Jaarverslag 2014
Werken aan vertrouwen DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan duurzame welvaart in Nederland. Daarvoor werkt DNB als onafhankelijke centrale bank en toezichthouder aan: – prijsstabiliteit en een evenwichtige macro-economische ontwikkeling in Europa, samen met de centrale banken van het Eurosysteem; – een schokbestendig financieel systeem en een veilig, betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer; – solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Door onafhankelijk economisch advies uit te brengen, versterkt DNB het beleid gericht op haar primaire doelstellingen.
De Nederlandsche Bank NV Jaarverslag 2014
Uitgebracht in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 11 maart 2015.
Central bank and prudential supervisor of financial institutions © 2015 De Nederlandsche Bank NV The information in this document may be freely distributed and reproduced for educational and non-commercial purposes, provided the source is acknowledged. PO Box 98, 1000 AB AMSTERDAM Westeinde 1, 1017 ZN AMSTERDAM Tel. +31 20 524 91 11 Internet: http: //www.dnb.nl E-mail:
[email protected] ISSN: 1566-7200
Inhoud Directie, raad van commissarissen, bankraad en ondernemingsraad Inleiding van de president 1
5 11
Sterker uit de crisis
1.1 Inleiding
29
1.2
Nederland na de crisis: focus verschuift naar verhoging duurzame groei
29
1.2.1
Achterblijvend herstel
30
1.2.2 Bescheiden economische opleving in 2014
32
1.2.3 Structurele aanpassingen
33
1.2.4
Beleid voor de korte termijn
36
1.3
Toenemende weerbaarheid van banken en MKB-financiering
37
1.3.1
Hogere kapitaaleisen en de gevolgen voor kredietverlening
37
1.3.2 Belang marktfinanciering neemt vooral toe voor grote bedrijven
39
1.3.3 Alternatieve financieringsvormen in opkomst
40
1.4
Monetair beleid en economisch herstel in het eurogebied
41
1.4.1
Inflatieontwikkelingen en monetair beleid
41
1.4.2
Aanvulling met budgettair en structureel beleid noodzakelijk
43
1.4.3
Belang van hervormingen voor monetair beleid
46
1.5
Ruim monetair beleid en gevolgen voor financiële stabiliteit
47
1.5.1
Economische en financiële cycli lopen uiteen
47
1.5.2 Beleidsafwegingen
49
1.5.3 De rol van macroprudentieel beleid
49
2
Toezicht in actie
2.1 Inleiding
55
2.2
Vervolgstappen Europees bankentoezicht
56
2.3
Duurzaam herstel van vertrouwen
59
2.3.1 Implementatie risicogeoriënteerde toezichtkaders
59
Box 2.1 Toetsingen van beleidsbepalers
60
2.3.2
Integriteit
61
2.3.3
Transparantie
62
2.4 Toekomstbestendigheid
64
2.4.1
Structuur bancaire sector
64
Box 2.2 Maatwerk in toezicht en regelgeving
67
2.4.2 Consolidatie in een krimpende markt voor levensverzekeraars
67
2.4.3 Kenmerken van een duurzaam pensioenstelsel
69
2.4.4 Cross-sectorale verkenning toezichtregimes
72
3
Resolutie – bouwen aan een beheerste aanpak van bankfalen
3.1 Inleiding
77
3.2
Resolutiemechanisme; essentieel onderdeel van de bankenunie
77
3.3
DNB als resolutieautoriteit
78
3.4
Verliesabsorberend vermogen belangrijk voor afwikkelbaarheid systeembanken
79
3.5
Een goede voorbereiding is het halve werk: resolutieplanning
81
4 Continuïteit en vernieuwing in het betalingsen effectenverkeer 4.1 Inleiding
85
4.2
Veiligheid en betrouwbaarheid van het betalingsverkeer
85
4.2.1
Cyberdreigingen
85
4.2.2 Streven naar veiligheid en robuustheid
86
4.3
SEPA van start: innovaties en de toekomst van het Europees betalingsverkeer
87
4.3.1
SEPA als basis voor innovaties
87
4.3.2 Innovaties, maatschappelijke behoeftes en risico’s
88
4.3.3 Vooroplopen of afwachten? Innoveren in Nederland of Europa
89
4.4
Gebruik en beschikbaarheid van contant geld
89
4.4.1
Contant geld- en pintransacties
89
4.4.2 Bereikbaarheid van geldautomaten
91
4.5
Hervormingen van de internationale OTC-derivatenmarkten
92
4.5.1
Inhoud en doel van de hervormingen
92
4.5.2 Nieuwe risico’s
93
4.5.3 Effecten op de Nederlandse financiële sector
94
4.5.4 Risicobeheersing van belang
94
95
DNB KRONIEK 2014
5 Verantwoording
5.1 Inleiding
105
5.2
105
Bereikte resultaten kerntaken DNB
5.2.1 Financiële stabiliteit
105
5.2.2
Resolutie
108
5.2.3
Monetaire taken
109
5.2.4 Betalingsverkeer
112
114
Box 5.1 Dilemma’s in en rond het betalingsverkeer
5.2.5 Toezicht
115
117
Box 5.2 Evenwichtigheid als kenmerk van een duurzaam Financieel Toetsingskader
5.2.6 Statistieken
119
5.3 Kostenontwikkeling
120
5.4
122
Corporate governance
5.5 Risicobeheersing
124
Jaarverslag
5.5.1
Risicobeheersingsraamwerk
124
5.5.2 Risicobeheersing specifieke risicocategorieën
124
5.5.3 Belangrijkste risico’s
125
5.5.4 In control-verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico’s
126
5.6
Financiële uitzettingen
126
5.6.1
Monetaire uitzettingen
127
5.6.2 Externe reserves en eurobeleggingen
129
5.6.3 Resultaat
130
5.7
Financiële educatie en technische samenwerking
131
5.7.1 Financiële educatie
131
5.7.2 Technische ondersteuning
131
5.8 Bedrijfsvoering
132
5.8.1
132
Implementatie MVO-beleid
5.8.2 Wijzigingen bedrijfsvoering
134
5.8.3 Medewerkers
135
5.8.4 Compliance en integriteit
137
5.8.5 Milieu
138
5.8.6 Duurzaam inkopen
138
5.8.7 Maatschappelijke betrokkenheid
140
6
Verslag van de raad van commissarissen
6.1 Inleiding
143
6.2
143
Samenstelling, benoemingen
6.3 Werkzaamheden
143
6.4
Financiële Commissie
147
6.5
Honorerings- en benoemingscommissie
148
6.6 Toezichtcommissie
148
6.7 Onafhankelijkheidsverklaring
148
6.8 Slotwoord
149
Jaarrekening
Balans per 31 december 2014 (voor winstbestemming)
152
Winst- en verliesrekening over 2014
154
Toelichtingen op de balans per 31 december 2014 en de winst- en
verliesrekening over 2014
155
1.
Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling
155
2.
Toelichting op de balans
162
3.
Toelichting op de winst- en verliesrekening
193
4.
