Wettelijke accountantscontrole bij familiebedrijven noodzakelijk? Thijs J.T. Peeters Msc
1 Inleiding In de media verschijnen met enige regelmaat berichten over het nut van accountantscontrole. Wat is nou de toegevoegde waarde van accountantscontrole? De afgelopen jaren is de regulering in de accountancy toegenomen, mede als gevolg van diverse boekhoudschandalen in het buitenland, maar ook in Nederland. Diverse ondernemers vragen zich echter af wat de toegevoegde waarde is van de verscherpte accountantscontrole en waarom hun onderneming überhaupt gecontroleerd moet worden en wie daar baat bij heeft. Er zijn verscheidene manieren om ondernemingen te classificeren. Naast beursgenoteerde en nietbeursgenoteerde ondernemingen, onderscheidt men grote ondernemingen en MKB-ondernemingen, internationaal opererende ondernemingen en regionaal opererende ondernemingen, familiebedrijven en niet-familiebedrijven. En dan spreek ik nog niet eens van al die organisaties zonder winstoogmerk die de externe accountant vragen om een onafhankelijk oordeel aangaande hun prestaties en status. Elk van de hiervoor genoemde type ondernemingen heeft unieke karaktereigenschappen. De mate waarin behoefte bestaat aan accountantscontrole, kan afhankelijk zijn van het type onderneming. En dan zien we dat vaak familiebedrijven er de noodzaak niet van inzien. Er zijn geen externe investeerders, de relatie met de bancaire financier is goed. Het is dat de wetgever het wil, maar anders had men nooit een externe accountant over de vloer gevraagd.
2
2 Accountantscontrole Wat houdt zo’n accountantscontrole nu eigenlijk in? En wanneer is een onderneming verplicht haar boeken te laten controleren door een accountant? De wetgever heeft accountantscontrole verplicht gesteld voor een bepaalde categorie rechtspersonen en maakt een onderscheid naar de omvang van de rechtspersonen, ook wel de grootte- of omvangscriteria genoemd. Rechtspersonen die voldoen aan de criteria van een middelgrote of grote onderneming, zijn wettelijk verplicht de jaarrekening te laten controleren door een accountant (Burgerlijk Wetboek, artikel 2:393 en verder). Het doel van de accountantscontrole is het vertrouwen te versterken dat gebruikers hebben in de jaarrekening (NV COS 200.3). De accountant stelt een verklaring op waarin hij een oordeel geeft over de vraag of de jaarrekening in alle opzichten die van materieel belang zijn, in overeenstemming is met de richtlijnen voor de financiële verslaggeving. Uit de controleverklaring valt op te maken dat het oordeel van de accountant zich primair richt op het getrouwe beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen en het resultaat van de onderneming. Maar de accountant geeft meer dan alleen dit oordeel. Hij neemt ook kennis van andere informatie die in de financiële overzichten is opgenomen, zoals een directieverslag. De accountant stelt dan vast dat deze informatie niet tegenstrijdig is met de jaarrekening. Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, is de accountantscontrole bedoeld om gebruikers van de jaarrekening van dienst te zijn. Maar wie zijn die gebruikers? Dat zijn veelal externe partijen die er belang bij hebben dat een getrouw beeld geschetst wordt van de prestaties en resultaten van de onderneming, omdat zij daarop nu eenmaal hun (beleids)beslissingen moeten kunnen funderen. Ik noem: investeerders, beleggers, crediteuren, werknemers, financiers, Belastingdienst, verzekeringsmaatschappijen, vakbonden of ondernemingsraden.
