WIJZE BIOMASSAVERKOOP Resultaten van twee terreincases en een workshop Kim Dekeyser Willy Verbeke
2
Colofon Dit rapport is een gezamenlijke uitgave van het Agentschap voor Natuur en Bos en van Inverde Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel www.natuurenbos.be – www.inverde.be Contact:
[email protected]
Dit rapport is opgemaakt in het kader van het KOBE-project. KOBE staat voor KennisOndersteuning bij Beheer en Economie van natuur-, groen- en bosdomeinen. KOBE is een samenwerkingsproject tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en Inverde. Dit rapport is een werkdocument, en weerspiegelt niet noodzakelijk de standpunten of de werking van het Agentschap voor Natuur en Bos en Inverde. Auteur(s): Kim Dekeyser en Willy Verbeke Werkten mee aan dit rapport: Patrick Huvenne, Dirk Raes, Sigrid Moreau, Ruben Gybels, Ruben Guisson (VITO), Dieter Cuypers (VITO), Jan Mampaey (Bosgroep Limburgse duinen), Emilie Hauzeur (Valbiom), Coenaerts bvba (Gilbert Coenaerts) en groep Mouton bvba (Eric Cole) Foto’s : Willy Verbeke en Dirk Raes Uitgave: maart 2013
Dit rapport is ook beschikbaar op de website van het Inverde-expertisecentrum (www.inverde.be) en op het ANB-intranet (http://teamlne.vlaanderen.be/anb/intranet/Paginas/default.aspx) Overname van tekst uit dit rapport kan mits correcte bronvermelding. Citeren als: Dekeyser, Kim & Verbeke, Willy (2013). Wijze biomassaverkoop: resultaten van twee terreincases en een workshop. KOBE-rapport van het Agentschap voor Natuur en Bos en Inverde.
3
4
Inhoud Inleiding ........................................................................................................................ 6 Deel 1. Terreincases in Zoniënwoud................................................................................... 7 1
Kadering .................................................................................................................. 7
2
Eerste dunning in loofhout.......................................................................................... 7
3
4
2.1
Bestandsbeschrijving ........................................................................................... 7
2.2
Uitgevoerde werken ............................................................................................ 8
2.3
Aanbevelingen .................................................................................................. 12
Spoorwegbermbeheer/bosrandbeheer ........................................................................ 13 3.1
Bestandsbeschrijving ......................................................................................... 13
3.1
Uitgevoerde werken .......................................................................................... 14
3.2
Aanbevelingen .................................................................................................. 15
Vergelijking ............................................................................................................ 16
Deel 2. Workshop .......................................................................................................... 18 1
2
Verslag van de workshop ......................................................................................... 18 1.1
Aanwezigen ...................................................................................................... 18
1.2
Presentaties ..................................................................................................... 18
1.3
Discussies in twee groepen ................................................................................ 19
1.4
Terreinbezoek in Zoniën..................................................................................... 19
1.5
Plenaire discussies aan de hand van straffe stellingen............................................ 19
Verslag van de discussie .......................................................................................... 20 2.1
3
Belangrijke aandachtspunten .............................................................................. 20
Bijlages.................................................................................................................. 22 Bijlage 1: Discussietekst workshop Biomassaverkoop, 12 september 2012, Hoeilaart ......... 22 Bijlage 2: straffe stellingen .......................................................................................... 25 Bijlage 3: Selectie van genoteerde reacties op straffe stellingen (in aanvulling op of ter bevestiging van standpunten tijdens de discussies) ........................................................ 25
Samenvatting ............................................................................................................... 27 Literatuurlijst ................................................................................................................ 28
5
Inleiding Stijgende energie- en grondstofprijzen creëren nieuwe kansen voor het gebruik van houtige biomassa. Houtige biomassa betreft bijvoorbeeld kroonhout (kruinhout) uit eindkap of dunningen, hout uit bosrandbeheer, hakhoutbeheer en exotenbestrijding. Recente evoluties maken duidelijk dat nieuwe markten zich aandienen voor deze grondstof en dit voor zowel energie- als materiaaltoepassingen. Terwijl het klassieke stamhout, dat gebruikt wordt als kwalitatieve industriële grondstof, een belangrijke economische rol speelt in het huidige beheer en de exploitatiewijze van de meeste bossen, kan hiernaast het gebruik en de verkoop van houtige biomassa in de toekomst aan belang winnen. De exploitatie en vermarkting van deze houtige biomassa brengt nieuwe kansen met zich mee die vragen om verdere verkenning. Tot op heden is de belangrijkste toepassing van dit soort hout vooral energetisch, onder de vorm van brandhout voor particulieren. In sommige gevallen wordt dit hout verder verchipt en vindt het zijn toepassingen als groeisubstraat, mulching materiaal, bodembedekker, grondstof voor OSB platen of als energiebron in biomassacentrales. In het kader van het project KOBE (Kennis, Ondersteuning, Beheer, Economie) onderzoekt het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) of de verkoop van houtige biomassa uit zijn bos- en natuurdomeinen nieuwe kansen omtrent een meer rendabele bosexploitatie biedt. Het Vlaamse boslandschap is versnipperd, maar hetzelfde geldt voor de ervaring met exploitatie en vermarkting van houtige biomassa. Vooral op kleine schaal en verspreid bestaat know-how met de exploitatie en verkoop van houtige biomassa. Het ANB is een belangrijke aanbieder van kwalitatief stamhout in Vlaanderen, maar kan dat mogelijk ook zijn voor houtige biomassa, mits de juiste randvoorwaarden bestaan. In het kader van het KOBE project ‘wijze van biomassaverkoop’ (2012-2013) werden een aantal van deze randvoorwaarden in kaart gebracht aan de hand van twee terreincases in Zoniënwoud (uitgevoerd in 2012) en een workshop te Groenendaal op 12 september 2012. De terreincases omvatten dunningsexperimenten, bosrandbeheer door kleinschalige kaalkap, houtkantbeheer en exotenbestrijding. Deze experimenten leveren bijkomende informatie omtrent de kosten van deze operaties en mogelijke optimalisaties. De resultaten worden voorgesteld in deel 1 van dit rapport. Een workshop bracht de relevante stakeholders rond de tafel, waaronder bosexploitanten, traders en kopers van houtige biomassa. Doel was om samen met deze stakeholders de nodige randvoorwaarden in elk segment van de keten te kaderen en daarbij te komen tot een haalbaar marktmodel. Dit in samenhang met andere doelstellingen van het ANB met betrekking tot de verschillende pijlers van duurzaam bosbeheer. Hiertoe werd op de workshop rond drie kernvragen gewerkt: 1. Onder welke vorm wordt welke houtige biomassa best aangeboden? 2. Hoe wordt de biomassa best verkocht? 3. Welke maatschappelijke spelers hebben interesse? De organisatie en moderatie van de workshop alsook de rapportage van de workshop werd uitbesteed aan VITO (Cuypers & Guisson, 2012). De resultaten worden overgenomen in deel 2 van dit rapport.
6
Deel 1. Terreincases in Zoniënwoud 1 Kadering Dit experiment werd uitgevoerd door Inverde in samenwerking met het Agentschap voor Natuur en Bos (overheidsopdracht volgens de procedure van de onderhandeling zonder bekendmaking). De werken op het terrein werden uitgevoerd door Coenaerts bvba en groep Mouton bvba in de periode januari-maart 2012.
2 Eerste dunning in loofhout 2.1 Bestandsbeschrijving Het bestand van het experiment ligt in Sint-Genesius-Rode tussen de Middenhut en de Bundersdreef. In 1983-87 en vooral in 1990 maakten uitzonderlijke stormen er een grote opening in een typisch oud beukenbestand van Zoniën. Slechts enkele bomen overleefden de ramp en zijn nu nog te zien als overstaanders. Daarna is er in 1990, 1991, 1994 en 1998 massaal herplant met vooral zomereik, maar ook de natuur deed haar werk en zorgde voor tienduizenden berkjes uit zaad dat met de wind was aangevlogen. Het was de bedoeling om iets anders dan beuk te krijgen en dat is gelukt. Geen enkele jonge beuk werd waargenomen. Het is ook interessant om te zien hoe de bodemvegetatie zich hernomen heeft (gele dovenetel, boshyacint, …).
