OPLEIDING
WFt Pensioenverzekeringen
OPLEIDING WFt Pensioenverzekeringen
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
INHOUD
INHOUD ................................................................................ 0 1
INLEIDING ........................................................................ 1
2
Sociale zekerheid en pensioen ............................................. 3 2.1 algemene ouderdomswet (aow) .............................................. 3 2.1.1 Hoogte AOW .................................................................... 4 2.1.2 Toeslag uitkering AOW ...................................................... 4 2.1.3 Einde AOW ...................................................................... 5 2.2 algemene nabestaandenwet (ANW) ......................................... 5 2.2.1 Recht op ANW ................................................................. 5 2.2.2 Hoogte ANW .................................................................... 6 2.2.3 Halfwezenuitkering ........................................................... 6 2.2.4 Wezenuitkering ................................................................ 6 2.3 wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (wia) .................... 7 2.3.1 Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) .......... 7 2.3.1.1
Hoogte loongerelateerde uitkering .......................................... 7
2.3.1.2
Duur loongerelateerde uitkering ............................................. 8
2.3.1.3
Loonaanvullingsuitkering ....................................................... 9
2.3.1.4
Vervolguitkering .................................................................. 9
2.3.2 Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) ........................................................... 9 2.3.3 Pensioenopbouw en arbeidsongeschiktheid ........................ 10 2.4 Pensioenopbouw en werkloosheid .......................................... 10
3
juridische aspecten van pensioenopbouw .............................12 3.1 pensioen algemeen .............................................................. 12 3.2 wet op de medische keuringen .............................................. 13 3.3 pensioenovereenkomst ........................................................ 14 3.3.1 De totstandkoming van een pensioenovereenkomst ........... 15 3.3.1.1
Geen onderscheid tussen mannen en vrouwen ....................... 15
3.3.1.2
Geen onderscheid tijdelijk en vast dienstverband ................... 16
3.3.1.3
Geen onderscheid deeltijd en voltijd ..................................... 16
3.3.1.4
Geen onderscheid bepaald en onbepaalde tijd........................ 16
3.3.1.5
Geen onderscheid naar leeftijd............................................. 17
3.3.2
Inhoud van een pensioenovereenkomst ............................ 17
3.3.2.1
Uitkeringsovereenkomst ..................................................... 17
3.3.2.2
Kapitaalovereenkomst ........................................................ 18
3.3.2.3
Premieovereenkomst .......................................................... 18
3.3.2.4
Betalingsvoorbehoud werkgever .......................................... 19
3.3.2.5
Verlening van toeslagen ...................................................... 19
3.3.2.6
Startbrief .......................................................................... 20
3.4 uitvoeringsovereenkomst ..................................................... 21 3.4.1 Algemeen ...................................................................... 21 3.4.2 Sluiten van een uitvoeringsovereenkomst ......................... 21 Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
3.4.2.1
Vrijwillige aansluiting bedrijfstakpensioenfonds ...................... 22
3.4.2.2
Pensioenuitvoering eigen werknemers .................................. 22
3.4.2.3
Pensioenovereenkomst bij pensioeninstelling uit een andere
lidstaat en premiepensioeninstelling ................................................... 22
3.4.3
Inhoud van een uitvoeringsovereenkomst ......................... 23
3.4.3.1
Eisen inzake premiebetaling ................................................ 24
3.4.3.2
Melding premieachterstand ................................................. 24
3.4.4 Overig .......................................................................... 25 3.5 algemene bepalingen pensioenuitvoerder ............................... 26 3.5.1 Taken pensioenuitvoerder ............................................... 26 3.5.1.1
Opstellen en inhoud pensioenreglement ................................ 26
3.5.1.2
Verstrekken informatie ....................................................... 26
3.5.1.3
Pensioenregister ................................................................ 27
3.5.1.4
Zorgplicht premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid ....... 28
3.5.1.5
Vrijwillige voortzetting pensioenaanspraken .......................... 28
3.5.2
Behoud van de aanspraak ............................................... 29
3.5.2.1
Verevening ouderdomspensioen ........................................... 29
3.5.2.2
Bijzonder partnerpensioen ................................................... 31
3.5.2.3
Partnerpensioen op risicobasis ............................................. 31
3.5.3
Beschikken over het pensioen .......................................... 32
3.5.3.1
Keuzerecht hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen ........ 32
3.5.3.2
Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen....... 32
3.5.3.3
Variatie hoogte pensioenuitkering ........................................ 35
3.5.3.4
Afkoop klein-ouderdomspensioen ......................................... 35
3.5.3.5
Afkoop bovenmatig pensioen ............................................... 36
3.5.3.6
Waardeoverdracht pensioenaanspraken ................................ 36