3
3 Familiebedrijven Uit een onderzoek van Flören (2002) blijkt dat 83% van alle Nederlandse bedrijven een familiebedrijf is. Familiebedrijven kenmerken zich door een langetermijnhorizon, de betrokkenheid van de familie en de gevoeligheid voor reputatie. Deze kenmerken hebben mogelijk invloed op wijze waarin familiebedrijven de toepasselijke wet- en regelgeving voor externe verslaggeving hanteren. Om de vraag te beantwoorden wie heeft belang heeft bij een accountantscontrole, ga ik terug naar het ontstaan van de eerste multinationale onderneming, zo’n vierhonderd jaar geleden (1602), te weten de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC). De VOC was, voor zover bekend, de eerste onderneming ter wereld met een aandelenkapitaal en een beursnotering. Er waren meerdere eigenaren, meerdere locaties, er was een meerhoofdige leiding (‘de heeren XVII’) en verschillende systemen op basis waarvan de boekhouding werd gevoerd. Er was wel een scheiding tussen eigendom en leiding. Deze scheiding leidde tot belangentegenstellingen die de VOC uiteindelijk de das omdeden, al zijn er meer factoren te noemen (zoals fraude en corruptie) die de compagnie ten onder lieten gaan. De scheiding tussen eigendom en leiding wordt in de wetenschap aangeduid als de ‘agency-theorie’. Door deze scheiding ontstaat de behoefte aan een onafhankelijke controle van de jaarrekening. En als we dan de vraag in herinnering brengen wie belang heeft bij een accountantscontrole, ligt het antwoord voor de hand: allen die direct en indirect betrokken zijn bij ondernemingen waarin eigendom en leiding gescheiden zijn. De ‘agency-theorie’ levert een essentieel probleem op in de verslaggeving. De scheiding tussen eigendom en leiding leidt immers tot belangentegenstellingen en daarmee tot een verschillende presentatie en perceptie van relevante informatie. Als reactie hierop zijn verslaggevingsrichtlijnen ontworpen om onafhankelijk te kunnen vaststellen dat de verslaggevingsrichtlijnen juist zijn toegepast en dat de jaarrekening ‘dus’ een getrouw beeld geeft.
4
In één hand Maar wat nu als eigendom en leiding niet zijn gescheiden? Heeft een accountantscontrole dan ook nog toegevoegde waarde? Om terug te komen op het voorbeeld van familiebedrijven: deze kenmerken zich onder andere doordat eigendom en leiding niet of beperkt gescheiden zijn. Heeft accountantscontrole voor deze bedrijven dan nog zin? Of spelen andere factoren een rol? Mijn stelling is als volgt:
Ik ben van mening dat wettelijke accountantscontroles voor familiebedrijven niet per definitie noodzakelijk zijn. Doordat in de meeste familiebedrijven eigendom en leiding beperkt of zelfs helemaal niet gescheiden zijn, liggen belangentegenstellingen tussen eigenaar en directeur niet voor de hand. De voornaamste gebruikers van deze jaarrekeningen zijn veelal de externe financier en de Belastingdienst.
5
4 Argumenten Ondanks het grote aandeel van familiebedrijven in het bedrijfsleven richten de onderzoeken op het gebied van de invloed van externe verslaggeving zich veelal op beursgenoteerde familiebedrijven. In Nederland is echter weinig onderzoek gedaan naar de effecten van externe verslaggeving van familiebedrijven. Dit in tegenstelling tot de buitenlandse praktijk waar wel wetenschappelijke onderzoeken zijn verricht naar de invloed van externe verslaggeving op de winstkwaliteit van familiebedrijven. Ondernemingen waarvan eigendom en leiding gescheiden zijn, worden immers geconfronteerd met belangentegenstellingen die op hun beurt prikkels geven om de presentatie van winsten te ‘kleuren’. Als de leiding de resultaten anders weergeeft dan ze feitelijk zijn, worden belanghebbenden misleid. De winstkwaliteit is daarmee aangetast: het gerapporteerde resultaat stemt niet langer overeen met het werkelijke resultaat (Pratt, 2000). Voor de goede orde merk ik hier op dat het begrip winstkwaliteit zich richt op de alomvattende toepassing van de vigerende verslaggevingsrichtlijnen, maar niet op individuele toepassing van bepaalde verslaggevingsrichtlijnen. Daarmee dient de vraag zich aan welke belangentegenstellingen in familiebedrijven voorkomen, wat de beweegredenen zijn om de presentatie van winsten te ‘kleuren’ en in welke mate familiebedrijven de winsten bijstellen om belanghebbenden te misleiden. Laat mij voorop stellen dat de wetenschap geen eenduidige definitie van het begrip familiebedrijf kent. Maar een bruikbare omschrijving is de volgende: familiebedrijven zijn bedrijven waarvan de oprichter of zijn familie continu een belangrijke positie in de organisatie heeft gehad, zoals grootaandeelhouder, bestuurder of commissaris. Tot die familie worden personen gerekend die bloedverwant zijn met de oprichter of gehuwd zijn met de oprichter of diens bloedverwanten. Familiebedrijven onderscheiden zich verder van andere organisaties met winstoogmerk, doordat aandelen in het bezit zijn van de familie die ook vaak de feitelijke leiding heeft. Er is dus in dat opzicht geen tegengesteld belang tussen eigendom en leiding. Tegengestelde belangen doen zich uiteraard wel voor met andere partijen, zoals de Belastingdienst of financiers.