Foto 1: Voorafgaand terreinbezoek met bosbedrijfsleiders
In 2007 werden in het bestand 4 proefvlakken onderzocht (GH2V1, GH2V2, GH2V3 en GH2V7) door een inventarisatieploeg van ANB en er werden 258 bomen opgemeten van minstens 20 cm omtrek. Slechts 14% hiervan hadden toen al een omtrek van minstens 40cm. De dikste bomen waren enkele berken van meer dan 60cm omtrek. De dominante hoogte werd steeds op de berken bepaald en bedroeg tussen 12,7 (zaailingen in 1994) en 21,1m (zaailingen in 1990). De aanwas lag hoog : over de 17 groeijaren voor de proefvlakken geplant in 1990 werden 7
gemiddelde aanwassen van 8,5 en 12,4 m³/ha.j opgemeten. Overal in het bestand vinden we trouwens een ondergroei die wijst op een vruchtbare bodem. 66% van de bomen in 2007 bleken berken. De berken zijn dus het talrijkst, het dikst en het hoogst. De zomereik haalde toen 25% van het stamtal, gewone esdoorn 3%, linde 2% en nog minder bestaat uit boswilg, Spaanse aak, haagbeuk, zoete kers en tamme kastanje. Gewone es en wilde lijsterbes werden toen niet waargenomen, alhoewel ze in beperkte mate voorkomen. Deze inventarisatie uit 2007 geeft allicht nog steeds een goed idee van de gemiddelde situatie in 2012 bij aanvang van de werken, alhoewel de stamomtrekken, de voorraad en de dominante hoogte ongetwijfeld zijn toegenomen.
Figuur 1: ruimingspistes op kaart en met verf aangeduid op het terrein
2.2 Uitgevoerde werken Dergelijke bosbestanden waren er in Zoniën niet in het recente verleden, de beheerservaring is dus beperkt. In het dienstjaar 2008 was reeds een hamering uitgevoerd (1464 bomen voor 115m³), maar deze raakte twee opeenvolgende jaren niet verkocht. Ondertussen werden er door Inverde cursussen georganiseerd, welke een beperkte houtoogst met zich meebrachten. In dit experiment werd een heel andere en nieuwe methodiek gevolgd. Om het bos te ontsluiten voor de machines werden (genummerde) ruimingspistes van 4m breed uitgezet, in principe om de 18m (gemeten met een lintmeter). Sommige machines zijn immers meer dan 3m breed. De bomen die verwijderd worden hebben een verticale (meestal oranje) streep verf gekregen. Enkele bomen aan de rand van de pistes die moeten blijven staan kregen horizontale strepen. Te behouden bomen op het einde van ruimingspistes kregen een “T”. Op deze manier kunnen de bosarbeiders zich goed oriënteren. Dit systeem is bij ons nog maar zelden toegepast. 8
Daarenboven werden 204 toekomstbomen (met blauwe stippen) aangeduid op 4,67 ha (44/ha): 76 (zomer)eiken (waaronder 1 moeraseik aangeplant door de ambassadeur van de VS) en 128 andere (berk, zoete kers, gewone es, gewone esdoorn, Spaanse aak, haagbeuk en tamme kastanje). Naast elke toekomstboom worden in de regel 2 of meer concurrenten met een verticale streep verf gemerkt om geveld te worden. De boswilgen werden in de mate van het mogelijke ontzien, omdat hierop de rupsen leven van de Grote weerschijnvlinder. Dit is één van de fraaiste en zeldzaamste vlinders uit onze fauna, maar in dit deel van het Zoniënwoud leeft een gezonde populatie. De gegevens van de werken werden gedetailleerd bijgehouden : Totale opp. met ruimingspistes erin : 6,47 ha (beduidend meer dan eerst geschat) • •
Oppervlakte waarin vrij te stellen toekomstbomen : 4,67 ha Oppervlakte zonder vrij te stellen toekomstbomen : 1,80 ha
• •
Opp. geplant na 1991 (allicht meestal in 1998) : 0,78ha (14 groeiseizoenen) Opp. geplant in 1990-91 : 5,69ha (20 of 21 groeiseizoenen)
Totale lengte aan ruimingspistes : 3,79km (Een deel hiervan was reeds aangelegd tijdens Inverde-cursussen) • •
Lengte van de ruimingspistes die reeds “breed” zijn en die dus ten hoogste wat moesten verbreed worden : 520m. Lengte vrij te maken ruimingspistes : 3270m (4m breed, dus 1,3 ha)
Vermits er bij benadering om de 18m een ruimingspiste van 4m breed aangelegd wordt kan geschat worden dat zo al 22,2% van de voorraad geoogst wordt. Daarenboven dienden over het grootste deel van het terrein gemerkte bomen naast toekomstbomen verwijderd. Bij 44 toekomstbomen/ha en per toekomstboom zeker 2 bomen te verwijderen (met een kruin van 2m breed) komt dat op 2,8% van de voorraad. In totaal dus 25% of een kwart van de voorraad die bij de dunning verdwijnt.
Foto 2: De kleine kraan op een ruimingspiste (links) en het einde van een ruimingspiste (rechts)
9
Het aanduiden van de ruimingspistes nam 4,5 mensdagen in beslag en het aanduiden van de toekomstbomen 1,5 mensdagen. Dit kan zeker korter, maar het terrein was vrij gecompliceerd en er dient ook minstens een gelijkaardige hoeveelheid mensdagen in voorbereidende en opvolgende bezoeken ingerekend door ANB en Inverde. De bomen werden manueel met de kettingzaag geveld en onttakt. Met een kleine rupskraan werden ze goed gelegd en opgeladen. Het transport langs de pistes geschiedde met een tractor+aanhangwagen (boskar) naar de Bundersdreef, waar een vrachtwagen kon volgeladen worden met een grotere kraan. In één stuk gang (gang 2 ten noorden van de Koninginnevoetweg, geplant in 1991) over een lengte van 90m werd netjes het volume bepaald van het brandhout en daarnaast ook alle (dunne) takken verchipt om te zien hoeveel m³ chips dit extra oplevert. Het resultaat was 4,62 stère brandhout en daarnaast nog 5,85 m³ chips. Als we er van uitgaan dat 1m³ chips (droog) energetisch overeenkomt met 0,75 stère (droog), dan geeft de oogst van 4,62 stère brandhout in 20-jarig loofhout een hoeveelheid takken die energetisch overeenkomt met 4,39 stère brandhout of 95% van het geoogste volume brandhout. Deze takken bleven in dit geval allemaal in het bos achter. Er was trouwens ook gevraagd om het dode hout dat hier en daar al in het bos lag (bv. van cursussen kettingzaag van Inverde) gewoon te laten liggen.
