Werknemersaandeelhouderschap in Nederland Is er een rol weggelegd voor werknemersaandeelhouderschap in Nederland?
Universiteit: Erasmus Universiteit Rotterdam Master:
Master Financieel Recht
Faculteit:
Faculteit der Rechtsgeleerdheid (Erasmus School of Law)
Sectie:
Sectie Bedrijfseconomie
Student:
W.T.N. Vlasveld
Studentnr.:
348817
Begeleider:
Dr. A.B.M. Soppe
Meelezer:
Mr. K.A. Kralj
Datum:
4 juli 2012
Inhoudsopgave 1. Inleiding en probleemstelling ....................................................................................................... 1 1.1. Inleiding ................................................................................................................................. 1 1.2. Probleemstelling.................................................................................................................... 3 1.3. Methodologie en afbakening ................................................................................................ 4 1.4. Opzet ..................................................................................................................................... 5 2. Economische analyse van werknemersaandeelhouderschap ..................................................... 6 2. Economische analyse van werknemersaandeelhouderschap ..................................................... 6 2.1. Inleiding ................................................................................................................................. 6 2.2. Economische voordelen? ...................................................................................................... 6 2.3 Verschillende modellen voor een onderneming .................................................................. 10 2.3.1. Agency-theory .............................................................................................................. 10 2.3.2. Stakeholdermodel ........................................................................................................ 11 2.3.3. Rijnlands model ............................................................................................................ 13 2.3.4. Duurzaam aandeelhouderschap .................................................................................. 13 2.4 Conclusie .............................................................................................................................. 15 3. Werknemersaandeelhouderschap juridisch verankeren ........................................................... 17 3.1. Inleiding ............................................................................................................................... 17 3.2. Juridische situatie ten aanzien van werknemersaandeelhouderschap in Nederland ........ 17 3.2.1. Wet- en regelgeving omtrent de inrichting van werknemersaandeelhouderschap ... 18 3.2.2. Fiscale aspecten van werknemersaandeelhouderschap ............................................. 22 3.3 Werknemersaandeelhouderschap juridisch verankeren in Nederland ............................... 23 3.3.1. De wet .......................................................................................................................... 24 3.3.2. De Nederlandse corporate governance code .............................................................. 25 3.3.3. Een corporate governance code voor niet beursgenoteerde ondernemingen ........... 28 3.3.4. Een ‘Code werknemersaandeelhouderschap’ ............................................................. 28 3.4. Conclusie ............................................................................................................................. 30 4. Conclusie .................................................................................................................................... 32 Literatuur ........................................................................................................................................ 37 Jurisprudentie................................................................................................................................. 40 Websites ......................................................................................................................................... 41
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
1. Inleiding en probleemstelling 1.1. Inleiding Sinds de jaren ’70 kennen de VS het ‘Empolyee Stok Ownership Plan’ (hierna: ESOP’) (Schmidgall & Bechtel, 1990). Dit zijn programma’s waardoor werknemers in staat gesteld worden aandeelhouder te worden in de onderneming waar zij werken. Dit resulteert in wat werknemersaandeelhouderschap genoemd wordt. Een van de ideeën achter werknemersaandeelhouderschap is dat de prestaties van een onderneming op deze manier zouden kunnen verbeteren. De werknemers hebben immers een extra financieel belang bij de prestaties van de onderneming. Dit is de prikkel die sinds de kredietcrisis onder vuur ligt. Bonussen worden immers genoemd als één van de redenen van de huidige problemen op de mondiale financiële markten, omdat dit zou leiden tot te risicovol gedrag in de jacht op een zo groot mogelijke beloning.1
Door werknemersaandeelhouderschap krijgen de werknemers zeggenschap in de onderneming. Als aandeelhouder worden zij namelijk stemgerechtigd in de algemene vergadering van aandeelhouders. Wanneer er gesproken wordt over werknemersparticipatie dan gaat het vooral over de financiële aspecten, terwijl ook juist zeggenschap, wanneer er sprake is van participatie door middel van aandelen, belangrijk is. Werknemers krijgen namelijk invloed in de besluitvorming.
Vanuit Brussel wordt er al sinds eind jaren 80 aandacht besteed aan werknemersaandeelhouderschap. Dit heeft onder andere geresulteerd in een viertal ‘PEPPER’-rapporten2 die zijn opgesteld in opdracht van de Europese Commissie.
1
In deze scriptie zullen de bonussen verder niet behandeld worden. De aandacht ligt bij werknemersaandeelhouderschap. Zie ook 1.3. 2 PEPPER: Promotion of Employee Participation in Profits and Enterprise Results.
1
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
In het vierde rapport dat werd gepubliceerd in oktober 2009, staat per lidstaat en kandidaat lidstaat van de Europese Unie een analyse van de situatie omtrent werknemersaandeelhouderschap in het desbetreffende land (Lowitzsch, Hashi & Woodward, 2009). Voor wat betreft Nederland staat het volgende in het rapport:
“The government has given little support to employee financial participation of late, having concluded that such plans, especially the most prevalent limited to executives only, do not contribute to a more equitable distribution of wealth.”(p. 131)
In dit rapport wordt geconcludeerd dat de Nederlandse overheid het voordeel van werknemersaandeelhouderschap niet inziet. Terwijl, zo zal uit deze scriptie blijken, er meerdere redenen zijn om aan te nemen dat werknemersaandeelhouderschap wel kan bijdragen aan eerlijkere verdeling van welvaart en een positieve economische gevolgen kan hebben. Wel wordt er in het vierde PEPPER rapport nog een opmerking gemaakt dat de vakbonden in Nederland hebben aangegeven dat zij bedrijfsbrede plannen voor participatie wel ondersteunen.
Er zijn in Nederland ondernemingen waar sprake is van werknemersaandeelhouderschap. In 2009 heeft Kaarsemaker (2009) geconcludeerd dat bij 3,6% van alle bedrijven in Nederland die minimaal 10 werknemers hebben sprake is van werknemersaandeelhouderschap. Hiermee hebben 400.000 werknemers in Nederland te maken met een vorm van werknemersaandeelhouderschap.3 Voorbeelden van bedrijven die werknemersaandeelhouderschap kennen zijn Arcadis en Sligro4.
Zoals gezegd kan werknemersaandeelouderschap positieve bedrijfsresultaten opleveren. Uit verschillende onderzoeken5 blijkt dat participatie van werknemers in het algemeen en werknemersaandeelhouderschap in het bijzonder kan leiden tot betere ondernemingsprestaties. Daar3
Kaarsemaker, 2009, p. IX. Zie voor Arcadis: www.arcadis.com/Governance-Option_and_share_purchase_plans.aspx; voor Sligro: Kaarsemaker, 2009, pagina 69 e.v. 5 Bijvoorbeeld: Kaarsemaker, 2009; Braam & Poutsma. 2010. Beide onderzoeken worden verderop besproken in hoofdstuk 2. 4
2
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
naast levert werknemersaandeelhouderschap duurzaam aandeelhouderschap op. De Stichting Nederlands Participatie Instituut (hierna te noemen: SNPI6) noemt duurzaam aandeelhouderschap een model van inrichting van een onderneming waarbij er gekeken wordt naar de belangen van de onderneming en haar stakeholders en er rekening wordt gehouden met de gezondheid van de onderneming op de lange termijn (Nieuwland-Jansen, Van der Schaft & Van Noort, 2011).7
Kort gezegd zijn er meerdere mogelijke argumenten voor aandeelhouderschap van werknemers. In deze scriptie zullen deze argumenten nader worden uitgelegd en daarnaast zal getracht worden een beschrijving te geven hoe aandeelhouderschap van werknemers via een juridische weg bevorderd zou kunnen worden in Nederland.
Belangrijke begrippen -
Werknemersaandeelhouderschap
-
Duurzaam aandeelhouderschap
1.2. Probleemstelling Nog steeds zijn er betrekkelijk weinig ondernemingen in Nederland waar sprake is van werknemersaandeelhouderschap. Terwijl het mogelijk is dat het positieve effecten heeft voor Nederland. De hoofdvraag luidt daarom:
Is er een rol weggelegd voor werknemersaandeelhouderschap in Nederland?
6
De SNPI is een stichting die zicht actief inzet voor de bevordering van werknemersaandeelhouderschap. Zo probeert zij werknemersaandeelhouderschap op de politieke agenda te krijgen en adviseert zij ondernemingen die een vorm van werknemersaandeelhouderschap willen invoeren. Zie voor meer informatie de website van de SNPI: www.snpi.nl. 7 Zie verder over duurzaam aandeelhouderschap 2.3.4.
3
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
De hoofdvraag valt vervolgens uiteen in twee deelvragen. De eerste deelvraag is een economisch maatschappelijke:
Kan werknemersaandeelhouderschap een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie?
De tweede deelvraag is een juridische en luidt:
Op welke wijze zou werknemersaandeelhouderschap in Nederland juridisch verankerd kunnen worden?
1.3. Methodologie en afbakening De doelstelling van deze scriptie is te laten zien of werknemersaandeelhouderschap een rol kan spelen in Nederland en hoe werknemersaandeelhouderschap in Nederland meer vaste voet aan de grond kan krijgen. Het doel is te laten zien hoe werknemersaandeelhouderschap een bijdrage kan leveren aan de Nederlandse economie en hoe werknemersaandeelhouderschap in weten regelgeving verankerd zouden kunnen worden.
Om deze doelstelling te bereiken heeft er een economisch en juridisch onderzoek plaatsgevonden op basis van relevante literatuur, artikelen, jurisprudentie en wet- en regelgeving. Er is geen sprake van empirisch of een case-onderzoek.
Dit onderzoek is gericht op bedrijfsbrede participatie van werknemers door middel van aandelen in Nederland. Het zal niet gericht zijn op de eerder genoemde bonussen die binnen de top van bedrijven gebruikelijk zijn.
4
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
1.4. Opzet Na dit algemeen inleidende hoofdstuk volgen twee inhoudelijke hoofdstukken om vervolgens in het vierde hoofdstuk antwoord te geven op de hoofdvraag.
Allereerst zal in hoofdstuk 2 een economische analyse plaatsvinden van werknemersaandeelhouderschap. Er zal moeten blijken of werknemersaandeelhouderschap een bijdrage kan leveren aan de Nederlandse economie en duurzaam aandeelhouderschap zal besproken worden. Dit hoofdstuk zal moeten leiden tot economische maar ook maatschappelijk argumenten voor werknemersaandeelhouderschap.
