Whitepaper Bouwproductie in detail
Inleiding De bouw heeft het moeilijker dan ooit. Organisaties worden daarom gedwongen tot ingrijpende keuzes om het hoofd boven water te houden. De focus ligt hierbij vaak op de korte termijn. Een duidelijke langetermijnvisie is echter essentieel om niet alleen vandaag maar ook in de toekomst de juiste kansen te zien en benutten. Welke gebouwtypen floreren wanneer en wanneer is het verstandig om het vizier op andere sectoren te richten? De nieuwe rapportage ‘Bouwproductie in detail’ van BouwKennis geeft u dit onmisbare inzicht in de bouwproductie van de toekomst. Waar liggen de verschuivingen en de kansen? Waar zit groei en waar voltrekt krimp? Dankzij een gedegen analyse krijgt u antwoord op deze belangrijke vragen. De rapportage ‘Bouwproductie in detail’ is zo opgebouwd dat u per gebouwtype direct inzicht hebt in de productiecijfers en een uitgebreide analyse hiervan. Het rapport brengt de bouwproductie, de conjunctuur en het beleid vanuit de historie in kaart. Hierdoor worden belangrijke onderliggende factoren blootgelegd en kansen gesignaleerd. Dit gebeurt niet alleen voor de woning- en utiliteitsmarkt op het gebied van nieuwbouw en renovatie, maar ook voor de onderhoudsmarkt. De volgende sectoren en de hierbij behorende gebouwtypen komen hierbij aan bod: Woningbouw, agrarische sector, nijverheid, commerciële dienstverlening, openbaar bestuur, onderwijs, zorg, overige non-profit en de onderhoudsmarkt. Brengt in kaart • De nieuwbouwproductie tot 2020 van zowel de woning- als utiliteitsbouw • Uitgewerkt naar type woning en soort utiliteitsgebouw • De omvang van de onderhoud- en renovatiemarkt • Verschuivingen in de bouwproductie van de verschillende gebouwtypen • De belangrijkste beleidswijzigingen per sector en de invloed hiervan op de bouwproductie • Productiecijfers vanaf 1970 als basis voor verwachte productie tot en met 2020 Met deze whitepaper Bouwproductie in Detail geven wij u alvast een voorproefje. U krijgt inzicht in de bouwproductie tot en met 2020 van deze interessante sector ‘Nijverheid’. Dit is een rapportage waarbij hallen en loodsen de belangrijkste gebouwsoorten zijn. Hoe ontwikkelen deze gebouwtypen zich? Welk beleid ligt hierachter? En welke trends en ontwikkelingen spelen er hier? Deze gebouwtypen komen in het totale rapport ook in andere sectoren terug, waardoor u een compleet beeld hebt van de kansen en ontwikkelingen. We hopen dat deze whitepaper u inzicht en inspiratie biedt voor de formulering en inzet van een succesvolle en efficiënte langetermijnstrategie. Heeft u vragen over deze whitepaper of wilt u nu al zekerheid dat uw langetermijnstrategie afgestemd is op die sectoren waar de grootste kansen zijn? Neem dan gerust contact met ons op of lees voor meer informatie de factsheet Bouwproductie in detail op onze website. Ik wens u veel succes! Boudewijn Goedhart, Directeur BouwKennis
pagina 2 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Nijverheid De sector nijverheid bestaat uit de industrie, bouwnijverheid, delfstoffenwinning en energiebedrijven. Daarbinnen is de industrie verreweg de grootste tak. De huisvesting binnen de nijverheid bestaat voornamelijk uit bedrijfsgebouwen, oftewel fabrieken, hallen, loodsen en kantoorgebouwen (al dan niet geïntegreerd in het productiegebouw). Binnen de Nederlandse economie is het belang van de sector nijverheid al sinds de jaren ’70 aan het afnemen. Dit past binnen een economie die juist aan het ‘verdienstelijken’ is. We verdienen ons geld steeds meer met dienstverlening, terwijl goederenproductie naar het lagelonenlanden wordt verplaatst. De bouw voor de nijverheid is daarom vooral een vervangingsmarkt, waarin verouderde panden worden afgestoten en nieuwe efficiëntere gebouwen worden neergezet.