Foto 3: brandhout en chips uit 90m ruimingspiste
Hierboven hebben we gezien dat er over 90m ruimingspiste 4,62 stère brandhout geoogst is. De lengte van de vrij te maken ruimingspistes betrof 3270m. Op basis hiervan schatten we dus 4,62x3270/90 = 167,9 stère. Maar het geoogste brandhout werd door Coenaerts geschat op 361 stère (gemeten zoals gestapeld in de vrachtwagen). Dit zou dan 3 zaken kunnen betekenen, waarbij combinaties ook mogelijk zijn : • • •
dat er 193,1 stère louter afkomstig is van de vrijstelling van 204 toekomstbomen, wat zeer onwaarschijnlijk is dat de gekozen ruimingspiste nr. 2 minder dan gemiddeld bezet was met hout. Er gebeurde maar één steekproef. dat de gemeten 361 stère luchtiger gestapeld waren dan het netjes gestapelde brandhout uit ruimingspiste nr. 2. 10
Als we uitgaan van 361 droge stères aan 70€ levert dit een waarde op van 25.270€ (na droging). Als we van chips uitgaan en ook de dunne takken meenemen (in de hoger geformuleerde hypothese geeft dit +95%) levert dit 1,95x361 stère / 0,75 stère per m³ chips = 938,6 m³ chips. In volhout gerekend geeft dit 938,6/2,6= 361 m³ vast hout (volgens Pieter Kofman). Aan 50% vocht en bij berkenhout geeft dit (gewicht berekend door Ruben Gybels in Kamp Beverlo 2012) 1140 kg/m³ x 361 m³= 411.540 kg of 411,5 ton. Aan 25 €/ton geeft dit 10.288€. Maar deze chips zijn dan niet gedroogd en het opwerken van brandhout kost veel meer arbeidsuren dan de productie van chips. Bij deze hypothese gaat men ervan uit dat er geen takken gebruikt worden om de ruimingspistes te beschermen. In de praktijk is dit vaak wel aangewezen. Andere gegevens (aangeleverd door Coenaerts bvba): • • • • • • • • •
208 werkuren kettingzaag 600 liter diesel (vrachtwagen, grote kraan, kleine kraan en personenwagens) 56 liter Aspe brandstofmix voor kettingzagen 17 liter kettingolie 168 werkuren kleine rupskraan 672 km verplaatsingen (personenvervoer) 105 werkuren traktor met boskar vervoer over de ruimingspistes 15 werkuren grote kraan 1248 km afvoer hout met vrachtwagen naar Sterrebeek
De firma Coenaerts bvba maakt de balans van de werken als volgt op : • • •
Kettingzaag : 208 x 40€/u = 8320 Kranen : 183 x 60€/u = 10980 Traktor met boskar : 105 x 60€/u = 6300
In totaal kostten de werken in het bos zelf dus 27.025€ (inclusief een geschatte winst van 1425€ voor het bedrijf). Hiervan werd 9625€ betaald door Inverde. De rest en ook de kost van het wegtransport en de stockeringskost van het brandhout werd door de aannemer gehaald uit de opbrengst van het brandhout (zie hoger : geschat op 25.270€). Aangenomen dat de stères en het aantal werkuren correct zijn en dat er in de verkoopprijzen van het bedrijf 30% marge steekt, wordt de balans anders : 27.025 – 30% geeft ongeveer 18.000. De inkomst uit het brandhout geschat op ongeveer 25.000 geeft een positief resultaat van ongeveer 7.000€. Zonder de geldelijke bijdrage van Inverde is deze dunning allicht ook rendabel, maar dit kon de exploitant niet weten aangezien het houtvolume eigenlijk veel lager was ingeschat. Door efficiënter te werken en de verschillende “sortimenten” (producthout, brandhout, chips, …) zo economisch mogelijk te vermarkten kan de rendabiliteit nog verhoogd worden.
11
Foto 4: De 361 stère brandhout werd niet geselecteerd op houtsoort, maar betrof voornamelijk berk
Op de ruimingspistes verscheen een storingsvegetatie op rijke leembodem met Waterpeper en Klein springzaad, zoals gewoonlijk in Zoniën. Plaatselijk was er ook bv. Grote klis en Gewoon duizendguldenkruid. Aan de Bundersdreef stonden drie plantjes van het zeldzame Fraai duizendguldenkruid. De stronkjes in de ruimingspistes gaven zeer weinig opslag, waarvoor twee oorzaken aan te geven zijn: de reeënvraat en de schaduw door de goede groei van de randbomen.
2.3 Aanbevelingen •
• • •
•
•
alleen die bomen merken die eruit gaan. De verf in het bos is zeer storend voor het bosbeeld en de recreatie. Het merken van bomen met de rits is een alternatief. Misschien met krijt of koordjes andere merken zetten op blijvende bomen? Het gebruik van verf wordt onderzocht in KOBE-project H9. ruimingspistes leggen via de plantlijnen, dat werkt sneller bij het markeren. ruimingspistes uitzetten met de GPS is nog onvoldoende accuraat. Een meetlint, 3 bakenstokken, een kompas en wat gezond verstand geven een veel beter resultaat. Efficiëntie van de machines is één factor, motivatie van het bedrijf en nabijheid zijn ook belangrijk. Toch is allicht met moderne harvesters een hogere efficiëntie mogelijk. Welke gunningscriteria moet de overheid hanteren om een selectie te voeren tussen de bedrijven? Niet veel administratie : o het is technisch zeker niet nodig om elke individuele boom op te meten en te merken; o opnemen in houtverkoop veroorzaakt veel minder administratie voor beide partijen dan bij bestekken. Bij de aanplanting stroken van bv. 2m breed niet beplanten kan achteraf werk besparen.
12
Foto 5: traktor met boskar op een kruispunt van ruimingspistes
3 Spoorwegbermbeheer/bosrandbeheer 3.1 Bestandsbeschrijving Dit perceel ligt in de veiligheidszone langs een drukke spoorweg, waarbinnen geen hoogopgaande bomen mogen voorkomen. Alle bomen werden er geveld en in hakhout omgezet. Het betrof vooral berk en in mindere mate voornamelijk beuk, gewone esdoorn en lork. Het terrein is smal en was zeer onregelmatig met bomen bezet. Zo waren er ook zones met Adelaarsvaren. Het is bijna geheel vlak, met in het zuidelijk deel een moeilijker toegankelijke depressie, waar door de opdrachtnemer toch de biomassa werd geoogst. Het volume werd op voorhand geschat op 80 à 90m³ volhout.
Foto 6: Voorafgaand terreinbezoek : ranke bomen vlakbij de sporen
13
3.1 Uitgevoerde werken De vellingen zijn uitgevoerd met een harvester : een processorkop gemonteerd op een kraan van 20 ton. Daarop werd het hout uitgereden en deels versnipperd vlakbij het bosperceel, vooraleer het te vervoeren over de weg. Uiteindelijk werd het volgende geproduceerd (alles werd meegenomen): • •
172 m³ brandhout (gemeten als m³ volhout) 539,8 m³ chips (waarvan 56,1m³ voor verbranding en 483,7m³ voor de platenindustrie)
Als we de omrekeningsfactor van Pieter Kofman gebruiken geeft dit in totaal : 172+(539,8/2,6)= 379,6 m³ vast volume hout of 987 m³ chips.
Foto 7: Harvester aan het werk
De geoogste oppervlakte is ongeveer 1 ha of ten hoogste 1,2 ha, maar dit geeft in ieder geval een idee van de vrij grote volumes biomassa die op korte tijd en op relatief kleine oppervlaktes kunnen vrijkomen bij bosrandbeheer. De firma groep Mouton bvba maakt de balans van de werken als volgt op : • • • • •
49u vellen met harvester = 11.700€ 65u uitrijden uit het bosperceel = 4.727,5€ 48,5u versnipperen en snippertransport = 4.641,25€ 36,5u transport van brandhoutstammetjes = 2.830€ In totaal komen de kosten dus op 23.899€, houttransport inclusief.
Als we het op een andere manier berekenen met verkoopprijzen per uur : • • • •
49u vellen met harvester aan 130€/u = ongeveer 6500 65u uitrijden aan 60€/u = 3900 48,5u versnipperen aan 80€/u = 3880 36,5u transport aan 60€/u = 2190
Het totaal komt dan op 16.470euro. Met 30% marge komt de reële kostprijs op ongeveer 11.500 euro.
14
De inkomsten kunnen geschat worden op : • • •
Betaling door Inverde van 2800€ 172m³ brandhout /0,67m³ per stère x70€ = 17.970€ 539,8m³ chips /2,6m³ per m³ vast x 1,14 ton per m³ vast 50% vocht x 25€ per ton = 5.917€
Een totaal aan inkomsten dus van 23.887 + 2800 van Inverde = 26.687€. Allicht was dit ook zonder het geld van Inverde een rendabele activiteit voor de aannemer geweest. Het probleem is dat hij dat in principe niet kon weten, omdat de uiteindelijke productie 422% bedroeg van het op voorhand door ANB geschatte volume.
