DE TOEPASSING VAN DE WET VAN 22 AUGUSTUS 2002 BETREFFENDE DE RECHTEN VAN DE PATIENT OP HET GEBIED VAN DE CONTROLE-EN EXPERTISEGENEESKUNDE
Universiteit Antwerpen Juli 2011
Jan Verlooy
1
2
DE TOEPASSING VAN DE WET VAN 22 AUGUSTUS 2002 BETREFFENDE DE RECHTEN VAN DE PATIENT OP HET GEBIED VAN DE CONTROLE-EN EXPERTISEGENEESKUNDE Inhoudstafel
2
Lijst van gebruikte afkortingen
5
1. Inleiding
7
2. Definities
11
3. Toepassingsgebied WPR
21
4. Rechten van de patiënt
25
4.1. Recht op kwaliteitsvolle dienstverlening 4.1.1. algemeen 4.1.2. controle geneeskunde 4.1.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur RIZIV 4.1.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.1.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.1.6. besluit
25 27 28 30 31 31
4.2.Vrije keuze 4.2.1. algemeen 4.2.2. controlegeneeskunde 4.2.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur 4.2.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.2.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.2.6. besluit
33 33 35 35 36 37
4.3. Informatie 4.3.1.algemeen 4.3.2. controlegeneeskunde 4.3.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur 4.3.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.3.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.3.6. besluit
39 40 41 41 41 42
4.4. Toestemming na informatie 4.4.1.algemeen 4.4.2. controlegeneeskunde
43 44
3
4.4.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur 4.4.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.4.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.4.6. besluit
45 45 45 46
4.5. Recht op patiëntendossier, bewaring, inzage, afschrift 4.5.1. algemeen 4.5.1.1. patiëntendossier 4.5.1.2. recht op verbetering 4.5.1.3. verwerking van persoonsgegevens 4.5.1.4. bewaring 4.5.1.5. inzagerecht 4.5.1.6. afschrift
47 48 49 50 50 50 53
4.5.2. controlegeneeskunde 4.5.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur 4.5.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.5.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.5.6. Fonds Medische Ongevallen 4.5.7. besluit
55 59 60 65 68 69
4.6. Recht op privacy 4.6.1. algemeen 4.6.2. controlegeneeskunde 4.6.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur 4.6.4. raadgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.6.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.6.6. besluit
71 71 72 72 73 73
4.7. Klachtenrecht 4.7.1. algemeen 4.7.2. controlegeneeskunde 4.7.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur 4.7.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer 4.7.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank 4.7.6. besluit 5. Algemeen besluit
75 76 78 78 79 79 81
4
Lijst van de gebruikte afkortingen
Ger. Wb
Gerechtelijk wetboek
GVU wet
Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoordineerd op 14 juli 1994
KB 35
KB nr 35 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994.
KB 79
KB nr 79 van 10 november 1967 betreffende de orde van geneesheren
KB gezondheidstoezicht WN : KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op werknemers MB VZK
MB van 22 januari 2007 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten, stagemeesters en stagediensten voor de specialiteit verzekeringsgeneeskunde en medische expertise.
WAO
Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
WCG
Wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde
W LVO
Wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst
WMO
Wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg
WMO(K)WN Wet van 28 januari 2003 betreffende medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd WPR WVP
Wet betreffende de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002 (BS 26 september 2002) Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens
5
6
1. Inleiding. Deze studie is uitgevoerd in opdracht van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid en heeft als titel “De toepassing van de wet van 22 augusutus 2002 betreffende de rechten van de patiënt op het gebied van de controle- en expertisegeneeskunde “. De bedoeling van dit project is te peilen naar de theoretische en praktische problemen die ontstaan bij het toepassen van de Wet Patiëntenrechten in de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde. De Wet Patiëntenrechten ontstond vanuit een bekommernis voor openheid naar de burger toe1 2 en vanuit de zorg om de zwakke partijen (in casu de patiënten) te beschermen3. Tevens is het ontstaan van de Wet Patiëntenrechten te kaderen in een internationaal klimaat, zoals blijkt uit de niet-bindende Verklaring van Amsterdam van de Wereldgezondheidsorganisatie-Europa4 en de door België niet ondertekende Conventie Mensenrechten en Biogeneeskunde van de Raad van Europa5. De voorbereidende werkzaamheden van de Wet Patiëntenrechten en de ruime definitie van “gezondheidszorg” maken dat de Wet Patiëntenrechten van toepassing is op het domein van de controle- en expertisegeneeskunde.6 De tekst van de uiteindelijke wet was evenwel minder expliciet, waardoor bijvoorbeeld ziekenfondsen een mogelijkheid zagen om de vraag om inzage van hun verzekerden af te wijzen. 7Onder meer om die reden werd in 2006 een wetswijziging doorgevoerd met het oog op het verduidelijken van het toepassingsgebied, dit door te preciseren dat de wet zowel op contractuele als op buitencontractuele situaties van toepassing is.8 Gezien er in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde vaak geen rechtstreekse juridische relatie bestaat tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt, gaat het hier om een buitencontractuele rechtsverhouding.
1
Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl. St. Kamer, 2001-02, nr.1642/00, 14 2 C. Trouet en I. Dreezen, “Rechtsbescherming van de patiënt”, NjW 2003, afl.16, 2 3 D. De Ruysscher, “Mededelingsplichten van en informatieverstrekking door het ziekenfonds” TSR 2004, 305 4 WORLD HEALTH ORGANIZATION? A declaration on the promotion of patient’s rights in Europe, www.who.int/genomics/public/eu_delaration1994pdf 5 Convention for the Protection of Human Rights and Dignity of the Human Being with regard to the Appliation of Biology and Medicine: Convention on Human Rights and Biomedicine, http://conventions.coe.int./treaties/html/164.htm 6 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer, 2001-02, nr. 1642/001, 15 en memorie van toelichting bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2594:001, 29 7 FEDERALE OMBUDSDIENST “RECHTEN VAN DE PATIËNT”, Jaarverslag 2005, 80, www.health.belgium.be:eportal/Myhealth/PatientrightsandInterculturalm/Patientrights/Federal Ombudsperson/Annualreportsofthe ombudsperson/9874440?ie2Term=jaarverslag. 8 Wet 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, BS 22 december 2006 en memorie van toelichting bij het wetsontwerp wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid, Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2594:001,28-29
7
Ondanks deze maatregel bleef de tekst van de wet aanleiding geven tot contra legem handelen.9 De Nationale Raad van de Orde der Geneesheren bevestigt dat de Wet Patiëntenrechten ook toepasselijk is op het domein van de controle- en expertisegeneeskunde10. Recente rechtspraak acht de Wet Patiëntenrechten in alle geval toepasselijk op het domein van de controle- en expertisegeneeskunde.11 Deze studie omvat een theoretische studie van alle (rechts)regels die in deze problematiek een rol spelen. Ook werd bestudeerd in welke mate rechtspraak en rechtsleer omtrent het betreffende wetsartikel in de praktijk werd getoetst. Er dient vooraf opgemerkt te worden dat er bijzonder weinig rechtspraak te vinden is i.v.m. dit onderwerp. Tevens wordt er gepeild naar de problemen die reeds gerezen zijn (via de ombudspersonen die jaarlijks een verslag opstellen) en de ideeën die leven in het veld bij de verschillende artsen die in dit domein bedrijvig zijn. Hiervoor werden tal van geneesheren , werkzaam in de verschillende deelgebieden, bevraagd. Het betreft heir evenwel geen systematische enquete. Uit de rapporten van de federale ombudsdienst “ Rechten van de patiënt” en uit de gesprekken met de begeleidingscommissie van deze opdracht komen pertinente vragen naar voren ; hieronder volgt –bij wijze van voorbeeld- een niet limitatieve lijst: -
-
Zou de Wet Patiëntenrechten gewijzigd moeten worden voor het domein van de controle/expertisegeneeskunde, in het bijzonder door bepaalde bijzonderheden/afwijkingen te voorzien in specifieke omstandigheden? In hoeverre is vrije keuze van adviserend geneesheer in de private verzekering mogelijk? Betekent een kwaliteitsvolle dienstverstrekking dat er een fysiek onderzoek moet plaatsvinden? Op welke manier kan de federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt” bemiddelend tussenkomen in klachten over de vaststelling door een controle- of
9
FEDERALE OMBUDSDIENST “RECHTEN VAN DE PATIËNT”, Jaarverslag 2006, 22, www.health.belgium.be:eportal/Myhealth/PatientrightsandInterculturalm/Patientrights/Federal Ombudsperson/Annualreportsofthe ombudsperson/9874440?ie2Term=jaarverslag . FEDERALE OMBUDSDIENST “RECHTEN VAN DE PATIËNT”, Jaarverslag 2007, 21, www.health.belgium.be:eportal/Myhealth/PatientrightsandInterculturalm/Patientrights/Federal Ombudsperson/Annualreportsofthe ombudsperson/9874440?ie2Term=jaarverslag . FEDERALE OMBUDSDIENST “RECHTEN VAN DE PATIËNT”, Jaarverslag 2009, 19, www.health.belgium.be:eportal/Myhealth/PatientrightsandInterculturalm/Patientrights/Federal Ombudsperson/Annualreportsofthe ombudsperson/9874440?ie2Term=jaarverslag. 10 Advies van 25 november 2006 met betrekking tot inzage van het medisch dossier van een overledene door de raadgevende arts van een verzekeringsmaatschappij.www.ordomedic.be 11 Arbrb. Leuven, 22 januari 2008, AR nr 2426/05, onuitg., M. VAN COTTHEM, De toepasbaarheid van de Wet Verwerking Persoonsgegevens en de Wet op Patiëntenrechten op expertise- en controlegeneeskunde, T. Gez. 2010-11, 341-348
8
-
-
expertisegeneesheer (bv. de patiënt ontvangt een brief met de vermelding dat er geen vaststelling is van onzorgvuldig handelen zonder dat de patiënt fysiek onderzocht werd). De aanwezigheid van een vertrouwenspersoon tijdens fysieke onderzoeken. De tegensprekelijkheid van het controle- of expertiseonderzoek. De toegang tot het patiëntendossier bij een expert. Op welke wijze kunnen patiënten zelf een expert vinden? (vrije keuze) De honoraria van experten (disproportie tussen onderzoek en kostprijs). Bestaat er een deontologische code voor experten? De geneesheren-inspecteurs van de FOD Sociale Zekerheid. Wat zijn de specifieke rechtsmiddelen waarover de patiënt beschikt die klacht wil neerleggen tegen het gedrag van een beroepsbeoefenaar expert/adviseur/controleur (federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt”, een ander type van ombudspersoon, de hiërarchische meerdere van de beroepsbeoefenaar, een specifieke dienst, enz.)? Nieuwe Wet Medische Ongevallen van 31 maart 2010 en Fonds Medische Ongevallen
Werkwijze : artikelsgewijze bespreking van de Wet Patiëntenrechten. Per artikel kunnen de desbetreffende problemen en mogelijke oplossingen aan bod komen. Enkele (onderdelen van) artikelen komen niet aan bod of worden slechts zijdelings behandeld omdat ze geen problemen doen rijzen in het domein van de controle-en expertisegeneeskunde. De Wet Patiëntenrechten is te beschouwen als een lex generalis. Voor tal van vormen van controle en expertise-geneeskunde bestaan reeds langer leges speciales. Het spreekt dan ook vanzelf dat we een inventaris dienen te maken van deze verschillende wetten, waarbij we dan voor de toepassing ervan op het terrein dienen uit te gaan van het principe “lex specialis derogat lex generalis”. De regel dat de bijzondere wet voorrang heeft op een algemene geldt evenwel enkel voor wetten van dezelfde rangorde : binnen de hiërarchie van rechtsnormen geldt de regel dat een hogere norm voorrang heeft boven een lagere norm en dat een lagere norm een hogere norm dus niet kan wijzigen12. Bovendien was het de bedoeling van de wetgever een algemene draagwijdte toe te kennen aan de Wet Patiëntenrechten. Zodra er sprake is van gezondheidszorg, is de WPR van toepassing13. De WPR heeft bepaalde aanpassingen van andere wetteksten i.v.m controle en expertisegeneeskunde voorzien, zoals bv. in de Wet op de landsverzekeringsovereenkomst14 en de Wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens 15.
12
P. Popelier, De wet juridisch bekeken, Brugge, Die Keure, 2004, nrs.798 e.v. Cfr. Verslag Gilkinet en Brouns, Parl. St. Kamer 2001-02, 1642/012, p.53 14 WPR, art. 19 15 WPR art. 18 13
9
Anderzijds is duidelijk dat de wetgeving van na de datum van de WPR duidelijk rekening houdt met de geest van de WPR16. In de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde blijken heel wat problemen verband te houden met art. 9 WPR, nl. het recht op dossier, de bewaring ervan, de inzage en het afschrift van het medisch dossier. Daarom wordt in deze studie dan ook uitgebreid ingegaan op deze problematiek. In dit verband wordt verwezen naar de recent gepubliceerde monografie van T. Vansweevelt en F. Dewallens i.v.m. het patiëntendossier17. Specifiek in het kader van de controle- en expertisegeneeskunde gaat het niet alleen om de vraag over het inzagerecht van de patiënt in zijn eigen dossier, maar ook over welke derde partij inzagerecht kan hebben in het patiëntendossier (zie 4.5.). Op te merken valt dat deze studie zich strikt beperkt tot de Wet Patiëntenrechten, hetgeen betekent dat er steeds sprake dient te zijn van een patiënt, een beroepsbeoefenaar en een verstrekte dienst die kadert binnen de gezondheidszorg.18 De patënt, (sociaal) verzekerde kan zeker nog op andere regelgeving beroep doen, doordat de instellingen van sociale zekerheid of de verzekeringsmaatschappijen gehouden zijn aan strikte regels ter bescherming van de patiënt-(sociaal)verzekerde19. De Wet Patiëntenrechten houdt zich enkel bezig met de relatie tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar, ongeacht of deze beroepsbeoefenaar al dan niet een relatie heeft met een of andere instelling van sociale of private verzekering. Wanneer dus een patiënt bijvoorbeeld inzage vraagt in zijn dossier bij een ziekenfonds en hij richt deze vraag aan het ziekenfonds zelf en niet aan de beroepsbeoefenaar, is niet de WPR maar eerder de Wet Verwerking Persoonsgegevens van toepassing.20 Zodra het gaat om een probleem binnen het toepassingsgebied van de WPR (zie 3.), geniet de te beschermen persoon (in kader van WPR “patiënt” genoemd) een bijkomende bescherming t.o.v. de “sterke” partij (in kader van WPR “beroepsbeoefenaar” genoemd).
16
Zie bv. Wet van 7 mei 2004 inzake experimenten op de menselijke persoon, art. 6 i.v.m. geïnformeerde toestemming 17 T. Vansweevelt en F. Dewallens, Het patiëntendossier, Intersentia, 2011 18 WPR, art. 2 19 Zie o.a. Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde (BS 06/09/1995) en Wet op de Landsverzekeringsovereenkomst 20 M. VAN COTTHEM, De toepasbaarheid van de Wet Verwerking Persoonsgegevens en de Wet op Patiëntenrechten op expertise- en controlegeneeskunde, T. Gez. 2010-11, 341-348
10
2. Definitie van de verschillende actoren in de verzekeringscontrole- en expertisegeneeskunde De patiënt kan in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde met verschillende omstandigheden te maken hebben, waarin hij/zij een relatie heeft met een beroepsbeoefenaar-arts, waarin de rechten van de patiënt dienen gerespecteerd te worden. We hebben gemeend het aantal categorieën van mogelijke beroepsbeoefenaars-artsen in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde te beperken tot vier, dit om een overzichtelijk geheel te bewaren. Op elk van deze categoriën zijn in grote lijnen dezelfde principes van toepassing. Schematisch kan men stellen dat er een viertal type situaties mogelijk zijn : 1. de situatie waarbij de beroepsbeoefenaar een medisch onderzoek uitvoert in het kader van de arbeidsgeneeskunde en de arbeidsverhoudingen werkgever-werknemer De beroepsbeoefenaars hier zijn controlearts en arbeidsgeneesheer-preventieadviseur. Tevens wordt in dit kader ook gesproken van een arts -scheidsrechter. Hier dient ook het medisch onderzoek in het kader van beroepsziekten vermeld te worden, gezien de relatie van beroepsziekten met de arbeidsgeneeskunde. Wat betreft de praktijk van het Fonds voor Beroepsziekten, valt de activiteit eerder onder situatie 2. Medisch onderzoek in het kader van arbeidsongevallen valt eerder onder situatie 2 (voor wat betreft Fonds Arbeidsongevallen) of situatie 3 (voor wat betreft private arbeidsongevallenverzekeraar). 2. de situatie waarin de beroepsbeoefenaar medisch onderzoek uitvoert in het kader van de GVU wet en de sociale verzekeringen: het gaat hier om adviserend geneesheren (van de mutualiteit) of geneesheren inspecteurs (van het RIZIV), geneesheren inspecteurs van het Fonds voor Arbeidsongevallen en de adviserende geneesheren en geneesheren-inspecteurs van het Fonds voor Beroepsziekten. 3. de situatie waarin de beroepsbeoefenaar werkt in opdracht van een verzekeringsmaatschappij of in opdracht van de patiënt zelf ; men spreekt dan van resp. raadsgeneesheer of bijstandsgeneesheer . In bepaalde omstandigheden wordt er ook beroep gedaan op een arts-scheidsrechter. In meer algemene termen gebruikt men voor deze categorie van werkzaamheden ook wel de term “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise”. Gezien het MB VZK de term “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise” zeer ruim gebruikt (sensu lato), waardoor alle hier geschetste situaties onder deze kwalificatie vallen, zullen we in dit werk de term “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise” niet in de enge zin (sensu stricto) van het woord gebruiken.
11
In het kader van de arbeidsongevallen dient hier vermeld te worden dat de arbeidsongevallensector een integrerend deel uitmaakt van de sociale zekerheid 21 maar dat de ongevallen via de private verzekeringsbranche worden beheerd, terwijl de controle op die verzekeringsbranche door een openbare instelling, het Fonds voor Arbeidsongevallen22, wordt verricht. 4. de situatie waarin een rechter een geneesheer-deskundige aanstelt. Het gaat dan om een geneesheer-(gerechtelijk) deskundige. Elk van deze 4 situaties zullen bekeken worden voor elk van de verschillende rechten van de patient, zoals ze opgesomd worden in de WPR. Op te merken valt dat de ook Code van medische plichtenleer aandacht heeft voor de rol van de artsen werkzaam in deze sector, zoals blijkt uit hoodstuk IV, artt. 119 – 130 betreffende “de geneesheer als adviseur, controleur, deskundige of ambtenaar”23. Deze regels zijn van toepassing op alle artsen werkzaam in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. Hieronder volgt alvast een gedetailleerde omschrijving van de hierboven aangehaalde 4 situaties.
2.1. controlegeneeskunde Controlegeneeskunde is de medische activiteit die door een arts wordt verricht in opdracht van een werkgever om de arbeidsongeschiktheid van een werknemer wegens ziekte of ongeval te controleren24 . De persoon die door de controlearts wordt onderzocht is een patiënt in de zin van art 2, 1° WPR. Er wordt gezondheidszorg (in casu het vaststellen van de gezondheidstoestand) verstrekt, niet op verzoek van de patiënt, maar op verzoek van de werkgever. Dit betekent dat de WPR van toepassing is op de controlegeneeskunde. Alle rechten van de patiënt zijn van toepassing, tenzij de WCG of een andere wet uitzonderingen bepalen. Het betreft hier de controle op afwezigheid op het werk om medische redenen of door een ongeval. Een controlearts is een persoon die de controlegeneeskunde verricht als bedoeld hierboven. Tevens wordt de term “arts - scheidsrechter” gedefinieerd als zijnde een persoon die als scheidsrechter optreedt in de scheidsrechterlijke procedure zoals voorzien in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten25.
21
Wet van 29 juni 1981 KB nr 66 van 10 november 1967 23 http://www.ordomedic.be/nl/code 24 WCG, art 2 25 WAO art 31 22
12
De WC van 13 juni 1999 geeft aan waaraan een controlegeneesheer moet voldoen26 : hij moet een ervaring hebben van minstens 5 jaar huisartsgeneeskunde of gelijkwaardig, moet onafhankelijk zijn en mag geen preventieadviseur of arbeidsgeneesheer zijn van de onderneming van de te controleren werknemer27. De term controlegeneesheer wordt in deze studie strikt gebruikt in het kader van de controle op de arbeidsongeschiktheid ; het spreekt vanzelf dat adviserend geneesheren eveneens dezelfde vorm van controle dienen uit te voeren in het kader van een andere wet,doch deze adviserend geneesheren worden in punt 2.2. besproken. Als “bijkomend” recht garandeert de WCG de onafhankelijkheid van het medisch onderzoek : elke controle arts moet nl. bij elke opdracht een “verklaring van onafhankelijkheid” ondertekenen28 . Een ander “bijkomend” recht vindt men terug in Wet Arbeidsovereenkomsten : de bescherming door het beroepsgeheim29 . De controle arts gaat na of de werknemer werkelijk arbeidsongeschikt is, verifieert de waarschijnlijke duur van de arbeidsongeschiktheid en andere noodzakelijke medische gegevens. Alle andere vaststellingen die hij zou doen blijven onder het beroepsgeheim. Het spreekt vanzelf dat ook in het kader van de arbeidsgeneeskunde een zekere vorm van controle en toezicht noodzakelijk kan zijn. Hoewel het hier niet gaat om controlegeneeskunde strictu sensu volgens de WCG, wordt in dit werk onder de rubriek “controlegeneeskunde” ook melding gemaakt van de geneeskundige controles die plaatsvinden in het kader van de arbeidsgeneeskunde. Voor de patiënt komen deze vorm van medische onderzoeken inderdaad over als “controles”. Verder komt het onderbrengen van de arbeidsgeneeskundige aspecten van de controle-en expertisegeneeskunde onder de rubriek “controlegeneeskunde” de overzichtelijkheid van het werk ten goede. Het gaat hier meer om maatregelen die te maken hebben met het welzijn van de werknemer, de rol van preventieadviseur.De wetgeving terzake legt op dat de werkgever een aantal verplichtingen heeft in verband met het uitvoeren van gezondheidstoezicht op de werknemer en bij de werving en selectie. Hierbij kan er een aantasting zijn van de keuzevrijheid van de werknemer alsook van de fysieke integriteit.30Belangrijk hierbij is dat het moet gaan voor het dienen van een bepaalde finaliteit en dat de maatregelen beantwoorden aan de regel van de proportionaliteit. Het Europese Hof van Justitie sprak in zijn arrest van 5 oktober 1994 over volgende voorwaarden : legaliteit, legitimiteit en noodzakelijkheid.31
26
WCG artt. 2 en 3 Wet betreffende de controlegeneeskunde van 13 juni 1999, artt 2 en 3 28 WCG art 3 §2 29 WAO art 31 §3 30 Wet van 4 augustus 1966 betreffende het welzijn van de werknemers op het werk en de uitvoeringsbesluiten 31 Zie O., DE SCHUTTER, ‘Epidémie du Sida et droits de l’homme’, Rev.Trim.D.H. 1994,63 27
13
Op te merken is dat de controlearts geen bevoegdheid heeft op de werkplaats.32 Anderzijds kan de arbeidsgeneesheer-preventieadviseur niet de functie van controle-arts uitvoeren van dezelfde onderneming. 33 De Wet medische onderzoeken van de (kandidaat) werknemer van 28 januari 2003 voorziet als “bijkomend” recht voor de patiënt dat het medisch onderzoek enkel rekening mag houden met de huidige geschiktheid van de (kandidaat) werknemer voor een openstaande baan en de specifieke kenmerken ervan34. Daarom worden voorspellende genetische onderzoeken en aidstesten verboden. De Koning kan dit verbod uitbreiden tot andere medische onderzoeken, hetgeen tot nu toe nog niet is gebeurd. De Koning kan tevens uitzonderingen regelen op het verbod van voorspellend genetisch onderzoek of aidstesten35 . Ook dit is tot nu toe niet gebeurd. Tevens wordt gesteld dat biologische testen, medisch onderzoeken of mondelinge informatieverzameling met het oog op het verkrijgen van medische informatie over de gezondheidstoestand of stamboom informatie van een (kandidaat) werknemer enkel verband mogen houden met de huidige geschiktheid en de specifieke kenmerken van de openstaande baan. Verder is elke werkgever verplicht de (kandidaat) werknemer mee te delen welke kwalen kunnen verergeren als gevolg van de aangeboden baan of de uitgeoefende taak36 . Ook dit kan beschouwd worden als een supplementair recht voor de patiënt die zich in deze situatie bevindt. Dit kadert tevens in art. 7 WPR. Verder vermelden we het KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers, waarin de functie van de preventieadviseur arbeidsgeneesheer nader wordt toegelicht, o.a. wat betreft medische onderzoeken, inentingen en tuberculinetests, zowel wat betreft de voorafgaande gezondheidsbeoordeling, de periodieke gezondheidsbeoordeling, het onderzoek bij werkhervatting, de spontane raadpleging door de werknemer, het voortgezet gezondheidstoezicht en de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn reïntegratie. Gezien vele geneesheren die werkzaam zijn binnen de situaties beschreven in punt 2.1 en punt 2.2 van dit hoofdstuk “aangestelden” zijn, is hier een opmerking over “aanstellersaansprakelijkheid” op zijn plaats. Deze kan interfereren met de relatie patiënt – beroepsbeoefenaar, in de mate dat de beroepsbeoefenaar een aangestelde is. In dat geval is volgens artikel 1384, 3 de lid BW de aansteller aansprakelijk voor de fouten van de aangestelde : belangrijk is evenwel dat een toepassing van dit artikel enkel kan leiden tot vergoeding van schade.