Overzicht De industrie in ons land is kapitaalintensief. Dat blijkt uit de indexcijfers van de toegevoegde waarde en het aantal fte in de industrie. Sinds 1970 is het aantal fte afgenomen met circa 40%, terwijl de toegevoegde waarde juist met circa 60% is gestegen. Dat betekent dat met minder mensen de toegevoegde waarde is toegenomen. Dat kan maar één ding betekenen: vervangen van mensen door machines. De index van de waarde van de investeringen in machines en installaties bevestigt dit. Deze is meer dan verdubbeld sinds 1970. De bouwproductie is juist trendmatig afgenomen vanaf 1970 en volgt (toevallig) dezelfde trend als de ontwikkeling van het aantal fte.
100 50
10
20
05
20
00
20
95
90
85
80
19
19
19
19
0
75
nes wordt geïnvesteerd. Binnen het investeringspatroon
150
19
mee dan machines, vandaar dat er jaarlijks meer in machi-
200
70
enkele kanttekeningen. Zo gaan gebouwen veel langer
250
19
Bij de investeringen in machines en installaties passen
Figuur 3.1 Ontwikkeling industrie (indexcijfers, 1970=100)
FTE in nijverheid Toegevoegde waarde nijverheid in constante prijzen Nieuwbouwproductie nijverheid in constante prijzen (niveau Nationale Rekeningen) Investeringen in machines en installaties in constante prijzen
van machines en installaties zijn nog enkele opvallende trends te duiden. Zo was er vanaf 1983 een groeispurt te
Bron: CBS/bewerking BouwKennis, 2013
zien, evenals vanaf 1995. Deze twee perioden van sterke groei van investeringen in machines en computers hebben te maken met automatisering: respectievelijk de opkomst van de ICT (computersystemen in de jaren ’80) en de doorbraak van internet (jaren ’90). Functionele samenhang De hogere investeringen in machines en computers vanaf de jaren ’80 is niet terug te zien in investeringen in bedrijfsgebouwen. Dat terwijl in de jaren ’70 er nog wel een functionele samenhang was tussen machines en de gebouwen: tot 1983 volgende de index van investeringen in machines en computers hetzelfde patroon als de investeringen in gebouwen voor de nijverheid. Die functionele samenhang is dus sinds de jaren ’80 verdwenen.
pagina 3 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Uiteraard is er nog altijd een verband tussen bedrijfsgebouwen en machines. Het gebouw vormt immers de behuizing voor de productie. Anders gezegd: als een bedrijf wil uitbreiden, moet er een nieuw gebouw worden gezocht of gebouwd waarin vervolgens nieuwe machines worden gezet. In de realiteit is het vooral “nieuwe machines in oude gebouwen” wat de klok slaat.
Beleidsontwikkelingen Het beleid rondom ruimtelijke ordening, de stimulering van de werkgelegenheid en de aanleg van bedrijventerreinen is een complexe opgave. In het verleden zijn er dan ook verschillende visies leiden geweest in de uitvoering ervan. We lopen hier kort de dominante beleidsperioden door, die relevant zijn geweest voor de aanleg van bedrijventerreinen. 1960-1982: Spreidingsbeleid Vanaf de Tweede Wereldoorlog was het bouwbeleid gericht op een zo efficiënte verdeling van de schaarse middelen (geld en materialen). Tegelijkertijd moest het land worden herbouwd en uitgebreid om de snelgroeiende bevolking te werk te stellen. Met de Eerste Nota Ruimtelijke Ordening was de ontwikkeling vooral gericht op het spreiden van werkgelegenheid over heel Nederland. Men was zich bewust dat er grenzen zouden zijn aan de capaciteit in de Randstad. Het beleid gaf dus extra aandacht aan de ‘periferie’. In de Tweede Nota RO werd deze eenzijdige blik wat breder getrokken: ook de zogeheten ‘groeikernen’ (bijvoorbeeld Almere, Zoetermeer, Amstelveen, Nieuwegein) binnen