Overige gegevens
203
Tabellen 1
Sterker uit de crisis
1.1
Bbp per hoofd in Nederland internationaal vergeleken hoog
33
1.2
In veel landen zijn macroprudentiële maatregelen genomen
50
4 Continuïteit en vernieuwing in het betalingsen effectenverkeer 4.1
Steeds meer pintransacties, maar contant geld blijft belangrijk
90
4.2
Meer valse eurobiljetten in Nederland
91
5 Verantwoording 5.1
Kosten per hoofdtaak
121
5.2
Totale uitzettingen
127
5.3
Monetaire uitzettingen
128
5.4
Samenstelling van de externe reserves en de eurobeleggingen
129
5.5
Opbouw resultaat
130
Grafieken 1
Sterker uit de crisis
1.1
Economische groei in Nederland trekt aan
30
1.2
Investeringen in woningen en bedrijfsgebouwen blijven achter
31
1.3
Aandeel van oudere werknemers in beroepsbevolking sterk gestegen
35
1.4
Financieringskosten van achtergestelde schuld relatief hoog
39
1.5
Inflatie in eurogebied daalt vooral door lagere energieprijzen
41
1.6
Budgettaire ruimte in 2015 in meeste landen beperkt
44
1.7
Hervormingen nog niet overal vergevorderd
45
1.8
Divergentie in vertrouwen van beleggers en producenten
48
1.9
Rentes van risicovolle obligaties
48
2
Toezicht in actie
2.1
Balanstotaal Nederlandse bankensector in historische en internationaal perspectief
65
2.2
Concentratie Nederlands bankwezen in Europees perspectief
66
2.3
Premievolume verzekeringssector, exclusief zorg
68
2.4
Uitkerings- en premieovereenkomsten
71
Jaarverslag
Figuren 1
Resolutie – bouwen aan een beheerste aanpak van bankfalen
3.1
Verhouding TLAC en Bazel III-minimumkapitaalvereisten
80
4 Continuïteit en vernieuwing in het betalingsen effectenverkeer 4.1
Door afwikkeling via CCP’s minder tegenpartijrisico en meer transparantie
92
5 Verantwoording 5.1
Belang ervaren door stakeholders en impact van DNB
133
Dit verslag werd afgesloten op 27 februari 2015. Toelichting Het binnenlandse product, waarin grootheden van een aantal tabellen en grafieken zijn uitgedrukt, is het bruto binnenlandse product tegen marktprijzen, tenzij anders aangegeven. Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil; niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd; . = gegevens ontbreken. Afronding Soms kloppen de tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel).
Jaarverslag
Directie, raad van commissarissen, bankraad en ondernemingsraad 5
Vlnr: Jan Sijbrand, Frank Elderson, Klaas Knot, Job Swank
Bij het vaststellen van de jaarrekening 2014 was de samenstelling van directie, raad van commissarissen, bankraad en ondernemingsraad van De Nederlandsche Bank als volgt:
Directie President: Klaas Knot. Directeuren: Jan Sijbrand, Frank Elderson en Job Swank. Secretaris-directeur: Femke de Vries.
6
Raad van commissarissen Voorzitter: Alexander Rinnooy Kan (1949, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2012. (Einde eerste termijn: 2016) Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Waarnemend lid van de Toezichtcommissie. Vicevoorzitter: Annemiek Fentener van Vlissingen (1961, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2007. (Einde tweede termijn: 2015) Voorzitter van de Honorerings- en benoemingscommissie. Secretaris: Bert van Delden (1941, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2004. (Einde derde en laatste termijn: 2016) Lid van de Toezichtcommissie. Lid van de bankraad namens de raad van commissarissen sinds 2004. Overige leden: Jaap van Manen (1950, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2011. (Einde tweede termijn: 2018) Voorzitter van de Toezichtcommissie. Feike Sijbesma (1959, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2012. (Einde eerste termijn: 2016) Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Kees Goudswaard (1955, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2012. (Einde eerste termijn: 2016) Voorzitter van de Financiële Commissie. Commissaris van overheidswege benoemd: Wim Kuijken (1952, Ndl) Lid van de raad van commissarissen sinds 2012. (Einde eerste termijn: 2016) Lid van de Financiële Commissie. Lid van de Honorerings- en benoemingscommissie. Lid van de bankraad sinds 2012.
Jaarverslag
Honorerings- en benoemingscommissie Annemiek Fentener van Vlissingen, voorzitter Alexander Rinnooy Kan Feike Sijbesma Wim Kuijken Financiële Commissie Kees Goudswaard, voorzitter Wim Kuijken vacature Toezichtcommissie Jaap van Manen, voorzitter Bert van Delden Alexander Rinnooy Kan, waarnemend lid De overige functies van de directie en van de leden van de raad van commissarissen worden vermeld op de website van DNB. Joanne Kellermann heeft besloten na het einde van haar eerste termijn per 1 november 2014 niet op te gaan voor een tweede termijn als lid van de directie. Hélène Vletter-van Dort heeft besloten na het einde van haar eerste termijn per 1 oktober 2014 niet op te gaan voor een tweede termijn als lid van de raad van commissarissen. Femke de Vries is per 1 november 2014 benoemd door de directie tot secretaris-directeur. Menno Deurloo wordt in maart 2015 benoemd door de directie tot secretaris van de vennootschap en volgt aldus Louisa van den Broek op. Bankraad Voorzitter: Arnoud Boot Hoogleraar Ondernemingsfinanciering en financiële markten aan de Universiteit van Amsterdam. Overige leden: Bert van Delden Lid van de raad van commissarissen. Wim Kuijken Lid van de raad van commissarissen van overheidswege. Hans de Boer (per 1 juli 2014, opvolger Bernard Wientjes) Voorzitter VNO-NCW.