Foto 8: Soms werden de stronken hoog afgezet.
3.2 Aanbevelingen •
• •
Er moet nog gewerkt worden aan het juist inschatten van het volume van houtloten met enkele dunnere bomen. Zo werd het volume hier op voorhand ingeschat (niet gemeten) als 80 à 90 m³ of ongeveer 22% van het uiteindelijke resultaat. Het uiteindelijk meenemen van extra randbomen op vraag van de boswachter heeft hier wellicht ook bijgedragen tot het hogere volume. Om het eventuele bijplanten achteraf niet te bemoeilijken dienen de stronken kort bij de grond afgezaagd te worden. Het is belangrijk op het einde van de werken een oplevering uit te voeren op het terrein terwijl de machines nog aanwezig zijn. Dan had de aannemer zelf de grote ruimingspiste kunnen herstellen die naar het perceel leidt.
15
Foto 9: De veiligheidszone langs de spoorweg is weer vrijgemaakt
4 Vergelijking Tabel 1: Vergelijking van de twee terreincases in Zoniënwoud werken
terrein
bomen
Opp.
Brandstofverbruik
Productie
m³ vast hout
CO2-uitstoot° (kg/ton)
Eerste dunning in 20-jarig loofhout
Bijna geheel vlak
6,47ha
241,9* (eerste gegeven 115)
5,22
Bijna geheel vlak
656 l (transport hout naar Sterrebeek inclusief) 166 l (transport hout inclusief)
361 stère
Bosrandbeheer op spoorwegberm
Vooral dunne berk (<60cm omtrek) en dunne zomereik Vooral dunne berk (<60cm omtrek) en enkele dikkere beuken
172 m³ vast brandhout + 539,8 m³ chips
379,6 (eerste gegeven 80à90)
0,84
werken
Opp.
m³ vast hout
Eerste dunning in 20-jarig loofhout Bosrandbeheer op spoorwegberm
6,47ha
241,9* (eerste gegeven 115) 379,6 (eerste gegeven 80à90)
Ten hoogste 1,2ha
Ten hoogste 1,2ha
m³ vast hout /ha 37,4
werk in het bos** (uren) 496
werk in het bos** (uren/ha) 76,7
316,3
162,5
135,4
kost werken (€)
kost werken (€/ha)
Tussen 27.025 en 18.000 (exclusief transport hout) Tussen 23.899 en 11.500 (transport hout inclusief)
Tussen 4.177 en 2.782 (exclusief transport hout) Tussen 19.916 en 9.583 (transport hout inclusief)
*stapelfactor = 0,67 **alle werkuren in het bos samengeteld, wegtransport niet meegeteld. °De CO2-uitstoot werd herrekend naar kg/ton hout met 50% vochtgehalte, inclusief het vervoer op de weg. Eén liter brandstof genereert 2,5kg CO2.
16
De hoeveelheid werkuren, kosten en verbruikte brandstof waren op de spoorwegberm beduidend lager per geproduceerde m³ dan bij de eerste dunning door : • • •
de concentratie van te oogsten biomassa op een kleinere oppervlakte er waren geen te behouden bomen die men moest ontzien de hogere efficiëntie van de gebruikte (grote) machines
Zelfs in het geval van de eerste dunning bleek de verbruikte energie laag ten opzichte van de energetische waarde van de geproduceerde biomassa : 656l brandstof komt ongeveer overeen met 1,4% van de energetische inhoud van de geproduceerde 361 stère brandhout. De CO2-uitstoot ligt veel lager dan bij de praktijkcases op Staleikerheide (MIP2-project Limburgs groen voor een groene economie), waar ze uitkwamen op 19,76kgCO2/ton verse houtsnipper. In deze proefopzet wordt het hout slechts voor een deel versnipperd, maar dit verklaart zeker niet het hele verschil. De bedrijven hadden het werk op het terrein in beide gevallen in eerste instantie sterk onderschat (met meer dan een factor 2), maar de opbrengst was ook hoger dan geschat en medegedeeld door ANB. Bij de eerste dunning was in 2008 een dunning aangeduid van 115m³ (die toen allicht correct was), maar uiteindelijk werd in 2012 361 stère of 241,9m³ geoogst en er werden meer bomen verwijderd. Op de spoorwegberm werd het geschat op 80à90m³ terwijl er uiteindelijk 379,6m³ uit gehaald werden. Het blijft zeer moeilijk voor aannemers en opdrachtgevers om een correct beeld te krijgen van kosten en baten.
17
Deel 2. Workshop
1 Verslag van de workshop 1.1 Aanwezigen Relevante stakeholders vanuit verschillende hoeken werden uitgenodigd om deel te nemen aan de workshop. Van een 70-tal genodigden, tekenden een kleine 30 present.
1.2 Presentaties1 Na een welkomstwoord door Kim Dekeyser (coördinator KOBE-project B9, ANB) en een voorstelling van de verschillende sprekers werd het dagprogramma en de doelstellingen van de workshop voorgesteld door Ruben Guisson (VITO). De discussienota (Bijlage 1) kadert de 3 centrale vragen die tijdens deze presentatie besproken werden als inleiding op de latere discussies in groepen. Hierna volgden 3 presentaties die het onderwerp vanuit verschillende hoek belichtten. Willy Verbeke (Inverde, procesmanagement biomassaverkoop) stelde de Vlaamse situatie van houtige biomassaverkoop door ANB voor, aangevuld door study cases die plaatsvonden in het kader van het MIP-project (Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform) ‘Limburgs groen voor een groene economie’ en KOBE. De presentatie gaf een overzicht van hoe energiehout vanuit ANB via verschillende kanalen zijn weg vindt naar de markt. Het MIP-project “Limburgs groen voor een groene economie” (Gybels et al., 2012) liet toe verschillende cases van beheeringrepen economisch te evalueren. In het Zoniënwoud werden gelijkaardige experimenten geëvalueerd (cf. deel 1). Uit de presentatie bleek duidelijk dat er zeer grote verschillen in rentabiliteit zijn tussen de verschillende beheeringrepen en dat het voor zowel aannemers van deze werken als voor de opdrachtgevers een moeilijke taak is om een goed zicht te hebben op kosten en baten. Sommige beheeringrepen zullen steeds verlieslatend blijven, andere kunnen bij stijgende biomassaprijzen een positief saldo presenteren, en weer andere zijn reeds rendabel. Jan Mampaey (Bosgroep Limburgse duinen) gaf een inleiding over het functioneren en de dienstverlening van de bosgroepen en specifieker de Limburgse bosgroepen. Eén van die diensten is de houtverkoop, die nader werd toegelicht. In juni wordt hout aangeboden aan gespecialiseerde exploitanten. In het najaar wordt één brandhoutverkoop georganiseerd per bosgroep per jaar. Brandhout is gedefinieerd als polsdik hout. Het hout wordt verkocht op stam en geschat en er wordt een ondergrens van circa 100 m³ vooropgesteld. Ook de eerste ervaringen van een Plattelandsontwikkelingsproject (PDPO 2012-2014) ‘Loket voor energiehout uit de Limburgse privébossen’ werden besproken. Binnen dit project werden (en worden) verschillende experimenten uitgevoerd om de haalbaarheid van de verkoop van energiehout te evalueren. De eerste indrukken rond vermarkting van energiehout zijn, dat er voor een goede vermarkting relatief veel randvoorwaarden zijn waaraan de sector zich zal moeten aanpassen. Daarnaast is er ook de indruk dat op dit moment de lage marktprijs vergeleken met de verwerkingskost als een groot obstakel gezien wordt. Timing en organisatie hebben een belangrijke impact op de prijs. Net als bij de cases die het ANB evalueerde bleek de juiste cubering van kroonhout en resten uit beheerswerken erg moeilijk. Het volume van de spil wordt bepaald, maar niet het kroonhout. 80% van het verkochte brandhout waren exoten. Er werd 1
Presentaties van de workshop zijn terug te vinden op www.inverde.be. Zoekterm ‘KOBEB9’
18
geschat dat het volume kroonhout vaak 1,5x onderschat is. De economische haalbaarheid van kroonhoutverkoop is sterk afhankelijk van de bereikbaarheid van het perceel (bereikbaarheid met aanhangwagen of tractor). Een goede inschatting van de omvang van de grondstof is zowel voor de verkoper als de koper van belang. Ook de sterke versnippering van het privé-bos werd aangehaald met een warme oproep om een oplossing te bieden voor bos in onverdeeldheid. Raamcontracten zijn niet haalbaar vanuit de positie van de bosgroepen. De privé-eigenaar blijft ‘baas’ over eigen bos en het is moeilijk om op langere termijn met een veelheid van eigenaars dergelijke raamcontracten op te zetten. Emilie Hauzeur (Valbiom) besprak de situatie in Wallonië, maar vanuit het oogpunt van kleinschalige openbare verwarmingsprojecten. In Wallonië zijn er in totaal 26 lokale openbare projecten opgezet; 17 projecten worden bestudeerd, waarbij lokale overheden zullen overstappen van fossiele brandstoffen naar verwarming op basis van houtsnippers. Elk project is hierbij vaak uniek en afhankelijk van lokale randvoorwaarden. In eerste instantie zullen de meeste projecten nog hun houtsnippers van buitenaf betrekken. Contracten lopen hier meestal voor één jaar. In de toekomst is het de bedoeling om meer en meer zelfvoorzienend te worden door houtsnippers uit minder rendabele beheerwerken in bos en openbaar groen te gebruiken. Ook in Wallonië heeft de verkoper van hout of houtchips geen zicht op de uiteindelijke toepassing ervan, er is geen regelgeving die dit kadert.