de Randstad kregen beleidsfocus. Toch werden bedrijven nog altijd gestimuleerd om zich buiten de Randstad te vestigen, zoals via de ‘Investeringspremieregeling’ uit 1967. Met de Derde Nota RO en de oprichting van de Nederlandse Herstructureringsmaatschappij (NEHEM) werden vooral de zwakke sectoren ondersteund, zoals de scheepsbouw- en textielindustrie. Via de SIR en de WIR (zie hoofdstuk ‘Agrarische sector’) konden bedrijven subsidie krijgen en/of versneld afschrijven op hun kapitaalgoederen in gebieden met grote werkloosheid, groeikernen of buiten de Randstad. 1983-1994: Voorwaardenscheppend beleid Begin jaren ’80 verviel Nederland in een ernstige crisis, die volgde op de loon-prijsspiraal uit de jaren ’70 als gevolg van de oliecrises. Met het akkoord van Wassenaar werd besloten tot loonmatiging om het Nederlandse bedrijfsleven weer competitief te maken ten opzichte van het buitenland. In het industriebeleid ging het roer om: niet langer meer de kansarme sectoren beschermen, maar juist de krachtige sectoren stimuleren. Dat ging via een voorwaardenscheppend beleid. De overheid ging vanaf nu zorgen voor gunstige randvoorwaarden, waarbinnen bedrijven tot bloei kunnen komen. Het tot stand brengen van ruimtelijke kwaliteit wordt daarmee een kerndoel. De focus komt te liggen op kansrijke sectoren door het benutten van vestigingsplaatsvoordelen. Dat is ook nu nog de overheersende gedachte. Met de Vierde Nota RO werd de focus verbreed naar een internationale dimensie, vooruitlopende op de Europese eenwording van 1992. 1995-2003: Verbetering fysieke omgeving Vanaf medio jaren ’90 komt het accent te liggen op het verbeteren van de fysieke bedrijfsomgeving bij regionaal economisch beleid. Er komt aandacht voor het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen en congestievrije infrastructuur. Daarbij wordt er in de ruimtelijk planning plaats gemaakt voor corridors voor distributie en kapitaalintensieve industrie rondom belangrijke transportassen. Herstructurering krijgt aandacht onder andere via de Stimuleringsregeling Ruimte voor Economische activiteiten (gaat later over in de Tender Investeringsprogramma’s Provincies) en de SER-ladder.
pagina 4 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Figuur 3.2 Beleidsontwikkelingen en bouwproductie in de nijverheid (niveau Nationale Rekeningen) Spreidingsbeleid: wat elders kan, niet doen in Westen Voorwaardescheppend beleid Verbeteren van fysieke omgeving ter stimulering werkgelegenheid Decentralisering Ruimtelijk beleid Eerste Nota RO: spreidingsbeleid
Derde nota RO Investeringspremieregeling WIR SIR
TIPP: aanjagen herontwikkeling Vijfde nota RO: rode contouren Nota Pieken in de Delta Vierde nota RO: (Internationale) bereikbaarheid
StiREA
Topperregeling
Convenant Bedrijven terreinen 2010-2020
60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14
SER-ladder
Ontwerp SVIR Nota Ruimte: Actieplan Bedrijventerreinen Nota Ruimte voor de regio's: Tascforce (her)ontwikkeling accent ontwikkelen nieuwe Grote Stedenbeleid: bedrijventerreinen (TBH) bedrijventerreinen, congestievrije infra van spreidingsbeleid, WRO naar voorwaardeschppend beleid Eenwording Europese markt
Oprichting NEHEM: ondersteuning zwakke sectoren
Tweede nota RO: Aandacht groeikernen
4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 60
65
70
75
80
85
90
95
00
05
11
Totale bouwproductie Nieuwbouw Verbouw & Groot onderhoud Bron: CBS/bewerking BouwKennis, 2013
pagina 5 | Whitepaper Bouwproductie in detail