In hoofdstuk 3 wordt kort aandacht geschonken aan de huidige juridische mogelijkheden voor werknemersaandeelhouderschap. Ook wordt kort ingegaan op fiscale regelingen die van belang zijn voor het invoeren van werknemersaandeelhouderschap. Verder wordt in dit hoofdstuk gekeken naar de vraag hoe werknemersaandeelhouderschap in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd zouden kunnen worden. De focus ligt op de verankering in een code.
Dit moet uiteindelijk leiden tot een conclusie in hoofdstuk 4 waarin antwoord gegeven zal worden op de hoofdvraag van dit onderzoek of er voor werknemersaandeelhouderschap in Nederland een rol weggelegd zou kunnen zijn.
5
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
2. Economische analyse van werknemersaandeelhouderschap 2.1. Inleiding In dit hoofdstuk staat de economische kant van werknemersaandeelhouderschap centraal. Allereerst worden in paragraaf 2.2. de mogelijk economische voordelen behandeld. Levert werknemersaandeelhouderschap financieel gezien wat op? In paragraaf 2.3. wordt gekeken naar verschillende modellen voor een onderneming, waaronder ‘duurzaam aandeelhouderschap’. Wat houdt dit in en past werknemersaandeelhouderschap binnen dit model?
2.2. Economische voordelen? Sinds het ontstaan van de ESOP’s in de Verenigde Staten wordt er onderzoek gedaan naar de resultaten van deze plannen. Klein (1987) heeft drie psychologische effecten opgesomd die het gevolg kunnen zijn van werknemersaandeelhouderschap. Ten eerste het eigenaar effect. Wanneer werknemers via aandeelhouderschap mede-eigenaar worden van de onderneming creëert dit meer betrokkenheid bij en tevredenheid met die onderneming. Ook is het zijn van eigenaar van een onderneming verleidelijk voor mensen. Het geeft je ego een boost. Dit alles zou kunnen leiden tot positieve effecten. Ten tweede noemt Klein het instrumentele effect. Dit wil zeggen dat wanneer werknemers via een ESOP zeggenschap krijgen binnen de onderneming, dat dit meer verbondenheid met de onderneming opwekt. Het gaat hier puur om het hebben van zeggenschap, het meebeslissen, niet het feit dat de werknemer ook eigenaar is. Als derde en laatste effect wordt nog het extrinsieke effect genoemd. De gedachte is dat wanneer werknemers zelf aandelen hebben in de onderneming krijgen waarin zij werkzaam zijn, zij meer gemotiveerd zullen zijn om zich in te zetten voor de onderneming, omdat dit positieve financiële gevolgen heeft. Aandeelhouderschap geeft namelijk kans op financiële voordelen in de vorm van dividend en mogelijke koerswinst bij goede bedrijfsprestaties. Het draait hier puur om financiële prikkels.
Dankzij de drie bovenstaande effecten zouden ESOP’s moeten resulteren in betrokken werknemers die zich gemotiveerder inzetten dan werknemers die geen aandeelhouder zijn. Dit zou dan 6
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
weer moeten resulteren in betere prestaties voor ondernemingen die een ESOP hebben geïmplementeerd dan bedrijven die dit niet hebben gedaan. Hieronder volgt een (bescheiden) overzicht van een aantal recente en minder recente onderzoeken naar de vraag of ESOP’s inderdaad leiden tot betere ondernemingsprestaties en hogere winsten.
Recent heeft in China een onderzoek plaatsgevonden naar resultaten van bedrijven die een ESOP kenden in de jaren 90 (Meng, Ning, Zhou & Zhu, 2011). Dit betreft een periode waarin staatsondernemingen werden geprivatiseerd en voor het eerst de mogelijkheid werd geboden ook werknemers aandeelhouder te laten worden van de onderneming. In dit Chinees onderzoek komt echter geen relevant positief effect in ondernemingsprestaties van ondernemingen die een ESOP hadden ingevoerd naar voren. De onderzoekers schrijven dit onder andere toe aan het verspreide aandeelhouderschap dat ontstaat. Werknemers hebben individueel maar beperkt invloed op de ondernemingsprestaties, waardoor de link tussen beter presteren en hogere inkomsten via dividenduitkering of stijging van de aandelen zwak is. En doordat het belang in de onderneming maar klein is, is het eigenaareffect en het effect van invloed hebben op de besluitvorming binnen de onderneming slechts beperkt.
In een ander recent onderzoek in Nederland hebben Braam en Poutsma (2010) dezelfde vraag proberen te beantwoorden. Aan de hand van data van aan de Amsterdamse beurs genoteerde ondernemingen hebben zij onderzocht of verschillende vormen van werknemersparticipatie bijdragen aan de prestaties van ondernemingen. Zij hebben onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld het toekennen van opties en van aandelen. Dit is van belang, omdat de eerste vorm van participatie louter financiële doelen dient. Bijvoorbeeld vanwege het feit dat opties een hefboomwerking hebben en dat dit bij een stijging van de aandelen een relatief grotere stijging van de opties teweeg kan brengen en een sterke financiële prikkel kan vormen voor de werknemer die de opties bezit. Bij aandelen speelt ook zeggenschap een rol en aandelen kennen een dergelijke hefboomwerking niet. De conclusie luidde dat wanneer er sprake was van bedrijfsbrede participatie in de vorm van winstdeling en aandelenparticipatie van werknemers dit een positief effect had op de ondernemingsprestaties. Braam en Poutsma concluderen dat wanneer 7
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
participatieregelingen niet bedrijfsbreed worden ingezet, maar enkel worden toegespitst op het topmanagement van de onderneming, het genoemde positieve effect niet optreedt. Ook concluderen zij nog dat optieplannen slechts beperkte werking hebben. Dit wordt door hen ook in de praktijk opgemerkt, want het aantal optieplannen neemt in Nederland sterk af ten gunste van plannen die zien op prestatieaandelen zo blijkt uit de cijfers van Braam en Poutsma.
Kaarsemaker heeft onderzoek gedaan naar werknemersaandeelhouderschap specifiek in Nederland (Kaarsemaker 2009). Hij heeft hier steekproefsgewijs Nederlandse ondernemingen met meer dan 10 werknemers een telefonische enquête voorgelegd. Hij heeft geconcludeerd dat er slechts geringe gevolgen te constateren zijn bij Nederlandse bedrijven die een vorm van werknemersaandeelhouderschap hanteren. Op personeel vlak, qua werkklimaat, betrokkenheid en tevredenheid van werknemers en arbeidsverhoudingen en op financieel vlak waren de geconstateerde effecten wel louter positief. Negatieve effecten zijn niet waargenomen in het onderzoek van Kaarsemaker.
Vanuit Brussel wordt er al sinds eind jaren 80 aandacht besteed aan werknemersaandeelhouderschap. Dit heeft onder andere geresulteerd in een viertal ‘PEPPER’-rapporten8 die zijn opgesteld in opdracht van de Europese Commissie. In het eerste PEPPER-rapport (Uvalic, 1991) worden onderzoeken aangehaald die drie effecten die voortvloeien uit financiële participatie van werknemers bewijzen.9 In dit rapport gaat het over financiële participatie door aandeelhouderschap en door winstdeling. Onderzoek in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk wijzen erop dat financiële participatie een positieve invloed heeft op de motivatie van werknemers en de productiviteit. Wel wordt er de opmerking gemaakt dat participatie die meteen cash oplevert, de facto winstdeling, meer effect had dan participatie door middel van aandelen.10 Daarnaast wordt er gesproken over het feit dat financiële participatie loonflexibiliteit op kan leveren en daarmee de werkgelegenheid kan doen laten stijgen en er wordt gesproken over macro8
PEPPER: Promotion of Employee Participation in Profits and Enterprise Results. Een overzicht van de bewijzen begint op pagina 185 van het rapport. 10 Wel wordt aangehaald op pagina 187-188 dat participatie door middel van aandelen ook gevolgen heeft voor de betrokkenheid van werknemers op de lange termijn. Dit past in de gedachte van duurzaam aandeelhouderschap welke in 2.3.4. behandeld zal worden. 9
8
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
economische effecten. Voor deze twee effecten wordt er alleen gekeken naar winstdeling voor werknemers. Er wordt niets gezegd over deze effecten bij werknemersaandeelhouderschap. Tot slot wordt er nog een opmerking gemaakt over participatie inclusief zeggenschapsrechten voor werknemers. Geconcludeerd wordt dat de onderzoeken gemengde oordelen hierover geven, maar dat zeggenschap in veel gevallen zeker bij kan dragen aan positieve effecten van participatie van werknemers. Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC)11 heeft in 2010 op eigen initiatief een advies uitgebracht over Financiële participatie van werknemers in Europa (Advies EESC 2010). Heel duidelijk heeft het EESC ervoor gekozen financiële participatie weer op de Europese agenda te zetten. In zijn advies geeft het EESC aan dat aangenomen wordt dat financiële participatie van werknemers resulteert in onder andere:
1.
Verbeterd concurrentievermogen voor ondernemingen en duurzaamheid en zekerheid op de lange termijn door betrokken werknemers,
2.
Inkomensverbetering van de werknemers, omdat zij meedelen in de winsten van de onderneming waar zij werken,
3. 4.
Stijging van de productiviteit, en Verbetering van de regionale koopkracht.
Uit de verzameling argumenten welke hierboven is weergegeven die zouden kunnen pleiten voor werknemersaandeelhouderschap en het advies van het EESC komt niet een duidelijk oordeel over de economische gevolgen van werknemersparticipatie naar voren. De effecten lijken echter wel eerder positief dan negatief te zijn. Er zijn immers weinig negatieve geluiden ten aanzien van de economische gevolgen.
11
Het EESC is een in 1957 opgericht comité waarin 344 leden uit de 27 lidstaten van de EU zitting hebben. De leden komen uit drie groepen. Te weten (i) werkgevers, (ii) werknemers en (iii) andere belangengroepen. Het EESC kan op eigen initiatief of na een verzoek van de Europese Commissie, het Europees Parlement of de Europese Raad een advies uitbrengen. Voor sommige zaken kunnen verdragen bepalen dat het EESC geraadpleegd dient te worden. Het EESC heeft als doel de Europese Unie democratischer te laten fungeren door maatschappelijke organisaties een stem te geven. Bron: www.eesc.europa.eu.