Fiscale noodzaak? Het feit dat er belangentegenstellingen bestaan tussen een onderneming en een andere partij wil nog niet zeggen dat accountantscontrole noodzakelijk is. De Belastingdienst hoeft niet op de accountantscontrole te steunen om mogelijke belangenconflicten te voorkomen. De dienst stelt zijn eigen regels, op basis waarvan de winst bepaald moet worden. De Belastingdienst heeft zijn eigen 6
inspecteurs die boekenonderzoeken (laten) uitvoeren die veelal betrekking hebben op een tijdvak van meerdere boekjaren. Daar komt bij dat de Belastingdienst met de introductie van horizontaal toezicht steeds meer naar een andere aanpak streeft, namelijk van controle naar samenwerken en een actueel toezicht op basis van vertrouwen. De Belastingdienst bewerkstelligt dit door afspraken te maken (convenanten) met ondernemingen of adviseurs van deze ondernemingen, zoals accountantskantoren. Wettelijke accountantscontrole is in dat opzicht dus niet noodzakelijk.
Positie ten opzichte van financier Een mogelijk belangenconflict tussen de onderneming en een financier behoeft ook niet door een wettelijke accountantscontrole te worden ondervangen. De onderneming en de financier sluiten leningsovereenkomsten af, waarin bepalingen zijn opgenomen die gerelateerd zijn aan een te behalen resultaat. Ik noem solvabiliteitseisen inzake dividenduitkeringen als voorbeeld. Indien de financier het noodzakelijk vindt dat er een accountantscontrole wordt ingesteld, wordt die voorwaarde in de leningsovereenkomst opgenomen. Het is dus niet noodzakelijk om dit in de wet te verankeren.
Andere factoren Uit diverse wetenschappelijke onderzoeken worden conclusies getrokken die mij aanleiding geven om te stellen dat er voor familiebedrijven minder noodzaak is een accountantscontrole te laten instellen dan voor niet-familiebedrijven. Zo verwijzen Villalonga en Amit (2006) bijvoorbeeld naar een stelling van Berle en Means (1932) dat een concentratie van het aandelenbezit een positief effect heeft op de waarde van een onderneming, doordat het de tegengestelde belangen tussen de eigenaar en de leiding vermindert. Anderson et al. (2003) benadrukken dat familiebedrijven zich kenmerken door de nauwe betrokkenheid bij de dagelijkse gang van zaken, de langetermijnhorizon en de waarde die wordt gehecht aan haar reputatie. Aandeelhouders van familiebedrijven leggen veelal de nadruk op het overleven van het bedrijf (continuïteit) en het overdragen van het bedrijf aan erfgenamen. Zij willen de onderneming het liefst in eigen handen houden. Andere aandeelhouders hechten juist belang aan het behalen van een maximaal rendement. Zij hebben er minder moeite mee als ‘hun’ bedrijf van de hand wordt gedaan, fuseert met, of opgaat in een andere organisatie. Een langetermijnhorizon maakt familiebedrijven gevoelig voor reputatieschade. Zij bouwen veelal een langdurige relatie op met externe partijen, zoals financiers, leveranciers en afnemers.
