WIA-wijzer Inleiding Is een werknemer (langdurig) ziek dan kan dit grote gevolgen hebben voor de sportorganisatie. Het hindert de bedrijfsvoering en het leidt tot extra kosten. Vanaf 1 januari 2004 geldt immers dat u niet 52 weken, maar 104 weken lang het loon van uw zieke werknemer moet doorbetalen. In de CAO-Sport zijn hier nadere afspraken over gemaakt. Artikel 24 CAO-Sport bepaalt namelijk: 1.
Indien een werknemer door ziekte of arbeidsongeschiktheid verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, gelden voor hem de wettelijke bepalingen, voor zover hierna niet anders is bepaald.
2.
a. In geval van arbeidsongeschiktheid zal aan de werknemer, wiens eerste ziektedag is gelegen op en/of na 1 januari 2004, zolang het dienstverband voortduurt doch gedurende maximaal de eerste 52 weken 100% van het maandsalaris worden doorbetaald. b. Aan de in lid 2 sub a van dit artikel bedoelde werknemer zal in geval van arbeidsongeschiktheid, zolang het dienstverband voortduurt doch gedurende maximaal de tweede 52 weken 70% van het maandsalaris worden doorbetaald.
3.
Indien de in lid 2 sub b van dit artikel bedoelde werknemer al dan niet op therapeutische basis werkzaamheden verricht, ontvangt deze werknemer de krachtens lid 1 van artikel 7:629 BW verplichte betaling van 70% van het maandsalaris en een aanvulling door de werkgever tot 100% van zijn maandsalaris.
4.
De in lid 2 sub b van dit artikel bedoelde werknemer, van wie de Arbo-arts heeft aangegeven dat er geen enkel vooruitzicht is op herstel, ontvangt zijn maandsalaris bestaande uit de krachtens lid 1 van artikel 7:629 BW verplichte betaling van 70% van het maandsalaris en een aanvulling door de werkgever tot 100% van zijn maandsalaris.
5.
Onder maandsalaris wordt verstaan het bruto inkomen dat de werknemer zou hebben ontvangen, indien de werknemer arbeidsgeschikt zou zijn geweest.
6.
De pensioenopbouw zal niet nadelig beïnvloed worden gedurende de periode van 104 weken arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
7.
De in dit artikel bedoelde loondoorbetalingen en aanvullingen door de werkgever worden beëindigd wanneer de arbeidsovereenkomst met de werknemer eindigt.
8.
De werkgever heeft het recht om de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen te weigeren ten aanzien van de werknemer die: a. door opzet arbeidsongeschikt is geworden; b. arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van een gebrek, waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie gestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd; zijn genezing belemmert of vertraagt; zonder deugdelijke grond geen passend werk verricht.
9.
De werkgever heeft het recht om de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling en aanvullingen op te schorten, dan wel de aanvullingen te weigeren ten aanzien van de werknemer die zich niet aan de voor hem geldende regels en aanwijzingen houdt.
10. Nadere uitwerking van de geldende regels en aanwijzingen in verband met ziekte
vindt plaats in overleg met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging.
U heeft dus belang bij een snelle terugkeer naar werk als sprake is van uitval. Duurt herstel langer dan een paar dagen of weken, dan gaat u als werkgever samen met uw zieke werknemer op zoek naar oplossingen om snelle terugkeer naar werk te realiseren. Lukt het u en uw werknemer ondanks alle inspanningen niet om in twee jaar te komen tot herstel dan volgt, mits arbeidsongeschikt geworden na 1 januari 2004, de WIA. De WIA staat voor Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen en is met ingang van 29 december 2005, precies 104 weken na de inwerkingtreding van de Wet verlenging loondoorbetaling bij ziekte, van kracht gegaan. De wetgeving van de WIA ligt behoorlijk dicht bij het unaniem advies van de SER, waarin zowel de vakorganisaties, werkgeversorganisaties, als de overheid zijn vertegenwoordigd. De WIA bestaat uit twee delen, de regeling Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). In dit nieuwe stelsel hebben zowel werknemers als werkgevers in de sportsector een groot financieel belang bij het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid. In de WIA kijkt het UWV vooral naar wat de werknemer nog wél kan. In deze WIA-wijzer neemt de WOS u mee in deze complexe wetgeving. Ook zullen de afspraken, die CAO-partijen in de CAO-Sport ten aanzien van arbeidsongeschiktheid hebben gemaakt, in deze wijzer aan de orde komen. De WOS merkt daarnaast dat onze leden graag willen weten of het voor een sportorganisatie verstandig is om verzekeringen af te sluiten die hun medewerkers een aanvulling geven op de wettelijke uitkering. In de WIA-wijzer geeft de WOS advies. Aan de orde komt tot slot de vraag, of de pensioenregeling van PGGM een voorziening heeft die het WIA-hiaat voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aanvult. De WIA-wijzer bestaat uit de volgende onderdelen: ¾
WIA: algemeen
¾
Gedeeltelijk of tijdelijk arbeidsongeschikt: de WGA-uitkering
¾
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt: de IVA-uitkering
¾
WIA en verzekeren
WIA: algemeen Inleiding Er zijn in de WIA na de beoordeling drie mogelijkheden. Als de arbeidsongeschiktheid lager uitvalt dan 35% is er geen recht op uitkering krachtens de WIA. Als de werknemer nog deels kan werken bij de eigen werkgever of bij een andere werkgever, dan is er recht op een uitkering op grond van de Regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). De WGA zorgt ervoor dat méér werken financieel aantrekkelijk is voor de werknemer. Als uw werknemer écht niet meer werken kan, heeft hij of zij recht op een uitkering op grond van de Regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). ‘Oude gevallen’ (ziek geworden vóór 1 januari 2004) blijven onder de huidige WAO vallen. Uitgangspunten WIA ¾
U en uw werknemer zijn samen verantwoordelijk voor een gezonde werkomgeving;
¾
U en uw werknemer krijgen een nog groter belang om uitval te voorkomen en om gedurende de eerste twee ziektejaren snelle terugkeer naar werk mogelijk te maken;
¾
De nadruk ligt op wat mensen nog wèl kunnen in plaats van op wat ze niet meer kunnen. Werknemers die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, krijgen een uitkering. Hoe arbeids(on)geschikt iemand is, hangt af van wat hij of zij door ziekte of gebrek minder kan verdienen;
¾
Werken moet lonen en meer werken moet meer lonen (activerende werking);
¾
Wie echt niet meer kan werken, oftewel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt raakt, krijgt een solide uitkering;
¾
Huidige WAO-ers blijven onder de huidige WAO vallen. Zij vallen dus niet onder het nieuwe stelsel. Wel worden WAO-ers onder de 50 jaar vanaf 1 oktober 2004 herkeurd op basis van aangepaste criteria. Om de lopende WAO-uitkeringen te kunnen financieren zullen werkgevers ook in de toekomst hiervoor premies moeten betalen;
¾
De uitkeringsdrempel is in de WIA op 35% gesteld. De laagste twee arbeidsongeschiktheidsklassen worden dus geschrapt. Er ontstaat dus pas recht op een uitkering indien uw werknemer 35% of meer arbeidsongeschikt is.
De WIA en de WAO: belangrijkste verschillen ¾
De WIA maakt onderscheid tussen gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers (werknemers die nog wèl kunnen werken) en volledig en duurzame arbeidsongeschikte werknemers (werknemers die niet meer kunnen werken), terwijl de WAO alleen een onderscheid kende tussen arbeidsongeschiktheidsklassen.
¾
Gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers vallen onder de WGA en worden gestimuleerd zoveel mogelijk te werken als hun ziekte of beperking toelaat. De WGA biedt verschillende reïntegratievoorzieningen en kent een financiële prikkel: meer werken is altijd lonend. In de loongerelateerde fase bedraagt de WGA-uitkering 70% van het verschil tussen het laatstverdiende loon en het eventuele inkomen dat met werken wordt verdiend. In de fase daarna is er een loonaanvulling als men meer dan de helft van zijn resterende verdiencapaciteit verdient of een vervolguitkering als men minder dan de helft daarvan verdient of helemaal niet werkt. Met een loonaanvulling
verdient men altijd meer dan met de vervolguitkering die gerelateerd is aan het minimumloon. ¾
Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte in de WAO kon daarnaast ook een WW-uitkering ontvangen; in de WIA zijn deze uitkeringen in één loongerelateerde WGA-uitkering. De loongerelateerde WGA-uitkering is even hoog als de WAO- en WW-uitkering samen.
¾
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikten krijgen een IVA-uitkering. Het element ‘duurzaam’ is nieuw. De IVA-uitkering bedraagt 70% van het dagloon (en kent niet zoals de WAO een verschil in dagloon en vervolgdagloon). Indien al in een vroeg stadium duidelijk wordt dat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, kan een IVA-uitkering ook eerder dan na twee jaar ziekte worden toegekend.
¾
Als het gezinsinkomen onder het sociaal minimum komt, is een toeslag op grond van de Toeslagenwet mogelijk en hoeft geen beroep meer te worden gedaan op de IAOW.
¾
De ondergrens om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering is verhoogd van 15% arbeidsongeschiktheid naar 35%. Onder de WAO kreeg de categorie werknemers met een arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf 15% een uitkering ter grootte van 70% x arbeidsongeschiktheidspercentage x dagloon. Bij de WAO was, net zoals nu bij de WIA sprake van arbeidsongeschiktheidsstaffels. Voor de categorie 0 tot 35% arbeidsongeschiktheid kwam dat neer op 15%-25% en 25%35%. De WIA kent voor de categorie 0%-35% arbeidsongeschiktheid geen wettelijke uitkering.
¾
De reïntegratievoorzieningen, die voorheen waren opgenomen in de Wet REA, zijn nu opgenomen in de WIA. Bovendien zijn deze voorzieningen uitgebreid.
¾
Het claimbeoordelingsproces in de WIA is strakker opgezet en gemonitord.
¾
De regels die de mate van arbeidsongeschiktheid bepalen en die zijn opgenomen in het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten, zijn verscherpt (deze gelden overigens ook voor WAO’ers onder de 50 jaar en voor de WAO-instroom vanaf oktober 2004).
Gedeeltelijk of tijdelijk arbeidsongeschikt de WGA-uitkering Inleiding Gedeeltelijk of tijdelijk arbeidsongeschikt: de WGA-uitkering Vanaf 2006 geldt er een nieuwe uitkering voor mensen die gedeeltelijk of tijdelijk volledig arbeidsongeschikt zijn: de WGA-uitkering. WGA staat voor de regeling ‘Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten’. Uw werknemer komt voor de uitkering in aanmerking als hij/zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt óf tijdelijk volledig arbeidsongeschikt is. Gedeeltelijk arbeidsongeschikt wil zeggen dat uw werknemer door ziekte of handicap nog wel in staat is om meer dan 20% van zijn/haar oude loon te verdienen, maar niet meer dan 65%. Anders gezegd: uw werknemer is 35% of meer arbeidsongeschikt, maar minder dan 80%. Met tijdelijk volledig arbeidsongeschikt wordt bedoeld dat uw werknemer op dit moment maximaal 20% van uw oude loon kan verdienen (het loonverlies van uw werknemer bedraagt dus minstens 80%), maar dat er nog kans op verbetering is. Uw werknemer is dan niet blijvend volledig arbeidsongeschikt, er is nog herstel mogelijk. Anders gezegd: 80% tot 100% arbeidsongeschikten die niet duurzaam arbeidsongeschikt zijn, vallen onder de WGA. Als na verloop van tijd blijkt dat herstel toch niet mogelijk is, of de situatie van uw werknemer verslechtert, dan kan uw werknemer meteen over naar de uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (de IVA-uitkering). De WGA kent drie soorten uitkering: ¾
Als uw werknemer voldoende weken gewerkt heeft voordat hij/zij ziek werd, krijgt uw werknemer recht op een uitkering van 70% van zijn/haar oude loon. Dit heet de loongerelateerde WGA-uitkering. De duur hiervan is afhankelijk van de leeftijd van uw werknemer en ligt tussen de zes maanden en vijf jaar. (Vanaf 2008 wordt de duur afhankelijk van het arbeidsverleden.)