9
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
2.3 Verschillende modellen voor een onderneming Uit de opsomming van een aantal onderzoeken in de vorige paragraaf is gebleken dat er niet een direct positief economische effect kan worden toegeschreven aan werknemersaandeelhouderschap. Maar ongeacht de vraag of werknemersaandeelhouderschap leidt tot betere bedrijfsprestaties is het in ieder geval duidelijk dat het past binnen een nieuw model van aandeelhouderschap. Dit model wordt ‘duurzaam aandeelhouderschap’ genoemd. Volgens de SNPI is duurzaam aandeelhouderschap van groot belang in tijden waarin er veel wantrouwen heerst richting financiële instellingen en overheden (Nieuwland-Jansen, Van der Schaft & Van Noort, 2011). Alvorens te komen tot een bespreking van duurzaam aandeelhouderschap (2.3.4.) volgt hieronder een korte bespreking van drie andere modellen die de verhouding tussen de verschillende partijen binnen en rondom een onderneming behandelen. Te weten de agency-theory (2.3.1.), het stakeholdersmodel (2.3.2.) en het Rijnlands model (2.3.3.).
2.3.1. Agency-theory De agency-theory is ontwikkeld door Jensen en Meckling in de zeventiger jaren (Jensen & Meckling, 1976). Deze theorie gaat uit van het feit dat mensen hun eigen belang prevaleren boven het belang van een ander. Dit betekent voor ondernemingen dat het bestuur het belang van de onderneming niet altijd volledig zal nastreven. Daarom zullen de aandeelhouders, de kapitaalverschaffers, maatregelen moeten nemen om het bestuur ‘in het gareel te houden’. Maatregelen om te voorkomen dat het bestuur haar eigen belang laat prevaleren boven het belang van de onderneming en de aandeelhouders. Want wanneer door het handelen van het bestuur de onderneming mindere prestaties weet te bewerkstelligen zal dit resulteren in minder winst die zal worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Bovendien zullen mindere prestaties ook nog eens leiden tot een vermindering van de waarde van de aandelen in de onderneming. Een methode die veel gebruikt wordt om te zorgen dat de belangen van de aandeelhouders worden nagestreefd door het bestuur is door de belangen van het bestuur te koppelen aan de belangen van de aandeelhouders. Dit wordt gedaan door bijvoorbeeld aandelen van de onderneming of financiële producten verbonden aan aandelen van de onderneming aan het bestuur uit te ke-
10
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
ren. Vaak wordt het toekennen van opties dan nog gekoppeld aan het halen van bepaalde targets.12
De focus ligt bij dit model op de aandeelhouders als eigenaren en kapitaalverschaffers van de onderneming. Dit resulteert in het najagen van zo groot mogelijke aandeelhouderswaarde. Zeker wanneer de belangen van het bestuur en de aandeelhouders aan elkaar gekoppeld worden. De bestuurders en de aandeelhouders streven immers hetzelfde doel na. Dit heeft tot gevolg dat de belangen van ander partijen in het gedrang kunnen en waarschijnlijk zullen komen. Het verbeteren van de ondernemingsprestaties en de aandeelhouderswaarde kan namelijk ten koste gaan van bijvoorbeeld het milieu, denk aan vervuiling, leveranciers, denk aan oneerlijke praktijken of werknemers, denk aan slechte arbeidsvoorwaarden. Bovendien is duidelijk dat een dergelijke manier van bedrijfsvoering op de korte termijn wellicht veel op kan leveren, maar op den duur zal leiden tot weerstand en afnemende prestaties doordat klanten het bedrijf links laten liggen, leveranciers geen zaken meer willen doen of werknemers niet meer bereid zijn zich in te spannen voor de onderneming en hun heil elders zoeken.
2.3.2. Stakeholdermodel Een ander model voor de inrichting van een onderneming is het stakeholdermodel. In dit model wordt niet enkel gekeken naar het belang van de onderneming of het belang van de aandeelhouders. In dit model wordt rekening gehouden met alle stakeholders rondom de onderneming. Denk hierbij aan werknemers, aandeelhouders, leveranciers, klanten, overheden, vakbonden en milieuorganisaties. Dit stakeholdermodel werd geïntroduceerd door Richard Freeman in 1984 (Freeman, 1984). Een recent voorbeeld dat het stakeholdermodel illustreert is het bericht dat verzekeraar Achmea haar klanten betrok bij de sollicitaties van management trainees:
“‘Kunnen we jou onze klanten toevertrouwen?’ Dat is de centrale vraag in de arbeidsmarktcampagne van Achmea. Deze vraag kwam vorige week letterlijk aan de orde in de 12
Kosten die gemaakt worden om het bestuur ‘in het gareel te houden’ en het verlies dat geleden wordt vanwege het feit dat het bestuur de belangen van de aandeelhouders niet volledig naleeft worden agency kosten genoemd (Jensen & Meckling, 1976).
11
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
selectieprocedure van acht potentiële management trainees. Achmea had vijf klanten – uit de hoek van particulieren en bedrijven – uitgenodigd voor een gesprek met de kandidaten. Zij mochten zelf beoordelen of ze zich ‘in goede handen voelden’ bij de sollicitanten. Hun ervaring telde vervolgens mee in het besluit om al dan niet met een sollicitant in zee te gaan.”13
De vraag die Achmea in feite stelt is of haar klanten en hun belangen bij de toekomstige werknemers in goede handen zijn. De belangen van de klant wegen mee in de beslissing van Achmea of desbetreffende sollicitant een baan aangeboden krijgt. De focus ligt bij dit model minder op het vergroten van de aandeelhouderswaarde. Er dient immers rekening gehouden te worden met de belangen van de overige stakeholders. Vergroten van de aandeelhouderswaarde mag niet ten koste gaan van de leveranciers. Of bijvoorbeeld, zoals uit bovenstaand citaat blijkt, ten koste van de klanten. Hiermee zal de focus ook meer op de lange termijn komen te liggen. Aandeelhouders kunnen immers eenvoudig hun aandelen verkopen en de onderneming achter zich laten wanneer hun korte termijn doelen zijn behaald. Leveranciers, klanten en vooral werknemers hebben echter baat bij een degelijke langdurige relatie met de onderneming op de lange termijn. Zij zijn in grotere mate afhankelijk van de onderneming.
Overigens heeft de grondlegger van het stakeholdermodel, Freeman, in 2003 met collega’s zijn licht nog eens laten schijnen op het door hem geïntroduceerde model. In het artikel getiteld “What stakeholder theory is not” worden misverstanden over het stakeholdermodel besproken. Er wordt gesteld dat over de instrumentele versie van het model in ieder geval nog consensus is. Dat wil zeggen dat het argument dat aandacht voor de belangen van de verschillende stakeholders van de onderneming kan leiden tot het verwezenlijken van andere doelen, zoals winstmaximalisatie of vergroten van de aandeelhouderswaarde, nog steeds geldt (Philips, Freeman & Wicks 2003).
13
Bericht op www.vkbanen.nl van 11 april 2012: “Achmea betrekt klanten bij beoordeling sollicitanten”.
12
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
2.3.3. Rijnlands model In dit kader verdient het Rijnlands model14 ook aandacht. Het Rijnlands model is een variant van het kapitalisme dat in West-Europa gebezigd wordt. Het model is “gebaseerd op de kracht van het collectief, maatschappelijke consensus, een actieve rol van de staat en een langetermijnmentaliteit.”15 Dit model staat tegenover het Anglo-Amerikaans model dat, kort door de bocht, draait om geld. Dit model is veel meer gericht op aandeelhouderswaarde en de daarmee samenhangende winsten op korte termijn (Bakker e.a. 2005).
De focus bij het Rijnlands model ligt op de lange termijn en op het collectief. Er is meer plaats voor solidariteit en er vindt overleg plaats met de verschillende stakeholders16 om zo de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen en op die manier meerdere belangen te behartigen dan slechts die van de aandeelhouders. In het Rijnlands model staan de 3 P’s centraal: profit, people en planet. Dit maakt dat de opbrengsten van het Rijnlands model minder makkelijk meetbaar is. Het geluk en het welzijn van bijvoorbeeld werknemers telt namelijk ook mee, maar dit is minder eenvoudig te meten dan de koers van het aandeel aan het einde van het jaar.
2.3.4. Duurzaam aandeelhouderschap Een volgende stap richting een model waarin alle actoren rondom een onderneming en hun belangen worden meegewogen zou een model kunnen zijn van duurzaam aandeelhouderschap. Wat houdt duurzaam aandeelhouderschap in? De eerder genoemde SNPI zegt over duurzaam aandeelhouderschap het volgende:
“In een klimaat van groeiend wantrouwen naar overheid en financiële instellingen is er behoefte aan een ander, duurzaam model voor aandeelhouderschap, waarbij breder
14
Michel Albert heeft het in 1991 voor het eerst over het Rijnlands model in zijn boek ‘Capitalisme contre Capitalisme’. 15 Bakker e.a. 2005, p. 72. 16 Volgens Bakker e.a. aandeelhouders, medewerkers, klanten, leveranciers, de samenleving en de natuur.
13
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
naar de belangen van de onderneming en haar stakeholders wordt gekeken en met oog voor het voortbestaan van de onderneming op de lange termijn.”17
Duurzaam aandeelhouderschap is zoals de naam zegt een model om aandeelhouders duurzaam te binden aan de onderneming. Hiermee wordt een band opgebouwd met de aandeelhouders. De Commissie De Wit spreekt in haar eerste rapport naar aanleiding van het door haar verrichte parlementaire onderzoek financieel stelsel (ook wel ‘Verloren krediet’ genoemd) ook kort over duurzaam aandeelhouderschap (Rapport Commissie De Wit 2010). In aanbeveling 9 van het rappoort stelt de commissie het volgende:
“De commissie ondersteunt initiatieven om te komen tot duurzaam aandeelhouderschap, zoals loyaliteitsdividend, verzwaard stemrecht etc., gericht op lange termijn waardecreatie. Hierbij kunnen aandeelhouders verantwoord invulling geven aan hun rechten en plichten.”(p. 16)
De Commissie De Wit heeft het in haar omschrijving over ‘lange termijn waardecreatie’. Dit staat in contrast met het korte termijn denken wat (activistische) aandeelhouders nog wel eens verweten wordt en wat meer centraal staat in de Anglo-Amerikaanse modellen.
