"Weten wat het niet is": R. D. Laing († 1989) en Thomas Szasz. door Thomas Szasz UIt de Psychoanalytic Review, 91: 331-346 (juni), 2004. I "Het probleem met mensen,” merkte de grote negentiende-eeuwse Amerikaan Josh Billings (Henry Wheeler Shaw, 1818-1885) op, “is niet wat ze niet weten maar dat ze zoveel weten dat niet klopt.” Psychiaters en mensen die belangstelling voor psychiatrie hebben “weten” dat de Schotse psychiater Ronald D. (David) Laing (1927-1989) en ik dezelfde ideeën delen over de psychiatrische stoornis en onvrijwillige opname in een psychiatrische inrichting. Wij worden als medeoprichters en gezamenlijke leiders van de “antipsychiatrie”beweging op één hoop gegooid. Mijn bedoeling in dit kort essay is te laten zien dat het “niet klopt.” II Het volgende zijn een paar opvattingen die Laing onder woorden bracht en een paar acties waarbij hij betrokken was, over het omgaan met de psychiatrische stoornis: Als ik iemand krankzinnig verklaar, houd ik geen slag om de arm als ik schrijf dat hij een gestoorde geest heeft, misschien een gevaar voor zichzelf en voor anderen is, en dat hij zorg en aandacht in een psychiatrisch ziekenhuis nodig heeft. (1960, p. 27). Zeggen dat een gesloten afdeling dienst doet als een gevangenis voor niet-criminele overtreders, wil niet zeggen dat het niet zo zou moeten zijn. Onze maatschappij zou, voor onaanvaardbare individuen, een aantal van dergelijke gevangenissen blijvend nodig kunnen hebben. Gezien de manier waarop onze maatschappij tegenwoordig functioneert, zijn dergelijke plekken onontbeerlijk. Dat is niet de fout van de psychiaters, noch noodzakelijkerwijs de fout van iemand anders (1985, p. 6). Uit dit soort, mogelijk verwarrende, overwegingen volgt niet dat het uitoefenen van een dergelijke [psychiatrische] macht niet wenselijk en noodzakelijk is, of dat psychiaters in grote lijnen niet de meest aangewezen personen zijn om die uit te oefenen, of in het algemeen, dat het meeste dat onder bepaalde omstandigheden gebeurt, niet het beste is wat onder die omstandigheden kan gebeuren (1985, p. 15). In 1965 richtte Laing en zijn collegae de Philadelphia Association op. Het verslag van de Association over de jaren 1965-1969 vermelde haar doelstellingen als volgt (Philadelphia Association, z.j.): "Het verlichten van elk soort psychiatrische stoornis, in het bijzonder schizofrenie. Onderzoek instellen of verder onderzoek doen naar de oorzaak van de psychiatrische stoornis, naar middelen om ze op te sporen en te voorkomen, en naar de behandeling… Het bevorderen en organiseren van scholing in de behandeling van schizofrenie en andere vormen van psychiatrische stoornissen.” (p. 3). Aanhangers van Laing zullen waarschijnlijk tegenwerpen dat deze formulering noodzakelijk was om de Associatie als een “liefdadigheidsinstelling” van een belastingvrijstellingsstatus te verzekeren, en dat het alleen om die manier was verwoord om dat doel te bereiken. Die rationalisatie veronderstelt dat de behoefte om de Philadelphia Association op te richten dat compromis rechtvaardigde. Wie had behoefte aan die associatie en wie profiteerde ervan? De oprichters! Ik blijf erbij dat Laing en zijn volgelingen weigerden om een wezenlijke tegenstrijdigheid aan te pakken, namelijk: als schizofrenie geen ziekte is, valt er ook niets te “behandelen.” Toch werd Kingsley Hall – Laings "alternatieve inrichting" – aangeprezen, omdat het een betere “behandeling” zou bieden voor schizofrenie, dan in het conventionele psychiatrische ziekenhuis werd geboden.
