ACADEMIEJAAR 2011-2012
WERKZOEKENDEN IN DE VUURLINIE! Op zoek naar antwoorden vanuit het ACV en de bijblijfwerking als belangenbehartiger van werkzoekenden in een veranderende maatschappelijke context. Eindverhandeling ingediend door Eva Van Passel voor het behalen van het bachelordiploma in het sociaal werk
Voorwoord Ik wil graag een aantal mensen bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en medewerking. Werken aan dit eindwerk, in combinatie met een boeiende, drukke stage was een opdracht die gepaard ging met ups en downs. Tijdens dit proces hebben heel wat mensen mij gesteund die ik bijzonder dankbaar ben. Vooreerst wil ik mijn praktijklector Nadia Quintens bedanken voor de kwalitatieve begeleiding, de positieve motivatie en de waardevolle adviezen. Ik wil haar uitzonderlijk bedanken voor de uitstekende begeleiding die zij mij bood doorheen mijn stages en leertraject. Ik wil mijn stagebegeleider Mustafa Harraq bedanken voor zijn geëngageerde begeleiding en voor het beantwoorden van zovele vragen. Ik ben hem dankbaar voor zijn gastvrijheid gedurende mijn stageperiode en alle kansen die hij mij aanbood. Wat ik geleerd heb, neem ik graag mee in mijn verdere loopbaan en leven. Hiernaast wil ik vele medewerkers van het ACV bedanken voor hun medewerking en adviezen, in het bijzonder Roland Valkeneers en Karim Dibas. Een bijzondere dank gaat ook uit naar alle werkzoekenden die mij hebben verder geholpen. Het was een voorrecht om met hen te mogen samenwerken. Als laatste wil ik mijn ouders, broer Lander en zus Hannah bedanken voor alle liefde en steun die zij mij boden tijdens deze stressvolle periode. Ik ben mijn moeder en mijn zus ook dankbaar voor de spellingscontroles die zij uitvoerden. Dit eindwerk vormt het sluitstuk van mijn studies aan de Sociale School van Heverlee. Ik zou eerst iets anders studeren, maar koos op het laatste moment toch voor de richting Sociaal Werk. Hier ben ik best fier op. Doorheen de voorbije jaren maakte ik kennis met het belang van een praktijkopleiding en leerde ik veel. In de toekomst neem ik deze waardevolle praktijklessen met een dankbaar gevoel mee. Een welgemeende dank u aan allen! Eva Van Passel
1
Inhoud Voorwoord....................................................................................................... 1 Inhoudsopgave …………….................................................................................... 2 Inleiding.......................................................................................................... 4
1
Omgevingsanalyse en kader .............................................................................. 7 1.1
1.1.1
Europa ............................................................................................... 7
1.1.2
België .............................................................................................. 10
1.1.3
Besluit ............................................................................................. 12
1.2
Nieuwe werkloosheidsmaatregelen ...................................................... 13
1.2.2
Besluit ............................................................................................. 16
Werkzoekenden ................................................................................ 17
1.3.2
Sociale partner, ACV .......................................................................... 20
1.3.3
Bijblijfconsulenten ............................................................................. 22
1.3.4
Andere stakeholders .......................................................................... 25
Verdiepend onderzoek .................................................................................... 28 Werkzoekenden aan het woord… ............................................................... 29
2.1.1
Onderzoeksmethode .......................................................................... 29
2.1.2
Getuigenissen ................................................................................... 30
2.1.3
Bevindingen ..................................................................................... 31
2.2
Het ACV op de bres voor uitkeringsgerechtigden… ....................................... 32
2.2.1
Onderzoeksmethoden binnen het ACV.................................................. 32
2.2.2
Een eendrachtige visie omtrent rol en positie, ....................................... 32
2.3
De bijblijfwerking: een hefboom voor werkzoekenden… ................................ 36
2.3.1
Onderzoeksmethode .......................................................................... 36
2.3.2
Bevindingen ..................................................................................... 36
2.4
Andere stakeholders ................................................................................ 39
2.4.1
De overheid aan het woord… .............................................................. 39
2.4.2
Werkgeversvertegenwoordigers vanuit een andere positie ...................... 41
2.5
2
Belanghebbenden .................................................................................... 17
1.3.1
2.1
3
Regelgeving ............................................................................................ 13
1.2.1
1.3
2
Beleidskader ............................................................................................. 7
Tot besluit van dit verdiepend onderzoek.................................................... 44
Reflectie ....................................................................................................... 45 3.1
Terug naar de uitgangsvragen................................................................... 45
3.2
Het ACV kiest voor een integrale benadering vanuit vier invalshoeken............ 46
3.2.1
Een integrale werkwijze ..................................................................... 46
3.2.2
Een werkbaar toekomstperspectief ...................................................... 47
3.2.3
Meetbare resultaten........................................................................... 47
3.2.4
Besluit ............................................................................................. 48
3.3
ACV ambities omzetten naar haalbare resultaten? ....................................... 49
3.3.1
Bouwen aan een solidair draagvlak. ..................................................... 49
3.3.2
Bouwen aan complementaire rollen. .................................................... 50
3.3.3
Bouwen aan een toekomstig, sociaal werkgelegenheidsplan.................... 50
Algemeen besluit............................................................................................ 51 Bronnenlijst................................................................................................... 52 Bijlagen......................................................................................................... 54
3
Inleiding Motivatie en onderzoeksvraag Ik liep de voorbije maanden stage bij de bijblijfwerking van het ACV Verbond Limburg. Bijblijfconsulenten leiden werkzoekenden toe naar werk, opleidingen en/of andere begeleidende diensten. Ik koos voor deze stage na enige aarzeling. Tijdens mijn tweedejaarsstage werkte ik binnen de vzw AKSI vooral op beleidsniveau rond sociale economie. Dit was voor mij een interessante en comfortabele opdracht. Ten aanzien van het begeleiden van volwassen cliënten op de werkvloer voelde ik mij ietwat onzeker. Op aanraden van mijn praktijklector besloot ik de uitdaging toch aan te gaan in de vorm van een derdejaarsstage. Dit bleek een schitterende keuze te zijn. Gedurende mijn stageperiode kreeg ik enorm veel leerkansen. Het ACV vormde voor mij een leerrijke context waarbij ik in contact kwam met de meest interessante personen. In het kader van mijn eindwerk ging ik op zoek naar thema’s die te kaderen zijn binnen de invalshoeken sociale beleidsvoering, regelgeving en de praktijk op de werkvloer. Dit zijn belangrijke pijlers wanneer je aan de slag wil als maatschappelijk adviseur. Het werd voor mij eind 2011 duidelijk dat ik mijn stage zou uitvoeren tegen de achtergrond van een turbulente context voor vakbonden en werkzoekenden. In die periode onderhandelden beleidsmakers over een Federaal Regeerakkoord. Tijdens deze onderhandelingen was men sterk op zoek naar besparingsmogelijkheden en een beter begrotingsevenwicht. Toen al werd het duidelijk dat werkzoekenden mee in de vuurlinie zouden komen te staan. Eind 2011 leerden wij als studenten tijdens een seminarie van Yves Vanhulsel reeds meer over deze mogelijke besparingen. De werkloosheidsuitkeringen zouden dalen en de activeringscriteria zouden verstrengen. Vakbonden werden tot op dat moment maar weinig betrokken bij het overleg. Mijn stage zou doorgaan in de schoot van de ACV bijblijfwerking. Ik zou de kans krijgen om kennis te maken met de leefwereld van werkzoekenden tijdens een turbulente periode. Een periode waarbij zij geconfronteerd worden met heel wat veranderingen wat betreft hun rechtspositie. Met deze context wilde ik aan de slag. Het kiezen van een geschikte onderzoeksvraag hield mij even bezig. Ik wilde mijn eindwerk graag direct combineren met mijn stage opdrachten als bijblijfconsulent om zo mijn onderzoek te versterken. Een drukke, relatief korte derdejaarsstage bood weinig ruimte tot een uitgebreid wetenschappelijk onderzoek. Daarom wilde ik sterker inzetten op praktijkervaring. Dit bracht mij bij de volgende afgebakende onderzoeksvraag: Welke antwoorden kan de bijblijfwerking vanuit zijn rol en positie formuleren op de hedendaagse crisis, de ingrepen in de werkloosheid, de verstrenging van het activeringsbeleid om werkzoekenden op de beste manier tot hun recht te laten komen? Deelvragen zijn hierbij: -
4
Hoe kan de bijblijfconsulent samen met en vanuit de vakbond zijn rol als gids, begeleider en belangenbehartiger beter opnemen in relatie tot groepen van kwetsbare werkzoekenden?
-
Welke aandachtspunten (gezien de recente wijzigingen) zal de vakbond vanuit zijn rol als belangenbehartiger goed moeten bewaken en zelfs aankaarten om de kansen en positie van werkzoekenden als uitkeringsgerechtigden verder te beschermen?
In een beginfase twijfelde ik toch wat. Ik zou immers heel wat keuzes moeten maken. Bepaalde zaken zou ik kunnen bespreken, andere niet. Voor de perfectionist die ik soms kan zijn, zou dat niet altijd makkelijk worden. Ik zat bovendien ook met heel wat vragen zoals ‘hoort dit wel bij de rol en de opdracht van bijblijfconsulenten’ en ‘hoe relevant is deze onderzoeksvraag’. Doorheen mijn onderzoek en stageperiode verdwenen mijn twijfels gaandeweg. Mijn onderzoeksvraag bleek gepast te zijn en bovendien ook zeer interessant. Zowel bijblijfconsulenten als werkzoekenden vonden het thema zeer waardevol. Ik hoop dat ik jullie doorheen dit eindwerk kan overtuigen van het belang van dit thema en de maatschappelijke keuzes die ik voorstel aan het einde van deze thesis. Ik hoop dat ik de vakbeweging kan inspireren in hun rol als belangenbehartiger van werkzoekenden in de huidige context. Probleemstelling en structuur Werkzoekenden staan in de vuurlinie. Hun rechtspositie verandert ingrijpend. Werkloosheidsuitkeringen dalen sterker en sneller, wachttijden worden langer en activeringsregels op vlak van inzetbaarheid verstrengen. Dit is slechts een greep uit de nieuwe werkloosheidsmaatregelen die werden voorgesteld bij het laatste Regeerakkoord. De koersrichting is duidelijk. Er wordt geraakt aan de rechten van de werkzoekende en er wordt ingezet op meer plichten voor de werkzoekende. De crisis en de onzekerheid die er heerst, plaatst werkzoekenden nog sterker in de vuurlinie. Europa bekritiseert specifieke aspecten van onze verzorgingsstaat en tikt België op de vingers. Het systeem van werkloosheidsuitkeringen in België zou te duur zijn door zijn ‘onbeperktheid’ in de tijd en door het gebrek aan stimulansen om mensen weer aan de slag te zetten. België zou werkzoekenden op deze manier lui maken. Werkgeversvertegenwoordigers ondersteunen dit standpunt maar al te graag. Over het algemeen overheerst een negatief maatschappijbeeld ten aanzien van werkzoekenden. Ze worden steeds vaker bestempeld als profiteurs. Mensen voelen zich onveilig en zijn weinig tolerant ten aanzien van anderen. Mede onder druk van de financiële markten moeten beleidsmakers dan weer ingrijpende besparingen doorvoeren. Velen zien binnen het systeem van sociale uitkeringen, en dan vooral de werkloosheiduitkeringen, hiertoe heel wat mogelijkheden. Een minderheid aan mensen of groepen nemen het vandaag nog op voor werkzoekenden. Diegene die dit wel doen, botsen op heel wat weerstand. Vooral vanuit de vakbonden krijgen we regelmatig signalen omtrent de onrechtvaardige behandeling van werkzoekenden. Eén van de belangrijkste opdrachten van vakbonden vormt dan ook het behartigen van de belangen van werknemers in zijn ruime betekenis. Niet-werkenden behoren ook tot deze doelgroep. Ook voor bijblijfconsulenten die binnen de vakbond dagelijks met werkzoekenden in contact komen, is dit een belangrijke doelstelling. Het spreekt voor zich dat deze doelstelling vandaag een andere aanpak vereist dan gisteren. Welke rol kunnen vakbonden best opnemen om werkzoekenden verder te beschermen? Welke antwoorden kunnen bijblijfconsulenten als belangenbehartigers 5
aanreiken? Vereist dit dan ook een andere werkwijze? Dit zijn concrete vragen die ik meeneem op mijn zoektocht naar antwoorden. Zoals reeds aangegeven, is de context complex en veelzijdig. Binnen de volgende omgevingsanalyse geef ik een overzicht van het huidige beleidskader in Europa en België. Vervolgens sta ik stil bij de nieuwe regelgeving die raakt aan de rechtspositie van werkzoekenden en ook bij de positie van mogelijke stakeholders binnen dit verhaal. Na deze ruime omkadering wil ik jullie mijn verdiepend onderzoek voorstellen. Dit vormt absoluut geen kwalitatief wetenschappelijk onderzoek, maar eerder een praktijkgerichte zoektocht. Bij deze zoektocht vertrek ik vanuit de ervaringen van werkzoekenden en vanuit de bevindingen van experten en medewerkers binnen het ACV. Vooral aan de hand van een literatuurstudie breid ik dit referentiekader uit tot de standpunten van werkgeversafgevaardigden en beleidsmakers. Ik kies ervoor om dit thema te benaderen vanuit de positie van kwetsbare werkzoekenden en de rol van de vakbond. Ik weet dat er ook andere invalshoeken zijn, maar dit is mijn afbakening en mijn keuze. Ik wil het belang van andere invalshoeken op micro-, meso- en macroniveau niet ontkennen, maar een zekere begrenzing is wel noodzakelijk. Mijn aanbevelingen moeten dan ook tegen deze achtergrond gelezen worden. Met dit eindwerk hoop ik vooral inspiratie te bieden aan het ACV als confederatie en aan de bijblijfconsulenten binnen het ACV. Ik hoop dat dit eindwerk hen enigszins helpt in hun strijd om de belangen van werkzoekenden verder te verdedigen. Al is het maar om er verder over na te denken en te reflecteren. Ik wens jullie allen bijzonder veel leesplezier!
6
1 Omgevingsanalyse en kader Ik besloot dit werk onder te verdelen in drie grote hoofstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit een omgevingsanalyse en omkadering. Concreet houdt dit in dat ik vanuit een omgevingsanalyse op zoek ga naar relevante factoren met betrekking tot mijn onderzoeksvraag en deze verder bespreek. Ik ga dieper in op het beleidskader, de economische en politieke situatie en de concrete regelgeving in relatie tot de nieuwe werkloosheidsmaatregelen. Ik bespreek zowel de situatie in Europa als in België om een helikopteroverzicht te bewaren. Vanuit de zogenaamde omkadering geef ik een overzicht van de betrokken partijen en de heersende visies binnen deze categorieën. De belangrijkste spelers hierbij zijn voor mij de werkzoekenden, de sociale partners en de bijblijfconsulenten. Werkgevers, regeringsverantwoordelijken, burgers en specialisten komen echter ook aan bod. Hiernaast ga ik in op de sociaaleconomische situatie en positie van de meest relevante stakeholders en sluit zo mijn omgevingsanalyse af. Aangezien een omgevingsanalyse zeer ruim kan zijn, beperk ik deze tot de meest belangrijke factoren. Wanneer we spreken over complexe thema’s zoals werkloosheid zijn verschillende factoren immers relevant. Ik wil mij op metaniveau dan ook beperken tot een aantal factoren die ik echt belangrijk acht in dit verhaal. Binnen- en buitenlandse invloeden, regelgeving en economische invloeden spelen bijvoorbeeld een belangrijke rol. Ik begrijp echter ook dat ik hierbij bepaalde zaken niet aanhaal. Ook de vergrijzing van de bevolking en de groeiende mondialisering hebben bijvoorbeeld een invloed op dit verhaal. Toch zal ik deze zaken niet kunnen bespreken. Anderzijds zal ik de factoren die ik wel bespreek eveneens begrenzen. Zo zal ik ingaan op de economische situatie in Europa, maar zal ik deze uiteraard niet volledig kunnen analyseren.
1.1 Beleidskader Ik zal binnen de bespreking van het ‘beleidskader’ de politieke en de economische situatie aanhalen en het huidige beleid trachten weer te geven. Door verschillende gebeurtenissen, zoals de bankencrisis en de reactie van financiële markten, ondervinden verschillende lidstaten welvaartsproblemen. De val van de ene dreigt ook anderen mee te sleuren in een negatieve spiraal. De hele Europese gemeenschap komt onder druk te staan en de nadruk ligt op besparen. Dit klimaat leidde al snel tot vragen omtrent ‘het recht op uitkeringen en de activering van werkzoekenden’. In dit onderdeel ga ik op zoek naar een antwoord op de vraag: ‘hoe zijn deze maatregelen ontstaan en vanuit welke achtergrond/visie zijn zij ontstaan?’. 1.1.1 Europa1 1.1.1.1 Arbeidsmarktbeleid2 Het Europese arbeidsmarktbeleid heeft een grote invloed uitgeoefend op het Belgische arbeidsmarktbeleid. Daarom is het van belang om aandacht te besteden aan de bouwstenen van dit beleid, waaronder de ‘strategie van Lissabon’. Dit verdrag is een
1
Bredgaard, T. en Larsen, F., ‘Employment policy from different angles’. Copenhagen, Djof Publishing,
2005, p.40. 2
Europa, Europa verdrag van Lissabon. Internet, 08 april 2012.( www.europa.eu)
7
actieplan voor de Europese Unie. Het motto was ‘de meest concurrerende, dynamische en duurzame economie van de wereld te worden tegen 2010’. De werkzaamheidsgraad in Europa zou verhoogd worden tot 70% en er zou gestreefd worden naar een economische groei van 3 %. Er zou eveneens geïnvesteerd worden in sociale samenhang, milieu en onderzoek en ontwikkeling. Deze gezamenlijke Europese doelstellingen vertaalden zich voor alle lidstaten uiteraard in concrete nationale doelstellingen. Het plan was bijzonder ambitieus. In 2005 reeds werd duidelijk dat de doelstellingen niet behaald zouden worden. De nadruk kwam meer te liggen op het creëren van economische groei en het verhogen van de werkzaamheidsgraad en minder op milieu, sociale samenhang en dergelijke. De bankencrisis en de economische crisis waren een extra bezwarende factor op weg naar het realiseren van de doelstellingen. Hoewel de maatregelen niet behaald werden in 2010 werd er meteen gewerkt aan een opvolginstrument. De EU 2020 strategie volgt de strategie van Lissabon op. Deze strategie bestaat uit vijf kerndoelstellingen die op elkaar inwerken en Europa moeten laten groeien op een duurzame en inclusieve wijze. Tegen 2020 streeft Europa bijvoorbeeld naar een werkzaamheidsgraad van 75%, wil het de uitstroom van vroegtijdige schoolverlaters met 10% verlagen en 20 miljoen minder mensen in de armoede zien. Europa zet met deze nieuwe strategie ook verder in op milieu. Ook deze doelstellingen worden aan de hand van stabiliteitspacten en hervormingsprogramma’s nationaal omgezet in concrete doelstellingen. De redenen waarom de doelstellingen van de ‘strategie van Lissabon’ niet bereikt werden, zijn voor verscheidene partijen uiteenlopend. Sommigen stellen dat de economische crisis het onmogelijk maakte om nog groei te realiseren, terwijl anderen stellen dat de ‘Open coördinatiemethode’3 hiervoor zorgde. Het resultaat is hetzelfde: in de toekomst blijft Europa met ‘zijn arbeidsmarktbeleid’ inzetten op het creëren van nieuwe banen, het verhogen van de werkzaamheidsgraad en de economische groei. 1.1.1.2 Financiële druk4 In 2007 ontstond een crisis in Amerika, de zogenaamde hypotheek- of kredietcrisis. Deze crisis zou later wereldwijd uitmonden in een financiële en economische crisis. Europa werd samen met sommige landen hard getroffen, waardoor we kunnen spreken van een eurocrisis. Gaandeweg ondervonden steeds meer Europese landen financiële problemen. De overheidsopbrengsten daalden, de algemene groei verminderde sterk en de uitgaven stegen. Dit ten gevolge van een groeiende werkloosheid, het redden van nationale banken en dergelijke problematieken. De overheidsschuld steeg. In bepaalde landen steeg de overheidsschuld zodanig dat de monetaire unie onder druk kwam te staan. Griekenland werd het hardst getroffen, maar ook Portugal, Ierland en Spanje zaten (en zitten nog steeds) in een slecht parket. Griekenland kreeg verschillende steunmaatregelen, maar moest ook flink bezuinigen net als verschillende
3
Open coördinatiemethode: beleidsinstrument waarbij EU gezamenlijke richtlijnen formuleert die niet
bindend zijn (er volgen geen dwangmaatregelen). 4
Vanhulsel, Y., mondelinge mededeling ‘Crisis Europa, trends en gevolgen’. Opleidingsonderdeel
Beleidsvraagstukken, inputles 2011.