¾
Na afloop van de loongerelateerde uitkering krijgt uw werknemer: – een WGA-loonaanvullingsuitkering als uw werknemer naast zijn/haar uitkering genoeg werkt; – of een WGA-vervolguitkering als uw werknemer niet genoeg of helemaal niet werkt. Heeft uw werknemer geen recht op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat hij/zij niet aan de wekeneis voldoet, dan krijgt uw werknemer meteen recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering.
Hoe wordt vastgesteld of uw werknemer recht heeft op een WGA-uitkering? Het recht op een WGA-uitkering wordt met een keuring door het UWV vastgesteld. Eerst onderzoekt de verzekeringsarts of uw werknemer nog mogelijkheden heeft om te werken. Als dat het geval is, geeft hij aan welke beperkingen uw werknemer heeft en wat uw werknemer lichamelijk en geestelijk nog wel kan. Vervolgens onderzoekt de arbeidsdeskundige wat voor werk uw werknemer nog kan doen en wat uw werknemer met dat werk kan verdienen. Het loon dat uw werknemer nog kan verdienen is zijn/haar resterende verdiencapaciteit. Dit loon wordt afgezet tegen het loon dat uw werknemer
verdiende voordat hij/zij ziek werd. Het oude loon van uw werknemer wordt het maatmanloon genoemd. Is het resterende verdiencapaciteit (het nieuwe loon) van uw werknemer minstens 35% lager dan zijn/haar maatmanloon (het oude loon van de werknemer), dan is uw werknemer arbeidsongeschikt. In een formule ziet dat er zo uit: (maatmanloon – restverdiencapaciteit) : maatmanloon x 100 = arbeidsongeschiktheidspercentage
Voorbeeld Uw werknemer is werkzaam als trainster en verdient daarmee € 15,- bruto per uur. Na een auto-ongeval is ze arbeidsongeschikt. Na twee jaar wordt ze gekeurd voor de WIA. Haar oude werk kan uw werknemer niet meer doen, maar ze kan nog wel administratieve werkzaamheden verrichten. Daarmee kan ze nog € 9,- bruto per uur verdienen. Uw werknemers is dan voor 40% arbeidsongeschikt: (15-9) : 15 x 100 = 40% en heeft recht op een WGA-uitkering. Indien uw werknemer arbeidsongeschikt is bevonden, wordt hij/zij ingedeeld in één van de arbeidsongeschiktheidsklassen uit tabel 1 met bijbehorend uitkeringspercentage. Tabel 1 Arbeidsongeschiktheidspercentage
Uitkeringspercentage
0 – 35 %
0%
35 – 45 %
28 %
45 – 55 %
35 %
55 – 65 %
42 %
65 – 80 %
50,75 %
80 % of meer
70 %
De volgende onderdelen komen aan bod: ¾
Loongerelateerde WGA-uitkering
¾
WGA-loonaanvullingsuitkering
¾
WGA-vervolguitkering
¾
Meer arbeidsongeschikt
¾
Minder arbeidsongeschikt
¾
Aanvulling
¾
Einde WGA-uitkering
¾
Herleven WGA-uitkering
Loongerelateerde WGA-uitkering Wanneer heeft uw werknemer recht op een loongerelateerde WGA-uitkering? Om recht te hebben op een loongerelateerde WGA-uitkering moet uw werknemer voor zijn/haar eerste ziektedag voldoende weken hebben gewerkt. Dit heet de referte-eis. Deze referte eis is met ingang van 1 april 2006 aangescherpt. Vóór 1 april lag de zogeheten wekeneis nog op 26 weken van de laatste 39 weken, met ingang van 1 april krijgt uw werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering als hij/zij: ¾
in de periode van 36 weken voorafgaand aan zijn/haar eerste ziektedag in minimaal 26 weken als werknemer heeft gewerkt. Een week telt al mee als uw werknemer op één dag in die week heeft gewerkt. Sommige niet gewerkte weken gelden toch als gewerkte weken, bijvoorbeeld de weken waarin uw werknemer betaald op vakantie is geweest; óf
¾
voor zijn/haar eerste ziektedag recht heeft op een WW-uitkering (voor de WWuitkering moest uw werknemer immers al aan de referte-eis voldoen).
Heeft uw werknemer in de periode van 36 weken een aantal weken helemaal niet (als werknemer) gewerkt, dan is soms verlenging mogelijk. De periode van 36 weken wordt verlengd met het aantal hele weken waarin uw werknemer: ¾
door ziekte of arbeidsongeschiktheid niet heeft gewerkt;
¾
niet-verzekerde arbeid heeft verricht (bijvoorbeeld als startende ondernemer);
¾
volledig onbetaald verlof heeft opgenomen (tot een maximum van 78 weken);
¾
een bevallings- of adoptie-uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg heeft ontvangen;
¾
een reïntegratie-uitkering heeft ontvangen.
Overigens geldt voor sommige werknemers, zoals seizoensarbeiders, musici, artiesten en filmmedewerkers, een soepelere eis. Voor het recht op een loongerelateerde uitkering hoeven zij minder weken gewerkt te hebben. Hoe hoog is de loongerelateerde WGA-uitkering? De loongerelateerde WGA-uitkering is gebaseerd op het laatstverdiende loon van uw werknemer. Uw werknemer krijgt 70% van het maandloon voor de WGA na aftrek van de inkomsten die uw gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer met werken verdient. In een formule ziet dat er zo uit: (maandloon – inkomen) x 70% = loongerelateerde WGA-uitkering
De berekening komt erop neer dat, als uw werknemer voor zijn resterende verdiencapaciteit geen werk kan vinden, de WW-uitkering in de loongerelateerde WGAuitkering is begrepen. Anders gezegd: als uw werknemer werkt, wordt 70% van zijn/haar verdiende inkomsten van zijn/haar uitkering afgetrokken. Uw werknemer mag dus 30% van zijn/haar inkomsten houden. Iedere keer dat het maandinkomen van uw werknemer verandert, wordt de berekening opnieuw gemaakt. Als uw werknemer voor zijn resterende verdiencapaciteit geen werk kan vinden, is de WW-uitkering in de loongerelateerde WGA-uitkering begrepen. Het deel van de loongerelateerde WGAuitkering, dat gebaseerd is op arbeidsongeschiktheid, is ten hoogste gelijk aan:
maandloon (gemaximeerd) x uitkeringspercentage (zie tabel 1)
Als de loongerelateerde WGA-uitkering hoger is dan het bedrag volgens deze formule, bevat deze dus een stuk werkloosheidsuitkering. Dat is het geval als minder dan 100% van de resterende verdiencapaciteit wordt benut. Maandloon voor de WGA Bij de berekening van de WGA-uitkering van uw werknemer komt het begrip 'maandloon' om de hoek kijken. Met maandloon wordt bedoeld het loon dat uw werknemer verdiende voordat hij/zij ziek werd, oftewel het oude loon van uw werknemer. De hoogte van zijn/haar loongerelateerde WGA-uitkering en de loonaanvulling is onder andere gebaseerd op het maandloon van uw werknemer. Het maandloon van uw werknemer voor de WGA is grofweg zijn/haar jaarloon gedeeld door 12. Bij de berekening van het jaarloon van uw werknemer tellen alle vaste loononderdelen mee. Dus ook de vakantietoeslag, eventuele eindejaarsuitkering en eventuele 13e maand die uw werknemer in dat jaar heeft opgebouwd. Verder ook vergoedingen voor overwerk. Spaarloon en pensioenpremie tellen niet mee, stortingen in de levensloopregeling wel. Let op: indien uw werknemer recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, krijgt hij/zij een loongerelateerde WGA-uitkering van 70% van het feitelijke inkomensverlies ten opzichte van het gemaximeerde maandloon. Het maandloon heeft in 2006 een maximum van € 3.654 bruto (dit komt overeen met € 168 per dag). U krijgt met dit maximum te maken als u per jaar meer dan € 43.848 verdient. Over het inkomen boven dit maximum krijgt u geen wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het dagloon kan op 1 januari en 1 juli van elk jaar geïndexeerd worden. Rekenvoorbeelden loongerelateerde WGA-uitkering Voorbeeld 1 Uw werknemer is coördinator sportsectie en heeft recht op een loongerelateerde WGAuitkering. Zijn maandloon voor de WGA is vastgesteld op € 2.500 bruto per maand. Zijn restcapaciteit bedraagt bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40%: € 1.500 per maand. Ervan uitgaande dat uw werknemer 100% van zijn restcapaciteit verdient, bedraagt zijn WGA-uitkering (€ 2.500 – € 1.500) x 70% = € 700 per maand. Het totaal aan inkomsten en uitkering bedraagt dan € 700 + € 1.500 = € 2.200. Heeft uw coördinator sportsectie wisselende inkomsten, dan is het maandbedrag telkens anders. Heeft hij helemaal geen inkomsten, dan krijgt hij 70% van € 2.500 = € 1.750. Voorbeeld 2 Uw werknemer heeft een maandloon van € 6.090 bruto per maand. Met andere woorden, hij verdient meer dan het maximum maandloon van € 3.654. Zijn restcapaciteit bedraagt bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40% precies: € 3.654 per maand. Ervan uitgaande dat uw werknemer 100% van zijn restcapaciteit verdient, bedraagt zijn WGAuitkering (gemaximeerd maandloon – inkomen) x 70% = (€ 3.654 – € 3.654) x 70% = € 0. Rekenkundig zou het zelfs betekenen dat er een negatieve uitkering uit de formule zou komen, in het geval de werknemer een hoger salaris zou hebben dan € 6.090 bruto per maand. Dit zou strikt genomen betekenen dat uw werknemer zelf geld zou moeten betalen. Dit is echter niet mogelijk, uw werknemer ontvangt in deze situatie geen uitkering.