In zijn besprekingen van drie van mijn boeken in de New Statesman, in 1979, ging Laing buiten zijn boekje door de beweren dat het niets uitmaakt of wij dwang (“slavernij”) in de psychiatrie aanvaarden of verwerpen. Hij schreef: “In deze drie boeken [The Theology of Medicine, The Myth of Psychotherapy, en Schizophrenia], vervolgt, verdiept en breidt Szasz zijn scherpe kritiek uit, die in 1961 begon met The Myth of Mental Illness, tegen wat hij beschouwde als het onjuiste gebruik van de medische metafoor in onze maatschappij….Maar stel dat wij die medische metafoor laten vallen. Als de rest van ons zou kunnen begrijpen dat wat Szasz oppert, gewoon eeuwige waarheden zijn, zou de psychiatrie verdwijnen en daarmee wat hij antipsychiatrie noemt” (1979, p. 96). Dat heb ik niet geschreven. Ik schreef: “de psychiatrie, zoals wij die kennen, zou dan geleidelijk verdwijnen…” Laing voegde daaraan toe: “…en daarmee wat hij antipsychiatrie noemt.” Waarom voegde Laing die woorden toe? Was dat zijn manier om zijn identiteit als psychiater weer een keer te bevestigen, zijn identificatie met een medisch specialisme dat berust op het “medisch model van de psychiatrische stoornis?” Nadat ik geschreven had: “de psychiatrie, zoals wij die kennen, zou dan geleidelijk verdwijnen, “ vervolgde ik met: "In het bijzonder zou de onvrijwillige psychiatrie dan, net zoals de slavernij, afgeschaft worden en zouden de verschillende soorten psychiatrische interventies opnieuw ingedeeld en getaxeerd moeten worden, elk volgens haar eigen aard en feitelijke kenmerken.” Laing besloot met: “Het klinkt alsof het allemaal weer op hetzelfde neerkomt. Je kunt je afvragen waarom hij daar al die stampij over maakt en van de psychiatrie een zondebok. Wij missen in deze boeken enige diepgaande analyse van de macht- en kennisstructuren, zoals we die bij Foucault en Derrida aantreffen.” In een reactie merkte Anthony Stadlen, (een bekende Britse existentiële psychoanalyticus) op, dat in Sanity, Madness, and the Family, het boek dat Laing samen met Aaron Esterson schreef, Laing zich schatplichtig verklaarde aan en zijn instemming betuigde met de stelling die verkondigd werd in The Myth of Mental Illness. In de inleiding bij dat boek schreven Laing en Esterson: "Het is belangrijk om te beseffen dat de gediagnosticeerde patiënt niet aan een ziekte lijdt…” en in een voetnoot voegden zij daaraan toe: “Voor de ontwikkeling van dat argument, zie Szasz, Thomas S. The Myth of Mental Illness)" (1964, p. 4). Stadlen (1979) vervolgt dan: “Dr. Laings nieuwe rol als de “volmaakt keurige” verdediger van de psychiatrie tegen Szaszs “beledigende en kwetsende” “stampij” vraagt om commentaar. Laing zegt ondubbelzinnig dat “het allemaal weer op hetzelfde neerkomt,” of die vrijwillige interventies, waaronder die van hem, nou bedoeld zijn als medische behandeling voor een ziekte of als intermenselijke therapie, ethisch onderzoek of existentiële analyse. Hij suggereert heel duidelijk dat hij een van “de rest van ons” is, die gebruik maakt van de medische metafoor (pp. 236-237). Laing heeft altijd gewild dat hij als psychiater werd gezien. Zijn volgelingen zijn dol op de medische retoriek van ziekte-en-behandeling. M. Guy Thompson, een existentiële psychoanalyticus en bewonderaar van Laing, geeft zijn essay bijvoorbeeld de titel, “De trouw aan de ervaring in R.D. Laings behandelingsfilosofie,” en jammert dat “Laing er uiteindelijk niet in geslaagd is om een behandelingsmethode te bedenken, die ‘verpakt’ zou kunnen worden voor universeel gebruik.” Thompsons artikel is gekruid met medische clichés, zoals een “klinische techniek,” “klinische arbeid” en “vernieuwende behandeling van psychiatrische patiënten.” De term “klinisch” impliceert ziekte en impliceert/rechtvaardigt behandeling. Laing en veel van zijn existentiële volgelingen nemen een plaats in onder de vrolijke strijders van de therapeutische staat (Szasz, 2001). III Ik houdt mij bezig met de utilitaristische betekenis van de term “psychiatrische stoornis,” dat wil zeggen, de wettelijke toepassingen en maatschappelijke repercussies van de psychiatrische pseudo-medische retoriek. Laing is meer geïnteresseerd in de ontologische-filosofische betekenis van de psychiatrische stoornis. Hij vat de “psychiatrische stoornis” op in existentiële termen: de psychiatrische patiënt lijdt aan een levenscrisis, aan verwarring en mystificatie. Het ene moment lijkt hij het bestaan van de “psychiatrische stoornis” in twijfel te trekken, het volgende moment schrijft hij alsof “het” een identificeerbare “toestand” is. Hij schijnt te denken, en wil dat zijn lezers denken, dat hij diepzinnige paradoxen naar voren brengt over “het,” die niet tegenstrijdig zijn als ze “dialectisch opgevat worden”.