7
8
Chris Buijink Voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Banken. Harry Garretsen Hoogleraar economie en decaan aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ton Heerts Voorzitter FNV. Marco Keim Voorzitter van het Verbond van Verzekeraars. Maurice Limmen Voorzitter CNV. Albert Jan Maat Voorzitter LTO Nederland. Kick van der Pol Voorzitter Pensioenfederatie. Michaël van Straalen Voorzitter MKB-Nederland. Reginald Visser Voorzitter VCP. Vertegenwoordiger namens het ministerie van Financiën: Hans Vijlbrief, Thesaurier-generaal. Per 1 mei 2014 is Arnoud Boot herbenoemd als lid van de bankraad, voor een derde termijn van vier jaar. Tevens is hij herbenoemd als voorzitter van de bankraad, voor een tweede termijn van vier jaar. Ondernemingsraad Eleonora van Erp
Jerry Rijmers
Johan de Feijter
Elizabeth Rosheuvel
Lineke Galama
Paul Suilen
Saideh Hashemi
Marjolein van der Vlugt
Steven Jonk
Ingrid Voorn
Nico Kloosterman (voorzitter)
Peter Wagelmans
Miriam Kraal (voorzitter)
Jos Westerweele
Jan Meinster
Sandra Koentjes (ambtelijk secretaris)
Inleiding van de president
Jaarverslag
Inleiding van de president De Nederlandsche Bank (DNB) dient sinds haar oprichting op 25 maart 1814 het algemeen belang. Hoe dit werd vormgegeven, is in haar meer dan 200 jarige bestaan uiteraard aan verandering onderhevig geweest. Zo is op 1 januari 2014 het bevorderen van de financiële stabiliteit in de Bankwet expliciet verankerd als DNB-taak. Als dienaar van het algemeen belang draagt DNB een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dit blijkt ook uit onze missie. DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan duurzame welvaart in Nederland. Het maatschappelijk verantwoord ondernemen zit als het ware in onze haarvaten. Transparantie is daarvan een belangrijk onderdeel. DNB ziet het als haar taak om de maatschappij uit te leggen wat zij doet, en waarom. Dit doet zij ook vanuit het besef dat transparantie de effectiviteit van haar beleid vergroot. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is voor DNB een manier van werken waarbij we ons richten op de lange termijn, en dus op duurzaamheid. Zo heeft de financiële crisis duidelijk gemaakt dat economische groei gebaseerd op overmatige kredietverlening niet duurzaam is. Deze les wordt meegenomen bij de afweging tussen een robuuster financieel stelsel en een weerbaarder economie enerzijds en een mogelijk tijdelijk lagere toeneming van de kredietverlening en economische groei anderzijds. De schuldencrisis heeft aangetoond dat de bestaande institutionele inrichting van de Economische en Monetaire Unie (EMU) niet toereikend was om financiële stabiliteit te waarborgen. In die context is het toezicht op banken overgegaan naar de ECB, waardoor DNB medeverantwoordelijkheid krijgt voor het bankentoezicht in het gehele eurogebied. De bankenunie en meer specifiek het op 4 november 2014 gestarte gemeenschappelijk toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) heeft geleid tot een nieuwe golf van internationalisering van DNB. In het afgelopen jaar zijn vele DNB-medewerkers deel uit gaan maken van het Europese bankentoezicht, ofwel in Amsterdam ofwel in Frankfurt. Deze ontwikkeling zal zich voortzetten nu ook de tweede pijler van de bankenunie, het Europees resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM), van start is gegaan. De mondiale economie op een pad van geleidelijk en ongelijkmatig herstel … De wereldeconomie wordt gekenmerkt door gedaalde grondstoffenprijzen (inclusief die van olie), een geringe handelsgroei en perspectief op uiteenlopend monetair beleid. Per saldo zal het economische herstel zich gematigd voortzetten, bij een lage inflatie. Deze reflecteert een negatieve grondstoffenprijsinflatie en onderbenutting van de productiecapaciteit, met name in de ontwikkelde landen. Het IMF voorziet dat het volume van het mondiale bruto binnenlandse product (bbp) dit jaar 3,5% hoger zal liggen dan een jaar eerder. In 2014 bedroeg het vergelijkbare groeicijfer 3,3%. Het herstel blijft kwetsbaar en de heterogeniteit tussen landen groot. In de Verenigde Staten (VS) versnelt de groei, maar in het eurogebied en Japan is het herstel zwak. Hoewel opkomende landen in 2015 naar verwachting zullen profiteren
11
12
van het herstel van de ontwikkelde economieën, wordt ook daar het herstel gemarkeerd door divergentie. Daarbij presteren Aziatische landen in het algemeen beter. De VS zijn relatief snel begonnen met het repareren van de schade die de financiële crisis van 2008 heeft aangericht. Daardoor is het herstel van de balans van Amerikaanse gezinnen, bedrijven en het bankwezen verder gevorderd dan elders. Als gevolg daarvan kon de transmissie van het zeer accommoderende monetaire beleid naar de reële economie zich herstellen. Ook profiteren de VS van een relatief flexibele economie, waardoor deze de gevolgen van de financiële crisis sneller heeft kunnen absorberen. Zo daalde de werkloosheid van bijna 10% in 2010 tot 5,6% in december 2014. Natuurlijk heeft ook de impact van de winning van schaliegas en -olie, die in de VS inmiddels een zeer grote vlucht heeft genomen, voor rugwind gezorgd bij het economische herstel. Schaliegas geeft Amerikaanse consumenten en producenten zekerheid van beheerste energieprijzen voor een langere periode. De Amerikaanse schaliegaswinning heeft via een daling van de Amerikaanse importen van olie ook een grote invloed op de mondiale oliemarkt. Deze heeft de afgelopen maanden een opvallende ontwikkeling doorgemaakt. Zo halveerde de in dollars uitgedrukte prijs van een vat ruwe olie (UK Brent) binnen een tijdsbestek van zes maanden. Deze prijsdaling is vooral het gevolg van een aanhoudend groot aanbod van olie, en deels van een minder snel groeiende vraag. De vraag naar olie wordt getemperd door een minder uitbundige economische groei in de opkomende markten. Zo ondergaat de Chinese economie een geleidelijke vertraging naar een meer houdbaar groeitempo. De autoriteiten aldaar combineren beleid gericht op het reduceren van de financiële kwetsbaarheden met flankerend stimulerend beleid. Als gevolg hiervan zal de Chinese groei vertragen van 73/4% in 2013 naar 63/4% in 2015, aldus het IMF. Deze vertraging heeft uitstralingseffecten elders in de Aziatische regio. De daling van de olieprijs heeft uiteenlopende economische effecten. Voor olie-importerende landen zijn deze per saldo positief, vanwege de grotere koopkracht en particuliere vraag. Goedkopere energie komt ook het investeringsklimaat ten goede. Voor de meeste olieexporteurs is het een ongunstige ontwikkeling. Het doet hun inkomsten afnemen, met negatieve gevolgen voor hun lopende rekening en overheidsfinanciën. Olie-exporterende landen die op grote schaal verplichtingen in dollars hebben, worden extra geraakt, omdat de waarde van de Amerikaanse munt de afgelopen maanden fors is toegenomen. Op de wat langere termijn heeft de mondiale economie overigens geen baat bij een lang aanhoudende, extreem lage olieprijs. Zo drukt deze de importvraag van olie-exporterende landen. De Russische economie lijdt bijvoorbeeld zwaar onder de repercussies van de lage olieprijs, naast de invloed van de economische sancties naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Oekraïne. Dit zal ook negatieve gevolgen hebben voor de Russische vraag naar producten uit nabijgelegen landen. Vanuit het perspectief van duurzame economische groei is een structureel