3.5.4 Rechten van de pensioenuitvoerder in het kader van de uitvoering ................................................................................ 38 3.6 algemene bepalingen met betrekking tot pensioenfondsen ....... 40 3.6.1 Pensioenfondsen algemeen ............................................. 40 3.6.2 Deelnemersraad............................................................. 40 3.6.3 Taakafbakening ............................................................. 40 3.7 financieel toetsingskader pensioenfondsen.............................. 41 3.7.1 FTK Afgescheiden vermogen ............................................ 41 3.7.2 FTK Totaal vermogen ...................................................... 41 3.7.3 Technische voorziening ................................................... 41 3.7.4 Financiering ouderdomspensioen...................................... 42 3.7.5 Hoogte kostendekkende premie ....................................... 42 3.7.6 Terugstorting of premiekorting ........................................ 43 3.7.7 Premie in jaarrekening of jaarverslag................................ 43 3.7.8 Minimaal vereist eigen vermogen ..................................... 43 3.7.9 Vereist eigen vermogen .................................................. 43 3.7.10 Dekking door waarden .................................................. 43 3.7.11 Korting pensioenaanspraken en pensioenrechten ............. 44 3.7.12 Eisen ten aanzien van beleggingen ................................. 44 3.7.13 Leningen ..................................................................... 44 Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
3.7.14 3.7.15
Financiering voorwaardelijke toeslagverlening .................. 44 Herstelplan .................................................................. 45
3.7.15.1
Lange termijn herstelplan .................................................. 45
3.7.15.2
Korte termijn herstelplan................................................... 45
3.8 Toezicht, handhaving en overige taken toezichthouder ............. 46 3.8.1 De toezichthouder .......................................................... 46 3.8.2 Rekening en verantwoording ........................................... 47 3.8.2.1
Begroting .......................................................................... 47
3.8.2.2
Jaarverslag........................................................................ 47
3.8.2.3
Kosten van toezicht ............................................................ 48
3.8.3 3.8.4
Bevoegdheden Minister ................................................... 48 Handhaving ................................................................... 48
3.8.4.1
Informatieverstrekking ....................................................... 48
3.8.4.2
Informatie en meldingsplicht accountant en actuaris .............. 49
3.8.4.3
Aanwijzing door toezichthouder ........................................... 49
3.8.4.4
Benoeming curator ............................................................. 49
3.8.4.5
Benoeming bewindvoerder .................................................. 50
3.8.4.6
Last onder dwangsom en bestuurlijke boete .......................... 50
3.8.5
Overige taken en bevoegdheden ...................................... 51
3.8.5.1
Vergunningverlening .......................................................... 51
3.9 Gerechtelijke procedures ...................................................... 53 3.9.1 Burgerrechtelijke verschillen ............................................ 53 3.9.2 Bestuursrechtelijke verschillen ......................................... 53
4
fiscale aspecten van pensioenopbouw ..................................54 4.1 omkeerregel ....................................................................... 54 4.2 pensioen algemeen .............................................................. 54 4.2.1 Pensioen in de inkomstenbelasting ................................... 55 4.2.2 Pensioen in de loonbelasting ............................................ 55 4.2.3 Kenmerken pensioen ...................................................... 56 4.2.3.1
Werknemer of gewezen werknemer ...................................... 57
4.2.3.2
Partner of gewezen partner ................................................. 57
4.2.3.3
Kinderen of pleegkinderen ................................................... 58
4.2.4 4.2.5 4.2.6
Dienstjaren ................................................................... 58 Inkoop dienstjaren ......................................................... 59 Pensioengevend loon ...................................................... 60
4.2.6.1
Pensioengevend loon en cafetariamodel ................................ 61
4.3 ouderdomspensioen ............................................................. 61 4.3.1 Maximale opbouw .......................................................... 61 4.3.2 Uiterlijke ingangsdatum ouderdomspensioen ..................... 65 4.3.2.1
Latere ingangsdatum .......................................................... 66
4.3.2.2
Eerdere ingangsdatum ........................................................ 66
4.3.3
Maximale pensioenuitkering ............................................ 66
4.3.3.1
Overschrijding maximum pensioen bij beschikbare premie ...... 67
4.3.3.2
Overschrijding maximum pensioen door afname variabele
loonbestanddelen ............................................................................ 67 4.3.3.3
Overschrijding maximum pensioen door demotie ................... 68
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
4.3.3.4
Overschrijding maximum pensioen door deeltijd .................... 68
4.4 partnerpensioen .................................................................. 68 4.5 wezenpensioen ................................................................... 70 4.6 40-deelnemersjarenpensioen ................................................ 70 4.7 nabestaandenoverbruggingspensioen ..................................... 71 4.8 internationale aspecten van pensioen..................................... 72 4.8.1 Buitenlandse werknemers in Nederland ............................. 72 4.8.1.1
Voortzetting bestaande pensioenregeling in het buitenland ...... 72
4.8.1.2
Waardeoverdracht vanuit het buitenland naar Nederland ........ 73
4.8.1.3
Voortzetting Nederlands pensioen en werkgever in het buitenland 73
4.8.2
Werknemers uitgezonden naar het buitenland ................... 73
4.8.2.1
Voortzetting deelneming Nederlandse pensioenuitvoerder ....... 74
4.8.2.2
Waardeoverdracht naar buitenlandse fiscaal niet toegelaten
pensioenuitvoerder .......................................................................... 74
5
directeur-grootaandeelhouder en pensioen ...........................76 5.1 wanneer is er sprake van dga? .............................................. 76 5.2 DGA en pensioenwet ............................................................ 76 5.3 pensioentoezegging DGA ...................................................... 78 5.4 Intern eigen beheer ............................................................. 80 5.4.1 Fiscale beperkingen fiscale opbouw bij eigen beheer ........... 83 5.4.1.1