1.3 Discussies in twee groepen Na de presentaties werden de aanwezigen in 2 gebalanceerde stakeholdergroepen opgedeeld om te werken rond de 3 centrale vragen. Binnen de groepen was er een gebalanceerde vertegenwoordiging van ANB, exploitanten, andere terreinbeherende organisaties, de houtindustrie en traders in houtsnippers. De 3 centrale vragen werden behandeld binnen de groepen. Al snel bleek dat de 3 centrale vragen moeilijk op zich apart behandeld kunnen worden zonder de andere aspecten aan te raken. De belangrijkste conclusies en aandachtspunten die naar voor kwamen uit deze discussies worden hieronder behandeld.
1.4 Terreinbezoek in Zoniën Na de lunch werd o.l.v. Willy Verbeke en Dirk Raes (ANB) een terreinbezoek gebracht aan een van de KOBE experimenten die in de voormiddag besproken werden. Dit experiment werd uitgevoerd door Inverde in samenwerking met het Agentschap voor Natuur en Bos. De werken op het terrein werden uitgevoerd door Coenaerts bvba in de periode januarimaart 2012. Deze terreincase werd behandeld in deel 1, §2.
1.5 Plenaire discussies aan de hand van straffe stellingen Aan de hand van straffe stellingen (Bijlage 2) werd een duidelijker beeld gekregen van de bedenkingen en verzuchtingen van de sector omtrent hypothetische initiatieven die het ANB zou kunnen ondernemen in de toekomst om de verkoop van houtige biomassa beter te laten renderen voor het bosbeheer. De straffe stellingen zijn daarbij geen ANB-stellingnames of – standpunten, maar een medium om discussie los te weken. Enkele stellingen werden opgemaakt op basis van de discussienota, andere werden toegevoegd vanuit de discussies eerder die dag. De aanwezigen (niet meer opgedeeld in groepen) kregen een invulblad dat toeliet om hun al dan niet akkoord m.b.t. een stelling toe te lichten. De reacties op de straffe stellingen zijn samengevat in Bijlage 3.
19
2 Verslag van de discussie Tijdens de workshop werden verschillende discussiemomenten ingebouwd. Zowel tijdens de groepssessies als tijdens de pauzes, het terreinbezoek en ten slotte tijdens de ‘straffe stellingen’ sessie werden allerlei standpunten ingenomen. De belangrijkste aandachtspunten worden hieronder aangehaald.
2.1 Belangrijke aandachtspunten Algemeen wordt erop aangedrongen dat men de markt voor houtige biomassa moet laten spelen en dat deze nieuwe groeiende markt zelf wel zal bepalen welke modellen het best werken, wie het beste marktmodel toepast en wat het beste eindgebruik is voor de houtige biomassa. Slecht werkende modellen en slecht aan de markt aangepaste spelers zullen eruit gefilterd worden. In dezelfde lijn wordt er ook gewaarschuwd voor een te sterke focus op de energetische toepassing van houtige biomassa terwijl materiaaltoepassingen belangrijk blijven of zelfs nog belangrijker zullen worden wanneer bioraffinaderijen en de biogebaseerde economie aan belang winnen. Hier dient wel vermeld te worden dat het gebrek aan marktinformatie zorgt voor een ontransparante marktsituatie waarbij ANB enkel kan terugvallen op de informatie haar geleverd door de exploitanten (bv. in offertes). Door dit gebrek aan informatie kan ANB zeer moeilijk gericht op de markt werken en opportuniteiten identificeren, waardoor bepaalde producten op een voor haar economisch minder interessante manier worden vermarkt of gecontracteerd. Gespecialiseerde bedrijven hebben deze informatie wel en optimaliseren zo hun bedrijfsvoering. Terreinbeherende organisaties hebben algemeen geen zicht op de eindbestemming van hun houtige biomassa. Duurzaam bosbeheer kan in principe ook duurzaam gebruik van de grondstof vooropstellen. In contractclausules zou het gevraagd kunnen worden wat de uiteindelijke bestemming van de biomassa is, maar de vraag is in hoeverre de exploitant daar zicht op heeft als de keten lang is. Er is geen draagvlak voor mogelijke initiatieven van ANB om zelf op de markt contracten aan te gaan met grote eindafnemers van houtige biomassa. Exploitanten en intermediairen kunnen putten uit een bestaande pool aan klanten en kennen de productvereisten van hun klanten waardoor zij flexibel kunnen omspringen met de zeer diverse grondstof die ze exploiteren of aankopen om door te verkopen. Dezelfde exploitanten betrekken ook hout en houtige biomassa uit verkopen en beheerswerken bij andere organisaties en particulieren. Slechts voor kleinschalige initiatieven met zeer lokale afzet worden mogelijkheden gezien voor directe contracten. De voorbeelden van kleinschalige projecten in Wallonië kunnen tot inspiratie dienen. Initiatieven die een actievere rol van ANB in de markt vooropstellen vinden weinig bijval bij exploitanten omdat dat hen zou reduceren tot loonwerkers of zelfs buiten spel zou kunnen zetten indien dit in eigen beheer zou gebeuren. Het Duitse regime van verkoop ‘aan de weg’ wordt geschuwd. Andere stakeholders geven echter aan dat er mogelijk toch opportuniteiten zijn voor de niet reguliere exploitanten zoals loonwerkers in de landbouw of sociale werkplaatsen om bepaalde verwerking van hout tot verkoopbare houtige biomassa te verzorgen. Ook hier wordt in eerste instantie gedacht aan lokale initiatieven waarvoor de vereiste productspecificaties en volumes gekend zijn. Exploitanten (zowel voor hout als houtige biomassa) passen hun exploitatie aan aan de markt en de specificaties die hun klanten vragen. Terwijl verkoop ‘aan de weg’ al snel zou leiden tot een standaardisering die niet geënt is op de marktvraag.