8
Europese landen. Bij het schrijven van dit eindwerk is het zelfs onduidelijk of Griekenland zijn positie als Europese lidstaat zal kunnen aanhouden. In 2010 organiseerden diverse lidstaten grote besparingen. Deze besparingen moesten zorgen voor het beperken van overheidstekorten in elke lidstaat. Wanneer een overheid minder kan en mag uitgeven, heeft dit bijna altijd directe gevolgen op de politiek van sociale uitkeringen. Verschillende domeinen van de verzorgingsstaat kwamen zo onder druk te staan, namelijk pensioenen, werkloosheidsuitkeringen en dergelijke. Hoewel de lidstaten hetzelfde doel voor ogen hadden, zouden de keuze en de strategie verschillen. Duitsland schafte bijvoorbeeld de minimumlonen af terwijl andere landen zich eerder concentreerden op het tijdelijk bevriezen van bepaalde sociale uitgaven of banen. Doorheen deze jaren ondervond België ook verschillende moeilijkheden. Door de aanslepende regeringsvorming nam internationaal het vertrouwen af, maar ook nationaal bij de gewone burger. Er moest immers nog steeds zwaar bezuinigd worden. Bij de onderhandelingen voor de vorming van een nieuwe Federale Regering werd al snel duidelijk dat politici zich bij dergelijke besparingen zouden richten op domeinen zoals pensioenen en werkloosheid, met een focus op meer activering. Het bespreken van de financiële problemen binnen Europa is belangrijk omdat deze veel invloed hebben gehad op de huidige besparingen in België en de focus binnen deze besparingen. Verschillende EU-landen richten zich bij deze bezuinigingen meteen op domeinen binnen de sociale zekerheid waaronder werkloosheid en activering. 1.1.1.3 Trends in Europa De crisis, de situatie op de financiële markten en de moeilijkheden van verschillende lidstaten leiden tot heel wat controverses op beleidsniveau. Europa moet besparen maar liefst tegelijk groeien, concurreren en sterker worden. Aanvankelijk kon dit op een zeer sociale, milieuvriendelijke en inclusieve wijze gebeuren. Deels ten gevolge van de crisis werden de marges hiertoe steeds kleiner. De werkgelegenheid moet liefst snel groeien, de creatie van banen moet aangewakkerd worden en mensen moeten intensief geactiveerd worden. Er ontstond een waar debat over de wijze waarop lidstaten mensen zouden moeten activeren. Volgens verschillende experten zou België mensen ‘lui’ maken met zijn beleid. Onze werkloosheidsuitkeringen zijn (waren) onbeperkt in tijd en te weinig degressief. Als we ons werkloosheidsbeleid vergelijken met andere buurlanden zoals Frankrijk en Nederland is het systeem te duur en te weinig activerend. In Frankrijk is de duur van de werkloosheidsuitkering bijvoorbeeld gelijk aan de duur van de tewerkstelling. De duur betreffende het verkrijgen van uitkeringen is wel beperkt tot 24 maanden voor personen jonger dan 50 jaar en 36 maanden voor personen ouder dan 50 jaar. Ook in Duitsland is er afhankelijk van de leeftijd een beperking van de uitkering tot 24 maanden maximaal.5 Om mensen te activeren, om ze aan te zetten tot een actieve arbeidsmarktparticipatie zou ook ons werkloosheidsbeleid moeten verstrengen. Werkloosheidsuitkeringen moeten beperkt worden in duur voor iedereen en moeten sneller en sterker degressief
5
Sécurité sociale, ARE. Internet, 08 april 2012. (www.securite-sociale.fr.)
9
worden. Overal in Europa zien we deze strengere, intensievere focus op werkloosheid en werkgelegenheid opduiken. Activering is de boodschap!6 1.1.2 België Het arbeidsmarktbeleid in België kende de voorbije jaren verschillende evoluties. In het kader van de ‘strategie van Lissabon’ gingen beleidsmakers op zoek naar nieuwe instrumenten om zo ‘meer mensen aan het werk te krijgen’. Het arbeidsmarktbeleid werd tijdens deze periode grondig hervormd. Regeringsverantwoordelijken richtten zich aanvankelijk vooral op intensievere begeleidingsmogelijkheden. In een latere fase zouden ook werkloosheidsuitkeringen en andere ondersteuningsmaatregelen aangepast worden. 1.1.2.1 Arbeidsmarktbeleid7 In 2004 werd de ‘sluitende aanpak’ geïntroduceerd op basis van een samenwerkingsakkoord tussen de RVA en de VDAB. Het motto was ‘elke werkzoekende bereiken om op deze wijze langdurige werkloosheid te voorkomen’. Zo heeft iedere werkzoekende vanaf nu recht op een aangepast aanbod in zijn zoektocht naar werk. De aanpak bestaat uit een preventieve en een curatieve visie. De preventieve aanpak houdt in dat werkzoekenden zelf proactief benaderd worden. Er wordt niet langer gewacht met het aanbieden van trajectbegeleiding tot wanneer werkzoekenden langdurig werkloos zijn. Op basis van een concreet begeleidingsmodel worden werkzoekenden uitgenodigd voor een traject bij de VDAB. Zo worden min 25jarigen en laaggeschoolden na 6 maanden werkloosheid opgeroepen terwijl plus 25jarigen en hooggeschoolden na 9 maanden werkloosheid worden opgeroepen. Vanuit een curatieve visie heeft elke werkzoekende recht op arbeidstrajectbegeleiding op maat. De focus tijdens deze begeleidingen ligt voornamelijk op begeleiding, advies, informatie, oriëntatie en vorming. Werkzoekenden worden uitgenodigd voor een gesprek bij de VDAB en krijgen een trajectbegeleider toegewezen. Deze begeleider zal hem/haar ondersteunen in zijn/haar zoektocht naar werk. Deze sluitende aanpak is de laatste jaren ietwat bijgestuurd. Uit cijfers bleek dat niet alle mensen bereikt werden aan de hand van deze aanpak. Beleidsmakers gingen vervolgens weer op zoek naar bijkomende instrumenten om zo ‘meer mensen aan het werk te krijgen/ te bereiken’. Om meer mensen te bereiken, moesten we meer diversifiëren. We moesten met andere woorden sterker inzetten op maatwerk. Zo werd er de laatste jaren geïnvesteerd in de begeleiding van 50 plussers en jongeren. De dag van vandaag spreken we van een ‘sluitend maatpak’. Bij het invoeren van dit nieuwe model werd het oude begeleidingsmodel (3-6-9) afgeschaft. Het sluitend maatpak richt zich naar alle werkzoekenden, maar de intensiteit van de bemiddeling en/of begeleiding wordt aangepast aan de mogelijkheden en/of behoeften van de werkzoekende. Op verschillende manieren en aan de hand van verschillende kanalen tracht men werkzoekenden te bereiken, denk bijvoorbeeld aan het systeem van ‘wekelijkse automatische matching’.
6
Vanhulsel,
Y.,
mondelinge
mededeling
‘Crisis
Europa,
trends
en
gevolgen’.
Opleidingsonderdeel
Beleidsvraagstukken, inputles 2011. 7
Leroy, F., ‘Van sluitende aanpak naar een sluitend maatpak’. ‘Over werk’, tijdschrift van het Steunpunt
WSE, 3 april 2008.
10
1.1.2.2 Financiële en politieke druk8 Op basis van financiële problemen en politieke overtuigingen werd de financiële omkadering binnen ons arbeidsmarktbeleid eveneens grondig hervormd. Het debat over homogene bevoegdheden en het regionaliseren van bevoegdheden kent een lange geschiedenis in België. Verscheidene partijen zijn ervan overtuigd dat het overhevelen van bevoegdheden naar regio’s kan en zal leiden tot een beter bestuur. Dit zou ook en vooral zo zijn op vlak van activering. Verschillende regio’s kampen met verschillende werkloosheidsproblematieken en verschillende werkloosheidspopulaties, denk bijvoorbeeld aan de jeugdwerkloosheid in Brussel. Op 11 oktober 2011 heeft formateur Di Rupo de deelakkoorden over de staatshervorming (gezamenlijk het vlinderakkoord genoemd) bekend gemaakt. Verschillende bevoegdheden met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid worden geregionaliseerd. De controle op beschikbaarheid wordt geregionaliseerd, net zoals de doelgroepverminderingen (denk aan loonkostverminderingen, maar ook andere doelgroepmaatregelen zoals IBO). De vraag is natuurlijk hoe de verschillende regio’s dit in de toekomst verder zullen invullen. Verder werd er tijdens de recente besparingsronde grondig gesnoeid in de financiële omkadering en ondersteuning van werkzoekenden in hun zoektocht naar werk. Wachtuitkeringen en werkloosheidsuitkeringen werden beperkt, controle op beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt werd verstrengd en dergelijke. Deze financiële omschakelingen zijn de nieuwe werkloosheidsmaatregelen die ik onder het luik ‘regelgeving’ verder uitvoerig zal bespreken. 1.1.2.3 Trends en evoluties Na deze korte beleidsomkadering is het niet moeilijk om de huidige trends met betrekking tot de arbeidsmarkt en de positie van werkzoekenden in Europa en België te onderkennen. Europa, inclusief België, moet besparen en tegelijk groeien. Dit is een tegenstrijdige maar noodzakelijke opdracht. Om dit enigszins te bereiken, moet de werkzaamheidsgraad stijgen. Daarom richt men zich sterk op het activeren van werkzoekenden. Werkzoekenden kosten geld. De vroegere activeringsmethode activeerde onvoldoende en liet mensen ‘profiteren’ van het systeem volgens werkgeversvertegenwoordigers en enkele beleidsmakers. De werkzoekende zal in de toekomst sterker, intensiever en strenger worden opgevolgd en dit in heel Europa. Werkzoekenden bevinden zich ook steeds meer in een precaire positie. Ze verliezen niet alleen bepaalde rechten, maar ze verliezen ook sympathie en begrip van andere burgers en politieke vertegenwoordigers. Een centrumrechtse verschuiving op politiek vlak zorgt voor weinig ondersteuning. Burgers voelen zich onveilig en tonen minder begrip voor kwetsbare mensen.
8
Vanhulsel, Y., mondelinge mededeling ‘Besparingen België’. Opleidingsonderdeel Beleidsvraagstukken,
inputles november 2011.
11
1.1.3 Besluit Binnen het luik ‘beleidskader’ heb ik een kort beeld willen schetsen van het arbeidsmarktbeleid in Europa en in België. Ik vind het belangrijk om naast het arbeidsmarktbeleid van België ook het beleid van Europa te schetsen omdat deze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De financiële druk die Europa ervaart, heeft wezenlijke gevolgen voor het arbeidsmarktbeleid in België. Ik ben niet dieper ingegaan op de concrete beleidslijnen binnen ons arbeidsmarktbeleid of het arbeidsmarktbeleid van Europa. Zo heb ik bijvoorbeeld geen overzicht gegeven van de nationale doelstellingen die voortvloeien uit de ‘EU 2020 strategie’. Ik heb ook niet de verschillende politieke strekkingen in België weergegeven. Dit alles was ook niet de bedoeling van dit onderdeel. Ik wou eerder het beleidsklimaat weergeven waarbinnen deze nieuwe maatregelen zijn ontstaan.
12
1.2 Regelgeving9 De regelgeving met betrekking tot arbeidsmarktbeleid, activering en werkloosheid verandert in 2012 ingrijpend. In dit onderdeel zal ik een concreet overzicht geven van de nieuwe maatregelen. Ik zal bijvoorbeeld de werkloosheidsuitkeringen en wachtuitkeringen bespreken. Ik kies er bewust voor om verschillende nieuwe maatregelen niet te bespreken. Pensioenen, landingsbanen en tijdskrediet zijn bijvoorbeeld ook belangrijke maatregelen die aangepast worden. Ik focus mij in dit eindwerk vooral op maatregelen die nu van toepassing zijn op werkzoekenden en de positie van werkzoekenden. 1.2.1 Nieuwe werkloosheidsmaatregelen Om enerzijds een duidelijk overzicht te bewaren en anderzijds een zicht te krijgen op de positie van werkzoekenden met verschillende kenmerken zal ik de nieuwe werkloosheidsmaatregelen bespreken aan de hand van drie categorieën. In de categorie ‘schoolverlaters’ bespreek ik de evoluties in het kader van de zogenaamde wachtuitkeringen. Ook voor ‘werkzoekenden’ en ‘oudere werkzoekenden’ zal ik hetzelfde doen met betrekking tot de algemene werkloosheidswetgeving. Het merendeel van deze maatregelen zal ingaan vanaf 1 november 2012. 1.2.1.1 Schoolverlaters Voor jongeren in hun wachttijd of met wachtuitkeringen zal er heel wat veranderen. Vooreerst zullen we niet langer spreken van wachttijden of wachtuitkeringen, maar wel van beroepsinschakelingstijden en inschakelingsuitkeringen. Deze laatste benamingen zouden een positievere, meer activerende benadering hanteren. Het begrip wachtuitkering zou leiden tot een lay-backhouding. De wachttijden/beroepsinschakelingstijden zullen verlengd worden met drie maanden en dus niet langer 9 maanden, maar 12 maanden (312 dagen) bedragen. De controle op beschikbaarheid tijdens deze wachttijden/beroepsinschalingstijden wordt verstrengd. Voortaan zal een schoolverlater drie positieve evaluaties moeten kunnen voorleggen om zijn recht op wachtuitkeringen/inschakelingsuitkeringen te openen. De schoolverlater moet dus reeds actief hebben meegewerkt tijdens deze wachtperiode. De wachtuitkeringen/inschakelingsuitkeringen worden verder beperkt in tijd. Gedurende maximaal drie jaar zal de schoolverlater een recht op dergelijke uitkeringen kunnen laten gelden. Dit recht kan verlengd worden indien de schoolverlater 156 dagen tewerkstelling kan bewijzen gedurende de voorbije 2 jaar. De hoogte van de wachtuitkering blijft afhankelijk van de leeftijd en de gezinstoestand. Personen jonger dan 30 jaar openen een recht op uitkeringen, terwijl personen ouder dan 30 jaar enkel een recht openen wanneer zij behoren tot één van de volgende categorieën: ‘gezinshoofden’, ‘alleenstaanden’ en ‘werkloze koppels’. Als laatste zal ook het sanctioneringssysteem verder verstrengd worden. Bij een negatieve sanctionering kan men 6 maanden geschorst worden. De teller zal beginnen lopen vanaf 2012, wat maakt dat de eerste uitsluitingen in 2015 zullen plaatsvinden. OCMW’s zullen wel gecompenseerd worden met meer middelen om te voorzien in leefloon en begeleiding. De bedragen van de inschakelingsuitkeringen veranderen niet.
9
Schraepen, L., ‘info werklozen’. Hasselt, ACV verbond Limburg, 2011.
13
1.2.1.2 Werkzoekenden Voor volledig uitkeringsgerechtigde werkzoekenden vinden eveneens ingrijpende veranderingen plaats. De werkloosheidsuitkeringen zullen sneller dalen dan voordien en bovendien ook voor meer categorieën van mensen. Ook voor gezinshoofden en alleenstaanden kunnen de uitkeringen dalen na 16 en 24 maanden (3de periode werkloosheid). Hier zijn wel een aantal uitzonderingen geldig. Voor gezinshoofden en alleenstaanden van 55 jaar en ouder, tijdelijk werkzoekenden, werkzoekenden die deeltijds werken met inkomensgarantie-uitkering en werkzoekenden met een bepaald beroepsverleden dalen de uitkeringen niet op deze wijze. We zien in de toekomst een snellere en sterkere degressiviteit van de werkloosheidsuitkeringen. Niet alleen samenwonenden zullen geconfronteerd worden met minimum forfaits, maar ook gezinshoofden en alleenstaanden. Bovendien zal de periode waarop werkzoekenden recht hebben op ‘forfait uitkeringen’ voor pensioenen niet meer gelijkgesteld worden aan het vroegere begrensde loon. Anderzijds zien we in de beginperiode van werkloosheid wel een stijging van de uitkeringen. De eerste drie maanden zullen volledig uitkeringsgerechtigde werkzoekenden recht hebben op 65% in plaats van 60% van het laatst verdiende begrensde loon. De werkloosheidsuitkeringen blijven voor bepaalde categorieën ook onbeperkt in tijd zoals hierboven beschreven. De uitkeringen zelf worden ook nog steeds berekend en bepaald op basis van de gezinstoestand. Vanaf november 2012 zullen deze maatregelen intreden. Gezinshoofden met meer dan 12 maanden werkloosheid komen bijvoorbeeld dan terecht in de 4de periode van werkloosheid. In het volgende schema kan u de nieuwe regelgeving waarnemen:
14
Samenwonenden met gezinslast
Alleenstaanden
Samenwonenden
15
65 %
60%
60%
60%
Max: 1.394,64 €/maand
Max: 1.394,64 €/maand
Max: 1.299,74 €/maand
Max: 1.214,46 €/maand
65 %
60%
60%
55 %
Max: 1.394,64 €/maand
Max: 1.394,64 €/maand
Max: 1.299,74 €/maand
Max: 1.089,14 €/maand
65 %
60%
60%
40 %
Max: 1.394,64 €/maand
Max: 1.394,64 €/maand
Max: 1.299,74 €/maand
Max: 809,64 €/maand
Afdaling naar forfait
Forfait
Zesde periode
Degressiviteit per 3 maand*
Maximum 24 maand
Vijfde periode
(max. 1 jaar)
Volgende 2 maanden + evt. 2maand/gewerkt jaar
Vierde periode
Volgende 6 maand
Derde periode
Volgende 3 maand
Tweede periode
Eerste drie maand
Gezinstoestand
Eerste periode
Nieuwe regelgeving werkloosheidsuitkeringen:
Forfait 1.069,38 €/maand
Afdaling naar forfait
Forfait 898,30 €/maand
Afdaling naar forfait
Forfait 474,50 €/maand
1.2.1.3 Oudere werkzoekenden Oudere werkzoekenden zullen pas vanaf 55 jaar recht hebben op de zogenaamde anciënniteitstoeslag in plaats van vanaf 50 jaar. Vroeger had elke werkzoekende die 50 jaar of ouder was, 20 jaar beroepsverleden kon aantonen en minstens 1 jaar werkloos was, recht op deze toeslag. De anciënniteitstoeslag is een voordeel dat werd toegekend aan ouderen om de werkzaamheidsgraad van ouderen te verhogen. De toeslag wordt berekend op basis van de gezinstoestand en de leeftijd. 1.2.1.4 Algemene omkadering Naast deze concrete aanpassingen voor specifieke doelgroepen zijn er ook een aantal algemene regels die veranderen en die geldig zijn voor alle werkzoekenden. De controle op beschikbaarheid wordt veel strenger. De criteria van de zogenaamde passende dienstbetrekking worden bijvoorbeeld sterk aangepast. Voortaan zal elke dienstbetrekking passend zijn indien de afstand tussen de verblijfplaats en de plaats van het werk de radius van 60 kilometer (in plaats van 25 kilometer!) niet overschrijdt. Indien de afstand groter is dan 60 kilometer mag de dagelijkse afwezigheid van de verblijfplaats niet meer dan 12 uur bedragen of mag de verplaatsingstijd niet meer dan 4 uur bedragen. Een dienstbetrekking weigeren omdat deze niet overeenstemt met de opleiding of het vroegere beroep zal moeilijker worden. De periode waarbinnen dit geweigerd kan worden, wordt immers ingekort tot 3 of 5 maanden afhankelijk van de leeftijd en de loopbaan. Ook oudere werknemers zullen steeds langer beschikbaar moeten zijn voor de arbeidsmarkt. Deze leeftijd zal stapsgewijs worden verhoogd tot 60 jaar in 2013. De regio’s kunnen zelfs besluiten om deze leeftijd nog verder te verhogen (tot 65 jaar). De controle op beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt en het deelnemen aan begeleidingstrajecten zal dus ook voor werknemers ouder dan 58 jaar gelden. Verder is het ook de bedoeling dat bestaande tewerkstellingsprogramma’s en doelgroep-maatregelen van Federaal niveau verhuizen naar de Gewesten. RSZverminderingen voor doelgroepen en de activering van werkloosheidsuitkeringen zullen bijvoorbeeld overgeheveld worden. Het gaat hierbij om de loonkostverminderingen voor oudere werknemers, werkhervattingsprogramma’s, sociale inschakelingseconomie en dergelijke. Ook andere doelgroepmaatregelen zoals IBO, startbaanovereenkomsten, en werkhervattingstoeslagen zullen overgeheveld worden. Dit zou leiden tot een beter bestuur. De vraag blijft natuurlijk hoe de regio’s deze nieuwe bevoegdheden zullen invullen en welke eigen accenten zij zullen leggen. 1.2.2 Besluit Alle voorgaande wijzigingen moeten volgens de regering ertoe leiden dat mensen talrijker en langer aan het werk gaan. De vraag is of dat in de praktijk ook zo zal werken. Wij weten vanuit onze opleiding dat er de voorbije jaren tal van inspanningen gebeurden om werkzoekenden te activeren. De vraag is dus of deze nieuwe maatregelen vooral de overheidskassa op korte termijn moeten voeden of dat ze 16
inderdaad zullen bijdragen tot een hogere arbeidsmarktparticipatie. Deze nieuwe maatregelen wijzen op een strenger arbeidsmarktbeleid.