2004-nu: ‘Centraal wat kan, decentraal wat moet’ In 2004 verschijnt de Nota Ruimte, met als motto ‘Centraal wat kan, decentraal wat moet’. Hiermee wil de overheid zeggen dat het vooral de lagere overheden zijn die zo veel mogelijk moeten uitvoeren. Zij hebben immers een diepgaande kennis van de lokale economische en sociale structuur van hun grondgebied. Het Rijk krijgt een meer globalere rol toebedeeld en bemoeit zich alleen nog met de grote lijnen, subsidievertrekking en regio-overschrijdende projecten. In de Nota Ruimte krijgen bedrijventerreinen voor het eerst specifiek aandacht. Dit wordt verder uitgewerkt in het Actieplan Bedrijventerreinen, waarin nog altijd de heersende gedachte is dat er een tekort is aan bedrijventerrein. Verder vindt er via de Topperregeling stimulering plaats van herstructurering. De Nota Pieken in de Delta trekt het traditionele steunbeleid van zwakkere regio’s in twijfel en richt de aandacht juist op gebieden die bepalend zijn voor onze economie: mainports Schiphol en Rotterdam en de zogeheten economische kerngebieden. Intussen komt herstructurering van verouderde bedrijventerreinen maar niet van de grond. De overheersende gedachte is dat herstructurering te weinig ruimtewinst oplevert en dat de aanleg van nieuwe terreinen effectiever is om de economie te stimuleren. De laatste jaren is er echter veel weerstand tegen de aanleg van nieuwe terreinen, omdat er heel veel verouderd is. Naar aanleiding daarvan is de Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen opgericht. Het advies van deze werkgroep heeft uiteindelijk geleid tot het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020. De focus hierin ligt nog altijd sterk op de aanleg van nieuwe terreinen. Sommige wetenschappers en planologen waarschuwen voor een te optimistische inschatting van de toekomstige vraag naar bedrijventerreinen zoals geraamd in het Convenant. Zij wijzen erop dat het grootste deel van de bedrijfsverplaatsingen vanuit stedelijke gebieden naar bedrijventerreinen al hebben plaatsgevonden.
Trends en ontwikkelingen Grondmarkt De markt van bedrijfsruimte is vooral een grondmarkt. Gemeenten maken bouwrijpe kavels en geven deze uit voor de bouw van nieuwe bedrijfsgebouwen. De reden daarvoor is dat zij simpelweg werkgelegenheid willen aantrekken via de vestiging van bedrijven in hun eigen gemeente, omdat dat geld oplevert via belastingen en lokale consumptie. Dat doen zij door de bouwrijpe kavels tegen een zo laag mogelijke prijs uit te geven, wat leidt tot concurrentie tussen naburige gemeenten. Aangezien de overheid haar rol ziet als het scheppen van gunstige voorwaarden voor het bedrijfsleven, moet er dus voldoende bouwrijpe grond in aanbod zijn. Uit angst dat een tekort aan bouwgrond de groei van het bedrijfsleven zou tegenhouden, is er momenteel juist een overaanbod aan bouwrijpe grond. Bedrijven of ontwikkelaars kunnen bij de gemeente deze bouwrijpe grond kopen om daar vervolgens een bedrijfsgebouw op neer te zetten. Onbedoeld hebben gemeenten via deze prijzenslag een massale bedrijfsverplaatsing uitgelokt. Bedrijven die in de bebouwde kom gevestigd waren hebben zich steeds vaker verplaatst naar een bedrijventerrein. Vaak is er echter sprake van een verplaatsing over een zeer korte afstand. Bedrijven hebben namelijk veelal een grote regionale binding, aangezien verplaatsing in 80% van de gevallen binnen de eigen gemeente plaatsvindt. Leegstand Bij de keuze tussen een nieuw pand laten bouwen of een bestaand pand te betrekken kan de lage grondprijs namelijk doorslaggevend zijn. Bedrijven in de industrie hebben vaak sterke specifieke wensen, zodat het niet eenvoudig is een bestaand bedrijfsgebouw