7
Objectieve verslaggeving? In een onderzoek van Tong (2008) staat de vraag centraal of familiebedrijven financiële verslaggeving anders toepassen dan niet-familiebedrijven. Grote boekhoudschandalen bij familiebedrijven, zoals Adelphia Communications van de familie Rigas in 2002 (in 2006 overgenomen door Time Warner Cable) en WorldCom van Bernard Ebbers (mede-oprichter, grootaandeehouder en CEO) in 2005, roepen de vraag op of oprichters van familiebedrijven hun machtspositie gebruiken om privégelden aan de onderneming te onttrekken en dit proberen te verhullen door manipulatie van financiële verslaggeving. In dit onderzoek worden de volgende vooronderstellingen geponeerd: het belang voor de lange termijn, de zorgen over de reputatie en beter toezicht op de leiding
verhogen de kwaliteit van financiële verslaggeving van familiebedrijven; de mogelijkheid andere aandeelhouders te misleiden verlaagt de kwaliteit van financiële
verslaggeving van familiebedrijven. Tong concludeert uit de onderzoeksresultaten dat de kwaliteit van de financiële verslaggeving van familiebedrijven hoger is dan die van niet-familiebedrijven. Ali et al. (2007) hebben de winstkwaliteit bij familiebedrijven onderzocht. Familiebedrijven worden intensiever bestuurd door de eigenaren dan andere bedrijven, waardoor resultaatafhankelijke managementbeloningen minder noodzakelijk zijn. Dit heeft tot gevolg dat de resultaten van familiebedrijven minder aan manipulatie onderhevig zijn. Ook onderzoeken van Wang (2006), Ali et al. (2007) en Tong (2008) tonen aan dat de specifieke kenmerken van familiebedrijven (eigendom en leiding niet of beperkt gescheiden, nauwe betrokkenheid bij dagelijkse gang van zaken, langetermijnhorizon en reputatie) een positief effect hebben op de kwaliteit van de winst. Samenvattend stel ik dat het volgende van toepassingen is op familiebedrijven en dat accountantscontrole derhalve niet noodzakelijk is: een concentratie van het aandelenbezit heeft een positief effect op de waarde van een
onderneming, doordat het de tegengestelde belangen tussen de eigenaar en de leiding vermindert; het belang voor de lange termijn, de zorgen over de reputatie en een beter toezicht op de leiding
verhogen de kwaliteit van financiële verslaggeving van familiebedrijven.
8
5 Tegenargumenten Tong (2008) constateert dat de ‘agency-theorie’ minder van toepassing is op familiebedrijven. In familiebedrijven wordt de scheiding tussen de grootaandeelhouder en de overige aandeelhouders eerder als een ‘agency-probleem’ ervaren. De grootaandeelhouder is doorgaans de oprichter van het bedrijf of een opvolger uit dezelfde familie. Naast het grote aandelenbezit fungeert deze persoon in veel gevallen tevens als manager. Hierdoor treedt informatieasymmetrie op tussen de familie enerzijds en de overige aandeelhouders anderzijds1. Hetzelfde kan zich voordoen tussen de familie enerzijds en de verschaffers van vreemd vermogen anderzijds. Deze informatieasymmetrie zou het mogelijk maken om waarden aan de onderneming te onttrekken ten gunste van de familie en ten koste van de overige financiers. Dit kan voordelen opleveren voor het familiebedrijf, maar de nadelen laten zich evenzeer gelden. Villalonga en Amit (2006) stellen dat de positie van de grootaandeelhouder het mogelijk maakt waarden te onttrekken aan het bedrijf ten koste van de andere aandeelhouders. Onderzoeken naar de bedrijfsprestaties van familiebedrijven in de Verenigde Staten lijken dat te bevestigen. Anderson en Reeb (2003) concluderen naar aanleiding van eerdere onderzoeken dat: grootaandeelhouders de mogelijkheid hebben om oneigenlijk waarden te onttrekken ten gunste
van privédoeleinden (Fama en Jensen, 1983; Demsetz, 1983; Shleifer en Vishny, 1997); acties van de familie ten koste kunnen gaan van werknemers en hun productiviteit (Burkart, Gromb
en Panunzi, 1997); families ertoe geprikkeld worden zichzelf te bevoordelen ten koste van werknemers (Shleifer en
Summer, 1988); grootaandeelhouders het belang van de familie vooropstellen ten nadele van dat van het
bedrijf/management (DeAngelo en DeAngelo, 2000). De negatieve vooronderstellingen zijn onder andere gebaseerd op situaties waarin ondernemingen een grootaandeelhouder en één of meer kleine aandeelhouders hebben. In deze situaties treden belangentegenstellingen op. En omdat veel familiebedrijven een grootaandeelhouder en één of meerdere kleine aandeelhouders kennen, zou dat negatieve gevolgen moeten hebben op de kwaliteit van de winst. En dus menen voorstanders van de accountantscontrole dat een accountantscontrole bij familiebedrijven van toegevoegde waarde kan zijn.