1.3 Belanghebbenden Deze nieuwe regelgeving zal voor heel wat mensen aanzienlijke gevolgen hebben. Werkzoekenden zijn het eerste en grootste slachtoffer. Zij zien hun uitkeringen dalen en mogelijk ook hun afstand tot de arbeidsmarkt vergroten. Er worden immers geen garanties gegeven omtrent een meer toegankelijke of receptieve arbeidsmarkt. Steeds meer worden zij onder druk gezet door beleidsmakers, door burgers, door werkgevers, maar ook door basiswerkers. In dit onderdeel ga ik dieper in op de positie, de taken en de verwachtingen van de belangrijkste partijen binnen dit werkstuk, namelijk werkzoekenden, sociale partners en bijblijfconsulenten. 1.3.1 Werkzoekenden 1.3.1.1 Begrip10 Werkzoekenden zijn volgens de Vlaamse studiedienst van werk ‘alle personen zonder werk (of met werk van minder dan twaalf uur per week) die minstens twaalf uur per week willen werken, daarvoor direct beschikbaar zijn en bovendien actief zoeken naar werk’. We kunnen verschillende begrippen onderscheiden die betrekking hebben op deze doelgroep. Voorbeelden van dergelijke begrippen zijn niet-werkende werkzoekenden en langdurig werkzoekenden. Niet-werkende werkzoekenden zijn personen met de hoogste beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Langdurig werkzoekenden zijn personen die meer dan één jaar werkloos zijn. Jongeren, vrouwen, ouderen en laaggeschoolden zijn voorbeelden van kansengroepen op de arbeidsmarkt. Zij hebben over het algemeen minder kansen op de arbeidsmarkt. De meest kwetsbare werkzoekenden behoren bovendien tot verschillende kansengroepen. Een voorbeeld van een kwetsbare werkzoekende kan een alleenstaande, jonge moeder zijn die laaggeschoold is. Ik wil bij het zoeken naar antwoorden voldoende aandacht besteden aan het perspectief van kwetsbare werkzoekenden. Het zijn immers de meest kwetsbare personen die de gevolgen van de nieuwe werkloosheidsmaatregelen sterk zullen voelen. Het zijn in belangrijke mate deze mensen die meer steun en hulp zullen vereisen indien we hen nog verder willen helpen. Als ik verder in dit eindwerk ‘werkzoekenden’ schrijf, verwijs ik dus bij uitstek naar kwetsbare werkzoekenden zoals ex-gedetineerden/ allochtonen/ vrouwelijke werkzoekenden en dergelijke. 1.3.1.2 Sociaaleconomisch profiel11 Het is moeilijk om te kijken naar een algemeen sociaaleconomisch profiel. Elke persoon heeft andere problematieken, andere mogelijkheden en andere verwachtingen. Aangezien we kijken naar de gevolgen van de nieuwe maatregelen
10
Vlaamse
studiedienst
Werk,
begrip
werkzoekenden.
Internet,
18
december
2011.
(www.aps.vlaanderen.be) 11
Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, cijfers. Internet, 18 december 2011.
(www.vdab.be)
17
voor kwetsbare personen, is het interessant om het profiel van deze personen te bestuderen. In onderstaande tabel zien we dat de gemiddelde werkzoekende een man is tussen 25 en 50 jaar die als arbeider staat geregistreerd. Toch zegt dit nog niet veel over de categorie kwetsbare werkzoekenden. Vooral allochtonen en laaggeschoolden hebben zeer weinig kansen op onze arbeidsmarkt. Zo is bijvoorbeeld bijna 25 procent van alle werkzoekenden van allochtone origine en ongeveer de helft van de volledige groep werkzoekenden is laaggeschoold. 73.7 procent van de werkzoekendenpopulatie behoort tot een kansengroep. Kwetsbare werkzoekenden of werkzoekenden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben bijna altijd een sociaaleconomisch moeilijke positie. Ze bevinden zich vaker dan anderen onder de armoedegrens waardoor ze minder middelen hebben om op zoek te gaan naar nieuwe jobs. Dergelijke groepen ervaren een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is eveneens weinig receptief en vraagt steeds meer; meer ervaring, meer certificaten en dergelijke. Kenmerken Niet-Werkende Werkzoekenden (NWWZ) November 2011: Categorie
/100% 139.710
74,9%
Jongeren in wachttijd
14.102
7,6%
Vrij ingeschreven
17.358
9,3%
Andere
15.254
8,2%
Mannen
95.678
51,3%
Vrouwen
90.746
48,7%
< 25 jaar
38.796
20,8%
25 tot 50 jaar
97.111
52,1%
>= 50 jaar
50.517
27,1%
Laaggeschoold
93.178
50,0%
Middengeschoold
63.731
34,2%
Hooggeschoold
29.515
15,8%
104.285
55,9%
1 tot 2 jaar
30.845
16,5%
>= 2 jaar
51.294
27,5%
Nationaliteit
Niet-EU
19.143
10,3%
Origine
Allochtonen
46.377
24,9%
Beroepsgroep
Arbeiders
103.893
55,7%
82.531
44,3%
24.969
13,4%
137.382
73,7%
Geslacht
Leeftijd
Studieniveau
Werkloosheidsduur
WZUA
< 1 jaar
Bedienden Arbeidsgehandicapten WZ in een kansengroep
18
1.3.1.3 Problematieken12 Werkzoekenden worden geconfronteerd met uiteenlopende barrières die hun zoektocht naar werk al dan niet sterk beïnvloeden. In dit onderdeel geef ik een zicht op enkele relevante obstakels. Ik bespreek uiteraard niet alle problematieken, maar slechts een beperkt aantal die betrekking hebben op de arbeidspositie van werkzoekenden. Ik verzamelde deze gegevens voornamelijk op basis van gesprekken met werkzoekenden en basiswerkers. De mobiliteit van kwetsbare werkzoekenden is en blijft een zwaar probleem. Ze hebben niet altijd voldoende geld om een opleiding te volgen, een wagen of openbaar vervoer te hanteren. De mogelijkheden binnen het openbaar vervoer blijken in de praktijk soms beperkt, zijn niet altijd aangepast aan de noden én de kosten zijn hoog. Werkgevers vragen bovendien vaak een rijbewijs B en/of zelfs het bezit van een eigen wagen, ook bij vacatures waarvoor dit minder aan de orde is. Voor een aantal werkgevers lijken de eisen op vlak van flexibiliteit, opleiding en ervaring aan te sluiten bij het motto ‘the sky is the limit’. Verschillende werkzoekenden hebben ook een beperkte of weinig aansluitende opleiding genoten. Allochtonen die de taal niet voldoende spreken, worden meteen naar deeltijds/beroepsonderwijs doorverwezen. Het onderwijssysteem zelf biedt ook niet altijd voldoende mogelijkheden tot het opdoen van de nodige ervaring, denk aan stages. 25 procent van alle werkzoekenden zijn van allochtone origine. Veel werkzoekenden worden dan ook geconfronteerd met taalproblemen. Het aanleren van de Nederlandse taal is moeilijk, maar noodzakelijk. Werkgevers willen werknemers die Nederlands als moedertaal hanteren. Discriminatie speelt hierbij soms een rol. Veel werkgevers hebben een veralgemeend beeld van allochtone werkzoekenden, ‘ze zouden niet betrouwbaar zijn’. Hiernaast zijn er nog verschillende problematieken waarmee deze doelgroep geconfronteerd kan worden zoals armoede, gebrek aan kinderopvang en huisvesting. Sommigen beschikken niet over een geldig domicilieadres wat de zoektocht naar werk toch moeilijker maakt. Anderen hebben dan weer kleine kinderen die ze onmogelijk zonder opvang kunnen achterlaten. Vaak ervaren de meest kwetsbare werkzoekenden verschillende problematieken zoals armoede, taal, kinderopvang, scholingsgraad, … De grootste problematiek die werkzoekenden echter ondervinden, is dat werkgevers hen weinig kansen aanbieden. De meest kwetsbare werkzoekenden die zich in verschillende trajecten bevinden, worden vaak beschouwd als een ‘sociaal risico’. Werkgevers gaan er te vaak van uit dat ze weinig productief zijn. 1.3.1.4 Randvoorwaarden13 Er zijn verschillende randvoorwaarden met betrekking tot tewerkstelling die we kunnen formuleren. Sommige randvoorwaarden zijn ingevuld. Andere randvoorwaarden zijn niet of te weinig ingevuld, maar wel aanbevelingswaardig.
12
Harraq, M., mondelinge mededeling ‘Werkzoekenden problematieken’. Informeel gesprek, 09 februari
2012. 13
Harraq, M., mondelinge mededeling ‘Werkzoekenden problematieken’. Informeel gesprek, 09 februari
2012.
19
Hieronder verwoord ik een beperkt aantal randvoorwaarden op basis van gesprekken met basiswerkers en een onderzoek. Zo is het belangrijk om in het kader van mobiliteit werkgevers te sensibiliseren. Voor een aantal vacatures is een rijbewijs B op zich geen basisvereiste. Toch wordt dit op veel vacatures zo aangegeven. Anderzijds moeten we de nood aan mobiliteit opvangen. Dit kan bijvoorbeeld door de opleiding ‘rijbewijs B’ aan te bieden bij de VDAB. Dit is bovendien niet enkel een problematiek van mobiliteit. Werkgevers eisen steeds meer, willen steeds meer. Vacatures worden nodeloos overgekwalificeerd. Een aantal ondernemingen in de sociale economie sector behalen sterke resultaten door in te zetten op werk op maat en de zogenaamde talentbenadering. In het kader van een onderzoeksopdracht vanuit het opleidingsonderdeel Sociale Beleidsvoering mochten wij kennis maken met tal van ‘good practices’ binnen de sector lokale diensteneconomie. Ik heb de indruk dat de kennis op vlak van het inzetten op talenten van kwetsbare werkzoekenden te weinig toegepast wordt buiten de sociale economie sectoren. De private sector en socio-profit sector zouden op dit vlak meer kunnen leren van de sociale economie sector.14 Ook de armoedeproblematiek moet ondervangen worden. Werkloosheidsuitkeringen aanbieden is hierin ook een belangrijke factor. Andere voordelen zouden eveneens aangeboden kunnen worden in het kader van de activering van kwetsbare werkzoekenden. Voordelen zoals direct beschikbare en betaalbare kinderopvang, terugbetaling van sollicitatiekosten, mobiliteitspremies en dergelijke. Steun en begeleiding kan ook helpen. Kwetsbare mensen bevinden zich in onze samenleving meestal in verschillende sociale trajecten. Afstemming is hierbij noodzakelijk. Een andere conclusie die wij getrokken hebben uit het voorgenoemde onderzoek van het opleidingsonderdeel Sociale Beleidsvoering is dat er weinig afstemming is op vlak van loopbaanbegeleiding over verschillende organisaties heen. Het inzetten op afstemming van loopbaanbegeleiders, begeleiders op de werkvloer en trajectbegeleidingscentra is dan bijvoorbeeld interessant. 1.3.2 Sociale partner, ACV15 Vermits mijn onderzoek zich situeert vanuit het ACV zal ik binnen dit onderdeel enkel deze organisatie bespreken. Het ABVV en ACLBV zijn de twee andere vakbonden die ook sociale partners vormen. Ook de werkgeversvertegenwoordigers maken deel uit van de groep sociale partners, denk hierbij aan UNIZO bijvoorbeeld. Vanuit het onderdeel andere stakeholders zal ik verder ingaan op de positie van de werkgevers in relatie tot het thema ‘nieuwe werkloosheidsmaatregelen 2012’. 1.3.2.1 Begrip ACV staat als sociale beweging voor het ‘Algemeen Christelijk Vakverbond’. Het katholieke syndicalisme is ontstaan als gevolg van de sociale kwestie tijdens de 19de eeuw. De vakvereniging is christelijk gekleurd en is de grootste vakbond in België. Deze vakbond vertegenwoordigt de belangen van de werknemers. Sociaal overleg vormt hiervoor het sleutelwoord. Het ACV is een belangrijke middenveldorganisatie en
14
Roels, L. e. a. ‘Een POP voor elke werkzoekende’. Een studie naar de haalbaarheid, effectiviteit van een
sectorbrede toepassing van POP binnen LDE. 3 mei 2012. 15
ACV, structuur ACV. Internet, 09 april 2011. (ww.acv-online.be)
20
een volwaardige sociale partner. Dit is echter niet hun enige opdracht. Hiernaast stelt de vakbond een ruim gamma aan dienstverlening ter beschikking zoals rechtskundige bijstand, bemiddeling bij arbeidsgeschillen, verdediging van werknemers en juridisch advies. Informatieverschaffing aan hun leden is eveneens belangrijk. Het ACV is een vrije vakbond die het ruime doelpubliek, werknemers en nietwerkenden verdedigt. Hierbij streeft de vakbond naar gelijkheid, solidariteit en rechtvaardigheid. Het vakverbond stelt verschillende waarden voorop waarbij de ‘mens’ op de eerste plaats komt. Dit alles doet het ACV vanuit een christelijke invalshoek. Hierbij staat het ACV open voor alle waarden, maar bekijkt de waarden van het christelijk geloof als een inspiratiebron. De vakbond streeft steeds naar dialoog. 1.3.2.2 Sociaaleconomische situatie Het ACV heeft een bijzondere sociaaleconomische positie. De vakbond kan zowel rekenen op ledenbijdragen als op overheidsbijdragen. De overheid betaalt hen om de rol van uitbetaler uit te oefenen. Om een uitkering te ontvangen, zijn werkzoekenden dan weer verplicht zich aan te sluiten bij een vakbond of bij de onafhankelijke ‘hulpkas’. Als lid betalen zij ook een bijdrage. Het ACV moet als onafhankelijke organisatie dus geen winst achterna jagen. Dit biedt het ACV de mogelijkheid om zich te concentreren op de belangen van anderen en niet op de eigen belangen. Als erkende sociaaleconomische gesprekspartner heeft het ACV veel mogelijkheden. De vakbond kan druk uitoefenen op het beleid. Op deze manier controleert het ACV ook het sociaaleconomische beleid en biedt advies en informatie aan vanuit een expertrol. Hiernaast geeft het ACV mee vorm aan het beleid en dit zowel op nationaal als internationaal niveau. Het signaleren en aanpakken van structurele problemen wordt op deze manier mogelijk. Op lokaal niveau vertegenwoordigen ACV medewerkers bijvoorbeeld de doelgroep werknemers en werkzoekenden in de SERRvergaderingen. De laatste jaren staat het ACV samen met de andere vakbewegingen onder druk. Het maatschappelijk draagvlak neemt af. Vaak lijken mensen te vergeten wat het werkelijke doel van vakbonden is. Toch blijven vakbonden in België ook vandaag nog een belangrijke rol spelen en kan het ACV samen met andere vakbonden in belangrijke mate wegen op het beleid. 1.3.2.3 Visie en opdracht De visie en opdracht van het ACV is zeer ruim. De kern is het opkomen voor en het verdedigen van de belangen van werknemers ‘in welk statuut dan ook’ (ook niet werkenden bijvoorbeeld). Hierbij streeft de vakbond onder andere naar goede voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van arbeid, inkomen en dagelijks leven. Als onafhankelijke vrije organisatie kan de vakbeweging deze taak goed uitoefenen. Zij is onafhankelijk van werkgeversorganisaties en de overheid en kan zo veel tegenmacht uitoefenen. Het ACV verenigt werknemers zowel op basis van hun woonplaats als op basis van hun werkplaats. Zo spreken we van ACV beroepscentrales en ACV verbonden. De ACV centrales hebben betrekking op de werkplaats van de werknemer. Zo bestaan er voor verschillende sectoren centrales, zoals ‘centrale bouw – industrie en energie’. De centrales verdedigen professioneel de belangen van de werknemers op de werkplaats. 21
Secretarissen of delegees bieden informatie en advies aan voor werknemers en onderhandelen met werkgevers met betrekking tot betere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. De ACV verbonden hebben interprofessioneel betrekking op de woonplaats van de werknemers, dus ook de niet-werkenden. Er zijn 12 ACV verbonden in Vlaanderen, een voorbeeld is ACV verbond Limburg. De ACV verbonden bieden lokaal een zeer ruime dienstverlening aan in de ‘dienstencentra’. Zij bieden vooral administratieve en informatieve hulp aan met betrekking tot werkloosheid en het uitbetalen van werkloosheidsuitkeringen, maar ook informatie en advies met betrekking tot arbeidsgerelateerde vragen zoals vakantiegeld. De ACV verbonden organiseren eveneens bewegingswerk. Binnen het bewegingswerk zijn onder andere regiopropagandisten, diversiteitsconsulenten en bijblijfconsulenten werkzaam. Zij bieden eveneens informatie en advies aan, maar organiseren ook collectieve acties en infosessies. Zij gaan op zoek naar lokale problemen en mogelijke oplossingen. Zij streven naar een re-integratie in de arbeidsmarkt, naar meer diversiteit en het signaleren en aanpakken van structurele problemen. 1.3.2.4 Uitdagingen Ik wil hier niet verder ingaan op de uitdagingen waarvoor sociale partners in een ruimere context staan. Ik wil eerder een opmerking maken in relatie tot het thema werkloosheid. Vakbonden komen op voor de belangen van de werknemers in de ruime betekenis, dus ook voor de niet-werkenden. Het draagvlak van het ACV bijvoorbeeld, bestaat echter voor 2/3 uit werknemers. Zij zijn sterker georganiseerd via de beroepscentrales. Het ACV telt veel leden en die stemmen niet met z’n allen voor links progressieve partijen. De publieke opinie is verdeeld. Toch kunnen we over het algemeen een groeiende weerstand onderkennen tegen hoge en langdurige uitkeringen voor werkzoekenden. Hoewel het ACV als confederatie tegen de nieuwe maatregelen is, moet zij vooral inzetten op het vinden van een breed draagvlak hiervoor en dus ook bij de eigen achterban. Het vormt voor de vakbonden een uitdaging om het beschermen van werkzoekenden te combineren met het behouden van hun ruimere draagvlak/achterban. 1.3.3 Bijblijfconsulenten16 1.3.3.1 Begrip Het begrip ‘bijblijven’ werd als eerste geïntroduceerd in het jaar 2002 door toenmalig Minister van Werk Landuyt. Ten gevolge van een sterk groeiende en evoluerende maatschappij zouden werkzoekenden steeds sterker achterblijven. Zij bleven volgens beleidsmakers en basiswerkers achter op nieuwe technieken, achter op nieuwe en bestaande opleidingen en begeleidingstrajecten. Opdat werkzoekenden zouden ‘bijblijven’ en om de afstand tot de arbeidsmarkt verder te verkleinen, werd een nieuw project uitgewerkt. Brugpersonen zouden werkzoekenden wegwijs moeten maken binnen het aanwezige aanbod. Zij zouden
16
Harraq, M., ‘ppt Bijblijven’. Hasselt, ACV verbond Limburg, 26 april 2011.