over te nemen dat past bij de bedrijfsvoering. De kosten om een bestaand pand te renoveren wegen vaak niet op tegen de kosten van nieuwbouw. Dat zorgt voor een extra vraag naar nieuwe bouwkavels. Daarbovenop komt nog dat de nijverheid een continue vernieuwing van de voorraad nodig heeft, omdat het productieproces zo efficiënt mogelijk moet zijn. Voor de maakindustrie is het drukken van de kostprijs prioriteit nummer één. Als de concurrent een goedkoper productieproces hanteert, kan een producent niet achterblijven. De gebouwproductiviteit levert hier ook een bijdrage aan. In sommige gevallen betekent dit dus een gebouwaanpassing, maar vaker nog een verhuizing. Alle bedrijfsverplaatsingen die zijn gestimuleerd door de goedkope bouwrijpe grond hebben gezorgd voor een
pagina 6 | Whitepaper Bouwproductie in detail
doorstroomketen van oude panden naar nieuwe panden. Dat heeft gezorgd voor een hoge leegstand in de bestaande voorraad. Veelal geldt: des te ouder de bouwperiode des te hoger de leegstand. De leegstand is voor bedrijfsruimten eer lastig in te schatten. Sommige grote makelaarskantoren gaan uit van circa 5%, wat ongeveer neerkomt op de frictieleegstand. Dat geeft echter een zwaar vertekend beeld, want van de leegstand is lang niet alles geregistreerd. Dat heeft aan aantal redenen. Ten eerste worden gebouwen soms onderhands verkocht, waarmee de transactie buiten de statistieken van makelaars blijft. Ten tweede zijn sommige pand van zo’n dramatische kwaliteit dat de eigenaar deze niet eens in aanbod doet. Ten derde worden leegstaand bedrijfspanden soms door andere typen gebruikers gehuurd dan de originele doelgroep. Dat geeft de verhuurder wat inkomsten, die hij anders mis zou lopen. De leegstand is met andere woorden veel hoger dan er in de cijfers te zien is. Het probleem is mogelijk nog groter dan op de kantorenmarkt (zie hoofdstuk Commerciële dienstverlening’). Vervangingsvraag Het aandeel toegevoegde waarde van de nijverheid binnen onze economie neemt al decennia lang af. Dit komt doordat veel productiewerk goedkoper kan in langelonenlanden (offshoring). We verdienen in Nederland steeds meer geld met dienstverlening in plaats van goederenproductie. Dat betekent meer kantoorwerk en minder fabriekswerk. De bouwvraag vanuit de sector nijverheid is dus vooral ingegeven door verhuizingen naar de meest efficiënte vestigingsplaatsen. Individuele bedrijven of bedrijfstakken kunnen soms wel groeien, maar de productie van de sector als geheel neemt juist af. Het logische gevolg: de bouw voor de nijverheid is een vervangingsmarkt geworden. Vervangingsvraag betekent niet perse dat er alleen maar renovatie plaatsvindt. In tegendeel: functionele, economische en locationele veroudering betekenen dat er juist een permanente behoefte aan nieuwbouw blijft. Uitwisseling van bestaande gebouwen is nauwelijks mogelijk door de sterke specialisatie binnen de industriële activiteiten. Een producent van levensmiddelen heeft bijvoorbeeld andere gebouweisen dan een producent van transportmiddelen. Zij kunnen elkaars panden dus niet overnemen. Conclusie: ook al groeit de bedrijfsruimtevoorraad die daadwerkelijk gebruikt wordt niet verder, toch zal er voorlopig nog veel ruimte voor nieuwbouw zijn. Modernisering industrie De constante behoefte aan bedrijfsverplaatsing komt voort uit fricties binnen de bestaande voorraad. Een producent met een veranderende gebouwbehoefte kan tegen een aantal problemen aanlopen: • functionele veroudering: verschillende industrieën hebben specifieke huisvestingseisen. Functionele veroudering betekent dat er