In De Strategie van de Ervaring en de Paradijsvogel, een van zijn meest invloedrijke boeken uit 1967, schrijft Laing: Er bestaat niet zoiets als ‘schizofrenie,’ maar het etiket is een maatschappelijk gegeven en het maatschappelijk gegeven is iets politieks” (p. 100). Het opsluiten van individuen, waarvan wordt gezegd dat ze schizofreen zijn en het gebruik van deze “diagnose” bij het bepalen van ontoerekingsvatbaarheid is ook een maatschappelijk gegeven. Het is juist omdat het een maatschappelijk en geen natuurlijk gegeven is, dat wij het daar al dan niet mee eens kunnen zijn en het al dan niet kunnen steunen. Laing zegt niets over ontoerekeningsvatbaarheidverklaringen, maar wel een heleboel over psychiatrische opsluiting: hij zegt niet dat het onjuist is; in laatste instantie steunt hij het. Volgens Laing is De Paradijsvogel helemaal verklarend essay. In zijn interview met Bob Mullan, heeft Laing het over zijn betrokkenheid met LSD. Mullan (1995) vraagt dan: "Begrijp je waarom mensen tot de conclusie kwamen dat jij De Paradijsvogel onder invloed van LSD hebt geschreven?” Laing antwoordt: "Ik had niets te maken met LSD……ik beschouw dat als een prozagedicht van het genre als Aurélia van Gérard de Nerval ..." (p. 225). Later, terwijl hij nog steeds antwoord geeft op dezelfde vraag, voegt Laing daaraan toe: “Er is in De Paradijsvogel één bladzijde, waarvan ik denk dat ik die niet zonder mescaline-ervaring had kunnen schrijven. Ik heb die er met enige aarzeling ingezet en verwerkt in de tekst” (p. 226). Alle geschriften van Laing worden gekenmerkt door dit soort tegenstrijdigheden. Hoofdstuk 5 van De Strategie van de Ervaring en de Paradijsvogel draagt de titel, "De Schizofrene Ervaring.” Aan het slot daarvan schrijft Laing: “Misschien kunnen we de nu oude naam nog aanhouden en er de etymologische betekenis in lezen: schiz – ‘gebroken’ en phrenos – ziel of ‘hart.’ In die zin is de schizofreen iemand met een gebroken hart, en zelfs van gebroken harten is bekend dat ze genezen als we maar het hart hebben hen met rust te laten” (p. 107). Nomen est omen. "Schizofrenie" is een psychiatrische diagnose, de naam van een ernstige psychiatrische stoornis. “Het” herdopen tot een gebroken hart verandert niet zijn omineuze (van de wortel, omen) implicaties. Het professioneel genezen van gebroken harten wordt tegenwoordig “psychotherapie” genoemd; minder elegant: “praattherapie”; in gewone taal: luisteren naar en praten met mensen over hun problemen. Als een menselijke dienstverlening, is een dergelijke onderneming al dan niet een medische handeling. Laing heeft zich nooit achter een van beide standpunten geschaard. Hij draaide erom heen. Hij kletste. Dat was zijn oplossing om zowel een als geen psychiater te zijn, zowel tegenstander als aanhanger van de psychiatrie te zijn. Ik zie de term “psychiatrische stoornis” als een metafoor, bekijk zorgvuldig haar betekenissen en gebruik als strategische retoriek en richt mij op de wettige en praktische consequenties van het gebruik van de term: Cui bono? Cui malo? (wie wordt er beter van en wie slechter) "Psychiatrische stoornis” is een begrip met een uitgebreide strekking van wisselende, onnauwkeurige en onzekere betekenissen en consequenties. “Het” beweert niets over de menselijke geest of het menselijke lichaam. Net als “liefde” verwijst het eerder naar een relatie (gewoonlijk tussen twee personen, soms tussen het individu en zijn innerlijke stem). Sommige mensen die als psychiatrische patiënt worden behandeld, hebben levensproblemen (zoals iedereen); anderen zijn het slachtoffer van het tot zondebok maken; weer anderen proberen de rol van psychiatrische patiënt op zich te nemen (om diverse redenen, waaronder het ontlopen van lastige verplichtingen of verantwoordelijkheid voor misdragingen). Omdat ik de psychiatrische stoornis als een niet-ziekte beschouw, vind ik dat de psychotherapeut geen dokter zou moeten spelen (Szasz, 1965, 2003). Laing genoot ervan om dokter te spelen. In het begin van de zestiger jaren ontmoette Laing Tomothy Leary, hield een voordracht over LSD en gaf die drug aan zijn patiënten: “Ik gebruikte dat een aantal jaren in mijn praktijk in de Wimpolestraat. Ik nam de gewoonte aan om het om de week aan sommige van mijn patiënten of iemand anders te geven. Ik integreerde het in mijn hele werk” (met nadruk) (Mullan, 1995, p. 225). IV Eigen verantwoordelijkheid is een ander onderwerp waarover Laing en ik het veel meer oneens zijn, dan wij ogenschijnlijk overeenkomen. Wij zijn het er met Sartre over eens, dat niemand eraan kan ontkomen dat hij een moreel handelend individu is, die verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Verantwoordelijkheid is een integraal
deel van een bewust en handelend individu zijn. Niets – geen enkele ziekte (lichamelijk of "psychisch"), geen gemis, armoede, zelfs niet voor de loop van een geweer – ontslaat er ons van om een moreel handelend iemand te zijn. We zijn altijd verantwoordelijk voor alles wat we doen. Dat is een krachtige premisse. Dat is de kern van wat ik zie als de Judeo-christelijke morele ongeschreven wet. Bij het Laatste Oordeel is krankzinnigheid geen excuus, zelfs geen verzachtende omstandigheid. Dante nam dat serieus. Laing niet. Psychiaters ook niet. Ik wel. Verantwoordelijkheid serieus nemen betekent eveneens vrijheid serieus nemen. Dat vraagt op zijn beurt om een onvoorwaardelijk verwerpen van de twee paradigmatische praktijken van de psychiatrie: het ontoerekeningsvatbaar verklaren en het in bewaring stellen. Laing nam de premisse dat