22
werkzoekenden gericht doorverwijzen naar bestaande opleidingen en/of begeleidingstrajecten en/of werk. Vervolgens gingen beleidsmakers op zoek naar de geschikte organisatie die bekwame brugpersonen/basiswerkers zou kunnen opleveren. Vakbonden werden als de meest evidente en geschikte partners gekozen. Zij beschikten immers over de terreinkennis, de middelen en het doelpubliek. Zij hadden eveneens een ware vertrouwensrelatie met werkzoekenden. De vakbonden zelf namen maar al te graag deel aan dergelijk project. Op deze manier konden zij naast een beschermende en ondersteunende bond, eveneens een activerende bond worden. Dit project van onbepaalde duur groeide uit tot een volwaardige component van de vakbondswerking. Afhankelijk van het ledenaantal beschikt elk verbond over één of meerdere bijblijfconsulenten. In ACV verbond Limburg en ABVV verbond Limburg zijn bijvoorbeeld twee bijblijfconsulenten werkzaam, terwijl in ACLBV verbond Limburg één bijblijfconsulent werkzaam is. 1.3.3.2 Visie en opdracht Bijblijfconsulenten leiden werkzoekenden toe naar werk. Zij helpen en ondersteunen personen in hun zoektocht naar werk. Dit helpen en ondersteunen kan verschillende opdrachten inhouden. Zo kunnen zij bepaalde werkzoekenden rechtstreeks toeleiden naar werk, terwijl ze andere werkzoekenden eerder in contact zullen brengen met diensten die bezig zijn met begeleidingen en/of opleidingen. We kunnen de opdracht van bijblijfconsulenten vatten in vier kerntaken. ‘Individuele begeleidingen, informeren en sensibiliseren van basiswerkers en /of beleid, collectieve acties en netwerkvorming’ vormen samen deze kern. Een belangrijke opdracht is het individueel begeleiden van werkzoekenden. Welke acties bijblijfconsulenten concreet in de praktijk zullen uitoefenen tijdens deze begeleidingen is afhankelijk van de doelgroep. Bijblijfconsulenten werken vooral met kwetsbare werkzoekenden zoals laaggeschoolden, allochtonen, jongeren, medisch beperkten, 45 plussers en ex-gedetineerden. Bijblijfconsulenten werken op maat. Hoe kwetsbaarder de persoon die voor hen zit, hoe concreter de acties zullen zijn. Voorbeelden van dergelijke acties zijn cv’s opmaken, warme overdrachten uitvoeren en contact opnemen met potentiële werkgevers. Het herkennen, signaleren en aanpakken van structurele problemen is uiterst belangrijk binnen deze functie. Door het individuele en collectieve contact met de doelgroep kunnen bijblijfconsulenten structurele problemen herkennen. Het is aan hen om deze problematieken te signaleren. Collectieve acties vormen eveneens een belangrijke opdracht binnen de functie bijblijfconsulent. Deze acties kunnen verschillende doelen hebben zoals informatie geven of personen sensibiliseren. De inhoud van deze acties is eveneens zeer verscheiden. Er zijn onder andere acties die tips geven in verband met solliciteren, acties die informatie geven over de activeringsprocedure van RVA en VDAB of acties die het begrip bijblijven uitleggen. Netwerkvorming is cruciaal voor de bijblijfconsulent. Om werkzoekenden op een degelijke manier verder te helpen, beschikken deze consulenten over een heel ruim netwerk. Zo werken zij samen met andere begeleidende diensten zoals STEBO en Agora. Hiernaast onderhouden zij contacten met allochtone federaties, straathoekwerkers, jeugdhuizen, onthaalbureaus, … Ook intern bouwen 23
bijblijfconsulenten een netwerk uit met onder andere dienstverleners, de studiedienst en regiopropagandisten. 1.3.3.3 Problematieken Bijblijfconsulenten worden (naar eigen zeggen) met verschillende knelpunten geconfronteerd tijdens het uitvoeren van hun opdrachten. De problematieken die werkzoekenden ervaren, de houding van werkzoekenden en werkgevers en de werking van VDAB en andere diensten maken hun job vaak heel moeilijk. Zoals hierboven beschreven worden werkzoekenden geconfronteerd met verschillende problematieken tijdens hun zoektocht naar werk. Verschillende kwetsbare werkzoekenden botsen op onderwijsproblemen. Ze zijn te kort of foutief geschoold en hebben weinig ambitie om andere opleidingen te volgen. Hiernaast botsen ze op negatieve ervaringen uit het verleden waardoor ze veel weerstand voelen. Ze werden in het verleden bedrogen door werkgevers, moesten in het zwart werken of werden te weinig uitbetaald. Door negatieve ervaringen hebben veel kwetsbare werkzoekenden weinig zelfvertrouwen en geen realistisch beeld op hun eigen capaciteiten. Ze stellen onrealistische jobdoelwitten voor of focussen zich uitsluitend op één soort vacature. Ze voelen zich uitgesloten. Ook ten aanzien van andere begeleidende diensten worden zowel werkzoekenden als bijblijfconsulenten geconfronteerd met verschillende knelpunten. Diensten zoals de VDAB werken niet altijd evenveel op maat. Ze streven naar een soort van zelfredzaamheid die voor kwetsbare werkzoekenden bijna onmogelijk is. Bovendien hebben deze diensten onvoldoende middelen en tijd om een grondige begeleiding aan te bieden. Werkzoekenden signaleren vaak dat begeleidingen slechts ’20 minuten’ duren. Het is onmogelijk om op deze korte tijdspanne maatwerk te leveren. Werkgevers staan ook niet altijd open voor de groep werkzoekenden. Zij voelen veel weerstand om deze doelgroep aan te werven. Zij willen de beste kandidaat voor de job en zijn niet snel overtuigd van de capaciteiten van kwetsbare werkzoekenden. Zo botsen bijblijfconsulenten nog vaak op discriminatie met uitspraken van werkgevers zoals ‘je weet wanneer buitenlanders op vakantie vertrekken maar niet wanneer ze terugkomen’ of ‘als het Ramadan is, verdwijnen die mannen gewoon een maand’. Ook de logge werking van diensten en systemen maakt het werk van bijblijfconsulenten moeilijk. Zo is er vaak een foutieve doorstroom van werkzoekenden naar opleidingen vanwege een gebrek aan middelen. Voor werkzoekenden en basiswerkers is het ook lang niet meer duidelijk welke opleidingen aangeboden worden, voor wie en onder welke voorwaarden. 1.3.3.4 Randvoorwaarden en mogelijkheden In principe hebben bijblijfconsulenten veel mogelijkheden om een kwalitatieve dienstverlening aan te bieden. Zij moeten zich minder dan andere diensten houden aan cijfers en moeten zich eveneens niet beperken tot leden, ook niet-leden zijn welkom. Door hun positie binnen de vakbond hebben zij de mogelijkheid om een ware vertrouwensrelatie uit te bouwen met werkzoekenden. Er is immers meer wantrouwen ten aanzien van diensten zoals de VDAB, die een sanctionerende rol op zich kunnen nemen. 24
Bijblijfconsulenten hebben dus een waardevolle rol binnen het verhaal van de activering van werkzoekenden. Toch zijn er een aantal randvoorwaarden vereist om slaagkansen te garanderen. Bijblijfconsulenten kunnen zoveel mensen opleiden, begeleiden en verder helpen als ze willen. Wanneer de arbeidsmarkt niet receptief is ten aanzien van kwetsbare werkzoekenden blijven resultaten uit. Het is dan ook belangrijk dat er gewerkt wordt aan deze randvoorwaarde. De steun van de Overheid is een vereiste voor de verdere werking van het project bijblijven. Middelen van de Overheid zijn broodnodig. Meer middelen zijn zelfs altijd welkom. Hiernaast is het echter ook belangrijk dat de Overheid een flankerend beleid voorziet met ondersteunende maatregelen. Het beperken van uitkeringen in duur en het verstrengen van de controle en dergelijke zijn in deze context geen positieve ontwikkelingen. Het zou volgens veel bijblijfconsulenten en ook werkzoekenden beter zijn wanneer de Overheid nog sterker inzet op het sensibiliseren van werkgevers. Bijblijven lijkt soms op ‘dweilen met de kraan open’. Bijblijfconsulenten stimuleren en motiveren kwetsbare werkzoekenden, terwijl werkgevers hen weigeren aan te werven. 1.3.4 Andere stakeholders Mijn zoektocht situeert zich vooral in een context waarbij ik in contact kom met werkzoekenden, sociale partners en bijblijfconsulenten. Als we grondig te werk willen gaan, moeten we de aanwezigheid van de volgende partijen eveneens voldoende in rekening brengen. De regering, de werkgeversvertegenwoordigers, de verschillende basiswerkers en de burgers hebben de laatste tijd heel wat invloed uitgeoefend binnen dit debat. Ik zal de visie en de standpunten van deze partijen kort aanhalen op basis van een literatuurstudie en mondelinge bronnen. In het luik ‘praktijkonderzoek’ zal ik ruimer ingaan op de visie van regeringsverantwoordelijken en werkgeversvertegenwoordigers. Ik vind het immers belangrijk om alle relevante stakeholders aan te halen binnen mijn omgevingsanalyse. 1.3.4.1 Regering De nieuwe Federale Regering heeft ingezet op een bijsturing van het bestaande systeem van werkloosheid. Zij lanceerde immers eind 2011, begin 2012 de nieuwe maatregelen. Deze evolutie kunnen we kaderen in een ruimere context. Onze nieuwe regering stond voor een grote uitdaging. Zij moest fors besparen in tijden van crisis, onder druk van de begrotingscijfers en onder Europese druk. Werkgevers en ook burgers voelden zich steeds onveiliger. Zij wilden niet dat de besparingen op hun nek terecht zouden komen. Veel besparingen zouden immers voor de ‘gewone mens’ zijn. Hiernaast mochten werkgevers niet afgeschrikt worden. Het risico bestond immers dat deze anders naar het buitenland zouden verhuizen. Op het politieke niveau namen centrumrechtse partijen een sterkere plaats in. Vooral in Vlaanderen scoorde de partij NV-A hoog. Het maatschappijbeeld ten aanzien van werkzoekenden werd gaandeweg negatiever. Een veelgehoord cliché over werkzoekenden gaat als volgt; ‘het zijn profiteurs die te lui zijn om te werken’. Door de ene partij werd dit subtieler uitgespeeld, door de andere meer uitgesproken. Ook vanuit Europa bleef de kritiek op dit niveau doorklinken. Ons werkloosheidssysteem zou werkzoekenden lui maken en een hangmatsysteem creëren. Het was met andere woorden duidelijk op welk niveau bespaard zou moeten worden. 25
1.3.4.2 Werkgevers17 Werkgeversvertegenwoordigers pleiten al jaar en dag voor een systeem van werkloosheidsuitkeringen beperkt in tijd. Ons oude werkloosheidssysteem zou volgens werkgeversorganisaties leiden tot een grote werkloosheidsval. De kloof tussen uitkeringen en lonen zou zodanig klein zijn dat werkzoekenden onvoldoende gemotiveerd worden om te gaan werken. Er zouden ook steeds meer werkzoekenden bijkomen en steeds minder werknemers zijn. Het systeem zou op deze manier op lange termijn onhoudbaar worden. Het motto van de belangrijkste werkgeversorganisaties is dan ook ‘verlaag de lasten op de lonen, laat de hardwerkende Vlaming meer verdienen, en zorg dat de overheid en het uitkeringsapparaat wat wordt afgeslankt’. Sommige vacatures raken bovendien moeizaam of niet ingevuld. Het gaat hierbij vooral om de zogenaamde knelpuntberoepen. Ons systeem is niet dwingend of activerend genoeg om mensen aan te trekken die deze beroepen willen uitoefenen. In een radio-uitzending in het jaar 2006 zegt UNIZO-vertegenwoordiger, Karel Van Eetvelt zelfs dat werkzoekenden na een bepaald aantal maanden ‘bestraft’ zouden moeten worden om hen op deze manier verder te motiveren. Hij benadrukt dat door het verminderen van de werkloosheidsuitkeringen, na bijvoorbeeld zes maanden, werkzoekenden sterker gemotiveerd zullen zijn om werk te zoeken. Hij erkent echter wel het belang om een systeem te creëren dat niet arbeidsmarktrijpe personen opvangt. 1.3.4.3 Basiswerkers18 Naast bijblijfconsulenten zijn er verschillende basiswerkers die een niet onbelangrijke rol innemen in dit verhaal. Het is hun dagdagelijkse taak om werkzoekenden toe te leiden naar werk. Ik denk hierbij aan alle arbeidstrajectbegeleiders die werkzaam zijn binnen verschillende organisaties, maar ook aan dienstverleners die werkzaam zijn op het niveau van werkloosheid. Wanneer het systeem van werkloosheid verandert, verandert ook hun werk. Het zijn dan ook deze basiswerkers die, naast de vakbonden, sterk gekant waren tegen het eenzijdige karakter van deze nieuwe maatregelen. Zij worden dagelijks geconfronteerd met de moeilijkheden die werkzoekenden ervaren tijdens hun zoektocht naar werk. Zij benadrukken eveneens dat werkzoekenden niet alleen moeten gemotiveerd worden, maar ook werkgevers en de sectoren. Het zijn deze laatste die werkzoekenden moeten aanwerven, hen kansen moeten geven. De gevolgen van de vooropgestelde maatregelen zullen ook niet altijd positief zijn. Zij waarschuwen beleidsmakers voor meer armoede en sociale uitsluiting en minder mogelijkheden met betrekking tot werk. Werkzoekenden sneller schorsen, schuift het probleem in hun ogen vooral door naar andere diensten zoals het OCMW.
17
Eetvelt, K. , Werkloosheid beperkt in tijd. Radio 1 uitzending, mei 2006.
18
Harraq, M., mondelinge mededeling ‘gevolgen werkloosheidsmaatregelen’. Informeel gesprek, 26 maart
2012.
26
1.3.4.4 Burgers19 Ik vond het belangrijk om binnen het kader van dit eindwerk voldoende de nadruk te leggen op het maatschappijbeeld dat werkzoekenden dagelijks ervaren. Het beeld dat burgers hebben van werkzoekenden, heeft een grote invloed gehad op de vorming en toepassing van deze nieuwe maatregelen. De vakbonden, werkzoekenden en basiswerkers konden op weinig steun rekenen wanneer zij deze maatregelen trachtten te bestrijden. Het is moeilijk om te spreken over de burgers als een bepaald doelpubliek. Dé burger bestaat immers niet. Zij kunnen dus ook niet zozeer gemeenschappelijk een standpunt innemen zoals werkgeversvertegenwoordigers of sociale partners. Toch zien we de laatste jaren een evolutie in het algemene beeld ten aanzien van werkzoekenden. In de rubriek ‘regering’ wees ik reeds naar de politieke verschuivingen waarbij werkzoekenden alsmaar meer onder vuur komen te liggen. Centrumrechtse politieke partijen tonen nu eenmaal minder begrip voor werkzoekenden dan centrumlinkse partijen. Crisis en onzekerheid leiden tot een gevoel van maatschappelijke onveiligheid. Werkloosheid wordt steeds minder vaak bekeken als een problematiek en steeds vaker als een keuze. Werkzoekenden zouden zelf kiezen om thuis te blijven. Er zou immers genoeg werk zijn voor iedereen. Het feit dat werkgevers en sectoren weinig kansen aan kwetsbare personen bieden, wordt steeds vaker genegeerd en soms zelfs ronduit ontkend.
19
Dibas, K., mondelinge mededeling ‘beeld werkzoekenden’. Actie ‘Hebt u een (hard) hart voor
werkzoekenden’, 23 april 2012.
27
2 Verdiepend onderzoek In dit tweede hoofdstuk zal ik mijn voornaamste bevindingen weergeven en duiden waar ik wat heb onderzocht. Ik zal dieper ingaan op het wie, wat, waarom en hoe. Ik koos voor een verdiepend onderzoek waarbij ik heb ingezet op gestructureerde en ongestructureerde interviews in combinatie met een literatuurstudie en ervaringsgericht leren. Bronnen van kennis zijn voor mij ook opleidingsonderdelen zoals ‘Beleidsvraagstukken’, ‘Sociale economie en verzorgingsstaat’, ‘Arbeidstrajectbegeleiding’ en ‘Sociale beleidsvoering’ vanuit mijn opleiding Sociaal Werk. Dit eindwerk bood mij de gelegenheid om de theorie die wij hier meekregen te toetsen aan de praktijk. Vanwege de beperkte tijd en mogelijkheden om in te zetten op een verdiepend onderzoek moest ik een selectie maken van prioritaire bronnen. Ik richtte mij hierbij op het bevragen van werkzoekenden, sociale partners, bijblijfconsulenten en experts in het thema. Ik ben ook, zij het minder uitgebreid, op zoek gegaan naar de opinies van andere belanghebbenden zoals werkgevers en beleidsmakers. Dit eindwerk vormt geen wetenschappelijk onderzoek. Het is voor mij een verdieping van de praktijk met een focus op de vraag: ‘wat werkt in de praktijk’. In opdracht van de school koos ik voor een verdiepend praktijkonderzoek. De bevindingen die ik zal weergeven, zijn niet gestoeld op enquêtes of grootschalige bevragingen. Zij zijn vooral gebaseerd op face to face interviews met een selectie van experts en ervaringsdeskundigen. Mijn bevindingen vertegenwoordigen nooit een volledige doelgroep. Ik kan enkel spreken vanuit mijn eigen contacten met werkzoekenden, beleidsmakers en medewerkers van het ACV. Doorheen mijn onderzoek ging ik vooral op zoek naar de mogelijke rol of positie die de sociale partners en bijblijfconsulenten kunnen opnemen ten aanzien van een bestaande context. De context van nieuwe maatregelen en verstrengde activeringsmethoden is er immers al. De vraag is nu hoe vakbonden en basiswerkers zich hiertegen best kunnen verhouden om kwetsbare werkzoekenden tot hun recht te laten komen. Om mijn onderzoek af te bakenen en af te stemmen op mijn stageplaats bevraagde ik enkele medewerkers van het ACV. Er is rond dit thema uiteraard veel meer mogelijk, denk hierbij aan andere vakbonden, werkgeversorganisaties en dergelijke. Ik nam gestructureerde interviews af van een bijblijfconsulent, een regiopropagandist, een expert werkzoekendenwerking en van een verantwoordelijke van bewegingswerk. Tijdens deze interviews peilde ik vooral naar de drempels en kansen die zij zien vanuit de bijblijfwerking en over ‘wat en waarom’ er op het vlak van beleid volgens hen moet worden bijgestuurd. Ik bevraagde werkzoekenden op een ongestructureerde wijze en nam ook getuigenissen af indien mogelijk. Tijdens deze gesprekken trachtte ik een beeld te vormen van de problematieken en angsten die zij ervaren ten aanzien van deze nieuwe context; ‘waar lopen zij tegenaan’. Hiernaast woonde ik een actie bij waarin vragen aan de Minister van Werk, Monica de Coninck werden gesteld omtrent de nieuwe maatregelen. Tijdens deze actie toetsten verschillende werkzoekenden en sociale partners naar het toekomstige beleid van de Minister van Werk; ‘hoe zal zij de gevolgen van deze nieuwe maatregelen opvangen’. Ik voerde eveneens een literatuurstudie uit om de opinies van werkgeversverantwoordelijken in kaart te brengen. Gedurende heel dit onderzoek nam 28
ik deel aan verschillende studiedagen, debatten en acties omtrent het thema ‘nieuwe werkloosheidsmaatregelen’. Ik besloot dit hoofdstuk op te delen in vier delen. Zo zal ik achtereenvolgens de bevindingen weergeven van mijn studies en gesprekken met en naar werkzoekenden, de vakbond, bijblijfconsulenten en als laatste ‘werkgevers en beleidsmakers’ in een ruimere context.
2.1 Werkzoekenden aan het woord… Aangezien ik binnen dit eindwerk op zoek ga naar de rol en positie van sociale partners en basiswerkers ten aanzien van de nieuwe werkloosheidsmaatregelen is het belangrijk om ook op de hoogte te zijn van de gevolgen, mogelijkheden, beperkingen en risico’s van deze maatregelen voor de doelgroep ‘werkzoekenden’. Ik zal ook een weergave geven van verschillende getuigenissen waarmee ik gedurende mijn stage en onderzoek werd geconfronteerd. 2.1.1 Onderzoeksmethode Om een zicht te krijgen op de angsten, de sociaaleconomische situatie en de profielen van kwetsbare werkzoekenden heb ik gekozen voor meerdere invalshoeken binnen mijn verdiepend onderzoek. Eerst en vooral heb ik ingezet op ervaringsgericht leren. Tijdens mijn stage kwam ik gedurende 18 weken dagelijks actief in contact met deze doelgroep. Deze dagelijkse praktijk gaf mij de mogelijkheid om werkzoekenden van dichtbij te leren kennen. Aan de hand van individuele begeleidingen leerde ik meer over de problematieken waarmee kwetsbare personen binnen onze maatschappij worden geconfronteerd. Ik voerde hiernaast volledig ongestructureerde interviews uit om een greep te krijgen op de angsten, risico’s en mogelijke gevolgen van de toepassing van de nieuwe werkloosheidsmaatregelen voor kwetsbare werkzoekenden. Bij volledig ongestructureerde interviews wordt er slechts één open vraag gesteld. Hiernaast zijn er geen vereisten voor het verdere verloop van het interview. Aangezien ik dagelijks in contact kwam met werkzoekenden in een professionele context was deze interviewmethode geschikt voor mijn onderzoek. Ik besloot deze vraag te linken aan mijn stage-opdracht, namelijk het informeren en adviseren van werkzoekenden. Door de vraag: ‘in november gaan de werkloosheidsuitkeringen naar omlaag, hebt u hier graag meer informatie over’ te stellen, informeerde ik werkzoekenden enerzijds over hun rechten en plichten en verkreeg ik anderzijds zelf heel wat informatie voor mijn onderzoek. Ik stelde deze vraag uiteraard niet in elk begeleidingsgesprek. Ik toetste zelf af wanneer de vraag gepast was en wanneer niet. Ik nam tijdens mijn stageperiode deel aan verschillende acties en debatten georganiseerd door de vakbond. Tijdens deze activiteiten namen werkzoekenden vaak het woord en werd ik geconfronteerd met verscheidene getuigenissen. Deze getuigenissen gaven een duidelijk beeld van de situatie, de knelpunten en de beperkingen van werkzoekenden. In het luik ‘getuigenissen’ zal ik een overzicht geven van enkele aangrijpende verhalen.