Loon in natura ................................................................... 83
5.4.1.2
Eigen bijdrage is gemaximeerd ............................................ 83
5.4.1.3
Inbouw ongehuwde AOW .................................................... 85
5.4.1.4
Partner- en wezenpensioen ................................................. 85
5.4.1.5
Overbruggingspensioen ...................................................... 85
5.4.2 Inkoop dienstjaren ......................................................... 85 5.5 Extern eigen beheer ............................................................ 87 5.5.1 Fiscale waardering extern eigen beheer ............................ 87 5.5.1.1
Aanspraakpolis .................................................................. 88
5.5.1.2
Kapitaaldekkingspolis ......................................................... 88
5.6 pensioen toezegging verzekerd ............................................. 89 5.7 mutaties............................................................................. 89 5.7.1 Afkoop van pensioen eigen beheer ................................... 89 5.7.1.1
5.7.2 5.7.3 5.7.4 5.7.5 5.7.6
Gevolgen prijsgeven van pensioenaanspraken ....................... 89
Faillissement vennootschap en pensioen in eigen beheer..... 91 Liquidatie onderneming met pensioen eigen beheer............ 91 Waardeoverdracht eigen beheer aanspraken ..................... 92 DGA en arbeidsongeschiktheid ......................................... 92 DGA en overlijden .......................................................... 93
5.7.6.1
Vennootschap is verzekeringnemer risicoverzekering .............. 95
5.7.6.2
DGA is verzekeringnemer risicoverzekering ........................... 95
5.7.7
DGA en echtscheiding ..................................................... 95
5.7.7.1
Afstortingsverplichting van pensioenaanspraken .................... 96
5.8 Pensioen eigen beheer in de uitkeringsfase ............................. 97 5.8.1 Verliesverdamping ......................................................... 97 Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
6
ondernemingsstructuren, rechtspersonen en risicomanagement 99 6.1 ondernemingsvormen .......................................................... 99 6.1.1 Eenmanszaak .............................................................. 100 6.1.2 Maatschap................................................................... 100 6.1.3 Vennootschap onder firma (VOF) ................................... 100 6.1.4 Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (B.V.) 100 6.1.5 Naamloze vennootschap (N.V.) ...................................... 101 6.2 Financiele verslaglegging .................................................... 101 6.2.1 Balans ........................................................................ 102 6.2.2 Resultatenrekening ...................................................... 103 6.2.3 Kengetallen ................................................................. 103 6.2.3.1
Liquiditeitsratio ................................................................ 105
6.2.3.2
Solvabiliteitsratio ............................................................. 106
6.2.3.3
Rentabiliteitsratio ............................................................. 107
6.3 vennootschapsstructuur ..................................................... 6.4 invloed pensioenverplichting op jaarrekening ........................ 6.5 risicomanagement ............................................................. 6.5.1 Strategisch risicomanagement (SRM) ............................. 6.5.2 Operationeel risicomanagement (ORM) ........................... 6.5.3 Financieel risicomanagement (FRM)................................ 6.6 Plan, Do, check, act in het pensioentraject ........................... 6.7 In – en uitlooprisico ........................................................... 6.8 Dispensatie BPF ................................................................ 6.8.1 Dispensatie aanvragen.................................................. 6.8.2 BPF niet verplicht .........................................................
7
108 109 112 115 115 115 116 119 120 120 121
actuarieel rekenen .......................................................... 122 7.1 financiële rekenkunde ........................................................ 123 7.1.1 Interest ...................................................................... 123 7.1.1.1
Prenumerando ................................................................. 123
7.1.1.2
Postnumerando ................................................................ 123
7.1.1.3
Enkelvoudige interest ....................................................... 123
7.1.1.4
Samengestelde interest .................................................... 124
7.1.2 Berekening toekomstige waarde koopsom ....................... 7.1.3 Berekening toekomstige waarde premie .......................... 7.1.4 Berekening contante waarde koopsom ............................ 7.1.5 Berekening contante waarde periodieke onttrekking ......... 7.1.6 Rekenrente ................................................................. 7.1.7 Actuele renteontwikkelingen .......................................... 7.2 overlevingstafel ................................................................. 7.3 kosten ............................................................................. 7.3.1 Kosten pensioenbeheer .................................................
124 125 126 126 127 127 129 132 132
7.3.1.1
Langlevenrisico ................................................................ 132
7.3.1.2
Kortlevenrisico ................................................................. 132
7.3.2
Kosten van het vermogensbeheer .................................. 133
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
7.3.2.1
Actief beheer ................................................................... 133
7.3.2.2
Passief beheer ................................................................. 133
7.3.3 Lifecycle beleggingen .................................................... 7.3.4 Transactiekosten van het vermogensbeheer .................... 7.4 overige dekkingen ............................................................. 7.4.1 Risico van arbeidsongeschiktheid ...................................