iedereen, ongeacht zijn “psychische toestand,” verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag, niet serieus genoeg. Daniel Burston, hoogleraar psychologie aan de Duquesne Universiteit in Pittsburgh en biograaf van Laing is het ermee eens dat er tussen Laing en mij wezenlijke meningsverschillen bestaan, maar beweert dat ik die overdrijf. Hij onderkent dat Laing en ik “niet uit hetzelfde hout zijn gesneden” (Burston, 2004): "Szasz, Laing, en Foucault worden door zegslieden van het psychiatrisch establishment kritiekloos op een hoop gegooid als ‘antipsychiaters,’ en inderdaad ook door haar critici. En ik geeft toe dat ik, net als Szasz, doodziek en moe wordt van dat stompzinnig refrein.” Burston verdedigt Laing tegen mijn kritiek dat Laing weigerde om de verplichtingen, die bij zijn functie hoorden, serieus te nemen. Ik gebruik de woorden “verplichtingen die bij zijn functie hoorden” om de verantwoordelijkheden aan te geven, die wij ons op grond van onze functie op de hals halen, met name als de functie vrijwillig aanvaard wordt, zoals bij het ouderschap. Burston beweert dat ik de verantwoordelijkheden die bij mijn functie horen te serieus neem, in het bijzonder omdat ik erop aandring dat de psychotherapeut die belooft dat hij de gesprekken met zijn cliënt vertrouwelijk houdt, dat ook moet doen. (Niemand wordt gedwongen om psychotherapeut te worden en geen enkele psychotherapeut wordt gedwongen om een dergelijke belofte te doen; het staat de therapeut vrij om de toekomstige patiënt ervoor te waarschuwen, dat als hij hem vertelt dat hij zichzelf of iemand wil doden, hij hem zal laten opnemen). Door te verwijzen naar de traditionele opdracht van de psychiater om de patiënt te beschermen tegen “gevaar voor zichzelf en anderen,” verdedigt Burston de psychiatrische preventieve opsluiting, zowel als “suïcidepreventie” als als “misdaadpreventie: “Op dezelfde manier voorkomt opsluiting dat wij volstrekt vertrouwelijk moeten blijven, als het gedrag van een cliënt een groot risico vormt voor een ander menselijke wezen.” Hij laat doorschemeren dat dit ook Laings standpunt was ten aanzien van therapeutische vertrouwelijkheid. "Ik geef toe,” besluit Burston, “dat wij, door het leven boven het principe van de vertrouwelijkheid te plaatsen, een ethisch oordeel uitspreken – het verkeerde in de ogen van Szasz, het juiste in mijn ogen.” Door het vraagstuk in dit kader te plaatsen wordt het bij voorbaat veroordeeld: de veronderstelling impliceert de conclusie, namelijk dat de therapeut die zijn belofte aan de patiënt schendt, het leven belangrijker vindt dan de therapeut die zijn patiënt niet verraadt. Ik ben het daar niet mee eens. In mijn ogen pleegt een dergelijke therapeut (aangenomen dat hij de patiënt een volstrekte vertrouwelijkheid heeft beloofd) verraad aan een heilig vertrouwen. Dat betekent niet dat hij geen waarde aan het leven hecht. Het is alleen een teken van het feit dat de therapeut in zijn hart een dwingende paternalist is, niet in staat om de patiënt te accepteren als een volwassen individu, die zelf verantwoordelijk is voor de manier waarop hij zijn eigen leven inricht. Voor zover ik weet heeft Laing nooit duidelijk gemaakt wat hij zag als zijn plicht ten opzichte van patiënten of iemand anders. Hij benadrukte dat hij met zichzelf een afspraak had gemaakt: “De afspraak die ik met mijzelf heb gemaakt, is dat het mij vrij staat om alles doen, waar ik zin in heb” (in Evans, 1976, p. 12). Laing geloofde dat zijn geest vrij zou moeten zijn om alles te doen. Vond hij dat zijn geest verplichtingen had? Hij zei het niet. Er bestaat geen entiteit “geest.” Wij gebruiken die term als een vervanging voor “Ik,” zoals in “het staat mij voor de geest.” Laing zegt dat hij er vrij in is om alles te doen waar hij zin in heeft, niet belemmerd door morele verplichtingen. In mijn ogen houdt het principe van de “existentiële” verantwoordelijkheid het principe in van de “vrijheidsgezinde” vrijheid. Als iemands gedrag een strafbare overtreding betekent, zou hij daarvoor gestraft moeten (of mogen) worden; onder geen enkele omstandigheid zou hij daarvoor “behandeld” moeten worden. Als zijn gedrag geen strafbare overtreding inhoudt, heeft hij recht op vrijheid, dat wil zeggen, het recht om niet lastig gevallen te worden door het dwingende staatsapparaat. Een toerekeningsvatbare volwassene wettelijk van zijn
vrijheid beroven in een “ziekenhuis,” met de bedoeling om hem tegen zichzelf in bescherming te nemen, gaat uit van een geloof in een “psychiatrische stoornis” en alles wat dat met zich meebrengt. V Beweren een visie te verkondigen, alleen maar om die later weer af te wijzen, is kenmerkend voor Laings werk en persoonlijkheid. Zijn verantwoordelijkheid voor het invoeren van het dwaze en zelfstigmatiserende etiket “antipsychiatrie” in de discussie over de psychiatrie, is wat dat betreft een belangrijk punt. David Cooper was een vriend, collega en medeauteur van Laing. In zijn inleiding bij “De Dialectiek van de Bevrijding” schreef Cooper in 1968: “De organisatie [van het Congres over de Dialectiek van de Bevrijding] berustte bij vier psychiaters, die zich intensief met