1
Bij informatie asymmetrie heeft de ene partij een informatievoordeel heeft ten opzichte van de andere partij. De leiding van een onderneming beschikt bijvoorbeeld over meer informatie dan een aandeelhouder. De leiding heeft bijvoorbeeld belang bij het be halen van een bepaald resultaat. De aandeelhouder heeft hier nauwelijks invloed op. 9
6 Weerleggingen Maar daar is veel op af te dingen. Al eerder merkte ik op dat diverse onderzoeken in de Verenigde Staten hebben aangetoond dat de winstkwaliteit van familiebedrijven hoger is dan die van nietfamiliebedrijven. De vraag is of dit verschil verklaard kan worden door bijvoorbeeld cultuurverschillen. Het zou immers kunnen dat de winstkwaliteit van ondernemingen in het algemeen in Nederland hoger is dan die ondernemingen in de Verenigde Staten. Hoe is het dan gesteld met de winstkwaliteit van familiebedrijven in Nederland? Voor mijn afstudeerscriptie heb ik onderzoek gedaan naar verschillen in de winstkwaliteit tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven in Nederland. In dit onderzoek heb ik van 75 familiebedrijven en 75 niet-familiebedrijven over de perioden 2005 tot en met 2009 de winstkwaliteit gemeten aan de hand van een aantal factoren, waaronder de mate waarin zogeheten ‘accruals’ worden toegepast2. Naar aanleiding van mijn onderzoek concludeer ik dat de winstkwaliteit van familiebedrijven niet verschilt van die van niet-familiebedrijven in Nederland, maar dat de richting waarin de winsten worden bijgesteld, wel duidelijk varieert. Voor familiebedrijven is de tendens waar te nemen dat de winsten naar beneden worden bijgesteld, terwijl niet-familiebedrijven de winsten juist naar boven bijstellen. Fiscale prikkels zijn een motief voor familiebedrijven om de winsten naar beneden bij te stellen. Zoals ik al eerder opmerkte, zou een accountantscontrole niet per definitie voor de Belastingdienst uitgevoerd behoeven te worden, aangezien die zijn eigen regels bepaalt voor de berekening van de winst en eigen inspecteurs heeft die de boekhouding onderzoeken. Behalve de Belastingdienst zijn er in beginsel geen andere belanghebbenden die worden benadeeld door een lagere gerapporteerde winst. De andere voornaamste belanghebbenden, naast de familie, zijn eventuele financiers. De financier stelt zijn vergoeding niet afhankelijk van het resultaat, maar hanteert andere uitgangspunten. Familiebedrijven onderhouden vaak een langdurige relatie met de financier. In het verlengde daarvan heb ik het gemiddelde rentepercentage over vreemd vermogen van familiebedrijven vergeleken met dat van niet-familiebedrijven. Op basis daarvan stel ik vast dat het gemiddeld rentepercentage voor familiebedrijven significant lager is dan dat voor nietfamiliebedrijven. Ik heb niet onderzocht waarom financiers een lagere vergoeding in rekening brengen aan familiebedrijven, maar het is wel een interessante vraag. Ik kan me voorstellen dat de langdurige
2
Accruals zijn onder te verdelen in discretionary accruals en non-discretionary accruals. Discretionary accruals zijn overlopende posten die de bedrijfsleiding in de gelegenheid stellen om creatief om te gaan met verslaggevingsregels. Op non-discretionary accruals daarentegen kan de bedrijfsleiding geen invloed uitoefenen door creatief om te gaan met de verslaggevingsregels. 10
relatie tussen de financier en het familiebedrijf heeft geleid tot een bepaalde mate van vertrouwen in het familiebedrijf. Accountantscontrole kan dit opgebouwde gevoel van vertrouwen hooguit bevestigen.
