NUR: 770
Hans Lemmens werkt als psychologisch medewerker binnen een GGZ-instelling en doet hier observaties, therapie en ouderbegeleiding. Hij heeft zich gespecialiseerd in hooggevoeligheid en autisme.
Steeds meer kinderen hebben te maken met een vorm van hooggevoeligheid. Ze zijn kwetsbaar, heel gevoelig voor indrukken vanuit hun omgeving en vaak erg eigenzinnig. Door hun kwetsbaarheid hebben ze veel houvast en controle nodig. Hans Lemmens benadert deze kinderen vanuit het oogpunt: ze zijn los met hun lichaam verbonden, ze leven meer in hun omgeving dan in hun lichaam. Het elastiek tussen hun lichaam en hun ziel is als het ware een beetje uitgerekt. Dat is ook zo bij kinderen met autisme, alleen in een extremere mate. Autisme wordt in dit boek gezien als een extreme vorm van hooggevoeligheid. En tussen hooggevoeligheid en autisme wordt een groot grijs gebied geconstateerd waarbinnen het voor diagnostici steeds moeilijker wordt een duidelijke grens te trekken. Dit boek valt tussen verschillende categorieën in. Het heeft iets wetenschappelijks maar is tegelijkertijd persoonlijk. Het is gebaseerd op ervaringen maar schuwt het filosofische niet. Het is vakgericht, maar trekt heel duidelijk lijnen door naar andere gebieden, zoals de cultuurgeschiedenis. Dit kan ook eigenlijk niet anders, want het onderwerp dat erin beschreven wordt valt ook tussen categorieën in. Het is bedoeld voor ouders, leerkrachten en zorgverleners die met hooggevoelige of autistische kinderen te maken hebben. En verder voor mensen die in zichzelf hooggevoeligheid herkennen en die willen onderzoeken hoe ze hier een zin aan kunnen geven.
Voorwoord ‘En, zit je lekker in je vel?’ Als iemand dat aan je vraagt wil hij weten of het goed met je gaat. Maar hij zegt het met een beeld en op een bepaalde manier zal hij dat beeld ook voor zich zien: een vel, als een soort losse omhulling. En iemand die daar min of meer in zit. In dit boek wordt deze beeld-spraak vrij letterlijk genomen. Sommige mensen zitten goed in hun vel. Ze zijn stevig met hun lijf verbonden. Andere mensen zitten niet zo goed in hun vel. Ze zijn los met hun lijf verbonden. Ik stel mij tussen het lichaam en dat wat erin zit een elastiek voor, dat kan uitrekken en samentrekken. De mensen waar dit boek over gaat, zij die tot het grijze gebied behoren tussen hooggevoeligheid en autisme, zie ik als los met hun lijf verbonden. Het is vanuit deze optiek dat ik dit grijze gebied wil benaderen, omdat ik gemerkt heb dat deze benadering vruchtbaar kan zijn. Dat een mens een wezen is dat een lichaam heeft en niet een lichaam is, dat hij als ziel zijn lichaam als het ware bewoont is het uitgangspunt van dit boek. Daarmee kies ik een andere weg dan die van de gangbare wetenschap, die geneigd is ieder verschijnsel als uitsluitend lichamelijk te beschouwen. Toch pretendeer ik een zekere wetenschappelijkheid, in de zin dat ik methodisch te werk ga en met bruikbare verklaringen en handelingssuggesties kom. De wetenschappelijkheid die ik nastreef past grotendeels onder de noemer ‘fenomenologie’ en is gebaseerd op ervaringen die ik in mijn werk met kinderen en jeugdigen (en enkele volwassenen) heb opgedaan, aangevuld met onder andere biografische, autobiografische, cultuurhistorische en mythische gegevens. Een belangrijk deel van deze ervaringen heb ik opgedaan als
7
psychologisch medewerker binnen een GGZ-instelling. In de afgelopen jaren ben ik daar steeds meer in aanraking gekomen met kinderen die een bepaalde vorm van hooggevoeligheid hebben. Ik ben hierin een tendens gaan zien die eigen is aan onze tijd. Veel van deze kinderen hadden eigenschappen die je ook bij kinderen met autisme tegenkomt en het werd voor mij steeds moeilijker een scherpe grens te trekken tussen autisme en hooggevoeligheid. Autisme, zo werd mij duidelijk, is eigenlijk een extreme vorm van hooggevoeligheid. Dit boek valt tussen verschillende categorieën in. Het heeft iets wetenschappelijks, maar is tegelijkertijd persoonlijk. Het is gebaseerd op ervaringen, maar schuwt het filosofische niet. Het is vakgericht, maar trekt heel duidelijk lijnen door naar andere gebieden, zoals de cultuurgeschiedenis. Dit kan ook eigenlijk niet anders, want het onderwerp dat ik beschrijf valt ook tussen categorieën in. Ik wens jou, lezer, veel plezier en inspiratie bij het lezen. Als je wilt reageren, kun je dat doen via:
[email protected] Koedijk, juni 2007 Hans Lemmens
8
Bij wijze van inleiding Gedurende een belangrijk deel van mijn lagere school-tijd en gedurende het grootste deel van mijn tijd op het gymnasium, al met al een jaar of tien, was ik verliefd op een meisje met wie ik nauwelijks een woord gewisseld heb. Ik weet niet eens zeker of zij iets van mijn gevoelens gemerkt heeft, hoe hevig die ook waren. Gevoel en werkelijkheid kwamen in die tijd niet goed bij elkaar. Achteraf besef ik dat ik toen heb ervaren hoe de ziel een beetje van het lichaam los kan raken. Nadat ik het gymnasium had afgemaakt verliet ik de provinciestad waar mijn platonische liefde zich had afgespeeld en ging ik studeren aan de universiteit van Nijmegen. Omdat ik nog niet wist op wat voor studie ik mij wilde richten schreef ik mij in voor sociologie, want dit vak was zo vaag en algemeen dat er eigenlijk nog geen keuze nodig was. En ja, ik voelde me ook sociaal bewogen en hoopte dat dit vak hier verder voedsel aan zou geven. Het bijvak waarop ik mij het meest verheugde was psychologie, al was ik er ook een beetje bang voor. Hoopte ik via de sociologie inzicht te krijgen in het functioneren van menselijke groepen, via de psychologie hoopte ik inzicht te krijgen in het menselijke innerlijk. Maar dat viel tegen. Een van de ontdekkers die uitgebreid in de psychologiecolleges behandeld werden was Ivan Petrovitsj Pavlov, een man die zich meer met dieren bezighield dan met mensen en die ook ten aanzien van die dieren niet zo zeer interesse had in hoe ze waren als wel in hoe ze konden worden gemanipuleerd. Iedere keer dat ik weer hoorde over de honden die gingen kwijlen wanneer het geluid klonk van een gong, in de veronderstelling dat er een lekker stuk vlees voor hen klaar lag, had ik medelijden met deze dieren, omdat ze zo voor de gek gehouden werden.
9
Wat ik leerde op de universiteit was methodisch denken. Al ging dat niet helemaal op de manier die hier gepropageerd werd. Na een mondeling tentamen ‘Methoden van onderzoek’ vertelde de docent mij dat ik intelligente en bruikbare antwoorden had gegeven op zijn vragen maar dat ik me gewoon niet goed genoeg had verdiept in de boeken die ik had moeten lezen. Tja, met dat laatste had hij wel een beetje gelijk. Want liever dan met studeren hield ik mij bezig met het studentenprotest, dat toen, halverwege de roerige jaren zestig, flink begon op te laaien. Met Nijmegen nog als centrum, voordat Amsterdam die positie overnam. Concreet betekende dit voor mij, naast het organiseren van meetings, het uitvoeren van kleine verstorende acties, zoals het in de collegezaal verschijnen in spijkerbroek of zonder colbert, iets wat binnen de toen geldende kledingcode gelijk stond aan misdaad. Of het met oranje menie besmeuren van de een of andere in brons afgebeelde overjarige beroemdheid, dat soort dingen. Ik kon daar met mijn kameraden erg van genieten en het gaf ons een heerlijk gevoel van vrijheid. Een van onze grote helden was Bob Dylan, die in die tijd met zijn rauwe stem protestsongs ten gehore bracht als ‘The times, they are a-changing’. Inderdaad, er moesten andere tijden komen. De vastgeroeste patronen en de conventies moesten worden doorbroken en dan, doordat de mens dan vrij kon kiezen, zou er eindelijk een menswaardige sociale orde ontstaan. Bij mijn persoonlijke bevrijding speelde het een belangrijke rol dat ik mijn lichaam de plaats ging geven die het verdiende. Ik deed dit met name via allerlei mimeworkshops, waarin vreemd genoeg mijn zo veronachtzaamde lichamelijkheid opeens het communicatiekanaal bleek te zijn dat mij het meest na lag. De intense behoefte volgend dit gebied verder te ontginnen nam ik afscheid van de sociologie en schreef ik mij in voor de mimeopleiding aan de Amsterdamse theaterschool, waar mijn zoeken naar andere tijden zich nu voornamelijk via kunstzinnige uitin-