niet zo maar naar een ander een bestaand gebouw kan worden verhuisd. Bestaande panden kunnen soms niet voldoen aan de gebruikerswensen qua indeling, vloerbelasting etc. • locationele veroudering: sommige industrie is sterk gebonden aan een bepaalde plek, vanuit een noodzakelijke toevoer van grondstoffen of vanuit een regionaal netwerk met andere bedrijven. Het kan zo zijn dat de locatie zelf door de tijd is ingehaald. Bepaalde aanvoerkanalen, zoals een rivier, spoorverbinding of snelweg, kunnen steeds minder efficiënt worden. Dat is bijvoorbeeld gebeurd met veel locaties in de Randstad, die door filevorming steeds minder goed bereikbaar zijn. Ook kan de overheid bepaalde ‘hinderzones’ het voor een industrie onmogelijk maken om nog op een bepaalde plek gevestigd te zijn. Denk hierbij aan geluidshinder (vliegverkeer), stankoverlast (zware industrie) of licht (kassen). • economische veroudering: als een pand de efficiëntieslag in de weg zit die andere concurrenten wel maken, dan moet er een nieuw pand komen. Hierbij geldt wederom dat zowel aan de locationele als de functionele eisen moet worden voldaan. • technische veroudering: een pand kan economisch niet meer mee, waardoor er een alternatief moet worden gezocht. Dat kan zijn verplaatsing of uitbreiding op de huidige locatie. Soms is uitbreiding niet mogelijk op de huidige plek. Dan moet er een alternatief worden gezocht binnen de regio, wat niet altijd mogelijk is binnen de bestaande voorraad om de hierboven genoemde functionele eisen.
pagina 7 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Bouwindicatoren De nieuwbouw voor de nijverheid bestaat voor het leeu-
Figuur 3.3 Procentuele verdeling vergunningverlening van
wendeel uit bedrijfshallen (hier een samenvoeging van
gebouwtypen in de nijverheid (in %)
de gebouwtypen ‘combinatie bedrijfshallen’ en ‘hallen en loodsen’). Gemiddeld is bijna 80% van de jaarlijkse waarde van de verleende vergunningen bestemd voor bedrijfshallen. De overige 20% is verdeeld over kantoren en overige gebouwen. Die laatste categorie zal waarschijnlijk bouwwerken bevatten die een sterk installatietechnisch karakter hebben met een specifieke industriële toepassing.
100 80 60 40 20
11 2010 2009 20 8 0 2007 2006 20 5 0 20 04 20 3 0 20 2 0 20 1 0 20 0 0 20 9 9 1998 1997 1996 19 5 9 19 4 9 19 3 9 1992 19 1 9 1990 19
0
Kantoren Bedrijfshallen Overige gebouwen Bron: CBS StatLine/bewerking BouwKennis, 2012
Het CPB verwacht dat het aantal bedrijfsverplaatsingen
Figuur 3.4 Geschatte bindingspercentages nijverheid op
in de industrie tegen een bovengrens aanloopt. Volgens
bedrijventerreinen (in %)
cijfers van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) lopen de bindingspercentages van de nijverheid naar hun maximum
80
toe. Een bindingspercentage wil zeggen: het aandeel werknemers in de nijverheid dat op een bedrijventerrein werkt. Oftewel: het aantal bedrijven in de nijverheid dat
70
zich wil vestigen op een bedrijventerrein, heeft dat al zo’n beetje gedaan. De grote golf verhuizingen is dus voorbij. De bouw van bedrijfsruimte voor de sector nijverheid is
60
sterk gericht op vervanging van de verouderde voorraad. Bedrijfsverplaatsing is jarenlang de motor geweest achter de bouw van nieuwe fabrieken, hallen en loodsen. De
20
35
30
40
20
20
25
20
20
20
15
20
10
20
05
20
00
96
20
50
19
overheid heeft dit gefaciliteerd door middel van een ruim uitgiftebeleid van grond met een bedrijfsruimtebestemming. Het overheidsbeleid heeft daarom een grote invloed
Bron: CPB/bewerking BouwKennis, 2005
op de productie van bedrijfsruimte voor de nijverheid.