32
Advies van de Nationale Raad van de Orde van geneesheren van 20 september 1997 betreffende vaststelling door een arts van alcoholisme op het werk, TNR nr 49,22,www.ordomedic.be 33 WAO, art 31 §3, derde lid 34 WMO(K)WN art 3 §1 35 WMO(K)WN art 5 36 WMO(K)WN art 4
14
Daarenboven dient door de rechter in elk geval in concreto beoordeeld te worden of er in de relatie tussen de geneesheer en de werkgever sprake is van “uitoefenen van gezag en toezicht”.37 Hoewel bijvoorbeeld een adviserend geneesheer wordt aangeworven met een arbeidsovereenkomst (zie 2.2), kan hieruit niet zomaar worden afgeleid dat het ziekenfonds feitelijk gezag uitoefent en dat de adviserend geneesheer handelt als aangestelde38 ; omgekeerd kan uit de vereiste onpartijdigheid van de adviserend geneesheer evenmin het gebrek aan gezag worden afgeleid.
2.2. Adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur De GVU wet regelt de geneeskundige controle gebruik makend van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle en het comité van die dienst39. Het gaat om controle in de ruime zin van het woord, zowel wat betreft de zorgverstrekkers als wat betreft de patiënten. Het is enkel laatstgenoemde controle die in het kader van deze studie dient onderzocht te worden. Het aantal geneesheren-inspecteurs evenals hun taak ligt vast40. De geneesheren-inspecteurs hebben ook als opdracht de uitvoering van de aan de adviserend geneesheren opgedragen taken te controleren. In deze context wordt uitdrukkelijk vermeld dat ook het lichamelijk onderzoek van de rechthebbenden dient te gebeuren41. Ook controle op arbeidsongeschiktheid kan tot de taken van de geneesheren inspecteurs behoren42. De adviserend geneesheren worden tevens vermeld in de GVU wet43. Zij worden door de verzekeringsinstellingen in dienst genomen en bezoldigd en staan onder controle van een geneesheer –directeur. Deze functie wordt verder geregeld in KB nr 35 van 20 juli 1967 : statuut en barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op de primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheidszorgverstrekkingen overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.. Zoals de titel het stelt gaat het hier ook om een vorm van controlegeneeskunde maar uitsluitend in het kader van de wet op de verplichte ziekteverzekering.
37
T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractuele aansprakelijkheid, Antwerpen, Intersentia, 2009, 400 - 402 38 Cass. 3 januari 2002, Arr. Cass. 2002, afl.1,8 39 GVU wet Hoofdstuk II 40 GVU wet art. 146 en volgende 41 GVU wet art. 147 42 GVU wet art 148 43 GVU wet afdeling III (artt. 153-154)
15
Gezien de geneesheren-inspecteurs worden tewerkgesteld door het RIZIV en de adviserend geneesheren door de verzekeringsinstellingen, kunnen hierdoor wel verschillen bestaan wat betreft de praktische praktijkvoering, met name als het gaat om het respecteren van de rechten van de patiënt. Ook de hiërarchische oversten van de geneesheren adviseurs en inspecteurs zijn om die reden verschillend. Een speciale vermelding dient hier gemaakt te worden van het Fonds voor Arbeidsongevallen. Het Fonds voor Arbeidsongevallen voert o. a. een controletaak uit op medisch gebied in geval van arbeidsongevallen44. Deze sector maakt een integrerend deel uit van de sociale zekerheid, maar vertoont de bijzondere eigenschap dat de ongevallen enerzijds via de private verzekeringsondernemingen door de privé -sector worden beheerd en dat anderzijds , de controle op die verzekeringsbranche door een openbare instelling, met name het Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO), wordt verricht. De geneesheren, tewerkgesteld door het Fonds voor Arbeidsongevallen kunnen dus het functioneren en de interactie met de patiënt van hun collega’s raadsgeneesheren bij de private verzekeringen (zie 2.3) controleren, ook wat betreft de naleving van de WPR. De geneesheren, werkzaam bij het Fonds voor Arbeidsongevallen delen we –om reden van overzichtelijkheid- in in deze rubriek 2.2. Ook het Fonds voor Beroepsziekten (FBZ) stelt geneesheren te werk die patiënten dienen te onderzoeken in het licht van de uitkeringen i.v.m. beroepsziekten. Op verzoek van andere instellingen en overheidsdiensten belast met de schadeloosstelling voor beroepsziekten is het aan het Fonds voor Beroepsziekten toegelaten de medische onderzoeken en de medische expertisen te doen van hen die door een dergelijke ziekte zijn getroffen45. De geneesheren werken in deze context in opdracht van een openbare instelling van sociale zekerheid 46. Sommige geneesheren in FAO en FBZ zijn ambtenaren terwijl anderen zelfstandigen zijn. Er wordt hier ook verwezen naar de aanstellersaansprakelijkheid, zoals reeds besproken in punt 2.1. in fine.
44
KB nr.66 van 10 november 1967 KB van 3 juni 1970 houdende coördinatie van de wetsbepalingen betreffende de beroepsziekten, art.6,2° 46 KB van 3 juni 1970 houdende coördinatie van de wetsbepalingen betreffende de beroepsziekten, art.5 45
16
2.3. Raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer Recent is het MB van 22 januari 2007 gepubliceerd betreffende de erkenning van specialist in de verzekeringsgeneeskunde en medische expertise. Verzekeringsgeneeskunde en medische expertise worden in een adem genoemd en krijgen ook een ruime definitie. De 4 soorten actoren, die we hier voor de overzichtelijkheid hanteren, vallen allen onder de “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise” sensu lato. In dit MB47 vinden we inderdaad een (ruime) definitie van wat onder deze terminologie “verzekeringsgeneeskunde” wordt verstaan48 : het is de tak van de sociale geneeskunde m.b.t. de evaluatie van gezondheidsschade, terugbetaling van gezondheidszorg, medisch-sociale controle, sociaal-professionele revalidatie, problemen van organisatie van de geneeskunde, preventie van gezondheidsschade,in het kader van de private verzekeringen en de sociale wetgeving, in het bijzonder in het kader van het sociaalzekerheidsstelsel. Het is duidelijk dat deze definitie zowel raakt aan het domein van de controlegeneeskunde en de arbeidsgeneeskunde als aan dat van de GVU wet en van de private verzekeringen. Tevens vinden we er een definite van de term “medische expertise”49: een onafhankelijk medisch onderzoek op vraag van een gerechtelijke instantie of van een of meerdere partijen met de bedoeling een of meerdere van volgende parameters te beoordelen : lichamelijke schade, noodzakelijkheid en duur van medische therapie, toepassing van medische criteria in het kader van de sociale wetgeving, burgerlijk recht of verzekeringspolis. Ook hier is een duidelijke overlap met de taak van de raadsgeneesheer en de geneesheerdeskundige, aangesteld door een rechtbank. In deze rubriek 2.3 behandelen we de actoren in het domein van de verzekeringsgeneeskunde en medische expertise in de enge zin van het woord, nl. de raadsgeneesheren en de bijstandsgeneesheren. Onder de term raadsgeneesheer wordt verstaan de geneesheer die raad geeft aan partijen : het kan hier gaan om een raadsgeneesheer, die een patiënt bijstaat en mee bepaalde medische expertisezittingen volgt, in het kader van verzekeringen, betwistingen, sociale zekerheidsregels. We spreken dan van een “bijstandsgeneesheer”. Het kan evenzeer gaan om een geneesheer die werkt voor een verzekeringsmaatschappij en in die rol ook patiënten moet onderzoeken en beoordelen. We spreken dan meestal van een “raadsgeneesheer” . Het MB van 22 januari 2007 heeft duidelijk de bedoeling om de erkenningsvoorwaarden voor deze nieuwe specialiteit vast te leggen : zoals blijkt uit de terminologie is het duidelijk dat het 47
MB van 22 januari 2007 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesherenspecialisten, stagemeesters en stagediensten in de verzekeringsgeneeskunde en de medische expertise, B.S., 05.02.2007, 48 MB VZK art 1,9° 49 MB VZK art 1, 20°
17
de bedoeling is om alle geneesheren, die op een of andere manier met patiënten in contact komen in het kader van controle of adviserende rol, de nodige opleiding, theoretisch en praktisch op te leggen. Voor de verschillende functies die hier worden besproken zal het dan in de toekomst ook noodzakelijk zijn voor de geneesheer om in deze bijkomende specialiteit erkend te worden. Dit veronderstelt een theoretische en een praktische opleiding gedurende minstens 2 jaar. Het zal dan ook mogelijk zijn om lijsten te hebben met geneesheren en geneesherenspecialisten die de bijzondere beroepstitel hebben van “geneesheer-specialist in de verzekeringsgeneeskunde en de medische expertise”. Op te merken is ook dat art. 95 van de Wet op de Landsverzekeringsovereenkomst werd aangepast door art. 19 WPR teneinde de rechten van de patiënt te beschermen als het gaat om medische informatie die wordt vergaard of uitgewisseld, dit enkel in het raam van de persoonsverzekeringen.50 De geneesheren die functioneren in de context van private verzekeringen of bijstand aan patienten worden raadsgeneesheren of ook wel adviserende geneesheren genoemd, hoewel deze laatste term zou kunnen verwarring scheppen met de hoger genoemde adviserende geneesheren, zoals gedefinieerd in de GVU wet. Vandaar dat we in dit werk de term “raadsgeneesheren” voor deze categorie van artsen zullen gebruiken.
50
http://www.health.belgium.be/eportal/Healhcare/healthcareprofessions/Doctors/GPs/Professionalpractitionerso fmedicalhealthcare/index.htm
18
2.4. Geneesheer – deskundige, aangesteld door de rechtbank Hier gelden de regels van het gerechtelijk wetboek51, dat zich niet beperkt tot geneesheren, maar van toepassing is op alle gerechtelijke experten. Het gaat hier om alle deskundigen, aangesteld door de rechter, niet enkel om artsen. Het gerechtelijk wetboek bevat geen artikelen die strijdig zijn met de WPR, integendeel : als “bijkomend” recht wordt voorzien in de mogelijkheid tot wraking van de deskundige (art. 967 Ger Wb). Vanuit de bezorgdheid om kwalitatief goede deskundigen aan te stellen zijn er initiatieven zoals de postacademische opleiding van de faculteit rechten van de Universiteit Gent “Inleiding tot het recht voor gerechtelijke experts”. Het betreft hier een opleiding bestemd voor deskundigen van alle soort, niet enkel voor artsen. De bedoeling is vooral om deskundigen niet-juristen vertrouwd te maken met die regels van het Gerechtelijk Wetboek die op hen toepasselijk zijn en met de essentialia van het recht. Lijsten van diegenen die dit getuigschrift behaalden, zijn ter beschikking bij de Gentse Rechtsfaculteit52.
51
Gerechtelijk Wetboek, artt. 962- 991 bis Instituut voor permanente vorming en opleidingsinstituut voor gerechtelijke experts, Universiteit Gent, Faculteit Rechten, “Gepromoveerden van de” permanente vorming expertistetechnieken” en” Inleiding tot het recht voor gerechtelijke experts”, jaarlijkse publicatie. 52
19
20
3. Toepassingsgebied van de Wet Patiëntenrechten 3.1 Patiënt Definitie van patiënt in het kader van de controle- en expertisegeneeskunde “patiënt: de natuurlijke persoon aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek. 53 . In het kader van de controle- en expertisegeneeskunde zal dit vaak gebeuren niet op eigen verzoek van de patiënt, doch op verzoek van een derde. Dit wordt ook voorzien in de definities van de WPR. “gezondheidszorg : diensten verstrekt door een beroepsbeoefenaar met het oog op het bevorderen, vaststellen, behouden, herstellen of verbeteren van de gezondheidstoestand van een patiënt of om de patiënt bij het sterven te begeleiden”.54 In het kader van de controle- en expertisegeneeskunde wordt gezondheidszorg verstrekt : deze zal zich vaak beperken tot het vaststellen van de gezondheidstoestand. Het gaat wel om het verstrekken van gezondheidszorg aan een natuurlijke persoon. Een beslissing genomen louter op een (papieren) dossier lijkt o.i. niet te vallen onder de WPR. Het is dus best mogelijk dat bepaalde onderdelen van het “klassieke” medisch onderzoek niet aan de orde zijn bij een onderzoek in het kader van de controle- en expertisegeneeskunde, waar voor bepaalde opdrachten perfect op stukken en/of anamnese kan gewerkt worden, zonder dat er een fysiek onderzoek noodzakelijk is. Het “verstrekken” van gezondheidszorg aan een “natuurlijke persoon” veronderstelt wel niet noodzakelijk een klinisch onderzoek, doch wel minstens een persoonlijk contact waarbij minstens een dialoog, gesprek, anamnese plaatsvindt tussen patiënt en beroepsbeoefenaar. Het louter beoordelen op stukken kan hoogstens gezien worden als een medisch advies en niet als “verstrekken van gezondheidszorg”. Een dergelijk medisch advies zonder contact met de patiënt-natuurlijke persoon, valt o.i. dan ook niet onder de WPR. De vraag kan gesteld worden of het wenselijk is dat voor deze situatie het toepassingsgebied wordt uitgebreid of dat men een ruime definitie formuleert van de begrip “verstrekken van gezondheidszorg aan een natuurlijke persoon”. 3.2 Beroepsbeoefenaars “voor de toepassing van deze wet moet worden verstaan onder (…) beroepsbeoefenaar : de beoefenaar bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen alsmede de beroepsbeoefenaar van de niet53 54
WPR art 2,1° WPR art 2,2°
21
conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen “55 De Wet Patiëntenrechten verwijst voor wat betreft de definitie van beroepsbeoefenaar naar het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (dat is de Wet Gezondheidszorgberoepen) alsmede de beroepsbeoefenaar van de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen.
3.3 Rechtsverhoudingen “deze wet is van toepassing op (contractuele en buitencontractuele)privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtsverhoudingen inzake gezondheidszorg, verstrekt door een beroepsbeoefenaar aan een patiënt’ 56 Oorspronkelijk bepaalde artikel 3 enkel dat het moest gaan om een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtsverhouding57 58, hetgeen door sommigen werd geïnterpreteerd als een beperking van het toepassingsgebied : de WPR zou dan niet van toepassing zijn in situaties waar geen rechtstreekse juridische relatie bestaat tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt, zoals in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. Op die manier werd het begrip rechtsverhouding verengd tot een contractuele rechtsverhouding. De rechtsverhouding tussen de arts en de patiënt in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde is vaak buitencontractueel van aard . Door de wet van 13 december 2006 werd de bepaling “contractuele en buitencontractuele” ingevoegd in artikel 3 zodat het sindsdien duidelijker is dat de specifieke situatie van de controle en expertisegeneeskunde past binnen deze bepaling. Wel voorziet de wet in § 2 van datzelfde artikel om voor bepaalde rechtsverhoudingen nadere regels uit te vaardigen59. Deze situaties zijn die waar een grotere nood aan rechtsbescherming noodzakelijk is voor de patiënt.
3.4. Interpretatie Hoewel de wetgever60 en de rechtsleer61 62 63evenals de Nationale Raad van de Orde van geneesheren deze interpretatie bijtreden, werd deze interpretatie recent afgewezen door het 55
WPR art 2,3° WPR art.3 §1 57 H. NYS, “De toepassing van de wet op de rechten van de patiënt”DCCR 2008, nr.78, 8 58 T. VANSWEEVELT, “Definities en toepassingsgebied van de Wet Patiëntenrechten”, T. Gez. 2003-04, 68 59 WPR art 3 §2 60 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr.1642/00,14 56
22
hof van beroep in Brussel in een arrest van 22 december 200864. Hierin werd gesteld dat de persoon die een deskundigenonderzoek ondergaat geen gezondheidszorg krijgt. De motivatie van dit arrest lijkt gebaseerd te zijn op het gebrek aan een therapeutische relatie tussen arts en patiënt bij een deskundigenonderzoek. Het begrip gezondheidszorg vereist evenwel geen therapeutische relatie en de motivatie van bovengenoemd arrest kan dan ook niet bijgetreden worden.
61
T. VANSWEEVELT, “Definities en toepassingsgebied van de Wet Patiëntenrechten”, T. Gez. 2003-04, 67 H. NYS, “De toepassing van de wet op de rechten van de patiënt”DCCR 2008, nr.78, 3-4 63 R. SAELENS en P. DE HERT, “De wet patiëntenrechten en de verwerking van gezondheidsgegevens, Brussel, Politeia, 2010, 13 64 Brussel 22 december 2008, JLMB 2009, 1078 62
23
24
4. De rechten van de patiënt Hieronder worden de verschillende patiëntenrechten afzonderlijk behandeld, nadat de formulering, zoals ze in de wet is opgenomen, gegeven wordt. Bepaalde regels die betrekking hebben op het geheel van de patiëntenrechten worden behandeld in paragraaf 4.1, recht op kwaliteitsvolle dienstverlening, dat als recht zeer ruim is geformuleerd. 4.1. Recht op kwaliteitsvolle dienstverlening Art. 5 De patiënt heeft, met eerbiediging van zijn menselijke waardigheid en zijn zelfbeschikking en zonder enig onderscheid op welke grond ook, tegenover de beroepsbeoefenaar recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften. 4.1.1. Algemeen In het algemeen is de patiënt beter vertrouwd met de curatieve geneeskunde dan met de geneeskundige praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde. In de curatieve geneeskunde is de patiënt zelf steeds vragende partij en presenteert hij zich met een bepaald probleem/symptoom : op zijn vraag wordt patiënt onderzocht en eventueel doorgestuurd naar meer gespecialiseerde geneesheren. Dat brengt met zich mee dat de patiënt verrast kan zijn over het verloop van het onderzoek in het kader van de controle- en expertisegeneeskunde, vermits dit anders kan zijn dan wat hij gewoon is in de curatieve geneeskunde. Dit heeft te maken met het feit dat in de controle en expertisegeneeskunde de opdracht die gegeven wordt aan de geneesheer veelal uitgaat van een derde en dat deze opdracht duidelijk omschreven en gelimiteerd kan zijn. Het is dus best mogelijk dat bepaalde onderdelen van het “klassieke” medisch onderzoek niet aan de orde zijn bij een onderzoek in het kader van de controle- en expertisegeneeskunde, waar voor bepaalde opdrachten perfect op stukken en/of anamnese kan gewerkt worden, zonder dat er een fysiek onderzoek noodzakelijk is. Het ontbreken van een fysiek onderzoek kan dus niet automatisch gezien worden als een reden om te twijfelen aan de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Veel misverstanden hieromtrent zouden kunnen voorkomen worden door vooraf degelijke informatie te geven aan patiënt over de reden, het verloop, de omstandigheden … van het medisch onderzoek in het kader van de controle en expertisegeneeskunde (zie 4.3) Voor een onderzoek dat louter op stukken gebeurt verwijzen we nar de discussie i.v.m. het toepassingsgebied van de WPR (zie 3.1). Eén van de heikele punten is de duurtijd vooraleer een schriftelijk verslag van de expert neergelegd wordt. In het kader van de gerechtelijke expertise heeft men in het Gerechtelijk Wetboek getracht deze termijn te beperken (zie 4.1.5.) : de praktijk leert evenwel dat zeer 25
dikwijls – om allerlei valabele redenen – om een verlenging van de termijn dient verzocht te worden : niet zelden dienen uitslagen van bijkomende onderzoeken binnen te komen of dient een vergadering met tal van personen georganiseerd te worden. Al deze bijkomende handelingen leiden onvermijdelijk tot een vertraging van het hele proces. In het algemeen is de opdrachtgever gediend met een snel antwoord van de beroepsbeoefenaar en zal ook de opdrachtgever maatregelen treffen indien de procedure abnormaal lang duurt. Ook wat betreft de kwaliteit van het geleverde werk zal het in eerste instantie de opdrachtgever zijn die hierover zal oordelen. Klachten van een verzekerde (dan niet in de hoedanigheid van patiënt) over de kwaliteit van het geleverde werk zal ongetwijfeld ook een rol kunnen spelen in de beoordeling van de kwaliteit door de opdrachtgever. Niet te vergeten is ook de rol van “peer review”. Niet zelden dienen bijvoorbeeld raadsgeneesheer en bijstandsgeneesheer overeen te komen bij het aanstellen van een derde “arbiter”. De reputatie en de kwaliteit van het geleverde werk van deze derde deskundige spelen ongetwijfeld een belangrijke rol in deze keuze.
26
4.1.2. controlegeneeskunde
De wet garandeert de onafhankelijkheid van de controlearts.65Tevens wordt toezicht voorzien op de werking van de controlegeneeskunde.66 67 68 69 Kwaliteitsvolle dienstverlening wordt o.a. gegarandeerd door de vereisten die gesteld worden aan de controleartsen : deze taak mag enkel uitgevoerd worden door een arts die minstens 5 jaar ervaring heeft als huisarts of een daarmee vergelijkbare praktijk 70. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer gaat in geen geval na of de afwezigheid van de werknemers om gezondheidsredenen gegrond is71 ; dit is de exclusieve taak van de controlegeneesheer. Op die manier wordt opnieuw de onafhankelijkheid van de controle op de arbeidsongeschiktheid nagestreefd. De wet WMO(K)WNvan 25 januari 2003 stelt dat biologische tests en medische onderzoeken alleen kunnen aangevraagd en uitgevoerd worden door de preventieadviseur arbeidsgeneeskunde belast met het medisch toezicht van de bevoegde dienst voor preventie en bescherming op het werk72. De reden hiervoor is dat deze persoon ook betrokken is met de risicoanalyse van de specifieke job en dus het best kan oordelen over de medische geschiktheid en/of het gezondheidsrisico73 . Het KB gezondheidstoezicht werknemers bepaalt dat de verschillende medische onderzoeken, inentingen en tuberculintestes persoonlijk moeten worden uitgevoerd door dezelfde preventieadviseur-arbeidsgeneesheer als deze die meewerkt aan de uitvoering van de opdrachten in verband met de risicoanalyse. Verder wordt bepaald hoe hij beroep kan doen op hulppersoneel en hoe hij zich moet laten vervangen 74 Deze gedetailleerde bepalingen getuigen van een bezorgdheid i.v.m. de kwaliteit van het geleverde werk.