Wanneer duurzaam aandeelhouderschap wordt nagestreefd door partijen is er ook ruimte voor stakeholders als aandeelhouder. Zo kunnen zij hun belangen laten gelden. Wanneer namelijk werknemers, maar bijvoorbeeld ook klanten of NGO’s (denk aan Greenpeace, WNF etc.) aandeelhouder zijn van een onderneming kunnen zij voor hun belangen opkomen tijdens aandeelhoudersvergaderingen. Ze nemen op deze manier een meer verantwoordelijke rol op zich en kunnen invloed uitoefenen op het beleid van ondernemingen.
Soppe (2008) stelt bovenstaande ook voor en pleit voor een benadering die meer is gericht op stakeholders in plaats van aandeelhouders alleen. Hij wil het door hem genoemde aandeelhou-
17
Nieuwland-Jansen, Van der Schaft & Van Noort, 2011, paragraaf 2, linkerpagina.
14
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
dersparadigma doorbreken. Hij stelt eerst dat er steeds meer druk wordt uitgeoefend door de sterke positie van aandeelhouders en het management en de toenemende (globale) concurrentie, op de positie van overige stakeholders. Bijvoorbeeld werknemers, leveranciers en klanten. De belangen van deze overige stakeholders kunnen hierdoor in het gedrang komen. Soppe stelt een model voor waarin 51% van de aandelen in een onderneming gehouden worden door stakeholders. Zo verschuift een deel van de ‘residual claim’ van de kapitaalverschaffers naar de verschaffers van bijvoorbeeld arbeid en grondstoffen. Ook wordt op deze manier het korte termijn denken van aandeelhouders ingedamd, omdat de kapitaalverschaffers geen meerderheid hebben in de algemene vergadering van aandeelhouders. Bovendien, zo stelt Soppe, kunnen de agency kosten afnemen wanneer de onderneming in handen komt van verschillende stakeholders. Voornamelijk omdat de belangen van alle stakeholders op deze manier dichter bij elkaar komen te liggen. Dit zou de extra kosten vanwege de toenemende bureaucratie binnen de onderneming teniet moeten kunnen doen.
2.4 Conclusie Er is inmiddels het nodige onderzoek gedaan naar werknemersparticipatie in het algemeen en werknemersaandeelhouderschap in het bijzonder. Uit het overzicht dat is weergegeven in 2.2. blijkt dat verschillende onderzoeken verschillende uitkomsten geven. Het is wel zo dat de resultaten eerder positief dan negatief zijn over de effecten van werknemersaandeelhouderschap. Het levert meer betrokkenheid op bij de werknemers en werknemers zullen meer gemotiveerd zijn. Dit levert uiteindelijk een aangenamere werkomgeving op voor de werknemers en voor de ondernemingen levert het, zo lijkt het althans, (gering) verbeterde prestaties op.
De economische voordelen geven vooralsnog geen duidelijk signaal af dat er in Nederland meer aandacht aan werknemersaandeelhouderschap besteed dient te worden. Maar in paragraaf 2.3. is uiteengezet dat werknemersaandeelhouderschap past in een nieuw model voor de onderneming. Het duurzaam aandeelhouderschap. Dit model levert een betere balans op tussen alle stakeholders van de onderneming. Duurzaam aandeelhouderschap kan het korte termijn den-
15
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
ken van aandeelhouders indammen en kan binnen de onderneming een besparing opleveren van de agency kosten.
16
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
3. Werknemersaandeelhouderschap juridisch verankeren 3.1. Inleiding In hoofdstuk 2 hebben zijn verschillende economische en maatschappelijke redenen naar voren gekomen om werknemersaandeelhouderschap meer ruchtbaarheid te geven in Nederland. Op deze manier kunnen ondernemingen gestimuleerd worden een vorm van werknemersaandeelhouderschap in te voeren. Werknemersaandeelhouderschap wordt al door het eerder genoemde SNPI in Nederland onder de aandacht gebracht in de media, in de politiek en in de samenleving in het algemeen. Daarnaast wordt er ook in Europa nagedacht over en onderzoek gedaan naar werknemersaandeelhouderschap. Denk daarbij aan de eerder genoemde PEPPER rapporten en het EESC dat in 2010 kwam met een initiatief advies. Dit levert vooralsnog niet op dat er veel ondernemingen in Nederland kiezen voor een vorm van werknemersaandeelhouderschap.18 Een manier om ondernemingen er toe te zetten dat zij werknemersaandeelhouderschap (meer) gaan omarmen is door het juridisch te verankeren.
In 3.2. wordt gekeken naar de huidige juridische situatie van werknemersaandeelhouderschap in Nederland. Het gaat om wet- en regelgeving omtrent de inrichting van werknemersaandeelhouderschap en om fiscale aspecten van werknemersaandeelhouderschap. Vervolgens komen in 3.3. een tweetal mogelijkheden voor juridische verankering aan de orde. In 3.4. volgt tot slot een conclusie over hoe werknemersaandeelhouderschap in Nederland juridisch te verankeren zou kunnen zijn.
3.2. Juridische situatie ten aanzien van werknemersaandeelhouderschap in Nederland Voor wat betreft de juridische situatie zijn er twee zaken van belang. Er zijn regels omtrent de inrichting van werknemersaandeelhouderschap en er zijn regels omtrent de fiscaliteit van werknemersaandeelhouderschap. Het eerste aspect is van belang, omdat deze regels de werknemers daadwerkelijk zeggenschap geven en de onderneming de werknemers niet zo maar opzij mag
18
Zie noot 3
17
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
zetten. Het fiscale aspect is van belang, omdat gunstige fiscale regelingen voor zowel de werknemers als de ondernemingen een belangrijke prikkel kunnen zijn om deel te nemen respectievelijk werknemersaandeelhouderschap te introduceren.
3.2.1. Wet- en regelgeving omtrent de inrichting van werknemersaandeelhouderschap Voor de inrichting van werknemersaandeelhouderschap gelden de algemene ondernemingsrechtelijke regels. Er zijn geen wetten of regelingen in het leven geroepen die uitdrukkelijk werknemersaandeelhouderschap regelen. Er worden hierna twee manieren van werknemersaandeelhouderschap besproken. De eerste is direct werknemersaandeelhouderschap en de ander de situatie waarin de werknemers geen aandeelhouder zijn, maar na de certificering van aandelen certificaathouder worden.
Jurisprudentie Maar eerst aandacht voor jurisprudentie. Er is namelijk een belangrijke uitspraak gedaan over werknemersaandeelhouderschap door de Ondernemingskamer te Amsterdam. De zaak speelde bij Gucci die geconfronteerd werd met een aandeelhouder die een controlerend belang probeerde te verkrijgen. Gucci trachtte zich te verweren tegen deze ongewenste aanval en gaf aandelen uit in het kader van een ESOP. Er werd echter door Gucci geen rekening gehouden met de overige aandeelhouders die hun belang zagen verwateren. Hoewel Gucci maatregelen mocht nemen tegen een eventuele overname, achtte de Ondernemingskamer dat de uitgifte van de aandelen eventueel in strijd kon zijn met de eisen van redelijkheid en billijkheid waaraan Gucci zich op grond van artikel 2:8 BW diende te houden jegens haar aandeelhouders.19 Duidelijk was dat het ESOP niet was ingesteld om de werknemers van Gucci te laten deelnemen in de onderneming, maar om zich te beschermen tegen de invloed van een aandeelhouder.20 Dit leverde voor de Ondernemingskamer op dat er gegronde redenen waren om aan het beleid van Gucci te twijfelen. De conclusie van deze kort weergegeven zaak luidt dat het van belang is voor onder-
19 20
Hof Amsterdam (OK) 23 juni 1999, JOR 1999, 121 (Gucci). Hof Amsterdam (OK) 8 maart 2001, NJ 2001, 224 (Gucci).
18
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
nemingen om duidelijk te laten blijken dat het instellen van een plan voor werknemersaandeelhouderschap bedoeld is om de werknemers te laten deelnemen in de onderneming.
Direct werknemersaandeelhouderschap Er is sprake van direct werknemersaandeelhouderschap wanneer de werknemers de aandelen zelf in eigendom krijgen. Zij worden aandeelhouder van de onderneming en krijgen hiermee stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders.21 Via deze weg krijgen de werknemers samen met eventuele andere aandeelhouders het recht op informatie (artikel 2:107 lid 2 BW) en onder andere de volgende bevoegdheden:22
-
Vaststelling van de jaarrekening (artikel 2:101 lid 3 BW)
-
Statutenwijziging (artikel 2:121 lid 1 BW)
-
Benoeming van de leden van het bestuur (artikel 2:132 lid 1 BW)
-
Benoeming van de leden van de raad van commissarissen (artikel 2:142 lid BW)
Om te voorkomen dat werknemers hun aandelen verkopen aan derden kan de onderneming maatregelen treffen. Dit kan statutair gebeuren door een bepaling op te nemen dat de houders van de aandelen van de onderneming werknemers zijn. Een dergelijke bepaling kan opgenomen worden voor alle aandelen of voor bepaalde type aandelen. Contractueel is dit ook mogelijk. Hierin is de onderneming een stuk vrijer. In de arbeidsovereenkomst kunnen bepalingen worden opgenomen die bijvoorbeeld regelen dat de aandelen niet aan een derde verkocht kunnen worden (Rutten 2003).23 Overigens is het overdragen van aandelen van rechtswege aan restricties verbonden bij een BV. Voor een BV geldt namelijk, zo volgt uit artikel 2:195 lid 2 BW, dat de statuten een blokkeringsregeling dienen te bevatten voor vervreemding van aandelen aan een
21
Zie artikel 2:117 BW voor de NV en artikel 2:227 BW voor de BV. De weergegeven artikelen betreffen de artikelen voor de NV. De genoemde bevoegdheden gelden echter ook voor aandeelhouders van een BV. De aandeelhouders van een NV dienen bij enkele besluiten van het bestuur geraadpleegd te worden. Dit betreffen bestluiten die “een belangrijke verandering van de identiteit of het karakter van de vennootschap of de onderneming” betreffen. Dit laatste volgt uit artikel 2:107a lid 1 BW en geld niet voor aandeelhouders van een BV. 23 Vastgelegd kan worden of de aandelen bijvoorbeeld wel verkocht mogen worden aan werknemers van de onderneming of dat ze terugverkocht dienen te worden aan de onderneming zelf. 22
19
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
derde buiten een beperkte kring van personen.24 De BV kan kiezen uit een goedkeuringsregeling25 of een aanbiedingsregeling.26 Bij de eerste optie dient een aandeelhouder die (een deel van) zijn aandelen wil verkopen, goedkeuring te vragen aan zijn medeaandeelhouders. De tweede optie heeft tot gevolg dat de aandeelhouder die zijn aandelen wil verkopen deze eerst dient aan te bieden aan zijn medeaandeelhouders alvorens over te gaan tot verkoop aan een derde. Vanaf 1 oktober 2012 treedt de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht in werking en kunnen BV’s in hun statuten afzien van een blokkeringsregeling.27
Certificering van aandelen Wanneer er sprake is van certificering van aandelen is er in juridische zin geen sprake van werknemersaandeelhouderschap. De aandelen worden geplaatst bij een zogenoemd stichting administratiekantoor (STAK) en er worden certificaten van aandelen uitgegeven aan de werknemers. Certificering van aandelen wil zeggen dat de juridische en economische eigendom worden gesplitst. Het betekent dat de aandeelhouder het stemrecht houdt, maar het recht op dividend en het recht op de reserves in de onderneming, ook wel residual claim genoemd, overgaan op de certificaathouder. Ook is het risico van waardestijgingen en dalingen van de aandelen voor rekening van de certificaathouder.28 De werknemers worden in dit geval geen aandeelhouder, maar certificaathouder. De STAK wordt aandeelhouder en oefent haar stemrecht uit in de algemene vergadering van aandeelhouders.