Tabel 2: Rekenvoorbeelden loongerelateerde WGA-uitkering
Maximum loon WIA per jaar: € 3.654 Minimumloon per jaar: € 1.272,60 Arbeidsongeschiktheid: 40% (uitkeringspercentage conform tabel 1 is 28%) Oude loon: € 2.500 Restcapaciteit: € 1.500 Arbeidsongeschiktheidsdeel in uitkering: 28% x oude loon = € 700
Oude loon: € 6.090 Restcapaciteit: € 3.654 Arbeidsongeschiktheidsdeel in uitkering: 28% x maximum loon WIA = € 1.023,12
Uitkering bij werk voor 0% restcapaciteit: 70% x (€ 2.500 – € 0) = € 1.750 WW-deel in uitkering: € 1.050 Totaal inkomsten en uitkering: € 0 + € 1.750 = € 1.750
Uitkering bij werk voor 0% restcapaciteit: 70% x (3.654 – € 0) = € 2557,80 WW-deel in uitkering: € 1.534,68 Totaal inkomsten en uitkering: € 0 + € 1.534,68 = € 1.534,68
Uitkering bij werk voor 50% restcapaciteit: 70% x (€ 2.500 – € 750) = € 1.225 WW-deel in uitkering: € 525 Totaal inkomsten en uitkering: € 750 + € 1.225 = € 1.975
Uitkering bij werk voor 50% restcapaciteit: 70% x (3.654 – 1.827) = € 1.278,90 WW-deel in uitkering: € 255,78 Totaal inkomsten en uitkering: € 1.827 + € 1.278,90 = € 3.105,90
Uitkering bij werk voor 100% restcapaciteit: 70% x (€ 2.500 – € 1.500) = € 700 Geen WW-deel in uitkering Totaal inkomsten en uitkering: € 1.500 + € 700 = € 2.200
Uitkering bij werk voor 100% restcapaciteit: 70% x (€ 3.654 – € 3.654) = € 0,Totaal inkomen en uitkering: € 3.654 + € 0,- = € 3.654 (Onder oude WAO was de uitkering € 1.023,12)
Verschil oude WAO en nieuwe WIA bij gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid onder het maximum maandloon: de loongerelateerde periode Om een duidelijker beeld te krijgen wat de WIA in de loongerelateerde periode nu precies inhoudt, zal er aan de hand van een rekenvoorbeeld over (de fictieve) de heer Brink een vergelijk worden gemaakt tussen de oude WAO en de nieuwe WIA. In de WAO-situatie kreeg een gedeeltelijk arbeidsongeschikte een WAO-uitkering van 70% van het oude maandloon vermenigvuldigd met het percentage arbeidsongeschiktheid. Rekenvoorbeeld WAO De heer Brink is bij u in dienst als medewerker opleidingen en verdient een maandloon van € 2.500. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50% had de heer Brink recht op een WAO-uitkering van (70% x 50% x € 2.500)= € 875. Voor de resterende 50% was de heer Brink arbeidsgeschikt en zou hij in principe nog € 1.250 kunnen verdienen. In de praktijk kon dat natuurlijk ook minder zijn of zelfs helemaal niets. In díe situaties was in aanvulling op de WAO-uitkering en eventueel een stukje inkomen sprake van een (mogelijke, tijdelijke) WW-uitkering. Als de heer Brink helemaal niet aan de slag komt, zou hij onder de oude wetgeving, náást zijn WAO-uitkering van € 875, gedurende de WW-periode een WW-uitkering krijgen van (70% van € 1.250 =) € 875, dus in totaal € 1.750. Onder de nieuwe WGA verandert er voor de eerste periode (de loongerelateerde WGAuitkering) ten opzichte van de oude WAO weinig. De uitkering is 70% van het verschil tussen het (oude) maandloon en het eventueel met de restcapaciteit verdiende inkomen.
Rekenvoorbeeld WGA Onder de WGA krijgt de heer Brink gedurende de loongerelateerde periode: (maandloon – inkomen) x 70%. Dit is (€ 2.500 – € 0) x 70% = € 1.750 en is dus hetzelfde bedrag. Het blijkt dus dat deze loongerelateerde uitkering precies de optelsom is van wat in de oude situatie in totaal aan gedeeltelijke WAO-uitkering plus WW-uitkering werd gegeven. Feitelijk gaat, doordat de nieuwe WIA wetgeving geen WAO-hiaat kent, de inkomenssituatie tijdens de loongerelateerde periode er zelfs op vooruit. Hoe lang duurt de loongerelateerde WGA-uitkering? De duur van de loongerelateerde WGA-uitkering hangt af van de leeftijd van uw werknemer op de datum dat de uitkering ingaat. In de onderstaande tabel vindt u de duur van de uitkering die bij de leeftijd van uw werknemer hoort: Tabel 3 Leeftijd op ingangsdatum
Duur uitkering
Jonger dan 23 jaar
6 maanden
23 t/m 27 jaar
9 maanden
28 t/m 32 jaar
1 jaar
33 t/m 37 jaar
1½ jaar
38 t/m 42 jaar
2 jaar
43 t/m 47 jaar
2½ jaar
48 t/m 52 jaar
3 jaar
53 t/m 57 jaar
4 jaar
58 jaar of ouder
5 jaar
Voorbeeld Uw werknemer is op de datum dat zijn/haar WGA-uitkering ingaat 40 jaar. Uw werknemer heeft dus 2 jaar lang recht op een loongerelateerde uitkering. Er zijn twee uitzonderingen op de duur die in de tabel staat: ¾
Heeft uw werknemer direct voorafgaand aan zijn/haar WGA-uitkering een IVAuitkering (voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid)? Dan wordt de duur van die uitkering afgetrokken van de duur van de WGA-uitkering. Maar uw werknemer houdt in elk geval een jaar lang recht op een WGA-uitkering.
¾
Ontving uw werknemer voordat hij/zij ziek werd een loongerelateerde WW-uitkering, dan wordt de duur hiervan afgetrokken van de duur van de WGA-uitkering. Het kan zijn dat uw werknemer hierdoor helemaal geen recht meer heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
NB: De duur van de loongerelateerde WGA-uitkering is tot 1 januari 2008 leeftijdsafhankelijk, vanaf 2008 wordt de duur van de uitkering gekoppeld aan uw arbeidsverleden.
WGA-loonaanvullingsuitkering Wanneer heeft uw werknemer recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering? Na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering (of direct als uw werknemer geen recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering omdat uw werknemer niet genoeg weken heeft gewerkt) krijgt uw werknemer recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering. Uw werknemer heeft recht op de WGA-loonaanvullingsuitkering als hij/zij: ¾
gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en daarnaast voldoende inkomsten uit werk heeft. Uw werknemer heeft voldoende inkomsten als hij/zij ten minste 50% verdient van het bedrag dat hij/zij volgens het UWV nog kan verdienen. Anders gezegd: uw werknemer benut 50% tot 100% van zijn/haar resterende verdiencapaciteit;
¾
(tijdelijk) volledig arbeidsongeschikt is. Er geldt geen inkomenseis. Het maakt dus niet uit of en hoeveel uw werknemer werkt: hij/zij heeft altijd recht op een loonaanvulling.
Verdient uw werknemer als gedeeltelijk arbeidsongeschikte minder dan 50% van zijn/haar resterende verdiencapaciteit, dan heeft hij/zij recht op een WGAvervolguitkering. Wisselen de verdiensten van uw werknemer, dan kan hij/zij heen en weer gaan tussen de WGA-loonaanvullingsuitkering en de WGA-vervolguitkering. Verandert de verdiencapaciteit van uw werknemer en is hij/zij daardoor meer of minder arbeidsongeschikt, dan kan dat gevolgen hebben voor zijn/haar uitkering. Hoe hoog is de WGA-loonaanvullingsuitkering? De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering is afhankelijk van de inkomsten van uw werknemer, maar de berekeningswijze kan verschillen. Allereerst is het van belang of uw werknemer volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid maakt het vervolgens uit of uw werknemer minstens het bedrag van uw resterende verdiencapaciteit verdient (dat is wat uw werknemer volgens het UWV nog kunt verdienen), of minder. De berekening van de WGA-loonaanvullingsuitkering is dus afhankelijk van de situatie van uw werknemer: ¾
Uw werknemer is (tijdelijk) volledig arbeidsongeschikt, of is gedeeltelijk arbeidsongeschikt waarbij hij/zij minimaal het bedrag van zijn/haar resterende verdiencapaciteit verdient: de loonaanvulling bedraagt 70% van zijn/haar maandloon voor de WGA na aftrek van zijn/haar inkomsten. Dit is net zoveel als de loongerelateerde WGA-uitkering. In een formule ziet het er zo uit: (maandloon – inkomen) x 70% = WGA-loonaanvullingsuitkering
De inkomsten van uw werknemer zijn van direct belang voor de hoogte van de uitkering; 70% wordt op de uitkering van uw werknemer gekort, 30% mag hij/zij houden. Voorbeeld Uw werknemer is coördinator communicatie en sponsoring en is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Zijn maandloon voor de WGA is vastgesteld op € 2.400 bruto per maand. Hij kan volgens het UWV nog € 1.400 bruto per maand verdienen. Uw
werknemer weet binnen de sportsector een baan te vinden waarmee hij dit bedrag verdient. De WGA-loonaanvullingsuitkering bedraagt (2.400 – 1.400) x 70% = € 700 per maand. Het totaal aan inkomsten en uitkering bedraagt € 700 + € 1.400 = € 2.100. Van elke euro die uw werknemer vervolgens meer gaat verdienen, mag hij 30 cent houden. (Maar als hij langere tijd meer dan zijn resterende verdiencapaciteit verdient, kan er wel een herbeoordeling volgen.) ¾
Uw werknemer is gedeeltelijk arbeidsongeschikt en verdient tussen de 50% en 100% van zijn/haar volledig resterende verdiencapaciteit. De loonaanvulling is 70% van zijn/haar maandloon (gemaximeerd) voor de WGA na aftrek van zijn/haar verdiencapaciteit. In een formule ziet dit er zo uit: (maandloon – verdiencapaciteit) x 70% = WGA-loonaanvullingsuitkering
Het daadwerkelijke inkomen van uw werknemer heeft geen invloed de hoogte van zijn/haar uitkering. Voorbeeld Uw werknemer is afdelingssecretaresse en is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Haar maandloon voor de WGA is vastgesteld op € 1.800 bruto per maand. Zij kan volgens het UWV nog € 1.000 bruto per maand verdienen. Uw werknemer weet een deeltijdbaan te vinden waarmee zij € 800 per maand verdient. Zij benut dus niet haar hele verdiencapaciteit. De loonaanvullingsuitkering bedraagt (1.800 – 1.000) x 70% = € 560 per maand. Het totaal aan inkomsten en uitkering bedraagt € 560 + € 800 = € 1.360 per maand. Gaat uw werknemer € 100 meer verdienen, dan heeft dat geen invloed op haar uitkering. Zij mag die € 100 helemaal houden. Voor zowel de WGA-loonaanvullingsuitkering als de WGA-vervolguitkering geldt dat ze bovenop het met werken verdiende inkomen komen. Dat is ook logisch: beide hebben betrekking op het arbeidsongeschiktheidspercentage en staan in die zin los van wat er in het ‘arbeidsgeschikte segment’ gebeurt. In de WGA-loonaanvullingsuitkering is géén werkloosheidsuitkering meer opgenomen. Het is dus belangrijk om 50% of meer van de resterende verdiencapaciteit te benutten. De WGA-loonaanvullingsuitkering is in beginsel niet lager dan de WGAvervolguitkering (bodem), maar gemaximeerd op 70% van het feitelijke inkomensverlies ten opzichte van het gemaximeerde maandloon. Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte die meer verdient dan € 3.654 per maand krijgt helemaal geen WGAuitkering, terwijl voor iemand die minder dan 50% van de resterende verdiencapaciteit benut er altijd een uitkering is. Wijzigt de resterende verdiencapaciteit van uw werknemer (bijvoorbeeld doordat hij/zij verder herstelt of een diploma behaalt waardoor hij/zij meer kan gaan verdienen), dan heeft dat gevolgen voor de berekening van de loonaanvulling. Die berekening wordt echter pas twee maanden later aangepast. Gaat uw werknemer van volledige arbeidsongeschiktheid naar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, dan heeft uw werknemer twee jaar de tijd om zich aan die situatie aan te passen. In die twee jaar geldt geen inkomenseis en worden alleen zijn/haar daadwerkelijke inkomsten in mindering gebracht op zijn/haar maandloon. Van het overblijvende bedrag krijgt uw werknemer 70%. Verschil oude WAO en nieuwe WIA bij gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid na de loongerelateerde periode: de loonaanvulling
In de WAO-situatie valt de WW-uitkering weg en resteert alleen de gedeeltelijke WAOuitkering (plus natuurlijk het inkomen dat met werken wordt verdiend). Onder de WGA gebeurt feitelijk precies hetzelfde, tenminste zolang minimaal de helft van de resterende verdiencapaciteit wordt benut. In plaats van de loongerelateerde uitkering komt er een loonaanvulling die in omvang gelijk is aan de oude gedeeltelijke WAO-uitkering: 70% van het verschil tussen het (oude) maandloon en de verdiencapaciteit. Rekenvoorbeeld WAO Stel dat de (in hoofdstuk ‘Loongerelateerde WGA-uitkering’) eerder genoemde 50%arbeidsongeschikte heer Brink met een inkomen van € 2.500 zijn restcapaciteit voor de helft benut. Onder de oude WAO kreeg de heer Brink gedurende de WW-periode in totaal een inkomen van € 1.937,50. Dit bedrag bestaat uit: WAO € 875, werken (50% x 50% x € 2.500 =) € 625 en WW-uitkering (70% x 625 =) € 437,50. Na de WW-periode vervalt de WW-uitkering en resteert € 875 aan WAO en € 625 aan verdiend loon. Dat is in totaal € 1.500 (= 60% van het oude maandloon). Rekenvoorbeeld WGA Onder de WGA verdiende de heer Brink tijdens de loongerelateerde periode met werken nog steeds (50% x 50% x € 2.500 =) € 625. Daarnaast ontvangt hij een loongerelateerde uitkering van 70% x (€ 2.500 – € 625) = € 1.312,50. In totaal is dat weer € 1.937,50. In deze situatie, als we geen rekening houden met het WAO-hiaat, is er dus geen verschil in inkomenspositie tussen de oude WAO en de nieuwe WGA. In de WGA ontvangt de heer Brink na de loongerelateerde periode een loonaanvulling. Hij voldoet immers aan het criterium dat minimaal de helft van de restcapaciteit moet worden benut. De loonaanvulling is in omvang gelijk aan de oude gedeeltelijke WAOuitkering 70% x (maandloon – verdiencapaciteit) = 70% x (€ 2.500 – € 1.250). Dat is dus ook € 875. Met werken verdient hij € 625 en in totaal is zijn inkomen (€ 875 + € 625 =) € 1.500. Dat is gelijk aan hetgeen uw werknemer onder de WAO verdiende. Hoe lang duurt de WGA-loonaanvullingsuitkering? Uw werknemer heeft recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering zolang hij/zij minimaal 50% van zijn/haar resterende verdiencapaciteit benut. Dit wordt in principe per maand beoordeeld. Zolang het inkomen van uw werknemer hetzelfde is, wijzigt er niets in de uitkering. Maar heeft uw werknemer wisselende inkomsten en verdient uw werknemer dan weer meer en dan weer minder dan 50%, dan gaat uw werknemer heen en weer tussen de WGA-loonaanvullingsuitkering en de WGA-vervolguitkering. De WGA-loonaanvullingsuitkering en WGA-vervolguitkering kunnen tot de 65e jaar van uw werknemer doorlopen. De WGA-loonaanvullingsuitkering eindigt als: ¾
uw werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is (de verdiencapaciteit van uw werknemer is dan meer dan 65% van zijn/haar oude loon). Het UWV stelt dit vast na een herbeoordeling. Uw werknemer krijgt twee maanden de tijd om zich hierop in te stellen, of een jaar als uw werknemer door zijn/haar feitelijke inkomsten minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard;
¾
uw werknemer blijvend volledig arbeidsongeschikt wordt. Uw werknemer krijgt dan recht op een IVA-uitkering;
¾
er een andere uitsluitingsgrond van toepassing is.