65
KB betreffende controle artsen en artsen scheidsrechters van 18 juli 2001, art.3 en Wet betreffende controlegeneeskunde van 13 juni 1999 (WC) art 3 66 WC art.3§2 en Kb betreffende samenstelling en werking van de opvolgingscommissie van 10 june 2001 67 KB betreffende samenstelling en werking van de opvolgingscommissie controlegeneeskunde van 10 juni 2001 68 KB betreffende controle artsen en artsen scheidsrechters van 18 juli 2001 69 MB tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van 28 juni 2002 van de opvolgingscommissie controlegeneeskunde van 21 januari 2004 70 WCG art 3 §1 71 KB gezondheidstoezidht WN art. 23 72 WMO(K)WN art 3 §3 73 KB gezondheidstoezicht WN art.18 §1 74 KB gezondheidstoezicht WN art.18 en 19
27
4.1.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur
De GVU wet omschrijft in hoofdstuk II “geneeskundige controle” de taak van de geneesheerinspecteur75 en de taak van de adviserend geneesheren76. Om deze functies te kunnen uitoefenen moet de geneesheer beëdigd worden door de dienst voor evaluatie en controle77. Deze bijkomende accreditatie voor het uitoefenen van deze functies zou kunnen gezien worden als een bijkomende garantie naar kwaliteit toe. Er bestaat zelfs een officiële plichtenleer van de artsen adviserende geneesheren78. De adviserend geneesheer handelt volstrekt onpartijdig in de uitoefening van zijn ambt. In zijn betrekkingen met de verzekerden dient hij blijk te geven van de menselijke en beroepswaardigheid die passen bij zijn sociale taak. Hij onthoudt zich van alle uitingen welke aan die waardigheid afbreuk kunnen doen, of welke de politieke, levensbeschouwelijke of godsdienstige overtuiging van de rechthebbenden der verzekering kunnen krenken 79. Onder andere wordt hier de samenwerking met de behandelende geneesheer vermeld80. Eveneens mag de adviserend geneesheer geen commentaar geven op de behandeling of de behandelaars van patiënt81 en mag hij niet het klienteel naar zich toetrekken of naar derden verwijzen82. Het naar zich toe halen van klienteel door de adviserend geneesheer is weinig waarschijnlijk gezien tevens voorzien wordt dat de adviserend geneesheer geen medische activiteit mag uitoefenen die onverenigbaar is met de noodzakelijke onafhankelijkheid 83. Er kunnen evenwel uitzonderingen gemaakt worden 84.
Een rondvraag bij de verschillende mutualiteiten leert ons dat men binnen de mutualiteiten maatregelen heeft getroffen om een en ander zo goed mogelijk conform de wet te regelen . Zo wordt binnen de CM aandacht besteed aan de communicatie tussen adviserend geneesheer en de verzekerde. De masterthesis verzekeringsgeneeskunde van Dr Nackaert en Dr Reynders “De communicatie tussen de arbeidsongeschikte verzekerde en de adviserend geneesheer : een kwalitatief onderzoek.” 85 was een belangrijke trigger voor het opzetten van concrete projecten en vormingen. Werkvergaderingen met externe experten en sprekers alsook intervisievergaderingen met casuïstiek worden ingericht ten behoeve van hun adviserende geneesheren. 75
GVU wet artt. 147-152 GVU wet artt. 153-154 77 GVU wet art. 154 78 KB 35, afdeling XI 79 KB 35, art 25 80 KB 35, art 28 81 KB 35, art 27 82 KB 35, art 29 83 KB 35, art 4 §1, laatste paragraaf 84 KB35, art 4 §2 85 Master thesis verzekeringsgeneeskunde Dr Nackaerts en Dr Reynders, KUL 2004 76
28
Een nauwe samenwerking tussen de adviserend geneesheren en de diensten maatschappelijk werk verbetert eveneens de dienstverlening.
29
4.1.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer
Het KB van 22 januari 2007 betreffende de erkenning in de verzekeringsgeneeskunde en medische expertise geeft duidelijke garanties wat betreft de opleiding die leidt tot de erkenning van deze nieuwe specialiteit : zo is er sprake van 2 jaar opleiding voor huisarts, geneesheer-specialist of arts met minstens 2 jaar klinische ervaring, een stage van een jaar en een eindwerk.86 Tevens worden erkenningscriteria geformuleerd voor stagediensten en stagemeesters87. Deze relatief nieuwe regulering komt de kwaliteitsvolle dienstverlening ten goede. Ongetwijfeld zal men in de toekomst eisen dat geneesheren die bedrijvig zijn in de sector controle- expertise- en verzekeringsgeneeskunde dit diploma hebben behaald.
Op dit ogenblik bestaat er geen deontologische code die betrekking heeft op alle artsen die werkzaam zijn in de sector van de controle- en verzekeringsgeneeskunde. Voor bepaalde subcategorieën bestaat die wel (zie 4.1.2.). De kosten, verbonden aan de controle- en expertisegeneeskunde omvatten o.a. het ereloon van de beroepsbeoefenaar-arts. In situaties 4.1.2. en 4.1.3. ontvangt de arts zijn ereloon (of loon)van de opdrachtgever, bij wie de arts niet zelden ook werknemer is, of voor wie de arts tenminste regelmatig opdrachten uitvoert. In situatie 4.1.4. kan de (zelfstandige) arts een honorarium vragen rechtstreeks aan de patiënt (in geval van bijstandsgeneesheer) of aan de opdrachtgever (in geval van raadsgeneesheer). Wat betreft de erelonen die worden aangerekend door raadsgeneesheren, zowel aan de particuliere patiënt als aan de verzekeringsmaatschappijen bestaan er wel ongeschreven afspraken, waarbij wordt aangerekend : uurloon, verplaatsingskosten, algemene secretariaatskosten, bedragen die aan derden zijn betaald. Deze handelwijze is overigens overgenomen in de recente aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek (art 990). Gezien in het uurloon niet alleen de tijd gespendeerd in het bijzijn van de patiënt vervat zit maar ook de studie van het medisch en radiologisch dossier, de discussies met de deskundigen van de anderen partijen, opzoekingwerk zoals o.a. literatuuronderzoek,etc… is het dus mogelijk dat de ereloonnota van de raadsgeneesheer beduidend hoger ligt dan wat kan vermoed worden uit de tijd die hij/zij in het bijzijn van patiënt hieraan spendeerde. Informatie hieromtrent dient door de beroepsbeoefenaar gegeven te worden aan de patiënt (zie art. 8 §2 WPR).
86 87
MB VZK artt. 2,3,4 MB VZK art 5
30
4.1.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank Recente aanpassingen88 hadden tot doel de kwaliteit van het deskundig onderzoek te bevorderen, vooral wat betreft de duurtijd van het deskundigenonderzoek. De onafhankelijkheid van de arts- deskundige wordt gegarandeerd door het feit dat de partijen de deskundige kunnen wraken. De deskundige zelf dient ook onverwijld eventuele gronden tot wraking mee te delen aan partijen89 . Een aparte onderafdeling 5 regelt de kosten en erelonen van deskundigen90, met de verschillende posten die begroot dienen te worden zoals uurloon, verplaatsingskosten, verblijfskosten, algemene kosten, bedragen die aan derde zijn betaald. Een matigend effect kan uitgaan van de controle op dit alles door de rechter. In principe heeft dit ook zijn weerslag op de gehanteerde tarieven in situaties zoals de minnelijke medische expertise of de erelonen van een bijstandsgeneesheer.
4.1.6. besluit WPR expliciteert het recht op respect en kwaliteit van gezondheidszorg. WPR kan dit enkel eisen in de relatie patiënt – beroepsbeoefenaar. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde bestaan tal van andere regels die de patiënt als werknemer, (sociaal)verzekerde, rechtszoekende eveneens een kwalitatieve (ruimere) dienstverlening garandeert.
88
Wet van 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, B.S., 15-01-2010, artt. 20-37 Ger. Wb artt. 966-967 90 Ger. Wb artt.987-991bis 89
31
32
4.2. Vrije keuze Art. 6 De patient heeft vrije keuze van de beroepsbeoefenaar en recht op wijziging van deze keuze behoudens, in beide gevallen, beperkingen opgelegd krachtens de wet. 4.2.1.Algemeen Hier is uiteraard de laatste zinsnede van art. 6 van belang, gezien in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde vaak geen vrije keuze mogelijk is. De vrije keuze van een geneesheer door een patient is niet absoluut, niet alleen in de situatie van de controle en expertisegeneeskunde. Hiervan getuigen de verschillende uitspraken o.a. door het Hof van Cassatie91 alsook lagere rechtspraak, waarbij gesteld wordt dat de vrije keuze bijvoorbeeld kan beperkt zijn tot de geneesheren die werken in een bepaald ziekenhuis 92,93.
4.2.2. controlegeneeskunde
De Wet op de controlegeneeskunde bevat art 8 dat art 31 §3 van de WAO van 3 juli 1978 in die zin wijzigt waardoor de werknemer niet mag weigeren zich te laten controleren door een controlearts94. Wanneer een werknemer zich ziek meldt of door een ongeval niet kan werken, wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst opgeschort.95De werkgever mag de arbeidsongeschiktheid van de werknemer laten controleren door een geaccrediteerd controlearts wiens opdracht beperkt is tot de medische vaststellingen binnen het kader van de WAO. Hierbij is er geen keuzevrijheid vanwege de werknemer. De controlearts kan evenwel de werknemer niet tegen zijn wil aan een medisch onderzoek onderwerpen. Dit omwille van het beginsel van de onaantastbaarheid van het lichaam. De konsekwentie van een weigering in hoofde van de werknemer manifesteert zich in een verlies van zijn recht op gewaarborgd inkomen voor een bepaalde periode. Wel wordt in het KB van 18 juli 2001 betreffende de controleartsen en de artsenscheidsrechters voorzien dat er een klacht betreffende de bevoegdheid of een gebrek aan onafhankelijkheid van deze artsen schriftelijk kan ingediend worden96 bij de voorzitter van de
91
Cass.(1ste K) ARD.07.0003.N , 10 april 2008 (D.A./Orde van Apothekers) http://www.cass.be(23 april 2008); Pas. 2008, afl.4, 881 92 Kortgeding RB Gent 20 juni 2005, T. Gez. 2006-07, afl. 4, 274, noot DEWALLENS, F., VAN GOETHEM,R 93 Rb Luik, 14 oktober 2003, T. Gez. 2004-05, afl.3, 221 94 WAO art 31 §3 95 WAO art 31 §1 96 KB van 18 juli 2001 betreffende de controleartsen en de artsen-scheidsrechters, art 12
33
commissie97 ingesteld bij KB van 10 juni 2001, betreffende de samenstelling en de werking van de opvolgingscommissie ingericht door de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde. (zie ook 4.7.1) Besluit : In de controlegeneeskunde binnen de arbeidsgeneeskunde verzet de aard en de filosofie van het onderzoek zich tegen een vrije keuze. Het betreft dus een beperking opgelegd door de wet.
97
KB van 10 juni 2001 betreffende de samenstelling en de werking van de opvolgingscommissie, ingesteld bij de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde
34
4.2.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur
Het KB nr 35 vermeldt dat de rechthebbenden zich mogen laten bijstaan door een arts naar hun keuze wanneer de adviserend geneesheer hen oproept98. Wat betreft de adviserend geneesheer of de geneesheer inspecteur bestaat deze vrije keuze – zoals in de controle geneeskunde - niet. De controle of iemand inderdaad arbeidsongeschikt is, verloopt in het geval van de controle geneeskunde in opdracht van de werkgever ; de adviserend geneesheer of de geneesheer inspecteur voert dezelfde controle uit in opdracht van de sociale verzekering. De adviserend geneesheer moet zich wel onthouden van elke beoordeling over de persoon van de praktizerenden die de rechthebbenden verzorgen en over de kwaliteit van de verleende verzorging99 en mag niet rechtstreeks of onrechtstreeks de rechthebbenden beïnvloeden bij het kiezen van een behandelende arts of een verzorgingsinrichting of verzekeringsinstelling100. Besluit : In de controlegeneeskunde binnen de sociale verzekeringen verzet de aard en de filosofie van het onderzoek zich tegen een vrije keuze. Het betreft dus een beperking opgelegd door de wet. 4.2.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer
De Wet op de Landsverzekeringsovereenkomst laat-in het kader van de persoonsverzekeringen- aan de verzekerde de vrije keuze van arts voor het opstellen van geneeskundige verklaringen, die zich moeten beperken tot de huidige gezondheidstoestand, eventueel de voorgeschiedenis ervan doch niet op technieken van genetisch onderzoek die iets kunnen zeggen over de toekomstige gezondheidstoestand101. In de mate dat het gaat om een arts die de patiënt bijstaat, is er uiteraard ook een vrije keuze. Dit kadert dan bijvoorbeeld in het raam van de bijstandsverzekering. De moeilijkheid blijkt soms te zijn dat de patiënt geen weet heeft van wie voor deze taak het meest geschikt zou zijn. Er wordt meer en meer gestreefd naar een gedegen opleiding en sinds 2008 werd een nieuwe specialiteit “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise” ingevoerd, met erkenningscommissie, zoals elke andere geneeskundige specialiteit.
98
KB 35, art 28 KB 35, art 27 100 KB 35, art 29 101 W LVO, art 95 99
35
De bijzondere beroepsbekwaamheid “Verzekeringsgeneeskunde en Medische expertise” is een specialiteit die pas sinds 2008 werd ingericht. Een update van de beschikbare lijsten kan dan ook verwacht worden102. Gezien de raadsgeneesheer die werkt in opdracht van een verzekeringsmaatschappij meestal als zelfstandige de opdracht krijgt van de verzekeringsmaatschappij, staat het de patiënt vrij om zich te wenden naar de opdrachtgevende verzekeringsmaatschappij om mits schriftelijk en gemotiveerd schrijven, te verzoeken om een andere raadsgeneesheer te bekomen. Indien de reden gegrond is, kunnen de verzekeringsmaatschappijen ook ingaan op deze vraag. De patiënt treedt hier niet op als patiënt, maar als verzekerde en kan in die hoedanigheid ook een aantal rechten opeisen. In de WLVO wordt dit enkel in het kader van de rechtsbijstandsverzekering geëxpliciteerd 103. Besluit : in het domein van de private verzekeringen is (vaak) er een vrije keuze mogelijk conform de WPR.
4.2.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank
Het gerechtelijk wetboek voorziet in de keuze van de deskundige door de partijen104 . De vrije keuze is hier echter relatief : ze bestaat enkel als beide partijen akkoord gaan, zoneit zal de rechter beslissen. Een deskundige kan ook door partijen gewraakt worden105. Ook hier zal de rechter beslissen. Als bijkomende garantie stelt men dat iedere deskundige die weet dat er enige reden van wraking tegen hem bestaat, ertoe gehouden is zulks onverwijld aan de partijen mee te delen en zich van de zaak te onthouden indien de partijen hem geen vrijstelling verlenen106. Lijsten van geneesheren experten zijn meestal slechts beschikbaar in de schoot van de rechtbanken . Als voorbeeld vermelden we de lijst van degenen die met succes de postacademische opleiding gerechtelijk expert beëindigden aan de rechtsfaculteit van de Universiteit Gent. Het is de rechtsfaculteit zelf die –per academiejaar- deze lijst uitgeeft107. Besluit : de vrije keuze is hier beperkt en bestaat enkel als beide partijen akkoord gaan. Dit is ook logisch omdat anders de partijen hun eigen gerechtsdeskundige zouden aanstellen, hetgeen dn de subjectiviteit en de partijdigheid in de hand zou kunnen werken. 102
http://www.health.belgium.be/eportal/Healhcare/healthcareprofessions/Doctors/GPs/Professionalpractitioners ofmedicalhealthcare/index.htm 103 WLVO art. 92 104 Ger. Wb art 962, 2de lid 105 Ger. Wb art 966 106 Ger. Wb art 967 107 Gepromoveerden van de” permanente vorming expertisetechnieken” en “inleiding tot het recht voor gerechtelijke experts”Universiteit Gent, Opleidingsinstituut gerechtelijke experts en Instituut voor permanente vorming, Universiteit Gent, jaarlijkse uitgave
36
4.2.6. besluit De vrije keuze is afhankelijk van de aard van het onderzoek : soms is ze onbestaande, soms is ze relatief en soms gaat het om een echte vrije keuze.
37
38
4.3. Informatie Art. 7. § 1. De patiënt heeft tegenover de beroepsbeoefenaar recht op alle hem betreffende informatie die nodig is om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan. § 2. De communicatie met de patiënt geschiedt in een duidelijke taal. De patiënt kan erom verzoeken dat de informatie hem schriftelijk wordt bevestigd. (De patiënt heeft het recht zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon of het recht op de in § 1 bedoelde informatie uit te oefenen via deze persoon. De beroepsbeoefenaar noteert in voorkomend geval in het patiëntendossier dat de informatie, met akkoord van de patiënt, werd meegedeeld aan de vertrouwenspersoon of aan de patiënt in aanwezigheid van de vertrouwenspersoon evenals de identiteit van laatstgenoemde. De patiënt kan bovendien uitdrukkelijk verzoeken dat voormelde gegevens in het patiëntendossier worden opgenomen.) <W 2006-12-13/35, art. 62, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2007> § 3. De informatie wordt niet aan de patiënt verstrekt indien deze hierom uitdrukkelijk verzoekt tenzij het niet meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt of derden oplevert en mits de beroepsbeoefenaar hierover voorafgaandelijk een andere beroepsbeoefenaar heeft geraadpleegd en de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon, bedoeld in § 2, derde lid, heeft gehoord. Het verzoek van de patiënt wordt opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier. § 4. De beroepsbeoefenaar mag de in § 1 bedoelde informatie uitzonderlijk onthouden aan de patiënt, voorzover het meedelen ervan klaarblijkelijk ernstig nadeel voor de gezondheid van de patiënt zou meebrengen en mits de beroepsbeoefenaar hierover een andere beroepsbeoefenaar heeft geraadpleegd. In dergelijk geval voegt de beroepsbeoefenaar een schriftelijke motivering toe aan het patiëntendossier en licht hij de desgevallend aangewezen vertrouwenspersoon bedoeld in § 2, derde lid, in. Zodra het meedelen van de informatie niet langer het in het eerste lid bedoelde nadeel oplevert, moet de beroepsbeoefenaar de informatie alsnog meedelen. 4.3.1. Algemeen De informatie, die bedoeld wordt in art. 7 WPR, heeft betrekking op het krijgen van inzicht van de gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan, en betreft niet de informatie die voor de patiënt noodzakelijk is om toe te stemmen in een medische behandeling, zoals bedoeld in art 8 WPR. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde kunnen we bezwaarlijk steeds spreken over informatie over de gezondheidstoestand in de strikt medische zin van het woord. In de controlegeneeskunde kan dit wel van toepassing zijn (zie 4.3.2). Indien we het begrip “inzicht in zijn (gezondheids)toestand” zeer ruim interpreteren, kan art. 7 WPR toepasbaar zijn in alle domeinen van de controle- en expertisegeneeskunde. Het gaat hier dan om de ruimere context, waarin ook de informatie vermeld in art 8 WPR relevantie krijgt : in de curatieve geneeskunde geeft men conform art. 7 WPR informatie over de gezondheidstoestand, hetgeen dan patiënt doet begrijpen waarom een bepaald onderzoek of een bepaalde therapie wordt voorgesteld. Art. 8 WPR regelt dan de specifieke informatie voor een bepaald onderzoek of een bepaalde behandeling, waarin de patiënt eventueel kan toestemmen met kennis van zaken. 39
Op gelijkaardige manier zou men dan ook kunnen stellen dat men in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde conform art. 7 WPRde ruimere context schetst waarin men het controle- of expertise- onderzoek moet begrijpen. De informatie i.v.m. het controle- of expertise-onderzoek zelf past dan in art. 8 WPR. De ruimere context in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde is zeker ook de juridisch-administratieve context waarin het controle- of expertise- onderzoek dient plaats te vinden. Dit staat niet op die manier letterlijk in de tekst van art. 7 WPR ; het is een open vraag of dit voor de controle- en expertise geneeskunde expliciet hier in de WPR zou moeten vermeld worden. In vele (maar niet alle) situaties kan men ervan uitgaan dat de juridisch-administratieve informatie de verzekerde bereikt via andere regelgeving (zie bv. 4.3.5.). Uiteraard gaat het recht op informatie samen met het recht op inzage of afschrift van het medisch dossier. Wanneer een patiënt het medisch dossier kan inkijken, heeft hij/zij natuurlijk al veel informatie, weliswaar in het typische medische jargon. Wat in dit artikel nog bijkomend beoogd wordt is het recht op die informatie die niet in het dossier terug te vinden is, omdat het informatie is die algemeen gekend is voor de beroepsbeoefenaar, of omdat het – eerder in het kader van art. 8 WPR - gaat om uitleg over een specifieke medische procedure, onderzoek of behandeling die gekend moet zijn vooraleer patiënt kan toestemmen met voldoende kennis van zaken. Tevens dient het te gaan om informatie die gegeven wordt in een duidelijke en voor de patiënt begrijpelijke taal. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde dient de patiënt geïnformeerd te worden, niet alleen over de medische kant van de zaak, maar ook en vooral wat het juridischadministratief kader is waarbinnen dit onderzoek wordt uitgevoerd. Het optreden van een vertrouwenspersoon is relatief nieuw voor de meeste beroepsbeoefenaars niet alleen in de curatieve geneeskunde, maar zeker ook in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. In principe zijn er geen fundamentele bezwaren vanuit de beroepsbeoefenaarsgroep tegen de rol van de vertrouwenspersoon108. 4.3.2. controlegeneeskunde
De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer zelf brengt uit eigen beweging de betrokken kandidaat of werknemer op de hoogte van de afwijkingen, opgespoord tijdens de preventieve medische onderzoeken die op hem betrekking hebben. Ter gelegenheid van die onderzoeken geeft de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan de kandidaat of werknemer de nodige raadgevingen verantwoord door zijn gezondheidstoestand109 . 108
Niet gepubliceerde resultaten van een enquête bij de studenten 1ste jaar van de interuniversitaire opleiding MaNaMa Verzekeringsgeneeskunde en Medische Expertise, KUL-UA-UG tijdens de academiejaren 20082009,2009-2010, 2010-2011 (J. Verlooy, M. van Sprundel). 109
KB Gezondheidstoezicht WN, art 20 §1
40
Hij verzoekt de werknemer, bij wie hij een aantasting van zijn gezondheid vaststelt, zijn behandelend arts te raadplegen en verschaft de behandelende arts alle nuttige informatie, als de werknemer hiermee instemt.110 In de Wet op de controlegeneeskunde wordt voorzien dat de controlearts zo spoedig mogelijk zijn bevindingen schriftelijk meedeelt aan de werknemer-patiënt111 .
4.3.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur Het dient benadrukt te worden dat het schetsen van de medische en niet-medische context waarin en waarom een controle onderzoek gebeurt essentieel is bij de aanvang van de raadpleging in het kader van de sociale zekerheid. In het kader van de sociale zekerheid geniet patiënt een bijkomende bescherming wat betreft het administratieve gedeelte van de procedure via het “Sociaal Handvest”112. 4.3.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer Gezien het gaat om informatie die niet alleen betrekking heeft op het medische maar ook op het juridisch-administratief vlak, is er een zeer belangrijke rol weggelegd voor de “nieuwe” specialisten in de verzekeringsgeneeskunde en medische expertise. Vooral de rol van bijstandsgeneesheer bestaat essentieel ook uit het geven van deze (context)informatie. Uiteraard wordt de patiënt niet zelden ook bijgestaan door een advocaat, die ook een deel van de juridisch-administratieve informatie kan geven.