10
gen ging voltrekken. Hoe iemand lichamelijk is, dat werd mijn studieonderwerp en urenlang kon ik met mijn medestudenten kijken naar televisieprogramma’s waarvan we het geluid hadden uitgezet. Na deze opleiding ben ik een tijd mimespeler, mimedocent en schrijver/regisseur van mimestukken geweest, waarbij ik graag inspiratie putte uit de middeleeuwse troubadourscultuur, de cultuur van het minnelied.Vooral de kennisweg die door de troubadours bewandeld werd en die kennis zocht via de liefde boeide mij. ‘Gaya scienza’ werd deze kennisweg genoemd, blijde wetenschap. Wat deze precies inhield wist ik niet, maar zij sprak tot mijn verbeelding, vooral ook omdat een van mijn favoriete filosofen zich door dit gedachtegoed had laten inspireren, Friedrich Nietztsche. Een van zijn boeken was getiteld Die fröhliche Wissenschaft. Wat later ontdekte ik de antroposofie, vooral via een bewegingsstijl die hierbinnen ontwikkeld was, de euritmie, waarin op een wetmatige manier met bewegingen werd omgegaan. Dat wetmatige interesseerde me, dat miste ik in de mimecultuur.Via de euritmie ontdekte ik andere aspecten van de antroposofie, zoals het fenomenologisch onderzoek, een onderzoek dat niet uitging van vooropgezette kaders maar waarbij men de fenomenen onbevooroordeeld op zich liet inwerken. Op die manier konden de fenomenen voor zichzelf spreken en konden ze zelf aangeven wat hun logica was. Binnen deze wetenschappelijke richting was het denken een volgend denken, dat eigenlijk alleen de logica die de fenomenen vanuit zichzelf lieten zien in woorden vertaalde. Wat mij vooral boeide in deze richting was dat er, hoe methodisch men ook te werk ging, altijd een bepaalde ruimte bleef voor de persoonlijkheid van de waarnemer. Dat iedere waarnemer een fenomeen op een verschillende manier waarneemt werd volledig geaccepteerd. Blijkbaar leidden er vele wegen naar Rome.
11
Die ruimte voor de persoonlijkheid van de waarnemer vond ik wat later ook bij de kwantumfysica, waarop ik geattendeerd werd door een vriend die fysica studeerde.Voortbouwend op de bevindingen van Einstein ontdekten de kwantumfysici bij de bestudering van superkleine, subatomaire deeltjes dat de manier waarop die deeltjes door de onderzoeker benaderd werden de uitslag van het onderzoek bepaalde. Benaderde hij ze als deeltjes, dan zag hij deeltjes. Benaderde hij ze als golfjes, dan zag hij golfjes. Net als in de fenomenologie was hier dus ruimte voor een wisselwerking tussen de onderzoeker en zijn onderwerp. Ik vond het fantastisch om in de meest vooraanstaande tak van de meest vooraanstaande natuurwetenschap mijn eigen overtuiging bevestigd te zien. Een andere overtuiging: dat een mens bestaat uit ziel en lichaam en dat de ziel ook los van het lichaam een bestaan kan hebben, vond ik weer bevestigd in de antroposofie. De consequenties die Rudolf Steiner trok uit dit uitgangspunt inspireerden mij enorm. Het intensiefst was dat het geval bij zijn visie op gehandicapte kinderen en toen ik, omdat ik mij inmiddels ten zeerste schatplichtig voelde aan de antroposofie, hierbinnen ook een werkveld zocht, werd dat het werk met kinderen die een stoornis hebben in hun ontwikkeling. Het was een goede keuze, want toen ik met deze kinderen ging werken, als groepsleider, een zeer praktisch en ‘down to earth’ beroep, voelde ik voor het eerst van mijn leven vaste grond onder mijn voeten. Pas nu kon ik ook een vaste relatie vinden, nadat ik jarenlang op een meer experimenterende wijze met de liefde was omgegaan. Twee eigen kinderen waren het gevolg, zodat ik nu ook in mijn privéleven kon ervaren wat de kinderlijke ontwikkeling inhoudt. De grootste uitdaging binnen mijn werk vormden voor mij de kinderen met autisme. Door hun extreme gedrag vroegen ze
12