133 134 134 134
7.4.1.1
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid ......................... 135
7.4.1.2
Arbeidsongeschiktheidspensioen ........................................ 135
7.4.2 Actuariële korting ......................................................... 135 7.4.3 Actuariële oprenting ..................................................... 136 7.5 Gesepareerd depot ............................................................ 136
INDEX ................................................................................ 137 bijlage: WFT Toetstermen ..................................................... 140
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
WFT Pensioen
1
INLEIDING
In deze syllabus worden de deskundigheidseisen van pensioenadvisering aan werkgevers en directeur grootaandeelhouders behandeld. De 2 e pijler pensioen is een nieuwe WFT module. Om te mogen adviseren in de 2e pijler pensioen is naast het diploma WFT Pensioen het diploma WFT Basis en WFT Leven vereist. Pensioenregelingen worden in Nederland uitgevoerd door bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen, beroepspensioenfondsen en door verzekeraars. Deze syllabus beperkt zich tot de verzekerde regelingen ondergebracht bij een verzekeraar. De WFT is (vooralsnog) niet van toepassing op advisering over en/of door pensioenfondsen. De Europese Unie heeft een Europees kwalificatiesysteem ontwikkeld (EKK). Dit systeem vereist een combinatie van kennis, vaardigheid, competenties en gedrag. Met het EKK wil men bewerkstelligen dat nationale diploma‟s beter vergeleken en gebruikt kunnen worden in andere Europese lidstaten. De uitbreiding van de eindtermen van WFT Pensioen loopt parallel met de uitgangspunten die het Europese kwalificatiesysteem voorschrijft. De huidige toetstermen van het tweede pijler pensioen van WFT Leven zijn met ingang van 1 januari 2012 overgeheveld naar de toetstermen WFT Pensioen. De toetstermen welke zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 5 december 2012 1 zijn aan deze syllabus toegevoegd. De syllabus sluit naadloos aan bij de geformuleerde toetstermen en is een uitstekend middel om samen met het contactonderwijs voldoende voorbereid te zijn voor het examen WFT Pensioen. De syllabus is ingedeeld in 6 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft summier het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en de relatie met het tweede pijler pensioen. In hoofdstuk 3 gaan we in op de juridische aspecten van het pensioen. Zodra een pensioentoezegging door de werkgever aan de werknemer is gedaan, is de Pensioenwet van toepassing. De juridische aspecten van het pensioen zijn geregeld in de Pensioenwet, overgangswet Pensioenwet en Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Wij hebben wij de opbouw van dit hoofdstuk zoveel als mogelijk de opbouw van de wet gevolgd. Hoofdstuk 4 betreft het fiscale deel van de pensioentoezegging. Hierbij geldt de Wet op de Loonbelasting 1964, het uitvoeringsbesluit en de uitvoeringsregeling, als uitgangspunt. Naast deze wetgeving zullen we regelmatig verwijzen naar diverse beleidsbesluiten. De beleidsbesluiten kunt u kosteloos downloaden op www.overheid.nl.
1
Staatscourant 5 december 2011, nr. 21803
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
1
WFT Pensioen
Hoofdstuk 5 is ingeruimd voor de directeur grootaandeelhouder. De DGA heeft als mogelijkheid zijn pensioen in eigen beheer op te bouwen en/of uit te keren, maar kan ook kiezen voor een verzekerde regeling. De adviseur moet goed op de hoogte zijn van de verschillende risico's wanneer het pensioen in (deels) inof extern eigen beheer wordt opgebouwd. In dit hoofdstuk gaan we in op de verschillende (on)mogelijkheden van eigen beheer. Dit hoofdstuk is voorzien van praktische voorbeeld berekeningen en pensioentoezeggingen afkomstig uit het programma Akkermans & Partners. Het is daarbij niet de bedoeling dat u dergelijke berekeningen kunt maken, maar wel moet kunnen interpreteren. In hoofdstuk 6 gaan we nader in op de verschillende ondernemingsstructuren, rechtspersonen en risicomanagement. In het kader van pensioenadvisering is het voor de pensioenadviseur van belang te weten wat de juridische structuur en de aansprakelijkheid is van de betreffende onderneming. De adviseur dient op de hoogte te zijn van de bevoegdheden van de verschillende personen binnen de organisatie. Op hoofdlijnen moet de adviseur de regels van de financiële verslaglegging van de financiële gegevens van de onderneming kunnen interpreteren. De adviseur moet een goede inschatting kunnen maken van de impact van de pensioentoezegging op de financiële positie van de onderneming. Een belangrijk onderdeel binnen de verschillende bedrijfsprocessen van een organisatie is risicomanagement. Het is hierbij van belang dat een adviseur het doel en belang van een systematische aanpak van risicomanagement kan benoemen. Hiervoor wordt het COSO II model gebruikt. Daarnaast is het van belang dat de adviseur in een veranderende omgeving kan werken met een model als bijvoorbeeld Plan-Do-Check-Act. In hoofdstuk 7 zal stapsgewijs de opbouw van de pensioenpremie worden beschreven. Het is de bedoeling dat de adviseur inzicht krijgt in een aantal basisbegrippen die bij het actuariaat en die in de dagelijkse praktijk van verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen gehanteerd worden. Het is dus niet de bedoeling dat de adviseur de actuariële verzekeringstechniek tot in de puntjes moet beheersen. Men moet wel de gevolgen met betrekking tot de pensioenregeling kunnen interpreteren. Hiervoor is achtergrond informatie over de opbouw van de premie van belang. In de bijlage zijn de definitieve toetstermen zoals deze zijn gepubliceerd in de Staatscourant per 5 december 2011 onder nummer 21803. De examens die door exameninstituten worden afgenomen, moeten aan deze toetstermen voldoen. Achter de toetsterm ziet u of het om Kennis, Begrip, Competentie of Vaardigheid gaat. Het is ter voorbereiding op uw examen van belang deze toetstermen goed te bestuderen. De syllabus is geschreven met de wetgeving welke geldt per december 2011. Met veranderingen en wetswijzigingen na deze datum is derhalve geen rekening gehouden.