4.3.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank
De essentie van het gerechtelijk deskundigenonderzoek in burgerlijke zaken is de tegensprekelijkheid van het onderzoek113. De patiënt heeft dus de kans om vragen te stellen en opmerkingen te maken, met het oog op het verkrijgen van voldoende informatie over zijn gezondheidstoestand (voor zover die in de strikt medische zin van het woord aan de orde is) en over de ruimere context waarin de expertise plaatsvindt.
De courante praktijk bestaat erin dat de geneesheer-gerechtelijk deskundige op de installatievergadering duidelijke informatie verstrekt aan de patiënt, gebaseerd op de door de rechter aan hem toevertrouwde opdracht. 110
KB Gezondheidstoezicht WN, art 20 §2 WCG, art 8 §4 112 Wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde, B.S.,06-09-1995 113 Ger. Wb art 972 111
41
Hoewel sinds de aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek i.v.m. het deskundigenonderzoek114 de installatievergadering in principe voorzien wordt in de raadkamer115, waarbij er nog een extra controle en toezicht van de rechter wordt voorzien, gebeurt dit in de praktijk uiterst zelden. De mogelijkheid van het formuleren van opmerkingen op het voorverslag van de deskundige is een bijkomende garantie voor voldoende informatie naar de patiënt toe. In deze situatie zal de patiënt steeds bijgestaan worden door een advocaat, die op het vlak van juridisch-administratieve informatie hier ook een rol heeft te vervullen.
4.3.6. besluit De informatie waarover sprake in art. 7 WPR (gezondheidstoestand en vermoedelijke evolutie) is niet altijd aan de orde in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. De vraag stelt zich of men in dit kader art .7 WPR zo ruim dient te interpreteren dat men ook de administratief-juridische contextuele informatie erin vervat. Waarschijnlijk niet. Gezien de administratief-juridische kennis niet behoort tot het kennisdomein van de gemiddelde beroepsbeoefenaar is het moeilijk om dit via de WPR te regelen. Het is evenwel aan te bevelen dat deze informatie de patiënt bereikt via andere kanalen, bv. informatiebrochures (zie ook 4.4). Naarmate er een professionalisering van de beroepsbeoefenaars in het domein van de controle- en exptertisegeneeskunde aan de gang is (bv. via de nieuw erkende specialiteit “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise”) kan men verwachten dat ook de beroepsbeoefenaar zelf in staat is de administratief-juridische context aan de patiënt mee te delen.
114 115
Wet van 15 mei 2009, art 9 Ger. Wb art 972 §2, 3de lid
42
4.4. toestemming na informatie Art. 8. § 1. De patiënt heeft het recht om geïnformeerd, voorafgaandelijk en vrij toe te stemmen in iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar. Deze toestemming wordt uitdrukkelijk gegeven behalve wanneer de beroepsbeoefenaar, na de patiënt voldoende te hebben geïnformeerd, uit de gedragingen van de patiënt redelijkerwijze diens toestemming kan afleiden. Op verzoek van de patiënt of van de beroepsbeoefenaar en met de instemming van de beroepsbeoefenaar of van de patiënt, wordt de toestemming schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier. § 2. De inlichtingen die aan de patiënt verstrekt worden, met het oog op het verlenen van diens toestemming bedoeld in § 1, hebben betrekking op het doel, de aard, de graad van urgentie, de duur, de frequentie, de voor de patiënt relevante tegenaanwijzingen, nevenwerkingen en risico's verbonden aan de tussenkomst, de nazorg, de mogelijke alternatieven en de financiële gevolgen. Ze betreffen bovendien de mogelijke gevolgen ingeval van weigering of intrekking van de toestemming, en andere door de patiënt of de beroepsbeoefenaar relevant geachte verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de wettelijke bepalingen die met betrekking tot een tussenkomst dienen te worden nageleefd. § 3. De in § 1 bedoelde informatie wordt voorafgaandelijk en tijdig verstrekt en onder de voorwaarden en volgens de modaliteiten voorzien in § 2 en § 3 van artikel 7. § 4. De patiënt heeft het recht om de in § 1 bedoelde toestemming voor een tussenkomst te weigeren of in te trekken. Op verzoek van de patiënt of de beroepsbeoefenaar wordt de weigering of intrekking van de toestemming schriftelijk vastgelegd en toegevoegd aan het patiëntendossier. De weigering of intrekking van de toestemming heeft niet tot gevolg dat het in artikel 5 bedoelde recht op kwaliteitsvolle dienstverstrekking jegens de beroepsbeoefenaar ophoudt te bestaan. Indien de patiënt toen hij nog in staat was de rechten zoals vastgelegd in deze wet uit te oefenen, schriftelijk te kennen heeft gegeven zijn toestemming tot een welomschreven tussenkomst van de beroepsbeoefenaar te weigeren, dient deze weigering te worden geëerbiedigd zolang de patiënt ze niet herroept op een moment dat hij in staat is om zijn rechten zelf uit te oefenen. § 5. Wanneer in een spoedgeval geen duidelijkheid aanwezig is omtrent de al dan niet voorafgaande wilsuitdrukking van de patiënt of zijn vertegenwoordiger zoals bedoeld in hoofdstuk IV, gebeurt iedere noodzakelijke tussenkomst van de beroepsbeoefenaar onmiddellijk in het belang van de gezondheid van de patiënt. De beroepsbeoefenaar maakt hiervan melding in het in artikel 9 bedoelde patiëntendossier en handelt van zodra dit mogelijk is overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande paragrafen. 4.4.1. Algemeen Na de informatie kan de patiënt steeds weigeren toe te stemmen in een behandeling. Het gaat hier om het fundamenteel zelfbeschikkingsrecht van de patiënt en de onaantastbaarheid van het lichaam. In het domein van de controle- en expertise geneeskunde brengt dit niet zelden belangrijke administratief-juridische konsekwenties met zich mee.
43
In art.8,§2 laatste lid WPR wordt uitdrukkelijk gesteld dat de patiënt ook over deze konsekwenties dient ingelicht te worden : “… relevant geachte verduidelijkingen, desgevallend met inbegrip van de wettelijke bepalingen die m.b.t. een tussenkomst dienen te worden nageleefd “(zie ook 4.3.3.5.) Deze zinsnede lijkt wel te zijn ingevoegd omwille van de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde. Opnieuw dient gesteld dat de informatie dus niet enkel medisch dient te zijn, maar ook administratief-juridisch en dat de beroepsbeoefenaar dus ook over de beide domeinen informatie moet (kunnen) geven. Ook informatie over de financiële gevolgen (kostprijs) wordt vereist. Gezien in vele gevallen de beroepsbeoefenaar handelt in opdracht van een derde, zijn er voor de patiënt in dit geval geen kosten. De honorarium- en onkostennota wordt naar de opdrachtgever gestuurd. Eventueel werden hierover vooraf afspraken gemaakt met de opdrachtgever. Zijn er wel kosten voor de patiënt, dan wordt over het algemeen een ereloonnota opgesteld gebaseerd op een honorarium per uur, verplaatsingskosten en andere kosten (kantoor, copie, port,…). Deze praktijk is courant in de gerechtelijke expertise, en in het algemeen worden dezelfde tarieven gehanteerd. Als de patiënt deze inlichtingen vraagt, zal hij deze onmiddellijk krijgen ; de gewoonte om deze inlichtingen spontaan te geven bestaat nog niet116, hoewel de WPR de beroepsbeoefenaar hiertoe verplicht. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde kan de beroepsbeoefenaar meestal wel een goede raming geven van de kosten voor de patiënt. In de curatieve geneeskunde is het voor de arts-beroepsbeoefenaar soms moeilijker om deze informatie te geven, gezien de beroepsbeoefenaar-arts veelal helemaal niet rechtstreeks betrokken is in de facturatie, die meestal door het ziekenhuis gebeurt.
4.4.2. controlegeneeskunde Het KB gezondheidstoezicht voorziet in de verplichting vanwege de werkgever om de werknemer vooraf op de hoogte te stellen van het doel en de aard van de preventieve medische onderzoeken, inentingen en tuberculinetests die zij moeten ondergaan, alsook van de procedure die zij moeten volgen om deze te ondergaan117 . Het niet toestemmen of zich onttrekken aan preventieve medische onderzoeken waaraan zij zich krachtens de bepalingen van het KB gezondheidstoezicht werknemers moeten onderwerpen, heeft als gevolg dat de werkgevers deze werknemers niet aan het werk mag stellen of houden118.
116
Niet gepubliceerde resultaten van een enquête bij de studenten 1ste jaar van de interuniversitaire opleiding MaNaMa Verzekeringsgeneeskunde en Medische Expertise KUL-UA-UG tijdens de academiejaren 20082009,2009-2010, 2010-2011 (J. Verlooy, M. van Sprundel). 117 118
KB Gezondheidstoezicht WN, art 10 KB gezondheidstoezicht WN, art 13
44
4.4.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur
De patiënt mag zich laten bijstaan door een geneesheer van zijn keuze wanneer hij opgeroepen wordt door de adviserend geneesheer voor controle119. Zeer vaak zal de patient geen beroep doen op een bijstandsgeneesheer, al was het maar om geen onnodige kosten te maken. In die omstandigheden is het belangrijk dat de adviserend geneesheer indachtig is dat niet alleen informatie i.v.m. het medisch onderzoek, maar ook informatie over het administratief technisch gedeelte van de situatie van de patiënt wordt gegeven, zodat de patiënt ook op dit gebied voldoende geïnformeerd is om te kunnen toestemmen. Een informatieve brochure vooraf zou kunnen helpen, doch ontslaat de adviserend geneesheer niet van zijn informatieplicht in een voor de patiënt begrijpelijke taal. Dit gedeelte van zijn taak kan hij eventueel ook delegeren aan niet- medisch personeel van zijn dienst. Het RIZIV gebruikt o.a. brochures en informatie via hun website zoals bv. “Waarom bent u uitgenodigd voor een geneeskundig onderzoek ? Toelichting en verloop “ in het kader van de geneeskundige controle naar aanleiding van de vraag van de adviserend geneesheer van het ziekenfonds tot erkenning van de invaliditeit120. De FOD sociale zekerheid, directie-generaal Personen met een handicap voert medische expertises uit bij volwassen personen en kinderen met een handicap. Op de website vindt de patiënt een informatiefolder over hoe de expertise zal verlopen, wat gevraagd zal worden, hoe de patiënt inzage kan krijgen in zijn dossier etc…121
4.4.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer Een bijstandsgeneesheer, die meestal vrij kan gekozen worden door de patiënt, heeft als essentiële taak de patiënt bij te staan, d.w.z. ook de nodige informatie te geven over zowel het medische als het administratief-juridische aspect van de situatie. Het domein van de expertises betreffende private verzekeringen en schade opgelopen in gemeen recht is zowat het enige domein waarin het gebruikelijk is om in de bijstand door een aparte geneesheer te voorzien. In dit verband mag een raadsgeneesheer, optredend voor een verzekeringsmaatschappij, ervan uitgaan dat de patiënt reeds informatie ontving van de bijstandsgeneesheer, doch dit ontslaat de adviserend geneesheer niet van de verplichting om ook op zijn beurt de patiënt voldoende in te lichten. 4.4.5. geneesheer- expert, aangesteld door de rechtbank 119
KB 35, art 28 www.riziv.fgov.be/citizen/nl/allowances/PROTH_6_7.htm#4 121 www.handicap.fgov.be 120
45
Gezien de patient die onderzocht wordt door een geneesheer-deskundige, aangesteld door een rechter in het kader van een burgerlijke zaak,steeds ook de bijstand heeft van een advocaat, zal deze laatste zeker bijkomende uitleg kunnen verstrekken aan zijn client, vooral dan wat betreft het juridisch-administratief aspect van het onderzoek. Dit ontslaat de geneeskeer deskundige niet van zijn informatieplicht, zoals gesteld in dit artikel WPR.
4.4.6. besluit Zoals voor de curatieve geneeskunde verdient het hier aanbeveling om informatieve brochures op te stellen voor elke specifieke situatie waarin –in het gebied van de controle- en expertisegeneeskunde – een patiënt tegenover een beroepsbeoefenaar staat, die voldoende rekening houdt met de WPR en andere vigerende regels (zie ook 4.3). Een controle (visum) vanwege de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid is aangewezen. Deze brochure ontslaat de beroepsbeoefenaar niet van het geven van informatie, maar er is dan tenminste al een basis, waaraan de beroepsbeoefenaar zich kan houden en waarover de patiënt eventueel gerichte vragen kan stellen.
46
4.5. recht op dossier, bewaring, inzage, afschrift Art. 9. § 1. De patiënt heeft ten opzichte van de beroepsbeoefenaar recht op een zorgvuldig bijgehouden en veilig bewaard patiëntendossier. Op verzoek van de patiënt voegt de beroepsbeoefenaar door de patiënt verstrekte documenten toe aan het hem betreffende patiëntendossier. § 2. De patiënt heeft recht op inzage in het hem betreffend patiëntendossier. Aan het verzoek van de patiënt tot inzage in het hem betreffend patiëntendossier wordt onverwijld en ten laatste binnen 15 dagen na ontvangst ervan gevolg gegeven. De persoonlijke notities van een beroepsbeoefenaar en gegevens die betrekking hebben op derden zijn van het recht op inzage uitgesloten. Op zijn verzoek kan de patiënt zich laten bijstaan door of zijn inzagerecht uitoefenen via een door hem aangewezen vertrouwenspersoon. Indien deze laatste een beroepsbeoefenaar is, heeft hij ook inzage in de in het derde lid bedoelde persoonlijke notities. (In dit geval is het verzoek van de patiënt schriftelijk geformuleerd en worden het verzoek en de identiteit van de vertrouwenspersoon opgetekend in of toegevoegd aan het patiëntendossier.) <W 2006-12- 13/35, art. 63, 1°, 002; Inwerkingtreding : 01-012007> Indien het patiëntendossier een schriftelijke motivering bevat zoals bedoeld in artikel 7, § 4, tweede lid, die nog steeds van toepassing is, oefent de patiënt zijn inzagerecht uit via een door hem aangewezen beroepsbeoefenaar, die ook inzage heeft in de in het derde lid, bedoelde persoonlijke notities. § 3. De patiënt heeft recht op afschrift van het geheel of een gedeelte van het hem betreffend patiëntendossier (...), overeenkomstig de in § 2 bepaalde regels. Ieder afschrift vermeldt dat het strikt persoonlijk en vertrouwelijk is. (De Koning kan het maximumbedrag vaststellen dat aan de patiënt mag worden gevraagd per gekopieerde pagina die in toepassing van voornoemd recht op afschrift wordt verstrekt of andere dragers van informatie.) <W 2006-12-13/35, art. 63, 2°, 002; Inwerkingtreding : 01-012007> De beroepsbeoefenaar weigert dit afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen. § 4. Na het overlijden van de patiënt hebben de echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de partner en de bloedverwanten tot en met de tweede graad van de patiënt, via een door de verzoeker aangewezen beroepsbeoefenaar, het in § 2 bedoelde recht op inzage voorzover hun verzoek voldoende gemotiveerd en gespecifieerd is en de patiënt zich hiertegen niet uitdrukkelijk heeft verzet. De aangewezen beroepsbeoefenaar heeft ook inzage in de in § 2, derde lid, bedoelde persoonlijke notities. 4.5.1. Algemeen De rechten van de patiënt, vermeld in art. 9 WPR geven vaak problemen in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde, zoals blijkt uit de verschillende jaarverslagen van de federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt”122 en de discussies met de begeleidingscommissie van deze studie.
122
www.health.belgium.be:eportal/Myhealth/PatientrightsandInterculturalm/Patientrights/Federal
47
In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde gaat het niet enkel om het recht op inzage en afschrift van de patiënt in het dossier dat over hem werd samengesteld, maar tevens stelt zich de vraag in welke mate ook derden rechten kunnen laten gelden i.v.m. inzage en afschrift van een patiëntendossier, bv een verzekeraar bij wie de patiënt een persoonsverzekering heeft afgesloten. Gezien veel van de problemen i.v.m. het patiëntendossier in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde (evenals in het domein van de curatieve geneeskunde) universeel zijn voor alle onderafdelingen (controlegeneeskunde, adviserend geneesheer/geneesheer inspecteur RIZIV, verzekeringsgeneeskunde en medische expertise, geneesheer expert) worden ze hier onder de hoofding “algemeen” besproken. 4.5.1.1. Het recht op een patiëntendossier Elke patiënt heeft t.o.v. zijn beroepsbeoefenaar recht op een patiëntendossier. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde heeft de patiënt het recht op een patiëntendossier. Dit patiëntendossier is niet alleen een werkinstrument voor de beroepsbeoefenaar, Het zorgt ook voor de continuïteit in de zorgverstrekking en kan ook gebruikt worden voor kwaliteitscontrole. Verder is het medisch dossier ook een communicatiemiddel en biedt het de mogelijkheid voor medisch-wetenschappelijk, epidemiologisch en statistisch onderzoek. Last but not least is het patiëntendossier een bewijsstuk op juridisch/deontologisch vlak123. Weinig regels bestaan over de inhoud van het patiëntendossier dat gebruikt wordt voor controle- en expertisedoeleinden. Enkel in bepaalde gevallen van verplicht gezondheidstoezicht in het kader van de taak van de preventie-adviseur arbeidsgeneesheer bestaan regels over hoe het gezondheidsdossier dient te worden samengesteld (zie 4.5.1.) Het patiëntendossier zoals we dat in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde mogen verwachten bevat persoonsgegevens en gezondheidsgegevens, zoals gedefinieerd in de Wet Verwerking Persoonsgegevens124. Dat wil nog niet zeggen dat de Wet Verwerking Persoonsgegevens van toepassing is. De Wet Verwerking Persoonsgegevens is enkel van toepassing op elk geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsook op elke niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen. Een bestand is elk gestructureerd geheel van persoonsgegevens die volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn; ongeacht of dit geheel gecentraliseerd dan wel gedecentraliseerd is of verspreid op een functioneel of geografisch bepaalde wijze125. Een elektronisch dossier valt dus onder het toepassingsgebied van de Wet Verwerking Persoonsgegevens. Een manueel aangelegd dossier valt maar onder de Wet Verwerking Persoonsgegevens wanneer het deel uitmaakt van een bestand of zelf een bestand is. Dit is het geval wanneer de gegevens op een ordelijke wijze zijn gestructureerd, zodat ze onmiddellijk
123
T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier, Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 1 WVP, art. 1 125 WVP, art. 1, §3 124
48
terug te vinden zijn, zonder dat men het gehele dossier of alle dossiers dient door te nemen126. Er is dus sprake van een bestand wanneer aan twee afzonderlijke criteria is voldaan : de persoonsgegevens moeten gestructureerd zijn én de persoonsgegevens moeten volgens bepaalde criteria toegankelijk zijn127. Met de professionalisering van de sector van de controle- en expertisegeneeskunde zal elk patiëntendossier onder de toepassing van de Wet Verwerking Persoonsgegevens vallen, hoewel het niet ondenkbaar is dat in uitzonderlijke gevallen (oudere, solo werkende en occasioneel als expert optredende beroepsbeoefenaar) het patiëntendossier manueel is aangelegd en bestaat uit losse aantekeningen en allerlei documenten, min of meer chronologisch gerangschikt; dit dossier voldoet niet aan de vereiste van systematische toegankelijkheid en de Wet Verwerking Persoonsgegevens zou hier dan ook niet toepasselijk zijn128. Op te merken valt dat –vooral in het domein van de controle- en expertisegeneeskundegezondheidsgegevens ook kunnen worden verwerkt buiten de relatie tussen een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg en een patiënt (bv. statistische gegevens i.v.m. arbeidsongevallen, beroepsziekten etc..) . In die hypothese geldt enkel de Wet Verwerking Persoonsgegevens en niet de Wet Patiëntenrechten129. De inhoud van het medisch dossier, zoals bedoeld in de WPR, is niet vastgelegd. Vermits de WPR de relatie beroepsbeoefenaar – patiënt regelt kan men ervan uitgaan dat het medisch dossier strikt medische gegevens bevat, die (uiteraard) toegankelijk zijn voor de patiënt. 4.5.1.2.Recht op verbetering Krachtens de Wet Verwerking Persoonsgegevens heeft iedereen het recht om alle op hem betrekking hebbende en onjuiste persoonsgegevens kosteloos te doen verbeteren, dan wel gelet op het doel van de verwerking onvolledige of niet ter zake dienende persoonsgegevens te doen verwijderen130. In die zin is het niet denkbeeldig dat een patiënt de graad van invaliditeit, zoals weergegeven in zijn patiëntendossier wenst te verbeteren. Vandaar dat er een verschil dient gemaakt te worden over de afdwingbaarheid van dit correctierecht, afhankelijk van de soorten persoonsgegevens131. Zo onderscheiden we objectieve gegevens, waarvan de verbetering geen probleem kan zijn en de patiënt kan dit dan ook gemakkelijk afdwingen : bv. foutief adres, onjuiste of vergeten medische antecedenten of allergieën, …
126
R. HEYLEN, “Het medisch dossier en de Wet Patiëntenrechten : vele verduidelijkingen, maar toch enkele nieuwe problemen”, T. Gez./Rev.dr.santé 2003-04, 94 127 Zie ook voor oudere maar vergelijkbare toepassing : Cass. 16 mei 1997, Computerr.1997, 161, noot J. DUMORTIER; zie verder P. DE HERT en D. PISSOORT,”Het toepassingsgebied van de wet” in P. DE HERT (ed.), Privacy en persoonsgegevens, Brussel, Politeia, losbl., 2005, titel II/50 e.v.; I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 30-31 128 Memorie van toelichting, Parl.St.Kamer 1997-98, nr. 1566/1, p.14 : definitie van “bestand” 129 D. DE BOT,”Commentaar bij art. 10 Wet Persoonsgegevens”, Comm.Pers.(uitgave 2009), p.15, nr.32 130 WVP, art.12, §1 131 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 53
49
Daarnaast zijn er ook subjectieve gegevens, waarbij er een interpretatie is gebeurd door de beroepsbeoefenaar : bv. de graad van invaliditeit of arbeidsongeschiktheid, gezondheidstoestand van de patiënt, … Subjectieve gegevens zijn steeds vatbaar voor betwisting, zodat de patiënt hier geen absoluut recht op verbetering kan hebben.De patiënt kan bezwaarlijk eisen dat zijn subjectieve beoordeling in de plaats komt van die van de beroepsbeoefenaar. Bij een subjectief gegeven of een appreciatie houdt het recht op verbetering enkel het recht in op opname van de vermelding dat het gegeven wordt betwist132. Het is aan te raden dat niet alleen het feit dat iets wordt betwist, doch eveneens het standpunt van patiënt in het patiëntendossier wordt opgenomen. Dit geeft meer inzicht in de betwisting. 4.5.1.3. Verwerking van de persoonsgegevens De Wet Verwerking Persoonsgegevens verbiedt in principe de verwerking van persoonsgegevens, behalve voor preventieve geneeskunde en medische diagnose, voor verwerking voor statistische of wetenschappelijke doeleinden (mits het inachtnemen van bepaalde voorzorgen), mits schriftelijke toestemming en tenslotte voor “andere doeleinden”. Onder deze laatste rubriek vallen bepaalde situaties die van toepassing zijn in de controle- en expertisegeneeskunde : bv. de verwerking van persoonsgegevens is toegelaten wanneer dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling vastgesteld door of krachtens de wet met het oog op de toepassing van de sociale zekerheid133. 4.5.1.4. Bewaring Er bestaat geen algemene bewaartermijn voor alle patiëntendossiers. De Code van Geneeskundige Plichtenleer134 spreekt in art. 46 van een bewaring gedurende 30 jaar na het laatste contact. De Wet Patiëntenrechten heeft ook geen algemene bewaartermijn opgelegd. Vandaar dat men per soort patiëntendossier de specifieke bewaartermijn moet nakijken. Als algemene regel geldt dat medische dossiers gedurende 30 jaar moeten worden bewaard. Vermits de verjaringstermijn voor aansprakelijkheidsvorderingen werd ingekort van 30 naar 20 jaar (buitencontractuele aansprakelijkheid) of 10 jaar (contractuele aansprakelijkheid) wordt er in een deel van de rechtsleer kritiek geuit op deze extreem lange bewaringstermijn van 30 jaar. In het geval van minderjarigen kan het wel nuttig zijn om een lange bewaringstermijn te hebben. Specifiek voor het domein van de controlegeneeskunde wordt over een termijn van 15 jaar gesproken (zie 4.5.2.) 4.5.1.5. Inzagerecht Art. 9 §2 Wet Patiëntenrechten geeft de patiënt een rechtstreeks inzagerecht in het hem betreffende patiëntendossier. De bestaansreden hiervan is niet zozeer het geven van 132
Verslag MERCKX-VAN GOEY, Parl. St. Kamer, 1991-92, 413/12, p. 51: P.DE HERT en D.PISSOORT, “De rechten van de betrokkenen” in P. DE HERT(ed.), Privacy en persoonsgegevens, Brussel, Politeia, bijgewerkt tot 2005, 106 133 WVP, art.7,§2 c) 134 http://www.ordomedic.be/nl/code
50
informatie aan de patiënt, want daaraan moet de beroepsbeoefenaar voldoen krachtens andere verplichtingen, maar eerder het versterken van de positie van de patiënt in geval van een (dreigend) conflict met de beroepsbeoefenaar135 en een bescherming van het privéleven van de patiënt. Er werd geopteerd voor een rechtstreeks inzagerecht omdat een onrechtstreeks inzagerecht onrust en achterdocht zou kunnen wekken bij de patiënt136. Vooral in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde stelde dit problemen. Men vreesde dat dit rechtstreeks inzagerecht zou kunnen leiden tot het aanmaken van dubbele of parallelle dossiers137. Verder vreesde men dat de patiënt de informatie niet zou begrijpen en verkeerde conclusies zou kunnen trekken. Het rechtstreeks inzagerecht door de patiënt belet de aanwezigheid niet van een beroepsbeoefenaar om bij de inzage toelichting te geven. Dit geeft het bijkomend voordeel dat patiënt een beter begrip heeft van de inhoud, dat jargon terminologie kan verklaard worden en dat patiënt bepaalde vragen reeds onmiddellijk door de beroepsbeoefenaar beantwoord kan zien. In feite zou de aanwezigheid van een beroepsbeoefenaar bij de inzage in het patiëntendossier zelfs een recht van de patiënt moeten zijn138. Vooral in domein van de controle en expertisegeneeskunde, waar patiënt al a priori meer achterdochtig is dan in de curatieve geneeskunde : de gezondheidszorg wordt tenslotte niet op zijn vraag verstrekt en vaak ook niet door een door hemzelf gekozen beroepsbeoefenaar. In dit laatste geval is het dan ook aangewezen om beroep te doen op een onafhankelijke beroepsbeoefenaar, bij voorkeur een arts met de bijkomende kwalificatie “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise” dit om op een verstaanbare manier de informatie te kunnen duiden, niet alleen op medisch vlak, maar vooral ook op juridischadministratief vlak. Tenminste voor deze bijstandsgeneesheer heeft patiënt een vrije keuze. Sommige buitenlandse wetgevingen kennen aan de patiënt een recht op (gratis) professionele bijstand toe bij de uitoefening van het inzagerecht door de patiënt139. De persoonlijke notities van de beroepsbeoefenaar-arts in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde hoeven niet veel te verschillen van deze in de curatieve geneeskunde. Naast de anamnestische en klinische gegevens kan men veronderstellen dat er ook een (subjectieve) interpretatie aan wordt gegeven bijvoorbeeld in de zin van de bepaling van een (ongeschiktheids)percentage. Het gaat hier dan om een interpretatie van objectieve bevindingen. Normaal gesproken vindt men deze gegevens ook terug in de briefwisseling betreffende het dossier.