pagina 8 | Whitepaper Bouwproductie in detail
De bouw voor de nijverheid is sterk afhankelijk van con-
Figuur 3.5 Conjunctuur, gronduitgifte, opname en vergun-
juncturele schommelingen. Als de jaarlijkse totale vergun-
ningverlening bedrijfsruimte (index, 1985=100)
ningverlening voor de nijverheid wordt afgezet tegen de jaarlijkse groei van het BBP, is er een gelijkmatig patroon
500
herkenbaar. Hetzelfde geldt voor de uitgifte van grond, dat
400
noodzakelijk is om nieuwbouw neer te zetten op uitleglo-
300
caties. Tot slop loopt eveneens de opname van bedrijfsruimte, zoals geregistreerd door makelaars, in de pas met het BBP. Hierin zit waarschijnlijk een sterke samenhang
200 100
met de nieuwbouw, die meer wordt opgenomen in econo-
10 20
05 20
00 20
-200 BBP Huurprijzen Uitgifte Vergunningen Opname bedrijfsruimte
De bouwproductie voor de nijverheid toont een schokkerig patroon vanaf de medio jaren ’60 (zie figuur 3.6). Trendmatig werd rond 1970 werd het hoogtepunt bereikt in de totale bouwproductie, om vervolgens te dalen tot
95 19
Bouwprognose
90 19
-100
85 19
0
misch gunstige tijden.
Bron: CBS/IBIS/VGM/bewerking BouwKennis, 2013
circa 1980. Rond de economische crisis van begin jaren ’80 werd het dieptepunt genoteerd op circa € 1.500 miljoen, om vervolgens een forse klim door te maken naar € 3.000 miljoen begin jaren negentig. Vanaf de tweede helft van de jaren ’90 is er weer een trendmatige daling ingezet, die los staat van de huidige economische crisis. Deze heeft meer te maken met de verschuiving van een industriële samenleving naar een dienstenproducerende economie. Het verloop van de bouwproductie voor de nijverheid kun-
Figuur 3.6 Bouwproductie nijverheid (in mln. Euro’s, excl.
nen we als volgt duiden:
Btw in prijzen 2011, niveau Nationale Rekeningen)
• De piek rond 1970 was een noodzakelijke uitbreiding van de voorraad bedrijfsgebouwen, ter werkstelling van de
3500
babyboomgeneratie.
3000
• De trendmatige daling in de jaren ’70 is een combinatie
2500
van een serie oliecrises en het wegvallen van de uitbreidingsnoodzaak, omdat de bevolkingsgroei aan het afnemen was. • Het dal in de eerste helft van de jaren ’80 was het gevolg van de laagconjunctuur, waardoor bedrijven lage bezettingsgraden hadden.
2000 1500 1000 500
• De productietop begin jaren ’90 is enerzijds het gevolg
15
10
20
20
20
20
95
05 20 00
20
85
80
75
90
19
19
19
19
19
60
jaren ’80, anderzijds is het een vervangingsvraag van de
70 19 65
19
19
0
van de nijverheid die uit het dal klimt na de crisis van de
Nieuwbouw Verbouw en groot onderhoud Totaal 11-jaarsgemiddelde nieuwbouw 11-jaarsgemiddelde verbouw & groot onderhoud 11-jaarsgemiddelde totaal
bouwproductiepiek uit de jaren ’60. Deze komt vooral terug in de vorm van nieuwbouw, omdat de industrie vaak geen geschikte gebouwen kan vinden in de bestaande voorraad als ge volg van de specifieke gebruikerseisen. Het feit dat er ook in de productie verbouw & groot onderhoud
Bron: CBS/Soeter/bewerking BouwKennis, 2013
een lichte piek te zien is, is een extra bevestiging voor de vervangingsvraag. • De trendmatige afname sinds de jaren ’90 komt zogezegd door een verschuiving van nijverheid naar zakelijke dienstverlening. De piek in 2009 is gedeeltelijk conjunctureel (hoge economische groei, lage rente), maar wellicht ook een aanzienlijk deel vervangingsvraag van de bouwpiek rond 1991.