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
2
WFT Pensioen
2
SOCIALE ZEKERHEID EN PENSIOEN
Het onderdeel sociale zekerheid behoort niet tot de toetstermen van WFT Pensioen. In dit hoofdstuk zullen de onderwerpen die te maken hebben met de tweede pijler pensioen summier worden behandeld. Sociale zekerheid is een basis voorziening om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen die tijdelijk of blijvend daartoe zelf niet in staat zijn. In de meeste pensioenregelingen wordt rekening gehouden met het risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de AOW, ANW en WIA aan de orde.
2.1
ALGEMENE OUDERDOMSWET (AOW)
De AOW is een basispensioen voor ingezetenen die 65 jaar of ouder zijn. Niet ingezetenen met een loondienstverhouding in Nederland bouwen in beginsel ook AOW rechten op. Daarnaast bouwen Nederlanders die in het buitenland in Nederlandse overheidsdienst zijn, bij een ambassade werken of Nederland vertegenwoordigen bij een internationale organisatie ook rechten op. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) betaalt het pensioen uit. De opbouw van de AOW bedraagt 2% per verzekerd jaar. Een verzekerd jaar geldt vanaf 15-jarige leeftijd tot 65-jarige leeftijd. Indien men niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de opbouw van AOW kan deze vrijwillig worden voortgezet. De hoogte van de premie van de vrijwillige verzekering is gelijk aan de premie van de verplichte verzekering. De AOW-premie wordt in een bedrag geheven met belastingen en overige premies volksverzekeringen. Alleen over de eerste twee schijven is belasting en premies verschuldigd. Pensioenakkoord
De kosten voor de Algemene ouderdomswet (AOW) lopen op, tegelijkertijd vermindert het aantal werkenden dat deze kosten moet betalen. Het kabinet wil daarom dat mensen langer blijven werken. Het kabinet stelt voor de AOWleeftijd in 2020 te verhogen naar 66 jaar en in 2025 naar 67 jaar. Daarnaast wordt per 1 april 2012 de ingangsdatum van de AOW gewijzigd van de eerste dag van de maand waarin iemand 65 wordt naar de datum waarop iemand 65 jaar wordt.
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
3
WFT Pensioen
2.1.1
Hoogte AOW
De hoogte van de uitkering AOW is afgeleid van het netto minimum loon. Een gehuwde ontvangt 50%, een ongehuwde ontvangt 70% en een ongehuwde met een minderjarig kind 90% van het netto minimum loon2. Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, een gemeenschappelijke huishouding voert 3. Een bloedverwant in de eerste graad is een ouder die een gezamenlijke huishouding voert met zijn kind. In dat geval wordt de AOW gerechtigde beschouwd als ongehuwd. Het kabinet heeft met de werkgeversorganisaties en vakbonden, verenigd in de Stichting van de Arbeid, overeenstemming bereikt over de toekomst van het pensioenstelsel en het langer gezond kunnen doorwerken. Met deze afspraken blijft voor jong en oud ook in de toekomst een goede oudedagsvoorziening bestaan. Flexibele ingangsdatum AOW
Het AOW-pensioen gaat vanaf 2013 voor iedereen met 0,6 % extra per jaar omhoog. Men kan ervoor kiezen om eerder te stoppen met werken, maar dan ontvangt men een lager AOW- pensioen (min 6,5 %). Als men ervoor kiest om na hun 66e (vanaf 2025 na hun 67e) door te werken, krijgt men een hogere AOW (plus 6,5 %).
2.1.2
Toeslag uitkering AOW
Indien de AOW gerechtigde is geboren vóór 1 januari 1950 met een partner jonger dan 65 bestaat er een recht op een toeslag. De hoogte van deze toeslag is afhankelijk van het inkomen uit arbeid van de partner. Van het inkomen uit arbeid blijft 15% van het bruto minimum loon, alsmede 1/3 deel over het meerdere buiten beschouwing. Inkomen in verband met arbeid wordt volledig gekort4. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een uitkering aan WW of WIA. De AOW-partnertoeslag is met ingang van 1 augustus 2011 met maximaal 10% omlaag gegaan. De verlaging geldt alleen voor huishoudens met een gezamenlijk inkomen vanaf € 2.511,02 per maand.