20
Hoewel de toekomstige marktomstandigheden dit zouden kunnen toelaten bij stijgende biomassaprijzen, wordt het apart vermarkten van resthout uit exploitaties of beheerresten niet opportuun geacht. Het vereist veel meer controle door ANB en de exploitanten zelf. Zo kunnen er communicatieproblemen/conflicten ontstaan tussen de verschillende kopers die zich op hetzelfde perceel begeven. Een eenmalige doorgang is goedkoper en minder complex zowel voor de exploitant als de beheerder. De exploitant heeft zo ook meer controle op de kwaliteit van zijn product. Aangezien hij weet wat de vereisten van de eindgebruiker zijn, kan hij zijn exploitatiemethoden hieraan aanpassen en zo voorkomen dat de biomassa een te grote vervuilingsgraad heeft of bestaat uit een foute menging van snippers. In dit laatste kader is ook gebleken dat de eerste in lijn (de exploitant) in sommige gevallen nog te weinig op de hoogte is van de productspecificaties van de eindgebruiker van de biomassa. Vaak komt het erop neer dat verkeerde producten worden aangeboden aan intermediairen of eindafnemers en dat zelfs specifieke verwerking beter niet gebeurd was. Om deze kinderziekten van een groeiende markt verder te voorkomen en ervoor te zorgen dat de houtige biomassa die uit ANB bossen komt beter voldoet aan de productspecificaties, wordt het algemeen toegejuicht om binnen de erkenning van bosexploitanten meer aandacht te besteden aan de vermarkting van houtige biomassa. Een betere kadering en nuancering rond dit onderwerp is gewenst. De manier waarop dit best zou gebeuren is nog onduidelijk, maar er werd geopperd dat hier een taak is weggelegd voor Inverde. Hierbij is er vooral aandacht nodig voor welke houtsoorten kunnen gebruikt worden voor welke toepassingen, sortimenten, specificaties van snippers, groene vs. bruine, droge, vochtige snippers, inzet van juiste machines en afzetmarkten. Dit kan ook bijdragen aan de rentabiliteit en de opbrengst van houtverkopen of beheerwerken aangezien voor producten van hogere kwaliteit of striktere productspecificaties een hogere prijs geboden wordt. Een sterkere invloed door bijvoorbeeld voorwaarden voor verwerking of eindgebruik van de houtige biomassa in te bouwen in contracten zou te sterk regulerend werken en de wettelijkheid/afdwingbaarheid ervan wordt in twijfel getrokken. Het zou ook de marktwerking beperken. De verschillende contractvormen waaronder houtige biomassa wordt aangeboden zijn voor ANB van belang aangezien een verkoop een administratief eenvoudiger contract is dan een aanbesteding. Mits goede omstandigheden en stijgende biomassaprijzen in de toekomst kunnen bepaalde onrendabele beheerwerken rendabel worden en dus in een verkoopcircuit terechtkomen. Hierbij is natuurlijk een goede inschatting nodig en dient de moeilijkheidsgraad van de beheeringreep afgewogen te worden t.o.v. de inkomst van de resulterende houtverkoop. Allereerst zou een betere inschatting van de volumes aan houtige biomassa een beter idee kunnen geven over de rentabiliteit van bepaalde ingrepen. Uit de case-studies is gebleken dat deze al gauw van 50 to 300% hoger zijn dan eerst geschat. Het gebruik van meerjarencontracten voor beheerwerken zou toelaten dat exploitanten gemakkelijker het juiste materiaal kunnen aankopen en inzetten om houtige biomassa te oogsten. Investeringen zijn zo minder risicovol. Het aangaan van leningen voor dergelijke investeringen geniet immers weinig vertrouwen bij de banken. Voor zulke langlopende contracten werden onder de stakeholders verschillende randvoorwaarden genoemd zoals de voorwaarden voor minimale jaarlijkse volumes uit beheerwerken; contracten kunnen gekoppeld worden aan de marktprijzen voor biomassa zodat de risico’s gespreid worden. De haalbaarheid van het oprichten van regionale centra waar brandhout en houtige biomassa verzameld en opgeslagen kunnen worden, al dan niet in samenwerking met andere terreinbeherende organisaties werd in vraag gesteld. Verschillende vormen zijn mogelijk, maar als exploitatie niet in eigen beheer gebeurt, veronderstelt dit steeds de samenwerking met exploitanten die liever de markt zelf laten spelen. Opslag kost daarenboven ook geld. 21
3 Bijlages Bijlage 1: Discussietekst workshop Biomassaverkoop, 12 september 2012, Hoeilaart Inleiding Stijgende energie- en grondstofprijzen creëren nieuwe kansen voor het gebruik van houtige biomassa. Houtige biomassa betreft bijvoorbeeld kroonhout (kruinhout) uit eindkap of dunningen, hout uit bosrandbeheer, hakhoutbeheer en exotenbestrijding. Recente evoluties maken duidelijk dat nieuwe markten zich aandienen voor deze grondstof en dit voor zowel energie- als materiaaltoepassingen. Terwijl het klassieke stamhout, dat gebruikt wordt als kwalitatieve industriële grondstof, een belangrijke economische rol speelt in het huidige beheer en de exploitatiewijze van de meeste bossen, kan hiernaast het gebruik en de verkoop van houtige biomassa in de toekomst aan belang winnen. De exploitatie en vermarkting van deze houtige biomassa brengt nieuwe kansen met zich mee die vragen om verdere verkenning. Tot op heden is de belangrijkste toepassing van dit soort hout vooral energetisch, onder de vorm van brandhout voor particulieren. In sommige gevallen wordt dit hout verder verchipt en vindt het zijn toepassingen als groeisubstraat, mulching materiaal, bodembedekker, grondstof voor OSB platen of als energiebron in biomassacentrales. In het kader van het project KOBE (Kennis, Ondersteuning, Beheer, Economie) onderzoekt het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) of de verkoop van houtige biomassa uit zijn bos- en natuurdomeinen nieuwe kansen omtrent een meer rendabele bosexploitatie biedt. Het Vlaamse boslandschap is versnipperd, maar hetzelfde geldt voor de ervaring omtrent exploitatie en vermarkting van houtige biomassa. Vooral op kleine schaal en verspreid bestaat know-how met de exploitatie en verkoop van houtige biomassa. Het ANB is een belangrijke aanbieder van kwalitatief stamhout in Vlaanderen, maar kan dat mogelijk ook zijn voor houtige biomassa, mits de juiste randvoorwaarden bestaan. Om deze randvoorwaarden in kaart te brengen organiseert het ANB deze workshop en brengt daarbij de relevante stakeholders rond de tafel, waaronder bosexploitanten, traders en kopers van houtige biomassa. Doel is om samen met deze stakeholders de nodige randvoorwaarden in elk segment van de keten te kaderen en daarbij te komen tot een haalbaar marktmodel. Dit in samenhang met andere doelstellingen van het ANB met betrekking tot de verschillende pijlers van duurzaam bosbeheer. Hiertoe wordt op de workshop rond drie kernvragen gewerkt: 1. 2. 3.
Onder welke vorm wordt welke houtige biomassa best aangeboden? Hoe wordt de biomassa best verkocht? Welke maatschappelijke spelers hebben interesse?