Jaarverslag
te lage olieprijs ook ongunstig, omdat het de op langere termijn noodzakelijke investeringen in duurzame energiebronnen minder rendabel maakt. … met significante neerwaartse risico’s De risico’s rond dit fragiele en heterogene herstel zijn overwegend neerwaarts. Allereerst zijn er geopolitieke risico’s. De situatie in het Midden-Oosten en die samenhangend met de spanningen tussen Rusland en Oekraïne kunnen de economische groei in de wereld negatief beïnvloeden. Een geringere wereldhandelsgroei is een voor de hand liggend transmissiekanaal. Maar het herstel kan ook geraakt worden door onverwachte en excessieve bewegingen op financiële- en grondstoffenmarkten alsmede door een deuk in het langzaam gegroeide vertrouwen van huishoudens en bedrijven. Ook via aanvallen op de financiële infrastructuur kunnen geopolitieke risico’s het herstel belemmeren. Zo worden cyberaanvallen uitgevoerd door statelijke actoren, zoals veiligheidsdiensten, met als doel gevoelige informatie te stelen. De potentiële impact van cyberaanvallen is groot vanwege de vitale rol die informatiesystemen spelen in de financiële sector. Cyberweerbaarheid verdient en krijgt aandacht op de hoogste bestuurlijke niveaus van financiële instellingen en infrastructuren. Maar intensivering van die aandacht blijft belangrijk. Internationaal wordt er over nagedacht hoe maatregelen voor beveiliging en bedrijfscontinuïteit aan hoge eisen kunnen blijven voldoen. Financiële markten zijn gevoeliger geworden voor veranderingen in het monetaire beleid, met name dat van de VS. De afhankelijkheid van centrale bankliquiditeit als bron voor koerswinsten op markten is groot. Centrale banken op hun beurt vertrouwen steeds meer op financiële markten voor de transmissie van hun beleid, vooral de onconventionele varianten daarvan. Dit beleid heeft wereldwijd geleid tot langdurig zeer ruime monetaire financiële condities. Deze ondersteunen het herstel via lagere leenrentes en betere financieringstoegang, maar hebben ook andere gevolgen. Er is sprake van een zoektocht naar rendement onder beleggers zonder dat de bijbehorende risico’s adequaat worden meegenomen in de prijsvorming. Dit maakt de consequenties van een ommekeer in risicosentiment potentieel groot. De waarschijnlijkheid van een dergelijke ommekeer neemt toe naarmate het herstel van de Amerikaanse economie vordert. Omdat de conjunctuur in de VS sneller herstelt dan elders, komt een normalisatie van het monetaire beleid aldaar eerder dichterbij dan in andere regio’s. Uitstel van een normalisatie van het monetaire beleid door de Amerikaanse centrale bank (Fed) kan de vermogensprijsinflatie op financiële markten verder aanwakkeren. Dit heeft financiële stabiliteitsrisico’s, omdat de afbouw van excessieve schulden in verschillende regio’s weliswaar gaande is maar nog niet is voltooid. Anderzijds heeft een normalisatie consequenties voor financiële markten, niet alleen in de VS maar ook in andere landen. Zo zijn de Amerikaanse dollar en recent de Zwitserse frank onder meer in waarde gestegen door verwachtingen over regionale verschillen in monetaire beleidsposities. De internationale doorwerkingseffecten van een normalisatie kunnen vooral opkomende landen met minder robuuste macro-economische
13
14
fundamenten treffen. Heldere communicatie door de Fed en andere centrale banken over de monetaire beleidsintenties kan ervoor zorgen dat financiële markten niet verrast worden. Beleidsmakers in opkomende landen kunnen bijdragen aan stabiliteit door hun macroeconomische fundamenten en beleidsraamwerken – bijvoorbeeld op macro-prudentieel gebied – te versterken. In het eurogebied is het glas halfvol … De minder snel groeiende wereldhandel wordt ook in het eurogebied gevoeld, via een trager conjunctuurherstel dan eerder voorzien. Daarom is de olieprijsdaling een welkome groeiimpuls voor het eurogebied, analoog aan de gevolgen van de winning van schaliegas in de VS. De impuls wordt nog versterkt door de waardedaling van de euro die de export zal ondersteunen. De euro deprecieerde vooral ten opzichte van de Amerikaanse dollar, de Chinese yuan en recent de Zwitserse frank. Gewogen met het belang van de landen voor de handel van het eurogebied is de euro sinds april 2014 met circa 11% gedaald. Al met al verwacht het IMF een beperkte versnelling van de economische groei in het eurogebied, van 0,8% in 2014 tot 1,2% in 2015 en 1,4% in 2016. De lagere eurokoers tempert ook de neerwaartse invloed van de olieprijs op de inflatie. Desondanks zal de olieprijs in 2015 leiden tot negatieve inflatievoeten. Een negatieve inflatie is overigens niet hetzelfde als deflatie. Deflatie is de veel schadelijker situatie van zichzelf versterkende prijsdalingen die zich nestelen in verwachtingen en in de loonvorming. Daarvan is nu geen sprake. Maar aan een langdurig lage inflatie zijn wel risico’s verbonden. Relatieve prijsaanpassingen verlopen bijvoorbeeld langzamer, waardoor de concurrentiepositie van landen met tekorten op de lopende rekening slechts langzaam verbetert. Ook kunnen inflatieverwachtingen voor de lange termijn ontankerd raken als de inflatie langdurig ver onder de doelstelling blijft. Dit kan de geloofwaardigheid van het monetaire beleid aantasten. De lage nominale groei die vaak gepaard gaat met lage inflatie bemoeilijkt bovendien het wegwerken van schulden. … en zijn instituties versterkt Er zijn in 2014 belangrijke stappen gezet bij het versterken van de institutionele inrichting van het eurogebied. Op 4 november is het eerste onderdeel van de bankenunie, het SSM, van start gegaan. De succesvolle afronding van een omvangrijk balansonderzoek van de grootste banken in het eurogebied, de comprehensive assessment, was een belangrijke eerste mijlpaal voor het SSM. Dit onderzoek, bestaande uit een asset quality review (AQR) en stresstesten, heeft helderheid verschaft over de gezondheid van de grootste en meest internationaal verweven banken van het eurogebied. De meeste van deze banken, waaronder alle zeven deelnemende Nederlandse banken, zijn goed gekapitaliseerd. Hun kapitaalpositie blijft bovendien op peil in het hypothetische geval van een scenario van economisch zeer slecht weer. De belangrijkste Europese en Nederlandse banken zijn dus niet alleen sterk genoeg, ze kunnen ook tegen een stootje. De publicatie van deze resultaten heeft bijgedragen aan de transparantie over de financiële sector die de maatschappij van de toezichthouder verlangt. Dit komt het vertrouwen
Jaarverslag