11
7 Kanttekeningen In mijn betoog stel ik dat de wettelijke accountantscontrole voor familiebedrijven niet noodzakelijk is, onder andere vanwege de kenmerken van het familiebedrijf. Ik plaats hierbij twee kanttekeningen. Zoals ik al eerder opmerkte bestaat in de wetenschap geen eenduidige definitie voor het begrip familiebedrijf. In de huidige wetgeving bestaan geen criteria op grond waarvan een bedrijf als familiebedrijf gekwalificeerd kan worden. Om familiebedrijven te kunnen vrijstellen van wettelijke accountantscontrole moet de wetgever een definitie formuleren van het familiebedrijf. Mogelijk kan de wetgever hier aansluiting vinden bij de fiscale wetgeving omtrent de directeur-grootaandeelhouder (Wet op de loonbelasting 1964). Wel moet voorkomen worden dat andere belanghebbenden worden benadeeld, zoals investeerders, crediteuren, werknemers, verzekeringsmaatschappijen, vakbonden of ondernemingsraden. Zo kan de wetgever familiebedrijven verplichten om het toepassen van deze vrijstelling toe te lichten in de openbaar te maken jaarrekening. Daarnaast kan de wetgever belanghebbenden in de gelegenheid stellen om wettelijke accountantscontrole op verzoek in te stellen. Onderzoeksresultaten tonen aan dat de winstkwaliteit van familiebedrijven hoger is dan die van nietfamiliebedrijven. Anderson en Reeb (2003) hebben onderzoek gedaan naar de bedrijfsprestaties van familiebedrijven en niet-familiebedrijven in de Verenigde Staten en tonen aan dat familiebedrijven beter presteren dan niet-familiebedrijven. Zij hebben de bedrijfsprestaties gemeten door EBITDA te delen door het balanstotaal. In mijn onderzoek naar verschillen in winstkwaliteit van familiebedrijven en niet-familiebedrijven heb ik dezelfde wijze de bedrijfsprestaties gemeten tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven in Nederland over de periode van 2005 tot en met 2009. Hieruit blijkt dat over deze periode de bedrijfsprestaties van familiebedrijven in Nederland hoger waren dan de bedrijfsprestaties van niet-familiebedrijven. Miller (2002) heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen bedrijfsprestaties en de mate waarin verslaggevingsregels worden toegepast. Hij toont in zijn onderzoek aan dat bedrijven meer informatie toelichten als de bedrijfsprestaties goed zijn en dat de toelichtingen achterblijven zodra de bedrijfsprestaties afnemen. Het feit dat de winstkwaliteit van familiebedrijven hoger is dan die van niet-familiebedrijven, kan dus ook hierin gelegen zijn dat familiebedrijven gemiddeld beter presteren. Dit kan dus impliceren dat familiebedrijven die slecht presteren, minder geneigd zijn de verslaggevingsregels juist toe te passen. In dat geval stel ik wel dat het aan de belanghebbende, vaak de financier is, om accountantscontrole in te stellen als daar aanleiding toe is. 12
8
Conclusie
De afgelopen jaren is de regulering in de accountancy toegenomen, mede als gevolg van diverse boekhoudschandalen. Ik heb mij dan ook afgevraagd of een accountantscontrole noodzakelijk is voor alle bedrijven. Ik heb me met name gericht op de familiebedrijven in Nederland en stel dat accountantscontrole van familiebedrijven niet per definitie bij wet geregeld hoeft te worden. Ik stel hierbij wel als voorwaarde dat andere belanghebbenden niet benadeeld mogen worden. Het familiebedrijf onderscheidt zich van andere bedrijven doordat eigendom en leiding beperkt of niet gescheiden zijn, de familie betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken, de