In het kader van het KOBE project zijn ook enkele cases uitgewerkt waaronder; dunningsexperimenten, bosrandbeheer door kleinschalige kaalkap, houtkantbeheer en exotenbestrijding. Deze experimenten leveren bijkomende informatie omtrent de kosten van deze operaties en mogelijke optimalisaties. Vraag 1: Onder welke vorm wordt welke houtige biomassa best aangeboden? Houtige biomassa komt bij verschillende beheersmaatregelen ter beschikking. Enerzijds komt kroonhout als nevenproduct ter beschikking bij de exploitatie van stamhout. Anderzijds komt houtige biomassa als hoofdproduct ter beschikking uit beheerkappen; zoals eerste dunningshout, onderhoud van natuurgebieden, exotenbestrijding, van houtkanten of uit 22
bosrandbeheer. Daarbij komt dat bij een bosexploitatie vaak een combinatie van bovenstaande stromen ter beschikking komt, bijvoorbeeld kroonhout bij oogst van stamhout met daarbij een gelijktijdige verwijdering van exoten. Ongeacht de beheersmaatregel wordt kroonhout vandaag veelal aangeboden door verkopers in eerste of tweede lijn als brandhout. Dit brandhout wordt verzaagd tot transporteerbare, werkbare afmetingen (traditioneel energiehout) en soms verder versnipperd tot houtsnippers voor energie- of materiaaltoepassing. In de ons omringende landen, al naargelang de ontwikkelingsgraad van de bosbouwsector en de heersende beheersvormen komen alle vormen voor. Zowel de koper (uitbesteding) als de verkoper (in eigen regie) kan een deel van de verschillende fasen voor zijn rekening nemen. Kroonhout kan aangeboden worden in stapels of rillen op de gekapte percelen, gedeeltelijk gecentraliseerd of verspreid zoals achtergebleven na de eindkap van het stamhout. Op dit moment maakt kroonhout mee deel uit van het verkochte stamhout en kan dus door de koper verder verkocht worden mits de bijzondere verkoopsvoorwaarden dit toelaten. Kroonhout wordt als nevenproduct beschouwd. Er is dus geen directe valorisatie door de verkoper. Voor de koper is dit echter een onderdeel van het aanbod. Hout uit beheerkappen kan deel uitmaken van de overeenkomst in het bestek van de beheersmaatregel. De beheersmaatregel houdt in dat het hout als resthout geruimd wordt. Het resthout kan echter verder gevaloriseerd worden. Afhankelijk van de houtsoorten, de sortimenten en de lokale afzetmarkten kan worden overgegaan tot doorverkoop naar de OSB industrie, brandhout of versnippering. De snippers kunnen dan weer doorverkocht worden aan bijvoorbeeld energiecentrales. De ruiming van dit resthout is in vele bestekken de verantwoordelijkheid van de uitvoerder van de werken. Houtige biomassa kan aangeboden worden aan kopers als hout (cfr. brandhout) of snippers. In het eerste geval verandert er niets aan de huidige manier van verkoop van hout uit beheersingrepen of brandhoutloten. De koper bepaalt of hij uiteindelijk versnippert. In het tweede geval wordt enkel het marktsegment aangesproken dat geïnteresseerd is in snippers. De versnippering kan gebeuren door de uitvoerder van de beheersingreep of in eigen regie na het uitvoeren van de beheersingreep. Contractclausules van de aanbesteding kunnen dit specificeren. In beide gevallen kan dan ook nog gekozen worden om het hout of de snippers aan te bieden in geografisch verspreide loten of de houtige biomassa te centraliseren. In het geval van verkoop van snippers biedt dit ook nog de mogelijkheid om eerst het hout te verzamelen en dan te versnipperen op een centrale plaats om ze dan door te verkopen. Uit praktijkcases van het KOBE project is gebleken dat de uiteindelijke cubages van de houtige biomassa de eerste cubage op stam sterk overstijgt. Verkoop van dunningshout als hout of als snippers, los van de aanbesteding van een beheersingreep, vereist dus een verbetering van deze inschattingen. Daarnaast dient aandacht besteed aan mogelijke specificaties, zoals de vereiste zuiverheidsgraad, het vochtgehalte, de houtsoort en het type resthout (tak, twijg, naald, schors) die prijs- of toepassingsbepalend kunnen zijn. Sommige exploitatiemethoden vereisen, om bodemcompactatie tegen te gaan, dat er over het kruinhout gereden wordt met het exploitatiematerieel. Deze praktijken kunnen, in slechte bodem- en weersomstandigheden de zuiverheid van de chips sterk beïnvloeden. Het vochtgehalte, de houtsoort en het type van boomresten bepalen sterk de energetische waarde van de chips en bijgevolg ook de prijs. Kunnen geproduceerde chips door ANB gecentraliseerd worden om dan in grotere volumes verkocht te worden? Een stabiele markt en stabiele prijzen vereisen een constant aanbod van 23
voldoende groot volume. Centralisatie brengt met zich mee dat er sortering en droging zou kunnen gebeuren alvorens te verkopen. Droging in het bos is moeilijk binnen hetzelfde kapseizoen waarbinnen kapresten verwijderd moeten worden. Sortering laat toe te sorteren op kwaliteit en vervuilingsgraad. Beide processen kunnen de prijs opdrijven en laten een zekere marktdiversificatie toe. Vraag 2: Hoe wordt de biomassa best verkocht? Eindkappen, dunningen en verkoop van brandhoutloten vinden plaats onder reguliere houtverkopen terwijl beheersingrepen veelal worden aanbesteed. Toch leveren beide houtige biomassa op, ofwel als nevenproduct van de kap, ofwel als hoofdproduct uit beheerswerken. Verkoop van biomassa, met uitzondering van brandhoutloten (staand of reeds gekapt), vereist dus de verkoop van het nevenproduct. Vandaag maakt dit nevenproduct deel uit van het kosten/batenplaatje van de koper van een kap of de inschrijver op een aanbesteding van een beheersingreep. De eventuele gescheiden verkoop van houtige biomassa zal dus zeer waarschijnlijk een effect hebben op de rendabiliteit van bepaalde kappen en beheerswerken en zullen dus meespelen in de afwegingen van de exploitant. De eerste resultaten van enkele praktijkcases in het kader van het KOBE project tonen aan dat voor bepaalde beheersingrepen het totaalplaatje van de beheersingreep (kostenkant) en de verkoop van versnipperde houtige biomassa (batenkant) positief uitvalt. Bepaalde beheeringrepen kunnen zich dus zelf financieren dankzij de verkoop van biomassa. De vraag is natuurlijk of zulke eenmalige ingrepen steeds een positief plaatje opleveren en of dit dus per beheersingreep een aanbesteding vereist of er een raamcontract kan opgemaakt worden voor beheerwerken waarin ANB de zekerheid geeft op een regelmatig aanbod van houtige biomassa. Dit soort bestendige contracten kan de markt consolideren. Het loskoppelen van de verkoop van stamhout en kroonhout uit eindkappen brengt met zich mee dat er mogelijk twee verschillende exploitanten de kappercelen moeten betreden, tenzij bijzondere verkoopsvoorwaarden van houtloten praktijken voorschrijven die deze bijkomende verstoring minimaliseren. Vraag 3: Welke maatschappelijke spelers hebben interesse? De huidige afzetmarkt van brandhout is zeer versnipperd gediversifieerd. Dit gaat van professionele ketens van exploitanten die brandhout doorverkopen en transporteren tot informele ketens van brandhouthobbyisten, die vaak zeer lokaal zijn. De vermarkting van houtsnippers is meer centraal georganiseerd met een beperkter aantal spelers. De afzet van houtsnippers gebeurt zowel als brandstof voor biomassacentrales maar ook als mulchingmateriaal en als grondstof voor de houtverwerkende industrie. Echter, de rendabiliteit hangt hier ook sterk af van de aangeboden volumes en kwaliteiten. Uit de praktijkcases van het KOBE project blijkt dat het transport van de biomassa een doorslaggevende factor is, dus de lokale afzetmogelijkheden of de lokale bestaande toeleveringsketens zijn van uitermate groot belang. Geïnteresseerde maatschappelijke spelers moeten dus in eerste instantie lokaal gevonden worden of, misschien bij grote en constante volumes, kunnen grotere regionale spelers betrokken worden. Naargelang de graad van opwerking en kwaliteit van de biomassa bestaat de groep geïnteresseerde maatschappelijke spelers dus uit exploitanten, particuliere of lokale biomassagebruikers, doorverkopers (traders) en biomassacentrales. Andere parameters van belang voor de haalbaarheid van houtige biomassa verkoop? 24
Samenwerking met andere terreinbeherende instanties voor schaalvergroting en centralisatie naar analogie met energie conversieparken (ECP) of Biomass Trade and Logistic Centers (BTLC) in het buitenland kan overwogen worden.