in de nieuwe Europese toezichthouder en in de Europese financiële sector ten goede. Wat dat laatste betreft, kan een vergelijking worden gemaakt met de vertrouwensimpuls door publicatie van de resultaten van de doorlichting van het Amerikaanse bankwezen in 2009. Per 1 januari 2015 is ook de tweede pijler van de bankenunie, het SRM, van start gegaan. De twee-eenheid van toezicht en resolutie (afwikkeling) op Europees niveau doorbreekt de negatieve wisselwerking tussen overheden en banken, een belangrijke oorzaak van de Europese schuldencrisis van 2010. Het SRM is een Europees kader voor de gedegen aanpak van banken die niet langer levensvatbaar zijn. Doelstelling is om bij onverhoopte problemen te komen tot een ordelijke resolutie van systeemrelevante banken zonder gevaar voor de financiële stabiliteit en materieel risico voor de overheid en de belastingbetaler. Het SRM kent een resolutieautoriteit, de Resolutieraad (Single Resolution Board – SRB). Deze zal zich in 2015 vooral richten op de operationele inrichting van haar taken en verantwoordelijkheden. Die laatste betreffen resolutieplanning en het nemen van maatregelen ter verbetering van de afwikkelbaarheid voor significante en grensoverschrijdende instellingen in Europa. Voor ordelijke resolutie is het cruciaal dat banken op het moment van falen nog over voldoende verliesabsorptiecapaciteit beschikken. Daartoe dienen de banken hun balansen zo in te richten dat die capaciteit op het moment van resolutie nog beschikbaar is. Dit kan onder meer worden gerealiseerd door de uitgifte van speciaal schuldpapier. Dergelijk papier kan in het geval van bankfalen verliezen absorberen en worden geconverteerd in nieuwe kapitaalinstrumenten. Daarmee kunnen de essentiële onderdelen van de instelling worden geherkapitaliseerd. Aldus worden de kosten van een eventueel falen primair afgewenteld op aandeelhouders en crediteuren van de bank (bail-in). Vanaf 2016 zal de SRB ook daadwerkelijk kunnen beslissen over de resolutie van een falende instelling en de haar ter beschikking staande instrumenten toepassen. De SRB zal ook de beschikking hebben over een Europees resolutiefonds (SRF). Dit fonds zal in de loop van de tijd worden gevuld door bijdragen van de bankensector. Overigens is het voor de geloofwaardigheid van het SRM van groot belang dat dit fonds niet alleen goed gevuld is, maar ook kan beschikken over een afdoende en geloofwaardige achtervang. Het algemeen bestuur van de SRB bestaat uit haar directie en vertegenwoordigers van de nationale resolutieautoriteiten. Het kabinet heeft DNB aangewezen als nationale resolutieautoriteit voor banken in Nederland. Hierover later meer. De bankenunie kan bouwen op goede prudentiële wet- en regelgeving uit hoofde van de strengere liquiditeits- en kapitaaleisen die mondiaal worden gesteld in het kader van de zogenoemde Bazel III-regels. In sommige landen wordt de lat bovendien hoger gelegd. Zo streeft het Nederlandse kabinet, gelet op de grote concentratie van ons bankwezen, voor systeemrelevante Nederlandse banken een relatief hogere hefboomratio na. Op dit moment is standvastige implementatie van wat is afgesproken belangrijker dan het aanbrengen van verdere verfijningen van de prudentiële regels. Hierop moet één uitzondering worden gemaakt, en dat betreft de huidige preferentiële behandeling van overheidsschuld in toezichtregelgeving. Deze behandeling is geen reflectie van de risico’s die gelopen worden op beleggingen in dergelijke instrumenten. Dit is met name het geval voor schuld uitgegeven door landen die
15
16
wel een nationale fiscale soevereiniteit maar de facto geen nationale monetaire soevereiniteit hebben. Adresseren van deze kwetsbaarheid in de regelgeving zal het vertrouwen in de bankensector en de interbancaire kredietverlening bevorderen. Het schaduwbankwezen vraagt om meer aandacht van beleidsmakers. Zo kan een goed gereguleerde bankensector aanleiding geven tot het verschuiven van risico’s naar het grotendeels ongereguleerde schaduwbankwezen. Dit schaduwbankwezen bestaat uit instellingen zoals geldmarktfondsen, financierings- en beleggingsmaatschappijen die met elkaar kredietintermediatie verrichten en daarmee het reguliere bankwezen repliceren. Nieuwe instrumenten en regelgeving moeten ontwikkeld worden om deze activiteiten geen nieuwe bronnen van systeemrisico’s te laten worden. Tot slot is op 1 augustus 2014 de gemeenschappelijke eurobetaalmarkt (Single Euro Payments Area – SEPA) van start gegaan. Op die datum heeft de harmonisatie van de belangrijkste girale betaalmethoden in Europa zijn beslag gekregen. Hiermee is de basis gelegd voor een efficiënter Europees betalingsverkeer, dat in de komende jaren in de praktijk moet worden gerealiseerd door schaalvergroting en meer concurrentie. De totstandkoming van een gemeenschappelijke markt voor eurobetalingen kan een belangrijk smeermiddel zijn voor het vrije verkeer van arbeid en kapitaal, hoekstenen van de gemeenschappelijke markt. Grenzen monetair beleid in zicht … Gegeven de afnemende inflatieverwachtingen en het trage economische herstel in 2014 is het monetaire beleid in het eurogebied verder verruimd. De beleidsrente is in stappen verlaagd tot vijf basispunten en de depositorente is negatief. De verdere verlaging van de beleidsrente vertaalt zich geleidelijk in lagere leenrentes. Via gerichte communicatie in de vorm van zogenoemde forward guidance heeft de ECB aangegeven dat de beleidsrente nog lang laag zal blijven. Naast het verlagen van de beleidsrentes zijn ook nieuwe onconventionele monetaire maatregelen genomen. Daarbij is het accent verschoven van ondersteunen van de financieringsmogelijkheden voor banken naar meer gerichte beïnvloeding van kredietverlening en de stand van het monetaire beleid. Het eerste via de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations TLTRO’s), het tweede via aankoopprogramma’s voor staatsobligaties, obligaties van Europese instellingen, gedekte obligaties uitgegeven door banken en asset backed securities. In de periode maart 2015 tot tenminste september 2016 zal maandelijks voor EUR 60 miljard worden gekocht aan deze activa. Daarmee wordt meer dan EUR 1.100 miljard aan nieuwe liquiditeit gecreëerd. Als deze programma’s leiden tot lagere leenrentes en lagere wisselkoers van de euro kunnen de bestedingen en daarmee inflatie positief worden beïnvloed. De effectiviteit van de genomen beleidsmaatregelen moet worden afgewacht. De uitgangspositie van het eurogebied verschilt met die in de VS, toen eind 2008 een vergelijkbaar beleid werd geïntroduceerd. Dit verschil betreft niet alleen de renteniveaus, die destijds fors hoger lagen. Ook zijn er belangrijke verschillen in het financiële systeem tussen de VS en het eurogebied, bijvoorbeeld ten aanzien van het belang van bancaire en marktfinanciering, waardoor de transmissie van een dergelijk
Jaarverslag
beleid naar de reële economie verschilt. Tegelijkertijd zijn grootschalige liquiditeitsinjecties niet zonder risico’s. Naast risico’s voor de balans van DNB draagt dit beleid bij aan verder stijgende vermogensprijzen op financiële markten. De ruime liquiditeitscondities hebben de illusie van permanente liquiditeit gewekt en uiten zich in toegenomen risicogeneigdheid op financiële markten. Het gevolg is een groeiende bereidheid tot het nemen van financiële risico’s, die niet gepaard gaat met een bereidheid om economische risico’s te nemen. Wanneer financiële risico’s worden genomen die niet gedragen worden door reëel-economische vooruitzichten, leidt dat alleen tot een herschikking van beleggingsportefeuilles, dus van bestaande activa. Bereidheid tot het nemen van economische risico’s uit zich in het investeren in nieuwe activa, bijvoorbeeld een nieuwe fabriek. Dergelijke investeringen zijn een bron van economische groei. Sommige landen hebben de afgelopen jaren macroprudentiële instrumenten ingezet om ongewenste neveneffecten van het ruime monetaire beleid te beheersen. Dit zijn vooral landen waar de