langetermijnhorizon in het beleid een rol speelt en de reputatie van de onderneming gekoesterd wordt. De noodzaak tot accountantscontrole manifesteert zich zodra er door belangentegenstellingen conflicten kunnen ontstaan. Doordat eigendom en leiding beperkt of niet gescheiden zijn, bestaat er geen belangtegenstelling tussen eigendom en leiding, zoals dat voor andere bedrijven wel het geval kan zijn. De belangrijkste belangtegenstellingen voor familiebedrijven bestaan met de Belastingdienst en de financier. De Belastingdienst stelt zijn eigen regels op basis waarvan de winst bepaald moet worden en beschikt over voldoende controlecapaciteit om boekenonderzoeken uit te voeren, die veelal betrekking hebben op een tijdvak van meerdere boekjaren. De onderneming en de financier sluiten leningsovereenkomsten af. Indien de financier het noodzakelijk vindt dat er een accountantscontrole wordt ingesteld, wordt dit in de leningsovereenkomst opgenomen. Nu uit diverse internationale onderzoeken blijkt dat de winstkwaliteit van familiebedrijven hoger is dan die van niet-familiebedrijven en uit mijn eigen onderzoek blijkt dat de winstkwaliteit van familiebedrijven in Nederland niet afwijkt van die van niet-familiebedrijven, ja, dat familiebedrijven eerder geneigd zijn de resultaten naar beneden bij te stellen, kan ik niet anders concluderen dan dat wettelijke accountantscontroles voor familiebedrijven niet per definitie noodzakelijk zijn.
13
Bronnen Ali, A., T. Chen & S. Radhakrishnan (2007). Corporate disclosures by family firms. Journal of Accounting and Economics, Vol. 44, p. 238–286. Anderson, R.C. & D.M. Reeb (2003). Founding-Family Ownership and Firm Performance: Evidence from the S&P500. The Journal of Finance, Vol. 3, p. 1301–1328. Anderson, R.C., S.A. Mansi & D.M. Reeb (2003). Founding family ownership and the agency cost of debt. Journal of Financial Economics, Vol. 68, p. 263–285. Berle, A.A. & G.C. Means (1932). The Modern Corporation and Private Property. New York: Harcourt, Brace & World. Burkart, M., D. Gromb & F. Panunzi (1997). Large shareholders, monitoring, and the value of the firm. Quarterly Journal of Economics, Vol. 112, p. 693–728. DeAngelo, H. & L. DeAngelo (2000). Controlling stockholders and the disciplinary role of corporate payout policy: A study of the Times Mirror Company. Journal of Financial Economics, Vol. 56, p. 153–207. Demsetz, H. (1983). The Structure of Ownership and the Theory of the Firm. Journal of Law and Economics, Vol. 26, p. 375–390. Fama, E.F. & M.C. Jensen (1983). Separation of Ownership and Control. Journal of Law and Economics, Vol. 26, p. 301–325. Flören, R.H. (2002). Cijfers en feiten van het familiebedrijf: 10 jaar onderzoek onder familiebedrijven. BDO CampsObers Accountants & Adviseurs. Miller, G.S. (2002). Earnings Performance and Discretionary Disclosure. Journal of Accounting Research, Vol. 40, p. 173–204. Pratt, J. (2000). Financial Accounting in an Economic Context. Cincinnati, OH: South-Western College Publishing. Shleifer, A. & R. Vishny (1997). A survey of corporate governance. Journal of Finance, Vol. 52, p. 737–783. Tong, Y.H. (2008). Financial Reporting Practices of Family Firms. Advances in Accounting, Vol. 23, p. 231–261. Villalonga, B. & R. Amit (2006). How do family ownership, control and management affect firm value? Journal of Financial Economics, Vol. 80, p. 385–417. Wang, D. (2006). Founding Family Ownership and Earnings Quality. Journal of Accounting Research, Vol. 44, No. 3, p. 619–656.
14