29
2.1.2 Getuigenissen20 In dit luik zal ik vier getuigenissen weergeven van werkzoekenden waarvoor de maatregelen bijzonder zwaar zijn. Tijdens de actie ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden’ op 23 april werden enkele getuigenissen voorgesteld. Tijdens mijn individuele gesprekken met werkzoekenden kwam ik dagelijks in contact met sterke verhalen. Ik heb een selectie gemaakt en vervolgens gekozen voor die getuigenissen die de gevolgen van de nieuwe maatregelen voor kwetsbare werkzoekenden het beste weergeven naar mijn mening. Om de anonimiteit van de personen in kwestie te bewaren, gebruik ik fictieve namen. Jef is een man van 45 jaar met een A2 diploma. Hij zoekt actief naar werk in de regio Doornik. Hij vindt zeer moeilijk werk en begrijpt niet dat ministers zeggen dat er voldoende jobs zijn. Hij heeft het gevoel dat hij wordt bekeken als een profiteur terwijl hij net zoveel moeite doet. Werkzoekenden zijn vaak formidabele mensen, zegt hij. Ze zoeken immers werk, ze vragen werk. Het zijn de werkgevers die te veel eisen hebben en een ‘schaap met vijf poten willen’. Het feit dat werkloosheidsuitkeringen omlaag zullen gaan, is voor hem fataal. Als hij al zijn kosten aftrekt zoals huur, water en elektriciteit zal er in de toekomst nog 6 euro per dag overblijven. Hoe kan hij dan nog werk zoeken, vraagt hij zich af, hoe zal hij de huur betalen. Jef is nu bang om op straat terecht te komen. “Ik wil niet dakloos worden”. Eline is 26 jaar en heeft een diploma als polyvalent verzorgende. Nadat ze afstudeerde, werkte ze twee jaar. Plots kreeg ze tijdens het uitvoeren van haar werk last van haar rug. Ze bleek een ernstige aandoening te hebben aan de ruggenwervels. Ondanks het zware werk werd het letsel niet erkend als een arbeidsongeval. Vanaf daar begint een lange lijdensweg. Eline krijgt 33 % arbeidsongeschiktheid toegekend en wordt in een traject geplaatst bij GTB voor een periode van twee jaar. De trajectbegeleiders bieden haar een opleiding aan als animator hoewel ze hier niet voor openstaat. Een aantal jaren later werkt Eline nog steeds niet en heeft ze elke dag meer pijn. Wanneer de uitkeringen dalen, zal zij verplicht worden om werk aan te nemen dat niet overeenstemt met haar mogelijkheden. Zij kan anders onmogelijk haar gezin ondersteunen. Samira is 22 jaar en heeft het secundair onderwijs niet afgemaakt. Ze is alleenstaande en heeft twee kinderen. Ze heeft haar wachttijd nog niet doorlopen. Haar moedertaal is Arabisch al spreekt ze ook redelijk goed Nederlands. Wekelijks solliciteert ze op verschillende jobs door haar CV door te mailen of zich spontaan aan te melden bij bedrijven. Werkgevers zijn echter bijzonder veeleisend, zegt ze. Er wordt verwacht dat werknemers perfect Nederlands spreken, een rijbewijs B en eigen vervoer hebben en bovenop alles beschikken over minstens vijf jaar ervaring en dit voor jobs in de productie. Samira krijgt amper reacties van werkgevers. Ze heeft dringend een uitkering of een inkomen nodig en begrijpt niet dat de regering de wachttijd nu nog verder wil verlengen. Ze heeft het nu al zo zwaar.21 Anita is 52 jaar en heeft een diploma rechten. Zij werkte in het verleden altijd als meewerkende echtgenote in de firma van haar man. Op 44 jaar scheidden zij en haar echtgenoot. Anita begint aan een lange zoektocht naar werk. Zij solliciteert wekelijks. Gedurende deze sollicitaties hoort zij verschillende argumenten van werkgevers om haar ‘niet aan te werven’. Ze is te hoog gekwalificeerd, zal nog maar vijf jaar werken
20
Actie ‘hebt u een hart (hard) voor werkzoekenden. ACV nationaal, 23 april 2012.
21
B., S., Mondelinge mededeling. Formeel gesprek anoniem, 08 februari 2012.
30
of past niet in de bedrijfscultuur. Hoezeer Anita ook probeert om deze argumenten te weerleggen, werkgevers staan er niet voor open. Deze bovenstaande getuigenissen zijn slechts een selectie uit de talrijke en sprekende verhalen waarmee werkzoekenden en basiswerkers dagelijks geconfronteerd worden. Kwetsbare werkzoekenden zoals werkzoekenden met medische beperkingen of laaggeschoolden riskeren in de toekomst in een nog kwetsbaardere positie terecht te komen ten gevolge van deze nieuwe maatregelen. In bovenstaande getuigenissen maken wij kennis met hun angsten en gevoelens. Er heerst duidelijk veel onbegrip. Veel mensen die actief naar werk zoeken, begrijpen niet waarom zij plots nog meer met de vinger gewezen worden en gestraft worden. Ze stellen zich vragen zoals; ‘waarom moeten wij gestraft worden wanneer wij ons best doen?’ en ‘waarom worden werkgevers niet gestraft aangezien zij hen weigeren aan te werven?’. 2.1.3 Bevindingen Ook in mijn eigen praktijkstage werd ik geconfronteerd met de leefwereld van werkzoekenden. Zo maakte ik kennis met hun angsten, zorgen en met de drempels waar zij dagelijks tegenaan lopen. Ik werd geconfronteerd met heel wat angst en onzekerheid over de toekomst, maar ook met onbegrip en onmacht ten aanzien van de nieuwe maatregelen. Het gaat dan vooral over werkzoekenden die het nu al moeilijk hebben, die nu al kwetsbaar zijn. Geld is en blijft een groot probleem voor tal van kwetsbare groepen. Beleidsmakers kunnen wel zeggen dat werkzoekenden zeer hoge uitkeringen hebben, wanneer je er echt zelf mee moet toekomen, is het een heel andere zaak. Veel werkzoekenden komen nu juist toe en zijn niet in staat om te sparen. Wanneer hun uitkeringen 200 euro per maand dalen, zal dit dramatische gevolgen hebben. Veel werkzoekenden zijn echt bang om op straat terecht te komen, om dakloos te worden. Ze vragen ook wat ze kunnen doen om dit te voorkomen. Er heerst een duidelijke angst omtrent de financiële gevolgen van deze nieuwe ontwikkelingen. Een belangrijk gevoel waarmee ik tijdens mijn onderzoek eveneens werd geconfronteerd is ‘onbegrip’. Veel werkzoekenden begrijpen het niet meer. Ze doen zo hard hun best en het lukt niet. Nu gaan de uitkeringen nog eens omlaag waardoor ze nog minder middelen zullen hebben. Ze begrijpen niet hoe ze met minder middelen meer moeten solliciteren. Hoe kunnen ze hun vervoer nog betalen, hun internetverbindingen of postzegels en hun kinderopvang. Het zijn allemaal vragen die door hun hoofd razen. Er heerst ook een onrechtvaardigheidsgevoel. Ze hebben het gevoel dat zij worden bestraft terwijl zij niets fout doen, maar wel de werkgevers. Het zijn immers de werkgevers die hen dagelijks uitsluiten en discrimineren. Verschillende personen herhalen ook dat werkgevers de dag van vandaag te veel eisen stellen voor te lage jobs. Ze vragen zich luidop af waarom de regering hier niets aan doet. Aangezien mijn onderzoek zich concentreert op de rol en positie die het ACV en hulpverleners van het ACV op zich kunnen nemen, heb ik ook rekening gehouden met signalen hieromtrent. Veel werkzoekenden gaven aan dat ze blij zijn dat de vakbond hen helpt en informeert. Hiernaast verwoorden ze een duidelijke verwachting ten aanzien van de vakbond. Het ACV moet dit onrecht aankaarten. Het ACV moet werkzoekenden een stem geven, hen recht van spreken bieden. 31
2.2 Het ACV op de bres voor uitkeringsgerechtigden… Het ACV verdedigt als vakbond actief de belangen van werkenden en uitkeringsgerechtigden. Dit betekent dat het ACV een duidelijke positie moet innemen ten aanzien van deze nieuwe maatregelen. In dit onderdeel zal ik een weergave geven van mijn onderzoek naar de rol die zij kunnen opnemen als belangenverdediger van werkzoekenden. Moeten zij werkgevers sensibiliseren, werkzoekenden informeren en/ of beleidsmakers bewegen? De laatste maanden is het voor verschillende vakbonden een ware strijd. De besparingen zijn hard en de publieke opinie is verward. Er ontbreekt heel wat begrip ten aanzien van de toekomst van uitkeringsgerechtigden. Werkgeversvertegenwoordigers en ook sommige conservatieve beleidsmakers winnen aan draagkracht. Werkzoekenden zelf zijn dan weer weinig georganiseerd en het is aan vakbonden om hen te helpen. In dit onderdeel ga ik op zoek naar de manier waarop zij dit willen en kunnen doen. 2.2.1 Onderzoeksmethoden binnen het ACV Om een duidelijk zicht te krijgen op de mogelijkheden en de visies van het ACV koos ik naast een literatuurstudie voor een verdiepende bevraging van enkele experten. Ik hanteerde gestructureerde interviews als onderzoeksmethode. In het luik ‘bijlagen’ kan u een overzicht terugvinden van deze vragenlijst. Ik heb besloten om twee experten te bevragen. Ik ben er mij van bewust dat deze experten niet alle ACV medewerkers vertegenwoordigen. Om zowel aandacht te besteden aan de persoonlijke ervaringen van medewerkers en de algemene visie en denkrichting binnen het ACV, heb ik twee personen bevraagd. Zo heb ik een regiopropagandist met jarenlange ervaring bevraagd die zich langdurig heeft toegelegd op de werkzoekendenwerking, namelijk Roland Valkeneers. Tijdens dit interview peilde ik dan ook vooral naar zijn persoonlijke ervaring, zijn persoonlijke visie. Ik stelde vragen zoals; ‘biedt het ACV een kwalitatief aanbod aan voor kwetsbare werkzoekenden en wat kan hierin veranderen volgens u’, ‘welke rol kan het ACV in de toekomst op zich nemen’ en ‘welke beleidsaanbevelingen vindt u belangrijk’. Hiernaast heb ik een gesprek gehad met Karim Dibas, verantwoordelijke ACV nationaal arbeidsmarktwerking. Hij is een ware expert op dit vlak. Tijdens dit gesprek peilde ik sterker naar de visie van het ACV. Welke rol het ACV concreet wil opnemen was dan ook de kernvraag. Tijdens dit interview confronteerde ik Karim Dibas ook met enkele uitspraken van beleidsmakers en werkgeversvertegenwoordigers. Naast het bevragen van experten heb ik ook informatie verzameld aan de hand van secundaire bronnen. Zo heb ik gebruik gemaakt van artikels online en visieteksten binnen het ACV. Mijn persoonlijke stage-ervaringen en gesprekken met ACV medewerkers dragen uiteraard ook bij aan dit onderdeel. 2.2.2 Een eendrachtige visie omtrent rol en positie22,23 De belangrijkste bevinding tijdens dit onderzoek is dat er ondanks onderlinge verschillen een duidelijke visie is ten aanzien van welke rol het ACV en
22
Valkeneers, R., mondelinge mededeling. Formeel gesprek, 11 april 2012.
23
Dibas, K., mondeline mededeling. Formeel gesprek, 11 mei 2012
32
bijblijfconsulenten kunnen en moeten opnemen, namelijk de rol van een actieve belangenbehartiger. De visie is er, nu moet ze sterker geïmplementeerd worden. Onderling verschillen de meningen nog wat. Basiswerkers zoals regiopropagandisten, arbeidsmarktwerkers en bijblijfconsulenten formuleren dan ook vooral mogelijkheden op basis van hun persoonlijke ervaringen met werkzoekenden. Zij zien veel onbenutte kansen. Het ACV als organisatie zal deze suggesties eerder afstemmen op basis van de mogelijkheden die zij als organisatie hebben. 2.2.2.1 Onderlinge verschillen over aanpak en werkwijze Eén van de voornaamste onderlinge verschillen die ik heb waargenomen heeft betrekking op de begeleiding van werkzoekenden. Procesbegeleiding is nu al heel belangrijk en zal dat in de toekomst nog meer worden. Wanneer ik peilde naar het huidige begeleidingsaanbod en de mogelijkheden hieromtrent botste ik op verschillende antwoorden. De kern van deze tegenstrijdigheid had vooral betrekking op wie deze rol van begeleiding in de toekomst het beste zou kunnen opnemen. Zo is Roland Valkeneers als regiopropagandist en arbeidsmarktwerker ervan overtuigd dat ook dienstverleners deze rol op zich zouden kunnen nemen. Zij bieden een ruime administratieve begeleiding aan en hebben de ideale positie om werkzoekenden op een correcte manier te begeleiden. Ze hebben een vertrouwensrelatie en beschikken over heel wat informatie. Het nadeel is dat er te weinig middelen zijn om dit administratieve luik ook uit te breiden tot een kwalitatieve begeleiding op maat. Nu zijn er verschillende diensten zoals bijblijfconsulenten, medewerkers van de werkzoekendenwerking en dienstverleners. Dit maakt het vaak onduidelijk. Anderzijds hebben werkzoekenden nu wel meer kansen en is er meer sociale controle tussen en op de verschillende diensten. Karim Dibas als ACV nationaal verantwoordelijke arbeidsmarktwerking gaat hiermee niet akkoord. Hij stelt dat dienstverleners een eerstelijns hulpverlening aanbieden en dat dit zo moet blijven. Zij moeten werkzoekenden die nood hebben aan procesbegeleiding doorverwijzen naar bijblijfconsulenten. Het is deze laatste groep die een tweedelijns hulpverlening moet aanbieden. Hij benadrukt wel dat het belangrijk is om deze personen ook vrij te maken voor deze begeleiding. Verbonden zullen sterker moeten inzetten op begeleiding, maar niet bij dienstverleners. Ten gevolge van de nieuwe activerings- en werkloosheidsmaatregelen dreigt armoede te verschuiven naar een meer lokaal niveau. Er zal in de toekomst zwaarder geïnvesteerd moeten worden in een lokaal sociaal beleid. Als we spreken over dit toekomstige, meer lokaal gerichte beleid zijn medewerkers van het ACV eerder voorzichtig in hun uitspraken. Roland Valkeneers is als regiopropagandist en expert werkzoekendenwerking relatief optimistisch. Hij ziet heel wat kansen in een meer lokale aanpak. Zo bieden OCMW’s bijvoorbeeld een intensieve begeleiding aan en beschikken zij over heel wat instrumenten om tewerkstelling verder te stimuleren. Denk bijvoorbeeld aan het systeem ‘artikel 60’. Anderzijds wijst hij ook op de gevaren van een dergelijke evolutie. Uit onderzoek blijkt dat slechts 1 op 2 werkzoekenden terechtkomen bij het OCMW nadat zij geschorst worden. Karim Dibas sluit zich hierbij aan en formuleert concrete acties. Hij geeft aan dat een constructieve lokale aanpak veel ruimer moet zijn dan de medewerking van een OCMW. Lokaal moet tewerkstelling gecreëerd worden. Vlaanderen zal moeten 33
investeren in een rechtstreekse tewerkstelling willen ze werkzoekenden aan het werk helpen. Wanneer dit alles lokaal versterkt, moeten ook de overlegorganen op lokaal niveau gestimuleerd worden. De tripartiete vertegenwoordiging van de sociale partners moet dan lokaal verder worden uitgebouwd volgens Karim, terwijl Roland zich eerder vragen stelt bij de aanwezigheid van het ACV op een lokaal niveau. Het ACV moet zich volgens hem eerder specialiseren in wat er reeds is en dit verder optimaliseren in plaats van op zoek te gaan naar nieuwe structuren. Vanuit mijn eigen ervaring weet ik dat het ACV soms minder aansluiting kan vinden bij lokale, sociale fora zoals het forum LDE, het forum sociale economie en het forum invoeg. Dit ondervond ik tijdens mijn tweedejaarsstage binnen de sociale economie, mijn derdejaarsstage binnen het ACV en mijn onderzoek naar loopbaanbegeleiding binnen de sector lokale diensteneconomie. Dit kan ik ook afleiden uit de concrete ambities van de personen die ik bevraagde. Het lijkt mij dat de sectorale werking van het ACV sterker is uitgebouwd dan de regionale werking, naast het aanbod aan dienstverlening uiteraard. Dit is voor mij een interessante vraag om mee te nemen in mijn verdere reflectie. 2.2.2.2 Waarop moet worden ingezet? Eerst en vooral heerst er een duidelijke overeenkomst over het feit dat het ACV als vakbond verplicht is om een positie in te nemen ten aanzien van deze nieuwe evoluties. Het ACV, inclusief zijn bijblijfconsulenten, beschikt over sterke troeven als belangenbehartiger van de werkzoekenden. De vakbond komt op voor de rechten van de werkzoekenden en staat ook in voor de feitelijke belangenverdediging. Het ACV heeft bovendien reeds de ideale positie om dit te doen. De vakbond beschikt over knowhow, juridische kennis en kan terugvallen op een breed netwerk. Als sociale partners participeren zij ook aan beleidsoverleg en kunnen zij preventief adviezen formuleren. Tegenover al deze troeven staat de uitdaging om voldoende in te zetten op afstemming en stroomlijning. Het ACV wil immers professioneel en interprofessioneel sterk staan, wil er zijn voor werkenden en werkzoekenden en wil hiernaast ook de jobs en de uitkeringen van werknemers in te toekomst veilig stellen. Dit vormt een bijzonder grote verantwoordelijkheid. Inzetten op een breed draagvlak, op interne en externe afstemming en een gestroomlijnd beleid is dus de boodschap. Over hoe het ACV dit concreet wil aanpakken, heeft Karim Dibas een duidelijke visie. Het ACV wil verder inzetten op vier niveaus. Eerst en vooral wil de vakbond zich intern sterker organiseren. Het ACV wil inzetten op begeleiding, empowerment, beweging en beleidswerk. Bijblijfconsulenten en arbeidsmarktwerkers moeten samenwerken op een dynamische manier. Karim stelt dit voor als een tandemsysteem. Bijblijfconsulenten bieden vooral dienstverlening aan op individueel en collectief niveau terwijl arbeidsmarktwerkers sterk inzetten op beleidswerk. Samen werken zij aan het bewegen van mensen en structuren. Het vormen en sensibiliseren van militanten en het kneden van de publieke opinie vormt een tweede belangrijke piste. Concreet betekent dit onder andere inspelen op de media, foute informatie rechtzetten aan de hand van feiten en zoveel mogelijk mensen bereiken. Een derde piste waarop gewerkt moet worden in het kader van de nieuwe werkloosheidsreglementering is het beïnvloeden van beleidsmakers. De 34
maatregelen zijn er en deze zal het ACV niet meer kunnen laten verdwijnen, maar ze kunnen wel ijveren voor versoepelingen. Als laatste moeten bovenal werkzoekenden geïnformeerd en versterkt worden zodat zij weten wat deze nieuwe maatregelen inhouden en hiermee kunnen omgaan. Er moet dus ingezet worden op een eensluidend verhaal. Bij de mensen die ik bevraagde binnen het ACV lijkt er veel eensgezindheid omtrent welke investeringen het beleid moet maken. In de toekomst moeten we verder inzetten op het creëren van werkbaar werk met een voldoende aanbod aan sociale economie jobs. Dit zijn immers waardevolle jobs en momenteel is het aanbod onvoldoende. Hier moet het ACV als vakbond verder voor pleiten. Lokale, gerichte tewerkstelling is belangrijk. Het ACV formuleert ook concrete adviezen. Onderwijs is en blijft eveneens belangrijk. Preventief ingrijpen, ook dit wil het ACV stimuleren. Het feit dat beleidsmakers dit naar voor schuiven als een belangrijke investering, vinden zij een goede zaak. Een laatste aanbeveling betreft de zogenaamde doelgroepmaatregelen. Deze maatregelen worden geregionaliseerd. De vraag is wat Vlaanderen hiermee gaat doen. Er is immers heel wat misbruik rond deze maatregelen waargenomen. Het ACV wil Vlaamse beleidsmakers stimuleren om deze maatregelen te herbekijken. Met andere woorden, het ACV heeft een duidelijke mening over wat er te doen staat om de positie en rechtspositie van werkzoekenden te versterken. De vakbond wil inzetten op een zo integraal mogelijke werkwijze waarbij werkzoekenden, de publieke opinie, de beleidsmakers en de eigen organisatie betrokken partij zijn. Het ACV streeft naar sterkere rechten voor werkzoekenden. De rechtspositie van werkzoekenden verandert immers ingrijpend. Het is aan het ACV om de strijd met beleidsmakers aan te gaan om de waardigheid van werkzoekenden verder te garanderen.