huizenprijzen fors zijn gestegen, zoals Zwitserland, België en het Verenigd Koninkrijk. Daar zijn diverse maatregelen gericht op het reduceren van overmatige hypothecaire kredietverlening genomen. Andere landen, zoals Noorwegen en Zweden, hebben de zogenoemde contra-cyclische kapitaalbuffer geactiveerd om risico’s samenhangend met de kredietgroei te beperken. Weer andere, met name kleinere landen hebben extra buffereisen opgelegd aan systeemrelevante instellingen, teneinde de weerbaarheid van de financiële sector te vergroten. Hoewel effectief voor wat betreft het vergroten van de weerbaarheid, kunnen vraagtekens worden geplaatst of de inzet van alleen deze macroprudentiële instrumenten voldoende is om de risico’s van langdurig ruim monetair beleid afdoende te mitigeren. Nu de ECB nagenoeg alle instrumenten uit haar monetaire beleidsarsenaal heeft ingezet, is het nog belangrijker om hervormingen door te voeren. Dergelijke hervormingen gericht op grotere reëel-economische convergentie bevorderen de economische cohesie en integratie van de delen van het eurogebied. Daarmee zal het gemeenschappelijke monetaire beleid nog passender kunnen worden en neemt de kans op asymmetrische schokken af. Mocht zo’n schok zich toch voordoen, dan zorgt de grotere economische flexibiliteit er vervolgens voor dat relatief snel een aanpassingsproces op gang komt. Op dit punt scoren de VS duidelijk beter dan het eurogebied. Een inhaalslag van Europa vergt een economische structuur en instituties van lidstaten die vergelijkbaar zijn en gericht zijn op het bevorderen van economische groei. Het vergroten van reële convergentie is onlosmakelijk verbonden met een grotere risicodeling. Het eerste is een noodzakelijke voorwaarde voor het laatste. Overigens is het voor het draagvlak voor de EMU essentieel dat voor een grotere risicodeling democratische legitimatie bestaat. Dat vergt een politiek besluit. … waardoor effectief flankerend beleid nog belangrijker wordt Om op houdbare wijze een hogere economische groei en prijsstabiliteit in het eurogebied te bereiken, is een combinatie nodig van accommoderend monetair beleid en effectieve maatregelen op andere beleidsterreinen. Voor wat betreft het budgettaire beleid is het zaak de beschikbare ruimte binnen de nieuwe begrotingsregels te benutten. Begrotingstekorten
17
18
liggen in 2015 doorgaans onder de grens van 3% van het bbp, maar veel landen hebben nog steeds zorgelijk hoge schuldniveaus. Bovendien is een bijwerking van de genoemde aankoopprogramma’s dat de discipline die markten uitoefenen op overheidsfinanciën, zal afnemen. Daardoor zijn begrotingsregels nog belangrijker geworden als waarborg voor discipline bij overheden. Een budgettaire impuls moet daarom van specifieke landen of uit de samenstelling van de overheidsbegroting komen. Zo kunnen landen de invloed van het begrotingsbeleid op de groei optimaliseren door lasten te verschuiven van arbeid naar vermogen of consumptie. Bij de samenstelling van de uitgaven verdient verhoging van publieke investeringen overweging, vooral in landen waar de kwaliteit van de infrastructuur te wensen overlaat. Het beslag op de overheidsfinanciën kan worden verkleind door publieke investeringen deels te financieren via publiek-private samenwerking of op Europees niveau. Het recente plan van de voorzitter van de Europese Commissie Juncker kan daarom een positief effect hebben, al zal veel afhangen van de vormgeving en implementatie. De monetaire en budgettaire maatregelen kunnen verder worden versterkt door maatregelen aan de aanbodzijde van de economie. Zoals eerder genoemd, zijn in de financiële sector al vergaande maatregelen genomen. Deze beogen onder meer de allocatieve functie van de financiële sector te versterken. Naarmate besparingen beter hun weg vinden naar de meest productieve sectoren wordt het groeipotentieel versterkt. Zo’n versterking heeft ook baat bij een verdere verdieping en verbreding van marktfinanciering. De interne kapitaalmarkt, bijvoorbeeld voor securitisaties of durfkapitaal, is in de EU minder efficiënt en minder toegankelijk dan in de VS. Dit is onder meer terug te voeren op institutionele belemmeringen binnen de unie, zoals verschillen in vennootschapsrecht en faillissementswetgeving. Het reduceren daarvan schept dus ruimte voor een verbreding van de financieringsbasis voor Europese bedrijven, met lagere kapitaalkosten en meer investeringen als gevolg. Ook op andere terreinen is in Europa nog veel ruimte voor verdergaande structurele hervormingen. In perifere delen van het eurogebied hebben de afgelopen jaren indrukwekkende en sociaal pijnlijke interne loon- en prijsaanpassingen plaatsgevonden. De inzet van beleid in deze landen zou zich nu meer moeten richten op het veranderen van de economische structuur. Te lang en te vaak hebben instituties en wet- en regelgeving gericht op goederenmarkten en arbeidsmarkten belemmerend gewerkt op innovaties en ondernemerschap. In diverse landen is dat nog altijd het geval. Daardoor zijn sectoren waar relatief weinig toegevoegde waarde wordt gecreëerd, oververtegenwoordigd in deze economieën. In een geglobaliseerde wereld leidt dat tot concurrentie op loon en prijs met opkomende landen, vooral in Azië. Historische ervaringen van andere landen, ook ons land, leren dat deze strijd gelet op het verschillende niveau van economische ontwikkeling niet gewonnen kan worden. Hoewel vooral landen met een steunprogramma sinds 2011 progressie hebben geboekt, zoals bij de efficiëntie van product- en arbeidsmarkten, is op dit gebied nog veel werk te verrichten. Helaas daalt het tempo van hervormen de laatste jaren, terwijl grote landen als Frankrijk en Italië zelfs achterop raken. Europese overheden zouden meer aandacht moeten hebben voor het gemak waarmee een bedrijf kan worden opgestart, en waarmee
Jaarverslag
jonge bedrijven kunnen doorgroeien naar een grotere schaal. Belangrijke maatregelen zijn het verder verminderen van ontslagbescherming in vaste contracten (Spanje, Frankrijk), beter activerend arbeidsmarktbeleid (Ierland) of het liberaliseren van netwerksectoren (Portugal) en gereguleerde beroepen als advocaten (Frankrijk, Italië). Ook is versterking van de kwaliteit van de overheid en het juridische systeem nodig (Italië). Het vermogen van deze en andere structurele hervormingen om via hogere productiviteit de groei te stimuleren, moet niet worden onderschat. Volgens berekeningen van de OESO heeft het eurogebied ten opzichte van andere ontwikkelde landen relatief veel baat bij structurele hervormingen, meer dan bijvoorbeeld de VS. In het eurogebied kunnen de stimulerende effecten van hervormingen oplopen tot gemiddeld 6% van het bbp. Nederland aan de beterende hand Sinds de crisis blijft de economische groei in Nederland achter in vergelijking met ons omringende landen. De financiële crisis legde de onhoudbaarheid van eerdere, op overmatige schuldopbouw gebaseerde groeivoeten bloot. Omdat de tering naar de nering moest worden gezet, stonden de binnenlandse bestedingen en daarmee de economische groei onder druk. De buitenlandse afzet van Nederlandse goederen en diensten was lange tijd het enige been waar de Nederlandse economie op liep. Maar met het inmiddels in gang gezette balansherstel – niet alleen bij huishoudens, maar ook bij de overheid