Bijlage 2: straffe stellingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Het ANB zal in de toekomst houtsnippers van resthout direct aan energiecentrales verkopen. Het ANB zal in de toekomst naast zaaghout- en brandhoutloten ook overgaan tot de verkoop van resthoutloten. Exploitatie zal in de toekomst aanbesteed worden en alle houtverkoop (producthout, brandhout en resthout) zal aan de weg gebeuren. Beheerwerken met voldoende houtopbrengst zullen in de toekomst net zoals houtloten openbaar verkocht worden. Het ANB zal in de toekomst meerjarige contracten voor beheerwerken aangaan. Het ANB richt regionale centra op die brandhout en resthout uit exploitaties en beheerwerken verzamelen en verkopen aan de markt. In zijn bestekken stelt ANB voorwaarden naar het eindgebruik van de biomassa. Er zijn zoveel marktmodellen als er ‘cases’ zijn, ANB moet inzetten op maximale diversiteit.
Bijlage 3: Selectie van genoteerde reacties op straffe stellingen (in aanvulling op of ter bevestiging van standpunten tijdens de discussies) 1. Het ANB zal in de toekomst houtsnippers van resthout direct aan energiecentrales verkopen. Overwicht Niet akkoord. Akkoord voor lokale kleinschalige gevallen. • Ja, maar lokale afzet. Voor grote afnemers lijkt dit weinig realistisch omdat ze grote volumes nodig hebben. • In sommige kleinschalige gevallen. • ANB zal technisch niet in staat zijn om geschikt materiaal te leveren. • Te complex voor boseigenaar/beheerder om zich bezig te houden met verdere verwerking van hout uit het bos. • Gaat ANB zelf verchippen? Worden aannemers loonwerkers? 2. Het ANB zal in de toekomst naast zaaghout- en brandhoutloten ook overgaan tot de verkoop van resthoutloten. Overwicht Niet akkoord. Akkoorden met bedenking rond praktische haalbaarheid. • Vroeg of laat zullen de marktomstandigheden hier gunstig voor worden. • Ja, maar ANB zal waarschijnlijk het onderscheid niet maken, de markt zal dat doen. • Theoretisch mogelijk indien goede afspraken in aanbesteding om kwaliteit van resthout te verzekeren. In praktijk echter moeilijk te verwezenlijken. • Te veel aannemers op 1 perceel veroorzaken communicatieproblemen. 3. Exploitatie zal in de toekomst aanbesteed worden en alle houtverkoop (producthout, brandhout en resthout) zal aan de weg gebeuren. Overwicht Niet akkoord. • Akkoord. Via apart lastenboek: 1) loonwerk; 2) verkoop 25
•
Eventueel voor valorisatie van hoogkwalitatieve stammen.
4. Beheerswerken met voldoende houtopbrengst zullen in de toekomst net zoals houtloten openbaar verkocht worden. Overwicht Akkoord. • Er zijn al voorbeelden • Gebeurt meer en meer. Wij moedigen dit aan. 5. Het ANB zal in de toekomst meerjarige contracten voor beheerswerken aangaan. Overwicht akkoord. • Ja, maar onder voorwaarde van voldoende afzet. • Zeker interessant indien er geweten is hoeveel werken (oppervlakte, afstand, bereikbaarheid, volume hout/overige biomassa,…) er uitgevoerd moeten worden. • Het lijkt me een betere zaak om dit jaarlijks te kunnen herbekijken (keuze exploitant, prijzen houtaanbod,…). • Deels, Risicospreiding. Beide hebben voor-en nadelen. Best koppelen aan de biomassaprijs. 6. Het ANB richt regionale centra op die brandhout en resthout uit exploitaties en beheerswerken verzamelen en verkopen aan de markt. Verdeeld Akkoord/niet akkoord. Vooral andere terreinbeherende organisaties zoals natuurverenigingen en bosgroepen zijn hier enthousiast over. • Enkele zou handig zijn. Veel zal daarbuiten ook al zijn weg vinden. Opslagkosten maakt biomassa duurder. • Een pluspunt om met andere partners samen te werken. • Niet eerder weggelegd voor bosgroepen? 7. In zijn bestekken stelt ANB voorwaarden naar het eindgebruik van de biomassa. Overwegend Niet akkoord. • Niet in bestekken. Eerder de exploitanten opleiden rond biomassa afzetmogelijkheden en voorwaarden. • Ik zie geen wettelijke wijze om dat te doen. • Een duurzaam bosbeheer mag gekoppeld worden aan een duurzaam gebruik van biomassa. • Laat de markt maar spelen. 8. Er zijn zoveel marktmodellen als er ‘cases’ zijn, ANB moet inzetten op maximale diversiteit. Akkoord. • Geen enkele opdracht is identiek, toch moet een algemeen kader mogelijk zijn mbt voorwaarden van exploitatie en ivm de afzet. • Transparantie is ook belangrijk.
26
Samenvatting Het project B9 in het kader van KOBE onderzocht onder welke vorm houtige biomassa door ANB best kan aangeboden worden, hoe de biomassa best verkocht kan worden en welke maatschappelijke spelers interesse hebben. De proefopzet met de eerste dunning in Zoniën gebeurde in loofhout van 14 tot 22 jaar. We leerden er o.a. dat wanneer men brandhout oogst, een hoeveelheid houtige biomassa aan takken kan blijven liggen die 95% van de energetische waarde van het brandhout uitmaakt. Wanneer de bomen volledig verchipt worden kan dus 1,95 keer zoveel houtige biomassa weggenomen worden dan wanneer men enkel brandhout oogst. Belangrijk is hierbij op te merken dat dit in theorie mogelijk is, maar daarom niet altijd wenselijk, bijvoorbeeld om ecologische, praktische of economische redenen. Er moet nog gewerkt worden aan het juist inschatten van het volume van houtloten met enkel dunnere bomen. Bij het inschatten van de volumes op voorhand werden zeer grote fouten gemaakt. De hoeveelheid werkuren, kosten en verbruikte brandstof waren op de spoorwegberm beduidend lager per geproduceerde m³ dan bij de eerste dunning door : -
de concentratie van te oogsten biomassa op een kleinere oppervlakte er waren geen te behouden bomen die men moest ontzien de hogere efficiëntie van de gebruikte (grote) machines
Zelfs in het geval van de eerste dunning bleek de verbruikte energie laag ten opzichte van de energetische waarde van de geproduceerde biomassa : 656l brandstof komt ongeveer overeen met 1,4% van de energetische inhoud van de geproduceerde 361 stère brandhout. Uit de workshop met de klankbordgroep kwam naar voor dat ANB best de houtige biomassa kan blijven aanbieden in zijn meest ruwe vorm, zijnde hout. Grootschalige energieproducenten en industrie zoals de houtplaatsector rekenen op honderden tonnen per dag en een gegarandeerde levering. Voor ANB is het onmogelijk om dergelijke engagementen aan te gaan. Gespecialiseerde exploitanten en traders kunnen hier wel naar streven, maar dan niet enkel op basis van de productie die door ANB wordt gerealiseerd. Het ANB komt enkel in aanraking met de exploitanten. Het zijn de exploitanten die over de informatie beschikken over de interesse van de eindgebruikers. De markt van de houtige biomassa groeit, maar het aantal exploitanten daalt op dit ogenblik. Algemeen wordt het huidige regime met houtverkopen en aanbesteding van beheerwerken door de stakeholders als ideaal beschouwd, omdat hierbij de markt kan spelen en de marktspelers beschikken over hun pools van aan- of verkopers met specifieke vereisten. Bij beheerwerken waar er mogelijk aan break-even gewerkt kan worden of zelfs met een kleine winst, kan eerst getracht worden om tot een verkoop aan een kleine som of symbolische bedragen over te gaan. Bepaalde noodzakelijke beheerwerken zullen echter wellicht nooit rendabel worden. Het zal nodig zijn meer informatie te verstrekken en vorming te geven om de oogst en verwerking van houtige biomassa in Vlaanderen verder te ontwikkelen.
27
Literatuurlijst Cuypers, D. & Guisson, R. (2012). Workshop wijze biomassaverkoop: eindrapport. VITO, studie uitgevoerd in opdracht van Inverde. Gybels, R., Wouters, R., Schuurmans, B. & Verbeke, W. (2012). Houtige biomassa voor energie in Limburg. Eindrapport van het MIP2-project “Limburg groen voor een groene economie”, 159pp.
28