van mij een extreme inzet en dat maakte sluimerende vermogens in mij wakker. Ik leerde hoe ik mijn sensitiviteit kon inzetten, leerde hoe ik in het contact met hen lichaamstaal kon gebruiken en ontwikkelde een communicatievorm die zonder woorden, direct via de ziel verliep. Afstemming, dat was voor mij het sleutelwoord. Op basis van mijn ervaringen schreef ik een boekje met de titel Binnenwereld – Een visie op autisme vanuit de inleving, dat een aanvulling wilde zijn op de gangbare benadering van mensen met autisme, welke laatste vooral op socialisatie gericht was en dus op het aanpassen aan de bestaande cultuur. Ik gaf het uit in eigen beheer en nadat het besproken was in het maandblad Klik kwamen er vanuit het hele land bestellingen binnen. Deze benadering was vooral gericht op de aanlegfactor. Ik sprak ook wel van de constitutiefactor, waarbij ik onder constitutie verstond: de manier waarop bij iemand, in aanleg, lichaam en ziel verbonden zijn. Onder inspiratie van mijn vrouw, die speltherapeute was, ben ik mij daarna steeds meer gaan verdiepen in de psychische aspecten bij mensen (vooral kinderen) die afwijkend gedrag vertonen en dit leidde ertoe dat ik een opleiding tot psychotherapeut ging volgen.Toen ik die opleiding had afgerond veranderde mijn werksituatie en nu kwam ik vooral in contact met kinderen bij wie die psychische factor een even grote rol speelde als de constitutionele. De meesten van hen hadden, anders dan de kinderen met wie ik voorheen werkte, een normale intelligentie en bezochten een gewone basisschool. Waarbij bleek dat er steeds meer kinderen op de basisscholen verschenen met een vorm van hooggevoeligheid. Niet zelden ging dit samen met gedrag dat overeenkomsten vertoonde met gedrag dat ik van kinderen met autisme had leren kennen, alleen minder uitgesproken, en zo werd mij steeds duidelijker dat autisme en hooggevoeligheid op dezelfde lijn liggen, alleen op een ander punt. Autisme was gewoon een extreme vorm van hooggevoeligheid.
13
Ik schreef een artikel waarin ik deze gedachte verder uitwerkte en toen dit klaar was bleek het zo kiemkrachtig dat het geleidelijk aan uitgroeide tot een klein boek. Dit boek ligt nu in jouw handen. Het artikel waar alles uit voortkwam vind je terug als het eerste hoofdstuk. Ik zal in dit boek methodisch te werk gaan. In die zin vind ik dat dit boek een zekere wetenschappelijkheid mag pretenderen. Maar het zal niet de gangbare wetenschappelijkheid zijn, daarvoor zitten er te veel sprongen in mijn gedachtegangen. De wetenschappelijkheid waar ik op uit ben is er een die mij voorzweefde toen ik de gaya scienza van de troubadours leerde kennen, de blijde wetenschap. Het persoonlijke speelt hierbij een rol, en het gevoel.Verder zal waarschijnlijk duidelijk worden dat de fenomenologie mij niet onberoerd heeft gelaten. Ik hoop dat dit boek voor jou een bron mag zijn van nieuwe inzichten, zoals het dat tijdens het schrijven ook voor mij is geweest.
14
1
Een kleine geschiedenis van het autisme
‘Autos’ is een Grieks woord, dat ‘zelf ’ betekent. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Zwitserse psychiater Eugen Bleuler het woord ‘autisme’ gebruikte voor mensen die extreem in zichzelf gekeerd gedrag vertoonden en wier denken sterk door fantasieën werd bepaald. Dat was in 1911. Het ging daarbij met name om mensen met een psychotische, schizofrene aandoening. 1911, dat was ook het jaar waarin een andere Zwitser, Albert Einstein, het eerste beslissende idee over de algemene relativiteitstheorie op schrift stelde. Een theorie die afzag van het aardse perspectief en de wereld benaderde vanuit een standpunt ergens in het heelal. Een theorie ook die direct samenhing met de atoomtheorie, welke laatste het uiteenvallen van de materie als onderwerp had en die 34 jaar later tot de atoombom zou leiden. Een perspectief buiten het aardse hebben en uiteenval, dat zijn elementen die, zoals zal blijken, ook aan het autisme eigen zijn. Overigens zijn er psychiaters geweest die Albert Einstein met terugwerkende kracht als autist heeft bestempeld, naast een groot aantal andere genieën.