en de financiële sector – is de basis gelegd voor een meer duurzame economische groei. Sinds medio 2013 is het economische sentiment in Nederland duidelijk verbeterd. Ook op de woningmarkt is het vertrouwen in 2014 toegenomen, met stijgende aantallen transacties en gemiddeld licht hogere prijzen als gevolg. Hoewel de regionale verschillen groot blijven, zal het herstel op de woningmarkt in 2015 naar alle waarschijnlijkheid doorzetten. Mede dankzij overheidsmaatregelen die herhaling van excessen uit het verleden beogen te voorkomen, ligt het in de rede dat de prijsstijgingen beheerst blijven. Met de terugkeer van vertrouwen van consumenten en producenten zullen de binnenlandse bestedingen zich naar verwachting gunstiger gaan ontwikkelen. Dit is goed nieuws voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). Deze sector is hard door de crisis geraakt en heeft tot nu toe maar beperkt kunnen profiteren van het grotendeels exportgeleide herstel. Met meer ruimte voor binnenlandse bestedingen zullen bedrijfstakken als bouw, horeca en zakelijke dienstverlening ook meer de wind in de rug krijgen. Met zowel een groeiende binnenlandse als buitenlandse afzet van in Nederland geproduceerde goederen en diensten gaat de economie weer op twee benen lopen. Hoewel de economische groei tussen 2014 en 2016 zal versnellen, is de omvang van de groei in historisch opzicht bescheiden. Het herstel heeft wel een positieve uitwerking op de arbeidsmarkt. Zo is de groei van de werkgelegenheid in de loop van 2014 aangetrokken, en blijft het aantal vacatures stijgen. Waken voor doemdenken, maar ook voor zelfgenoegzaamheid Er is geen reden tot pessimisme. De Nederlandse welvaart bevindt zich, gemeten aan het bbp per hoofd van de bevolking, op een van de hoogste niveaus ter wereld. Veel Nederlanders doen mee op de arbeidsmarkt en zijn per uur relatief productief. Nederland staat er structureel goed voor, mede dankzij overheidsmaatregelen. Wetgeving op het gebied van
19
20
de aow, de pensioenen en de woningmarkt komen de Nederlandse economische dynamiek, het weerstandsvermogen en de conjuncturele stabiliteit ten goede. Dit geldt mede voor de genomen arbeidsmarktmaatregelen, zoals vereenvoudiging van het ontslagrecht, normalisering van het flexwerk en versobering van de ww. Ook is belangrijke voortgang geboekt bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Dit is voor beleidsmakers echter geen reden voor zelfgenoegzaamheid. De overheidsfinanciën bevinden zich weliswaar weer op een houdbaar pad, maar de budgettaire marges blijven beperkt. Dankzij de prioriteit van het kabinet voor budgettaire soliditeit heeft Nederland de Europese buitensporigtekortprocedure verlaten. Maar geheel op orde zijn de publieke financiën nog niet. Verdere reductie van onder meer de overheidsschuld is gewenst, niet alleen vanwege de vergrijzende bevolking. Zo heeft een lage staatsschuld in de jaren direct voorafgaand aan de crisis zijn waarde voor ons land bewezen tijdens deze crisis. Hierdoor beschikte de overheid over een financiële buffer om de eerste klappen te absorberen. Het weer kunnen beschikken over dergelijke buffers bevordert de duurzaamheid van toekomstige economische groei. Hoe en wanneer dit wordt gerealiseerd is uiteraard een politieke keuze, waarbij ook aandacht zal worden besteed aan de effecten op onder andere de economische groei. Hierbij is niet noodzakelijkerwijs sprake van een tegenstelling. De overheid maakt niet alleen keuzes ten aanzien van de omvang van haar inkomsten en uitgaven, maar ook over de samenstelling ervan. Wat dat laatste betreft, staat een herziening van het belastingstelsel terecht hoog op de prioriteitenlijst van het kabinet. Mochten de huidige beperkte budgettaire marges groeien, dan draagt aanwending daarvan ten behoeve van een belastingstelselherziening bij aan zowel fiscale soliditeit als groei. Het minder belasten van de inkomsten uit arbeid kan het lonender maken om (meer uren) te gaan werken. Daarbij geldt dat niet alle groepen op dezelfde manier reageren op fiscale prikkels, zodat gericht beleid de werkgelegenheidswinst kan versterken. Ter dekking van lagere belasting op arbeid kan worden gedacht aan een verhoging van de opbrengsten uit de omzetbelasting (btw). Een verbreding van de btw-grondslag kan plaats vinden via een reductie van het aantal producten met een laag tarief en/of een verhoging van het lage btwtarief. Ook in de inkomstenbelasting is ruimte voor grondslagverbreding. De fiscale subsidie op pensioensparen kan worden teruggebracht door de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies te laten afnemen naarmate het inkomen toeneemt. Hetzelfde geldt voor het – geleidelijk en op de langere termijn – fiscaal neutraal onderbrengen van de eigen woning in box 3 van de inkomstenbelasting. Dit laatste is conform de aanbevelingen voor herziening van het belastingstelsel zoals eerder gedaan door de Commissie Van Dijkhuizen. De Nederlandse economische structuur na de crisis … Wanneer het stof van de financiële crisis is neergedwarreld, zal de nieuwe economische werkelijkheid verschillen van die direct voorafgaand aan de crisis. De Nederlandse economische structuur verandert door technologische ontwikkelingen en maatschappelijke trends. Onderzoek laat zien dat technologische aanpassingen zich steeds sneller over de wereld
Jaarverslag
verspreiden. Duurde het 120 jaar eer stoomschepen in de meeste landen hun intrede deden, voor internet was dat nog maar zeven jaar. Dat betekent ook dat specialisaties en sectoren sneller verschuiven. De Nederlandse economie specialiseert zich in toenemende mate in hoogwaardige dienstverlening. Zelf exporteert de commerciële dienstverlening relatief weinig, maar deze draagt wel fors bij aan de export van andere sectoren. Gemeten in termen van toegevoegde waarde heeft de dienstverlening het stokje overgenomen van de industrie als motor van de uitvoer. Dergelijke veranderingen hebben ook invloed op de investeringen van bedrijven. De afgelopen jaren zijn uitgaven aan onderzoek, ontwikkeling, software en databanken voor bedrijven steeds belangrijker geworden in vergelijking met investeringen in materiële activa. Ook de arbeidsmarkt verandert van karakter; dienstverbanden worden steeds flexibeler en door ontgroening en vergrijzing gaan ouderen een steeds grotere rol spelen. Het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie moet mee kunnen groeien met de snel veranderende wereldeconomie. Innovaties zijn hierbij instrumenteel. Aan innovaties is in ons land meestal geen gebrek. Tussen 2008 en 2012 is het aantal bedrijven dat innovatieactiviteiten verricht relatief snel toegenomen. Vergeleken met bedrijven uit andere EU-landen houden Nederlandse bedrijven zich relatief veel bezig met product- en procesinnovatie, dat wil zeggen het implementeren van nieuwe producten en productieprocessen. Ook het Nederlandse betalingsverkeer is innovatief en dankzij dergelijke innovaties kosten efficiënt en snel. Ons betalingsverkeer illustreert tevens dat investeringen in vernieuwingen telkens weer nodig zijn, zonder dat op voorhand de winstgevendheid daarvan verzekerd is. Zo heeft het contactloze betalen aan de toonbank in het afgelopen jaar een veelbelovende entree gemaakt. Aan de andere kant is de per januari 2015 verdwenen chipknip