radicale vernieuwingen binnen hun eigen vak bezig hielden – zozeer, dat zij hun wetenschap bestempelden als antipsychiatrie. Deze vier waren Dr. R. D. Laing, Dr. Joseph Berke, Dr. Leon Redler en ikzelf" (p. 7). Dat is een duidelijk aanspraak maken op het auteurschap, van iets waarvan deze vier mannen dachten dat het een geschikte, dramatische en schokkende naam was voor hun ideologie en beweging. Wie was David Cooper? In Laings eigen woorden, Cooper "was een geschoolde communistische revolutionair…lid van de Zuid Afrikaanse Communistische Partij….wij hebben samengewerkt bij het schrijven van Reason and Violence" (in Mullan, 1995, pp. 194-5). Laing zegt dat zijn verhouding met Cooper ambivalent was: “Ik was echt pissig toen mensen Coopers standpunt aan mij toeschreven [sic]. Wij waren vrijwel volledig anders…. Elke keer heb ik tegen David Cooper weer gezegd, ‘David, het is verdomd rampzalig om die term te gebruiken.’ Maar hij had een duivelse kant, die vond dat het net goed voor hen zou zijn en hen in verwarring zou brengen. Laten we hen daar gewoon mee verneuken. Maar ik hield daar niet van” (pp. 194, 356). Laing had kunnen voorkomen dat de term "antipsychiatrie" aan hem werd toegeschreven, door de publicatie van De Dialectiek van de Bevrijding te verhinderen of door zijn bijdrage daaraan terug te trekken en toen en daar te verklaren dat hij bezwaar tegen die term had. In plaats daarvan klaagde hij pas jaren later over die term en beschuldigde anderen, bijvoorbeeld Coopers literair agent en uitgever, dat zij hem daarin hadden betrokken: “Zij hebben mij echt een slechte dienst bewezen door mijn zogenaamde betrokkenheid met de antipsychiatrie te benadrukken” (Mullan 1995, p. 356). Adrian Laing (1994) merkt, in een sympathieke biografie van zijn vader, op: “Ronnie heeft twee fouten gemaakt met Davids inleiding [bij De Dialectiek van de Bevrijding]. Op de eerste plaats heeft hij er niet op aangedrongen om het voorafgaande aan de publicatie te lezen. Ronnie beschouwde zichzelf niet als een ‘antipsychiater’…. Ronnie was razend over die zet, maar maakte nog een ernstigere fout door niet rechtstreeks en daadwerkelijk actie te ondernemen om zijn standpunt te rectificeren” (p. 138). Was Laings laksheid een "fout"? of was dat een voorbeeld van zijn kenmerkende manier om van twee walletjes te eten, zoals Adrian dat zelf treffend stelt? Laing was afwisselend tiranniek-dominant en passief-hulpeloos, machtig en machteloos, een universeel genie en een zoeker naar verlichting. Zijn verklaring voor het vader zijn van een uitzonderlijk groot aantal kinderen bij verschillende vrouwen is tekenend. Laing biograaf John Clay (1996) schrijft: "Met de geboorte van Benjamin op 15 september 1984, had Laing op dat moment negen kinderen en nog een op komst. Waarom zoveel kinderen, terwijl hij zelf enig kind was? {Een vriend} vroeg hem ooit, waarom hij het laten gebeuren. Laing antwoordde: “Zij lijken het te willen. Ik had ze moeten stoppen!’ Het was opnieuw een voorbeeld van zijn afstandelijkheid, alsof het niets met hem zelf te maken had, een afsluiten van zijn gevoelens, zoals dat ook met zijn drinken gebeurde” (p. 217). Wat moet iemand denken van dit zelfportret van Laing, als iemand die hulpeloos overgeleverd is aan de genade van zijn minnaressen? Het is een vergissing om dit gedrag een “voorbeeld van zijn afstandelijkheid” noemen, zoals Clay dat doet. We kunnen spreken over “afstand nemen” van bepaalde ervaringen, bijvoorbeeld onze boosheid of erotische gevoelens, maar we kunnen eigenlijk niet spreken over “afstand nemen” van onze verantwoordelijkheden, vooral niet voor de kinderen die wij in deze wereld zetten. Als wij dat wel doen, zijn we niet afstandelijk, maar laakbaar onverantwoordelijk. In mijn ogen het aannemelijker om dit aspect van Laings gedrag te zien als weer een
voorbeeld van zijn systematische weigering om verantwoordelijkheid te aanvaarden voor zijn daden en hun consequenties. Tegen Mullan (1995), verklaarde Laing: "Ik dacht dus niet aan voorbehoedmiddelen of zoiets, dat was Anne’s pakkie aan [Laings eerste echtgenote]..." (p. 76) VI Laing besluit zijn boek, De Strategie van de Ervaring (1967), met de volgende arrogante, orakelachtige zin: "Als ik je hieruit zou kunnen halen, als ik je uit je erbarmelijke brein zou kunnen jagen, als ik je dat kon vertellen, zou ik je het laten weten” (p. 156). Laing was een inconsequente fantast, een eigenschap die hem geliefd maakte bij sommige van zijn bewonderaars. Hij was niet “rigide.” Hij was “flexibel” in zijn standpunt over ziektestatus van de psychiatrische stoornis, het gebruik van medicijnen, de morele legitimiteit van het paternalisme en het gebruik van dwang, in de psychiatrie. In een interview in 1984 in de populaire TV-show van Anthony Clare, "had Clare hem gevraagd wat hij zou willen van een psychiater, als hij ‘ernstig psychomotorisch geretardeerd, ernstig depressief of suïcidaal zou worden,’ en Laing had geantwoord, ‘Ik zou willen dat iedereen die mijn geval over zou nemen mij op het hart zou drukken dat ik mij geen zorgen zou hoeven maken over verplichtingen, toezeggingen, afspraken enz,’ vervolgens ‘mijn lichaam over zou laten brengen naar een of ander verzorgingshuis en als hij dan medicijnen zou hebben waarvan hij zou denken dat die mijn geestelijke toestand zouden kunnen verbeteren, zou ik willen dat hij die gebruikte.’ Het klonk geweldig” (in Clay, 1996, p. 234). In feite nodigde Clare Laing uit om zijn “psychiatrische testament” te schrijven (Szasz, 1982), en het testament dat Laing schreef behelsde dat hij behandeld wilde worden in overeenstemming met de “standaardzorg” van de moderne biologische gedwongen psychiatrie, het instituut waartegen hij zich zijn hele werkzame leven ogenschijnlijk had verzet. Nog een enkel voorbeeld van zijn patroon van tegenstrijdigheden en onverantwoordelijkheden zou moeten volstaan. Het is een beschamende episode die ik citeer, omdat het al openbaar is. In 1976, werd Fiona, – Laings eerste kind, geboren toen hij vierentwintig was, – aan de kant gezet door haar vriend. Laings biograaf John Clay schrijft daar in 1996 over: Ze was ingestort en huilend aangetroffen bij een kerk….in de buurt van het huis van het gezin Laing, op het Ruskinplein. Ze werd opgenomen in het Gartnavel Hospital. Vervolgens brak er een bittere ruzie uit tussen Laing en zijn gezin over haar zenuwinzinking en de redenen daarvan. Adrian werd erbij betrokken in de rol van bemiddelaar. Hij belde zijn vader op en vroeg hem “wanhopig en boos” wat hij eraan ging doen. Laing stelde hem gerust en vertelde dat hij Fiona op zou gaan zoeken en “alles zou doen wat in zijn vermogen lag” om er zeker van te zijn dat zij niet geëlektroshocked zou worden, maar toen puntje bij paaltje kwam, vertelde Adrian Laing, was het enige wat hij kon zeggen “Nou, het Ruskinplein [het huis van Laings ex-vrouw] of Gartnavel – wat is het verschil?” Met een dergelijke vernietigende en verontschuldigende opmerking liet hij opnieuw zien hoe hij de verantwoordelijkheid voor zijn eerste gezin uit de weg ging, wat temeer niet goed te praten valt omdat zijn opvatting was dat een zenuwinzinking van een kind toegeschreven moest worden aan ouders en gezinnen. In plaats daarvan vluchtte Laing in de ontkenning. Toen hij kort daarop een interview gaf voor de New Society verklaarde hij, “Ik geniet van het gezinsleven. Ik beschouw het gezin biologisch als iets natuurlijks, en vind dat nog steeds het beste wat er bestaat” (p. 181). Laing deed alsof er maar twee plekken waren geweest waar Fiona ondergebracht en verzorgd kon worden, het psychiatrische ziekenhuis en het huis van Laings ex-vrouw. Er was duidelijk nog een derde optie, namelijk dat Laing Fiona zelf mee naar huis – zijn eigen huis – had genomen en zelf of met behulp van een privé-verpleeghulp voor haar had gezorgd. Dat zou zijn manier van leven hebben belemmerd en geld hebben gekost. Dat is een mogelijkheid waar Laing duidelijk niet aan had gedacht en waar Clay aan voorbijging. Ik het morele gedrag van Laing – overmatig drinken en LSD verstrekken aan collegae en patiënten; zich kritiekloos laten gaan in modieuze bevliegingen, van Boeddhisme tot "rebirthing"; strijdlustigheid, geweld, tien kinderen verwekken en niet voor ze zorgen – altijd beschamend en laakbaar gevonden. Wat betreft Laings politieke opvatting gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat hij modieus anti-Amerikaans was, een typische links-liberale voorstander van een geleide economie. Andrew Collier, een Marxistische filosoof en schrijver van een vleiend maar onvolledig boek, R. D. Laing: The Philosophy and Politics of Psychotherapy,
neemt dat als vanzelfsprekend aan. In feite verwerpt hij elke vergelijking tussen mijn werk en dat van Laing omdat ik, anders dan Laing, geen socialist ben. Collier (1977) schrijft: "Ik denk dat Laing onrecht wordt gedaan door hem op een hoop te gooien met Szasz, zelfs als hij daar soms om vraagt…. Szasz is hoofdzakelijk een polemische schrijver, die zijn theoretische gereedschap kiest met het doel om zijn zaak te winnen tégen medische en vóór morele oordelen over de ‘psychiatrische stoornis.’ Zijn werk mist de theoretische belangstelling van Laing, en bevat incidenteel ook een paar zeer niet radicale politieke ideeën – b.v. zijn verzet tegen de openbare gezondheidszorg” (pp. 146). VII In mijn boek, Schizophrenia: The Sacred Symbol of Psychiatry (1976), heb ik laten zien dat het idee schizofrenie het “heilige symbool” is van zowel de psychiatrie als de antipsychiatrie; en ik heb tot in details gedocumenteerd dat Laings ideeën en de mijne fundamenteel anders zijn (pp. 45-84). Hoewel de meeste schrijvers doorgaan met Laing en mij op een lijn te stellen, alsof wij de identieke tweelingen van de “antipsychiatrie” waren, zijn er gelukkig wel uitzonderingen. Ralph Raico (1990), hoogleraar geschiedenis aan de State University van New York in Buffalo, verwierp met nadruk het gedachteloze koppelen van Laings ideeën met de mijne. Hij schreef: Het staat buiten kijf dat, met betrekking tot psychiatrie en psychologie, Szasz de grote pleitbezorger is van de vrijwillig onderhandelen, de wet en de open maatschappij…..Hij heeft een rijke sociaal-psychologische dimensie toegevoegd aan het verhaal van het eeuwige conflict tussen Vrijheid en