Wet van 16 maart 1954 (B.S. van 24.3.1954) betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
COORDINATIE OPGAVE DER WIJZIGENDE WETTEN 1. Wet van 19.3.1954 (B.S. van 25.4.1954) en K.B. van 22.8.1955 (B.S. van 11.9.1955) 2. Wet van 28.6.1954 (B.S. van 30.6.1954) en K.B. van 16.7.1954 (B.S. van 19/20.7.1954) 3. Wet van 14.7.1955 (B.S. van 7.8.1955) en K.B. van 22.9.1955 (B.S. van 25/26/27.9.1955) 4. Wet van 9.8.1955 (B.S. van 2.9.1955) 5. Wet van 15.3.1956 (B.S. van 30.3.1956) 6. Wet van 27.6.1956 (B.S. van 1.7.1956) 7. Wet van 28.6.1956 (B.S. van 29.6.1956) 8. Wet van 30.6.1956 (B.S. van 4.7.1956) 9. Wet van 11.7.1956 (B.S. van 9.12.1956) 10. Wet van 12.7.1957 (B.S. van 21.7.1957) 11. K.B. van 18.12.1957 (B.S. van 25.12.1957) 12. Wet van 22.4.1958 (B.S. van 2.7.1958) 13. Wet van 28.4.1958 (B.S. van 14.5.1958) 14. Wet van 8.5.1959 (B.S. van 14.5.1959) 15. Wet van 6.7.1959 (B.S. van 3.8.1959) 16. Wet van 28.3.1960 (B.S. van 4.4.19601 17. Wet van 18.5.1960 (B.S. van 21.5.1960) 18. Wet van 16.6.1960 (B.S. van 30.6.1960) 19. Wet van 26.7.1960 (B.S. van 3.8.1960) 20. Wet van 28.7.1960 (B.S. van 1.8.1960) 21. Wet van 14.2.1961 (B.S. van 15.2.1961) 22. Wet van 14.7.1961 (B.S. van 12.8.1961) 23. Wet van 18.5.1962 (B.S. van 15.6.1962) 24. Wet van 27.7.1962 (B.S. van 31.7.1962) 25. Wet van 16.4.1963 (B.S. van 23.4.1963) 26. Wet van 19.4.1963 (B.S. van 30.4.1963) 27. Wet van 25.4.1963 (B.S. van 25.7.1963) 28. Wet van 9.8.1963 (B.S. van 1/2.11.1963) 29. Wet van 26.6.1963 (B.S. van 25.12.1963) 30. Wet van 17.7.1963 (B.S. van 8.1.1964) 31. Wet van 24.12.1963 (B.S. van 31.12.1963) 32. Wet van 25.2.1964 (B.S. van 29.7.1964) 32bis. Wet van 25.1.1967 (B.S. van 18.2.1967) 33. K.B. nr. 4 van 18.4.1967 (B.S. van 20.4.1967 en erratum gepubliceerd in het B.S. van 1.6.1967) 34. K.B. nr. 38 van 27.7.1967 (B.S. van 29.7.1967) 35. K.B. nr. 50 van 24.10.1967 (B.S. van 27.10.1967) en K.B. van 19.3.1990 (B.S. van 27.4.1990) 36. K.B. nr. 65 van 10.11.1967 (B.S. van 14.11.1967) 37. K.B. nr. 66 van 10.11.1967 (B.S. van 14.11.1967) 38. K.B. nr. 82 van 10.11.1967 (B.S. van 14.11.1967) 39. K.B. nr. 84 van 10.11.1967 (B.S. van 14.11.1967) 40. K.B. nr. 88 van 11.11.1967 (B.S. van 14.11.1967 en erratum gepubliceerd in het B.S van 30.11.1967) 41. Wet van 26.3.1970 (B.S. van 28.3.1970) 42. Wet van 15.7.1970 (B.S. van 21.7.1970) 43. Wet van 22.7.1970 (B.S. van 4.9.1970) 44. Wet van 21.12.1970 (B.S. van 25.12.1970 en erratum gepubli ceerd in het B.S. van 31.12.1970) 45. Wet van 12.2.1971 (B.S. van 8.4.1971) 45bis. Wet van 26.3.1971 (B.S. van 1.5.1971) aangevuld bij decreet van 23.12.1980 (B.S. van 26.2.1981) 46. Wet van 1.4.1971 (B.S. van 27.5.1971) 46bis. Wet van 10.4.1971 (B.S. van 24.4.1971) en K.B. van 25.10.1971 (B.S. van 4.11.1971) 47. Wet van 1.7.1971 (B.S. van 30.7.1971) en K.B. van 5.10.1971 (B.S. van 12.10.1971) 48. Wet van 6.7.1971 (B.S. van 14.8.1971) en K.B. van 29.9.1971 (B.S. van 9.10.1971) 49. Wet van 16.8.1971 (B.S. van 3.9.1971) 50. Wet van 19.7.1971 (B.S. van 16.10.1971) 51. Wet van 10.4.1973 (B.S. van 18.4.1973) 52. Wet van 11.7.1973 (B.S. van 30.8.1973)
53. K.B. van 3.9.1973 (B.S. van 21.9.1973) 54. Wet van 6.7.1973 (B.S. van 29.9.1973) 55. Wet van 28.12.1973 (B.S. van 29.12.1973) 56. Wet van 23.12.1974 (B.S. van 31.12.1974 en errata gepubliceerd in het B.S. van 3.1.1975) 57. Wet van 30.6.1975 (B.S. van 2.8.1975) 58. Wet van 9.7.1975 (B.S. van 29.7.1975) 59. K.B. van 23.1.1976 (B.S. van 31.1.1976) 60. Wet van 8.6.1976 (B.S. van 19.6.1976) 61. Wet van 17.5.1976 (B.S. van 30.6.1976) 61bis. Wet van 14.7.1976 (B.S. van 28.8 1976) en K.B. van 22.4.1977 (B.S. van 26.7.1977) 62. Wet van 10.1.1977 (B.S. van 8.2.1977) 63. Wet van 18.2.1977 (B.S. van 2.3.1977) gewijzigd bij decreet van 27.6.1986 (B.S. van 5.8.1986) 64. Wet van 22.12.1977 (B.S. van 24.12.1977) 65. Decreet van 12.12.1977 (B.S. van 14.1.1978) en K.B. van 9.3.1978 (B.S. van 11.3.1978) 66. Wet van 20.6.1978 (B.S. van 19.7.1978) 67. K.B. nr. 11 van 11.10.1978 (B.S. van 31.10.1978) 68. Decreet van 19.12.1979 (B.S. van 23.1.1980) 69. Decreet van 28.12.1979 (B.S. van 25.1.1980) gewijzigd bij decreet van 13.6.1990 (B.S. van 18.7.1990) 69bis. Decreet van 8.7.1980 (B.S. van 31.12.1980) gewijzigd bij decreet van 28.6.1985 (B.S. van 20.8.1985) 70. K.B. nr. 3 van 24.12.1980 (B.S. van 8.1.1981) 70bis. Wet van 10.2.1981 (B.S. van 14.2.1981) 71. Wet van 29.6.1981 (B.S. van 2.7.1981) 72. Decreet van 2.7.1981 (B.S. van 25.7.1981) 73. Wet van 13.7.1981 (B.S. van 15.9.1981) 74. Wet