15
He t e la stie k tusse n lichaam e n zie l
Ee n k le i n e ge s c h ie d e ni s va n h e t a u t i s me
Maar met de betekenis die wij er tegenwoordig aan geven werd het woord ‘autisme’ pas in 1943 gebruikt. De Amerikaanse kinderpsychiater Leo Kanner beschreef toen onder deze noemer een aantal kinderen die niet op een normale manier met de wereld in contact konden komen. Ze zochten liever contact met dingen dan met mensen en mensen benaderden hen alsof ze dingen waren. Deze kinderen kwamen meestal niet tot taalgebruik. Spraken ze wel, dan deden ze dat met een monotone, mechanisch aandoende stem en hadden hun mededelingen een abstract karakter, zonder gevoel. Het was alsof ze woorden ervoeren als losse klanken, en in het algemeen leek het alsof hun wereld uit losse onderdelen bestond. Behalve door dit in zichzelf gekeerde gedrag kenmerkten ze zich dus door een sterk abstracte, mechanische inslag. Nog geen jaar later, in 1944, gebruikte de Oostenrijkse psychiater Hans Asperger het woord op een manier die sterk met die van Kanner overeenkwam, overigens zonder het werk van Kanner te kennen. Alleen functioneerden de autisten die hij beschreef op een hoger niveau. Anders dan de Kanner-autisten konden zij soms een zekere mate van maatschappelijke integratie bereiken en vaak beschikten ze over speciale talenten als het uit het hoofd natekenen van gebouwen of het uit het hoofd oplossen van ingewikkelde rekenopgaven. Als ze zich uitten deden ze dat vaak op een originele manier. Maar wat ze deden kwam sterk voort uit hun hoofd, het gevoel leek hier geen rol bij te spelen. Het heeft mij altijd gefascineerd dat deze ontdekkingen plaatsvonden tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog, en wel aan beide zijden van het front. Dit was ook de tijd waarin in de Verenigde Staten de atoombom ontwikkeld werd, die in 1945 neer zou vallen op Hiroshima en die aan de Tweede Wereldoorlog een einde zou maken. En het was weer Albert Einstein, die inmiddels naar de Verenigde Staten verhuisd was, die met
een brief aan president Roosevelt tot de ontwikkeling van deze bom de aanzet had gegeven. Al was hij later ook geschokt door de gevolgen.
16
Trouw aan de psychiatrische trend van die tijd zag Kanner als oorzaak van het autisme negatieve invloeden vanuit het ouderlijk huis. Daarmee opende hij de weg voor een andere, Amerikaanse, psychiater, Bruno Bettelheim, die onomwonden stelde dat een permanent gebrek aan respons vanuit de moeder autisme bij de zuigeling opriep. Deze theorie van ‘de ijskastmoeder’ heeft decennialang de gedachten over het autisme beheerst en zelfs nu nog doet ze haar invloed gelden. Niettemin is inmiddels duidelijk geworden dat deze aandoening geen psychische oorzaak heeft maar dat ze organisch van aard is, constitutioneel. Het was vooral Bernard Rimland (Verenigde Staten) die hierop gewezen heeft, voor het eerst in 1964. De kinderen werden niet autistisch door een eventuele kille moeder, zo werd duidelijk, ze wierpen zelf barrières op tegen het contact met de moeder, en tegen ieder ander contact. Algemeen werd autisme als ongeneeslijk gezien. Dat echter zelfs een typische Kanner-autist werkelijk genezen kon worden, bewees in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw Barry Neil Kaufman (weer Verenigde Staten), die samen met zijn vrouw zijn zoontje Raun binnen twee jaar volledig uit zijn autistische isolement haalde. Hij heeft dit uitgebreid beschreven in zijn boek Son Rise, in het Nederlands vertaald als Verbroken Stilte. De bruikbaarheid van zijn methode heeft hij daarna nog bij vele andere kinderen gedemonstreerd, al zijn de resultaten daarbij niet altijd zo overtuigend geweest als bij zijn zoontje. Halverwege de jaren tachtig begonnen er boeken te verschijnen waarin mensen met autisme hun ervaringen beschreven. In Ne-
17
He t e la stie k tusse n lichaam e n zie l
Ee n k le i n e ge s c h ie d e ni s va n h e t a u t i s me
derland deed dat bijvoorbeeld Kees Momma, in Amerika zijn vooral Temple Grandin en Donna Williams bekend geworden. Voor het eerst werd nu iets duidelijk van de binnenwereld van de mens met autisme, waar tot nu toe alleen zijn buitenkant was beschreven. Vele van deze schrijvers gaven overigens handige tips over hoe je contact met hen kon zoeken en hoe je met hen kon omgaan. Die binnenwereld werd nog pregnanter naar voren gebracht toen aan het eind van de jaren tachtig een aantal mensen met autisme, van wie niet bekend was geweest dat ze enig taalbegrip hadden, zich gingen uiten via de tekstverwerker. Zij deden dat via een methode die ‘ondersteunde communicatie’ werd genoemd en waarbij de hand van degene die typte licht werd ondersteund door een begeleider.Voor het zicht op autisme was dit een geweldige doorbraak. Ook zwijgende autisten konden nu gezien worden als volledige mensen, met veelal diepe gevoelens en vaak ook met een intens vermogen om lief te hebben.Velen van hen bleken over een meer dan gemiddelde intelligentie te beschikken en over diepe inzichten. Het probleem bleek niet dat deze kwaliteiten afwezig waren, maar dat ze niet konden worden geuit. In dit genre zijn de boeken van de Duitser Birger Sellin hoogtepunten. Jammer genoeg hebben nog maar weinig onderzoekers er consequenties uit getrokken dat er nu een duidelijk onderscheid kon worden gemaakt tussen het autistische gedrag en het autistische innerlijk.