35
2.3 De bijblijfwerking: een hefboom voor werkzoekenden… Mijn onderzoeksvraag heeft betrekking op de rol die het ACV, en meer specifiek bijblijfconsulenten, kunnen opnemen in het kader van de nieuwe rechtspositie van werkzoekenden. Een belangrijk onderdeel van mijn onderzoek had dan ook betrekking op bijblijfconsulenten. Tijdens mijn stage kreeg ik reeds een helder zicht op de rol en positie van bijblijfconsulenten. Hierdoor kon ik ook gericht vragen stellen. 2.3.1 Onderzoeksmethode Ik koos voor een grondige bevraging van mijn stagebegeleider Mustafa Harraq. Hij is negen jaar bijblijfconsulent en beschikt daarmee over een ruime ervaringsdeskundigheid. Verder ging ik op zoek naar de opinie van andere bijblijfconsulenten om mijn inzicht te verruimen. Dit bleek niet zo moeilijk. Tijdens verschillende overlegmomenten werden hieromtrent duidelijke signalen gegeven. Deze signalen heb ik ook verder opgenomen in mijn onderzoek. Tijdens mijn interview met Mustafa Harraq, bijblijfconsulent ACV Verbond Limburg, peilde ik vooral naar de rol die een bijblijfconsulent zou kunnen opnemen. Ik ging op zoek naar nieuwe mogelijkheden en andere werkwijzen. Ik peilde naar de haalbaarheid en effectiviteit van de visie die het ACV naar voorschuift, namelijk het inzetten op vier pijlers. 2.3.2 Bevindingen24 Op mijn eerste stagedag omschreef mijn stagebegeleider de taken van een bijblijfconsulent. Een belangrijke boodschap die ik hieruit haalde, was de volgende: ‘bijblijfconsulenten behartigen de belangen van werkzoekenden’. Tijdens mijn onderzoek naar de rol van bijblijfconsulenten in een veranderende context voor werkzoekenden bevroeg ik dan ook vooral deze invalshoek. Bijblijfconsulent Mustafa Harraq bevestigt de moeilijke situatie voor werkzoekenden. We zitten niet alleen in een veranderende rechtspositie voor werkzoekenden, maar ook in een veranderende arbeidsmarktpositie in het algemeen, stelt hij. Dit maakt het verdedigen en beschermen van werkzoekenden dubbel zo moeilijk en noodzakelijk. De vraag welke rol bijblijfconsulenten en het bredere ACV vandaag kunnen opnemen, bleek een uitgesproken relevante vraag. Wanneer ik peil naar de geschiktheid van bijblijfconsulenten om de belangen van werkzoekenden te behartigen, word ik geconfronteerd met sterke argumenten. Bijblijfconsulenten staan dicht bij werkzoekenden en bouwen zo een vertrouwensband op. Anders dan andere diensten zoals de VDAB hebben zij geen enkel aandeel in het huidige sanctioneringssysteem voor werkzoekenden. Dit laat hen toe om laagdrempelig en op niveau van de werkzoekende te werken. Aangezien zij deel uitmaken van een ruimere vakbond, beschikken zij over heel wat hefbomen om individuele problemen structureel aan te pakken. Of bijblijfconsulenten dus een rol moeten innemen ten aanzien van deze nieuwe context wordt helemaal niet in vraag gesteld, zegt bijblijfconsulent Mustafa Harraq.
24
Harraq, M., Mondelinge mededeling. Formeel gesprek, 14 mei 2012.
36
Wanneer ik verder peil naar de inhoud van deze rol stoot ik ook hier op een duidelijke visie. ‘Informatie geven’ is momenteel een kernopdracht van bijblijfconsulenten in het kader van de nieuwe werkloosheidsmaatregelen. Vaak weten werkzoekenden alleen dat hun ‘dopgeld’ naar beneden gaat. Wat dit concreet inhoudt, is een andere zaak. De meest kwetsbare werkzoekenden zijn niet eens op de hoogte van de nieuwe maatregelen. Duidelijke, heldere informatie op individueel en collectief niveau is broodnodig. Van deze informatieverstrekking ben ik tijdens mijn stage ook zelf getuige geweest. Ik heb de noodzaak aan informatie en advies persoonlijk ervaren. Tijdens individuele begeleidingen werd ik dikwijls geconfronteerd met de vraag: ‘is het waar dat mijn dopgeld naar beneden gaat’. Ook tijdens collectieve infosessies kregen wij de vraag om hier meer informatie over te verstrekken. Informatieverstrekking is vooral belangrijk in een eerste fase en reikt geen oplossingen aan, stelt bijblijfconsulent Mustafa Harraq. Als we de rol van belangenbehartiger echt willen opnemen, zullen we rekening moeten houden met de mogelijke risico’s van de nieuwe maatregelen op lange termijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan armoede, sociale uitsluiting en demotivatie. Indien we een echte rol willen opnemen in het verstrengde activeringsverhaal zullen we op dergelijke risico’s moeten anticiperen. Wanneer ik de wijze waarop bijblijfconsulenten dit kunnen doen bevraag, krijg ik één duidelijk antwoord. Procesbegeleiding is noodzakelijk. In de toekomst, zegt bijblijfconsulent Mustafa Harraq, zullen er door de vergrijzing veel vacatures vrijkomen. De meeste werkzoekenden zullen snel werk vinden. De restgroep die zal overblijven, zal vooral uit zeer kwetsbare werkzoekenden bestaan. Deze mensen kunnen we niet zomaar een tewerkstellingsaanbod aanreiken. We moeten bijvoorbeeld eerst aan aanwezige randproblematieken werken. Zij vragen om een kwalitatieve procesbegeleiding. Een intensieve begeleiding van A tot Z zou ons de mogelijkheid geven om onze taak als belangenbehartiger van werkzoekenden op te nemen, maar ook als toeleider naar werk. Tijdens een collectief overleg met alle bijblijfconsulenten in Vlaanderen begreep ik dat verschillende bijblijfconsulenten hier zo over denken. Sterker nog, de nieuwe doelstelling van bijblijven is procesbegeleiding. Een begeleiding die zich niet alleen richt tot werkzoekenden, maar ook tot werknemers. Werknemers kunnen in de toekomst bij bijblijfconsulenten terecht wanneer zij bijvoorbeeld vragen hebben over solliciteren, het veranderen van werk en dergelijke. Met deze nieuwe doelstelling willen bijblijfconsulenten inzetten op een meer kwalitatieve en intensieve begeleiding van werkzoekenden en werknemers.25 Tijdens het bijblijfoverleg en tijdens mijn individueel gesprek met bijblijfconsulent Mustafa Harraq wordt ook gehamerd op het belang van een structurele aanpak. Wanneer bijblijfconsulenten botsen op collectieve problemen moeten zij deze signaleren naar arbeidsmarktwerkers toe. Dit zal in de toekomst nog belangrijker worden. De rechtspositie van werkzoekenden verandert ingrijpend. Problemen zullen ontstaan. Wanneer bijblijfconsulenten en het ACV de belangen van werkzoekenden optimaal willen behartigen, moeten bijblijfconsulenten deze problemen opvangen en verzamelen.
25
Collectief overleg, bijblijf tweedaagse. 28 maart 2012.
37
Met deze laatste doelstelling sluiten bijblijfconsulenten ook aan bij de visie die het ACV naar voor schuift op intern niveau, namelijk sterker samenwerken. Bijblijfconsulenten willen inzetten op een informatieve, begeleidende en signalerende rol om zo werkzoekenden verder te verdedigen, verder te versterken. De bijblijfconsulent van morgen zal dus nog meer dan vandaag een procesbegeleider zijn. Dit vertalen wij vanuit onze context als maatschappelijke adviseur naar de rol van arbeidstrajectbegeleider. Hij/zij zal deze begeleiding uitvoeren met respect voor de eigenheid en de mogelijkheden van de werkzoekende en zich zo goed mogelijk afstemmen op anderen.
38
2.4 Andere stakeholders Hoewel ik tijdens mijn onderzoek veel aandacht besteedde aan sociale partners, bijblijfconsulenten en werkzoekenden ben ik ook op zoek gegaan naar de visies en mogelijkheden van andere partijen. Ik heb besloten om in een ruimere context mij te focussen op werkgeversvertegenwoordigers en beleidsmakers. Twee stakeholders die een toch niet onbelangrijke invloed uitoefenen op het thema activering en werkloosheid. Ik besloot ook hier om verschillende onderzoeksmethoden te hanteren zoals gesprekken, acties en literatuurstudies. 2.4.1 De overheid aan het woord… Beleidsmakers lanceerden eind 2011, begin 2012 nieuwe werkloosheidsmaatregelen die duiden op een verstrengde activeringsaanpak. Om te komen tot een degelijk antwoord op mijn onderzoeksvraag namelijk; ‘welke rol bijblijfconsulenten en sociale partners moeten opnemen binnen deze nieuwe context’ is het aangewezen om ook te kijken naar de visie van beleidsmakers. ‘Welk beleid hebben zij voor ogen?’ en ‘welke rol is hierbinnen mogelijk?’. 2.4.1.1 Ontmoeting met Minister van Werk, Monica De Coninck Tijdens mijn stage kreeg ik de mogelijkheid om een actie bij te wonen met de Minister van Werk, Monica de Coninck, en de sociale partners, ACV en ACLBV. De actie ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden’ vond plaats op maandag 23 april, te Brussel. Het doel van deze actie was om samen met werkzoekenden de verontwaardiging ten aanzien van de nieuwe maatregelen te tonen aan de Minister. Tijdens deze bijeenkomst zou de Minister kennismaken met het profiel van werkzoekenden en hen beter leren kennen aan de hand van enkele getuigenissen. In het luik ‘werkzoekenden aan het woord’ gaf ik reeds een weergave van enkele getuigenissen. Tijdens deze actie kwamen vijf werkzoekenden hun verhaal vertellen aan de Minister. Zo werden we geconfronteerd met de moeilijkheden en beperkingen van medisch beperkten, ouderen, jongeren en allochtonen tijdens hun zoektocht naar werk. Het doel was ook om de Minister te confronteren met enkele moeilijkheden vooroordelen zoals ‘er is voldoende werk voor iedereen’. Via gerichte vragen gingen sociale partners in dialoog met de Minister van Werk. Met deze vragen peilden vakbonden vooral naar het toekomstige beleid van de Minister; ‘waarop gaat inzetten’ en ‘hoe gaat zij de gevolgen van de nieuwe maatregelen opvangen’.
en de de zij
Er werd eveneens bevraagd wat de prioriteiten van de Minister van Werk zouden zijn. Zo werd de Minister geconfronteerd met verschillende doelgroepen binnen het ruimere doelpubliek werkzoekenden en hun specifieke problemen. Werkzoekenden met een arbeidshandicap, ouderen en jongeren kwamen onder andere aan bod. Tijdens deze gesprekken werd vooral bekeken welke concrete ideeën de Minister had om de maatregelen op te vangen voor hen. ‘Gaat men rekening houden met medisch beperkten?’, ‘wat is uw beleid om degelijke banen te scheppen?’ en ‘hoe zal u werkgevers overtuigen minder 50 plussers te laten afvloeien?’ zijn voorbeelden van concrete vragen aan de Minister. Aangezien tijdens deze actie concrete, gerichte vragen werden gesteld, kon ik deze inhoud verwerken in mijn onderzoek. Ik zou tijdens een individueel interview met de 39
Minister of andere beleidsmakers geen betere vragen hebben kunnen stellen. Daarom beperk ik mijn onderzoek naar de visie van beleidsmakers tot deze actie en de informatie die hieruit voortvloeide. Indien ik meer tijd had, zou ik dit uiteraard ruimer en dieper benaderen. 2.4.1.2 De Minister aan het woord26 De visie van beleidsmakers ten aanzien van deze nieuwe maatregelen werd vooreerst duidelijk geformuleerd. Beleidsmakers willen mensen hoge uitkeringen aanbieden gedurende een korte periode tussen twee jobs. Hoe langer deze periode duurt, hoe lager de uitkeringen zullen zijn. Op deze manier behouden werknemers hun levensstandaard in moeilijke periodes. Tijdens het gesprek met de Minister van Werk kreeg ik een ruimer zicht op de prioriteiten van de Minister. Zij wil verder inzetten op het creëren van werkbare jobs, sociale economie jobs en beaamt nogmaals dat er voldoende werk is voor iedereen. Vakbonden en werkzoekenden zijn het hier niet mee eens. Zo vraagt Jef, een werkzoekende zich luidop af waarom hij dan nooit wordt aangeworven. De Minister benadrukt dat er voldoende werk is maar dat niet iedereen hierin kan werken. Het organiseren van duurzame tewerkstellingsplaatsen is en blijft een belangrijke prioriteit voor de minister. Verder benadrukt Monica de Coninck het belang van onderwijs. Ons onderwijssysteem zit niet altijd even goed in elkaar. 1 op 4 jongeren studeert af zonder een concreet diploma. Hierin wil de Minister verder investeren. In combinatie met deze investering in onderwijs willen beleidsmakers verder inzetten op de begeleiding van jongeren tijdens hun zoektocht naar werk. Deze begeleiding moet intensiever worden toegepast. De kwaliteit van begeleiding en bemiddeling moet gestimuleerd worden. Op de vraag of de Minister van Werk ook werkgevers zal stimuleren en sensibiliseren, antwoordt zij positief. Zij wil werkgevers vooral stimuleren om 50 plussers niet te laten afvloeien, maar er verder in te investeren. In de toekomst, zegt zij, komen er veel jobs vrij en dan zal er gezocht worden naar mensen met ervaring. Om deze reden moeten bedrijven investeren in oudere werknemers. Of de Minister werkgevers ook zal sensibiliseren om andere kansengroepen aan te werven, is niet meteen duidelijk. De Minister van Werk suggereert eveneens dat de geplande degressiviteit versoepeld zal worden voor bepaalde doelgroepen zoals medisch beperkten. Arbeidsongeschikten met een ongeschiktheid van minstens 33 procent zouden niet in aanmerking komen voor het degressieve systeem en hun huidige uitkeringen behouden.27 Gedurende deze actie werd ik ook geconfronteerd met de visie van vakbonden ten aanzien van beleidsmakers en de nieuwe werkloosheidsmaatregelen. De vakbonden zijn ervan overtuigd dat strengere maatregelen niet zullen leiden tot meer werkgelegenheid, werkbare jobs wel. Zij benadrukken ook dat werkzoekenden echt hard getroffen worden. De meeste maatregelen worden niet allemaal ineens ingevoerd. Dit maakt alles weinig overzichtelijk. De Minister van Werk formuleerde relatief algemene antwoorden. Verschillende beleidsmakers willen immers ‘investeren’ in verschillende zaken. Hoeveel middelen
26
Actie ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden. ACV nationaal, 23 april 2012.
27
Z.n, Versoepeling in de maak voor de afbouw van uitkeringen in werkloosheid. Metro, 24 april 2012.
40
concreet worden vrijgemaakt is een andere zaak. Wanneer medewerkers van het ACV zoals Karim Dibas of Marijke Van Kerckhoven de Minister stimuleerde om dit alles concreter te formuleren, bleef ze vaag. Deze vage en algemene antwoorden waren te verwachten, zegt Karim Dibas verantwoordelijke arbeidsmarktwerking ACV nationaal. Federaal heeft men immers steeds minder bevoegdheden waardoor Monica de Coninck weinig concrete acties kan ondernemen. 2.4.2 Werkgeversvertegenwoordigers vanuit een andere positie Aangezien ik duidelijke aanbevelingen wil formuleren over welke rol vakbonden en bijblijfconsulenten op zich kunnen nemen in deze context, is het ook belangrijk om een ruim zicht te krijgen op alle argumenten en mogelijkheden. Ik heb dan ook besloten om de partij ‘werkgeversvertegenwoordigers’ mee te nemen als focus. Zij zijn net als de vakbonden ‘sociale partner’ en wegen dus ook op het debat dat hier wordt gevoerd. Doorheen de jaren hebben zij steeds gepleit voor meer degressievere werkloosheidsuitkeringen. 2.4.2.1 Werkwijze onderzoek Aangezien ik verschillende onderzoeksmethoden met elkaar wil combineren en aangezien ik weinig contacten heb met deze doelgroep, besloot ik hier een literatuurstudie uit te voeren. Tijdens deze literatuurstudie ga ik op zoek naar de mening of visie van werkgeversvertegenwoordigers zoals UNIZO of VBO, maar ook van interimkantoren. Zij hebben als werkgever een andere positie dan vakbonden. Ik tracht vooral hun mening en argumenten ten aanzien van de nieuwe werkloosheidsmaatregelen in kaart te brengen. Werkgeversvertegenwoordigers staan immers achter de nieuwe maatregelen en ondersteunen deze voluit. In mijn onderzoek naar de rol en positie van vakbonden is het belangrijk om ook hier rekening mee te houden. Op welke bevindingen steunt hun visie? Waarom geloven zij in deze nieuwe maatregelen? Wat zijn volgens hen de positieve effecten van dergelijke maatregelen? Welke resultaten verwachten zij? Hoe staan zij tegenover de visie van vakbonden met betrekking tot deze materie? Dit zijn de voornaamste vragen die ik mijzelf stelde tijdens mijn gerichte, zij het beperkte literatuurstudie. Ik maakte vooral gebruik van krantenartikelen en persverklaringen. Zo verzamelde ik artikelen uit kranten zoals de Standaard en de Metro. Ik zocht ook naar meer informatie op de website van werkgeversorganisaties zoals VBO en UNIZO. 2.4.2.2 Werkgeversorganisaties aan het woord Werkgevers en hun organisaties spreken zich vaak zeer uitgesproken uit over de problematiek werkloosheid. Dit blijft echter afhankelijk van de context waarin zij werken. Zo zal je een andere analyse lezen op de website van werkgevers uit de sociale economie dan op de website van UNIZO. Bij een meerderheid van de klassieke werkgeversorganisaties uit de private sector hoor je een nogal eensluidend verhaal. Het verschil tussen werkloosheidsuitkeringen en lonen is zodanig klein, dat het systeem van werkloosheid werkzoekenden demotiveert en zelfs lui maakt. Het systeem leidt tot een werkloosheidsval bij verschillende personen. Het degressief maken van de werkloosheidsuitkeringen en deze ook beperken in tijd is de oplossing. 41
De werkgeversorganisatie UNIZO vindt het bijvoorbeeld een goed idee om de duur van de werkloosheidsuitkeringen te beperken tot de duur van tewerkstelling. Zo vinden zij het oprecht jammer dat de nieuwe werkloosheidsmaatregelen 2012 nog steeds niet eindig zijn. Zij zijn wel fier op de nieuwe degressiviteit van de uitkeringen.28 Als we de argumenten achter deze visie analyseren, komen we tot een neoliberaal, kapitalistisch gedachtegoed. Vele werkgevers staan voor economie en private verzekeringsprincipes. Het feit dat jongeren uitkeringen ontvangen zonder ooit gewerkt te hebben, strookt niet met dit beeld. Het feit dat onze uitkeringen onbeperkt zijn in duur ook niet. Als we verder kijken dan het werkloosheidsdebat zien we ook dat werkgeversorganisaties regelmatig de minimumlonen en indexering van de lonen aankaarten. Ook dit willen zij afschaffen of beperken tot een minimum. Zij willen sterker evolueren in de richting van een vrije markt waar aanbod en vraag regeren. De werkgeversvertegenwoordigers VBO vinden de nieuwe werkloosheidsmaatregelen dan ook onvoldoende degressief. België heeft volgens hen nog steeds het duurste werkloosheidssysteem, ook al dalen onze uitkeringen ongeveer met 10%. Uitkeringen moeten beperkt worden in tijd, zeggen zij. Uitkeringen moeten activerende werkloosheidsuitkeringen worden. Deze nieuwe maatregelen zijn volgens werkgeversvertegenwoordigers dus noodzakelijk. Werkzoekenden worden anders onvoldoende geactiveerd en knelpuntberoepen raken niet ingevuld. Indien we een sterke concurrentiepositie willen aanhouden in Europa, moeten we ook hier ingrijpen.29 Vakbonden zijn volgens UNIZO en VBO op dit vlak onrealistisch. Zij willen steeds meer. Ze houden geen rekening met economische waarheden. Werkgevers moeten zich altijd aanpassen en aan positieve discriminatie doen. Volgens ACV Limburg staan werkgevers bijvoorbeeld weinig open voor kansengroepen. UNIZO vindt dit onzin. Werkgeversorganisaties doen volgens hen ruim voldoende voor alle kansengroepen.30 De vraag is welke invloed werkgeversvertegenwoordigers hebben uitgeoefend op de vorming van deze nieuwe werkloosheidsmaatregelen. Als we de recente besparingen van dichterbij analyseren, is het immers opvallend dat veel besparingen terechtkomen bij werknemers en werkzoekenden. Weinig besparingen hebben betrekking op zelfstandigen en vermogenden. De beloofde hogere belastingen voor zelfstandigen of vermogenden komen er in mindere mate of niet. De visies van werkgevers worden de laatste maanden ook steeds meer in het nieuws gebracht. Zo worden selectief heel wat cijfers voorgesteld. Tempo team, een interim organisatie gaf in oktober 2011 bijvoorbeeld weer dat 8 op 10 Belgen vinden dat de werkloosheidsuitkering omlaag kan. Dit zijn uiteraard selectieve cijfers, slechts 1500 mensen werden bevraagd en bovendien werd over het profiel van deze mensen weinig weergegeven. Karim Dibas als medewerker van het ACV reageert met harde feiten op
28
UNIZO, blog nieuwe maatregelen 2011-2012. Internet, 01 mei 2012. (www.unizo.be)
29
VBO, Belgische werkloosheidsuitkeringen onvoldoende activerend. Internet, 01 mei 2012. (wwww.vbo-
feb.be) 30
Made in Limburg, UNIZO Limburg noemt uitspraak ACW en ACV onzin. Internet, 05 mei 2012
(www.madeinlimburg.be)
42
deze cijfers. Dit moet heel zorgvuldig gebeuren, zegt hij. Mensen laten zich immers snel manipuleren wanneer ze geconfronteerd worden met cijfers.31 Veel critici waaronder het ACV zijn bovendien van mening dat werkgeversvertegenwoordigers enkel pleiten voor lagere, beperkte uitkeringen om zo ook uiteindelijk de minimumlonen af te schaffen. Het debat omtrent de minimumlonen komt met deze nieuwe maatregelen immers op de achtergrond te staan. Indien op termijn ook deze rechten worden aangepast, kunnen werkgevers zelf bepalen welk loon ze uitkeren op basis van het aanwezige aanbod van werknemers. Op deze manier kunnen we volgens werkgeversvertegenwoordigers pas echt voluit concurreren met andere landen.