van 8.8.1981 (B.S. van 8.9.1981) 75. Wet van 12.8.1981 (B.S. van 6.11.1981) en K.B. van 29.3.1984 (B.S. van 31.3.1984) 76. Decreet van 1.7.1982 (B.S. van 31.8.1982) 77. K.B. nr. 140 van 30.12.1982 (B.S. van 20.1.1983) 78. Decreet van 30.3.1983 (B.S. van 30.6.1983) 79. Decreet van 1.6.1983 (B.S. van 27.7.1983) 79bis. Decreet van 28.6.1983 (B.S. van 1.12.1983) 80. K.B. nr. 208 van 23.9.1983 (B.S. van 7.10.1983) en opgeheven bij K.B. van 19.12.1996 (B.S. van 25.12.1996) 81. K.B. nr. 250 van 31.12.1983 (B.S. van 21.1.1984) 82. K.B. nr. 288 van 31.3.1984 (B.S. van 13.4.1984) en K.B. van 29.3.1985 (B.S. van 11.4.1985) 83. Wet van 28.12.1984 (B.S. van 22.1.1985) en K.B. van 9.8.1985 (B.S. van 23.8.1985) en K.B. van 23.2.1987 (B.S. van 27.2.1987) en K.B. van 27.7.1990 (B.S. van 20.9.1990) en K.B. van 18.12.1990 (B.S. van 15.1.1991) 84. Wet van 1.8.1985 (B.S. van 6.8.1985) 85. Decreet van 11.10.1985 (B.S. van 12.12.1985) 85bis. Decreet van 23.4.1986 (B.S. van 11.10.1986) 86. K.B. nr. 431 van 5.8.1986 (B.S. van 21.8.1986 en errata in B.S. van 26.11.1986) 87. K.B. nr. 429 van 5.8.1986 (B.S. van 21.8.1986) 88. K.B. van 5.8.1986 (B.S. van 23.8.1986) en K.B. van 5.2.1988 (B.S. van 17.2.1988) 89. K.B. van 28.1.1987 (B.S. van 31.1.1987) 90. K.B. nr. 513 van 27.3.1987 (B.S. van 10.4.1987) 91. K.B. nr. 526 van 31.3.1987 (B.S. van 16.4.1987 en errata in B.S. van 1.5.1987) 92. K.B. nr. 542 van 31.3.1987 (B.S. van 16.4.1987) 92bis. Decreet van 1.7.1987 (B.S. van 28.7.1987) en decreten van 21.12.1988 (B.S. van 29.12.1988) en decreet van 15.7.1997 (B.S. van 19.8.1997) 93. Wet van 21.8.1987 (B.S. van 26.9.1987) 94. Decreet van 13.7.1988 (B.S. van 11.8.1988) 95. K.B. van 16.11.1988 (B.S. van 17.12.1988) 96. Decreet van 16.12.1988 (B.S. van 1.2.1989) gewijzigd bij decreet van 4.11.1993 (B.S van 12.2.1994) 97. KB. van 8.3.1989 (B.S. van 24.3.1989) en Wet van 16.6.1989 (B.S. van 17.6.1989) 98. Wet van 28.6.1989 (B.S. van 18.7.1989) 99. Wet van 15.1.1990 (B.S. van 22.2.1990) 100. Ordonnantie van 19.7.1990 (B.S. van 25.9.1990) 101. Wet van 6.8.1990 (B.S. van 28.9.1990) 102. Ordonnantie van 19.7.1990 (B.S. van 5.10.1990) lO2bis. Decreet van 19.6.1990 (B.S. van 13.11.1990) 103. Decreet van 27.6.1990 (B.S. van 6.12.1990)
104. Wet van 29.12.1990 (B.S. van 9.1.1991) 105. Wet van 28.12.1990 (B.S. van 2.2.1991) 106. Wet van 21.3.1991 (B.S. van 27.3.1991) 107. Decreet van 28.2.1991 (B.S. van 5.4.1991) en decreet van 6.4.1995 (B.S. van 15.4.1995) 108. Decreet van 27.3.1991 (B.S. van 6.6.1991) 109. Wet van 17.6.1991 (B.S. van 9.7.1991) 110. Decreet van 16.4.1991 (B.S. van 18.7.1991) 111. Decreet van 3.7.1991 (B.S. van 30.7.1991) 112. Wet van 22.7.1991 (B.S. van 31.7.1991) 113. Wet van 20.7.1991 (B.S. van 1.8.1991 114. Wet van 19.7.1991 (B.S. van 9.8.1991) 115. Decreet van 3.7.1991 (B.S. van 19.9.1991) 116. Decreet van 16.12.1991 (B.S. van 20.2.1992) 117. KB. van 19.8.1992 (B.S. van 4.9.1992) 118. KB. van 14.9.1992 (B.S. van 1.10.1992) 119. KB. van 30.9.1992 (B.S. van 14.10.1992) 120. Ordonnantie van 3.12.1992 (B.S. van 21.1.1993) 121. Ordonnantie van 8.4.1993 (B.S. van 12.5.1993) 122. Wet van 22.7.1993 (B.S. van 14.8.1993) 123. Decreet van 17.3.1994 (B.S. van 6.4.1994) en besluit van 18.3.1994 (B.S. van 7.4.1994) 124. Decreet van 17.3.1994 (B.S. van 6.4.1994) en besluit van 18.3.1994 (B.S. van 7.4.1994) 125. Decreet van 4.5.1994 (B.S. van 16.7.1994) 126. Wet van 15.4.1994 (B.S. van 29.7.1994) 127. Decreet van 24.11.1994 (B.S. van 23.12.1994) 128. Wet van 21.12.1994 (B.S. van 23.12.1994) 129. K.B. van 3.2.1995 (B.S. van 24.3.1995) 130. K.B. van 19.5.1995 (B.S. van 3.8.1995) 131. Decreet van 18.7.1996 (B.S. van 23.8.1996) 132. Wet van 19.7.1996 (B.S. van 28.9.1996) 133. Decreet van 14.7.1997 (B.S. van 28.8.1997) 134. Decreet van 22.12.1997 (B.S. van 31.12.1997) 135. Decreet van 1.12.1997 (B.S. van 21.2.1998) 136. Wet van 22.2.1998 (B.S. van 2.3.1998) 137. K.B. van 25.8.1998 (B.S. van 1.9.1998) 138. K.B. van 7.12.1998 (B.S. van 29.12.1998) 139. Wet van 25.1.1999 (B.S. van 6.2.1999) 140. Wet van 22.3.1999 (B.S. van 30.4.1999) 141. Decreet van 1.4.1999 (B.S. van 22.5.1999) 142. Decreet van 6.5.1999 (B.S. van 8.7.1999) Al de gewijzigde teksten zijn in deze coördinatie aangeduid door het verwijzingsnummer dat hiervoor aan de wijzigende tekst werd gegeven. Voorafgaande nota Afwijkingen aan sommige artikelen van de wet van 16.3.1954 zijn voorzien door de wettelijke bepalingen die sommige organismen oprichten of er de statuten van vaststellen.