135
T. BALTHAZAR, “De potentiële impact van de Patiëntenrechtenwet op procedures inzake aansprakelijkheid van artsen en ziekenhuizen” in Aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 2004, 33 en Memorie van Toelichting, Parl.St.Kamer 2001-2002, nr.1462/001, blz.30-31 136 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr.1642/001, p.30-31 137 Zie bijvoorbeeld : Verslag GILKINET en BROUNS, Parl.St.Kamer 2001-02, 1642/012, p.85 138 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 98 139 Zie bv. Canadese provincie Québec : Loi sur les services de la santé et les services sociaux, Lois refondues du Québec, chapitre S-4.2, art. 25, www.publicationsduquebec.gouv.qc.ca
51
Het rechtstreeks inzagerecht van de patiënt strekt zich niet uit tot de persoonlijke notities140. De patiënt kan dus niet eisen om ook inzage te krijgen in de persoonlijke notities van het patiëntendossier. Er bestaat wel enige controverse over het antwoord op de vraag of persoonlijke notities deel uitmaken van het patiëntendossier en over het begrip “persoonlijke notities” zelf. Volgens de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren maken de persoonlijke notities geen deel uit van het patiëntendossier, nu zij niet noodzakelijk zijn voor de continuïteit van de zorg.141 Ook in de rechtsleer wordt gesteld dat persoonlijke notities geen medische gegevens betreffende de patiënt uitmaken. 142 Hiermee kan niet worden ingestemd 143. Het begrip patiëntendossier is voldoende ruim opdat elke aantekening hiervan deel zou uitmaken. Bovendien beantwoordt het begrip persoonlijke notitie ook aan de definitie van persoonsgegeven144 en van gezondheidsgegeven in de zin van de Wet Verwerking Persoonsgegevens. Het is inderdaad informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon en is als dusdanig dus een persoonsgegeven. Als persoonsgegeven betreft het de vroegere, huidige of toekomstige fysieke of psychische gezondheidstoestand van de betrokkene en is het dus een gezondheidsgegeven. De verwerking van deze gezondheidsgegevens is overigens maar rechtmatig als de arts de patiënt vooraf inlicht dat er persoonlijke notities worden aangelegd, zo werd opgemerkt145. Ten slotte beschouwt ook de wetgever de persoonlijke notities als een onderdeel van het patiëntendossier, nl. als specifieke gegevens die enkel voor de opsteller ervan maar niet voor anderen bestemd zijn.146 Weliswaar definieert de memorie van toelichting het begrip “persoonlijke notities” zeer eng als “de aantekeningen die door de beroepsbeoefenaar afzonderlijk werden opgeborgen, die voor anderen, zelfs voor medebetrokkenen van de zorgverleningsequipe, nooit toegankelijk zijn en die nodig zijn voor het persoonlijk gebruik van de zorgverlener.147 Het betreft persoonlijke kanttekeningen, eigen ideeën, subjectieve opmerkingen, denkpistes, werkhypotheses of geheugensteuntjes.148 Door de Vlaamse decreetgever worden persoonlijke notities gedefinieerd als aantekeningen die passen in de professionele doeleinden van de relatie tussen een zorgverstrekker en een 140
WPR art. 9, §2 Nationale Raad Orde der Geneesheren,”Advies van 16 februari 2002. Het voorontwerp van wet betreffende de rechten van de patiënt”, T. Orde Geneesh. 2002, nr. 95, p. 3 en www.ordomedic.be 142 J. VAN DAMME, H. NYS en T. VAN DAMME, De patiënt, de huisarts en zijn dossier, 155 143 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 141 144 J. DHONTen Y. POULLET, Het algemeen medisch dossier : een correcte afweging tussen staatsefficiëntie en de vrijheid van de zorgverlener en de privacy van de patiënt ?, T. Gez./Rev.dr.santé 1999-2000, 250. 145 R. SAELENS en P. DE HERT, De wet patiëntenrechten en de verwerking van gezondheidsgegevens, 153154. 146 Verslag REMANS en DE ROECK, Parl.St.Senaat 2001-02, 2-1250/3, p.57; in die zin ook H. NYS, Geneeskunde. Recht en medisch handelen in APR(uitgave 2005), nr. 380; P. THIEL, Les hôpitaux en Belgique : fonctionnement et financement, Brussel, Kluwer, 2000, 86. 147 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr 1642/001, 33. 148 S. CALLENS en S. DE WILDE in G. SCHAMPS (ed.), Evolution des droits du patient, indemnisation sans faute des dommages liés aux soins de santé : le droit médical en mouvement, 172 ; Nationale Raad Orde der Geneesheren, “Advies van 16 februari 2002. Het voorontwerp van wet betreffende de rechten van de patiënt”, T.Orde Geneesh. 2002, nr 95, p.3 en www.ordomedic.be 141
52
zorggebruiker, die door de zorgverstrekker voor zichzelf worden bijgehouden en die een weergave zijn van zijn aandachtspunten, indrukken en overwegingen.149 Zodra de beroepsbeoefenaar deze aantekeningen spontaan overlegt aan een collega, verliezen zij hun karakter van persoonlijke notities en kunnen zij dus nie worden uitgesloten van het inzagerecht. De memorie van toelichting is verder erg zwijgzaam over het begrip “persoonlijke notities” en de reden van deze uitzondering. Enigszins laconiek verwijst de memorie naar de ombudsfunctie , die bemiddelend kan optreden over discussies nopens de term “persoonlijke notities”.150 Het inzagerecht kan zoals gezegd ook worden uitgeoefend door een door de patiënt aangewezen vertrouwenspersoon. Is die vertrouwenspersoon een beroepsbeoefenaar in de zin van de Wet Patiëntenrechten, dan heeft hij ook inzage in de persoonlijke notities.151 Een beroepsbeoefenaar mag als derde die persoonlijke notities inzien, omdat ervan wordt uitgegaan dat hij bij machte is te vatten waarom die notities in het dossier van de patiënt zijn opgenomen en in staat is ze in hun context te plaatsen. In het verlengde hiervan menen sommige auteurs dat het begrip beroepsbeoefenaar hier beperkt moet worden tot die beroepsbeoefenaars die de bevoegdheid hebben om de persoonsgegeven van het patiëntendossier te begrijpen. Zo zouden enkel artsen inzage kunnen nemen van de persoonlijke notities van een medisch dossier. Dit is ook het standpunt van de Nationale Raad Orde der Geneesheren. 152 Deze stelling kan niet worden gedeeld. Artikel 9 WPR maakt geen enkel onderscheid naargelang de specialiteit van de beroepsbeoefenaar. Elke beroepsbeoefenaar komt bijgevolg in aanmerking. Er anders over beslissen zou een voorwaarde toevoegen aan artikel 9 WPR die er niet in wordt vermeld. 4.5.1.6. Recht op afschrift 4.5.1.6.1. Inleiding Het recht op afschrift vloeit voort uit het recht op inzage. Men kan bezwaarlijk de patiënt die inzage had, verplichten om de gegevens van het dossier over te schrijven ! Dit recht wordt gegarandeerd door artikel 8 EVRM, waarbij er ook rechtspraak in die zin is153, en door de Wet Patiëntenrechten154. Nochtans is er geen recht van afschrift voorzien voor de nabestaanden na het overlijden van patiënt : hier geldt enkel een onrechtstreeks inzagerecht. Het gaat hier om een slordigheid van de wetgever, vermits het recht of afschrift onlosmakelijk verbonden is met het recht op bewijs in burgerlijke zaken155. 149
Decreet van 16 juni 2006 betreffende het gezondheidsinformatiesysteem, art. 2, 14°, BS 7 september 2006 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St. Kamer 2001-02, nr 1642/001, 33. 151 WPR, art. 9, § 2 152 Nationale Raad Orde der Geneesheren, Advies van 26 juli 2003, Patiëntenrechtenwet, T. Orde Geneesh., 2003, nr. 101, p. 6 en www.ordomedic.be. 153 EHRM, K.H. and others v. Slovakia, 6 november 2009, www.echr.coe.int 154 WPR, art. 9, § 3 155 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 192 150
53
Een mogelijke oplossing is dat de in WPR art. 9 §4 bedoelde personen een beroepsbeoefenaar aanwijzen die het patiëntendossier kan inzien en hem de opdracht geven notities te nemen van wat hij in het dossier aantreft. Die notities kunnen dan gebruikt worden voor de rechter. Daarnaast kunnen de nabestaanden een beroep doen op art. 877 Ger. W. : de rechter kan op basis van deze wetsbepaling de beroepsbeoefenaars verplichten het patiëntendossier over te maken als mogelijk bewijs van een feit dat ter discussie staat. 4.5.1.6.2. de verzekeraar en het afschrift van een patiëntendossier Ieder afschrift dient te vermelden dat het strikt persoonlijk en vertrouwelijk is, waardoor de wetgever wilde voorkomen dat derden, in het bijzonder verzekeraars, het dossier voor andere doeleinden zouden aanwenden. Of dat in de praktijk ook iets uithaalt, is maar de vraag. In dezelfde zin dient het laatste lid van WPR art.9 §3 geïnterpreteerd te worden : “de beroepsbeoefenaar weigert afschrift indien hij over duidelijke aanwijzingen beschikt dat de patiënt onder druk wordt gezet om een afschrift van zijn dossier aan derden mee te delen”. Hierbij wordt gedacht aan verzekeraars en werkgevers die druk zouden uitoefenen om een afschrift van het dossier te verkrijgen. Duidelijke aanwijzingen zijn o.m. een brief van de verzekeraar of van de werkgever, alsook een verklaring van de patiënt zelf156. Op te merken valt dat dit weigeringsrecht van de beroepsbeoefenaar wegens druk door derden enkel geldt t.a.v. verzoek tot een afschrift Wanneer een patiënt enkel zijn recht op inzage wil uitoefenen, al dan niet bijgestaan door een vertrouwenspersoon, kan de beroepsbeoefenaar dit niet weigeren omwille van druk van derden157. Hoewel het patiëntbeschermende doel van deze bepaling duidelijk is, kan aan het nut ervan in sommige situaties worden getwijfeld. Wanneer een derde, bv. een verzekeraar, een bepaald stuk uit het patiëntendossier of het gehele patiëntendossier opvraagt en de beroepsbeoefenaar dit weigert, komt de patiënt in de kou te staan. Zolang het stuk of het dossier niet wordt overgemaakt, zal de patiënt ofwel geen verzekeringsovereenkomst kunnen sluiten ofwel geen uitkering van de verzekeraar kunnen ontvangen. Deze bepaling kan dus tot een patstelling leiden. Een gerechtelijke procedure biedt dan meestal de enige uitweg …, wat bezwaarlijk de bedoeling kan zijn. Het praktisch nut van deze wetsbepaling kan dus in verschillende omstandigheden in vraag gesteld worden, vermits het geen oplossing biedt voor deze conflictsituaties158.
156
Verslag REMANS en DE ROECK, Parl.St Senaat 2001-02, 2-1250/3, p. 58 M.-N. VERHAEGEN, o.c., T.Gez./Rev.dr.santé, 2003)04, 90 158 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 189
157
54
4.5.2. controlegeneeskunde Gezien de controlegeneeskunde onlosmakelijk verbonden is met de arbeidsgeneeskunde, vermelden we hier ook de bestaande regels aan i.v.m. het medisch dossier arbeidsgeneeskunde , dit om de geest van de vigerende regelgeving van dit domein te illustreren. Voor werknemers die een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid, een activiteit met welbepaald risico of een activiteit verbonden met voedingswaren uitoefenen, moet de werkgever de nodige maatregelen nemen opdat die werknemers verplicht onder gezondheidstoezicht zouden staan. Hetzelfde geldt voor werknemers die een gezondheidstoezicht wensen. Het gezondheidstoezicht van werknemers is niet verplicht wanneer uit resultaten van de risicoanalyse blijkt dat het toezicht niet nodig is159. In het kader van het gezondheidstoezicht op werknemers is het bijhouden van een medisch dossier, hier gezondheidsdossier genoemd, verplicht. Het dient evenwel niet voor alle werknemers opgesteld te worden160. KB gezondheidstoezicht WN bevat nadere regels i.v.m het gezondheidsdossier 161. De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer staat in voor de samenstelling ervan. Het gezondheidsdossier van de bedoelde werknemers bestaat uit de opslag van alle relevante informatie over de werknemer die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in staat stelt het gezondheidstoezicht uit te voeren en de doeltreffendheid te meten van de preventie-en beschermingsmaatregelen die in de onderneming individueel en collectief worden toegepast162. Voor dit patiëntendossier heeft de wetgever de inhoud vastgelegd. Het omvat een geheel van gestructureerde en duidelijk geordende gegevens, bestaande uit vier delen - De sociaaladministratieve gegevens m.b.t. de identificatie van de bedoelde werknemer en zijn werkgever - De beroepsanamnese en de objectieve medische persoonsgegevens163 vastgesteld tijdens de preventieve medische onderzoeken. Deze persoonsgegevens houden verband met de werkpost of de activiteiten van de werknemer ; - De specifieke gegevens van persoonlijke aard vastgesteld door de preventieadviseurarbeidsgeneesheer tijdens de preventieve medische onderzoeken en die aan deze arts zijn voorbehouden ; - De blootstelling van elke werknemer die is tewerkgesteld op een werkpost of aan een activiteit waarbij hij blootstaat aan biologische, fysische of chemische agentia.
159
KB Gezondheidstoezicht WN, artt. 4 en 5 Vgl. evenwel S. Callens, m. Goossens en K. Cierkens, “Omgaan met gegevens in de gezondheidszorg” in ‘Organisatie van de gezondheidszorg’, Antwerpen, Intersentia, 2008 161 KB Gezondheidstoezicht WN, afdeling 8, het gezondheidsdossier : artt. 79 - 92 162 KB Gezondheidstoezicht WN, art. 79 §2 163 KB Gezondheidstoezicht WN, art. 82 specifieert wat juist onder objectieve medische persoonsgegevens moet worden verstaan 160
55
Het gezondheidsdossier mag geen informatie bevatten over de medewerking aan programma’s betreffende de volksgezondheid die geen verband houden met het beroep164. De mogelijkheid bestaat dat de werknemer het dossier laat bezorgen aan de door hem aangewezen arts bestaat slechts na dat de werknemer 15 jaar vertrokken is. Indien dit door de werknemer niet wordt gevraagd wordt het dossier vernietigd 165 . In bepaalde omstandigheden dient het dossier doorgestuurd te worden166 naar een ander departement of een anderen afdeling belast met het medisch toezicht167 of naar de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg – Administratie van de arbeidshygiëne en –geneeskunde168 . Deze laatste dienst draagt ook zorg voor de gezondheidsdossiers die zich in een afdeling of departement bevinden dat opgeheven wordt169 . Over de overdracht en het uitlenen van de dossiers en het verstrekken van kopies van de documenten die ze bevatten, wordt enkel gezegd dat dit gebeurt onder voorwaarden die het medisch geheim volledig waarborgen170. Hieruit kan afgeleid worden dat er geen bezwaren zijn dat de werknemer, gebruik makend van het recht op inzage en afschrift van het dossier, hier inzage en/of afschrift van krijgt. De preventieadviseur- arbeidsgeneesheer is trouwens gehouden om uit eigen beweging (zonder dat de werknemer het vraagt) hem op de hoogte te brengen van de afwijkingen die vastgesteld werden. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het gezondheidsdossier elementen zou bevatten waar de werknemer geen weet van heeft. De werknemer heeft het recht kennis te nemen van alle medische persoonsgegevens en van de blootstellingsgegevens uit zijn gezondheidsdossier. Het verzoek om kennisneming evenals de aanvragen tot verbetering of schrapping van objectieve medische persoonsgegevens die deel uitmaken van het dossier, gebeuren door tussenkomst van een arts die hiervoor door de werknemer wordt aangeduid171 . Het gaat hier dus om een onrechtstreeks inzagerecht. De beroepsbeoefenaar waarop de werknemer beroep moet doen is een arts in tegenstelling tot de WPR, waar de term vertrouwenspersoon, die een beroepsbeoefenaar kan zijn, wordt gehanteerd. Sommige auteurs beweren dat de specifieke regelgeving voorrang heeft boven algemene wetgeving, waardoor bv. het KB van 3 mei 1999 en het KB van 28 mei 2003 op het gezondheidstoezicht op werknemers voorrang hebben op de Wet Patiëntenrechten172. 164
KB Gezondheidstoezicht WN, art. 81 KB Gezondheidstoezicht WN, art 85 §2 166 KB Gezondheidstoezicht WN, art 88 167 KB Gezondheidstoezicht WN, art 85 §1 168 KB Gezondheidstoezicht WN, art 85 §3 169 KB Gezondheidstoezicht WN, art 86 170 KB Gezondheidstoezicht WN, art 87 171 KB Gezondheidstoezicht WN, art 91 §2 172 In die zin voor wat betreft het KB van 3 mei 1999: J. HERVEG, M.-N. VERHAEGEN en Y. POULLET, o.c., T.Gez/Rev.dr.santé 2002-03, 77; in die zin ook S.CALLENS en S. DE WILDE,”L’accès au dossier médical: un nouveau droit” in Evolution des droits du patient” in Evolution des droits du patient, indemnisation sans faute des dommages liés aux soins de santé: le droit médical en mouvement, G. SCHAMPS (ed), Brussel, Bruylant, 165
56
De regel dat een bijzondere wet voorrang heeft op een algemene geldt evenwel enkel voor wetten van dezelfde rangorde. In dit voorbeeld staat een Wet boven een KB173. Bovendien was het de bedoeling van de wetgever een algemene draagwijdte toe te kennen aan de Wet Patiëntenrechten. Zodra er sprake is van gezondheidszorg, is de Wet Patiëntenrechten van toepassing174. Vandaar dat aangenomen dient te worden dat de Wet Patiëntenrechten voorrang heeft op de beide bovengenoemde KB’s betreffende het gezondheidstoezicht op werknemers : ook in deze gevallen heeft de betrokkene dus recht op een rechtstreekse inzage in het hem betreffende patiëntendossier. Zo valt bijvoorbeeld het derde deel van het gezondheidsdossier, nl. de persoonlijke notities van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer175 ook onder de toepassing van de WPR. Tal van specifieke maatregelen worden aangegeven ivm het bewaren176, de overdracht en de bewegingen177 van dit gezondheidsdossier en de geautomatiseerde verwerking 178ervan.
In het kader van de arbeidsgeneeskunde kent het Arbeidshof te Brussel179 (7 de kamer) recentelijk het recht op inzage toe aan de werknemer op basis van art 9 §2 WPR en art 10 §2 van de Wet verwerking persoonsgegevens.
Specifiek in verband met het afschrift zijn er twijfels gerezen of dit recht ook van toepassing was in de controle- arbeids- en expertisegeneeskunde. Beroepsbeoefenaars uit die sector lijken zich niet geviseerd te voelen door de Wet Patiëntenrechten wat aanleiding gaf tot klachten bij de Federale Ombudsdienst “Rechten van de patiënt”180. Nochtans hebben zowel de wetgever181 als de rechtsleer182 benadrukt dat de Wet Patiëntenrechten in principe ook van toepassing is op controle- arbeids-en verzekeringsgeneeskunde. Het vaststellen van de gezondheidstoestand door een arbeidsarts of een controlearts valt immers onder het begrip “gezondheidszorg”. Ook de Nationale Raad Orde der Geneesheren treedt die zienswijze bij183. 2008, 166, nr.22, die voorang geven aan het KB van 28 mei 2003 boven de Wet Patiëntenrechten; vgl. R. SAELENS en P. DE HERT, De wet patiëntenrechten en de verwerking van gezondheidsgegevens, 76,die menen dat in het algemeen een lex specialis voorrang heeft op de Wet Patiëntenrechten, maar toch een rol voorbehouden voor de Wet Patiëntenrechten 173 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 101 174 Cfr. Verslag GILKINET en BROUNS, Parl.St.Kamer 2001-02, 1642/012, p. 53 175 KB Gezondheidstoezicht WN, art 81, §1, c) 176 KB Gezondheidstoezicht WN, artt 84-87 177 KB Gezondheidstoezicht WN, artt 88-90 178 KB Gezondheidstoezicht WN, artt 92-93 179 Arbeidshof Brussel, 7de kamer, 5 maart 2009, Computerr., afl.6, 260, noot VERHENNEMAN G. 180 S. GRYSON, M.-N. VERHAEGEN m.m.v. R. WILMOTTE en V. DEBREYNE, Federale ombudsdienst rechten van de patiënt, Jaarverslag 2006, Brussel, Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu, 2007, 56-57 181 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt , Parl.St. Kamer 2001-02, 50-1642/001, p.16 182 T. VANSWEEVELT, o.c., T.Gez./Rev.dr.santé 2003-04, 69; T. BALTHAZAR,o.c., in Aansprakelijkheidsrecht, (uitgave 2004), 42 183 Nationale raad Orde der Geneesheren,”Advies van 24 oktober 2009. Arbeidsgeneeskundecontrolegeneeskunde-Wet betreffende de rechten van de patiënt”, T.Orde Geneesh. 2009, nr. 127 en www.ordomedic.be
57
Bevestiging wordt tevens gevonden in de rechtspraak184. Besluit : In de controlegeneeskunde bestaat er recht op inzage en recht op afschrift ; er is geen conflict met de WPR.