anderszins omschreven. Mensen die als zodanig werden aangemerkt vertoonden autistische verschijnselen zonder dat ze in alle opzichten typisch autistisch waren. Zo maakten sommigen van hen oogcontact, iets wat je bij mensen met regulier autisme niet veel tegenkomt. Sommigen waren ook in staat tot wederkerigheid in het contact onder veilige omstandigheden, of konden zich inleven in anderen. Vaak lieten ze duidelijke ontwikkelingsmogelijkheden zien, waarmee ze langzamerhand iets van hun autisme overwonnen. Maar bijna altijd hadden ze moeite met de sociale gedragsregels, gingen ze contact aan op hun eigen voorwaarden, leefden ze meer vanuit hun hoofd dan vanuit hun gevoel, waren ze onrustig en waren ze supergevoelig voor hun omgeving. De categorie PDD-NOS heeft sindsdien een ware zegetocht gemaakt en momenteel lijken er in iedere schoolklas wel één of twee kinderen te zitten met een tendens in deze richting of zelfs met een officiële diagnose. Op deze manier is dit randgebied van het autisme in de tweede helft van de 20e eeuw langzamerhand een zo veelkantig en zo wijdverbreid verschijnsel geworden dat je nu, in het begin van de 21e eeuw, haast niet meer van een stoornis kunt spreken. Het is een algemeen voorkomende variatie binnen het menselijk gedrag aan het worden, waarbinnen de verschillen even opvallend zijn als de overeenkomsten.
Langzamerhand werden er zo veel variaties op het autisme bekend dat er vaak niet meer gesproken werd van autisme zonder meer, maar van ‘een stoornis binnen het autistisch spectrum’. En aan de rand van dit spectrum verscheen PDD-NOS, ofwel pervasive development disorder not otherwise specified. In het Nederlands werd dit POS-NAO, de pervasieve ontwikkelingsstoornis niet
18
Dat is ook niet verwonderlijk, want de tijd waarin we leven is steeds autistischer geworden. Kijk maar eens naar de manier waarop mensen hun dagelijks werk doen. Een overgroot percentage zit daarbij achter de computer en als er één apparaat is dat de mens tot autistisch gedrag programmeert, dan is het de computer wel. De computer stimuleert een denken dat rechtlijnig is en abstract en waar het contact geen invloed op heeft. Bovendien spreekt de computer alleen het hoofd aan en ook daardoor stimuleert het die typische uitsluiting van het gevoel
19
He t e la stie k tusse n lichaam e n zie l
Ee n k le i n e ge s c h ie d e ni s va n h e t a u t i s me
die het gedrag van mensen met autisme kenmerkt. (Let wel: ik heb het hier alleen over het gedrag.) Ook de communicatie speelt zich steeds vaker af via computers of andere apparaten en ik heb het niet zelden meegemaakt dat mensen die zich in elkaars onmiddellijke nabijheid bevinden met elkaar communiceren via de mobiele telefoon. Computers trekken ons steeds verder weg van de concrete werkelijkheid naar een ‘virtuele’ werkelijkheid, die wij grotendeels zelf kunnen bepalen zo lang wij uitgaan van de voorgeprogrammeerde mogelijkheden. Dat geeft veel veiligheid. En veel eenzaamheid. Maar het zijn niet alleen de computers die autistisch gedrag stimuleren, zulke stimulansen zijn er op vele gebieden. Kijk maar eens naar de voorgeprogrammeerde manier waarop wij ons in het verkeer moeten gedragen, naar ons wonen in eindeloze flatwijken, naar de uniformiteit van onze winkelcentra enzovoort. Of naar de abstracte manier waarop wij wetenschap bedrijven.
ca viel de materie uit elkaar en als er één gebeuren is geweest dat de 20e eeuw heeft gekenmerkt, dan is het dit: het uiteenvallen van de materie. Ook in de cultuur, bijvoorbeeld in de schilderkunst, zie je dat gebeuren.