BOUDEWIJN, Koning der Belgen, Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden, Heil. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt: Artikel 1. – (1) (86) Deze wet is van toepassing op de organismen behorende tot één der volgende vier categorieën: A. (2) .......... (83) Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie. (106) Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp. (102) Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds voor de gemeentelijke thesaurieën. (121) Brussels Instituut voor Milieubeheer. (97) .......... (110)(134) Centrum voor Informatica voor het Brusselse Gewest (93) Commissariaat-generaal bij de internationale betrekkingen. Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap. (135) Dienst voor regeling der binnenvaart. Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medisch-sociale inrichtingen. Fonds voor de financiering van de leningen aan vreemde Staten. (91) .......... (123)(131) .......... (138) Hulpfonds tot financieel herstel van de gemeenten. (3a) Institut du patrimoine wallon (I.P.W.) (141) Instituut voor hygiëne en epidemiologie. (128) Instituut voor veterinaire keuring. Nationaal Onderzoeksinstituut voor arbeidsomstandigheden. (113) Net Brussel, Gewestelijk Agentschap voor Netheid. (100) Openbare afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest. .......... (87) Regie der gebouwen. .......... (137) Regie voor maritiem transport. (3b) .......... (118) .......... (117) Vlaams Fonds voor de bouw van ziekenhuizen en medischsociale instellingen. .......... (3c) Waals Fonds van voorschotten voor het herstel van de schade veroorzaakt door grondwaterwinningen en oppompingen. .......... (107) Wegenfonds.
B. (4) Autonome haven van Charleroi. Autonome haven van Luik. Autonome haven van Namen. .......... (129) Belgische Dienst voor de buitenlandse handel. .......... (69)(100) Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der deutschsprachigen Gemeinschaft Belgisch Instituut voor normalisatie. Belgisch Interventie- en Restitutiebureau. (129) Brusselse Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling. (59) Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij. Centrale Dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap. Centre hospitalier universitaire de Liege. (92) De Koninklijke Muntschouwburg. .......... (127)
Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft fur Personen mit einer Behinderung sowie fur die besondere soziale Fursorge (Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap alsmede voor de bijzondere sociale bijstandsverlening) (102bis) Fonds communautaire pour l'intégration sociale et professionnelle des personnes handicapées. (111)(5) Gewestelijke Dienst voor arbeidsbemiddeling. (96) Gewestelijke vennootschap van de haven van Brussel. (120) Het Nationaal Waarborgfonds voor schoolgebouwen. Institut bruxellois francophone pour la Formation professionnelle. (124) (Franstalig Brussels Instituut voor Beroepsopleiding) Institut de formation permanente pour les classes moyennes et les petites et moyennes entreprises. (115) Institut fur Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in den kleinen und mittleren Unternehmen. (116) Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw. .......... (113) Intercommunale maatschappij van de Linker-Scheldeoever. Koninklijk Instituut voor nationale wetenschappelijke en culturele instellingen. (105) Koninklijk Instituut voor aarde- en ruimtewetenschappen. (105) Maatschappij der Brugse zeevaartinrichtingen. Naamloze vennootschap “Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel”. Nationaal Geografisch Instituut. Nationaal Instituut voor de extractiebedrijven. Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers. Nationaal Orkest van België. .......... (89) Nationale Dienst voor afzet van land- en tuinbouwproducten. .......... (83) .......... (119) .......... (88) .......... (5) .......... (83) Nationale Zuiveldienst. Office de la Naissance et de l'Enfance (O.N.E.). Office wallon de la forrnation professionnelle et de l'ernploi (Forern) (Waalse dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling). (142) Paleis voor Schone Kunsten. .......... (133) …(5) · · · (5) Universitair ziekenhuis Gent. (92) .......... (4)(92bis) Vlaamse Landmaatschappij. (92bis) Vlaamse Maatschappij voor Waterzuivering. (94) Vlaamse Maatschappij voor watervoorziening. .......... (94) Waalse maatschappij voor Watervoorzieningen. (85bis) .......... (94) Waarborgfonds van de Duitstalige Gemeenschap voor Schoolgebouwen. (103) Zeekanaal en Watergebonden Grondbeheer Vlaanderen. (125)
C. (6) .......... (109) Controledienst voor de verzekeringen. Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle. (126) Nationale Delcrederedienst. Nationale Loterij. (112) Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden. (101)
D. .......... (139) Bijzondere Verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders der ondernemingen voor binnenscheepvaart.
Bijzondere Verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders gebezigd door ladings- en lossingsondernemingen en door de stuwadoors in de havens, losplaatsen, stapelplaatsen en stations (gewoonlijk genoemd "Bijzondere Compensatiekas voor kindertoeslagen van de zeevaartgewesten"). Dienst voor de overzeese sociale zekerheid. Fonds voor arbeidsongevallen. Fonds voor beroepsziekten. Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden. (130) Hulp kas voor werkloosheidsuitkeringen. Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen. (104) Kruispuntbank van de sociale zekerheid. (99) Nationaal Pensioenfonds voor mijnwerkers. (7) Pool van de zeelieden ter koopvaardij. Rijksdienst voor arbeidsvoorziening. Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie. Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers. Rijksdienst voor sociale zekerheid. Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. Rijksdienst voor pensioenen. (90) Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen. Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. (90) .......... (109)
Art. 2. - (11)(33) Voor elk van de in artikel 1 bedoelde organismen wordt een jaarlijkse begroting opgemaakt, met opgave van alle ontvangsten en alle uitgaven, welke de herkomst en de oorzaak ervan ook mogen zijn. Voor de organismen van categorie C (40) wordt deze begroting evenwel beperkt tot de beheersontvangsten en -uitgaven. Bedoelde organismen voegen bij hun ontwerp van begroting een programma van de verrichtingen die tot hun eigen doelstelling behoren. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar. De comptabiliteit wordt gevoerd volgens het stelsel van het beheer. Met de instemming van de minister van wie het organisme afhangt en van de Minister van Financiën, kan de begroting niet limitatieve kredieten omvatten.