WGA-vervolguitkering Wanneer heeft uw werknemer recht op een WGA-vervolguitkering? Na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering (of direct als uw werknemer geen recht heeft op een loongerelateerde uitkering omdat uw werknemer niet genoeg weken heeft gewerkt) krijgt uw werknemer recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering óf een WGA-vervolguitkering. Uw werknemer heeft recht op de WGA-vervolguitkering als hij/zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en daarnaast geen of onvoldoende inkomsten uit werk heeft. Onvoldoende wil zeggen dat uw werknemer minder dan 50% verdient van het bedrag dat hij/zij volgens het UWV nog kan verdienen. Anders gezegd: uw werknemer verdient minder dan 50% van zijn/haar resterende verdiencapaciteit. Uw werknemer voldoet dan niet aan de inkomenseis voor de (hogere) WGA-loonaanvullingsuitkering en krijgt een lagere uitkering: de WGA-vervolguitkering. Voorbeeld Uw werknemer is gedeeltelijk arbeidsongeschikt. Hij kan volgens het UWV nog € 1.000 bruto per maand verdienen. Hij verdient echter maar € 400. Dit is minder dan de helft van zijn resterende verdiencapaciteit, dus hij krijgt een WGA-vervolguitkering. Verdient uw werknemer als gedeeltelijk arbeidsongeschikte 50% of meer van zijn/haar resterende verdiencapaciteit, dan hebt hij/zij recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Wisselen de verdiensten van uw werknemer, dan kunt hij/zij heen en weer gaan tussen de loonaanvulling en de vervolguitkering. Verandert de verdiencapaciteit van uw werknemer en is hij/zij daardoor meer of minder arbeidsongeschikt, dan kan dat gevolgen hebben voor zijn/haar uitkering. Hoe hoog is de WGA-vervolguitkering? De WGA-vervolguitkering is gebaseerd op het wettelijk minimumloon. Uw werknemer krijgt hier een percentage van. Het percentage hangt af van zijn/haar mate van arbeidsongeschiktheid. In formulevorm ziet dat er als volgt uit: Uitkeringspercentage x wettelijk minimumloon = WGA-vervolguitkering
In de onderstaande tabel kunt u zien hoeveel uw werknemer krijgt. Tabel 4
Arbeidsongeschiktheidspercentage
Uitkeringspercentage van minimumloon (€ 1.272,60)
WGA-vervolguitkering op maandbasis
0 – 35 %
0%
€0
35 – 45 %
28 %
€ 356,33
45 – 55 %
35 %
€ 445,41
55 – 65 %
42 %
€ 534,49
65 – 80 %
50,75 %
€ 645,84
80 % of meer
70 %
€ 890,82
NB: Verdiende uw werknemer per maand minder dan het minimumloon, dan wordt de WGA-vervolguitkering op zijn/haar feitelijke loon gebaseerd.
We zien dat er sprake is van een aanzienlijke inkomensachteruitgang wanneer uw werknemer van en WGA-loonaanvullingsuitkering naar een WGA-vervolguitkering gaat. De loonaanvulling, gebaseerd op het oude maandloon, wordt namelijk vervangen door de vervolguitkering die is gebaseerd op het wettelijk minimumloon. Dit staat bekend als het zogenaamde WGA-hiaat. In woorden zou je het WGA-hiaat als volgt kunnen omschrijven: Het WGA-hiaat is de inkomensachteruitgang die een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer tijdens de vervolgfase ondervindt als hij van een benutting van zijn restcapaciteit van 50%, daar nét onder zakt. Rekenvoorbeelden WGA-loonaanvulling en WGA-vervolguitkering Tabel 4: Rekenvoorbeelden WGA-loonaanvulling en WGA-vervolguitkering
Maximum loon WIA per jaar: € 3.654 Minimumloon per jaar: € 1.272,60 Arbeidsongeschiktheid: 40% (uitkeringspercentage conform tabel 1 is 28%) Oude loon: € 2.500 Restcapaciteit: € 1.500
Oude loon: € 6.090 Restcapaciteit: € 3.654
Uitkering bij werk voor 100% restcapaciteit: 70% x (€ 2.500 – € 1.500) = € 700
Uitkering bij werk voor 100% restcapaciteit: 70% x (€ 3.654 – € 3.654) = € 0 Door maximering geen bodemuitkering Onder de WAO zou de uitkering gelijk zijn aan 28% van € 3.654 = € 1.023,12. WGA-hiaat: € 1.023,12
Uitkering bij werk voor 50% restcapaciteit: 70% x (€ 2.500 – € 1.500) = € 700 Uitkering hoger dan bodemuitkering Uitkering bij werk voor minder dan 50% restcapaciteit: Bodemuitkering: 28% x € 1.272,60 = € 356,33 WGA-hiaat: € 700 – 356,33 = € 343,67 NB: Als meer dan 50% van de resterende verdiencapaciteit wordt benut, blijft de WGA-uitkering gelijk aan die bij 50% benutting en biedt dus géén prikkel. Het hogere inkomen komt puur door het extra verdiende loon.
Uitkering bij werk voor 50% restcapaciteit: 70% (€ 3.654 – € 3.654) = € 0 Bodemuitkering: 28% x € 1.272,60 = € 356,33 WGA-hiaat: € 1.023,12 – € 356,33 - € 666,79 Uitkering bij werk voor minder dat 50% restcapaciteit: Bodemuitkering: 28% x € 1.272,60 = € 356,33 WGA-hiaat: € 1.023,12 – € 356,33 = € 666,79 NB: Het WGA-hiaat neemt toe als er meer dan 50% gewerkt wordt.
Voor zowel de WGA-loonaanvullingsuitkering als de WGA-vervolguitkering geldt dat ze bovenop het met werken verdiende inkomen komen. Dat is ook logisch: beide hebben betrekking op het arbeidsongeschiktheidspercentage en staan in die zin los van wat er in het ‘arbeidsgeschikte segment’ gebeurt. Verschil oude WAO en nieuwe WIA bij gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid na de loongerelateerde periode: de vervolgperiode Wanneer na de loongerelateerde periode minder dan de helft van de restcapaciteit wordt benut, vervalt de loonaanvulling. In plaats daarvan komt een vervolguitkering ter hoogte van een percentage van het wettelijk minimumloon. Rekenvoorbeeld WGA-hiaat Stel dat de eerder genoemde heer Brink zijn restcapaciteit iets minder benut en daarmee onder de kritische grens van 50% zakt. Onder de WAO daalde zijn inkomen dan nauwelijks. Onder de WGA is nu echter sprake van een aanzienlijke inkomensachteruitgang. De loonaanvulling, gebaseerd op het oude maandloon, wordt namelijk vervangen door de vervolguitkering die is gebaseerd op het wettelijk minimumloon. Stel dat de heer Brink in plaats van de noodzakelijke € 625 slechts € 624
verdient. Dan krijgt hij als consequentie daarvan niet langer een loonaanvulling van € 875, maar een vervolguitkering. Zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is 50%, wat betekent dat hij recht heeft op een uitkeringspercentage van 35% van het wettelijk minimumloon: € 445,41. Het verschil van (€ 875 – € 445,41 =) staat bekend als het zogenaamde WGA-hiaat. Het WGA-hiaat is dus inkomensafhankelijk: voor inkomens in de buurt van het wettelijk minimumloon is er nauwelijks sprake van een WGA-hiaat, bij hogere inkomens neemt het belang van het WGA-hiaat toe. Hoe lang duurt de WGA-vervolguitkering? Zolang uw werknemer minder dan 50% van zijn/haar resterende verdiencapaciteit verdient, krijgt uw werknemer een WGA-vervolguitkering. Dit wordt in principe per maand beoordeeld. Zolang het inkomen van uw werknemer hetzelfde is, wijzigt er niets in de uitkering. Maar heeft uw werknemer wisselende inkomsten en verdient uw werknemer dan weer meer en dan weer minder dan 50%, dan gaat uw werknemer heen en weer tussen de WGA-loonaanvullingsuitkering en de WGA-vervolguitkering. De loonaanvulling en vervolguitkering kunnen tot zijn/haar 65e jaar doorlopen. Wordt uw werknemer (tijdelijk) volledig arbeidsongeschikt, dan vervalt de inkomenseis na twee maanden. Na deze twee maanden krijgt uw werknemer recht op een WGAloonaanvullingsuitkering. De vervolguitkering eindigt verder als: ¾
uw werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is (zijn/haar verdiencapaciteit is dan meer dan 65% van zijn/haar oude loon). Het UWV stelt dit vast na een herbeoordeling. Uw werknemer krijgt twee maanden de tijd om zich hierop in te stellen, of een jaar als uw werknemer door zijn/haar feitelijke inkomsten minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard;
¾
uw werknemer blijvend volledig arbeidsongeschikt wordt. Uw werknemer krijgt dan recht op een IVA-uitkering;
¾
er een andere uitsluitingsgrond van toepassing is.