2 3 4
Art. 9, lid 6 AOW Art. 1, lid 3, onderdeel a AOW Art. 11 AOW
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
4
WFT Pensioen
2.1.3
Einde AOW
Een uitkering uit de AOW eindigt bij het overlijden van de pensioengerechtigde. De partner of indien er geen partner bestaat de minderjarige kinderen ontvangen nog eenmalig een slotuitkering van een maand 5. Indien de pensioengerechtigde een vrijheidsstraf heeft van meer dan 1 maand vervalt gedurende de vrijheidsberoving het recht op een uitkering AOW 6.
2.2
ALGEMENE NABESTAANDENWET (ANW)
In de ANW is het recht op een uitkering voor nabestaanden, halfwezen en wezen geregeld. Er bestaat alleen een recht op een uitkering indien de overledene op de dag van het overlijden voor de ANW verzekerd was. Verzekerd zijn ingezetenen in Nederland, of geen ingezetene, maar personen die in Nederland in dienstbetrekking staan7. De ANW-premie wordt in een bedrag geheven met belastingen en overige premies volksverzekeringen. Alleen over de eerste twee schijven is belasting en premies verschuldigd. 2.2.1
Recht op ANW
Recht op een ANW uitkering heeft de nabestaande die8: Recht op ANW
a. een ongehuwd kind heeft, jonger dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort; of b. arbeidsongeschikt is voor 45% of meer; of c. geboren is vóór 1 januari 1950 geen recht op een uitkering bestaat als de partner overlijdt binnen een jaar na het huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenwoning, de gezondheidstoestand zodanig was dat het overlijden redelijkerwijs te verwachten was9. Het recht op een nabestaandenuitkering eindigt zodra de nabestaande niet meer aan de genoemde voorwaarden voldoet. Tevens eindigt de nabestaandenuitkering op het moment de ANW gerechtigde de 65-jarige leeftijd bereikt, in het huwelijk treedt of geregistreerd partnerschap aangaat dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Een ANW uitkering herleeft op het moment de gezamenlijke huishouding binnen een periode van zes maanden wordt beëindigd.
5 6 7 8 9
Art. Art. Art. Art. Art.
18, 8b, 13, 14, 15,
lid lid lid lid lid
1 1 1 1 1
AOW jo 8c , lid 1 AOW ANW ANW ANW
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
5
WFT Pensioen
Bij een vrijheidsstraf van 1 maand of langer voor de nabestaande eindigt de nabestaanden- en halfwezenuitkering. Zodra de vrijheidsstraf is opgeheven herleeft de nabestaanden- en halfwezenuitkering op dat moment. 2.2.2
Hoogte ANW
De hoogte van de inkomensafhankelijke ANW uitkering bedraagt maximaal 70% van het netto minimumloon. Inkomen uit arbeid wordt voor 50% van het bruto minimumloon, vermeerderd met 1/3 over het meerdere, vrijgelaten. Inkomen uit vermogen en nabestaandenpensioen worden niet gekort op de uitkering. Inkomen in verband met arbeid wordt volledig gekort op de uitkering10. Bij wijziging van het inkomen wordt de nabestaandenuitkering herzien. Dit wijziging geschiedt op de eerste van de maand waarin deze wijziging zich voordoet11. De halfwezen uitkering is niet afhankelijk van het inkomen. Met de werkgever kunnen afspraken gemaakt worden voor een aanvullende dekking boven op de nabestaandenuitkering. Maximaal kan 8/7e deel van de nominale Anw-uitkering, vermeerderd met de vakantie-uitkering, verzekerd worden. 2.2.3
Halfwezenuitkering
Het recht op een halfwezenuitkering ontstaat op het moment de nabestaande een ongehuwd kind heeft jonger dan 18 jaar en dat niet behoort tot het huishouden van een ander12. De uitkering is, ongeacht het aantal kinderen, 20% van het netto minimumloon. Het bedrag van de halfwezenuitkering wordt overgemaakt aan de ouder. De halfwezenuitkering eindigt op het moment het jongste kind de leeftijd van 18 bereikt of niet meer tot het huishouden van de nabestaande behoort. Het recht eindigt eveneens op het moment de nabestaande de leeftijd van 65 bereikt13. 2.2.4
Wezenuitkering
Op het moment dat het kind de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt en beide ouders heeft verloren heeft hij recht op een wezenuitkering. Deze looptijd kan verlengd worden indien het kind voor 45% of meer arbeidsongeschikt is, een studie volgt waarmee een startkwalificatie behaald kan worden, of voor meer dan 19 uur per week zorgt voor het huishouden waartoe de andere wees behoort. De uitkering kan dan maximaal tot 21 jarige leeftijd worden verlengd 14.
10 11 12 13 14
Art. Art. Art. Art. Art.
