van 17 december 2008 in zaaknr. 200801531/1, van oordeel dat Vobeco als belanghebbende dient te worden aangemerkt, aangezien een reële mogelijkheid bestaat dat zij door het besluit van 23 februari 2010 in haar aan de economische eigendom ontleende belang zal worden geschaad. Artikel 2 van de monumentenverordening beoogt niet het ondernemersbelang van een eigenaar of gebruiker van een monument te beschermen, maar vereist dat bij toepassing van de verordening rekening wordt gehouden met het feitelijke gebruik of gebruiksmogelijkheden van het monument, waarbij bepalingen in onder meer een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. Bron: ABRvS 7 maart 2012, zaaknr. 201106105/1/A2 (r.o. 2.3.1, 2.8.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV8065. 21 Weigering handhavend optreden tegen storten van staalslakken in Oosterschelde; Nuttige toepassing afvalstoffen? Rechtstreekse werking Afvalstoffenrichtlijn? Zorgplichtbepaling artikel 7 Bbk [Wtw, Bbk, Afvalstoffenrichtlijn] De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het storten van de staalslakken is aan te merken als een nuttige toepassing en dat daarvoor ingevolge artikel 5, lid 2 van het Bbk geen vergunning krachtens artikel 6.2 van de Waterwet benodigd is. Niet is gebleken dat de Afvalstoffenrichtlijn op incorrecte wijze is omgezet in het Bbk zodat een rechtstreeks beroep op artikel 4 van deze richtlijn in dit geval dan ook niet mogelijk is. Geen grond is gevonden voor het oordeel dat niet voldaan wordt aan de in artikel 7 Bbk neergelegde zorgplicht. Bron: ABRvS 21 maart 2012, zaaknr. 201104437/1/A4 (r.o. 2.3.1-2.3.5), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV9457.
GRONDZAKEN IN DE PRAKTIJK JUNI 2012
23 Ontgrondingsvergunning en uitvoerbaarheid vanwege ontbreken toestemming eigenaar te ontgronden perceel [Ogw] Gebleken is dat appellant sub 1 geen toestemming heeft gegeven voor ontgronding op zijn perceel en dat niet kan worden verwacht dat hij hier binnen afzienbare tijd op terug zal komen. Appellant sub 1 is voorts niet voornemens om zijn perceel aan [vergunninghoudster] te verkopen en de gemeente zal niet tot onteigening van het perceel overgaan. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de in de vergunning voorziene werkzaamheden ter plaatse van dit perceel zullen worden uitgevoerd. Bron: ABRvS 21 maart 2012, zaaknr. 201008506/1/R4 (r.o.2.4.2), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV9497. 24 Dwangsom toepassing grond in strijd met Besluit bodemkwaliteit ten onrechte opgelegd [Awb, Wm, Bbk] Het ter verbetering van de bodem ophogen van het perceel met schone grond staat niet aan de vigerende bestemming in de weg. Gelet hierop valt niet in te zien dat de toepassing van de grond ter verbetering van de bodem geen nuttige toepassing is in de zin van artikel 5 van het Besluit bodemkwaliteit. B&W waren derhalve niet bevoegd handhavend op te treden. Bron: Vz. ABRvS 4 april 2012, zaaknr. 201201479/1/A4 en 2/A4 (r.o. 2.4.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0751. 25 Persoonsgebonden gedoogbeschikking en weigering ruimer te gedogen is geen besluit behoudens bijzondere omstandigheden [Awb, Wonw] De persoonsgebonden gedoogbeschikking heeft betrekking op de schuur waar appellant tezamen met zijn ouders woonachtig is. Appellant beoogt te bereiken dat het gebruik daarvan in ruimere mate of voor een langere periode wordt gedoogd. Een weigering om te gedogen wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, niet als een besluit in de zin van de Awb aangemerkt. Dat is in casu niet anders. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Bron: ABRvS 4 april 2012, zaaknr. 201108180/1/A1 (r.o. 2.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW0768.
NATUUR
Jurisprudentie
22 Overdraagbaarheid en wijziging tenaamstelling Nbw-vergunning in relatie tot artikel 3:80 en 3:83 BW [Nbw 1998, BW, HBR] In de Nbw 1998 is niet voorzien in een regeling omtrent de overdracht van een vergunning in de zin van artikel 3:80, lid 3 en artikel 3:83, lid 1 en 3 van het BW. Hieruit volgt dat Nbw-vergunningen niet overdraagbaar zijn volgens de regels van burgerlijk recht. Dit betekent niet dat een verleende Nbw-vergunning niet kan overgaan op een ander natuurlijk persoon of een rechtspersoon via een wijziging van de tenaaamstelling. Ook is aandelenoverdracht nog steeds mogelijk is omdat de tenaamstelling van de Nbwvergunning daardoor niet wijzigt. Bron: ABRvS 21 maart 2012, zaaknr. 201100548/1/R2 en 201100550/1/R2 (r.o. 2.6.2-2.6.3, 2.7.1-2.7.2, 2.8.1), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BV9525.
ONTGRONDINGEN
HANDHAVING
STAATS- EN BESTUURSRECHT
26 Provinciale luchthavenverordening helihaven in Limburg en belanghebbendheid [Wlv, Awb] [Appellant sub 1 en 4] wonen op een afstand van ongeveer 425 m van de helihaven. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op de helihaven, maar wel op de belangrijkste in- en uitvliegroute. Ter zitting is gebleken dat het grondpad van deze route zich op een afstand van ongeveer 100 tot 150 m ten zuiden van hun woningen bevindt. Nu gelet op deze afstanden niet is uitgesloten dat zij ter plaatse van hun woningen geluidhinder ondervinden van het opstijgen en landen, kunnen zij worden aangemerkt als belanghebbenden bij de luchthavenregeling voor [helihaven]. Het bestreden besluit is, voor zover het betreft de luchthavenregeling voor [helihaven], voorbereid in strijd met artikel 3:12, lid 1 van de Awb. Bron: ABRvS 25 april 2012, zaaknr. 201102071/1/R1 (r.o. 2.6-2.10), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW3944. 27 Provinciale luchthavenverordening helihaven in Gelderland en belanghebbendheid [Wlv, Awb] Appellante woont op een afstand van ongeveer 1600 m van de helihaven. Vanuit haar woning heeft zij geen zicht op de helihaven. De kortste afstand van de woning van appellante tot de in- en uitvliegsector bedraagt eveneens ongeveer 1600 m. De vliegbewegingen van helikopters - die gebruik mogen maken van de helihaven - nabij de woning van appellante worden niet aangemerkt als opstijgen of landen, zodat de hinder die appellante stelt van deze vliegbewegingen te ondervinden, geen rechtstreeks gevolg is van de onderhavige luchthavenregeling, maar van het gebruik van het luchtruim, welk gebruik niet met de onderhavige luchthavenregeling wordt gereguleerd. Appellante is geen belanghebbende. Bron: ABRvS 25 april 2012, zaaknr. 201103906/1/R1 (r.o. 2.3), www.zoeken.rechtspraak.nl, LJN: BW3867.
Noot 1
Frans van der Loo heeft een juridisch bureau voor bestuursrechtelijke advisering en interim-management te Maasbracht.
Voor meer uitspraken zie: www.omgevingindepraktijk.nl/grondzaken/type/jurisprudentie
Sdu Uitgevers
37