Art. 3. - (11)(33) § 1. - Het ontwerp van begroting van de organismen van categorie A wordt opgemaakt door de minister van wie zij afhangen, en door hem overgemaakt aan de Minister van Financiën. Het wordt toegevoegd aan het ontwerp van algemene uitgavenbegroting, bedoeld in artikel 9 van de wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. De begrotingen van deze instellingen worden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (132) goedgekeurd. (98) Deze goedkeuring geschiedt door de goedkeuring van de desbetreffende bepalingen in de wet tot vaststelling van de algemene uitgavenbegroting. (98) § 2. - Het ontwerp van begroting van de organismen van de categorieën B en C (40) wordt opgemaakt door de organen van beheer en goedgekeurd door de minister, van wie het organisme afhangt, en door de Minister van Financiën. De begroting van de instellingen van categorie B wordt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (132) meegedeeld als bijlage bij de verantwoording van de algemene uitgavenbegroting (132); zolang de begroting nog niet is goedgekeurd door de betrokken Ministers, wordt het ontwerp van deze begroting aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (132) medegedeeld. (40)(71)(98) Evenwel wanneer het houden van een comptabiliteit der vastleggingen wordt ingericht in een instelling van categorie B bij toepassing van artikel 6bis, § 1, van onderhavige wet, wordt het maximumbedrag der vastleggingen inzake investeringen bepaald door een bijzondere beschikking in de algemene uitgavenbegroting. (56) (98)
§ 3. - (86) Het ontwerp van begroting van de instellingen van categorie D wordt door de beheersorganen opgemaakt. Het wordt goedgekeurd door de Minister onder wie de instelling ressorteert, mits de Minister van Financiën een gelijkluidend advies geeft; bij gebreke aan dit advies binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de overmaking aan de Minister van Financiën van het ontwerp van begroting, wordt de begroting geacht te zijn goedgekeurd. Synoptische tabellen van de verrichtingen van die instellingen zijn als bijlage gevoegd bij de verantwoording van de algemene uitgavenbegroting (98) (132). Deze tabellen hergroeperen, eensdeels de budgettaire uitgaven en inkomsten, anderdeels de kosten en de opbrengsten van deze organismen. Deze documenten, die volgens een type-programrnastructuur worden voorgesteld, verschaffen. in deze twee domeinen, inlichtingen over: - de vooruitzichten voor het volgende jaar; - de vooruitzichten voor het lopende jaar; - de gekende realisaties van het voorgaande jaar. Gelijkaardige synoptische tabellen over heel de sociale zekerheid en hun repartitie per tak zijn bij de Algemene toelichting op de Begroting gevoegd. Bedoelde documenten, die een schatting zijn, worden opgemaakt aan de hand van deze ministeriële tabellen. § 4(86). - Op de voordracht van de Minister van Financiën stelt de Koning de datum vast, waarop de ontwerpen van begroting worden opgemaakt, en regelt Hij de mededeling hiervan aan de bevoegde overheden. § 5(86). - (8)(64) De Ministerraad of het door de Koning aangewezen Ministerieel Comité waakt erover dat de instellingen bedoeld bij artikel 1 hun ontvangsten en uitgaven in overeenstemming brengen met het economische, sociale en financiële beleid van de Staat. Te dien einde worden de begrotingen van de betrokken instellingen bij het Comité bedoeld in alinea 1 aanhangig gemaakt, onder de voorwaarden die het bepaalt, hetzij om, voor hun goedkeuring, de algemene inhoud ervan vast te leggen, hetzij om richtlijnen vast te stellen voor hun uitvoering. De instellingen zullen, met het oog op dit onderzoek, uitgenodigd worden hun activiteitsvooruitzichten voor te stellen alsmede de hiermede verbonden budgettaire gevolgen voor een periode van verschillende jaren. Hetzelfde Comité zal periodiek het verslag betreffende de uitvoering van deze begrotingen aanhoren. § 6(86). - (8)(64) De beslissingen getroffen door de Ministerraad of het Ministerieel Comité, in uitvoering van § 5 (86), worden ter kennis gebracht van de instelling, door de Voogdijminister en door de Minister die de begroting in zijn bevoegdheid heeft. De instelling is er toe gehouden zich er naar te schikken. § 7. - (86) De ontstentenis van overmaking door een instelling van haar ontwerp van begroting en de bijkomende bijlagen heeft als gevolg de blokkering van de eventuele stortingen van de Rijkstussenkomsten in het voordeel van deze instelling, overeenkomstig door de Koning vast te stellen modaliteiten.
Art. 4. - (33) Indien op de eerste dag van het begrotingsjaar geen goedkeuring is gegeven, belet zulks niet de aanwending van de kredieten, die op het ontwerp van begroting der organismen zijn geplaatst, tenzij het principieel nieuwe uitgaven betreft, waartoe geen machtiging is verleend bij de begroting van het vorig jaar.
Art. 5. - (33) Overdracht en overschrijding van de limitatieve kredieten uitgetrokken op de begroting van de organismen moeten, voor enige tenuitvoerlegging worden toegestaan door de minister, van wie het organisme afhangt, op eensluidend advies van de Minister van Financiën of diens gemachtigde. Zo de kredietoverschrijdingen een hogere financiële Staatstussenkomst kunnen medebrengen dan de algemene uitgavenbegroting (98) voorziet, moeten zij vooraf door de aanneming van een overeenstemmend krediet in de algemene uitgavenbegroting (98) worden goedgekeurd.
Art. 6. - (11)(33) § 1. - De in artikel 1 vermelde organismen leggen aan de minister, van wie zij afhangen, en aan de Minister van Financiën periodieke toestandsopgaven over, alsmede een jaarverslag over hun werkzaamheden. Zij verstrekken aan voornoemde ministers alle andere inlichtingen, die hun door hen worden gevraagd. § 2. - Zij maken, uiterlijk op 30 april, (86) de jaarlijkse uitvoeringsrekening op van hun begroting, alsmede een toestandsopgave van het actief en passief op 31 december van het betrokken jaar. Voor de instellingen die door de wet of door hun statuten tot het opmaken van een jaarbalans worden verplicht, komt die balans, samen met een resultatenrekening, in de plaats van de in het eerste lid voorgeschreven toestandsopgave. § 3. - De rekeningen van de organismen van de categorie A worden opgemaakt onder het gezag van de minister, van wie zij afhangen. De Minister van Financien legt ze, uiterlijk op 31 mei (86) van het jaar na dat van het beheer voor toezicht voor aan het Rekenhof. Deze rekeningen maken het voorwerp uit van een ontwerp van wet houdende regeling van de begroting, dat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (132) wordt voorgelegd uiterlijk in de maand augustus van hetzelfde jaar. § 4. - De rekeningen van de organismen van de categorieen B en D (86) worden opgemaakt door de beheersorganen en goedgekeurd door de minister, van wie het organisme afhangt. De rekeningen van de organismen van de categorie C (40) worden afgesloten door de beheersorganen en overgemaakt aan de minister, van wie het organisme afhangt. De ministers zenden de rekeningen van de instellingen van de categorieën B, C en D (40)(86) aan de Minister van Financien. Deze doet ze voor toezicht aan het Rekenhof geworden, uiterlijk op 31 mei (86) van het jaar na dat van het beheer. § 5. - De overheden, die de uitvoeringsrekeningen van de begroting goedkeuren of afsluiten, doen dat binnen dezelfde termijn ook voor de toestandsopgaven van het actief en het passief, voor de balansen en voor de resultatenrekeningen. § 6. - Het Rekenhof kan een toezicht ter plaatse inrichten op de comptabiliteit en de verrichtingen van de in artikel 1 vermelde organismen. .......... (40) Het Rekenhof kan de rekeningen in zijn Opmerkingenboek bekendmaken.