18 ANW 19 ANW 22, lid 1 ANW 24 ANW 26 ANW
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
6
WFT Pensioen
De hoogte van de wezenuitkering is leeftijdsafhankelijk doch niet inkomensafhankelijk.
2.3
WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN (WIA)
Deze wet verstrekt werknemers, die na een wachtperiode van 104 weken voor 35% of meer arbeidsongeschikt zijn, recht op een uitkering. De wet kent twee regelingen. Een inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en een uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Verzekerd is de werknemer die in dienstbetrekking staat alsmede de werknemer die geniet van een onbetaald verlof tot een maximum van achttien maanden. Onder voorwaarden is het ook mogelijk een vrijwillige verzekering af te sluiten op het moment dat de verplichte verzekering is geëindigd. De uitkering eindigt uiteindelijk op 65-jarige leeftijd of op het moment de uitkeringsgerechtigde voor 65% arbeidsgeschikt wordt verklaart. 2.3.1
Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA)
Recht op een uitkering heeft de werknemer na een wachttijd van 104 weken en door het UWV voor meer dan 35% tot 80% arbeidsongeschikt is verklaart. Wanneer een werknemer meer dan 80% niet duurzaam arbeidsongeschikt is valt ook onder de regeling van de WGA. Een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het UWV stellen de mate van arbeidsongeschiktheid alsmede de duurzaamheid vast. 2.3.1.1
Hoogte loongerelateerde uitkering
In eerste instantie heeft de werknemer recht op een loongerelateerde uitkering. Deze bedraagt de eerste twee maanden 75% van het laatst genoten inkomen. Het inkomen is gemaximeerd tot het maximum jaarloon. De derde maand bedraagt de uitkering 70%15.
Voorbeeld Simon was werkzaam als timmerman en verdiende € 2.500 per maand. Dit is tevens het maatmaninkomen. De keuringsarts heeft bepaald dat Simon nog een restverdiencapaciteit heeft van € 1.250 per maand. Simon heeft gedurende de loongerelateerde uitkering geen aanvullend inkomen. De uitkering bedraagt dan in de eerste twee maanden 75% van € 2.500 is € 1.875 per maand. De derde maand bedraagt de uitkering 70% van € 2.500 is € 1.750 bruto per maand.
15
Art. 61, lid 1 WIA
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
7
WFT Pensioen
Het is voor de uitkeringsgerechtigde toegestaan om in de loongerelateerde uitkeringsperiode arbeidsinkomen te genieten. Van dit inkomen wordt 70% op de uitkering ingehouden.
Voorbeeld Simon kan vier maanden later bij een sportvereniging in de buurt € 800 per maand verdienen. De formule is dan 70% (€ 2.500 - € 800) is € 1.190 uitkering te vermeerderen met het inkomen van € 800 is een totaal inkomen van € 1.990 bruto per maand.
In de formule wordt het oude inkomen gemaximeerd tot het maximum dagloon. Indien het oude inkomen hoger is dan het maximum moet het nieuwe inkomen Factor F
in de formule gecorrigeerd worden met een factor. Dit wordt in de praktijk factor F genoemd. De factor F wordt berekend door het gemaximeerde inkomen te delen door het ongemaximeerde inkomen. Bij het voorbeeld van Factor F zie je hoe de factor toegepast wordt.
Voorbeeld Maximum dagloon is per 1-1-2011 € 188,88. Op jaarbasis is dit 261 dagen vermenigvuldigd met € 188,88 is € 49.298. Indien het oude inkomen op jaarbasis € 60.000 bedraagt kun je factor F als volgt berekenen. Gemaximeerd inkomen € 49.298 gedeeld door ongemaximeerd inkomen € 60.000 = 0,8216.
2.3.1.2
Duur loongerelateerde uitkering
De duur van de loongerelateerde uitkering hangt af van het arbeidsverleden. Voor ieder gewerkt jaar ontvangt de uitkeringsgerechtigde een maand uitkering. De duur van de uitkering is minimaal 3 en maximaal 38 maanden 16. Bij 52 loondagen of meer geldt voor de opbouw van 1 kalenderjaar. Bij de bepaling van dienstjaren gelden de jaren voor 1998 bij het bereiken van de 18 jarige leeftijd als fictieve dienstjaren.
Voorbeeld Simon is geboren in 1970. Na een studie aan de HTS is hij op 22 jarige leeftijd gaan werken. Bij de berekening van de fictieve jaren ga je uit van de volgende gegevens. Hij bereikt de 18-jarige leeftijd in 1988. Dit betekent een opbouw van fictieve diensttijd van 10 jaar. Het maakt dus niet uit dat Simon pas in 1992 is gaan werken. Op het moment dat Simon in 2011 in de WIA terecht komt bedraagt het aantal jaren fictief 10 te vermeerderen met 13 daadwerkelijke jaren. De duur van de loongerelateerde uitkering bedraagt dus 23 maanden
Na het einde van de loongerelateerde uitkering ontvangt de Restverdiencapaciteit
uitkeringsgerechtigde een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering 17. Dit hangt af of de uitkeringsgerechtigde meer de 50% van de restverdiencapaciteit benut.