Meer arbeidsongeschikt Wat gebeurt er met de WGA-uitkering van uw werknemer als zijn/haar arbeidsongeschiktheid toeneemt? Toename van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer (doordat zijn/haar gezondheidssituatie verslechtert) kan gevolgen hebben voor de WGA-uitkering van uw werknemer. De oorzaak van de toename is niet van belang, maar de toename moet meestal wel enige tijd duren. Een korte ziekte – bijvoorbeeld een griepje – leidt dus niet meteen tot aanpassing van de uitkering. Vuistregel is dat de toename twee kalendermaanden heeft geduurd. Hierop is één uitzondering: wordt uw werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, dan krijgt uw werknemer meteen recht op een IVA-uitkering. Er is in dit geval geen wachttijd. In andere gevallen hangen de gevolgen af van het soort WGA-uitkering dat uw werknemer ontvangt: Uw werknemer ontvangt een loongerelateerde WGA-uitkering. Toename van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer heeft meestal nauwelijks gevolgen. De loongerelateerde uitkering loopt gewoon door totdat de duur verstreken is. De hoogte van de uitkering verandert wel als uw werknemer inkomsten had die zijn verminderd of weggevallen. De inkomsten van uw werknemer worden immers voor een deel met de uitkering verrekend. Minder inkomsten betekent een hogere uitkering. Uw werknemer ontvangt een WGA-vervolguitkering. Toename van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer betekent afname van zijn/haar resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt hierdoor lager. Afhankelijk van de inkomsten van uw werknemer krijgt hij/zij na twee maanden recht op een WGAloonaanvullingsuitkering (uw werknemer hoeft nu minder te verdienen om voor een loonaanvulling in aanmerking te komen) of op een hogere WGA-vervolguitkering (het uitkeringspercentage van uw werknemer wordt hoger als zijn/haar arbeidsongeschiktheidsklasse hoger wordt). Is uw werknemer volledig arbeidsongeschikt geworden, dan krijgt hij/zij na twee maanden altijd recht op de WGAloonaanvullingsuitkering. Uw werknemer ontvangt een WGA-loonaanvullingsuitkering. Toename van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer betekent afname van zijn/haar resterende verdiencapaciteit. De loonaanvulling van uw werknemer kan hierdoor hoger worden. Er is een wachttijd van twee maanden. Het UWV stelt de toename van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer met een keuring vast. Uw werknemer kan zelf om een keuring vragen als zijn/haar gezondheidssituatie verslechtert.
Minder arbeidsongeschikt Wat gebeurt er met de WGA-uitkering van uw werknemer als zijn/haar arbeidsongeschiktheid afneemt? De arbeidsongeschiktheid van uw werknemer kan na verloop van tijd afnemen. Bijvoorbeeld doordat zijn/haar gezondheidssituatie verbetert, of doordat uw werknemer een diploma heeft behaald waardoor uw werknemer meer kan gaan verdienen. Afname van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer heeft vaak gevolgen voor zijn/haar uitkering. Er zijn verschillende situaties mogelijk: De arbeidsongeschiktheid van uw werknemer daalt tot onder de 35%. Uw werknemer is dan niet langer arbeidsongeschikt voor de WGA. ¾
Ontvangt uw werknemer op het moment van afname een loongerelateerde WGAuitkering, dan loopt deze in elk geval door totdat de duur is verstreken. Daarnaast geldt een uitlooptermijn van twee maanden als uw werknemer door een theoretische beoordeling minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, en van een jaar als uw werknemer door inkomsten uit werk minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard. Loopt de loongerelateerde WGA-uitkering van uw werknemer in die periode af, dan gaat uw werknemer voor de resterende tijd over naar de WGAloonaanvullingsuitkering of de WGA-vervolguitkering. Tijdens de loongerelateerde WGA-uitkering heeft de afname van uw arbeidsongeschiktheid niet direct invloed op de uitkering van uw werknemer. Toename van zijn/haar inkomsten wel: de uitkering van uw werknemer wordt daardoor lager (zijn/haar inkomsten worden immers deels verrekend met de uitkering).
¾
Ontvangt uw werknemer op het moment van afname een WGAloonaanvullingsuitkering of WGA-vervolguitkering, dan eindigt deze na twee maanden. Behalve als uw werknemer door zijn/haar feitelijke inkomen (dus niet op grond van een theoretische schatting) minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard. Dan stopt de uitkering pas na een jaar.
De arbeidsongeschiktheid van uw werknemer daalt, maar blijft nog minimaal 35%. Uw werknemer houdt dus recht op een WGA-uitkering. ¾
Ontvangt uw werknemer op het moment van afname een loongerelateerde WGAuitkering, dan loopt deze door totdat de duur is verstreken. Daarna krijgt uw werknemer recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering of WGA-vervolguitkering. De afname van de arbeidsongeschiktheid van uw werknemer heeft tot die tijd niet direct invloed op zijn/haar uitkering, tenzij zijn/haar inkomsten ook toenemen (die worden immers met de uitkering van uw werknemer verrekend).
¾
Ontvangt uw werknemer op het moment van afname een WGAloonaanvullingsuitkering, dan kunnen de gevolgen groot zijn. Afname van de arbeidsongeschiktheid uw werknemer betekent immers toename van zijn/haar resterende verdiencapaciteit en een hogere inkomenseis. Afhankelijk van het inkomen van uw werknemer wordt zijn/haar loonaanvulling dan lager of gaat hij/zij over naar de WGA-vervolguitkering. Er is een overgangstermijn van twee maanden. De overgang naar de WGA-vervolguitkering gebeurt pas na twee jaar als uw werknemer volledig arbeidsongeschikt was. Ontvangt uw werknemer een bodemuitkering, dan wordt deze na twee maanden verlaagd.
¾
Ontvangt uw werknemer op het moment van afname een WGA-vervolguitkering, dan kan uw werknemer door de afname van zijn/haar arbeidsongeschiktheid in een lagere klasse terecht komen. De uitkering van uw werknemer wordt dan na twee maanden verlaagd.
Komt uw werknemer door de verlaging of beëindiging van zijn/haar uitkering onder het sociaal minimum (ongeveer bijstandsniveau) terecht, dan kan uw werknemer soms een aanvulling uit de Toeslagenwet (TW) krijgen. Dit hangt af van het gezinsinkomen van uw werknemer en de leeftijd van zijn/haar partner. Heeft uw werknemer al een aanvulling, dan kan die hoger worden. Voor de WGA-uitkering die uw werknemer kwijt raakt, kan uw werknemer geen WW-uitkering in de plaats krijgen.
Aanvulling De WGA-uitkering van uw werknemer is te laag. Kan hij/zij een aanvulling krijgen? Een WGA-uitkering is soms te laag om van rond te komen. Vooral deeltijdwerkers en kostwinners die het minimumloon of net iets meer verdienden, kunnen met hun uitkering onder het bijstandsniveau terecht komen. Gelukkig is er dan vaak een aanvulling mogelijk. ¾
Allereerst kan uw werknemer recht hebben op een toeslag op zijn/haar uitkering uit de Toeslagenwet (TW). De TW vult aan tot het voor uw werknemer geldende sociaal minimum. Voor een alleenstaande is dit een lager bedrag dan voor mensen met een partner. Inkomen van de partner van uw werknemer telt mee voor de TW, maar de TW kent geen vermogenstoets. Dat wil zeggen dat de waarde van de bezittingen van uw werknemer (eigen woning, auto) en de hoogte van zijn/haar spaarrekening niet van belang is.
¾
Wie geen recht heeft op een toeslag (omdat hij/zij een partner heeft die na 31 december 1971 is geboren en er geen kinderen onder de 12 jaar zijn), kan recht hebben op aanvullende bijstand. Voor de bijstand is er wel een vermogenstoets. Heeft uw werknemer te veel vermogen, dan zult hij/zij dit eerst 'op moeten eten'.
¾
Is uw werknemer alleenstaand, dan kan hij/zij door bepaalde belastingregels een netto-uitkering hebben die onder het sociaal minimum ligt. Uw werknemer krijgt dan automatisch een kopje op de uitkering.
Einde WGA-uitkering Wanneer eindigt de WGA-uitkering? De WGA-uitkering eindigt als uw werknemer: ¾
minder dan 35% arbeidsongeschikt is;
¾
volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt;
¾
langer dan een maand gedetineerd wordt;
¾
in een land gaat wonen waarmee geen verdrag over de uitbetaling (een beuverdrag) is gesloten;
¾
65 jaar wordt;
¾
overlijdt.
Is de WGA-uitkering van uw werknemer om één van de bovenste vier redenen gestopt, dan kan de uitkering later eventueel weer voortgezet worden.
Herleven WGA-uitkering De WGA-uitkering van uw werknemer is geëindigd. Kan hij/zij toch weer voor de WGA in aanmerking komen? Een WGA-uitkering die geëindigd is, kan soms weer voortgezet worden. In de wet wordt dit 'herleven' genoemd. De uitkering die uw werknemer al eerder had, loopt dan weer door. Maar dit kan alleen als de uitkering niet meer dan vijf jaar geleden is stopgezet. De uitkering van uw werknemer eindigt bijvoorbeeld als uw werknemer langer dan een maand gedetineerd wordt. De uitkering kan dan weer voortgezet worden als uw werknemer vrij komt. Hetzelfde geldt als uw werknemer in een land gaat wonen waar de uitkering niet uitbetaald kan worden omdat er geen verdrag mee is gesloten. De uitkering van uw werknemer wordt dan beëindigd zodra uw werknemer daar woont, maar kan weer voortgezet worden als hij/zij weer in Nederland (of een verdragsland) komt wonen. De WGA-uitkering van uw werknemer kan ook stoppen omdat hij/zij niet meer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Wordt uw werknemer binnen vijf jaar opnieuw arbeidsongeschikt door dezelfde oorzaak, dan kan zijn/haar oude WGAuitkering voortgezet worden.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt de IVA-uitkering Inleiding Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt: een IVA-uitkering Vanaf 2006 is er een nieuwe uitkering voor mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn: de IVA-uitkering. IVA staat voor Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten. Uw werknemer komt voor de uitkering in aanmerking als hij/zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Volledig arbeidsongeschikt wil zeggen dat uw werknemer door zijn/haar ziekte of handicap maximaal 20% van zijn/haar oude loon kan verdienen. Anders gezegd: uw werknemer heeft een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100%. Met duurzaam wordt bedoeld dat deze situatie blijvend is, of dat er hooguit een kleine kans op verbetering is (in de wet heet dit laatste 'geringe kans op herstel'). Is uw werknemer wel volledig arbeidsongeschikt, maar is die situatie tijdelijk, dan komt hij/zij niet voor een IVA-uitkering in aanmerking. De werknemer kan dan wel recht hebben op een WGA-uitkering. Het UWV stelt met een onderzoek (de arbeidsongeschiktheidskeuring) vast of hij/zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De IVA-uitkering gaat na een wachttijd in. Hoe wordt vastgesteld of uw werknemer recht op een IVA-uitkering heeft? Het UWV stelt met een keuring vast of uw werknemer recht heeft op een IVA-uitkering. In het kort gaat dat als volgt: Eerst brengt de verzekeringsarts de medische situatie van uw werknemer in kaart. Hij bekijkt wat zijn/haar lichamelijke en psychische beperkingen en mogelijkheden ten aanzien van werk zijn. Ook beoordeelt hij of de medische situatie van uw werknemer stabiel is ('duurzaam') of nog kan verbeteren. Is de medische situatie duurzaam (met andere woorden: is er geen verbetering meer te verwachten of is er nog maar een geringe kans op herstel) én is uw werknemer volledig arbeidsongeschikt, dan heeft uw werknemer recht op een IVA-uitkering. Heeft uw werknemer helemaal geen mogelijkheden meer om te werken, dan stelt de verzekeringsarts zelf vast dat uw werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Ziet de verzekeringsarts nog wel mogelijkheden, dan moet de arbeidsdeskundige er nog aan te pas komen. De verzekeringsarts stelt dan een functionele mogelijkhedenlijst (FML) op. Daarop geeft hij aan welke beperkingen uw werknemer heeft en wat hij/zij lichamelijk en geestelijk nog wel kan. Vervolgens onderzoekt de arbeidsdeskundige wat voor werk uw werknemer nog kan doen en wat hij/zij met dat werk kan verdienen. Het loon dat uw werknemer nog kan verdienen is zijn/haar restverdiencapaciteit. Dit loon wordt afgezet tegen het loon dat uw werknemer verdiende voordat hij/zij ziek werd. Het oude loon wordt het maatmanloon genoemd. Is de restverdiencapaciteit (het nieuwe loon) van uw werknemer niet meer dan 20% van zijn/haar maatmanloon (het oude loon), dan is uw werknemer volledig arbeidsongeschikt. In een formule ziet dat er zo uit: (maatmanloon - restverdiencapaciteit) : maatmanloon x 100 = arbeidsongeschiktheidspercentage.