In principe is de STAK vrij in het invullen van haar stemrecht. Wel kunnen hierover afspraken gemaakt worden tussen certificaathouders en de STAK. De Nederlandse corporate governance code, waaraan grote Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zich dienen te houden, kent een aantal bepalingen omtrent certificering van aandelen.29 Mocht de onderneming werk-
24
NV’s kunnen er zelf voor kiezen of zij een blokkeringsregeling in het leven roepen, zie artikel 2:87 BW. Artikel 2:195 lid 4 BW. 26 Artikel 2:195 lid 5 BW. 27 Nieuw artikel 2:195 lid 1 BW. 28 Asser/Maeijer/Van Sollinge & Nieuwe Weme 2009, p. 835. 29 De huidige code is de Code Frijns 2008 welke sinds 2009 van kracht is. Zie voor de exacte omschrijving van het toepassingsbereik van de code Code Frijns 2008, p. 5. 25
20
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
nemersaandeelhouderschap via certificering van aandelen willen invoeren dan zal zij zich aan deze bepalingen moeten houden. Afwijken kan, maar dan moet hier een zorgvuldige uitleg tegenover staan.30 De regels uit de Code Frijns stellen onder andere:
-
Dat certificering niet ingezet wordt als beschermingsmaatregel (principe IV.2)
-
Dat het bestuur van de STAK onafhankelijk van de onderneming handelt (best practice IV.2.1).
-
Dat het bestuur van de STAK ten aanzien van haar stemgedrag in de algemene vergadering van aandeelhouders zich primair richt op de belangen van de certificaathouders (best practice IV 2.5).
-
Dat certificaathouders stemvolmacht kunnen krijgen en dat zij een bindende steminstructie kunnen geven aan de STAK (best practice IV 2.8).
Deze bepalingen waarborgen de zeggenschap van werknemers ook al hebben zij formeel geen zeggenschapsrechten daar deze bij de STAK liggen. Op deze manier oefenen de werknemers indirect invloed uit op het beleid van de onderneming. Zij hebben via de STAK dezelfde rechten als reguliere aandeelhouders.
Hoewel de werknemers geen stemrecht hebben in de algemene vergadering van aandeelhouder zullen de werknemers wel alle andere informatie- en vergaderrechten hebben die aandeelhouders ook toekomen. Omdat de certificaten uitgegeven zullen zijn met medewerking van de onderneming, de onderneming start immers een plan om werknemersaandeelhouderschap in te voeren, komen de certificaathouders deze rechten toe. Heeft de certificering plaats gevonden zonder medewerking van de onderneming, medewerking of goedkeuring van de onderneming is niet nodig, dan zijn de informatierechten van de certificaathouders beperkt (Wouters 2011).
De verhouding tussen certificaathouders en de STAK is van verbintenisrechtelijke aard (Rutten 2003). Voor wat betreft bijvoorbeeld de overdraagbaarheid van de certificaten en de prijs van
30
Code Frijns 2008, p.5-6.
21
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
de certificaten kunnen de STAK en de certificaathouders zaken regelen in de statuten van de STAK of in de administratievoorwaarden (Wouters 2011). Er kan bijvoorbeeld een blokkeringsregeling opgenomen worden om te voorkomen dat de certificaten zo maar worden verkocht aan derden. Of een bepaling dat de certificaten enkel aan de STAK of collega’s verkocht mogen worden.
De Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht heeft ook gevolgen voor BV’s waarvan de aandelen zijn gecertificeerd. In het nieuwe artikel 2:227 BW is namelijk opgenomen dat aan certificaathouders het vergaderrecht kan worden toegekend.31 Het vergaderrecht houdt in het recht om de algemene vergadering van aandeelhouders bij te wonen en daar het woord te voeren.32 De positie van certificaathouders, de werknemers in een model van werknemersaandeelhouderschap, wordt met deze nieuwe wet versterkt.
3.2.2. Fiscale aspecten van werknemersaandeelhouderschap33 Voor het slagen van werknemersaandeelhouderschap zijn fiscale aspecten van belang. Voor de onderneming om te stimuleren een vorm van werknemersaandeelhouderschap te introduceren. Voor de werknemers om hun bereidwilligheid deel te nemen aan werknemersaandeelhouderschap te vergroten. Fiscale stimulering is ook een van de zaken waar de SNPI voor lobbyt. Op dit moment is er namelijk, na het verdwijnen van de spaarloonregeling, geen fiscale regeling van toepassing op werknemersaandeelhouderschap.34 Ook Kaarsemaker (2009) doet in zijn onderzoek de aanbeveling fiscale ondersteuning te geven voor werknemersaandeelhouderschap in Nederland. Ook hij geeft aan dat ondernemingen zo over de streep getrokken kunnen worden. Bovendien geeft Kaarsemaker aan dat de kosten voor de overheid voor de fiscale ondersteuning terug verdiend zullen worden, omdat, zo zegt hij zelf, ‘de koek’ groter wordt. Er zal meer verdiend gaan worden binnen ondernemingen. Die grotere koek leidt automatisch ook tot hogere belastinginkomsten. 31
Nieuw Artikel 2:227 lid 2 BW. Artikel 2:227 lid 1 BW. 33 Het gaat te ver om alle fiscale regels die van toepassing zouden kunnen zijn op werknemersaandeelhouderschap hier te behandelen. Daarom volgt een beknopt overzicht. 34 Zie website www.snpi.nl. 32
22
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Er zijn zoals gezegd geen specifieke fiscale regelingen voor werknemersaandeelhouderschap in Nederland. Wel gelden algemene fiscale regels. Aandelen of certificaten die worden toegekend aan een werknemer door zijn werkgever, in de hoedanigheid van werknemer dienen te worden gezien als loon in natura. Dit loonkarakter kan vaak worden afgeleid uit het feit dat de werknemer de aandelen of certificaten krijgen vanwege arbeid die hij heeft gedaan, doet of nog gaat doen voor de werkgever (Rutten 2003).
Een ander aandachtspunt is dat wanneer een werknemer 5% of meer aandelen bezit, dit geldt als een aanmerkelijk belang in het kader van de inkomstenbelasting. Dat betekent dat aandelenbezit belast wordt in box 2 en niet in box 3.35 In box 2 worden inkomsten uit aanmerkelijk belang belast tegen 25%. De inkomsten uit aanmerkelijk belang bestaan uit twee verschillende vormen. Deze inkomsten zijn (i) de dividenden die ontvangen worden, ook wel reguliere inkomsten genoemd en (ii) de voordelen die een aandeelhouder geniet bij vervreemding van zijn aandelen, de vervreemdingswinsten.36 Dit aanmerkelijk belang begrip geldt overigens ook voor het houden van certificaten van aandelen (Dusarduijn 2008). Valt het aandelenbezit binnen box 3 dan is er sprake van vermogensrendementsheffing. Er wordt 30% belasting geheven op een fictief rendement van 4% op het vermogen van de werknemer, ook de aandelen. Dit resulteert in een feitelijke belastingdruk van 1,2%, dit is aanzienlijk lager dan de 25% die wordt geheven in box 2.37 Dit laat zien dat het loont rekening te houden met de 5% grens voor wat betreft de inkomstenbelasting.
3.3 Werknemersaandeelhouderschap juridisch verankeren in Nederland Zoals eerder opgemerkt is werknemersaandeelhouderschap nog niet breed toegepast in het Nederlandse bedrijfsleven. Hierboven is kort aan bod gekomen dat er geen specifieke ondernemingsrechtelijke regelingen en fiscale stimulans zijn in Nederland, maar dat dit wel wenselijk zou zijn. De vraag die nu aan bod is betreft de juridische positie voor werknemersaandeelhouderschap. Zijn er mogelijkheden om het in juridische zin in Nederland te verankeren? 35
Dit volgt uit artikel 4.6 van de Wet IB 2001. Dit volgt uit artikel 4.12 van de Wet IB 2001. 37 Hoofdstuk 5 Wet IB 2001 en artikel 2.13 Wet IB 2001. 36
23
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
3.3.1. De wet Als eerste mogelijkheid is er de wet. Werknemersaandeelhouderschap zou kunnen worden opgenomen in bijvoorbeeld Boek 2 BW. De wet is een vrij hard instrument. Daarmee is werknemersaandeelhouderschap direct stevig verankerd in Nederland. Handelen in strijd met een wettelijke plicht kan immers een onrechtmatige daad opleveren wanneer een derde, in dit geval de werknemer, er schade van ondervindt en kan betogen dat dit te wijten is aan het handelen van, in dit geval, de onderneming.38
Ook wordt betoogd dat handelen in strijd met een wettelijke regel die beoogt aandeelhouders te beschermen, kan uitmonden in een ‘ernstig verwijt’ en voor een individuele aandeelhouder een grond oplevert om eventueel geleden schade door het niet naleven van de bepaling te vorderen.39 Deze redenering zou ook moeten kunnen gelden wanneer het een wettelijke bepaling betreft die de belangen van werknemers dient te beschermen. Een ernstig verwijt is het criterium op grond waarvan onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:9 BW kan worden vastgesteld, dit volgt uit een uitspraak van de Hoge Raad.40 Dit artikel levert hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders jegens de onderneming op wanneer het bestuur van een onderneming haar taak niet behoorlijk vervult.