31
De wereld morgen, Arbeidsmarktproblemen los je niet op met slogans of enquêtes. Internet, 12 mei
2012. (www.dewereldmorgen.be)
43
2.5 Tot besluit van dit verdiepend onderzoek Tijdens dit onderzoek ben ik op zoek gegaan naar de mogelijke rol die het ACV, inclusief bijblijfconsulenten op zich willen en kunnen nemen ten aanzien van een nieuwe activerings- en besparingscontext. Elke persoon die dit eindwerk leest, zal na wat zoek- en studiewerk kennismaken met de standpunten van politieke partijen, vakbonden, werkgevers en beleidsverantwoordelijken. Zelf vond ik het werken en praten met werkzoekenden in deze context een belangrijke insteek. Het is een insteek die te weinig aan bod komt binnen een ruimer, vaak te populistisch verhaal waarin werkzoekenden als schuldigen worden aangewezen. Het is duidelijk dat werkzoekenden zich zorgen maken. Vaak gaat het om mensen die al veel moesten incasseren. Zij moeten met weinig middelen een plek veroveren op de zeer concurrerende en weinig ontvankelijke arbeidsmarkt. Zij vragen en rekenen op steun van de vakbond. Uit dit onderzoek bleek dat de vakbond zich bewust is van het belang van zijn rol en positie. Door de huidige economische en politieke context bevinden zij zich echter in een verwerende positie en zoeken zij momenteel vooral naar een ruimer maatschappelijk draagvlak. Verder blijft het op een aantal aspecten nog zoeken naar antwoorden op vragen zoals ‘wie doet wat en op welke manier’. Een verdere afstemming en stroomlijning zijn dan ook belangrijke aandachtspunten. Het belang van bijblijfconsulenten is duidelijk. Ook de koersrichting die zij als begeleiders uit willen, is helder. Bijblijfconsulenten willen een informatieve, begeleidende en signalerende rol opnemen. Vandaag nemen zij deze rol steeds meer op en geven reeds actief informatie omtrent de nieuwe maatregelen. Morgen willen zij ook nog hun rol als procesbegeleider versterken. Het ACV wil in een ruimere context inzetten op verschillende niveaus. Wanneer we hier dieper op zijn ingegaan, zien we ook dat het ACV reeds een actieve rol opneemt in deze context. Verschillende acties zoals ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden’ en ‘een werknemer, een werkzoekende en een dakloze’ vonden reeds plaats. Hierbij speelde de vakbond in op de publieke opinie en de politiek. Het ACV, inclusief bijblijfconsulenten nemen dus reeds een actieve rol en positie in. De vraag is of deze rol het meest geschikt is gezien de huidige context. Wanneer we verder ingaan op de rol en positie die het ACV als vakbond kan opnemen, zou het te kortzichtig zijn om geen aandacht te besteden aan de posities die andere stakeholders innemen zoals beleidsmakers en werkgevers. Tijdens mijn onderzoek vond ik het belangrijk om enerzijds te peilen naar hun argumenten ten aanzien van de nieuwe maatregelen en anderzijds naar hun houding ten aanzien van de vakbond. Mijn onderzoek was kort, maar ik heb er veel uit geleerd. Hoewel ik begrijp dat de problematiek waarover ik schrijf zeer complex is en ruimte laat tot een veel ruimer onderzoek, wil ik mij toch wagen aan een aantal reflecties die gebaseerd zijn op mijn waarnemingen en ervaringen.
44
3 Reflectie Als laatste neem ik graag de ruimte om ook zelf stil te staan bij enkele vragen die dit eindwerk vergezellen. Ik doe dit vanuit het referentiekader dat ik hierboven heb aangegeven, vanuit mijn stage-ervaringen, mijn opleiding en wat ik van thuis uit heb kunnen leren over sociale economie en kansarmoedebestrijding. Mijn vader werkte jarenlang als ACV regiopropagandist en was hierbij verantwoordelijk voor aspecten zoals het arbeidsmarktbeleid, lokale en sociale economie en werkloosheid. Ook vandaag werkt hij nog actief mee aan aspecten zoals armoede en sociale economie. Mijn moeder is ook sociaal werkster en is actief binnen het personeelswerk. Mijn zus is dan weer sociaal cultureel werkster en mijn broer studeert verpleegkunde. Iedereen is gekleurd door zijn achtergrond en dat is voor mij niet anders.
3.1 Terug naar de uitgangsvragen Welke antwoorden kan de bijblijfwerking vanuit zijn rol en positie formuleren op de hedendaagse crisis, de ingrepen in de werkloosheid, de verstrenging van het activeringsbeleid om werkzoekenden op de beste manier tot hun recht te laten komen? Kernvragen zijn hierbij : -
Hoe kan de bijblijfconsulent samen met en vanuit de vakbond zijn rol als gids, begeleider en belangenbehartiger beter opnemen in relatie tot groepen van kwetsbare werkzoekenden?
-
Welke aandachtspunten (gezien de recente wijzigingen) zal de vakbond vanuit zijn rol als belangenbehartiger goed moeten bewaken en zelfs aankaarten om de kansen en positie van werkzoekenden als uitkeringsgerechtigden verder te beschermen?
Dit zijn uiteraard geen afzonderlijke vragen. Bijblijfconsulenten maken deel uit van het ACV en zijn werkzaam binnen het ACV. Ik behandel deze vragen dan ook niet apart, maar geïntegreerd. Tijdens mijn onderzoek naar deze kernvragen werd ik geconfronteerd met duidelijke antwoorden. Bijblijfconsulenten nemen reeds een actieve rol op in dit verhaal. Zij komen tegemoet aan de noden van werkzoekenden en geven gericht informatie omtrent de ingrepen in de werkloosheid en de verstrenging van het activeringsbeleid. Zij gaan ook op zoek naar toekomstige risico’s en breiden hun begeleidingsaanbod uit. Verder investeren in het verzamelen en signaleren van structurele problemen is eveneens een ambitie van de bijblijfwerking. Ook het ACV als confederatie gaat het thema niet uit de weg. De vakbond kiest voor een integrale benadering en ondernam reeds verschillende acties waarin hij de problematiek aankaartte. In wat volgt, bespreek ik deze strategieën. Ik zal dieper ingaan op de pluspunten en de risico’s die ik zie. Ik geef ook enkele persoonlijke suggesties.
45
3.2 Het ACV kiest invalshoeken
voor
een
integrale
benadering
vanuit
vier
Het ACV wil verder inzetten op vier niveaus, namelijk het niveau van de werkzoekende, het niveau van de politiek, het niveau van de publieke opinie en ook op een intern niveau. Als vakbond werken zij reeds langer dan vandaag aan deze vier niveaus. Vandaag is deze werkwijze echter meer dan ooit vereist om het thema werkloosheid aan te pakken en de belangen van werkzoekenden te behartigen. Het lijkt mij een verantwoorde keuze van de vakbonden om te kiezen voor deze integrale benadering. Als maatschappelijk adviseur leerde ik om een vooropgesteld resultaat te toetsen aan de hand van verschillende factoren. De vooropgestelde doelstellingen, het actieplan, de middelen en de haalbaarheid zijn bijvoorbeeld kritische factoren. In wat volgt, bespreek ik de werkwijze van het ACV en zal ik rekening houden met dergelijke aspecten. 3.2.1 Een integrale werkwijze Het ACV hanteert een duidelijke, integrale werkwijze waarbij geïnvesteerd wordt in verschillende doelpublieken. Dit doet het ACV onder andere door druk uit te oefenen op beleidsmakers. Verschillende acties zijn hiervan een voorbeeld, denk aan de acties ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden?’ en ‘een werknemer, een werkzoekende en een dakloze’. De vakbond zet op deze manier beleidsmakers onder druk en beïnvloedt eveneens de publieke opinie. Intern wil het ACV bijblijfconsulenten en arbeidsmarktwerkers sterker doen samenwerken. Deze moeten werkzoekenden begeleiden, informeren en bewegen. Zij moeten ook structureel problemen aankaarten en aan beleidswerk doen. Bijblijfconsulenten krijgen een specifieke rol toegewezen in het omgaan met deze nieuwe context. Zij moeten werkzoekenden informeren en adviseren omtrent de nieuwe maatregelen. Zij moeten ook structurele problemen detecteren en signaleren samen met arbeidsmarktwerkers. Er wordt veel aandacht besteed aan de verwachtingen en de noden van werkzoekenden. Het feit dat bijblijfconsulenten hierin een duidelijke rol krijgen toegewezen, vind ik een sterke meerwaarde. Het ACV neemt op deze manier niet alleen een beleidsrol in, maar ook een begeleidende rol. Werkzoekenden geven zelf ook aan dat zij hieromtrent meer informatie willen. Bovendien heb ik tijdens mijn stage vastgesteld dat heel wat kwetsbare werkzoekenden niet eens weten dat deze nieuwe maatregelen bestaan. Een begeleidende rol is dus broodnodig. Ik vind het bijzonder waardevol dat het ACV inzet op een integrale strategie. De context is complex. Verschillende belangen spelen een rol en de belangen van werkzoekenden komen steeds verder op de achtergrond te staan. Naar mijn ervaring is een integrale werkwijze steeds de beste werkwijze. Rekening houden met deze verschillende belangen en hierop inspelen, vind ik een goede strategie. De koersrichting waarvoor het ACV kiest, lijkt mij dus een verstandige keuze. Het is voor mij wel niet altijd even duidelijk of intern reeds voldoende is nagedacht over de ruimte en afstemming die vereist is om de vooropgestelde resultaten te behalen. Verbonden verschillen immers sterk van regio tot regio. De vraag is hoe men hierop zal inspelen of zelfs anticiperen. 46
3.2.2 Een werkbaar toekomstperspectief Het ACV gaat verder dan het aanklagen van het gevoerde beleid. De vakbond formuleert ook een werkbaar toekomstperspectief. Een mooi voorbeeld hiervan is het investeren in tewerkstelling binnen Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen, de zogenaamde PWA’s. Beleidsmakers denken vandaag hardop na over de afbouw van de PWA’s. Zij willen deze activiteiten en ook de doelgroep heroriënteren naar bestaande of nieuwe vormen van sociale economie. Voorbeelden hiervan zijn de uitbreiding van de lokale diensteneconomie en de heroriëntering naar vormen van arbeidszorg. Het ACV kijkt eerder genuanceerd naar dergelijke voorstellen. De vakbond wil ook rekening houden met de haalbaarheid van mogelijke hervormingen. Het ACV wil bovendien niet weten van een afschaffing van de PWA zonder meer. Het ACV vraagt voldoende garanties voor de toekomst van de huidige PWA werknemers. Het ACV schrijft en spreekt niet alleen, maar onderneemt ook acties. Hiervan zijn er meerdere voorbeelden. Ik verwijs niet alleen naar grootschalige acties zoal ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden’, maar ook naar de dagelijkse kleinschalige acties. Voorbeelden van dergelijke acties zijn infosessies voor werkzoekenden en vormingen van militanten. Binnenkort zullen regio’s, veel meer dan gisteren, een eigen invulling moeten geven aan een regionaal werkgelegenheidsbeleid. Een goed bestuur in Vlaanderen op lokaal niveau zal ook veel meer vragen dan alleen maar ‘slogans, woorden en grootse plannen’. De praktijk zal uitwijzen of Vlaanderen in staat is om de juiste antwoorden te formuleren ten aanzien van de complexe uitdagingen waar zij voor staan. Het lijkt mij interessant voor het ACV om zich als vakbond hierop nog sterker voor te bereiden. Zo kan het ACV bijvoorbeeld investeren in het formuleren van adviezen, het opbouwen van een werkbaar kader en het vinden van een draagvlak. Er zullen immers keuzes gemaakt moeten worden. Keuzes die heel wat invloed zullen hebben op de positie van werkzoekenden en werknemers. Deze voorbereiding zou hun toekomstperspectief en ook hun eigenlijke positie in de toekomst versterken. De visie van een integrale benadering is sterk. Een aantal concrete acties die vandaag lopen, zijn ook zeer bemoedigend. Persoonlijk ben ik echter van mening dat er een tandje bijgestoken moet worden vanuit de vakbond met betrekking tot dit thema. In de toekomst zal de discussie immers niet alleen gaan over het voortbestaan van PWA’s, maar ook over andere tewerkstellingsmaatregelen zoals SINE en Activa, over de toekomst van de sociale economie, over de inzet van overheidsmiddelen en dergelijke. Een duidelijke, integrale en werkbare visie rond deze materie zou de positie van de vakbond als belangenbehartiger versterken. 3.2.3 Meetbare resultaten Het aanbieden van oplossingen en het ondernemen van concrete acties heeft geleid tot meetbare resultaten. Hoewel de maatregelen blijven, hebben er al heel wat versoepelingen plaatsgevonden. Deze versoepelingen zijn voor een groot deel het resultaat van het werk van de vakbonden. Een sterk voorbeeld hiervan is de zogenaamde versoepeling voor werkzoekenden met een arbeidshandicap. De Minister van Werk, Monica de Coninck heeft onder druk van de vakbonden tijdens de actie ‘hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden’ deze versoepeling gesuggereerd. Later bleek deze maatregel ook echt bevestigd te zijn door de RVA. Deze versoepeling zal voor heel wat werkzoekenden een groot verschil maken. 47
3.2.4 Besluit De positie die het ACV inneemt is die van een actieve belangenbehartiger. De vakbond laat zich niet afschrikken door het negatieve maatschappijbeeld ten aanzien van werkzoekenden of door de broodnodige besparingen. Het ACV onderneemt concrete stappen en neemt een actieve rol in. Het ACV bestrijdt deze nieuwe maatregelen enerzijds en ondersteunt werkzoekenden in het omgaan met deze maatregelen anderzijds. De vakbond stimuleert bovendien ook medewerkers zoals bijblijfconsulenten om een informatieve en signalerende rol op te nemen in dit verhaal. De bijblijfconsulenten krijgen een specifieke rol toegewezen in dit verhaal. Zij gaan ook zelf actief op zoek naar mogelijkheden om werkzoekenden verder te beschermen. Zo willen zij in de toekomst verder inzetten op het signaleren van structurele problemen, op procesbegeleiding en informatie, drie sterke pijlers naar mijn mening. Toch zijn er nog een aantal aandachtspunten die het ACV sterker zou kunnen opnemen in hun rol als belangenbehartiger van werkzoekenden. Het operationaliseren van hun werkwijze in de praktijk, het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en het formuleren van adviezen ten aanzien van het toekomstige beleid zijn voor mij belangrijke aspecten die sterker kunnen worden uitgewerkt.
48
3.3 ACV ambities omzetten naar haalbare resultaten? In dit laatste luik van mijn eindwerk wil ik overgaan tot meer concrete adviezen. De bijblijfconsulenten formuleren duidelijke antwoorden ten aanzien van de bestaande context. Hun rol als belangenbehartiger van werkzoekenden vormt voor hen een wezenlijk onderdeel van de functie ‘bijblijven’. Om deze beroepsfunctie in de toekomst goed uit te voeren, nemen zij enkele aandachtspunten mee zoals het belang van signaleren, informatie en procesbegeleiding. Ook het ACV zelf kaart specifieke aandachtspunten aan. Zo tracht de vakbond het beleid te beïnvloeden als confederatie en slaagt daar ook deels in. Het ACV zet eveneens in op een interne reorganisatie en het vergroten van het maatschappelijke draagvlak. Welke rol en positie een persoon of organisatie op zich kan nemen, blijft echter in grote mate afhankelijk van een ruimere maatschappelijke context en de mogelijkheden van een organisatie. Deze factoren zijn ook best op elkaar afgestemd. De rol die organisaties en basiswerkers op zich nemen, zou bovendien ook perspectieven op korte -, middellange – en lange termijn moeten bieden. Hierin zie ik enkele sterkhouders en valkuilen. 3.3.1 Bouwen aan een solidair draagvlak. Wanneer ik kijk naar het mobiliserend vermogen van vakbonden zie ik een grote verscheidenheid. Op sectoraal niveau staat het ACV zeer sterk. Wanneer er bijvoorbeeld binnen grote ondernemingen gedreigd wordt met sluitingen of herstructureringen staat heel het land in rep en roer. De vakbond slaagt er in om op dergelijke momenten echt op de voorgrond te treden. Het is voor de vakbond dan weer een grote uitdaging om een vergelijkbare slagkracht te ontwikkelen voor andere doelgroepen zoals kwetsbare personen. Deze groepen zijn veel minder georganiseerd en kunnen rekenen op weinig begrip. Het maatschappijbeeld ten aanzien van uitkeringsgerechtigde werkzoekenden is weinig tolerant. Veel werkzoekenden worden steeds vaker bestempeld als profiteurs. De media beïnvloeden dit beeld door cijfers en visies te publiceren die soms tendentieus, soms weinig onderbouwd zijn. Bovendien heeft het ACV nog heel wat andere katten te geselen zoals bijvoorbeeld de pensioenhervormingen of de discussie over de index. We kunnen moeilijk ontkennen dat deze thema’s minder relevant zijn, maar zij kunnen rekenen op een ruimer maatschappelijk draagvlak. Werkzoekenden zijn minder sterk georganiseerd. Zij kunnen in mindere mate rekenen op de slagkracht van één specifieke vakcentrale. Het onderzoek dat ik deed, wekt de indruk dat er een groot intern draagvlak is. Hoewel dit gerelativeerd moet worden aangezien ik voornamelijk ‘aanhangers’ van het thema bevraagde, merkte ik toch ook een sterke solidariteit op bij medewerkers van centrales. De vraag is dus in mindere mate of de vakbond overtuigd is van het belang van een solidair draagvlak. De vraag is eerder of het ACV erin zal slagen om ook op belangrijke momenten het belang van kwetsbare groepen voldoende te behartigen. Voor mij blijft het dan ook een belangrijke uitdaging voor het ACV om op interprofessioneel niveau een sterke werkzoekendenwerking vorm te geven.