Art. 6bis. - (11)(17)(33) (55) § 1. - De Koning kan het voeren van een comptabiliteit der vastgelegde uitgaven voorschrijven in de onder artikel 1 opgesomde instellingen. Hij stelt de regeling daarvan vast, eventueel met inachtneming van de eigen behoeften van iedere instelling. § 2. - De Koning mag beslissen dat de bepalingen van de wet van 28 juni 1963 tot wijziging en aanvulling van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, die betrekking hebben op de controle van de vastlegging van de uitgaven, eveneens van toepassing zullen zijn op de instellingen van categorie A. Art. 7. - Op de voordracht van de ministers van wie de organismen afhangen en van de Minister van Financien, kan de Koning de algemene en bijzondere regelen bepalen betreffende: 1° vorm en inhoud van de begrotingen; 2° de comptabiliteit; 3° de overlegging van de rekeningen; 4° de periodieke toestandsopgaven en verslagen. De comptabiliteit van de organismen die overeenkomstig hun statuten een commerciële, financiële of industriële activiteit aan de dag leggen, wordt volgens handelsmethodes ingericht.
Het statuut van het organisme bepaalt de wijze waarop de netto winsten aangewend worden, alsook de belangrijkheid van de bedragen die kunnen worden weerhouden op deze winsten om te worden overgedragen naar de reserve zonder bepaalde aanwending. Het bepaalt eveneens het maximum bedrag van deze reserve. (11) Behoudens andersluidende bepalingen van de organieke wet of van het statuut waaronder het valt, maakt ieder organisme van openbaar nut, met de goedkeuring van de minister van wie het afhangt en van de Minister van Financiën, de regels op inzake: 1° de vaststelling der winsten; 2° de wijze van schatting der bestanddelen van het vermogen; 3° de wijze van berekening en de vaststelling van het maximumbedrag: a) van de afschrijvingen; b) van de dotaties voor de vernieuwingsfondsen; c) van de speciale reserves en andere provisies die noodzakelijk zijn wegens de aard der werkzaamheden van het organisme. (11)
Art. 7bis. - (11)(40)(61bis)(136) De artikelen 2 tot 7, met uitzondering van artikel 6, § 1, alsook artikel 13, zijn niet van toepassing op de Kas der Geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
Art. 8. - (40) De organismen van categorie A zijn onderworpen aan het gezag van de minister van wie zij afhangen; aan deze minister wordt de beheersbevoegdheid verleend. De Minister van Financiën oefent op deze organismen een controlebevoegdheid uit voor alle beslissingen die een financiele en budgettaire terugslag hebben. Hij wordt bijgestaan door de inspecteurs van financiën overeenkomstig de regelen welke de Kaning bepaalt.
Art. 9. - (33)(40) § 1. - De organismen van de categorieën B, C en D (86) staan onder de controlebevoegdheid van de minister of ministers, van wie ze afhangen. Deze controle wordt uitgeoefend door bemiddeling van een of meer regeringscommissarissen die de Koning, op de voordracht van de bevoegde minister, benoemt. § 2. - De regeringscommissaris woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van de beheers- en controleorganen bij. De regeringscommissaris beschikt voor het vervullen van zijn opdracht over de ruimste bevoegdheid. § 3. - ledere regeringscommissaris kan binnen een termijn van vier vrije dagen beroep instellen tegen elke beslissing die hij met de wet, met de statuten of met het algemeen belang strijdig acht. Het beroep is opschortend. Deze termijn gaat in de dag van de vergadering, waarop de beslissing genomen werd, voor zover de regeringscommissaris daarop regelmatig uitgenodigd werd, en, in het tegenovergestelde geval, de dag waarop hij er kennis van heeft gekregen. § 4. - Werd op de voordracht van de Minister van Financien bij de organismen van de categorieën B, C en D (86), geen regeringscommissaris aangewezen, dan oefent een gemachtigde van die minister, onder de in §§ 2 en 3 gestelde voorwaarden, dezelfde functie uit als de regeringscommissaris inzake alle beslissingen met een budgettaire of financiële terugslag. § 5. - Een plaatsvervanger kan door elke belanghebbende minister worden aangesteld voor het geval de commissaris of de afgevaardigde verhinderd is. § 6. - De Koning regelt de uitoefening van de opdracht van de commissarissen en gemachtigden.
Art. 10. - (11)(33)(40)(55) § 1. - Voor deze commissarissen en afgevaardigden staat beroep open bij de minister die hen heeft voorgedragen of aangewezen. § 2. - Heeft de minister, bij wie het beroep werd ingesteld, binnen een termijn van twintig vrije dagen, ingaand dezelfde dag als de in artikel 9, § 3 bedoelde termijn, de nietigverklaring niet uitgesproken, na het advies van de andere betrokken ministers te hebben ingewonnen, dan wordt de beslissing definitief. § 3. - De termijn van twintig vrije dagen wordt voor de organismen van de categorie C herleid tot acht vrije dagen, spijts elke andere termijn die in hun organieke wet of hun statuut zou zijn voorzien. § 4. - Bij aan het beheersorgaan van het organisme betekende beslissing van de minister, kan elke van de in de vorige paragraaf bepaalde termijnen met tien dagen worden verlengd. § 5. - De nietigverklaring van de beslissing wordt aan het beheersorgaan betekend door de minister die ze heeft uitgesproken.
Art. 11. - (11)(33) § 1. - (122) De Koning stelt de personeelsformatie en het statuut van het personeel der in artikel 1 vermelde instellingen vast, op de voordracht van de minister of van de ministers onder wie zij ressorteren, en met akkoord van de minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren. Voor de vaststelling van de personeelsformatie en van het geldelijk statuut is daarenboven de instemming van de Minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort, vereist. Voor de instellingen van openbaar nut waarvan het personeel onder de toepassing valt van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut is, in afwijking van het eerste lid, de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft als enige bevoegd om aan de Koning voor te stellen het genoemde besluit te wijzigen of aan te vullen. Voor de in het tweede lid bedoelde instellingen van openbaar nut zijn, in afwijking van het eerste lid, de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft en de Minister tot wiens bevoegdheid de Begroting behoort als enige bevoegd om aan de Koning voor te stellen het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut te wijzigen of aan te vullen. § 2. - De Koning kan iedere personeelswerving in de aan deze wet onderworpen organismen afhankelijk maken van het voorafgaand akkoord van de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft (122). § 3. - De aan deze wet onderworpen organismen zijn gehouden niet alleen aan de minister onder wie de instelling ressorteert maar ook aan de Minister van Financiën en aan de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft (122), alle door een van hen in verband met de administratieve en geldelijke toestand van hun personeel gevraagde inlichtingen rechtstreeks te verstrekken. Wanneer de inlichtingen worden gevraagd door de Minister van Financiën of door de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft (122), verstrekt de instelling ze terzelfdertijd aan de minister onder wie ze ressorteert en aan de minister die er om vraagt. § 4. - (40)(57) De bepalingen van §§ 1 tot 3 van onderhavig artikel zijn niet toepasselijk op de instellingen van de categorie C, die een financiële activiteit uitoefenen en op de Nationale Loterij (112). Het kader en het statuut van het personeel van deze organismen worden vastgesteld door de beheersorganen en goedgekeurd door de Minister waaronder zij ressorteren en door de Minister die het openbaar krediet in zijn bevoegdheid heeft. Deze organismen verstrekken aan voornoemde Ministers alle inlichtingen met betrekking tot de administratieve en geldelijke toestand van hun personeel, die door een dezer Ministers gevraagd worden. § 5. - (70)(104)(109)
§ 6. - (114) De bepalingen van §§ 1 en 3 van dit artikel zijn niet van toepassing op de Controledienst voor de Verzekeringen voor wat het geldelijk statuut betreft.