Via artikel 2:8 BW juncto 2:15 lid 3 BW kan een werknemer overigens een besluit vernietigen dat in strijd is met een toekomstige bepaling omtrent werknemersaandeelhouderschap, tenzij het naleven van de bepaling in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
Het invoeren van een nieuwe wet of het wijzigen ervan is echter een ingewikkeld proces. Als er draagvlak is gevonden in de regering of in de Tweede Kamer zal (i) een minister, een staatssecretaris of een lid van de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig moeten maken. (ii) Dit voorstel moet worden behandeld door de ministerraad. Vervolgens dient er (iii) een niet bindend advies te komen van de Raad van State. Als deze stap ook is genomen dan moet het wets38
Dit volgt uit artikel 6:162 BW. HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 (Willemsen/NOM), nt. J.M.M. Maeijer onder 4. 40 HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven) 39
24
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
voorstel door (iv) de Tweede Kamer en (v) de Eerste Kamer geloodst worden. Pas dan is een wet aangenomen, wordt deze gepubliceerd in het Staatsblad en kan er, wanneer er geen datum is genoemd in het wetsvoorstel, een besluit komen over de datum van de inwerkingtreding van de wet.41
Bovendien is het opnemen van regels in een wet niet altijd wenselijk. Zo stelt Van der Laan (2009) het volgende:
“Bij bepalingen waar niet a priori duidelijk is voor welke ondernemingen uitleggen van niet-toepassing beter is, is een code een superieur instrument.”42
Toenmalig Minister van Justitie, Piet Hein Donner, heeft in een toelichting op de wijziging van artikel 2:391 BW waardoor lid 4 van dit artikel werd toegevoegd en er ruimte kwam voor een code voor nadere voorschriften ten aanzien van het jaarverslag, argumenten gegeven voor een code.43 Hij gaf aan dat met een code snel kan worden ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen, eventuele veroudering van de regels of onwerkbaarheid van de regels. Bovendien stelde hij dat gedragsregels flexibel zijn, omdat er vanaf mag worden geweken, mits er een deugdelijke argumentatie tegenover staat.44
3.3.2. De Nederlandse corporate governance code In Nederland kennen we een corporate governance code. Deze code geeft nadere voorschriften omtrent de inhoud van het jaarverslag. Sinds 2009 is de Code Frijns uit 2008 de geldende code voor corporate governance in Nederland. De code geldt voor grote Nederlandse ondernemingen waarvan de aandelen of certificaten van aandelen aan een beurs genoteerd zijn, in Neder-
41
Op www.rijksoverheid.nl bij Onderwerpen, Wetgeving, Vraag en antwoord is deze opsomming te vinden van de stappen die genomen moeten worden alvorens een wet daadwerkelijk wordt aangenomen. 42 Van der Laan 2009, onder het kopje “Soms is een code superieur…” 43 Deze bepaling is de grondslag voor de Nederlandse Corporate Governance Code. Dit is uiteindelijk lid 5 van artikel 2:391 BW geworden. Hierover meer in de volgende paragraaf. 44 Kamerstukken II 2002/2003, 28 179, nr. 139.
25
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
land of in het buitenland.45 Ook kunnen ondernemingen zelf ervoor kiezen de code van toepassing te verklaren. Hiermee is direct het belangrijkste bezwaar voor het opnemen van werknemersaandeelhouderschap in de corporate governance code benoemd, het toepassingsbereik van de corporate governance code is beperkt.
Ondanks dat het toepassingsbereik van de corporate governance code in Nederland beperkt is wordt de code, door de bedrijven waarop de code van toepassing is, wel goed nageleefd. Volgens onderzoek van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (2011), nadert de naleving op sommige punten van de Code Frijns door Nederlandse bedrijven die zijn genoteerd aan de AEX de 100%.
De hierboven in 3.3.1. weergegeven toelichting van Piet Hein Donner op het te wijzigen wetsartikel 2:391 BW pleit voor een opname van werknemersaandeelhouderschap in de Nederlandse corporate governance code. Een code met daarin gedragsregels is eenvoudiger aan te passen om in te spelen op veranderende maatschappelijke omstandigheden. Volgens deze redenering zou er sneller kunnen worden overgegaan tot het opnemen van werknemersaandeelhouderschap in een code dan in de wet. Er zal hiervoor moeten worden gelobbyd bij de Monitoring Commissie Corporate Governance Code die verantwoordelijk is voor de bevordering van actualiteit en de bruikbaarheid van de corporate governance code.46
Daarnaast is het voor ondernemingen een code met flexibele regels volgens Donner. Er mag van afgeweken worden, mits er een goede argumentatie tegenover staat. Dit staat ook wel bekend als het ‘comply or explain’ of het ‘apply or explain’ beginsel van de Code Frijns. Dit betekent dat de onderneming in ieder geval dient na te denken over werknemersaandeelhouderschap.
Het apply or explain beginsel betekent overigens niet dat de Code Frijns geen juridische waarde heeft. Volgens de rechtspraak is de corporate governance code in Nederland namelijk een af45
De volledige omschrijving van het toepassingsbereik is nogal uitgebreid, daarom wordt volstaan met een samenvatting. De volledige omschrijving is te vinden op pagina 5 van de Code Frijns. 46 Dit volgt uit de website van de commissie: www.commissiecorporategovernance.nl.
26
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
spiegeling van “de in Nederland heersende algemene rechtsovertuiging.” Deze rechtsovertuiging geeft vervolgens inhoud aan: (i) de redelijkheid en billijkheid uit artikel 2:8 BW en (ii) het criterium ‘behoorlijke taakvervulling’ uit artikel 2:9 BW.47 Dat wil zeggen dat wanneer een onderneming een bepaling uit de corporate governance code die werknemersaandeelhouderschap voorschrijft, niet naleeft en dit niet deugdelijk motiveert een werknemer de eventueel hierdoor geleden schade kan verhalen.48
De werknemer zou ook een beroep onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) kunnen doen, omdat het ernstig verwijt criterium ook bij de onrechtmatige daad een “sleutelbegrip” is geworden bij zaken tussen een bestuurder en een “interne derde”. Assink (2010) geeft als voorbeeld voor een interne derde een aandeelhouder. Met die redenering kan een werknemer kan ook als interne derde gezien worden.49 Het ernstig verwijt kan dan resulteren in een onrechtmatige daad en kan wellicht een schadeclaim opleveren voor werknemers. Ook staat een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW open. Hiermee kan schade berokkend aan de onderneming door het bestuur, gevorderd worden van de bestuurders.50
Als er sprake is van een ernstig verwijt dan staat ook een vordering tot vernietiging van een besluit tot het niet toepassen van werknemersaandeelhouderschap open. Dit kan op grond van artikel 2:8 BW juncto artikel 2:15 lid 3 BW nu de Code Frijns ook de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW inkleurt. Werknemers kunnen dan een besluit waarmee werknemersaandeelhouderschap niet wordt toegepast en ondeugdelijk wordt uitgelegd, eventueel vernietigen.
47
HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 (ABN AMRO/VEB), r.o. 4.4. Later wordt de rechtskracht van de corporate governance code nog eens bevestigd door de Hoge Raad: HR 14 september 2007, NJ 2007, 612 (Versatel III). J.M.M. Maeijer concludeert in zijn noot bij het laatste arrest onder 3 ook dat de Code Tabaksblat (de voorloper van de Code Frijns) qua rechtskracht gelijk wordt gesteld met wettelijke en statutaire regelingen. 48 Schade lijkt niet erg aannemelijk, maar wellicht kan een beroep gedaan worden op gemiste inkomsten bij stijgende koersen of gemiste inkomsten uit dividendbetalingen. 49 Assink 2010 p.49. 50 Ook bij deze twee artikelen geldt dat schade niet erg aannemelijk is, maar de mogelijkheid is er.
27
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
3.3.3. Een corporate governance code voor niet beursgenoteerde ondernemingen Een mogelijkheid om werknemersaandeelhouderschap breder te verankeren in Nederland zou kunnen zijn het opnemen van bepalingen omtrent werknemersaandeelhouderschap in een corporate governance code met een breder toepassingsbereik dan de Code Frijns. In België bestaat een dergelijke code. Deze code staat bekend onder de naam ‘Code Buysse’. In 2005 werd de eerste Code Buysse opgesteld. Dit was tevens de eerst corporate governance code voor niet beursgenoteerde ondernemingen in de wereld. De Commissie Code Buysse die de code opstelt ziet het belang in van corporate governance voor KMO’s, de Belgische equivalent van het MKB.
Een dergelijke code zou in Nederland dezelfde juridische positie kunnen krijgen als de Code Frijns. De nieuw in te voeren code kan namelijk ook artikel 2:391 lid 5 BW als wettelijke grondslag krijgen. In deze bepaling staat namelijk niets genoemd over het toepassingsbereik van de in te voeren code die nadere invulling geeft aan het jaarverslag.
3.3.4. Een ‘Code werknemersaandeelhouderschap’ Zoals hiervoor in 3.3.2. werd weergegeven, is het toepassingsbereik van de Code Frijns beperkt. Verankering van werknemersaandeelhouderschap in die code zal niet of nauwelijks tot gevolg hebben dat niet beursgenoteerde ondernemingen geprikkeld worden een vorm van werknemersaandeelhouderschap in te voeren.