Macht…. Szasz’s punt is dat respect voor het individu-zijn vraagt dat aan het individu verantwoordelijkheid wordt toegeschreven, ook aan het individu dat aan die verantwoordelijkheid zou willen ontsnappen door een beroep te doen op “ingehuurd psychiatrisch geschut.” Alleen dat al maakt duidelijk dat zijn standpunt niet op een lijn gesteld moet worden met dat van de “linkervleugel”-critici van de psychiatrie, zoals R.D. Laing….Tegen de cultuurstroming in, die dat zou willen ontkennen, hersteld Szasz de menselijke wereld van doel en keuze, van goed en fout. In The Confinement of the Insane: International Perspectives, 1800-1965, onder redactie van Roy Porter en David Wright, beiden befaamde geschiedschrijvers van de geneeskunde, gaf Porter (1946-2002/2003) als volgt een opsomming van mijn ideeën: Misschien het meest radicaal….zag Thomas Szasz de psychiatrische ziekte als een mythisch en monsterachtig beest, en verkondigde dat de “psychiatrische stoornis” een fictie was….Eeuwenlang, betoogt Szasz, zijn medici en hun aanhangers betrokken geweest bij een, hun eigenbelang dienende, “waanzinproductie.” Daarmee klaagt hij zowel de pretenties van de organische psychiatrie aan, als de psychodynamische volgelingen van Freud, wiens opvatting over het “onbewuste” in feite het obsolete metafysische cartesiaaanse dualisme nieuw leven inblies. Voor Szasz moet elke hoop op het vinden van de oorzaak van de psychiatrische stoornis in lichaam of geest – vooral in een of andere psychische onderwereld – een verloren zaak zijn, een doodlopende weg, een taalkundige vergissing, en zelfs een oefening in kwade trouw….Door het propageren van dergelijke ideeën zijn psychiaters of betrokken geraakt in een oneigenlijk cognitief imperialisme of ze hebben een nogal naïef beeld geschilderd van de psyche – door de fictieve substantie achter de werkelijkheid te verstoffelijken. Eigenlijk, betoogt Szasz, is krankzinnigheid geen ziekte met oorzaken die blootgelegd kunnen worden, maar een gedrag met betekenissen die gedecodeerd moeten worden. ( p. 2). Laings naam komt niet in dat boek voor, een verzuim dat overeenkomt met het feit dat hij, alles bij elkaar, niets van waarde heeft bijgedragen aan de discussie over de psychiatrische slavernij, dat wil zeggen, “het opsluiten van de krankzinnige,” het psychiatrisch en maatschappelijk aanvaarde eufemisme voor de gang van zaken. (Szasz, 1977, 2002). Voor mij – en ik denk ook voor Laings vroeger vriend en medewerker, Aaron Esterson – was R. D. Laing een teleurstelling. Hij was intelligent, belezen, en begon zijn carrière met het onverschrokken tegemoettreden van het fundamentele morele probleem van de psychiatrie – de "therapeutische" dwang. Dat probleem, dat ook een oplossing biedt, komt ten goede en brengt nadeel toe aan zowel “patiënten” als psychiatrische “genezers.” Het is een hardnekkig probleem. Als het zo niet hardnekkig was, zou het niet het grootste gedeelte van driehonderd jaar het vak hebben geteisterd. Maar nadat hij het probleem onder ogen had gezien en erover had geschreven, pleegde hij verraad. Hij sprak zich niet principieel uit voor dwang als zorg, noch voor vrijheid en verantwoordelijkheid als belangrijkere waarden dan “psychische gezondheid.” Laing maakte geen gemene zaak met de psychiatrische carrièrejacht of de farmaceutische industrie. Hij zette zijn principes opzij voor genotzucht en de surrogaat-godin van de vluchtige roem.
Laing pleegde niet alleen verraad, hij hield zichzelf ook voor de gek. Hij wist dat het leven een gestage reeks van keuzen en conflicten is, die ons, als handelende individuen, dwingen om een actierichting te kiezen en de andere op te geven of te verwerpen. Laing kon dat niet onder ogen zien. Vol bewondering vertelt Theodor Itten (z.j.), een Oostenrijkse psychotherapeut en vriend van Laing: "Ronnie Laing droomde ooit van een voetbalwedstrijd waarin, zoals hij het zei, ‘ik beide partijen ben.’ Het eindigt pas als ‘het spel overgaat in een dans.’” Deze houding plaatst Laing regelrecht in het kamp van de zondaars, die Dante (1265-1321) – in de vertaling van Frans van Dooren – "opportunisten" noemt (p. 50): En vervuld van huiver en ontzetting vroeg ik mijn meester: “Wat is het dat ik daar hoor? En wat voor mensen zijn dat die zo door smart overmand lijken?” Vergilius antwoordde mij: “Dit ellendige lot ondergaan de beklagenswaardige zielen van hen die zonder schande en zonder eer hebben geleefd. Zij zijn vermengd met het nietswaardig koor van engelen, dat niet tegen God in opstand kwam en hem ook niet trouw bleef, maar zich afzijdig hield. De hemel verjaagt hen om niet aan schoonheid in te boeten en de diepe hel neemt hen niet op omdat de slechten zich dan nog enigermate tegenover hen zouden kunnen beroemen….Gods erbarming en gerechtigheid versmaadt hen: laten wij daarom niet over hen praten. (pp. 50-51). Psychiatrie heeft, net als religie en politiek, onder andere te maken met hoe mensen zouden moeten leven. Ik ben het eens met Burke: "Het voorbeeld is de leerschool van de mensheid; nergens anders zullen ze iets van leren.” (in Bartlett, 1992, p. 332). Vandaar: "Maak voor jezelf nooit de verdiensten van enige