De gangbare wetenschap, ook waar het de psychologie betreft of andere takken van de menswetenschap, is gebaseerd op de exacte natuurwetenschap. In de exacte natuurwetenschap observeert een observator een object, observeert hij ook wat er met zijn object gebeurt als hij er experimenten mee uithaalt. Wat die observator tot iedere prijs moet voorkomen is dat hij een verbinding met zijn object aangaat, - en in feite is het zo dat het verbod op die verbinding de nabije, vertrouwde dingen tot objecten máákt. Objecten zijn dingen waarvan je afstand genomen hebt. Daarmee is, zo rond de 17e eeuw, een proces van vervreemding ingezet dat er niet alleen toe leidde dat de mensen hun samenhang met de dingen verloren, maar dat ook de samenhang binnen de dingen zelf verloren ging. Dit mondde uit in de atoomfysica, waarnaar ik hierboven al verwees. In de atoomfysi-
20
Nu, in het begin van de 21e eeuw, is dat uiteenvallen van de materie vanzelfsprekend geworden en staat het niet meer zo op de voorgrond. Maar de exacte wetenschap is nog steeds allesbepalend en het lijkt erop dat het nu de sociale verbanden zijn die uiteenvallen. De moraal in deze tijd is: kom op voor jezelf. Zelfs in de reclame werkt dit door, bijvoorbeeld doordat er biertjes worden getoond die nadrukkelijk door een enkel mens worden geconsumeerd, of doordat een huismoeder wordt getoond die voor de ogen van haar man en haar kinderen een extra stukje vlees uit de pan weggrist. Naar mijn idee is dit soort zaken nog niet eerder vertoond in de reclame. ‘Kom op voor jezelf ’, ‘zorg goed voor jezelf ’, dat zijn veel gehoorde uitspraken in deze tijd, die uiteindelijk uitmonden in: ikke ikke en de rest kan stikke. Wereldwijd is dit uiteenvallen van sociale verbanden op een heel pijnlijke maar niettemin zeer sprekende wijze aan de orde gesteld door de aanslagen van 11 september 2001. Mede door de reactie van president Bush op dit drama is sindsdien de wereld uiteengevallen in moslims en westerlingen. En waar eerst nog de oorlogen zich afspeelden op duidelijk te lokaliseren gebieden is de dreiging van aanvallen nu overal aanwezig. In de tegenstelling tussen moslims en westerlingen lijken de moslims het wij-gevoel te vertegenwoordigen en de westerlingen het ik-gevoel. Maar ondanks dat dit wij-gevoel duidelijk van zich doet spreken is de sociale samenhang in de wereld de laatste jaren alleen maar brozer geworden. En om deze denklijn nu terug te voeren tot het autisme: wat je ook van het autisme kunt zeggen, het weerspiegelt dit
21
He t e la stie k tusse n lichaam e n zie l
Ee n k le i n e ge s c h ie d e ni s va n h e t a u t i s me
uiteenvallen.Voor de autistische mens bestaat de wereld uit losse onderdelen. En de autistische mens plaatst zichzelf buiten de sociale samenhang.
Dat deze kinderen niet alleen problemen brengen maar ook alternatieven kunnen bieden voor onze vastgelopen cultuur, is voor mij duidelijk. Ik zal dit onderbouwen aan de hand van een wetmatigheid die Rudolf Steiner (1861-1925) onder woorden heeft gebracht. Rudolf Steiner was de grondlegger van de antroposofie en de wetmatigheid die ik bedoel heeft hij ‘de sociologische basiswet’ genoemd. Ik citeer. ‘Als de culturele ontwikkeling van de mensheid begint, streeft deze naar het ontstaan van sociale instellingen. Het belang van de enkeling wordt voorshands aan het belang van de instellingen opgeofferd. De verdere ontwikkeling leidt er evenwel toe dat de enkeling zich uit de belangen van de instellingen bevrijdt en tot een vrije ontplooiing van zijn behoeften en van zijn capaciteiten komt.’ Het is moeilijk te bewijzen of dit echt een wet is. Maar als we deze zogenoemde wet als een werkhypothese gebruiken, blijkt hij wel hout te snijden en wordt wel opeens veel verklaarbaar van de ontwikkelingen die ik hierboven geschetst heb. Het is inderdaad zo dat door de eeuwen heen het sociale geheel, via een absolute heerser, via een machtige priesterkaste, via de macht van godsdienstige leiders, op de voorgrond is geplaatst en dat individuen die zich buiten dit kader plaatsten monddood zijn gemaakt of zijn geliquideerd. Denk maar aan Galileo Galilei, of aan Jeanne d’Arc, of ook aan Jezus van Nazareth. En het is inderdaad zo dat de waarde van het vrije individu pas sinds de renaissance aan de orde is gesteld, wat bezien binnen het kader van de ontwikkeling van de mensheid zeer recent is. Tegenwoordig, in onze ikke-ikke-en-de-rest-kan-stikke-cultuur, is in de beleving van de mensen het individu hét criterium geworden.Vandalisme is daarbij een van de symptomen. Tegelijkertijd is het zo dat de speling van het individu binnen onze technologische cultuur eerder minder is geworden dan meer, vergeleken bijvoorbeeld met de periode dat in het