Zoals uit het in 3.3.1. weergegeven citaat van Van der Laan (2009) blijkt, is een code soms superieur aan een wet. Een nieuwe ‘Code werknemersaandeelhouderschap’ zou ook een dergelijke code zijn en is ten opzichte van de Code Frijns nog flexibeler. Een onderneming kan zich conformeren aan deze code. Maar hoeft die niet. Een onderneming hoeft simpelweg geen code in te voeren en hoeft ook niet te motiveren waarom bepaalde onderdelen niet in een (bedrijfs)code zijn of worden opgenomen. Wanneer een onderneming besluit de nieuwe Code werknemersaandeelhouderschap wel te hanteren, moet dit gezien worden als een bedrijfscode. Hoff (2006) omschrijft een bedrijfscode als volgt: 28
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
“…een document waarmee de onderneming aangeeft wat zij belangrijk vindt, door welke waarden zij zich wil laten leiden, en welk gedrag de onderneming voorstaat. Met haar bedrijfscode drukt de onderneming een overtuiging uit die het handelen van de onderneming stuurt en begrenst.”51
In feite kan de Code Frijns ook als een bedrijfscode gezien worden als je deze definitie leest. Het verschil echter tussen de Code Frijns en een bedrijfscode is dat de rechtspraak inmiddels heeft bepaald dat de Code Frijns breed gedragen wordt en zelfs algemene rechtsopvatting weerspiegelt die in Nederland gelden.52
Een bedrijfscode heeft in beginsel geen juridische binding, omdat aangenomen mag worden dat die binding niet wordt beoogd door de onderneming (Hoff, 2006). Althans niet zo zwaar als ware het een wettelijke bepaling, of de onderneming moet dit expliciet aangeven in de code of in het besluit waarin de code wordt aangenomen. Toch is het niet redelijk om er helemaal geen juridische kracht aan te verbinden. De code wekt immers verwachtingen (Hoff, 2006). Als een onderneming een Code werknemersaandeelhouderschap aanneemt waarin staat dat de onderneming een model van werknemersaandeelhouderschap zal invoeren, dan mogen werknemers en toekomstige werknemers er op vertrouwen dat een dergelijk model daadwerkelijk zal worden ingevoerd, of dat de onderneming daar een serieuze poging toe doet.
De bovenstaande redenering geeft al aan dat het niet mogelijk is dat er geen rechtsgevolgen zijn verbonden aan een bedrijfscode. Koelemeijer (2004) en Hoff (2006) concluderen ook dat er wel degelijk rechtsgevolgen verbonden kunnen zijn aan een bedrijfscode. Zo stelt Hoff dat een bedrijfscode van belang is waar de goede trouw een rol kan spelen. Het zou bijvoorbeeld dwaling op kunnen leveren bij het aannemen van een nieuwe werknemer. Koelemeijer betoogt dat een gedragscode wat haar betreft zelfs als “algemeen erkende rechtsbeginselen” en in “Nederland
51 52
Hoff 2006, p. 14. Zie voetnoot 47.
29
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
levende overtuigingen” kunnen worden aangemerkt.53 Dit lijkt wat ver te gaan, omdat bedrijfscodes hiermee gelijk worden gesteld aan de Code Frijns die een wettelijke grondslag heeft en breder gedragen wordt. Maar het is wel denkbaar dat de bedrijfscode de redelijkheid en billijkheid die in acht moet worden genomen binnen de onderneming, artikel 2:8 BW invult. Via artikel 2:15 lid 3 BW kunnen werknemers dan een vordering instellen om een besluit dat in strijd is met de ‘ Code werknemersaandeelhouderschap’ te vernietigen.
Koelemeijer concludeert in haar artikel overigens ook dat het uitspreken van bestuurdersaansprakelijkheid op basis van artikel 2:9 BW bij het niet nakomen van een bedrijfscode, niet aannemelijk is. Dit gaat wat haar betreft te ver.54
3.4. Conclusie In hoofdstuk 2 zijn een aantal zaken aan bod gekomen. Ten eerste is aandacht besteed aan de huidige situatie omtrent werknemersaandeelhouderschap. Zowel op ondernemingsrechtelijk als op fiscaal gebied. Duidelijk is geworden dat er in Nederland feitelijk geen wettelijke bepalingen zijn die deze zaken regelen. Met name voor de fiscale aspecten is dit een gemiste kans, omdat verschillende onderzoekers aangeven dat het een belangrijke prikkel kan zijn voor ondernemingen om wel een vorm van werknemersaandeelhouderschap in te voeren.
Daarnaast is duidelijk geworden dat de nieuwe Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht met name de positie van certificaathouders zal versterken vanaf 1 oktober 2012.
Tot slot is uiteengezet welke mogelijkheden er zijn om werknemersaandeelhouderschap in Nederland juridisch te verankeren. Er zijn vier mogelijkheden aan bod gekomen:
53 54
Koelemeijer 2004, p. 16. Koelemeijer 2004, p. 17.
30
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
1. Verankering in de wet 2. Verankering in de Nederlandse corporate governance code 3. Verankering in een corporate governance code voor niet beursgenoteerde ondernemingen 4. Verankering in een bedrijfscode
Alle vier deze vormen hebben hun voor- en nadelen en verschillen in juridische betekenis en in mate van flexibiliteit en noodzakelijkheid van naleving. De derde optie lijkt op basis van deze drie criteria de meest geschikte vorm van juridische verankering. (i) Via de wettelijke basis van de code en de jurisprudentie krijgt de code een significante juridische betekenis. (ii) De flexibiliteit is gegarandeerd. En (iii) er staan wegen open voor werknemers om op te treden tegen het niet instellen van werknemersaandeelhouderschap. Bovendien worden (iv) ondernemingen via deze weg gedwongen om in elk geval na te denken over werknemersaandeelhouderschap.
31
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
4. Conclusie
In deze scriptie is werknemersaandeelhouderschap uitgebreid aan bod gekomen. In deze conclusie zal de hoofdvraag welke is gepresenteerd in hoofdstuk 1 getracht te worden beantwoord. De hoofdvraag luidt:
Is er een rol weggelegd voor werknemersaandeelhouderschap in Nederland?
Alvorens antwoord te geven op deze vraag zal het antwoord volgen op de twee deelvragen die zijn geformuleerd. De eerste:
Kan werknemersaandeelhouderschap een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie?
Bij de beantwoording van deze vraag is gekeken naar economische argumenten om werknemersaandeelhouderschap te bevorderen in Nederland. Het idee is immers dat werknemersaandeelhouderschap leidt tot meer gemotiveerde en meer betrokken werknemers die in een aangenamere omgeving komen te werken. Dit moet tot gevolg hebben dat de prestaties van het bedrijf verbeteren. Dat laatste is deels aangetoond in de in hoofdstuk 2 aangehaalde onderzoeken. De onderzoeken hebben in ieder geval geen negatieve effecten voor de bedrijfsprestaties opgeleverd.
De financiële gevolgen in de zin van verbeterde bedrijfsprestaties leveren niet een bijzonder sterk argument op voor werknemersaandeelhouderschap op, anders dan een argument in de vorm van ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Maar gebleken is dat werknemersaandeelhouderschap goed past in een nieuwe inrichting van de rollen van de stakeholders van een onderneming, genoemd ‘duurzaam aandeelhouderschap’. Duurzaam aandeelhouderschap geeft ruimte voor een lange termijn visie. Het doel is immers, zo heeft de SNPI verwoord in haar definitie 32
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
van duurzaam aandeelhouderschap, om naar de onderneming en haar stakeholders te kijken en waarbij het voortbestaan van de onderneming op de lange termijn niet uit het oog verloren mag worden. Dit in tegenstelling tot het korte termijn belang dat momenteel de boventoon voert doordat de focus ligt op de aandeelhouderswaarde. Duurzaam aandeelhouderschap zal zorgen voor een betere verhouding tussen de verschillende stakeholders, omdat zij idealiter allemaal vertegenwoordigd zullen zijn als aandeelhouder in de algemene vergadering van aandeelhouders. Bovendien kan duurzaam aandeelhouderschap een besparing op de agency kosten opleveren.
Uit de bovenstaande uiteenzetting kan niet anders geconcludeerd worden dan dat duurzaam aandeelhouderschap zeker een positieve bijdrage kan leveren aan de Nederlandse economie. Niet zozeer voor wat betreft de financiële gevolgen van werknemersaandeelhouderschap als wel een aanzet tot een nieuw model voor de inrichting van de rol die de verschillende stakeholders van een onderneming spelen.
Op welke wijze zou werknemersaandeelhouderschap in Nederland juridisch verankerd kunnen worden?
In hoofdstuk 3 is onderzoek gedaan naar de juridische situatie van werknemersaandeelhouderschap. Geconcludeerd kan worden dat er momenteel geen specifieke regelingen zijn voor werknemersaandeelhouderschap. Enkel algemene wet- en regelgeving ten aanzien van inrichting (ondernemingsrechtelijk) en fiscale aspecten van zijn van toepassing.
Voor de inrichting van werknemersaandeelhouderschap geldt dat werknemers aandeelhouder of certificaathouder kunnen worden. Als certificaathouder heeft de werknemer een minder sterke positie ten aanzien van de besluitvorming in de onderneming. Dit zal veranderen per 1 oktober 2012. Met de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht zal de positie van certificaathouders namelijk dichter tegen die van de aandeelhouder komen te liggen. 33
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Daarnaast kan geconcludeerd worden dat voor wat betreft de fiscale ondersteuning van werknemersaandeelhouderschap actie gewenst is. In de literatuur wordt aangegeven dat fiscale ondersteuning het verschil kan maken voor met name ondernemingen in het MKB om werknemersaandeelhouderschap in te voeren.
Tot slot is gekeken naar een manier om werknemersaandeelhouderschap juridisch te verankeren. Er zijn vier methoden beschreven:
1. Verankering in de wet 2. Verankering in de Nederlandse corporate governance code 3. Verankering in een corporate governance code voor niet beursgenoteerde ondernemingen 4. Verankering in een bedrijfscode
Elke van de hierboven besproken methode heeft zo zijn voor en nadelen. Duidelijk is wel dat de wet een juridisch sterk maar log instrument is, zowel om in te voeren als om te wijzigen, en daarmee niet goed werkbaar is. Van der Laan (2009) en toenmalig Minister Piet Hein Donner hebben ook aangegeven dat een code, of gedragsregels flexibeler zijn en beter kunnen in spelen op de veranderen maatschappij.