Art 11bis. - (11)(22)(140) De minister tot wiens bevoegdheid Begroting behoort en de minister tot wiens bevoegdheid Ambtenarenzaken behoren kunnen, ieder wat hem betreft, voor bepaalde aangelegenheden beslissen dat het gunstig advies van de inspecteur van financiën, van de regeringscommissaris of van de afgevaardigde van de Minister van Financiën hen vrijstelt van hun voorafgaande akkoordbevinding. Art. 12. - (11)(33) § 1. - De leningen voor meer dan tien dagen welke de in artikel één vermelde organismen, binnen de perken in hun statuten gesteld, mogen aangaan, worden aan de minister van wie zij afhangen en aan de Minister van Financiën ter machtiging voorgelegd. § 2. - De in artikel 1 beoogde instellingen gebruiken hun tegoeden en beschikbare gelden slechts om de in hun organieke wet en hun statuten bepaalde verrichtingen en beleggingen te verwezenlijken. Wanneer de beleggingswijze door de wet of door de statuten niet is geregeld, moeten de beschikbare gelden worden belegd in door de Staat uitgegeven of gewaarborgde effecten of in openbare fondsen waarvan de Koning de lijst vaststelt. Voor de belegging op zicht of op korte termijn van een gedeelte van de beschikbare gelden, kan de Minister van Financiën nochtans andere modaliteiten vaststellen. De Minister van Financiën kan, in gemeen overleg met de minister van wie het organisme afhangt, het gedeelte van de beschikbare fondsen bepalen, dat, jaarlijks, bij voorrang, moet worden besteed aan door hem aangeduide beleggingen, gekozen uit die, welke het organisme gemachtigd is te verwezenlijken. § 3. - De in artikel 1 bedoelde organismen maken aan de minister van wie ze afhangen en aan de Minister van Financiën volledige inlichtingen over betreffende: 1° De leningen van alle aard die ze aangaan; 2° Het beleggen van hun tegoeden en hun beschikbare gelden. Deze inlichtingen worden verschaft volgens de modaliteiten die vastgesteld worden door de minister van wie het organisme afhangt en de Minister van Financiën.
Art. 13. - (33) § 1. - De betrokken minister en de Minister van Financiën kunnen, in onderlinge overeenstemming, bij de in artikel 1 opgesomde organismen één of meer revisoren aanwijzen: bedoelde revisoren worden onder de leden van het Instituut voor Bedrijfsrevisoren gekozen. § 2. - De revisoren zijn gelast op de geschriften controle uit te oefenen en ze juist en echt te verklaren. Zij kunnen kennis nemen, zonder verplaatsing, van de boekhouding en de comptabiliteitsbescheiden, de briefwisseling, de notulen, de periodieke toestandopgaven en, over het algemeen, van alle geschriften. Zij zien de samenstelling na van de goederen en van de waarden die aan de organismen toebehoren of waarvan deze het gebruik hebben of waarover zij het beheer voeren. Zij mogen zich niet met het beheer van de organismen bemoeien.
§ 3. - Zij sturen ten minste éénmaal 's jaars ter gelegenheid van het opmaken van de balans en van de verlies- en winstrekening of van de jaarlijkse rekening, aan de betrokken minister, aan de Minister van Financiën en aan de organen van bestuur van de instelling, een verslag over het actief en het passief,
evenals over de bedrijfsuitkomsten. Zij wijzen hen onverwijld op elk verzuim, op elke onregelmatigheid en, in het algemeen, op elke toestand die de solvabiliteit en de liquiditeit van het organisme in het gedrang kan brengen. .......... (11)(40)(70)(109)
Art. 14. - De in het eerste artikel bedoelde organismen betalen de uit de controle van hun verrichtingen voortvloeiende uitgaven aan de Schatkist terug.
Art. 15. - (11) Bij ontstentenis van een door het personeelsstatuut van de organismen vermeld in artikel 1 bepaalde leeftijdsgrens, is het koninklijk besluit van 14 oktober 1937, houdende vaststelling van een leeftijdsgrens voor elk persoon bij koninklijk of ministerieel besluit benoemd in de inrichtingen, organismen of actiënvennootschappen van het moederland of de kolonie, die bij de wet of een koninkli)k besluit werden tot stand gebracht of opgericht, of waarin Rijk of kolonie vertegenwoordigd zijn krachtens een wet, een koninklijk besluit, een concessie, een overeenkomst of statuten, getroffen in toepassing van de wet van 10 juni 1937, gewijzigd en bekrachtigd door de wet van 16 juni 1947, eveneens toepasselijk: 1° Op ieder persoon die effectief of waarnemend een mandaat of eender welke functie uitoefent, inzonderheid die van voorzitter, ondervoorzitter, lid, secretaris, adjunct-secretaris, griffier of schatbewaarder: a) in de organen zoals raden, comités, commissies, colleges, belast met de administratie, het beheer of de controle in de organismen aangeduid door artikel 1; b) in de organen speciaal opgericht in of bij deze organismen, zoals raden, comités, commissies, colleges, en die bevoegdheid hebben inzake beslissing of advies; c) in de organen speciaal opgericht in of bij deze organismen, zoals raden, comités, commissies, en die belast zijn te beslissen in geschillen betreffende zaken die onder de bevoegdheid van deze organismen vallen. 2° Op ieder persoon belast met de controle van de geschriften van deze instellingen en ze juist en echt te verklaren. Op voorstel van de in Raad vergaderde Ministers, kan de Koning de personen, bedoeld onder het hierboven aangehaald 1°, die effectief of waarnemend een mandaat of eender welke functie uitoefenen in de organen zoals raden, comités, commissies, colleges, die een eenvoudige bevoegdheid hebben inzake advies, ontslaan van de toepassing der bepalingen van het koninklijk besluit van 14 oktober 1937. De bepalingen van hetzelfde koninklijk besluit van 14 oktober 1937 zijn niet van toepassing op de personen benoemd door de Kamers. Zij zijn eveneens niet van toepassing op het Nationaal Bureau voor de Voltooiing der Noord-Zuidverbinding, het Nationaal Werk voor Oorlogsinvaliden en het Nationaal Werk voor Oudstrijders en Oorlogsslachtoffers.