Ondertussen verschijnen er steeds meer publicaties over hoogsensitiviteit en hoogbegaafdheid, terwijl vanuit een spiritueel geïnspireerde pedagogiek de term ‘nieuwetijdskind’ is geïntroduceerd. In deze literatuur worden heel gevoelige, vaak sterk intellectueel begaafde kinderen geschilderd die moeite hebben met de sociale gedragsregels en die meer vanuit hun eigen visie contacten aangaan dan vanuit wat gangbaar is volgens de algemene normen. Hun kenmerken overlappen voor een heel groot gedeelte de kenmerken van kinderen met een tendens naar PDD-NOS. Alleen is het punt vanwaaruit gedacht wordt verschillend. Bij deze laatste publicaties is de sterke gevoeligheid het uitgangspunt, die ook een kwaliteit kan zijn. In de publicaties die de geschiedenis van het autisme hebben begeleid, staat het afwijkende van het gedrag op de voorgrond en is er nog weinig oog voor positieve aspecten. Maar vanuit welk standpunt je dit thema ook benadert, het is duidelijk dat wij, in het begin van de 21e eeuw, steeds meer te maken krijgen met kinderen die zo gevoelig zijn voor hun omgeving dat ze zich op een bepaalde manier tegen die omgeving moeten wapenen. Kinderen ook die zo gevoelig zijn dat ze niet passen niet binnen een cultureel klimaat waarin fijngevoeligheid wel zo ongeveer het laatste criterium is. En die zich tegen dat klimaat verzetten. Kinderen die zo apart zijn of bijzonder zijn dat ze zich niet aan onze conventies kunnen houden. Onaangepaste kinderen. Het grijze gebied tussen autisme en overgevoeligheid, het wordt steeds groter. En steeds moeilijker wordt het voor diagnostici om binnen dit gebied een duidelijke grens te trekken.
22
23
He t e la stie k tusse n lichaam e n zie l
Ee n k le i n e ge s c h ie d e ni s va n h e t a u t i s me
Westen de Kerk overheerste. Momenteel zijn de economische processen zo allesbepalend dat de vrije marge, niet alleen van de politiek maar ook bijvoorbeeld van de media en de kunsten, minimaal geworden is. Het doet er niet meer toe op wie wij stemmen. Wie er ook in de regering komt, hij of zij wordt toch aan handen en voeten gebonden door de economie. Het doet er nauwelijks nog toe hoe creatief wij zijn binnen ons werkleven. De verordeningen, regels, vaste procedures en, weer, economische marges, lijken allesbepalend. Zo zitten wij momenteel met een onoverbrugbare spanning tussen de niet te stuiten impulsen van individuele mensen en de minimale marges binnen de bestaande cultuur, een cultuur die de aarde tot een afvalbak heeft gemaakt en die haar teloorgang bewijst met het feit dat ze het menselijk bestaan op aarde grotendeels heeft ondermijnd.
En zo heeft deze kleine geschiedenis van het autisme ons van een autisme als curiositeit tot een autisme als kernpunt van het sociale vraagstuk gebracht.
Wat moet er nu gebeuren? Moet de macht van de economie de individuele impulsen vernietigen? Zij doet aardig haar best door het overstelpen van de maatschappij met luxe consumptieartikelen, die de mensen in een roes en in schijnwerelden brengen. Of moet het individu het roer overnemen en moeten er, overeenkomstig de sociologische basiswet, steeds meer sociale gehelen komen die ontstaan uit een vrije samenwerking van individuen? Een tendens tot dat laatste doet zich voor via al die kinderen die onder de noemer PDD-NOS of nieuwetijdskind worden gebracht. Die zich niet meer houden aan de sociale codes, aan de conventie, maar die hun eigen impulsen en eigen visies centraal stellen. En die dan tegenkomen dat er in de huidige maatschappij geen ruimte voor hen is. Op deze manier bezien is de sterke toename van kinderen met een autistische tendens niet alleen een probleem van psychische gezondheidszorg, maar zeker ook een cultuurprobleem.
24
25