politieke zaak los van de mensen die zich daarmee bezig houden.” (in Jay, 1996, p. 66). Ook in de psychiatrie kan wat iemand zegt en schrijft niet gescheiden worden van wie hij is en hoe hij leeft. Vandaar dat wat ad hominem is, ook ad rem is. _______________________ Ik wil mijn dank uitspreken aan Anthony Stadlen, voor de hulp bij het voorbereiden van dit artikel. _______________________ Noten 1. Laing refereert aan Aurélia van de negentiende-eeuwse Franse dichter en essayist Gérard de Nerval (18081855), wat door de uitgever als volgt wordt beschreven: "Aurélia is a document over dromen, obsessie en waanzin. Een verslag van Nervals onbeantwoorde hartstocht voor een actrice en de daaropvolgende afdaling in de waanzin. Dat was een favoriet van de kunstenaar Joseph Cornell, en haar schrijver werd verdedigd door zowel Marcel Proust als André Breton. Als een van de oorspronkelijke zogenaamde ‘bohémiens,’ was Nerval in zijn eigen tijd het meest bekend, doordat hij met een kreeft aan een lichtblauw lint door de tuinen van het Palais Royal wandelde en door zijn zelfmoord door ophanging in 1855 aan een schortenband die hij de kousenband van de Koningin van Sheba noemde. Referenties Burke, E. (1789). Letter to Charles-Jean-Francois Depont. In Jay, A. (Ed.) (1996). The Oxford Dictionary of Political Quotations. New York: Oxford University Press. Burke, E. (1791). Letter to a member of the National Assembly. In Bredvold, L. I. and Ross, R. G. (Eds.) (1960). The Philosophy of Edmund Burke, A Selection from his Speeches and Writings. Edited by. Ann Arbor, MI: University of Michigan Press. Burke, E. (1796). Letters on a regicide peace. In Bartlett, J. (Ed.). (1992). Familiar Quotations. Edited by Kaplan, J. Boston: Little, Brown & Co. Burston, D. (2004). Szasz, Laing, and existential psychotherapy. http://www.ehinstitute.org/articles/?method=display&ArticleID=1015. Ciardi, J. (1954). In Dante, A. (1265-1321). The Inferno. Clay, J.. (1996). R. D. Laing: A Divided Self. London: Hodder & Stoughton. Collier, A. (1977). R. D. Laing: The Philosophy and Politics of Psychotherapy. Hassocks, U.K.: Harvester Press. Cooper, D. (Ed.). (1968). The Dialectics of Liberation. Harmondsworth: Penguin.
Dante, A. (1265-1321). The Inferno. Translated by Ciardi, J. New York: Mentor, 1954. Evans, R. I. (1976). R. D. Laing: The Man and his Ideas. New York: Dutton. Itten, T. (n.d.), Laing in Austria. http://www.laingsociety.org/colloquia/inperson/austria.htm. Laing, A.C. (1994). R. D. Laing: A Biography. London: Peter Owen. Laing, R. D. (1960). The Divided Self: An Existential Study in Sanity and Madness. London: Tavistock Publications. Laing, R. D. (1967). The Politics of Experience and The Bird of Paradise. Harmondsworth: Penguin. Laing, R. D. (1976). The Facts of Life: An Essay in Feelings, Facts, and Fantasy. New York: Pantheon. Laing, R. D. (1979). Round the bend. (Review of The Theology of Medicine, The Myth of Psychotherapy, and Schizophrenia, by Thomas Szasz.) New Statesman, 20 July. Laing, R. D. (1985). Wisdom, Madness and Folly: The Making of a Psychiatrist. New York: McGraw-Hill. Laing, R. D. and Esterson, A. (1964). Sanity, Madness and the Family: Volume I. Families of Schizophrenics. London: Tavistock. Mullan, B. (1995). Mad to be Normal: Conversations with R. D. Laing. London: Free Association Books. Nerval, G. de. (1808-1855). Aurélia and Other Writings. Translated by Wagner, G., et al. Exact Change, Berkeley, CA: Small Press Distribution, 1996. Philadelphia Association (n.d.). Philadelphia Association Report, 1965-1969. (London: Philadelphia Association. Porter, R. (2003). Introduction. In Porter, R. and Wright, D. (Eds.) (2003). The Confinement of the Insane: International Perspectives, 1800-1965. Cambridge: Cambridge University Press. Raico, R. (1990). Hero of the day, http://www.dailyobjectivist.com/Heroes/ThomasSzasz.asp. Stadlen, A. (1979). Dropping the medical metaphor (Reply to R. D. Laing’s "Round the bend"). New Statesman, 17 August, 1979. Szasz, T. (1965). The Ethics of Psychoanalysis: The Theory and Method of Autonomous Psychotherapy. Syracuse: Syracuse University Press, 1988. Szasz, T. (1976). Schizophrenia: The Sacred Symbol of Psychiatry. Syracuse: Syracuse University Press, 1988. Szasz, T. (1982). The psychiatric will: A new mechanism for protecting persons against "psychosis" and psychiatry. American Psychologist, 37: 762-770 (July). Szasz, T. (1977). Psychiatric Slavery: When Confinement and Coercion Masquerade as Cure. Syracuse: Syracuse University Press, 1998. Szasz, T. (1987). Insanity: The Idea and its Consequences. Syracuse: Syracuse University Press, 1997. Szasz, T. (2001). Pharmacracy: Medicine and Politics in America. Syracuse: Syracuse University Press, 2003. Szasz, T. (2002). Liberation by Oppression: A Comparative Study of Slavery and Psychiatry. New Brunswick, NJ: Transaction Publishers. Szasz, T. (2003). The cure of souls in the therapeutic state. The Psychoanalytic Review, 90: 45-62 (February) 2003. Thompson, M. G. (1997). The fidelity to experience in R. D. Laing’s treatment philosophy. Contemporary Psychoanalysis ========================