16 17
Art. 59, lid 1 WIA Art. 60 WIA
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
8
WFT Pensioen
2.3.1.3
Loonaanvullingsuitkering
Indien de uitkeringsgerechtigde een inkomen geniet van 50% of meer van de restverdiencapaciteit heeft hij recht op een loonaanvullingsuitkering.
Voorbeeld Simon werkt nog steeds bij de plaatselijke sportvereniging voor € 800 bruto per maand. Hij verdient dus meer dan 50% van de restverdiencapaciteit. De berekening van de uitkering gaat nu als volgt. 70% (€ 2.500 -/- € 1.250 (restverdiencapaciteit)) € 875 + inkomen € 800 = € 1.675
Zodra het inkomen lager uitkomt dan 50% van de restverdiencapaciteit zal de loonaanvullingsuitkering worden beëindigd. De uitkeringsgerechtigde zal dan een vervolguitkering ontvangen. 2.3.1.4
Vervolguitkering
De hoogte van de vervolguitkering is het uitkeringspercentage vermenigvuldigd met het minimumloon18. Eventueel wordt het uitkeringsbedrag aangevuld met een uitkering uit de toeslagenwet (TW).
Voorbeeld Het contract van Simon wordt niet verlengd en hij is naarstig op zoek naar nieuw werk. Hij heeft geen aanvullend inkomen en derhalve voldoet hij niet aan het benutten van meer dan 50% van de restverdiencapaciteit. Zijn uitkering bedraagt derhalve het uitkeringspercentage van 35% vermenigvuldigd met het minimumloon.
Uitkeringspercentage bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid tussen Uitkeringspercentage
0%
35%
0%
35%
45%
28%
45%
55%
35%
55%
65%
42%
65%
80%
50,75%
80%
of meer
70%
2.3.2
Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)
Het recht op een uitkering IVA ontstaat wanneer een werknemer nog een maximale restverdiencapaciteit heeft van 20% of minder. De arbeidsongeschiktheid moet een duurzaam karakter hebben. De uitkering bedraagt dan 75% van het inkomen.
18
Art. 61, lid 6 WIA
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
9
WFT Pensioen
Dit inkomen is gemaximeerd tot het maximum dagloon. De uitkering eindigt op 65-jarige leeftijd of zoveel eerder als de restverdiencapaciteit toeneemt. 2.3.3
Pensioenopbouw en arbeidsongeschiktheid
Via de werkgever is het mogelijk om bij arbeidsongeschiktheid een aanvulling op de wettelijke uitkering te ontvangen. Zo kan het deel van het salaris boven het dagloon worden verzekerd. In veel pensioenregelingen is eveneens een premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid meeverzekerd. Dit houdt in dat wanneer de verzekerde geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt de pensioenopbouw geheel of gedeeltelijk door de pensioenuitvoerder wordt voortgezet. Als de pensioentoezegging gebaseerd is op beschikbare premie, dan is er geen sprake van voortzetting van de pensioenopbouw, maar van voortzetting premiebetaling.
2.4
PENSIOENOPBOUW EN WERKLOOSHEID
Op het moment een werknemer uitdienst treedt stopt de opbouw van het ouderdomspensioen. Indien het partnerpensioen op risicobasis is verzekerd wordt deze dekking ook direct beëindigd. In de pensioenwet is geregeld dat er vanaf 1 januari 2008 een verplichte voortzetting van het partnerpensioen moet plaatsvinden wanneer het partnerpensioen op risicobasis is verzekerd en de verzekerde een uitkering uit de Werkloosheidswet ontvangt. Om voor een uitkering in aanmerking te komen moet de ex-werknemer verzekerd zijn geweest en minimaal 5 arbeidsuren per week of ten minste de helft per week verliezen. Tevens moet men beschikbaar zijn voor het aanvaarden van arbeid19. Wekeneis
Wanneer de werknemer voldoet aan de wekeneis20 ontvangt hij gedurende 3 maanden een uitkering. Aan de wekeneis wordt voldaan op het moment dat in de laatste 36 weken tenminste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht.
Jareneis
Indien de werknemer ook voldoet aan de jareneis, wordt de duur van de uitkering voor ieder gewerkt jaar verlengd met een uitkeringsmaand. Een jaar telt mee indien over 52 dagen of meer loon wordt ontvangen. Een werknemer voldoet aan de jareneis op het moment dat in de afgelopen 5 jaar voorafgaand aan de 1e werkloosheidsdag in tenminste 4 kalenderjaren over 52 dagen of meer loon te hebben ontvangen21. Deze periode is derhalve gemaximeerd op 38 maanden. Dit is inclusief de kortdurende uitkering van 3 maanden. Evenals bij de bepaling van de duur van de uitkering bij de WIA wordt bij de WW ook dienstjaren voor 1998 meegenomen 22. 19 20 21
Art. 16 WW Art. 17 WW Art. 42 WW
Lindenhaeghe, januari 2012 versie 1.1
10
WFT Pensioen