184
Arbh. Brussel 5 maart 2009, Computerr. 2009, 260, noot G. VERHENNEMAN en T.Gez./Rev.dr.santé 201011, noot M. VAN COTTHEM
58
4.5.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur
De adviserend geneesheer kan bijkomende onderzoeken aanvragen ter vervulling van zijn opdracht. Hij zal in principe vragen aan de behandelende geneesheer om deze te verrichten, Indien deze echter in gebreke blijft, kan de adviserend geneesheer uit eigen beweging deze onderzoeken laten verrichten. In ieder geval worden de uitslagen van de bijzondere onderzoeken aan de behandelend geneesheer medegedeeld185. Op die manier heeft de patiënt dus ook toegang tot deze resultaten, via zijn behandelend geneesheer. Dat er in de praktijk van de adviserend geneesheren en geneesheren inspecteurs een nauwkeurig bijgehouden dossier gebruikt wordt is onontbeerlijk om de goede werking van de dienst te garanderen. In welke mate de patiënt er ook inzage in heeft kan in de praktijk wel eens verschillen. De FOD sociale zekerheid, directie-generaal voor personen met een handicap hanteert het onrechtstreeks inzagerecht via een arts.186 De CM werkte een uniforme procedure uit voor inzage en afschrift van het medisch dossier van verzekerden ; de aanvraag moet schriftelijk gericht worden aan Dr Van Houte, geneesheer-directeur medische directie van de landsbond187. NVSM stelde een coördinator adviserend geneesheer aan (een per ziekenfonds) die de vragen voor inzage van de verzekerden zou afhandelen. Er wordt opgemerkt dat het grootste ziekenfonds van NVSM slechts een 10 tal vragen tot inzage kreeg over de afgelopen 7 jaar188. De adviserend geneesheer van een ziekenfonds kan in principe optreden als vertrouwenspersoon van de patiënt (zie 4.5.1.5.1.) Een raadsgeneesheer van een ziekenfonds die in opdracht van de nabestaanden wil nagaan of er sprake is geweest van een medische fout, kan als door de nabestaanden aangeduide beroepsbeoefenaar het patiëntendossier inkijken. Er is geen belangenconflict omdat de belangen van nabestaanden en ziekenfonds hier parallel lopen189. Anders is het gesteld met de raadsgeneesheer van een privéverzekeraar (zie 4.5.4.)
185
KB nr 35, art 28 www.socialsecurity.fgov.be 187 Informatie verkregen na schriftelijke vraag 188 Informatie verkregen na schriftelijke vraag 189 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 158 186
59
Besluit : In de praktijk van de controle-en expertisegeneeskunde door adviserend geneesheer en geneesheer inspecteur bestaat een recht op inzage en afschrift in het medisch dossier. Er is geen conflict met de WPR.
4.5.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer De Wet op de Landsverzekeringovereenkomst voorziet in het kader van de persoonsverzekeringen 190 dat op verzoek van de verzekerde de geneeskundige verklaringen worden teruggegeven aan de verzekerde of, in geval van overlijden, aan zijn rechthebbenden, wanneer er geen risico meer bestaat voor de verzekeraar. De situatie van een bijstandsgeneesheer die de patiënt bijstaat stelt meestal geen problemen : de patient heeft hoe dan ook rechtstreeks inzage in het hele dossier. Daarenboven kan de bijstandsgeneesheer ook optreden als vertrouwenspersoon van de patiënt, wat hij in feite ook is. Wat betreft de situatie van een raadsgeneesheer die de patiënt onderzoekt in opdracht van bv. een private verzekeringsmaatschappij kan er wel een probleem opduiken : naast de strikt medische vaststellingen (anamnese, klinisch onderzoek, beeldvorming,…) –waartoe de patiënt ongetwijfeld toegang moet hebben- is er ook informatie die bestemd is voor de opdrachtgever en die meer te maken heeft met de administratief-financiële kant van de zaak : bv . wordt van de raadsgeneesheer verwacht dat hij reeds vroeg in de expertise een inschatting geeft van het percentage ongeschiktheid dat mogelijks zou kunnen worden toegekend aan patient in kwestie . Dit laat de verzekeringsmaatschappijen toe om de nodige provisie aan te leggen. Gezien de raadsgeneesheren en de verzekeringmaatschappijen menen dat het inzagerecht van de patiënt hier niet geldt, wordt de zaak in de praktijk soms opgelost door een gescheiden dossier te maken : een met de medische en persoonlijke en professionele gegevens, en een met gegevens en inschatting van financieel-technische aard, waartoe de patiënt dan geen toegang heeft. Inzage verlenen in dit laatste zou inderdaad het normale verloop van een medische expertise fel verstoren : de bijstandsgeneesheer van de patiënt hoeft inderdaad niet te weten wat de oorspronkelijke inschatting was van de raadsgeneesheer van de verzekeringsmaatschappij. Het gaat hier om vertrouwelijke correspondentie tussen raadsgeneesheer en verzekeringsmaatschappij (zie ook voetnoot 140) Het catalogeren van bepaalde gegevens, die niet aan de patiënt kunnen worden meegedeeld, als persoonlijke notities heeft geen zin, enerzijds omdat ook deze volgens de WPR kunnen ingekeken worden door de patiënt, weliswaar door een vertrouwenspersoonberoepsbeoefenaar, maar ook omdat deze gegevens bijvoorbeeld meegedeeld worden aan de verzekeraar, waardoor ze het essentieel kenmerk van “persoonlijke notities” verliezen191.
190
W LVZ ovk, art 95 Memorie van toelichting bij het wetsontwerp betreffende de rechten van de patiënt, Parl.St.Kamer 2001-02, nr. 1642/001, 33 191
60
In principe kan de raadsgeneesheer van een private verzekeraar optreden als vertrouwenspersoon van de patiënt (zie 4.5.1.5.1.) Er kan een belangenconflict ontstaan dat het een arts onmogelijk maakt om als beroepsbeoefenaar in naam van de nabestaanden inzage te nemen in het patiëntendossier. De Nationale Raad van de Orde der Geneesheren besliste dat een raadsgeneesheer van een private verzekeraar in het raam van een levensverzekering bv. niet tegelijk kan optreden als beroepsbeoefenaar aangeduid door de nabestaanden om een patiëntendossier in te zien. Deze incompatibiliteit is gemakkelijk te begrijpen : als raadsgeneesheer treedt de arts op in het belang van de verzekeraar en zal hij willen nagaan wanneer de ziekte waaraan de verzekerde is overleden, zich heeft gemanifesteerd en of de verzekerde eerlijk het verzekeringsvoorstel heeft ingevuld. Daarentegen preciseert artikel 95 van de Landsverzekeringsovereenkomst dat aan de raadsgeneesheer enkel een verklaring over de doodsoorzaak mag worden meegedeeld en niet over de voorgeschiedenis van de patiënt. Deze bepaling beschermt juist de belangen van de verzekerde en de nabestaanden. Vermits de belangen van de verzekeraar en de nabestaanden van de verzekerde tegenstrijdig zijn, kan een arts niet voor beide partijen optreden. Anders is het gesteld voor de raadsgeneesheer van een ziekenfonds (zie 4.5.3.) In sommige rechtsleer en rechtspraak wordt het begrip “doodsoorzaak” ruim geïnterpreteerd : niet alleen de rechtstreekse oorzaak maar ook de originele oorzaak wordt verwacht, gezien het de verzekeraar in staat moet stellen na te gaan of het schadegeval niet het gevolg is van een uitgesloten risico, maar ook of de verzekeringnemer niets verzwegen heeft bij het aangaan van de levensverzekering192.
Een patiënt die beweert het slachtoffer te zijn van een medische fout, recht op inzage en afschrift van het dossier dat de verzekeraar van de beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg over hem heeft aangelegd. Dit kan ofwel worden gebaseerd op artikel 9 Wet Patiëntenrechten, vermits de raadsgeneesheer een patiëntendossier over de persoon heeft samengesteld; ofwel op artikel 10 Wet Verwerking Persoonsgegevens, nu het verzekeringsdossier normaal een bestand is in de zin van die wet en er persoonsgegevens over de betrokkene werden verwerkt193. In een Nederlands vonnis werd eveneens een recht op inzage en afschrift toegekend aan een letselschadeslachtoffer in het dossier van de aansprakelijkheidsverzekeraar. Dit gebeurde op grond van de Nederlandse Wet Bescherming Persoonsgegevens, een wet die verwant is aan de Belgische Wet Verwerking Persoonsgegevens, gezien ze beide de uitvoering zijn van een zelfde Europese richtlijn194. 192
G. SCHAMPS, “Le secret médical et l’assureur : commentaire du nouvel article 95 de la loi du 25 juin 2002 sur le contract d’assurance terrestre” T.Gez./Rev.dr.santé 2003-04, 131-150 193 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 170 194 EG-richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb.L.281/31 van 23 november 1995
61
De Nederlandse rechter verplichtte de verzekeraar een afschrift van het dossier te bezorgen aan de patiënt, met inbegrip van het medisch dossier, de medische adviezen van interne en externe raadsgeneesheren van de verzekeraar, de correspondentie tussen de verzekeraar en de raadsgeneesheren, de correspondentie van de verzekeraar waarbij aan de advocaten persoonsgegevens van het slachtoffer werden toegestuurd; maar niet de overige briefwisseling tussen verzekeraar en advocaat195. Ook in België stelt de schaarse rechtspraak, in casu in het raam van een verzekering gewaarborgd inkomen, dat de verzekerde recht heeft op een kopie van alle medische gegevens uit het patiënten-/verzekeringsdossier, met uitzondering van de vertrouwelijke briefwisseling tussen raadsgeneesheer en verzekeraar196. In dit hoofdstuk dienen we niet enkel na te gaan in hoeverre de patiënt recht heeft op inzage en afschrift van het patiëntendossier dat zich bij de verzekeraar of diens raadgevend geneesheer bevindt. Tevens dient het omgekeerde bekeken te worden : kan de verzekeraar, als derde partij –via zijn raadgevend geneesheer- rechten laten gelden op een patiëntendossier ? Het antwoord op de vraag of een verzekeraar recht heeft op het afschrift van een patiëntendossier hangt af van het type van verzekering197. Een speciaal geval is die van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van een zorgverlener. Hier neem de verzekeraar de leiding van het geschil. Op de verzekerde rust een samenwerkingsplicht.Niet alleen moet hij de verzekeraar tijdig inlichten, maar krachtens artikel 80 Wet Landsverzekeringsovereenkomst moet de verzekerde ook alle gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken betreffende het schadegeval onmiddellijk na de kennisgeving, de betekening of de terhandstelling aan de verzekeraar overmaken. Het begrip “stukken” wordt hier ruim geïnterpreteerd en het patiëntendossier behoort er toe. Het gaat hier om het patiëntendossier van het vermeende slachtoffer, dat door de zorgverlener werd behandeld. De zorgverlener, die wordt geconfronteerd met een beroepsaansprakelijkheidsgeschil, is dan ook verplicht om een kopie van het patiëntendossier aan de (raadsgeneesheer van de) verzekeraar te overhandigen in het licht van zijn verdediging. Strikt juridisch vormt artikel 80 Landsverzekeringsovereenkomst een wettelijke uitzondering op het beroepsgeheim (art. 458 Sw.). Een deel van de rechtsleer baseert zich op het algemene rechtsbeginsel van het recht van verdediging, dat voorrang heeft op de zwijgplicht om de doorbreking van het beroepsgeheim te rechtvaardigen198. Dit wordt door cassatierechtspraak bevestigd199. 195
RB. Zutphen, 8 oktober 2009, LJN BK 4206, www.rechtspraak.nl (interne notities van de raadsgeneesheer dienden volgens de rechter niet te worden meegedeeld) 196 Gent 5 januari 2000, De Verz. 2000, 733, goedkeurende noot K. TROCH (hervormt Rb. Brugge 27 mei 1998, gepubliceerd op dezelfde plaats) 197 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 198 e.v. 198 F. VAN NESTE,”Kan het beroepsgeheim absoluut genoemd worden?”, RW 1977-78, 1292;H. NYS, “Het beroepsgeheim in de gezondheidszorg. Overzicht van rechtspraak 1970-1984”, RW 1985-86, 1267; P. LUCAS,”Le secret professionnel du médecin vis-àvis de l’assurance privée”, Rev.dr.ULB 2000, 89
62
Bij de andere soorten verzekeringen heeft de verzekeraar in principe geen recht op een kopie van het patiëntendossier ; het gaat in deze gevallen wel om het patiëntendossier van de verzekerde zelf. Voor persoonsverzekeringen –zoals een levensverzekering, een ongevallenverzekering en een hospitalisatieverzekering- kan dit a contrario uit de wettekst worden afgeleid. Artikel 95 Wet Landsverzekeringsovereenkomst geeft aan dat de door de verzekerde gekozen arts aan de verzekerde geneeskundige verklaringen afleert die voor het sluiten of het uitvoeren van de verzekeringsovereenkomst nodig zijn. Mits toestemming van de verzekerde kan de behandelende arts deze verklaringen ook rechtstreeks aan de raadsgeneesheer van de verzekeraar bezorgen. Wanneer in het raam van een hospitalisatieverzekering de behandelende art zonder toestemming van de verzekerde geneeskundige verklaringen aflevert aan de raadsgeneesheer van de verzekeraar, dan schendt hij hiermee artikel 95 Wet Landsverzekeringsovereenkomst en het beroepsgeheim 200. Hoe dan ook zullen de verklaringen enkel gaan over de huidige gezondheidstoestand van de verzekerde : in geen geval wordt een kopie van het gehele patiëntendossier overgemaakt. Indien de verzekerde persoon is overleden zal de arts van de verzekerde aan de raadsgeneesheer van de verzekeraar enkel een verklaring over de doodsoorzaak sturen, op voorwaarde dat de verzekerde daarin bij leven heeft toegestemd 201. Het overmaken van een kopie van het hele patiëntendossier of een deel ervan aan de (raadsgeneesheer van de)verzekeraar is een schending van het beroepsgeheim202. Een dergelijk document wordt uit de debatten geweerd. Toch zijn er nog ander wegen via dewelke de verzekeraar een afschrift kan krijgen van het patiëntendossier van de verzekerde.De verzekeraar kan de patiënt vragen een afschrift van het patiëntendossier te verkrijgen en nadien aan de verzekeraar te geven. De patiënt heeft het recht om dat te vragen en eens hij het afschrift heeft, doet hij ermee wat hij wil203. Indien de beroepsbeoefenaar geen weet heeft van het feit dat de patiënt onder druk gezet wordt, zal hij het afschrift (moeten) afleveren. De verzekeraar kan in het raam van een gerechtelijke procedure om een deskundigenonderzoek vragen. Onrechtstreeks krijgt de verzekeraar dan ook inzage in het patiëntendossier, nl. via de gerechtsdeskundige (zie 4.5.6.) Tevens is het mogelijk via artikel 877 Ger.W. de rechter te verzoeken om een relevant stuk aan het dossier van de rechtspleging te voegen wanneer er gewichtige, bepaalde en met elkaar
199
Cass. 5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 749 en Pas. 1985,I, 670 Gent 18 maart 2010, AR 2008/151, T.Gez./Rev.dr.santé 2010-11, te verschijnen 201 WLVO, art. 95 202 Antwerpen 25maart 2009, AR 2007/1653, T.Gez./Rev.dr.santé, te verschijnen ; Antwerpen16 februari 2005, RW2007-08, 33 203 L. WOSTYN,”Overmaken van medische gegevens aan hospitalisativerzekeraars en reisannulatieverzekeraars” in L. WOSTYN, C. CLEPKENS en A. HUTSEBAUT (eds.), Overhandigen medische gegevens, Gent, Academia Press, 2005, 137 200
63
overeenstemmende vermoedens bestaan dat een partij of een derde een stuk onder zich heeft dat het bewijs inhoudt van een ter zake dienend feit204. Zo oordeelde de rechtspraak reeds dat het medisch beroepsgeheim een einde neemt wanneer de toepassing ervan de normale werking van het gerecht zou verhinderen205. Wanneer dan zou blijken uit het patiëntendossier dat de verzekerde opzettelijk gegevens verzwegen heeft, kan de verzekeringsovereenkomst nietig verklaard worden. Besluit : in de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde, uitgevoerd door de raadsgeneesheren is het recht van inzage en afschrift van het medisch dossier in beginsel erkend. Toch kunnen er tegenstrijdige belangen bestaan, zodat we dit recht in deze context niet als absoluut kunnen beschouwen. Zo kunnen de vertrouwelijke stukken tussen raadsgeneesheer en verzekeraar niet zomaar ingezien worden door de patiënt. Vermelden we hier ook nogmaals dat bepaalde verrichtingen binnen dit domein van controleen expertisegeneeskunde (zoals het beoordelen louter op stukken en documenten, zonder enig contact te hebben met de patiënt) o.i. niet binnen het toepassingsgebied van de WPR vallen (zie 3.1.) De regel van het rechtstreeks inzagerecht in het dossier, zoals gesteld in de WPR, is dus niet noodzakelijk van toepassing in deze situaties.
204
D. FRERIKS,”De verzekeringswet van 25 juni 1992 en het medisch beroepsgeheim” in J/ VAN STEENBERGE(ed.), Medisch beroepsgeheim en verzekeringen, Brugge, die Keure, 1994, 26 205 Rb. Brussel23 april 1999, T.Gez./Rev.dr.santé 1999-2000, 353, not M.-H. BOULANGER; zie ook HvJ 10 juni 1980, JT 1981, 739
64
4.5.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank Burgerlijke zaken Om in een geschil een oordeel te kunnen vellen, heeft een rechter vaak een afschrift nodig van het patiëntendossier. In dezelfde zin zal een gerechtsdeskundige die de rechter adviseert, vaak een kopie van het patiëntendossier nodig hebben om zijn opdracht te kunnen uitvoeren. Het patiëntendossier bevat immers vaak cruciale informatie over het verloop van een behandeling, de vroegere en huidige gezondheidstoestand van de patiënt enz., elementen waarover gerechtsdeskundigen vaak hun advies moeten geven206. Er zijn twee situaties mogelijk : ofwel geeft de beroepsbeoefenaar het patiëntendossier, ofwel weigert hij dat te doen. In de eerste hypothese stellen zich weinig problemen : zo mag de beroepsbeoefenaar, die zich in rechte moet verdedigen, zijn zwijgplicht doorbreken en het patiëntendossier overmaken aan de rechtbank/gerechtsdeskundige, ongeacht of de patiënt met de opheffing van het beroepsgeheim instemt207. Wanneer de beroepsbeoefenaar weigert het gehele of gedeeltelijke patiëntendossier over te maken ontstaat een moeilijker probleem. Er is rechtsleer die stelt dat een behandelende arts niet verplicht is het patiëntendossier of stukken ervan aan de gerechtsdeskundige over te maken, zelfs als de patiënt hiermee instemt208. Deze zienswijze kan o.i. niet worden gevolgd. Het Gerechtelijk Wetboek voorziet in dwangmiddelen die de arts tot medewerking aansporen : het gaat om de medewerkingsplicht m.b.t. de bewijsvoering, die als grondslag heeft de goede trouw en de plicht tot loyaal procesgedrag. Art. 972 bis Ger.W. verplicht de partijen mee te werken in het kader van een deskundigenonderzoek : reeds op de installatievergadering worden zij verondersteld een geïnventariseerd dossier met alle relevante stukken aan de gerechtsdeskundige te overhandigen.Verder kan de rechter op grond van art. 871 Ger.W. aan iedere gedingvoerende partij bevelen om het bewijsmateriaal, o.m. het patiëntendossier dat zij bezit, te overhandigen. Art. 877 Ger.W. laat de rechter ook toe om ook een derde te bevelen een patiëntendossier over te maken. Zo werd een ziekenfonds veroordeeld om medische stukken aan de rechtbank over te maken209. De beroepsbeoefenaar kan zich niet verschuilen achter het beroepsgeheim om een patiëntendossier niet aan een gerechtsdeskundige over te maken. Het recht op een eerlijk proces, een goede rechtsbedeling en het recht op de waarheid hebben voorrang op het recht op het beroepsgeheim 210.
206
T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 208 Cass.5 februari 1985, Arr.Cass. 1984-85, 749 en Pas. 1985, I, 670 208 H. NYS, Geneeskunde in APR (uitgave 2005), nr.1234 209 Rb.Mechelen 5 mei 1992, Vl.T.Gez. 1992,12 210 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 212 207
65
Ook de Code van Geneeskundige Plichtenleer bepaalt dat de arts alle objectieve gegevens aan de gerechtsdeskundige moet overmaken wanneer de patiënt daarin toestemt211. Maar zelfs zonder die toestemming, bijvoorbeeld wanneer patiënt zijn wil niet kenbaar kan maken of wanneer hij overleden is, is de beroepsbeoefenaar verplicht het patiëntendossier te overhandigen als de rechtbank daartoe heeft bevolen. Ook nabestaanden hebben recht op een eerlijk proces (art. 6, lid 1 EVRM) ; dit gaat verder dan de Wet Patiëntenrechten, waarin nabestaanden enkel via een door hen aangewezen beroepsbeoefenaar (onrechtstreeks) inzage hebben in het patiëntendossier van een overleden familielid. Zo oordeelde de rechtspraak reeds dat het medisch beroepsgeheim een einde neemt wanneer de toepassing ervan de normale werking van het gerecht zou verhinderen212. Een beroepsbeoefenaar mag zijn beroepsgeheim- dat trouwens niet absoluut is- niet misbruiken. Het Hof van Cassatie stelde de overlegging van stukken gelijk met een getuigenis in rechte213, waaruit de rechtsleer concludeert dat de regelgeving die een getuigenis in rechte beheerst, ook toepasselijk is op de overlegging van stukken214. De hele discussie is trouwens wat artificieel, gezien de patiënt –die doorgaans vragende partij is – zelf op basis van de Wet Patiëntenrechten , recht heeft op een kopie van zijn medisch dossier, dat hij dan zelf aan de gerechtsdeskundige kan bezorgen. Over het algemeen heeft de patiënt er zelf belang bij dat het patiëntendossier wordt overgemaakt aan de gerechtsdeskundige. Uitzonderlijk zal een patiënt zich hiertegen verzetten, hetgeen hem mogelijk wordt gemaakt door art. 8 EVRM, recht op bescherming van het privéleven : indien de patiënt daardoor bepaalde aanspraken niet kan bewijzen, zal de patiënt de gevolgen moeten dragen en zal eventueel zijn vordering afgewezen worden215.
Gezien het tegensprekelijk karakter van het deskundig onderzoek in burgerlijke zaken gegarandeerd wordt216, stelt zich hier geen probleem van inzage door de patiënt in alle documenten die tijdens het deskundig onderzoek gebruikt worden. Ook zal het voorverslag van de deskundige toegestuurd worden aan alle partijen en wordt er zelfs verwacht dat deze partijen hierop hun commentaar geven, die dan beantwoord worden in het definitief verslag van de deskundige217.