Art 16. - De artikelen 1 tot 10 van het koninklijk besluit van 14 augustus 1933 tot regeling van de controle over de uitgaven der Staatsbedrijven en der organismen gesubsidieerd door de Staat of waarin de Schatkist geldelijk belang heeft, worden opgeheven. (9)
Art 17. - (11)(33) De bepalingen van de statuten der in artikel 1 vermelde organismen, die met de bepalingen van deze wet in strijd zijn of daarmee niet overeenstemmen, houden op uitwerking te hebben. De Koning kan in de statuten van deze organismen de nodige wijzigingen aanbrengen om ze in overeenstemming te brengen met deze wet. Bij voorkomend geval, worden de gehandhaafde of gewijzigde bepalingen, alsmede de nieuwe bepalingen omgewerkt in koninklijke besluiten, die de vroegere bepalingen zullen opheffen.
OVERGANGSBEPALINGEN EN DIVERSE BEPALINGEN. Art. 18. - (33)(86)
Art 19. - Het bepaalde in artikel 14 van deze wet is mede van toepassing op het Herdisconterings- en Waarborgsinstituut. (10)
Art. 20.- .... (11)(40)
Art. 21. -.... . (11)(109)
Art. 22. - (33) De bijzondere Dienst voor Begrotingsenquêtes en het Hoog Comité van Toezicht kunnen, onder de voorwaarden bepaald in hun organiek statuut, gelast worden hun respectieve opdracht in de bij artikel 1 vermelde instellingen uit te oefenen, op verzoek van: 1° een minister, onder wie de instelling ressorteert; 2° de Minister van Financiën of de minister, die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft (122), voor wat op grond van deze wet onder hun bevoegdheid valt.
Art. 23. - (33) Wanneer het algemeen belang of de naleving van de wet of de reglementen het eist, kan de betrokken minister of, in voorkomend geval, de daartoe gemachtigde regeringscommissaris het beheersorgaan van de instellingen der categorieën B, C en D (40) (86) verplichten om, binnen de door hem gestelde termijn, te beraadslagen over iedere door hem bepaalde aangelegenheid. Heeft het beheersorgaan, bij het verstrijken van deze termijn, geen beslissing genomen of stemt de betrokken minister met de door dit orgaan genomen beslissing niet in, dan kan de Koning, bij in Ministerraad overlegd besluit, de beslissing nemen in de plaats van het beheersorgaan. Van zijn besluit wordt onmiddellijk een afschrift overgemaakt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers (132). Dit artikel is van toepassing op de maatschappijen voor intercommunaal vervoer (77)
Art. 24. - (11) (40) Op de door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij (43) erkende maatschappijen wordt een controle uitgeoefend door toedoen van een commissaris, (12) benoemd door de minister of de ministers onder wie de Nationale Maatschappij ressorteren. Die commissaris oefent zijn opdracht uit zoals bepaald is in artikel 9, §§ 2 en 3. Hij zendt een afschrift van zijn beroep aan de ministers onder wie de Nationale Maatschappij ressorteert. Heeft de raad van beheer van de Nationale Maatschappij waarbij het beroep aanhangig is, binnen twintig vrije dagen ingaande op dezelfde dag als de in artikel 9, § 3, bedoelde termijn, geen vernietiging uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief.
Art. 25. - (40) (43) (61bis)
Art. 26. - (40) De Bijzondere Dienst voor Begrotingsenquêtes en het Hoog Comité van Toezicht kunnen, in de door hun organiek statuut bepaalde voorwaarden, gelast worden hun respectieve
opdracht uit te oefenen in de door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en door de Nationale Landmaatschappij (43) erkende maatschappijen, op verzoek: 1° hetzij van een minister, van wie deze nationale maatschappijen afhangen; 2° hetzij van de Minister van Financiën. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel bekleed en door het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt worde. Gegeven te Brussel, 16 maart 1954. BAUDOUIN
Van Koningswege: De Eerste-Minister, VAN HOUTTE
Gezien en met 's Lands zegel gezegeld: De Minister van Justitie, du BUS de WARNAFFE
Uittreksel uit het koninklijk besluit van 14 augustus 1933 (B.S. van 16/17.8.1933) tot regeling van de controle over de uitgaven der Staatsbedrijven en der organismen gesubsidieerd door de Staat of waarin 's Rijks Schatkist geldelijk belang heeft. ................
Art. 11. - De Minister van Financiën mag een afgevaardigde belasten met doorlopend toezicht over de Rijksinstellingen die al dan niet financieel in eigen beheer werken en ontvangsten ten behoeve van de Schatkist doen. Hij regelt de modaliteiten van de uitoefening van dat toezicht. Overeenkomstig artikel 16 der wet van 15 mei 1846, draagt de afgevaardigde er zorg voor dat, door de aanwending van de ontvangsten, de tot de uitgaven van de inrichtingen uitgetrokken begrotingskredieten niet kunnen vermeerderd worden. ................
Voetnoten (1) Dit artikel werd voorheen gewijzigd door de besluiten nrs I tot 21, 23 tot 32bis, 34 tot 54, 58 tot 61, 62, 63, 65 tot 70bis, 72 tot 76, 78 tot 85. Bij decreet van 28.6.1985 (B.S. van 20.8.1985) wordt het “Commissariaat-generaal voor de Internationale Samenwerking van de Vlaamse Gemeenschap” ingelast. (Zie arrest nr. 42 van 10.11.1987 van het Arbitragehof - B.S. van 24.11.1987.
(2) - Bij decreet van 20.12.1989 (B.S. van 22.2.1990) wordt een “Vaams Financieringsfonds tot herstel van de gemeentefinanciën” opgericht als een instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. Dit decreet wordt
opgeheven op de datum dat de leningen worden overgenomen door de steden Antwerpen en Gent (Decreet van 22.12.1995 - B.S. van 30.12.1995). - Bij decreet van 12 december 1990 (B.S. van 21.12.1990) en Besl. van de Vl. Ex. van 24.7.1991 (B.S. van 30.10.1991) is de “Vlaamse Milieumaatschappij” een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 1, A van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 21 december 1990 (B.S. van 29 12.1990) worden het “Fonds voor economische en regionale reconversie - Grote Ondernemingen” en het “Fonds voor de economische expansie en regionale reconversie – KMO” als instellingen van categorie A opgericht in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. - Bij decreet van 21 december 1990 (B.S. wn 29.12.1990) verkrijgt het “Fonds tot bevordering van het industrieel onderzoek in Vlaanderen”, opgericht bij decrceet van 6 mei 1987, het statuut van instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 21 december 1990 (B.S. van 29.12.1990) wordt het bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap opgerichte “Fonds Bijzondere Jeugdbijstand” gerangschikt onder de instellingen van categorie A vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 25 juni 1992 (B.S. van 11.7.1992) wordt het “Investeringsfonds voor grond- en woonbeleid voor Vlaams Brabant” opgericht als een instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. - Bij decreet van 24 juli 1993 (B.S. van 14.10.1993) wordt het “Grindfonds” opgericht als een instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. - De bepalingen met betrekking tot de A-instellingen werden van toepassing verklaard op “Film in Vlaanderen”, het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds en het Vlaams Fonds voor de Promotie van de Producten van de Landbouw, Tuinbouw en Zeevisserij (Decreet van 22 december 1993 - B.S. van 29.12.1993). - Bij decreet van 23 februari 1994 (B.S. van 1.6.1994) wordt het “Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden”, een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, gerangschikt onder categorie A vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 13 juli 1994 (B.S. van 21.10.1994) wordt het “Limburgfonds”, een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, gerangschikt onder categorie A vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 21 december 1994 (B.S. van 31.12.1994) wordt het “Vlaams Fonds voor de Lastendelging (VFLD)”, een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, waarop de bepalingen met bctrekking tot de A-instellingen werden van toepassing verklaard. - Bij decreet van 20 december 1996 (B.S. van 31.12.1996) wordt het “Fonds Vlaanderen-Azië ", een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, waarop de bepalingen met betrekking tot de A - instellingen werden van toepassing verklaard. - Bij decreet van 13 mei 1997 (B.S. van 17.6.1997) wordt een “Financieringsinstrument voor de Vlaamse visserij- en aquicultuursector (FIVA)", een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, gerangschikt onder categorie A vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 19 december 1998 (B.S. van 31.12.1996) wordt een “Fonds Culturele Infrastructuur", een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, gerangschikt onder categorie A vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 1.12.1997 (B.S. van 21.2.1998) wordt een “Service Redevance Radio-Télévision dans la Région bilingue de Bruxelles-Capitale - Dienst Kijk- en Luistergeld in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad” opgericht als een instelling van categorie A in de zin van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, zijn zetel is gelegen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad. - Bij decreet van 19 december 1998 (B.S. van 31.12.1998) wordt een “Fonds Culturele Infrastructuur”, een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht, gerangschikt onder categorie A vermeld in artikel 1 van de wet van 16 maart 1954. - Bij decreet van 6 mei 1999 (B.S. van 11.6.1999) wordt een “Fonds d'égalisation des budgets de la Région wallonne” (Egalisatiefonds voor begrotingen van het Waalse Gewest) een instelling van openbaar nut opgericht, gerangschikt onder categorie A vermeld in artlkel 1 van de wet van 16 maart 1954.