49
3.3.2 Bouwen aan complementaire rollen. In de praktijk liepen de standpunten over de rollen binnen het ACV nogal uiteen. Sommigen waren van mening dat dienstverleners in de toekomst een meer prominente rol op zich zouden kunnen opnemen, anderen dan weer niet. Iedereen blijkt het wel eens te zijn over de positie van bijblijfconsulenten en de noodzaak om deze te versterken. In de toekomst moeten zij hun rol als procesbegeleider verder uitbouwen. Hoewel bijblijfconsultenten vandaag al stevig inzetten op procesbegeleiding, blijft hier naar mijn mening nood aan verdere afstemming en professionalisering. Ik weet uit eigen ervaring vanuit de cursus ‘Arbeidstrajectbegeleiding’ dat er veel nood is een het verfijnen van deze methodiek. Vanuit mijn stage-ervaringen en het werk dat wij maakten voor het opleidingsonderdeel Sociale Beleidsvoering weet ik dat hier nog heel wat werk aan de winkel is. Zo heeft het ACV wel een visie op het werken rond loopbaanbegeleiding en persoonlijke ontwikkelingsplannen, maar een concrete werkwijze is er nog niet. Hiernaast zou het naar mijn mening ook interessant zijn om verder te werken aan een afstemming tussen de diensten bijblijfwerking, arbeidsmarktwerking en dienstverlening. Aan de hand van het bevragen van ACV medewerkers weet ik dat dit in sommige verbonden zeer vlot loopt, maar in andere helemaal niet. 3.3.3 Bouwen aan een toekomstig, sociaal werkgelegenheidsplan. De vakbond kaart terecht een aantal belangrijke pijnpunten aan. Werkzoekenden worden te veel aangewezen als schuldigen van de crisis. De receptiviteit van de arbeidsmarkt is minstens even belangrijk, zij het belangrijker. Het huidige activeringsbeleid verstrengt en dit kan leiden tot meer armoede. De vraag is of dit ook zal leiden tot meer werkzaamheid en een betere welvaart. De vakbond pleit voor een gedeelde verantwoordelijkheid van werkzoekenden, sociale partners (dus ook werkgevers) en de overheid. De vakbond pleit voor een voldoende aanbod aan werkbaar werk en ook en vooral een voldoende aanbod aan werk op maat. Het ACV pleit eveneens voor een lokaal sociaal beleid waar men aandacht heeft voor werk en armoedebestrijding. Deze standpunten zijn ook voor mij heel belangrijk. Ik ben zelf wel minder optimistisch dan sommige experten die ik bevraagde. Vanuit mijn opleiding aan de Sociale School Heverlee en voorgaande onderzoeksopdrachten neem ik mee dat er vaak een groot onderscheid is tussen ambities en realiteiten. Een aantal ambities en uitdagingen worden vandaag al doorgeschoven naar een volgende Vlaamse legislatuur. Die volgende Vlaamse legislatuur zal volgens mij heel moeilijk worden. Er zullen weinig middelen zijn, hoewel er veel beloftes zijn gemaakt. ‘Wat wij zelf doen, zullen wij beter doen’. Ik hoor dat soort slogans vaak. Ik heb echter nog maar weinig gehoord of gelezen over hoe een dergelijk beleid er nu concreet zal uitzien. Welke middelen zullen er zijn? Welke aanpak en visie zullen we volgen? Waarom zal deze aanpak de juiste zijn? Het zal mede aan de vakbonden zijn om hier krachtig uit de hoek te komen. Ik zou het bijzonder interessant vinden, moest het ACV sterker investeren in het ontwikkelen van een mogelijk activeringsmodel. Een model dat sociaal, werkbaar, haalbaar en breed gedragen is. Zo een samenhangend model heb ik nog niet zien liggen. Ook hier lijkt er mij nog werk aan de winkel! 50
Algemeen besluit De achterliggende visie bij het schrijven van een eindwerk is de volgende; ‘de student leert kritisch te kijken naar een complexe realiteit’. Het activeringsvraagstuk en de werkloosheidsproblematiek zijn complexe onderwerpen met belangrijke invalshoeken op micro-, meso- en macroniveau. Tal van deze invalshoeken zijn vandaag voorwerpen van maatschappelijke controverses. Mijn stage als maatschappelijk adviseur werd gekleurd door deze controverses. Als stagiaire bijblijfconsulente kreeg ik de kans om veel te leren over arbeidstrajectbegeleiding en de leefwereld van werkzoekenden. Ik kreeg die kans vanuit de ruimere context van een vakbeweging. Een organisatie die dagelijks geconfronteerd wordt met kritische vragen over de toekomst van uitkeringsgerechtigden en over de toekomst van onze verzorgingsstaat. Praktijkervaring is belangrijk, maar ook zeldzaam tijdens het volgen van een opleiding. Het belangrijkste wat ik leerde tijdens mijn opleiding, mijn stage en het maken van dit eindwerk heeft dan ook betrekking op deze praktijkervaring, namelijk het werken met werkzoekenden in hun context. Ik wil straks verder investeren in een master opleiding waar ik ongetwijfeld nog veel zal leren over wetenschappelijk onderzoek. Uit deze bachelor opleiding neem ik echter het belang van praktijkervaring en praktijkonderzoek mee. Stage lopen in de vakbond is zoals werken in de vakbond. Het is een kans om te leren, om te groeien en om te evolueren. Ik ben het ACV dankbaar voor alle leerkansen die ik kreeg. Ik hoop dat ik er later gebruik van kan maken. Als belangrijkste aanbevelingen in relatie tot mijn onderzoeksvraag omtrent de rol en positie van het ACV, inclusief bijblijfconsulenten ten aanzien van de nieuwe activeringscontext neem ik mee :
De noodzaak om te bouwen aan een solidair draagvlak.
De noodzaak vakbeweging.
De noodzaak om op zoek te gaan naar een werkbaar model. Dit om te voorkomen dat de slogan ‘wat wij zelf doen, doen wij beter’ een bittere naklank zou krijgen.
Een aanmoediging aan het ACV als confederatie om verder zijn rol op te nemen als pleitbezorger van een type verzorgingsstaat waar ook kansengroepen kansen krijgen.
om
te
bouwen
aan
complementaire
rollen
binnen
de
Luc Cortebeeck schreef in zijn memoires ‘Working on a dream’ :’vergeet niet van waar je komt, maar weet vooral waar je naartoe moet’. Mijn grootvader zaliger was een havenarbeider, een goede werkman en ACV militant van het eerste uur. Hij kende het leven niet vanuit boeken of sociale media. Zijn kijk op de wereld waren de ‘dokken’. Hier heeft hij gewerkt en samengewerkt met mensen van alle rangen en standen. Ik draag dit eindwerk dan ook graag op aan hem, in nagedachtenis van hem en tal van basiswerkers die onze welvaart van vandaag hebben opgebouwd. Iets om zorgvuldig mee om te gaan… 51
Bronnenlijst Schriftelijke bronnen
Bredgaard, T. en Larsen, F., ‘Employment policy from different angles’. Copenhagen, Djof Publishing, 2005.
Harraq, M., ‘ppt Bijblijven’. Hasselt, ACV verbond Limburg, 26 april 2011.
Leroy, F., ‘Van sluitende aanpak naar een sluitend maatpak’. ‘Over werk’, tijdschrift van het Steunpunt WSE, 3 april 2008.
Roels, L. e. a. ‘Een POP voor elke werkzoekende’. Een studie naar de haalbaarheid, effectiviteit van een sectorbrede toepassing van POP binnen LDE. 3 mei 2012.
Schraepen, L., ‘info werklozen’. Hasselt, ACV verbond Limburg, 2011.
Z.n, Versoepeling in de maak voor de afbouw van uitkeringen in werkloosheid. Metro, 24 april 2012.
Elektronische bronnen
52
ACV, structuur ACV. Internet, 09 april 2011. (ww.acv-online.be)
VBO, Belgische werkloosheidsuitkeringen onvoldoende activerend. Internet, 01 mei 2012. (wwww.vbo-feb.be)
De wereld morgen, Arbeidsmarktproblemen los je niet op met slogans of enquêtes. Internet, 12 mei 2012. (www.dewereldmorgen.be)
Europa, Europa www.europa.eu)
Made in Limburg, UNIZO Limburg noemt uitspraak ACW en ACV onzin. Internet, 05 mei 2012 (www.madeinlimburg.be)
Sécurité sociale, ARE. Internet, 08 april 2012. (www.securite-sociale.fr.)
UNIZO, blog nieuwe maatregelen 2011-2012. Internet, 01 mei 2012. (www.unizo.be)
Unizo, Eetvelt, K. , Werkloosheid beperkt in tijd. Radio 1 uitzending, mei 2006.
Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, cijfers. Internet, 18 december 2011. (www.vdab.be)
Vlaamse studiedienst Werk, begrip werkzoekenden. Internet, 18 december 2011. (www.aps.vlaanderen.be)
verdrag
van
Lissabon.
Internet,
08
april
2012.(
Mondelinge bronnen
Actie ‘hebt u een hart (hard) voor werkzoekenden. ACV nationaal, 23 april 2012.
Anoniem., mondelinge mededeling. Formeel gesprek, 08 februari 2012.
Collectief overleg, bijblijf tweedaagse. 28 maart 2012.
Dibas, K., mondelinge mededeling ‘beeld werkzoekenden’. Actie ‘Hebt u een (hard) hart voor werkzoekenden’, 23 april 2012.
Dibas, K., mondelinge mededeling. Formeel gesprek, 11 mei 2012
Harraq, M., mondelinge mededeling ‘Werkzoekenden problematieken’. Informeel gesprek, 09 februari 2012.
Harraq, M., mondelinge mededeling ‘gevolgen werkloosheidsmaatregelen’. Informeel gesprek, 26 maart 2012.
Harraq, M., Mondelinge mededeling. Formeel gesprek, 14 mei 2012.
Valkeneers, R., mondelinge mededeling. Formeel gesprek, 11 april 2012.
Vanhulsel, Y., mondelinge mededeling ‘Crisis Europa, trends en gevolgen’. Opleidingsonderdeel Beleidsvraagstukken, inputles 2011.
Bijlagen
53
Afkortingen
Regelgeving: beroepsinschakelingsuitkeringen
Regelgeving: anciënniteitstoeslag
Interviewvragen
Actie ACV – ACLBV – Monica de Concinck
Bijlagen Afkortingenlijst
54
ACV: Algemeen christelijk vakverbond
ABVV: Het algemeen Belgisch vakverbond
ACLBV: Algemene centrale der liberale vakbonden van België
VDAB: Vlaamse dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding
GTB: Gespecialiseerde trajectbepaling en trajectbegeleiding
OCMW: Openbare centra voor maatschappelijk welzijn
PWA: Plaatselijk werkgelegenheidsagentschap
RVA: Rijksdienst voor arbeidsvoorziening
SERR: Sociaaleconomische raad regionaal
UNIZO: Unie van zelfstandige ondernemers
VBO: Verbond van Belgische ondernemingen
Regelgeving: beroepsinschakelingsuitkeringen De hoogte van de wachtuitkering is afhankelijk van je leeftijd en je gezinstoestand. Het gemiddelde maandbedrag (op 01/01/2010) bedraagt:
Bevoorrecht Samenwonend jonger dan 18 jaar: 263,38 euro
Bevoorrecht Samenwonend ouder dan 18 jaar: 423,02 euro
Niet-bevoorrecht Samenwonend en jonger dan 18 jaar: 248,82 euro
Niet-bevoorrecht Samenwonend ouder dan 18 jaar: 397,02 euro
Alleenstaande jonger dan 18 jaar: 290,16 euro
Alleenstaand en tussen 18 - 20 jaar: 456,04 euro
Alleenstaand en 21 jaar en ouder: 755,30 euro
Gezinshoofd: 1021.54 euro
Regelgeving: anciënniteitstoeslag Hoeveel bedraagt de anciënniteitstoeslag? De regels inzake het bedrag van de anciënniteitstoeslag verschillen naargelang uw gezinstoestand en leeftijd. U bent werknemer met gezinslast De uitkering met anciënniteitstoeslag van de werknemer met gezinslast is gelegen tussen 43,11 euro (minimumbedrag) en 51,20 euro per dag (maximumbedrag). U bent alleenwonende werknemer Na één jaar werkloosheid hebben de alleenwonenden recht op 55% van het laatst verdiende loon. Vanaf 50 jaar U hebt recht op een anciënniteitstoeslag van 0,8% van het laatst verdiende loon. In totaal hebt u dus recht op 55,8% van het laatst verdiende loon. De uitkering met anciënniteitstoeslag van de alleenwonende werknemer van 50 tot minder dan 55 jaar is gelegen tussen 36,07 euro (minimumbedrag) en 43,44 euro per dag (maximumbedrag).
55
Interviewvragen Bij het lanceren van de nieuwe werkloosheidsmaatregelen eind 2011, begin 2012 werd duidelijk dat werkzoekenden zich in de toekomst in een meer kwetsbare positie zullen bevinden. Nieuwe regeringsingrepen, een aanslepende crisis en politieke verschuivingen leiden tot een verstrengd activeringsbeleid en een (‘tijdelijk?’) weinig receptieve arbeidsmarkt… Tijdens dit interview zal ik vooral peilen naar prioriteiten, inzet van middelen en het uitzetten van een beleid wat betreft de Vlaamse beleidskeuzes. 1) Hoe schat jij de bijdrage en effectiviteit van de vakbeweging in op een aantal vlakken, dit wat betreft… Zet een kruisje bij één van de vier antwoordmogelijkheden en verklaar nader (mondeling). -
Een goed aanbod aan advisering, dienstverlening en begeleiding voorzien dat toegankelijk is voor de meest kwetsbare werkzoekenden? In geringe mate
-
56
Uitgesproken sterk
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
De vakbeweging kan voldoende gewicht in de schaal brengen binnen politieke contexten en het uiteenzetten van beleidslijnen om werkzoekenden een model van sociale zekerheid te garanderen waar ook zij voldoende achter staan? In geringe mate
-
Vrij sterk
Een sterke en efficiënte belangenverdediging organiseren waarop ook kwetsbare werkzoekenden kunnen rekenen? (denk hierbij aan rechtshulp, begeleiding RVA, …) In geringe mate
-
In redelijke mate
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
Als u deze vragen herbekijkt, wat strekt tot aanbevelingen? Wat kan volgens jou beter? Wat moeten we zeker behouden?
2) Federaal Minister de Coninck pakte recent uit met een onderzoek waaruit moet blijken dat werkzoekenden bedreigd met een schorsing/verlies van uitkeringen sneller aan het werk zouden gaan. Zij geeft toe dat dit voor een restgroep niet mogelijk is maar gaat ervan uit dat deze ook het beste kunnen doorstromen naar OCMW’s, dat OCMW’s het meest geschikt zijn om hen verder te begeleiden. Dergelijke werkwijze vraagt om heel wat randvoorwaarden… In welke mate zijn deze volgens jou vervuld? -
OCMW’s, werkwinkels en sociale economie initiatieven zijn voldoende op elkaar afgestemd en uitgerust om meer kansengroepen met succes op te vangen en te zorgen voor duurzame oplossingen op maat? In geringe mate
-
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
Vakbewegingen zijn sterk georganiseerd vanuit de verschillende sectoren in België. Sluiten zij ook voldoende aan bij en hebben zij voldoende invloed op lokale diensten zoals OCMW’s en sociale economie initiatieven om hier een positieve bijdrage aan te leveren? In geringe mate
57
Uitgesproken sterk
Kunnen werkzoekenden volgens jou rekenen op een open, receptieve arbeidsmarkt, die bijvoorbeeld openstaat voor ouderen, ex-gedetineerden en allochtonen. In geringe mate
-
Vrij sterk
Is er een voldoende en ook een passend aanbod aan sociale economie jobs die haalbare werkomstandigheden aanbieden en rechtvaardige inkomens garanderen voor kwetsbare werkzoekenden? In geringe mate
-
In redelijke mate
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
3) Activering vertrekt de dag van vandaag vanuit een ruim opleidingsaanbod waarbij men streeft naar een goede matching tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De nadruk ligt tijdens activeringsprocessen op begeleiding, bemiddeling, oriëntatie, loopbaanbegeleiding, vorming en empowerment. Met de bijblijfwerking beschikken vakbonden over sterke middelen en werkkrachten om dit proces te ondersteunen en tegelijk rekening te houden met de mogelijkheden en beperktheden van werkzoekenden. -
De ACV bijblijfwerking is vooral sterk in het oriënteren en toeleiden van werkzoekenden naar een job/opleiding op maat? In geringe mate
-
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
De verschillende actoren inzake toeleiding, bemiddeling, opleiding en oriëntatie zijn meestal goed op elkaar afgestemd en de bijblijfwerking draagt bij tot een betere afstemming? In geringe mate
58
Uitgesproken sterk
Deels via de ACV bijblijfwerking krijgt het ACV informatie over waar het in de praktijk fout kan lopen, waar mensen tegen misbruiken aanlopen. Samen met de steun van het ACV als gehele organisatie slagen bijblijfconsulenten erin om misbruiken structureel aan te kaarten en de regelgeving of het beleid waar nodig bij te schaven? In geringe mate
-
Vrij sterk
De ACV bijblijfwerking biedt zelf geen volledige opleidingen of trajecten van loopbaanbegeleiding aan, maar zou deze opdracht wel op zich kunnen nemen en hierdoor de nadruk meer kunnen leggen op het ‘versterken van de werkzoekende’. In geringe mate
-
In redelijke mate
In redelijke mate
Vrij sterk
Uitgesproken sterk
4) Vlaanderen zal in de toekomst meer dan voordien een eigen beleid moeten uitzetten wat betreft activering. Als men echt meer mensen aan het werk wil, zal er meer nodig zijn dan alleen werkzoekenden aan te duiden als schuldigen, men zal concrete acties moeten ondernemen. Hieronder heb ik vijf mogelijke acties opgelijst. Gelieve deze in volgorde van belang of noodzaak te plaatsen. 1: meest noodzakelijke, …
59
-
Werkgevers die subsidies ontvangen in het kader van de tewerkstelling van kansengroepen (denk aan IBO, activa, SINE, …) moeten sterker vergoed worden op basis van de resultaten met betrekking tot duurzame tewerkstelling die ze boeken met hun werknemers. De overheid moet subsidies resultaatgericht durven te differentiëren.
-
Ten gevolge van de nieuwe activerings-werkloosheidsmaatregelen dreigt armoede te verschuiven naar een meer lokaal niveau. Er zal in de toekomst zwaarder geïnvesteerd moeten worden in een lokaal sociaal beleid en sociale partners moeten hier ook een plaats in krijgen.
-
Een afstand tot de arbeidsmarkt ontstaat vaak op jonge leeftijd door te weinig aandacht voor bijzondere groepen in het onderwijs. Ons onderwijsaanbod biedt ook niet zoveel kansen met betrekking tot een mogelijke tewerkstelling (tot 18 jaar naar school zonder sterk diploma). Vlaanderen moet in de toekomst sterker inzetten op en investeren in bepaalde doelgroepen in het onderwijs (bijvoorbeeld BUSO).
-
Als we met z’n allen langer aan het werk moeten, zullen ook sectoren zich moeten aanpassen. Er moeten meer werkbare jobs gecreëerd worden. De sociale economie sector moet verder gestimuleerd worden.
-
Verschillende actoren richten zich op activering, opleiding en bemiddeling. Vlaanderen moet investeren in een sterkere afstemming van deze actoren op elkaar, hier gaan nu veel middelen aan verloren…
Uitnodiging actie ACV- ACLBV- Monica de Coninck
ACV-ACLVB persuitnodiging - Hard of hart voor werkzoekenden? Werkzoekenden gaan in debat met Minister Deconinck. 23 april - 12u30 - Pletinckxstraat 19 – 1000 Brussel Werkzoekenden worden zeer zwaar getroffen door het federaal regeerakkoord. Voor een langdurig werkloos gezinshoofd met een partner zonder inkomen en met twee kinderen van respectievelijk 12 en 13 jaar zal het gezinsinkomen, kinderbijslag inbegrepen, dalen tot 1.509,93 euro per maand. Het wordt een zeer zware dobber voor het gezin om met dit inkomen, 31% onder de Europese armoedenorm, te (over)leven. De werkzoekendenwerking van ACV en ACLVB nodigen op maandag 23 april minister Monica Deconinck uit voor een debat-ontmoeting over deze en andere zware gevolgen van het regeerakkoord voor werkzoekenden. Het gesprek zal vlees en bloed krijgen door persoonlijke getuigenissen van werkzoekenden. In deze verhalen komen aan bod: de impact van de geplande degressiviteit van werkloosheidsuitkeringen op het inkomen van een werkzoekende, de problemen van werkzoekenden met een medische ongeschiktheid om een baan te vinden, oudere werkzoekenden die niet aan de bak komen, een hooggeschoolde allochtoon die het niet redt op de arbeidsmarkt. ACV en ACLVB zullen de minister ook voorstellen presenteren om de te harde ingrepen van het regeerakkoord bij te sturen en om een echt werkgelegenheidsplan uit te werken. We nodigen u graag uit voor dit debat-ontmoeting. We starten om 12u30 (ACV, Pletinckxstraat 19 – 1000 Brussel). Graag een seintje als we u mogen verwachten. Meer informatie: Karim Dibas (ACV) – 0474 347427 Dirk Mertens (ACLVB) – 0476 221619
60