211
Code van Geneeskundige Plichtenleer, art. 62 Rb.Brussel 23 april 1999, T.Gez/Rev.dr.santé 1999-2000, 353, noot M.-H. BOULANGER; zie ook HvJ 10 juni 1980, JT 1981, 739 213 Cass. 30 oktober 1978, Arr.Cass.1978-79, 235, Pas.1979,I,248, Inf.RIZIV 1979,55, noot R. GROSEMANS, De Verz. 1979, not JR, RDP 1979, 293, noot R.S en JT 1979, noot ; Cass. 29 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 197 en Pas. 1992, I, 162 ; in dezelfde zin : Brussel 14 maart 2007, T.Gez/Rev.dr.santé 2008-09, 304, noot F. BLOCKX 214 H. NYS, Geneeskunde in APR,(uitgave 2005), nr. 1255; F. BLOCKX,o.c.,T.Gez/Rev.dr.santé 2004-05, 10 215 Cass. 24 februari 2010, www.cassonline.be. 216 Ger Wb, art 973 §1, 1ste lid 217 Ger Wb, art 976-977
212
66
Strafzaken De beroepsbeoefenaar kan alle stukken van het patiëntendossier aanwenden ter verdediging van zijn belangen. Dezelfde redenering als hierboven wordt gevolgd. Specifiek in strafzaken kan de onderzoeksrechter -indien de beroepsbeoefenaar weigert het patiëntendossier over te maken- overgaan tot huiszoeking en inbeslagneming van stukken218. Deze bevoegdheid vormt een uitzondering op het beroepsgeheim en wordt verantwoord doordat het achterhalen van de waarheid als een belangrijkere maatschappelijke waarde beschouwd wordt dan de eerbiediging van het beroepsgeheim219. Wel gebiedt het recht op eerbiediging van de woning (art. 8 EVRM)dat er een redelijk verhouding bestaat tussen het doel van de zoeking en het recht op eerbiediging van de woning. Het huiszoekingsbevel moet dus voldoende precies zijn ook wat betreft het voorwerp van de zoeking220. Wanneer de beroepsbeoefenaar een verdachte is, zal deze zich niet kunnen verschuilen achter het beroepsgeheim om bewijselementen achter te houden. Is de beroepsbeoefenaar geen verdachte, dan kan aanvaard worden dat uitzondering wordt gemaakt voor inbeslagname voor die stukken die voortspruiten uit de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar221, behalve wanneer de patiënt slachtoffer is van een strafrechtelijk misdrijf222. Wat betreft het inzagerecht en het recht op afschrift van het patiëntendossier is er hier sprake van een conflict van wetgevingen. Het slachtoffer/verdachte heeft als patiënt een recht op inzage en afschrift gezien de gerechtsdeskundige die de patiënt onderzoekt gezondheidszorg verleent, met het oog op het vaststellen van de gezondheidstoestand van patiënt. Anderzijds is eenieder die beroepshalve meewerkt aan het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek tot geheimhouding verplicht. Het gaat om het bewuste geheim van het onderzoek223. De strafproceswetgeving heeft hier o.i. voorrang op de Wet Patiëntenrechten of de Wet Verwerking Persoonsgegevens. De strafproceswetgeving is van openbare orde en is een lex specialis t.o.v. de Wet Patiëntenrechten en de Wet Verwerking Persoonsgegevens. Er anders over oordelen zou bovendien een ongelijkheid creëren tussen de patiënt en de andere betrokkenen in het strafrechtelijk onderzoek224. Wat hierboven werd gezegd i.v.m. het recht op inzage geldt uiteraard ook voor het recht op afschrift.
218
Wetboek Strafvordering, artt. 87-88 L. VIAENE, Huiszoeking en beslag in strafzaken in APR, 1962, nr.470 220 EHRM 9 december 2004, nr.41872/98, Van Rossem v. België, T. Strafr. 2005, 13, noot F. SCHUERMANS, NjW 2005, 338, noot EvB, Rev.dr.pén. 2005, 898, noot A. JACOBS 221 L. VIAENE, Huiszoeking en beslag in strafzaken in APR, 1962, nr.479;I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, nr.243 222 Cass. 9 februari 1988, Arr.Cass. 1987-88, 720, Pas. 1988, I, 662, en RGAR 1989, nr. 11.574 223 Art. 28 quinqies, §1 en art. 57, §1 Sv. 224 T. VANSWEEVELT, F. DEWALLENS, Het patiëntendossier,Antwerpen, Intersentia, 2011, nr 151 219
67
De patiënt kan wel, in zijn hoedanigheid van burgerlijke partij, in verdenking gestelde of persoon tegen wie de strafvordering is ingesteld, een verzoek richten tot de onderzoeksrechter voor inzage in het strafdossier (art. 61 ter Sv.) of kan tijdens de regeling van de rechtspleging de patiënt als burgerlijke partij inzage nemen dan wel een kopie vragen van het strafdossier met de hem betreffende gezondheidsgegevens(art. 127 § 2 Sv). Daarenboven kan de procureur des konings of de onderzoeksrechter beslissen om het deskundigen onderzoek of bepaalde aspecten ervan tegensprekelijk te maken225. Hierbij kan rekening gehouden worden met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Mantovanelli, waarin werd beslist dat het recht op een eerlijk proces geschonden wordt wanneer geen tegensprekelijk deskundigenonderzoek wordt gehouden en de expertise een technische materie betreft, zoals de geneeskunde, die aan de kennis van de rechter ontsnapt, waardoor het deskundigenverslag veel gewicht in het bewijs van de fout legt226. Besluit : in de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde uitgevoerd door een geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank is er een inzagerecht en een recht op afschrift van het medisch dossier voor wat betreft burgerlijke zaken. Anders is het gesteld bij strafzaken, vermits de aard van het strafrecht zelf dit belet : het geheim van het onderzoek dient gewaarborgd te blijven.
4.5.6. Fonds Medische Ongevallen In het kader van de expertisegeneeskunde zal vanaf nu ook rekening moeten gehouden worden met de zogenaamde Wet Medische Ongevallen van 31 maart 2010. De patiënt die op het Fonds beroep doet wordt –in niet geringe mate- geholpen bij de zoektocht naar relevante informatie. Het fonds is bevoegd om aanvragen tot vergoeding te behandelen van patiënten of hun rechthebbenden die schade hebben geleden als gevolg van gezondheidszorg. Te dien einde kan het Fonds bij alle betrokken of behandelende zorgverleners of bij elke andere persoon alle documenten en informatie opvragen227 . De zorgverleners zijn verplicht de gevraagde documenten voor te leggen binnen de maand, op straffe van boete228. De persoon, aan wie het fonds informatie opvraagt , heeft een maand, te rekenen vanaf de kennisgeving van de opvraging door het fonds, om alle gevraagde informatie aan het fonds te verstrekken229. Wordt binnen die termijn de informatie niet verstrekt, dan stuurt het fonds een aangetekende herinneringsbrief. Die brief moet, op straffe van nietigheid, de tekst van artikel 15 Wet 225
Federale Commissie “Rechten van de pqtiënt”,”Advies betreffende de consultatie van het medisch dossier dat wordt bijgehouden door de geneesheer-expert in het kader van een strafzaak”; oktober 2009, www.health.fgov.be. 226 EHRM, Mantovanelli v. Frankrijk, 18 maart 1997, www.echr.coe.int. 227 WMO art. 15 228 WMO art 15, lid 6 229 WMO art. 15, lid 3
68
Medische Ongevallen overnemen opdat de aandacht van de bestemmeling zou worden gevestigd op de gevolgen van zijn stilzitten. 230 Indien ook op de herinneringsbrief niet wordt geantwoord binnen een termijn van een maand na de kennisgeving, stelt de zorgverlener zich bloot aan sancties. Die sancties kunnen worden voorkomen wanneer ,en overmacht kan inroepen of antwoordt dat men de gevraagde informatie niet bezit, of gemotiveerd antwoordt dat het verstrekken van de gevraagde informatie (nog) niet mogelijk is, of de informatie gedeeltelijk verstrekt.231 De zorgverlener die niet antwoordt binnen de maand vanaf de kennisgeving is van rechtswege tegenover het fonds een forfaitaire vergoeding verschuldigd van 500 euro per dag232, te rekenenvanaf de dag die volgt op de laatste dag van de termijn en dit tot de overzending van de gevraagde informatie en documenten. Om de forfaitaire vergoeding niet torenhoog te laten uitdijnen, heeft de wetgever een maximumvergoeding vastgesteld, gelijk aan dertig dagen.233 Het doel van de Wet Medische Ongevallen is de partijen te stimuleren om voor de minnelijke procedure van het fonds te kiezen. Zij kunnen zich niet verschuilen achter het beroepsgeheim en in die zin betreft het hier een uitzondering op artikel 458 Sw234.
4.5.7. besluit De WPR biedt een zeer ruime garantie op rechtstreeks inzagerecht en afschrift van het medisch dossier en WPR gaat meestal verder dan andere regelgevingen die over deze materie handelen. Voorwaarde is wel dat patiënt zich richt tot de beroepsbeoefenaar. Indien dit niet het geval is, is niet WPR maar andere regelgeving van toepassing. In de controlegeneeskunde (arbeidsgeneeskunde) bestaat er recht op inzage en recht op afschrift van het medisch dossier ; er is geen conflict met de WPR. In de praktijk van de controle-en expertisegeneeskunde uitgevoerd door adviserend geneesheer en geneesheer inspecteur bestaat een recht op inzage en afschrift in het medisch dossier. Er is geen conflict met de WPR. In de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde, uitgevoerd door de raadsgeneesheren is het recht van inzage en afschrift van het medisch dossier in beginsel erkend. Toch kunnen er tegenstrijdige belangen bestaan, zodat we dit recht in deze context niet als absoluut kunnen
230
WMO art. 15, lid 4 en lid 11 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2009-10,2240/001, p. 42 232 Dit forfaitaire bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van de schommelingen van de index van de consumptieprijzen. Het aangepaste bedrag mag niet hoger zijn dan het bedrag dat resulteert uit de volgende formule : de forfaitaire som van 500 euro vermenigvuldigd met de index van de maand december van het verstreken jaar en gedeeld door de index van de maand december van het jaar voorafgaand aan het verstreken jaar (cf. art. 15, lid 7 WMO) 233 WMO, art. 15, lid 6 234 Memorie van Toelichting, Parl.St.Kamer 2009-10, 2240/001, p.42 231
69
beschouwen. Zo kunnen de vertrouwelijke stukken tussen raadsgeneesheer en verzekeraar niet zomaar ingezien worden door de patiënt. Vermelden we hier ook nogmaals dat bepaalde verrichtingen binnen dit domein van controleen expertisegeneeskunde (zoals het beoordelen louter op stukken en documenten, zonder enig contact te hebben met de patiënt) niet binnen het toepassingsgebied van de WPR vallen (zie 3.1.) Er zou een regeling moeten komen voor het recht van afschrift na overlijden van patiënt. In de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde uitgevoerd door een geneesheerdeskundige, aangesteld door de rechtbank is er een inzagerecht en een recht op afschrift van het medisch dossier voor wat betreft burgerlijke zaken. Anders is het gesteld bij strafzaken, vermits de aard van het strafrecht zelf dit belet : het geheim van het onderzoek dient gewaarborgd te blijven.
70
4.6. recht op privacy Art. 10. § 1. De patiënt heeft recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer bij iedere tussenkomst van de beroepsbeoefenaar en inzonderheid betreffende de informatie die verband houdt met zijn gezondheid. De patiënt heeft recht op respect voor zijn intimiteit. Behoudens akkoord van de patiënt, kunnen enkel de personen waarvan de aanwezigheid is verantwoord in het kader van de dienstverstrekking van de beroepsbeoefenaar, aanwezig zijn bij de zorg, de onderzoeken en de behandelingen. § 2. Geen inmenging is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover het bij wet is voorzien en nodig is voor de bescherming van de volksgezondheid of voor de bescherming van de rechten en de vrijheden van anderen. 4.6.1. Algemeen Voor wat betreft de informatie die verband houdt met de gezondheid van de patiënt werd al een en ander besproken in het hoofdstuk 4.5, het dossier van patiënt, waar uiteraard deze informatie wordt opgeslagen. In dit artikel wordt niets gezegd over de vertrouwenspersoon ; in de geest van de WPR kan (in de meeste gevallen) de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon toegestaan worden, indien de patiënt hierom verzoekt. Het beroepsgeheim (art. 458 Sw) is een belangrijke garantie voor het respecteren van de privacy van de patiënt en is van toepassing op iedere beroepsbeoefenaar in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. De situaties waarin het beroepsgeheim toch niet geldt werden reeds besproken in hoofdstuk 4.5.
4.6.2. controlegeneeskunde
De controlearts gaat na of de werknemer werkelijk arbeidsongeschikt is, verifieert de duur van de arbeidsongeschiktheid en neemt andere medische gegevens in aanmerking, voor zover die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen van de wet 235. De wet op de controlegeneeskunde heeft in art 8 beperkingen ingevoerd in WAO art 31 & 3 236 : enkel de strikt noodzakelijke gegevens worden vergaard en er wordt rekening gehouden met het beroepsgeheim. Het KB gezondheidstoezicht werknemers stipuleert expliciet237 dat de preventieadviseurarbeidsgeneesheer enkel alle nuttige informatie zal doorgeven aan de behandelende arts als de werknemer hiermee instemt.
235
WAOart 31 W CG art 8 237 KB Gezondheidstoezicht WN, art 20 §2 236
71
Tevens wordt ivm het gezondheidsdossier gesteld dat de verwerking van de medische persoonsgegevens en van de blootstellingsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek, epidemiologische registratie, onderwijs en voortgezette vorming moet gebeuren met eerbiediging van de voorwaarden en de nadere regels bedoeld in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzicht van de verwerking van persoonsgegevens238. Wanneer men het heeft over het bewaren van het gezondheidsdossier van de werknemer wordt uitdrukkelijk vermeld dat alleen de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer er toegang toe heeft, evenals personeelsleden die hem bijstaan en door hem aangeduid zijn en die onderworpen zijn aan het beroepsgeheim 239. Alle andere vaststellingen vallen onder het beroepsgeheim, net zoals een curatieve geneesheer 240 . In geen geval wordt een diagnose of andere medische gegevens meegedeeld aan de werkgever. Maar ook feitelijke vaststellingen die niet medische gegevens zijn, vallen eveneens onder het beroepsgeheim en kunnen niet meegedeeld worden aan de werkgever. De controlearts kan deze gegevens wel delen met de behandelende arts in het kader van een eventueel overleg over de arbeidsongeschiktheid en de duur ervan.
4.6.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur KB 35 legt aan de adviserend geneesheer het verbod op om aan de administratieve overheid van zijn verzekeringsinstelling de overwegingen van geneeskundige aard mede te delen die de door hem genomen beslissingen motiveren. ; tevens worden praktische maatregelen opgelegd om de vertrouwelijkheid van de medische gegevens te garanderen.241 De arbeidsvoorwaarden waarborgen de vertrouwelijkheid van de medische gegevens zowel bij de archivering of verwerking ervan, als bij het vertrouwelijk contact tussen de sociaal verzekerde en de adviserend geneesheer242. 4.6.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer Een arts mag enkel de doodsoorzaak meedelen aan de verzekeraar, indien deze laatste aantoont dat hij een voorafgaande toestemming van de verzekerde bezit243. Ten aanzien van derden geldt het beroepsgeheim.
238
KB Gezondheidstoezicht WN, art 79 §2 KB Gzondheidstoezicht WN, art 84 240 Advies Nationale Raad van 21 maart 2009 betreffende beroepsgeheid en aids-mededeling aan de partner, www.ordomedic.be 241 KB nr 35 van 20 juli 1967 houdende het statuut en het barema van de adviserend geneesheren die tot taak hebben bij de verzekeringsinstellingen in te staan voor de geneeskundige controle op primaire arbeidsongeschiktheid en op de gezondheiszorgverstrekkiingen overeenkomstig de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorgine en uitkerineng, geoocrdineerd op 14 juli 1994 , art 21 en 22 242 oc, art 22, 2de lid 243 Wet op de Landsverzekeringsovereenkomst, art 95, voorlaatse lid 239
72
4.6.5. geneesheer - deskundige, aangesteld door de rechtbank Het medisch beroepsgeheim blijft hier van toepassing, doch niet t.a.v. de rechtbank, die in dit geval opdrachtgever is. Het recht op respect voor de intimiteit van patiënt is de reden dat in het kader van de controleen expertisegeneeskunde reeds lang voor de WPR enkel artsen (van de verschillende partijen) toegelaten werden tijdens het klinisch onderzoek. De bewuste dienstverstrekking van de beroepsbeoefenaar – geneesheer deskundige bijvoorbeeld vereist dat andere geneesheren aanwezig zijn tijdens het klinisch onderzoek (bijvoorbeeld om de tegensprekelijkheid van het onderzoek te garanderen). Daarom is het ook de gewoonte van anamnese maar zeker klinisch onderzoek van patiënt uit te voeren enkel in het bijzijn van artsen. Wegens de tegensprekelijkheid van het onderzoek zijn de verschillende artsen van de betrokken partijen aanwezig, doch niet de niet - medici. Er zal ook steeds dienen afgewogen te worden of het onderzoek nuttig, relevant en onmisbaar is. De inmenging in het privéleven dient ook proportioneel te zijn met het nagestreefde doel.244 De deskundige moet de waarheid trachten te achterhalen en de aansprakelijke partij heeft een recht op verdediging : dit brengt met zich mee dat confidentiële gegevens omtrent de gezondheidstoestand van het slachtoffer zullen moeten kenbaar gemaakt worden. Deze situatie kan conflictueel zijn met de gezondheidsrechtelijke regelen die zeker in een curatieve relatie strekken tot bescherming van de privacy van de patiënt. Discussies kunnen ook ontstaan indien het slachtoffer –omwille van zijn recht op privacyselectief is met de mededeling van informatie, vooral als die informatie betrekking heeft op de voorafbestaande toestand en/of op gegevens die op het eerste gezicht niets te maken hebben met de actuele betwisting. Naar ons aanvoelen kan dit principe van selectieve informatieverstrekking slecht uitzonderlijk worden aanvaard : om een correcte inschatting van menselijke schade te kunnen uitvoeren dient men een zo breed mogelijk beeld te hebben van het slachtoffer in kwestie. 4.6.6. besluit Het respecteren van de privacy van de patiënt in het domein van de gezondheidszorg in het algemeen en de controle- en expertisegeneeskunde in het bijzonder wordt o.a. gegarandeerd niet alleen door de expliciete vermelding in de WPR maar ook door het beroepsgeheim (art. 458 Sw) waaraan alle beroepsbeoefenaars, werkzaam in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde, onderworpen zijn. Het belang van het beroepsgeheimprincipe blijkt uit het feit dat het in de strafwet werd ingeschreven.
244 T. BALTHAZAR, De medische expertise over lichamelijke schade : tussen het recht op privacy van het slachtoffer, het recht op verdediging van de aansprakelijke en de plicht tot correcte vaststelling van de vergoeding door de rechter, Rechtskroniek voor de vrede- en politierechters , Die Keure, 2011,13
73
74
4.7. Klachtenrecht Art. 11. § 1. De patiënt heeft het recht een klacht in verband met de uitoefening van zijn rechten toegekend door deze wet neer te leggen bij de bevoegde ombudsfunctie. § 2. De ombudsfunctie heeft volgende opdrachten : 1° het voorkomen van vragen en klachten door de communicatie tussen de patiënt en de beroepsbeoefenaar te bevorderen; 2° het bemiddelen bij de in § 1 bedoelde klachten met het oog op het bereiken van een oplossing; 3° het inlichten van de patiënt inzake de mogelijkheden voor de afhandeling van zijn klacht bij gebrek aan het bereiken van een in 2° bedoelde oplossing; 4° het verstrekken van informatie over de organisatie, de werking en de procedureregels van de ombudsfunctie; 5° het formuleren van aanbevelingen ter voorkoming van herhaling van tekortkomingen die aanleiding kunnen geven tot een in § 1 bedoelde klacht. § 3. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad regelt de Koning de voorwaarden waaraan de ombudsfunctie dient te voldoen wat betreft de onafhankelijkheid, het beroepsgeheim, de deskundigheid, de juridische bescherming, de organisatie, de werking, de financiering, de procedureregeling en de gebiedsomschrijving. Art. 11bis.
Elkeen behoort van de beroepsbeoefenaars in de zorgsector de meest aangepaste zorg te krijgen om de pijn te voorkomen, er aandacht voor te hebben, te evalueren, in aanmerking te nemen, te behandelen en te verzachten.
4.7.1. Algemeen Een patiënt kan in verband met de uitoefening van zijn patiëntenrechtenwet een klacht neerleggen bij een bevoegde ombudsfunctie. Deze ombudsfunctie zijn bemiddelende instanties. In elk ziekenhuis is er een specifieke ombudsfunctie opgericht. Daarnaast is er een specifieke ombudsfunctie bij de overlegplatformen geestelijke gezondheidszorg die bevoegd zijn om te bemiddelen in psychiatrische ziekenhuizen (dit is optioneel voor de psychiatrische ziekenhuizen), initiatieven van beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen die aangesloten zijn bij het overlegplatform; Voor alle sectoren waar er geen specifieke ombudsfunctie werd opgericht is de ombudsfunctie bij de Federale commissie “Rechten van de patiënt” bevoegd : deze is dan ook bevoegd voor de meeste klachten in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. Naast patiënt is de persoon die een klacht heeft ook werknemer, (sociaal) verzekerde, verzekeringnemer, klant, rechtszoekende,… en heeft hij in die hoedanigheid ook rechten en ook klachtenrecht, al of niet omstandig gereguleerd in andere regelgeving, waarvan hieronder melding wordt gemaakt. Hier heeft de Federale Ombudsdienst Rechten van de Patiënt geen rol te spelen, tenzij de persoon te informeren over zijn rechten als niet-patiënt.
75
Het is dus ook belangrijk te benadrukken dat patiënt alleen kan steunen op art. 11 WPR wanneer hij zijn klacht richt tegen de beroepsbeoefenaar( – arts); vermits het in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde vrijwel steeds gaat om een arts, kan patiënt ook een klacht formuleren bij de Orde van Geneesheren. Zodra de patiënt zich niet (meer) richt tegen de beroepsbeoefenaar, dient hij andere rechtsregels in te roepen om zijn klachtenrecht uit te oefenen. In hoeverre van deze laatste mogelijkheid in de praktijk gebruik van wordt gemaakt is moeilijk te achterhalen, mede door de diverse domeinen waarin de controle- en expertisegeneeskunde een rol kan spelen. Bij informele rondvraag blijkt echter dat het gaat om een zeer gering aantal gevallen. 4.7.2. controlegeneeskunde De Wet controlegeneeskunde geeft een omstandige beschrijving van de mogelijkheden die bestaan wanneer de gecontroleerde werknemer niet akkoord is met de bevindingen van de controlearts245. WCG stelt in hoofdstuk V hoe geschillen dienen geregeld te worden : Onverminderd de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken, kunnen de geschillen van medische aard welke rijzen tussen de werknemer en de controlearts bij wijze van scheidsrechterlijke procedure worden beslecht. De beslissing die voortvloeit uit deze scheidsrechterlijke procedure is definitief en bindt de partijen. De meest gerede partij dient wel de arts-scheidsrechter aan te wijzen binnen de 2 dagen na het overhandigen van de bevindingen van de controlearts246. Ook in de Wet Arbeidsovereenkomsten wordt deze manier om een klacht te behandelen vermeld met o.a de mogelijkheid tot aanstellen van een arts-scheidsrechter247. Er werd ook een controle in op deze procedure alsook opvolging van klachten over de werking van het systeem ingevoerd248. Tevens wordt geregeld wat er dient te gebeuren bij beroepsfouten vanwege de controlearts of arts-scheidsrechter : elke klacht, met betrekking tot beroepsfouten die de controlearts of de arts-scheidsrechter ten laste worden gelegd, kan worden medegedeeld aan de arts-ambtenaar aangeduid door de Koning, die na onderzoek waarbij de klacht gegrond werd bevonden, de Orde der Geneesheren ervan in kennis zal stellen. De Koning kan de nadere regelen in dit verband bepalen249. Het KB van 18 juli 2001 betreffende de controleartsen en de artsen-scheidsrechters stelt dat men bij problemen met controleartsen of artsen-scheidsrechters kan ook een schriftelijke klacht kan indienen, gericht aan de voorzitter van de opvolgingscommissie en de afhandeling
245
WCG art 8 WCG art 8 $5 247 WAO art 31 $4 en 5 248 WCG art 4 249 WCG art 5 246
76
ervan : de voorzitter laat een onderzoek uitvoeren en maakt het dossier aan de Commissie over, voor advies of eventuele voorstellen aan de Minister250. Het KB van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers voorziet dat elke klacht over beroepsfouten die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer worden verweten, wordt meegedeeld aan de betrokken geneesheer-directeur van de medische Arbeidsinspectie, die wanneer na onderzoek waaruit blijkt dat de klacht gegrond is, de Orde der Geneesheren ervan in kennis stelt251. Een beroepsprocedure wordt uitgebreid gedetailleerd252, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de geneesheer-inspecteur van de Medische Arbeidsinspectie, die eveneens andere meningsverschillen of moeilijkheden die kunnen voorvloeien uit vermeld KB zullen behandelen.