pagina 9 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Nieuwbouw Verbouw & Groot onderhoud Totaal
2011 (gerealiseerd)
2015 (gem. per jaar)
2020 (gem. per jaar)
879
975
975
609
700
800
1.489
1.675
1.775
Bron: BouwKennis, 2013
Toekomst Uit de analyse van de bouwproductie tot en met 2011 komen de volgende conclusies naar voren: - De eerstvolgende vervangingspiek treedt op z’n vroegst rond 2020 op. Dan wordt de kleine productiepiek van eind jaren ’90 mogelijk vervangen. - Bouwen voor de nijverheid hangt vooral samen met bedrijfseconomische indicatoren, zoals winstgevendheid, afzetverwachting etc. Deze zullen de komende jaren nog niet floreren. - Productiviteit is de belangrijkste factor voor de nijverheid. Als een gebouw het productieproces onnodig duur maakt, zal het vervangen moeten worden door een goedkoper gebouw (energieprestatie, logistieke processen etc.). Ook in de komende jaren zet de behoefte aan innovatie door, zeker nu de beroepsbevolking nauwelijks meer groeit. - Nu en in de toekomst is duurzaamheid en hergebruik een belangrijk thema. In hoeverre dit ook de bouw voor de nijverheid gaat domineren, hangt af van politieke keuzes. Als het beleid sterk in zal zetten op herstructurering van verouderde bedrijventerreinen, zal de nieuwbouwproductie afnemen ten gunste van verbouw & groot onderhoud.
Meer weten?
Heeft u vragen over de Whitepaper Bouwproductie in detail of heeft u vragen in het algemeen aan BouwKennis? Ga dan direct naar onze website www.bouwkennis.nl of neem contact op met onze accountmanagers. Maurice van Dijk E
[email protected] T 010 206 69 96 Jacco Ridderhof E
[email protected] T 010 206 69 96
pagina 10 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Over BouwKennis Bouwen begint met BouwKennis. Want BouwKennis is dé marktinformatieleverancier voor de bouw-, vastgoed- en installatiesector. BouwKennis volgt alle relevante bronnen uit de markt en doet zelf gericht marktonderzoek. Het resultaat: informatie waarop u kunt bouwen. BouwKennis geeft u een objectief beeld van alle marktkenmerken, trends en ontwikkelingen. Veel bedrijven hebben behoefte aan betrouwbare marktinformatie. Het verzamelen en onderzoeken ervan kost veel tijd en capaciteit. Daarom doet BouwKennis dit voor u. Zo beschikt u over relevante en actuele marktinformatie zonder dat u zelf hoeft te investeren in eigen onderzoek. U hebt direct de bouwstenen om uw marketingstrategie te bepalen. Een deel van de vragen uit de markt beantwoordt BouwKennis met informatie uit bestaande bronnen. Voor een groot aantal vragen verricht BouwKennis eigen, doelgericht en onafhankelijk marktonderzoek. BouwKennis werkt hierin nauw samen met USP Marketing Consultancy. Dat betekent unieke content. En omdat het gaat om multi client onderzoek, wordt er altijd gezocht naar informatie die voor meerdere marktpartijen relevant is. Meer dan duizend organisaties hebben het gemak en de unieke informatie van BouwKennis al ontdekt. Zij gebruiken de marktinformatie als basis voor hun strategie en beleid. Omdat niet alle bedrijven dezelfde informatiebehoefte hebben, biedt BouwKennis verschillende producten aan. Een deel van de marktinformatie krijgt u periodiek toegestuurd wanneer u zich hierop abonneert. Andere marktinformatie is ook los te koop als onderzoeksrapport.
pagina 11 | Whitepaper Bouwproductie in detail
Colofon Uitgever BouwKennis BV Max Euwelaan 51 3062 MA ROTTERDAM T 010-2066996 E
[email protected] www.bouwkennis.nl Uitgever/directeur Boudewijn Goedhart Verkoop Jacco Ridderhof Maurice van Dijk T 010-2066996 Marketing Paul Waldekker Brett Rijdijk Redactie Remco Tuns (hoofdredacteur) Lieneke de Boer Guido van Beek Leo Kranenburg Anique Mulder Vormgeving Shirrin Vonk Inlichtingen T 010-2066996 E
[email protected] Bestellingen
[email protected] of www.bouwkennis.nl/shop
© Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden verveelvoudigd of gedupliceerd.
pagina 12 | Whitepaper Bouwproductie in detail