Voorbeeld Uw werknemer verdient € 40 bruto per uur. Na een auto-ongeval kan hij zijn werk niet meer doen. Na twee jaar wordt hij gekeurd voor de WIA. Zijn oude werk kan hij niet meer doen, maar hij kan nog wel halve dagen eenvoudig administratief werk doen. Daarmee kan hij nog € 7,50 bruto per uur verdienen. Hij is dan voor 81% arbeidsongeschikt: (40 – 7,50) : 40 x 100 = 81%. Omdat er ook geen uitzicht is op verbetering van zijn medische situatie, heeft uw werknemer recht op een IVA-uitkering. Zou er nog wel kans op herstel zijn geweest, dan had uw werknemer geen IVA-, maar een WGA-uitkering gekregen. Zou hij meer dan € 8 per uur kunnen verdienen, dan was hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt geweest en had hij eveneens recht gehad op een WGAuitkering. De beslissing om een IVA-uitkering toe te kennen wordt uiteindelijk genomen door een 'beslissingsautoriteit'. Dat is een speciale functionaris van het UWV die toetst of de beslissing goed tot stand is gekomen. Wanneer gaat de IVA-uitkering in? De IVA-uitkering gaat normaal gesproken na afloop van de wachttijd van 104 weken in. Maar hierop zijn een paar uitzonderingen: ¾
Als er vroegtijdig indicaties zijn dat de werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en zonder kans op herstel, kan al na drie maanden recht op een IVA-uitkering ontstaan (flexibele keuring). De uitkering gaat in eerder in als het UWV akkoord gaat met een kortere wachttijd omdat al snel vaststaat dat uw werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De loondoorbetalingverplichting loopt wel door tot de periode van 104 weken voorbij is. De uitkering wordt verrekend met de loondoorbetaling. U betaalt als werkgever dus alleen het verschil tussen beide.
¾
De uitkering gaat later in als u als werkgever het loon van uw werknemer langer dan 104 weken doorbetaalt (vrijwillig of verplicht).
¾
Is uw werknemer na afloop van de wachttijd niet (minstens 35%) arbeidsongeschikt, maar wordt hij/zij binnen vijf jaar alsnog volledig en duurzaam arbeidsongeschikt? Dan kan uw werknemer toch nog recht krijgen op een IVA-uitkering als de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid dezelfde is als waarvoor uw werknemer tijdens de wachttijd recht had op loon of ziekengeld. De oorzaak is niet van belang als uw werknemer binnen 4 weken na afloop van de wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt.
¾
Ontvangt uw werknemer een WGA-uitkering en wordt hij/zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, dan krijgt uw werknemer meteen recht op een IVA-uitkering.
¾
De uitkering gaat niet in zolang er een uitsluitingsgrond is. Bijvoorbeeld als uw werknemer na afloop van de (verlengde) wachttijd gedetineerd is of buiten Nederland woont in een land waar geen verdrag mee is gesloten. Pas als deze uitsluitingsgronden er niet meer zijn (uw werknemer komt bijvoorbeeld weer in Nederland wonen) én hij/zij nog aan de voorwaarden voldoet, kan uw werknemer recht krijgen op een IVA-uitkering.
De volgende onderdelen komen aan bod: ¾
De hoogte van de IVA-uitkering
¾
Inkomsten
¾
Aanvulling
¾
Einde IVA-uitkering
¾
Herleven IVA-uitkering
De hoogte van de IVA-uitkering Hoe hoog is de IVA-uitkering? De IVA-uitkering is gebaseerd op het laatstverdiende loon. De uitkering bedraagt 70% hiervan. In formulevorm ziet dat er als volgt uit: Maandloon x 70% = IVA-uitkering
Er zijn plannen om de uitkering medio 2007 te verhogen naar 75%. Of dit ook gebeurt, is afhankelijk van het aantal IVA-uitkeringen en de CAO-afspraken over de loonbetaling in de eerste twee ziektejaren. Let op: indien uw werknemer recht heeft op een IVA-uitkering, krijgt hij/zij 70% van het gemaximeerde maandloon. Het maandloon heeft in 2006 een maximum van € 3.654 bruto (dit komt overeen met € 168 per dag). U krijgt met dit maximum te maken als u per jaar meer dan € 43.848 verdient. Over het inkomen boven dit maximum krijgt u geen wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het dagloon kan op 1 januari en 1 juli van elk jaar geïndexeerd worden. Hogere IVA- of WGA-uitkering bij hulpbehoevendheid De IVA- en loongerelateerde WGA-uitkering is normaal gesproken 70% van het dagloon. Maar heeft uw werknemer langere tijd veel hulp (verzorging en oppas) nodig, dan kan uw werknemer het UWV vragen om de uitkering te verhogen. Afhankelijk van de hoeveelheid hulp die uw werknemer nodig hebt, kan hij/zij maximaal 100% krijgen. Verhoging van de uitkering is niet mogelijk bij opname in een instelling waarbij de verblijfskosten worden vergoed door een ziektekostenverzekering of de AWBZ.
De duur van de IVA-uitkering Hoe lang duurt de IVA-uitkering? De IVA-uitkering duurt zolang uw werknemer volledig arbeidsongeschikt is. De uitkering eindigt dus als uw werknemer niet meer volledig arbeidsongeschikt is. Dit wordt vastgesteld door het UWV. Uw werknemer kan altijd zelf vragen om een nieuwe beoordeling, bijvoorbeeld als de gezondheidssituatie verbetert. In andere gevallen gaat het initiatief uit van het UWV. Bijvoorbeeld als het UWV van mening is dat uw werknemer nog een geringe kans op herstel heeft. Dan wordt uw werknemer de eerste vijf jaar ieder jaar opgeroepen voor een herbeoordeling. Is de situatie na deze vijf jaar nog niet duidelijk, dan worden de jaarlijkse onderzoeken voortgezet. Het UWV roept uw werknemer ook op voor een onderzoek als hij/zij er een tijd lang in slaagt om meer dan 20% van zijn/haar oude loon te verdienen. Dit onderzoek vindt in elk geval na een jaar plaats, maar kan ook eerder. Blijkt uit het onderzoek dat uw werknemer niet meer volledig arbeidsongeschikt is, dan eindigt de IVA-uitkering. Uw werknemer kan dan nog wel recht hebben op een andere uitkering (bijvoorbeeld een WGA-uitkering of een WW-uitkering). De uitkering eindigt verder: ¾
als uw werknemer 65 jaar wordt;
¾
als uw werknemer overlijdt;
¾
zodra uw werknemer een maand of langer gedetineerd is;
¾
als uw werknemer in een land gaat wonen waarmee geen verdrag over de uitbetaling is gesloten.
Wat gebeurt er als uw werknemer niet langer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is? De IVA-uitkering stopt wanneer uw werknemer niet langer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Soms is er een overgangsperiode van een paar maanden waarin de uitkering nog doorbetaald wordt. Dit heet een uitlooptermijn. Uw werknemer krijgt zo de kans om zich op de nieuwe situatie in te stellen en zo nodig een andere uitkering aan te vragen. Eindigt de IVA-uitkering omdat uw werknemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is (dat wil zeggen meer dan 35% maar minder dan 80%), dan heeft uw werknemer aansluitend recht op een WGA-uitkering. Voldoet uw werknemer aan de referte-eis voor de WGA (dat wil sinds 1 april 2006 zeggen dat uw werknemer van de laatste 36 weken er ten minste 26 heeft gewerkt) dan is dit een loongerelateerde WGA-uitkering ter hoogte van uw IVAuitkering, die minstens een jaar duurt. Voldoet uw werknemer niet aan de referte-eis, dan krijgt hij/zij een WGA-loonaavullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering. Is uw werknemer helemaal niet meer arbeidsongeschikt (dat wil zeggen minder dan 35%), dan eindigt de IVA-uitkering na twee maanden. Aansluitend kan uw werknemer recht hebben op een WW-uitkering of – als uw werknemer niet aan de voorwaarden voor de WW voldoet – een bijstandsuitkering (maar bij de bijstand wordt wel gekeken naar het inkomen van de partner en het vermogen van uw werknemer).
Inkomsten Inkomsten naast de IVA-uitkering Het feit dat uw werknemer een IVA-uitkering ontvangt, wil niet altijd zeggen dat uw werknemer helemaal niet meer kan werken. Uw werknemer kan naast zijn/haar IVAuitkering inkomsten uit arbeid hebben. Hiervan wordt 70% op zijn/haar uitkering ingehouden. Uw werknemer mag dus 30% van zijn/haar inkomsten houden. Voorbeeld Uw werknemer ontvangt een IVA-uitkering van € 1.600 bruto per maand. Hij werkt daarnaast een paar uur per week als manusje van alles bij een organisatie in de sector sport. Daarmee verdient hij € 200 bruto per maand. Hiervan mag hij 30% houden, dat is € 60. De overige 70% (€ 140) wordt van zijn uitkering van afgetrokken. De inkomsten van uw werknemer worden per kalendermaand verrekend. Wisselende inkomsten leiden dus tot een wisselende maanduitkering. Voorbeeld Uw werknemer uit het voorbeeld hierboven werkt nu iedere maand een ander aantal uren. In januari verdient hij € 100 bruto. Hiervan mag hij € 30 houden; € 70 wordt van zijn uitkering afgetrokken. In februari verdient hij € 250. Hiervan mag hij € 75 houden; € 175 wordt van zijn uitkering afgetrokken. In maart werkt hij helemaal niet. Die maand ontvangt hij zijn volledige uitkering. Zolang uw werknemer grofweg niet meer dan 20% van zijn/haar oude loon verdient, blijft uw werknemer volledig arbeidsongeschikt. Verdient uw werknemer een jaar lang meer dan 20%, dan roept het UWV uw werknemer op voor een herkeuring. Het UWV onderzoekt dan of uw werknemer nog wel volledig arbeidsongeschikt is. Het UWV mag dit overigens ook al eerder doen. Uw werknemer wordt niet herkeurd als hij/zij WSW-werk doet, ook al verdient uw werknemer daar langere tijd meer dan 20% van zijn/haar oude loon mee. Wel wordt 70% van het WSW-loon van zijn/haar uitkering afgetrokken. Een kleine onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk heeft geen invloed op de uitkering van uw werknemer. Onbetaald werk naast een WIA-, WAO-, WAZ- of Wajonguitkering Onbetaald werk (vrijwilligerswerk) is in principe niet van invloed op de arbeidsongeschiktheidsuitkering van uw werknemer, maar kan wel aanleiding voor een herkeuring zijn. Want als uw werknemer vrijwilligerswerk aankan, kan hij/zij misschien ook betaald werk doen. Daarom moet uw werknemer het UWV melden dat hij/zij vrijwilligerswerk gaat doen, als dat samenhangt met een verbetering van zijn/haar gezondheid. Ook als uw werknemer bezig is met een reïntegratietraject, is uw werknemer verplicht het vrijwilligerswerk te melden. Het onbetaalde werk mag de reïntegratie van uw werknemer namelijk niet in de weg staan en zijn/haar gezondheid bovendien niet schaden. Twijfelt uw werknemer of hij/zij het werk aankan, dan kan het UWV om een oordeel worden gevraagd. Onkostenvergoedingen die uw werknemer ontvangt voor zijn/haar vrijwilligerswerk zijn belasting- en premievrij en worden niet gekort op zijn/haar arbeidsongeschiktheidsuitkering als ze minder bedragen dan € 1.500 per jaar of € 150 per maand (met een maximum van € 1.500 per jaar). Dit is een forfaitair bedrag, uw werknemer hoeft dus niet aan te tonen dat hij/zij de kosten ook echt gemaakt heeft. Is het werkelijke bedrag hoger, dan moet uw werknemer wel alle onkosten
kunnen aantonen. Belangrijk is daarom altijd bonnen, treinkaartjes, rekeningen etcetera te bewaren. Onbetaald werk kan wel gevolgen hebben voor een andere uitkering die uw werknemer naast zijn/haar arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, zoals een WWof bijstandsuitkering. Ontvangt uw werknemer een dergelijke uitkering, dan is het verstandig het vrijwilligerswerk altijd bij de uitkeringsinstantie (het UWV of de gemeente) te melden.