(3a) Vanaf 31 januari 1997 treedt de federale Staat in de rechten en verplichtingen van de betrokken instelling KB. van 19.12.1996 - B.S. van 25.12.1996) (80) (3b) Schrapping van deze vermelding op de datum van de sluiting van de vereffening van de R.M.T. (KB. van 18.21997- B.S. van 26.21997). (3c) Afschaffing van het “Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater” door het KB. van 15.10.1991 (B.S. van 5.2.1992) (zie gecoördineerde wetten van 13.31991, art. 2, § 2). (4) Bij overeenkomst van 4.5.1987 (B.S. van 6.6.1987) en ordonnantie van 27.6.1991 (B.S. van 13.11.1991) wordt een instelling van openbaar nut opgericht onder de naam “Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting“. - De bepalingen met betrekking tot de B - instellingen werden van toepassing verklaard op het Vlaams Commissariaat-generaal voor Toerisme (Decreet van 29.5.1984 - B.S. van 25.7.1 984), thans genaamd “Toerisme Vlaanderen” (Decreet van 22 december 1995 - B.S. van 30.121995 en Decreet van 7 juli 1998 - B.S. van 12.9.1998), de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (Decreet van 20.3.1984 B.S. van 12.5.1984 - Gewijzigd decreet van 30.5.1985 B.S. van 17.6.1985) en Kind en Gezin (Decreet van 29.5.1984 - B.S. van 22.8.1984). - Bij decreet van 23 januari 1991 (B.S. van 2.2.1991) wordt een “VIaamse Dienst voor de Buitenlandse Handel” thans “Export Vlaanderen” (decreet van 24 juli 1996 - B.S. van 5.10.l996), een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht. - Bij decreet van 23 januari 1991 (B.S. van 9.2.1991) wordt “het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie”, een instelling van openbaar nut met rechtspersoonlijkheid opgericht. - Bij decreet van 6 april 1995 (B.S. van 25.5.1995) wordt “het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen”, een instelling van algemeen nut met rechtspersoonlijkheid opgericht. - De bepalingen met betrekking tot de B - instellingen werden van toepassing verklaard op de “Vlaamse Huisvestingsmaatschappij” (Decreet van 15.7.1997 - B.S. van 19.8.1997). - Bij decreet van 29 oktober 1998 (B.S. van 4.12.1998) wordt de “Société wallonne du logement”, opgericht, een publiekrechtelijke rechtspersoon met rechtspersoonlijkheid. - Bij decreet van 1.4.1999 (B.S. van 18.6.1999) wordt een Autonome Haven “du Centre et de l'Ouest” opgericht, een publiekrechtelijke rechtspersoon met rechtspersoonlijkheid. (5) - Bij decreten II van 19.7.1993 en 22.7.1993 en decreet III van 22.7.1993 (B.S. van l0.9.1993) wordt het “Fonds communautaire pour l'intégration sociale et professionnelle des personnes handicapées” afgeschaft. - Afschaffingvan de ”Nationale Maatschappij van buurtspoorwegen” door het KB. van 31.12.1992 (B.S. van 7.3.1992) (zie gecoördineerde wetten van 13.3.1991, art. 2, § 2). - Afschaffing van het “Rijksinstituut voor grondmechanica” door het KB. van 3.1.1992 (B.S. van 10.3.1992) (zie gecoördineerde wetten van 13.3.1991, art. 2, § 2). - Afschaffing van het “Rijksfonds voor sociale reclassering van de mindervaliden” door het KB. van 3.2.1995 (B.S. van 24.3.1995) (zie gecoördineerde wetten van 13.3.1991, art. 2, § 2). (6) Bij de wet van 28.7.1992 (B.S. van 31.7.1992) wordt “het Participatiefonds", een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht. (7) Bij de wet van 22.2.1998 (B.S. van 3.3.1998) wordt het "Nationaal Pensioenfonds voor rnijnwerkers “ afgeschaft. (8) De procedures bedoeld in art. 3, § 5, worden, ondcr de in hetzelfde artikel bepaalde voorwaarden toepasselijk gemaakt op al de instellingen, waarvan de werking voor een groot deel afhankelijk is van Staatstussenkomsten (art. 183 van de wet van 22 december 1977)(64). De bepalingen van art. 3, § 6, zijn toepasselijk op de voorrnelde instellingen (art. 184, § 2 van de wet van 22 december 1977)(64). (9) Van het KB.van 14.8.1933 blijft nog het artikel 11 voortbestaan. Dit artikel betreft het toezicht op sommige speciale rijksinstellingen; het is overgedrukt in fine van de tekst der wet van 16.3.1954 (10) Bij wet van 17.12.1998 (B.S. van 31.12.1998) wordt het Herdiscontering- en Waarborginstituut afgeschaft.
(11) Bij ordonnantie van 9.9.1993 (B. S. van 31.12.1993) wordt dit artikel opgeheven voor wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft. (12) Voor wat betreft de beheerders die, op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, de Staat vertegenwoordigen bij de door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij (43) erkende maatschappijen, wordt de hoedanigheid van commissaris, ambtshalve in de plaats van deze van beheerder gesteld (art. 7 van het KB. nr. 88 van 11.11.1967 - B.S. van 14.11.1967).(40)