250
KB betreffende de controelartsen en artsen-scheidsrechters van 18 juli 2001, art15 KB Gezondheidstoezicht WN, art 25 252 KB Gezondheidstoezicht WN, artt 64-69 251
77
4.7.3. adviserend geneesheer / geneesheer inspecteur KB 35 regelt de rechten en plichten van de adviserend geneesheer en de manier waarop ze hun taak dienen uit te oefenen. Het comité van de dienst voor geneeskundige evaluatie en controle fungeert als laatste controle-instantie voor het goed functioneren van de adviserende geneesheren253. De Christelijke Mutualiteiten (CM) hebben een eigen CM ombud zowel binnen elk ziekenfonds als op de landsbond. Deze ombud is niet echt onafhankelijk ; dit geeft het voordeel dat CM als organisatie een goed zicht blijkt houden op de klachten en eruit kan leren en eventueel de nodige maatregelen kan treffen254. Ook NVSM is recent gestart met een dienst klachtenbemiddeling waar leden terecht kunnen met al hun vragen en klachten, dus ook ivm de wet patiëntenrechten255. De mutualiteiten kunnen niet enkel klachten ontvangen over het functioneren van hun adviserende geneesheren, maar ze zullen de patiënt ook steunen bijvoorbeeld in het neerleggen van een klacht i.v.m. vermeende medische fout. Het RIZIV biedt meerdere kanalen aan voor het formuleren van opmerkingen of klachten over de dienstverlening van het ad,inistratief of medisch personeel256. Uiteraard kunnen deze kanalen niet worden gebruikt om te klagen over de beslissing zelf.
4.7.4. raadsgeneesheer / bijstandsgeneesheer Wanneer het gaat om een raadsgeneesheer die de patiënt bijstaat (= bijstandsgeneesheer), is er in principe een vrije keuzemogelijkheid vanwege de patiënt, en staat het de patiënt ook vrij om de samenwerking op te zeggen en een andere raadgevend geneesheer te contacteren. Een klacht bij de Orde der Geneesheren kan door de misnoegde patient worden ingediend. Wanneer het gaat om een raadsgeneesheer die werkt in opdracht van een verzekeringsmaatschappij, kan de patiënt bij de verzekeringsmaatschappij terecht. Ofwel is de raadsgeneesheer werknemer bij deze verzekeringsmaatschappij (minderheid der gevallen) ofwel werkt de raadsgeneesheer als zelfstandige en krijgt hij opdrachten van een of meer verzekeringsmaatschappijen (meerderheid der gevallen). In het eerste geval kan er sprake zijn van een hiërarchische overste, in het tweede geval kan de klacht –indien gegrond- leiden tot het staken van de samenwerking tussen de opdrachtgever en de raadgevend geneesheer. 253
KB 35, art 36 Antwoord verkregen na schriftelijke vraag 255 Antwoord verkregen na schriftelijke vraag 256 [email protected] 254
78
Uiteraard staat de weg van klacht bij de Orde der Geneesheren ook open. De verzekeringsmaatschappijen en hun overkoepelende organisatie hebben tevens eigen ombudsdiensten. Specifiek in het domein van de arbeidsongevallen vermelden we het Fonds voor Arbeidsongevallen, dat een controle uitoefent op het functioneren van de private verzekeraars en hun geneesheren in de afhandeling van arbeidsongevallen.
4.7.5. geneesheer-deskundige, aangesteld door de rechtbank De partijen, dus ook de patiënt kan op eenvoudige manier zijn klacht voorleggen aan de rechter. Alle betwistingen die in de loop van het deskundigenonderzoek met betrekking tot dit onderzoek ontstaan tussen partijen en deskundigen met inbegrip van het verzoek tot vervanging van de deskundigen worden door de rechter beslecht257. De rechter die het deskundigen onderzoek heeft bevolen volgt het verloop van het onderzoek op en ziet er met name op toe dat de termijnen worden nageleefd en dat de tegenspraak in acht wordt genomen258. Op verzoek van een partij kan de rechter de deskundige die zijn opdracht niet naar behoren vervult, vervangen. De rechter moet de deskundige vervangen, indien de partijen hier gezamenlijk en gemotiveerd om verzoeken259. De rechter kan ook ambtshalve beslissingen nemen in dit verband260. 4.7.6. besluit Gezien de diversiteit van de deelgebieden van de controle- en expertisegeneeskunde zouden niet alleen de klachten die geen ander kanaal hebben, maar ook de klachten die via andere kanalen worden geformuleerd, gecentraliseerd kunnen worden door de Federale Ombudsdienst Rechten van de Patiënt. Dit kan eventueel geanonimiseerd gebeuren, zodat de gegevens statistisch verwerkt kunnen worden. Alleen dan krijgt men een goed overzicht van de problemen. Anderzijds kan de Federale Ombudsdienst Rechten van de Patiënt de klager ook inlichten over het klachtrecht dat de patiënt in een andere hoedanigheid dan patiënt geniet, in het licht van andere regelgeving, zeker wanneer de klacht niet (enkel) gericht is tegen een beroepsbeoefenaar. Gezien de beroepsbeoefenaar in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde steeds een arts is, bestaat steeds de mogelijkheid van het neerleggen van een klacht bij de Orde van Geneesheren. 257
Ger Wb, art 973 §2 Ger Wb, art 973 §1 259 Ger. Wb, art 979 §1 260 Ger Wb, art 979 §2 258
79
80
5. Algemeen besluit De WPR regelt enkel de relatie tussen de beroepsbeoefenaar en de patiënt. Deze patiënt is evenwel ook werknemer, sociaal verzekerde, privaat verzekerde of verzekeringnemer, rechtszoekende, … en kan in die tweede hoedanigheid ook tal van rechten claimen, die in de diverse wetgevingen i.v.m. arbeidsrecht, sociaal zekerheidsrecht, verzekeringsrecht, consumentenrecht, gerechtelijk recht, privacyrecht … zijn gestipuleerd. Deze rechten werden niet in extenso behandeld in deze studie, vermits de studie gaat over de WPR en dus over de relatie van de patiënt met de beroepsbeoefenaar. Van zodra er een beroepsbeoefenaar in relatie treedt met een verzekerde, die dan “patiënt” wordt, zijn (ook) de regels van WPR van toepassing. Er zijn omstandigheden in de controle- en expertisegeneeskunde waarbij geen contact is met de patiënt en waar het bijvoorbeeld gaat om een loutere dossierstudie : deze situatie valt niet onder de toepassing van de WPR. Analoog dient de beroepsbeoefenaar-arts ook steeds rekening te houden met bv. de Code van Geneeskundige Plichtenleer in zijn relatie tot een patiënt. In het algemeen kan gesteld worden dat de rechten vermeld in de WPR ruim zijn geformuleerd en dat de patiënt hierdoor goed beschermd wordt. Al naar gelang de situatie kan het voor de patiënt voordeliger zijn om zich als patiënt te beroepen op de WPR ; soms dient de patiënt zich op te stellen als bv.( sociaal) verzekerde om zijn rechten te doen gelden ; dit laatste heeft vooral te maken met de persoon /organisatie van wie iets dient bekomen te worden. Vraagt een patiënt bv. inzage in zijn dossier aan de mutualiteit, dan kan de patiënt zich niet beroepen op de WPR maar dient die zich eerder te beroepen op de Wet verwerking persoonsgegevens of zelfs op de aanstellersaansprakelijkheid261. Vermits de domeinen waarin een beroepsbeoefenaar (controle- of expertise arts) gezondheidszorg verstrekt aan een patiënt in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde zo verscheiden en niet limitatief is, verdient het de voorkeur dat een betere toepassing van de WPR bewerkstelligd wordt door een bewustmaking van de desbetreffende beroepsbeoefenaars van de verplichtingen, die hoe dan ook op hen rusten door de WPR, eerder dan verdere regulering in de verschillende wetgevingen. Een juridisch onoverkomelijk obstakel , dat de toepassing van de WPR in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde onmogelijk of onwerkbaar zou maken is er o.i. niet op dit ogenblik. Aanvullingen invoeren op de WPR die in feite de rechten van de patiënten beperken in bepaalde situaties is ook niet aan te bevelen. De verschillende rechten van de patiënt moeten over het algemeen gerespecteerd worden in de verschillende domeinen van de controle- en expertisegeneeskunde : de bewustwording van de beroepsbeoefenaars in dit domein (zoals trouwens ook in de curatieve geneeskunde) is een 261
M. VAN COTTHEM, De toepasbaarheid van de Wet Verwerking Persoonsgegevens en de Wet Pqtiëntenrechten op expertise- en contorlegeneeskunde, T. Gez. 2010-11, 341-348
81
traag proces262. Er dient meer aandacht besteed te worden aan dit probleem bv. tijdens de theoretische interuniversitaire MaNaMa cursus “Verzekeringsgeneeskunde en Medische Expertise”
1. Kwaliteitsvolle dienstverlening WPR expliciteert het recht op respect en kwaliteit van gezondheidszorg. WPR kan dit enkel eisen in de relatie patiënt – beroepsbeoefenaar. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde bestaan tal van andere regels die de patiënt als werknemer, (sociaal)verzekerde, rechtszoekende eveneens een kwalitatieve (ruimere) dienstverlening garandeert. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde wordt voldoende aandacht besteed aan het kwalitatief aspect van de dienstverlening, met eerbiediging van de menselijke waardigheid en de zelfbeschikking, en zonder enig onderscheid op welke grond ook. Hiervan getuigen o.a.de opleidingsvereisten die opgelegd worden aan de artsen die werkzaam zijn in de verschillende deelgebieden van de controle en verzekeringsgeneeskunde. De verschillende vereisten kunnen nogal fragmentarisch overkomen, en in bepaalde domeinen zoals de geneesheer - deskundige, aangesteld door de rechtbank en de raadsgeneesheer zijn minder stringente criteria terug te vinden. Vandaar dat het een zeer goede evolutie is dat er in 2007 een KB werd gepubliceerd betreffende de (nieuwe) specialiteit “ verzekeringsgeneeskunde en medische expertise”. Deze opleiding is theoretisch en praktisch (2 jaar) en omvat alle deelgebieden van de controle en expertisegeneeskunde en kan aanzien worden als een basisvereiste om als arts werkzaam te zijn in dit deelgebied van de geneeskunde. De nodige aandacht aan de typische invulling van de WPR in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde tijdens de theoretische opleiding is aan te bevelen. Zoals voor de andere geneeskundige specialiteiten ziet een erkenningscommissie toe op de individuele opleiding van de kandidaten en op de erkenning van stagediensten. Op termijn zal deze bijkomende kwalificatie een vereiste zijn voor alle artsen die in het domein van de controle en expertisegeneeskunde werkzaam zijn.
2. Vrije keuze Het spreekt voor zich dat hier een belangrijke beperking bestaat voor de patiënt. Dit is ook voorzien door de WPR, waar art. 6 in fine duidelijk stelt : de patiënt heeft recht op vrije keuze van de beroepsbeoefenaar en recht op wijziging van deze keuze, behoudens , in beide gevallen, beperkingen opgelegd krachtens de wet. 262
Niet gepubliceerde resultaten van een enquête bij de studenten 1ste jaar van de interuniversitaire opleiding MaNaMa Verzekeringsgeneeskunde en Medische Expertise KUL-UA-UG tijdens de academiejaren 20082009,2009-2010, 2010-2011 (J. Verlooy, M. van Sprundel).
82
De parlementaire voorbereidingen van de WPR leren ons dat er heel wat discussie is geweest of het domein van de controle- en expertisegeneeskunde nu wel of niet moest voldoen aan de WPR. Uiteindelijk is beslist dat de controle en verzekeringsgeneeskunde wel degelijk de WPR dient te respecteren, vandaar de uitdrukkelijke uitzondering in art 6 WPR.
Het dient opgemerkt te worden dat ook in de curatieve geneeskunde de vrije keuze voor de patiënt niet onbeperkt is ; denk maar bijvoorbeeld aan de situatie waar de patiënt beperkt is in zijn/haar keuze door het aanbod van geneesheren in een bepaald ziekenhuis. In het domein van de controle- en expertisegeneeskunde is de vrije keuze is afhankelijk van de aard van het onderzoek : soms is ze onbestaande, soms is ze relatief en soms gaat het om een echte vrije keuze. In de controlegeneeskunde binnen de arbeidsgeneeskunde verzet de aard en de filosofie van het onderzoek zich tegen een vrije keuze. Het betreft dus een beperking opgelegd door de wet. In de controlegeneeskunde binnen de sociale verzekeringen verzet de aard en de filosofie van het onderzoek zich tegen een vrije keuze. Het betreft dus een beperking opgelegd door de wet. In het domein van de private verzekeringen is (vaak) er een vrije keuze mogelijk conform de WPR. In het geval van het deskundigenonderzoek bevolen door de rechtbank is de vrije keuze is beperkt en bestaat enkel als beide partijen akkoord gaan. Dit is ook logisch omdat anders de partijen hun eigen gerechtsdeskundige zouden aanstellen, hetgeen dn de subjectiviteit en de partijdigheid in de hand zou kunnen werken.
3. Informatie Niet in alle domeinen van de controle- en expertisegeneeskunde wordt expliciet in de (rechts)regels (andere dan WPR) vermeld dat de patiënt voldoende informatie moet krijgen over het doel en verloop van het onderzoek, of ze een vertrouwenspersoon/bijstandsgeneesheer mogen meebrengen etc. Men zou patiënt op de hoogte kunnen brengen van zijn rechten als verzekerde, rechtszoekende, ….(afhankelijk van de specifieke situatie) : hier dient dan ook de niet medische informatie gegeven te worden. Indien de persoon daarenboven ook patiënt wordt doordat hij in relatie treedt met een beroepsbeoefenaar komen daarbovenop nog de rechten als patiënt, zoals weergegeven in de WPR. Bepaalde instanties stellen zelf een informatiebrochure op te stellen waarin al deze aspecten worden behandeld. De informatiebrochure i.v.m. WPR zou standaard dezelfde kunnen zijn ; de informatiebrochure i.v.m. de niet medische aspecten verschilt naargelang het deelgebied. De informatie waarover sprake in art. 7 WPR (gezondheidstoestand en vermoedelijke evolutie) is niet altijd aan de orde in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. 83
De vraag stelt zich of men in dit kader art .7 WPR zo ruim dient te interpreteren dat men ook de administratief-juridische contextuele informatie erin vervat. Waarschijnlijk niet. Gezien de administratief-juridische kennis niet behoort tot het kennisdomein van de gemiddelde beroepsbeoefenaar is het moeilijk om dit via de WPR te regelen. Het is evenwel aan te bevelen dat deze informatie de patiënt bereikt via andere kanalen, bv. informatiebrochures (zie ook 4.4). Naarmate er een professionalisering van de beroepsbeoefenaars in het domein van de controle- en exptertisegeneeskunde aan de gang is (bv. via de nieuw erkende specialiteit “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise”) kan men verwachten dat ook de beroepsbeoefenaar zelf in staat is de administratief-juridische context aan de patiënt mee te delen. Begeleiding van de patënt op dit vlak is aan te bevelen ; in die context zou een onrechtstreeks inzagerecht (via een beroepsbeoefenaar-arts met de bijzondere bekwaamheid “verzekeringsgeneeskunde en medische expertise”) een voordeel kunnen betekenen voor de patiënt. Een onrechtstreeks inzagerecht, beperkt tot een bepaalde categorie van beroepsbeoefenaars, gaat echter in tegen de geest van de Wet Patiëntenrechten. 4. Toestemming na informatie Het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt maakt dat patiënt te allen tijde zijn toestemming moet verlenen voor elk medisch onderzoek of test. In de controle- en verzekeringsgeneeskunde kan aan de weigering belangrijke konsekwenties verbonden worden, zodat het onverstandig zou zijn van patiënt om te weigeren. Het al of niet geven van de toestemming speelt zich duidelijk af in het gebied van de WPR ; de konsekwenties van het niet toestemmen zijn eerder terug te vinden in andere rechtsregels. Zoals voor de curatieve geneeskunde verdient het hier aanbeveling om informatieve brochures op te stellen voor elke specifieke situatie waarin –in het gebied van de controle- en expertisegeneeskunde – een patiënt tegenover een beroepsbeoefenaar staat, die voldoende rekening houdt met de WPR en andere vigerende regels (zie ook 4.3). Zoals hierboven gesuggereerd (zie punt 3) kan de informatie(brochure) betreffende de WPR in het kader van de controle- en expertisegeneeskunde algemeen zijn en geldend voor alle domeinen van de controle- en expertisegeneeskunde, terwijl de administratief-juridische informatie (eerder in te delen in WPR art. 7) per deelgebied verschillend dient te zijn. Een controle (visum) vanwege de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid is aangewezen. Deze brochure ontslaat de beroepsbeoefenaar niet van het geven van informatie, maar er is dan tenminste al een basis, waaraan de beroepsbeoefenaar zich kan houden en waarover de patiënt eventueel gerichte vragen kan stellen.
5. Dossier, inzage, afschrift, bewaring
In de controlegeneeskunde bestaat er recht op inzage en recht op afschrift ; er is geen conflict met de WPR. 84
Het KB geneeskundig toezicht werknemers bevat een gedetailleerde regeling van het inzagerecht van de patiënt in zijn gezondheidsdossier. Het feit dat het hier gaat om een KB dat gepubliceerd werd in 2003, d.w.z. na de datum van publicatie van WPR is hier zeker niet vreemd aan. Gezien het hier gaat om een specifieke materie, heeft de wetgever geoordeeld dat dit onrechtstreeks inzagerecht van de patiënt diende uitgeoefend te worden door een arts en niet door een vertrouwenspersoon of een beroepsbeoefenaar, hetgeen eventueel geen artsen zijn. Ook KB nr 35 voorziet een gelijkaardige procedure, via een arts. Het feit dat niet steeds rechtstreeks inzagerecht wordt gegeven aan de patiënt kan men ook zien als een beschermings- of begeleidingsmaatregel voor de patiënt. Tevens mag men niet vergeten dat bepaalde onderzoeken binnen de controlegeneeskunde bedoeld zijn om frauduleuze praktijken op te sporen ; om die taak naar behoren te kunnen uitvoeren moeten de controleurs ook kunnen werken met stukken die niet automatisch en rechtstreeks bij de patiënt terecht kunnen komen. Toch worden deze specifieke regelingen in sommige omstandigheden “overruled” door de bepalingen in de Wet Patiëntenrechten, dat een veel vollediger en rechtstreeks inzagerecht geeft aan de patiënt, maar dan wel beperkt tot de context van de relatie patiënt beroepsbeoefenaar. De relatie (patiënt) sociaal verzekerde, …. –verzekeraar,… valt niet onder de toepassing WPR. In de praktijk van de controle-en expertisegeneeskunde door adviserend geneesheer en geneesheer inspecteur bestaat een recht op inzage en afschrift in het medisch dossier. Er is geen conflict met de WPR. in de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde, uitgevoerd door de raadsgeneesheren is het recht van inzage en afschrift van het medisch dossier in beginsel erkend. Toch kunnen er tegenstrijdige belangen bestaan, zodat we dit recht in deze context niet als absoluut kunnen beschouwen. Zo kunnen de vertrouwelijke stukken tussen raadsgeneesheer en verzekeraar niet zomaar ingezien worden door de patiënt. Vermelden we hier ook nogmaals dat bepaalde verrichtingen binnen dit domein van controleen expertisegeneeskunde (zoals het beoordelen louter op stukken en documenten, zonder enig contact te hebben met de patiënt) o.i. niet binnen het toepassingsgebied van de WPR vallen (zie 3.1. en conclusie 4.5.4.) In de praktijk van de controle- en expertisegeneeskunde uitgevoerd door een geneesheerdeskundige, aangesteld door de rechtbank is er een inzagerecht en een recht op afschrift van het medisch dossier voor wat betreft burgerlijke zaken. Anders is het gesteld bij strafzaken, vermits de aard van het strafrecht zelf dit belet : het geheim van het onderzoek dient gewaarborgd te blijven.
85
6. Privacy De verschillende rechtsregels die bestaan in het domein van de controle - en expertisegeneeskunde houden voldoende rekening met het medisch beroepsgeheim en de privacy van de patiënt. Niet alleen wat betreft doorgeven van gegevens maar ook op het gebied van bewaring en toegang tot gegevens. Het garanderen van de privacy van de patiënt tijdens een onderzoek verschilt in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde niet van de curatieve geneeskunde. Toch zal zeker in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde steeds de afweging moeten gemaakt worden van noodzakelijkheid en proportionaliteit van het onderzoek. Het respecteren van de privacy van de patiënt in het domein van de gezondheidszorg in het algemeen en de controle- en expertisegeneeskunde in het bijzonder wordt o.a. gegarandeerd niet alleen door de expliciete vermelding in de WPR maar ook door het beroepsgeheim (art. 458 Sw) waaraan alle beroepsbeoefenaars, werkzaam in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde, onderworpen zijn. Het belang van het beroepsgeheimprincipe blijkt uit het feit dat het in de strafwet werd ingeschreven. 7. Klachtenrecht In die domeinen van de controle en expertisegeneeskunde waarover heel wat wetgeving bestaat (andere dan WPR), wordt ook duidelijk aangegeven hoe conflicten kunnen worden afgehandeld. Voor de andere domeinen evenwel is dit minder duidelijk. Uiteraard staat steeds-zoals voor alle geneesheren- de Orde der Geneesheren ter beschikking voor klachten. De federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt” is rechtstreeks bevoegd voor klachten betreffende WPR in het domein van de controle- en expertisegeneeskunde. Gezien de diversiteit van de deelgebieden van de controle- en expertisegeneeskunde zouden niet alleen de klachten die geen ander kanaal hebben, maar ook de klachten die via andere kanalen worden geformuleerd, gecentraliseerd kunnen worden door de Federale Ombudsdienst Rechten van de Patiënt. Dit kan eventueel geanonimiseerd gebeuren, zodat de gegevens statistisch verwerkt kunnen worden. Alleen dan krijgt men een goed overzicht van de problemen. Anderzijds kan de Federale Ombudsdienst Rechten van de Patiënt de klager ook inlichten over het klachtrecht dat de patiënt in een andere hoedanigheid dan patiënt geniet, in het licht van andere regelgeving, zeker wanneer de klacht niet (enkel) gericht is tegen een beroepsbeoefenaar.
86
Vermits er op dit ogenblik vrij weinig of geen gegevens zijn over de hoeveelheid klachten die patiënten in een andere hoedanigheid dan patiënt indienen gebruik makend van andere rechtsregels dan WPR, en hoe de verschillende instanties gevolg geven aan deze klachten, is een conferentie over dit probleem aangewezen.
87
88