Aanvulling De IVA-uitkering voor uw werknemer is te laag. Kan hij/zij een aanvulling krijgen? Een IVA-uitkering is soms te laag om van rond te komen. Vooral deeltijdwerkers en kostwinners die het minimumloon of net iets meer verdienden, kunnen met hun uitkering onder het bijstandsniveau terecht komen. Gelukkig is er dan vaak een aanvulling mogelijk. ¾
Allereerst kan uw werknemer recht hebben op een toeslag op zijn/haar uitkering uit de Toeslagenwet (TW). De TW vult aan tot het voor uw werknemer geldende sociaal minimum. Voor een alleenstaande is dit een lager bedrag dan voor mensen met een partner. Inkomen van de partner van uw werknemer telt mee voor de TW, maar de TW kent geen vermogenstoets. Dat wil zeggen dat de waarde van de bezittingen (eigen woning, auto) en de hoogte van de spaarrekening van uw werknemer niet van belang zijn.
¾
Wie geen recht heeft op een toeslag (omdat hij/zij een partner heeft die na 31 december 1971 is geboren en er geen kinderen onder de 12 jaar zijn), kan recht hebben op aanvullende bijstand. Voor de bijstand is er wel een vermogenstoets. Heeft uw werknemer te veel vermogen, dan zal uw werknemer dit eerst 'op moeten eten'.
¾
Is uw werknemer alleenstaand, dan kan hij/zij door bepaalde belastingregels een netto-uitkering hebben die onder het sociaal minimum ligt. Uw werknemer krijgt dan automatisch een kopje op de uitkering.
Einde IVA-uitkering Wanneer eindigt de IVA-uitkering? De IVA-uitkering eindigt als uw werknemer: ¾
niet langer volledig arbeidsongeschikt is;
¾
langer dan een maand gedetineerd wordt;
¾
in een land gaat wonen waarmee geen verdrag over de uitbetaling (een beuverdrag) is gesloten;
¾
65 jaar wordt;
¾
overlijdt.
Is de uitkering van uw werknemer om één van de drie eerste redenen gestopt, dan kan de uitkering later eventueel weer voortgezet worden.
Opnieuw IVA-uitkering De IVA-uitkering van mijn werknemer is geëindigd. Kan hij/zij toch weer voor de IVA in aanmerking komen? Een IVA-uitkering die geëindigd is, kan soms weer voortgezet worden. In de wet wordt dit 'herleven' genoemd. De uitkering die uw werknemer al eerder had, loopt dan weer door. De uitkering van uw werknemer eindigt bijvoorbeeld als hij/zij langer dan een maand gedetineerd wordt. De uitkering kan dan weer voortgezet worden als uw werknemer vrij komt. Hetzelfde geldt als uw werknemer in een land gaat wonen waar de uitkering niet uitbetaald kan worden omdat er geen verdrag mee is gesloten. De uitkering wordt dan beëindigd zodra uw werknemer daar woont, maar kan weer voortgezet worden als hij/zij weer in Nederland (of een verdragsland) komt wonen. De IVA-uitkering van uw werknemer kan ook stoppen omdat hij/zij niet meer volledig arbeidsongeschikt is. Wordt uw werknemer na verloop van tijd toch weer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, dan kan de oude IVA-uitkering altijd voortgezet worden als uw werknemer in de tussentijd een WGA-uitkering ontving. Het maakt dan niet uit hoeveel tijd er inmiddels verstreken is. Maar heeft uw werknemer op het moment dat hij/zij weer volledig arbeidsongeschikt wordt geen WGA-uitkering, dan wordt zijn/haar IVA-uitkering alleen voortgezet als er minder dan vijf jaar voorbij zijn gegaan én hij/zij arbeidsongeschiktheid dezelfde oorzaak heeft als eerst.
WOS-advies over WIA en verzekeren Inleiding De WIA is voor werknemers een grote achteruitgang vergeleken met de goede oude WAO, wordt vaak gezegd. Zoals we hebben gezien, is dit beeld niet helemaal waar. Sterker nog, de WIA is zelfs een stuk ruimhartiger dan de WAO. Bovendien ligt de wetgeving van de WIA behoorlijk dicht bij het unaniem advies van de SER, waarin zowel de vakorganisaties, werkgeversorganisaties, als de overheid zijn vertegenwoordigd. Waardoor is dit misverstand dan ontstaan? Dit heeft twee redenen. Allereerst is de WIA door de combinatie arbeidsongeschiktheid en werkloosheid in zijn totaliteit buitengewoon ingewikkeld. Misschien wel te ingewikkeld. Wat heb je immers aan de ingebouwde stimuleringsvoorzieningen en prikkels, als niemand de systematiek van de WIA echt begrijpt. Bovendien speelt ook de negatieve beeldvorming mee. Door de enorme publiciteit over de “WGA-krater” is er een discussie losgebarsten over het verzekeren van aanvullingen op de WIA-uitkeringen, die onder de WAO óók zo speelden, maar nooit op dezelfde manier onderwerp van gesprek waren. Ook bij de WOS zijn er de laatste tijd nogal wat vragen terecht gekomen over WIA en verzekeren. Het gaat allereerst om de vraag of het voor een sportorganisatie verstandig is om verzekeringen af te sluiten die hun medewerkers een aanvulling geven op de wettelijke uitkering. Daarnaast willen onze leden graag weten of de pensioenregeling van PGGM een voorziening heeft die het WIAhiaat voor gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers aanvult. Daarom het volgende advies op de belangrijkste vragen rond de WIA en verzekeren.
Algemeen In het licht van het eerdere unanieme SER-advies over arbeidsongeschiktheid, is de WOS van mening dat het verzekeren van een aanvulling op de WGA-uitkering geen vanzelfsprekendheid dient te zijn. Allereerst zijn verzekeringsarrangementen vanuit werkgeversperspectief bezien niet wenselijk, omdat het weinig consequent is om op centraal niveau tussen werkgevers en vakbonden bepaalde arbeidsvoorwaardelijke prikkels af te spreken en deze prikkels vervolgens op sectoraal niveau weg te nemen. Er moet immers worden voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan de stimuleringsvoorzieningen en prikkels van de WIA. De primaire opdracht vanuit de WIA is namelijk dat de werkgever en de werknemer zich extra inspannen en samen zoeken naar benutting van (tenminste 50% van) de restcapaciteit. Dit hoeft niet perse bij de eigen werkgever, dit kan ook buiten de eigen werkplek gebeuren. Dit hebben de CAO-partijen zo ook in de CAO-Sport afgesproken. In het verlengde van een goed gezondheidsbeleid zijn CAO-partijen het eens geworden over het uitgangspunt dat werknemers, ongeacht het arbeidsongeschiktheidspercentage, ook na twee jaar arbeidsongeschiktheid in beginsel bij de eigen werkgever in dienst blijven. Samen met de werknemer bekijkt de werkgever hoe de mogelijkheden van de werknemer het beste kunnen worden benut, opdat de werknemer zijn resterende verdiencapaciteit optimaal kan benutten. Indien geen arbeid bij de eigen werkgever kan worden gevonden, zal de reïntegratie zich richten op herplaatsing binnen de sector sport. Uitzondering hierop vormen zwaarwegende belangen, waarvan in ieder geval sprake is indien het bovenstaande leidt tot ernstige problemen van financiële of organisatorische aard. Lukt het bovenstaande allemaal niet, dan kan de werkgever een ontslagvergunning aanvragen. Na het ontslag gelden voor deze categorie werknemers de regels van de WW en eventueel WWB (Wet Werk en Bijstand), omdat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA. In de tweede plaats is het verstandig om te analyseren en in te schatten om hoeveel werknemers het gaat. Gebleken is dat de instroom in de WAO/WIA in de sector sport
zeer laag is. Tot slot is verzekeren relatief duur, tijdelijk en onvolledig. Niet-verzekeren is de “koninklijke weg”, maar de volgende nuances moeten worden aangebracht.
Volledig arbeidsongeschikt De IVA-situatie is niet erg ingewikkeld. Net als in de oude WAO-situatie is er een uitkering van 70% van het (gemaximeerde) maandloon. Ook de excedentsituatie is relatief eenvoudig: iemand die meer dan het maximum maandloon verdient, krijgt dezelfde IVA-uitkering als iemand die precies het maximum maandloon verdient. Dat betekent dus ook, dat een excedentverzekering bij volledige arbeidsongeschiktheid hetzelfde uitpakt als vroeger bij de WAO.
Gedeeltelijk arbeidsongeschikt Minder dan 35% arbeidsongeschikt: arbeidsvoorwaardelijk oplossen Volgens de nieuwe regels van de WIA worden werknemers met een loonverlies van minder dan 35% niet langer arbeidsongeschikt verklaard. Zij ontvangen onder de nieuwe wetgeving geen wettelijke uitkering. Dit is dus een achteruitgang ten opzichte van de oude WAO, waar de uitkeringsbodem bij 15% lag. Dat kan betekenen dat werknemers die een klein beetje meer arbeidsongeschikt zijn (bijvoorbeeld 40%) en daardoor wél een uitkering krijgen, een aanzienlijk betere inkomenspositie hebben dan werknemers met een lagere arbeidsongeschiktheid. Afgeraden wordt echter om voor deze categorie werknemers een aanvullende verzekering af te sluiten. Voor deze categorie werknemers zijn er nauwelijks verzekeringsproducten voorhanden en bovendien zijn ze duur en onvolledig. Het is daarnaast de bedoeling van CAO-partijen, dat voor deze categorie werknemers op arbeidsvoorwaardelijk niveau tot maatwerkoplossingen worden gekomen. Hier hebben de CAO-partijen in lid 4 van artikel 38 van de CAO-Sport de volgende afspraken over gemaakt: a. De werknemer die, na de termijn waarover de werkgever op grond van 7:629 BW verplicht is loon door te betalen, nog steeds arbeidsongeschikt is, zal ongeacht zijn arbeidsongeschiktheidspercentage bij de werkgever in dienst blijven. b. Indien geen passende arbeid bij de eigen werkgever kan worden gevonden, zal de reïntegratie zich richten op herplaatsing binnen de sector sport. c. Uitzondering hierop vormen zwaarwegende belangen, waarvan in ieder geval sprake is indien het voorgaande leidt tot ernstige problemen van financiële dan wel organisatorische aard. d. Indien geen passende arbeid bij de eigen werkgever of in de sector sport kan worden gevonden, zal hierover tussen de CAO-partijen nader worden overlegd.