Verankering in een bedrijfscode is het andere uiterste qua flexibiliteit en juridische betekenis. Hoewel op het eerste gezicht lijkt dat een bedrijfscode die een onderneming in het leven roept geen juridische binding heeft, is toch gebleken dat een bedrijfscode wel degelijk rechtsgevolgen teweeg kan brengen. Zo zou het schenden van een bedrijfscode een schending van de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW kunnen opleveren. Maar toch is het een betrekkelijk zwakke methode, ook omdat de onderneming niet hoeft uit te leggen waarom er iets niet is opgenomen in een bedrijfscode of waarom er überhaupt geen bedrijfscode is.
34
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
De tussenweg, een corporate governance code die wordt vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2:391 lid 5 BW, lijkt de aangewezen weg. De huidige Nederlandse corporate governance code, de Code Frijns, is echter alleen van toepassing op grote aan enige beursgenoteerde ondernemingen. Overige ondernemingen kunnen deze wel van toepassing verklaren, maar duidelijk is dat het grootste deel van de Nederlandse onderneming niet gebonden is aan de Code Frijns. Het alleen opnemen van werknemersaandeelhouderschap in de (opvolger van) de Code Frijns zal zijn uitwerking hierdoor missen.
Een nieuwe corporate governance code die ook geldt voor niet beursgenoteerde ondernemingen zou dan ook de beste optie zijn om werknemersaandeelhouderschap te bevorderen. Een dergelijke code kan dezelfde wettelijke grondslag hebben als de Code Frijns. Ook kan deze code dezelfde juridische waarde krijgen die de Code Frijns heeft gekregen op basis van jurisprudentie. Er zal een apply of explain principe moeten gelden, zodat ondernemingen wegens moverende redenen kunnen besluiten geen werknemersaandeelhouderschap in te voeren. Hoewel duidelijk is dat het economisch iets bij zou kunnen dragen aan Nederland zou het immers niet goed zijn om werknemersaandeelhouderschap aan elke onderneming van bovenaf op te leggen.
Om ter afsluiting een antwoord te geven op de hoofdvraag van deze scriptie, moet geconcludeerd worden dat er in Nederland zeker een rol is weggelegd voor werknemersaandeelhouderschap:
-
Er zijn genoeg aanwijzingen dat werknemersaandeelhouderschap financieel economisch positieve effecten sorteert. Althans geen negatieve gevolgen heeft.
-
Werknemersaandeelhouderschap past binnen het model van duurzaam aandeelhouderschap. Dit model is gericht op lange termijn creatie, herstelt de balans tussen de verschillende stakeholders en zou kunnen leiden tot een afname van agency kosten.
Om werknemersaandeelhouderschap breder in Nederland ingevoerd te krijgen zal echter wel aandacht gegeven moeten worden aan fiscale regelingen. Hiervoor zal gelobbyd moeten wor35
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
den in Den Haag. Als vervolgens werknemersaandeelhouderschap in de (opvolger van de) Code Frijns en een nieuw in te voeren corporate governance code voor niet beursgenoteerde ondernemingen, zoals de Code Buysse in België, zal worden opgenomen, dan wordt werknemersaandeelhouderschap in Nederland het best juridisch verankerd en het meest bevorderd. Alle ondernemingen zullen dan immers in ieder geval na moeten denken over het invoeren van werknemersaandeelhouderschap en gemotiveerd moeten aangeven waarom zij dit niet doen.
Dat laatste kan gezien worden als een opt out systeem. En ik zie overeenkomsten met een ‘actief donorsysteem’ waar in Nederland de discussie zo nu en dan weer over oplaait. In landen om ons heen, bijvoorbeeld België, gelden systemen waar elke inwoner automatisch orgaandonor is, tenzij diegene aangeeft geen donor te willen zijn. Zo zwaar als een apply or explain beginsel is het niet, een motivatie voor het besluit geen donor te willen zijn is niet nodig, maar er wordt wel gedwongen om er over na te denken. Dit opt out systeem leidt tot meer orgaandonoren.55 Nu is het kiezen om orgaandonor te worden een compleet andere beslissing dan te kiezen voor werknemersaandeelhouderschap maar laten we ons vast houden aan de resultaten die onderzoeken naar een dergelijk systeem laten zien. Laten we ons vervolgens inzetten in Nederland voor opname van werknemersaandeelhouderschap in breed gedragen corporate governance codes om werknemersaandeelhouderschap eindelijk eens een echte duw in de rug te geven.
55
Zie bijvoorbeeld de rubriek next.checkt van 11 juni 2012. Te raadplegen via www.nrcnext.nl.
36
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Literatuur Advies EESC 2010 Advies van het Europees Economisch Sociaal Comité over Financiële participatie van werknemers in Europa (initiatiefadvies van 21 oktober 2010), Brussel: EESC 2010.
Asser/Maeijer/Van Sollinge & Nieuwe Weme 2009 G. van Sollinge en M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel II*. De naamloze en besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2009.
Assink 2010 B.F. Assink, De januskop van het ondernemingsrecht (oratie Eur), Deventer: Kluwer 2010.
Bakker e.a. 2005 P. Bakker, S. Evers, N. Hovens, H. Snelder en M. Weggeman, ‘Het Rijnlands model als inspiratiebron’, Holland Management review 2005-103, p. 72-81.
Braam & Poutsma 2010 G. Braam en E. Poutsma, Invloed van financiële participatie door managemmen en werknemers op financiële ondernemingsprestaties, Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen 2010
Code Frijns Monitoring Commissie corporate governance, De Nederlandse corporate governance code. Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en best practice bepalingen, 2008.
Dusarduijn 2008 S.M.H. Dusarduijn, ‘Certificering van vermogen: vereenzelviging voor de inkomstenbelasting?’ Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, 139(6737), 26-38. 37
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Freeman 1984 R.E. Freeman, Strategic management: a stakeholder approach, Boston: Pitman 1984.
Hoff 2006 R.J. Hoff, ‘De bedrijfscode: een document met gevolgen’, in: Jaarboek compliance 2006, Zeist: Kerckebosch, 2005
Kaarsemaker 2009 E. Kaarsemaker, Werknemersaandeelhouderschap in Nederland, Assen: Van Gorcum 2009.
Klein 1987 K. Klein, ‘Employee stock ownership and employee attitudes: a test of three models.’ Journal of Applied Psychology, 1987, vol 72, issue 2, p. 319-332.
Koelemeijer 2004 M. Koelemeijer, ‘Gedragscode: effectief instrument voor maatschappelijk ondernemen?’, Tijdschrift voor ondernemingsbestuur 2004, nr. 1, p. 11-23.
Van der Laan 2009 G. van der Laan, “Waarom de wetgever zich niet met ondernemingsbestuur moet inlaten”, Me Judice, jaargang 2, 2 februari 2009 (te raadplegen via www.mejudice.nl).
Lowitzsch, Hashi & Woodward 2009 J. Lowitzsch, I. Hashi en R. Woodward, The PEPPER IV Report: Benchmarking of employee participation in profits and enterprise results in te member and candidate countries of the European Union, Berlijn 2009.
38
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Meng e.a. 2011 R. Meng, X. Ning, X. Zhou en H. Zhu, ‘Do ESOPs enhance firm performance? Evidence from China’s reform experiment’, Journal of Banking & Finance 2011, p. 1541-1551.
Monitoring Commissie Corporate Governance Code 2011 Monitoring Commissie Corporate Governance Code, Derde rapport over de naleving van de Nederlandse Corporate Governance Code, december 2011.
Nieuwland-Jansen, Van der Schaft & Van Noort 2011 P. Nieuwland-Jansen, H. van der Schaft en M. van Noort, Wie kan delen, kan vermenigvuldigen. Het model voor bedrijfsbrede aandelenparticipatie, Utrecht: Stichting Nederlands Participatie instituut 2011.
Philips, Freeman & Wicks 2003 R.A. Philips, R.E. Freeman en A. Wicks, ‘What stakeholder theory is not’, Business Ethics Quarterly 2003, vol 13, issue 4, p. 479-502.
Rapport Commissie De Wit 2010 Rapport Tijdelijke commissie onderzoek financieel stelsel, Kamerstukken II 2009/10, 31 980, nr. 4.
Rutten 2003 J.C.A. Rutten, Fiscale en juridische aspecten van werknemersparticipatie (Fiscale Geschriften nr. 9), Amersfoort: SDU Fiscale & Financiële Uitgeverij (online geraadpleegd via www.ndfr.nl).
Schmidgall & Bechtel 1990 R.S. Schmidgall en C. Bechtel, ‘ESOPs: Putting ownership in employees’ hands’, The cornell hotel and restaurant administration quarterly 1990, p. 78-83.
39
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Soppe 2008 A. Soppe, ‘Sustainable finance and the stakeholder model’, in: Trends in business and economic ethics (Studies in economic ethics and philosophy), C. Cotown en M. Haase, Berlijn: Springer, p. 199-228.
Uvalic 1991 M. Uvalic, The PEPPER Report: Promotion of Employee Participation in Profits and Enterprise Results in the Member States of the European Union (supplement 3/91 van de brochure ‘Social Europe’), Luxemburg: Office for Official Publications of the European Communities, 1991. Witteveen 2004 P.A.M. Witteveen, ‘Medezeggenschap voor werknemers via aandelen’, in: L. Timmermans e.a., De werknemer in het ondernemginsrecht, Deventer: Kluwer 2004.
Wouters 2011 R.J. Wouters, ‘Certificering onder het nieuwe BV-recht: werkt het zo (wel) voor de praktijk?’, in: Tijdschrift voor de ondernemingsrechtpraktijk, 2011, nr. 6, p.236-242.
Jurisprudentie Hoge Raad HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van de Ven) HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434 (ABN AMRO/VEB) HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 (WIllemsen/NOM), nt. J.M.M. Maeijer
Gerechtshoven Hof Amsterdam (OK) 23 juni 1999, JOR 1999, 121 (Gucci). Hof Amsterdam (OK) 8 maart 2001, NJ 2001, 224 (Gucci).
40
Werknemersaandeelhouderschap in Nederland
Websites www.codebuysse.be www.commissiecorporategovernance.nl www.eesc.europa.eu www.ndfr.nl www.nrcnext.nl www.rijksoverheid.nl www.snpi.nl
41