De WGA-hiaatverzekering Ook hier adviseert de WOS om als werkgever geen collectieve verzekering af te sluiten. Verzekeren dient een eigen keuze te zijn van de werknemer. De WOS raadt u aan om hooguit een faciliterende rol aan te nemen. Vanuit werkgeverszijde bezien zijn er goede, maar ook minder gelukkige verzekeringsproducten. Als er al verzekerd wordt, is het verzekeren van het (echte) WGA-hiaat de minst slechte keuze. Een dergelijke verzekering repareert de enige feitelijke verslechtering in de WGA ten opzichte van de oude WAO (althans voor de categorie 35-80%) volledig voor inkomens tot het maximumdagloon. Deze verzekering kan vrij goedkoop zijn doordat hij maar in beperkte
situaties tot uitkering komt: pas ná de loongerelateerde periode en alleen zolang de restcapaciteit voor minder dan de helft wordt benut. Het moet dan wel uitdrukkelijk gaan om een aanvulling op het arbeidsongeschiktheidscomponent uit de WIA. Belangrijk is bovendien dat de werknemer zelf de premie betaalt, zodat ook hier een prikkel voor de werknemer blijft bestaan om te werken. Zo blijft het voor verzekerde werknemers lonen om te reïntegreren of om een groter deel van de restcapaciteit te benutten. Met andere woorden: de verzekering beperkt weliswaar de in de wet opgenomen arbeidsvoorwaardelijke prikkels, maar heft ze niet op. Het wegverzekeren van het werkloosheidscomponent wordt in ieder geval afgeraden, omdat op die manier de arbeidsvoorwaardelijke stimulansvoorzieningen die in de WGA zijn ingebouwd, volledig worden gedekt. De verleiding voor de werknemer om dan al te gemakkelijk gebruik te maken van de WGA wordt te groot. Bovendien is een WGA-verzekering met WW-dekking nog niet lang op de markt. Op dit moment zijn de premies nog relatief laag (op het niveau van 0,6 à 0,7%), maar de ervaring met het verzekeren van het ZW-risico, enige jaren geleden, heeft geleerd dat premieniveaus die in het begin erg laag waren, later aanzienlijk kunnen stijgen. Tot slot is het opvallend dat het weliswaar grote verzekeraars zijn die dit product aanbieden, maar dat het wél verzekeraars zijn die klein zijn als het gaat om inkomensverzekeringen. De meeste grote Nederlandse inkomensverzekeraars houden zich tot op heden verre van dit product. Kortom, alle reden om terughoudend te zijn bij dit soort verzekeringsproducten. Vanwege de inhoud en vanwege mogelijke kostenstijgingen in de toekomst. Belangrijk is bovendien dat u oplettend bent als het gaat om koppelverkoop. Het WIAhiaat is geen logische opvolger van het WAO-hiaat, dus accepteer geen koppeling van aflopende WAO-hiaatverzekeringen met WGA-hiaatverzekeringen. Dit zou zelfs juridisch riskant zijn. De WGA-verzekering met een vaste nominale uitkering Sommige verzekeraars bieden onder de naam WGA-hiaatverzekering een heel ander product aan. Bij deze WGA-verzekering met een vaste nominale uitkering ontvangt iedere werknemer in de WGA een vaste periodieke uitkering (van meestal 10%) van het oude dagloon – ongeacht de fase waarin hij zit en ongeacht het arbeidsongeschiktheidspercentage of de mate van benutting van de restcapaciteit. Er zijn ook andere uitkeringspercentages mogelijk (5 en 15%). Het is daarnaast mogelijk een verzekering af te sluiten die pas ná de loongerelateerde periode tot uitkering komt. Naar onze mening wordt er met dit verzekeringsproduct met een schot hagel geschoten op iets dat misschien een probleem is en daar betaal je relatief veel premie voor. Er kleven aan dit verzekeringsproduct dus nadelen. Allereerst ontstaat er door deze verzekeringsuitkering een aanvulling op de wettelijke uitkering die in veel gevallen helemaal niet nodig is, en vaak zelfs ongewenst. Feitelijk kan door een dergelijke verzekeringsproduct de volgende vreemde situatie ontstaan: een onder de WGA vallende arbeidsongeschikte komt door zijn verzekeringsuitkering uit op een inkomen van meer dan 100% van zijn oude loon! Verdere reïntegratie zal in deze situatie in ieder geval niet worden gestimuleerd. Doordat een dergelijke verzekering tot uitdrukking komt in situaties waarin daaraan eigenlijk geen behoefte is, is het bovendien een duur product: ongeveer 3 à 4 keer zo duur als de eerder beschreven WGA-hiaatverzekering. De WOS adviseert u terughoudend te zijn als het gaat om het verzekeren van een dergelijke vaste aanvulling in de WGA-situatie. De excedenthiaat-verzekering We constateren in de systematiek van de WGA dat er tevens sprake is van een hiaat als het gaat om gedeeltelijk arbeidsongeschikten die hun restcapaciteit niet volledig benutten en die een salaris verdienen dat hoger ligt dan het maximum dagloon. Net als de WAO, kent de WIA een maximumdagloon, namelijk € 43.848 in 2006 op jaarbasis.
Dat betekent dat de werknemer over het deel van het inkomen boven het maximumdagloon – het zogenaamde excedent – geen wettelijke uitkering ontvangt. Recent is het verhaal over de WGA-uitkeringsregime voor inkomens boven het maximumdagloon op losse schroeven komen te staan. Na kritiek heeft minister de Geus toegezegd het WGA-uitkeringsregime voor werknemers met een inkomen boven het maximumdagloon in gunstige zin aan te passen. Het excedentrisico zou een onbedoeld effect van de uitkeringsregime van de WGA zijn. Met de aanpassing wordt bereikt dat ook loonverlies boven het maximum dagloon mee zal tellen bij de bepaling van de verdiencapaciteit. Hoe die verandering (die waarschijnlijk pas per 1 januari 2007 van kracht wordt) er precies uit gaat zien, is op dit moment nog niet bekend. Daarnaast speelt de vraag wat er gebeurt met werknemers die in 2006 de WGA zijn ingegaan. Worden deze alsnog aangepast, of houdt deze groep een uitzonderingspositie? Wij houden u vanzelfsprekend op de hoogte mocht er meer nieuws komen.
Arbeidsongeschiktheidspensioen PGGM Voor de sportorganisaties die onder de verplichtstelling van PGGM vallen, kent PGGM het arbeidsongeschiktheidspensioen. Met andere woorden, iedere werknemer die voor een sportorganisatie werkt die aangesloten is bij PGGM, is verzekerd voor de arbeidsongeschiktheidspensioen. PGGM kent pensioenvoorzieningen bij arbeidsongeschiktheid in de vorm van arbveidsongeschiktheidspensioen en premievrije voortzetting van de deelneming. Het arbeidsongeschiktheidspensioen garandeert de deelnemer een inkomen van 70% van ongeveer zijn laatstverdiende salaris naar rato van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij het vaststellen van het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen wordt dus gekeken naar de omvang van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het arbeidsongeschiktheidspensioen is een toezegging van de compensatie van inkomensverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid tot een bepaald niveau (70% van het laatstverdiend salaris) gerelateerd aan de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit is de aanspraak (het recht) van de deelnemer. Bij het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt de wettelijke WIA-uitkering betrokken. Bij de pensioenuitkering (de uitbetaling van het recht) wordt rekening gehouden met deze WIA-uitkering. De werknemer die werkzaam is bij een sportorganisatie die onder de verplichtstelling van PGGM valt heeft recht op de volgende voorzieningen: ¾ arbeidsongeschiktheidspensioen bij IVA-uitkering; ¾ arbeidsongeschiktheidspensioen bij WGA-uitkering; ¾ arbeidsongeschiktheidspensioen bij vervolguitkering; ¾ arbeidsongeschiktheidpensioen 55-plus WIA. Arbeidsongeschiktheidspensioen bij IVA-uitkering Voor de exedentsituatie (wanneer de deelnemer een salaris verdiende dat hoger was dan het maximum maandloon) bij de IVA-uitkering betekent dit dat het arbeidsongeschiktheidspensioen de deelnemer een inkomen van 70%van het laatstverdiende salaris garandeert. Arbeidsongeschiktheidspensioen bij WGA-uitkering Voor de exedentsituatie (wanneer de deelnemer een salaris verdiende dat hoger was dan het maximum maandloon) bij de WGA-uitkering betekent dit dat het arbeidsongeschiktheidspensioen de deelnemer een inkomen van 70%van het laatstverdiende salaris garandeert. Arbeidsongeschiktheidspensioen bij WGA-vervolguitkering
Deelnemers die een WGA-vervolguitkering ontvangen en van wie het laatstverdiende salaris hoger was dan het minimumloon hebben ook recht op arbeidsongeschiktheidspensioen. Het arbeidsongeschiktheidspensioen garandeert de werknemer 70% van zijn/haar oorspronkelijke salaris. De hoogte van de uitkering van de arbeidsongeschiktheidspensioen is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid, te baseren op het WGA-percentage. Arbeidsongeschiktheidpensioen 55-plus WIA Als de deelnemer volledig arbeidsongeschikt is, krijgt de deelnemer een WAO- of IVAuitkering van UWV. Eventueel aangevuld met de arbeidsongeschiktheidspensioen van PGGM. Omdat dit een salarisvervangende uitkering is, komt de deelnemer niet in aanmerking voor de FLEX-pensioen of (Ruil-)OBU. Is de deelnemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt, dan heeft de deelnemer naar verhouding recht op FLEX-pensioen of, als de deelnemer voldoet aan de voorwaarden, op (Ruil-)OBU. Het arbeidsongeschiktheid 55-plus brengt hem financieel in dezelfde positie als wanneer hij wél (Ruil-)OBU zou ontvangen. Omdat de OBU sinds 2000 wordt afgebouwd, gebeurt hetzelfde met het arbeidsongeschiktheidspensioen 55-plus. De deelnemer heeft recht op het arbeidsongeschiktheidspensioen 55-plus als hij/zij: ¾ is geboren vóór 1949 en ¾ op of na zijn/haar 55ste (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geworden of ¾ vóór zijn/haar 55ste al gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en daarnaast werkt bij een PGGM aangesloten instelling of een bijdrage van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) ontvangt én de arbeidsongeschiktheidsklasse is op of na zijn 55ste verhoogd.
Slot Tenslotte een waarschuwing als het gaat om de bereidheid van werknemers om deel te nemen aan een verzekering. Het mogelijke nut van een verzekering is niet voor alle werknemers even groot. We zagen al eerder dat werknemers met een inkomen in de buurt van het wettelijk minimumloon geen of een heel klein WGA-hiaat hebben. Verzekeren ligt voor hen niet erg voor de hand. Hetzelfde kan gelden voor kostwinners/éénverdieners. Indien zij te maken krijgen met het WGA-hiaat zal er vaak sprake zijn dat het inkomen daalt onder het voor hen geldende minimum. In deze situatie ontstaat dan een uitkering krachtens de Toeslagenwet. Een eventuele WGAhiaatverzekeringsuitkering zal hierop in mindering worden gebracht. Of anders gezegd: men wordt dan niet veel wijzer van de verzekeringsuitkering.