een voorbeeld van een innovatie die niet voldoende heeft gerendeerd. Nu staat een volgende stap voor de deur, die naar ‘real time’ betalen. Daarbij krijgt de ontvanger van een betaling of overschrijving het geld binnen enkele seconden op zijn rekening. In diverse landen bestaan zulke initiatieven al. In Nederland zal nog een flinke stap moeten worden gezet om zover te komen. Innovaties gaan niet gepaard met een garantie op succes, het uitblijven van innovaties is wel een garantie voor achterstand. De overheid heeft hier een voorwaardenscheppende rol. Omdat het moeilijk is te voorzien hoe ons land in de toekomst zijn geld verdient, zijn vooral generieke, op het aanpassingsvermogen gerichte maatregelen belangrijk. Het stimuleren van ondernemerschap, het bevorderen van uitwisseling tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen en aandacht voor goed opgeleide arbeidskrachten zijn van groot belang. Het bedrijfsleven heeft ook baat bij een goede toegang tot financiering. In Nederland zijn bedrijven voor hun financiering voornamelijk aangewezen op banken. Een diverser financieel stelsel draagt bij aan duurzame groei en het absorberen van financiële schokken. Hoopvol is dat sinds de crisis het belang van marktfinanciering voor bedrijven is toegenomen. Het zijn echter vooral grote bedrijven die zich via de markt financieren. De toegang tot deze financieringsbron
21
22
voor het MKB blijft beperkt: minder dan 10% maakt gebruik van marktfinanciering. Een bredere beschikbaarheid van financiering voor het MKB zou zeker welkom zijn. De sector herbergt veel werkgelegenheid en vooral startende bedrijven zijn belangrijk voor innovaties. Alternatieve financieringsbronnen kunnen voor het MKB een aanvulling vormen op het bestaande, grotendeels bancaire aanbod. Zowel voor kredieten als voor risicodragend vermogen heeft het MKB een groeiend aanbod van alternatieven, zoals Qredits, participatiefondsen, crowdfunding en kredietunies. DNB ondersteunt ontwikkelingen die de kredietverlening bevorderen en staat in beginsel positief tegenover concrete initiatieven hiertoe, zoals kredietunies en crowdfunding. DNB past daarbij maatwerk toe door middel van een risicogebaseerde benadering met prudentiële vereisten die toegesneden zijn op de prudentiële risico’s. Ook securitisaties van MKB-leningen kunnen een stimulans geven aan de financiering voor het MKB. Securitisaties en andere vormen van financiering van het MKB zouden baat hebben bij een grotere transparantie inzake de financierbaarheid van MKB-ondernemingen. Op dit gebied zijn verschillende initiatieven gelanceerd, zoals het Standard Business Reporting +. Dit project is opgezet door de overheid en banken en beoogt bedrijfsinformatie op een gestandaardiseerde manier – op verzoek van het bedrijf – toegankelijk te maken voor investeerders. Dergelijke initiatieven, waarbij de overheid samen met private partijen een faciliterende rol speelt, zijn te prefereren boven additionele subsidie- of garantieregelingen. De overheid heeft ook een rol te spelen bij het verzekeren van de houdbaarheid van collectieve arrangementen in een veranderende Nederlandse samenleving. Ons pensioenstelsel kent wat dat betreft verschillende aandachtspunten. Dit stelsel is in de huidige vorm niet goed ingesteld op de veranderende patronen in de Nederlandse samenleving en arbeidsmarkt. Werknemers veranderen vaker van baan, stoppen tijdelijk met werken of gaan verder als zelfstandige. Gepensioneerden maken een groter deel uit van de samenleving en vrouwen een groter deel uit van de beroepsbevolking. De pensioenaanspraken zijn mede door deze ontwikkelingen duurder, omvangrijker en onzekerder geworden. Dit maakt het stelsel minder weerbaar voor financiële schokken, ook omdat deze steeds minder zijn op te vangen door het verhogen van pensioenpremies. Er is daardoor sprake van een verschuiving van de risico’s naar de deelnemers. Tegelijkertijd dreigt het draagvlak voor het stelsel af te brokkelen. Het stelsel kan namelijk niet transparant zijn over de waarde van individuele aanspraken voorafgaande aan pensionering. Dit schept onduidelijkheid over de gevolgen van maatschappelijke en financiële ontwikkelingen voor individuele deelnemers. Dat geldt ook voor de legitimiteit van herverdelingen tussen groepen deelnemers. Deze trends vragen om hervormingen zodat de maatschappelijke en financiële houdbaarheid van het stelsel ook in de toekomst gewaarborgd is. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid faciliteert in dat kader een brede maatschappelijke discussie. DNB speelt hierin vanuit haar maatschappelijke rol, zowel in de hoedanigheid van centrale bank als toezichthouder, een actieve rol. Een duurzaam pensioenstelsel heeft volgens DNB een aantal belangrijke kenmerken. Allereerst eigendomsrechten die helder zijn voor deelnemers. Een evenwichtige verdeling van risico’s is een tweede kenmerk van een duurzaam stelsel; er worden geen groepen deelnemers structureel benadeeld ten opzichte van anderen. Daarnaast varieert (de opbouw van) het pensioen van deelnemers met hun risicodraagkracht
Jaarverslag
en andere kenmerken. Het vermogen om risico’s te dragen verschilt bijvoorbeeld tussen oudere en jongere deelnemers, en tussen lagere en hogere inkomens. Bovendien vraagt een duurzaam pensioenstelsel in de ogen van DNB dat dit stelsel zelf geen bron van macroeconomische schommelingen en onevenwichtigheden is. Het huidige stelsel is dit wel, bijvoorbeeld via de wijze waarop het financiële schokken absorbeert. Ten slotte vraagt een duurzaam pensioenstelsel gelet op de moderne arbeidsmarkt om een herijking van de plicht tot pensioensparen, die recht doet aan de diversiteit van (semi-)zelfstandige dienstverbanden. … en de plek van de financiële sector daarin De bankensector vervult een belangrijke maatschappelijke functie: stabiele en efficiënte bancaire dienstverlening is een voorwaarde voor economische groei. Banken moeten toekomstbestendig zijn om te voorkomen dat de maatschappij later een prijs betaalt voor het nu nemen van te grote risico’s. Dat is de les van de financiële crisis en de motivatie van recente nationale en internationale regelgeving op het gebied van toezicht op de financiële sector. Zoals gememoreerd, is DNB per 1 januari 2015 de Nederlandse resolutieautoriteit, en is zij onderdeel van het SRM van de Europese bankenunie. Naast deze gedeelde verantwoordelijkheid ten aanzien van significante Europese banken is DNB ook direct verantwoordelijk voor de resolutieplanning en -uitvoering van de niet-significante bancaire instellingen en een aantal beleggingsondernemingen in Nederland. DNB zal als nationale resolutieautoriteit in overleg met de SRB doorgaan met de operationalisering van de resolutieplannen van de grootbanken. Ook zal zij het resolutie-instrumentarium zoals voorzien in de relevante EU-regelgeving (de zogenoemde BRRD-richtlijn) nader uitwerken, zodat de instrumenten concreet kunnen worden toegepast. De effectuering van deze instrumenten, waaronder bail-in, vergt uiteraard ook de nodige aanpassingen van de instellingen. Om de resolutie van een instelling, indien nodig, verder te kunnen ondersteunen wordt dit jaar een nationaal resolutiefonds opgericht. Dit fonds wordt gevuld met bijdragen van banken en een beperkt aantal beleggingsondernemingen. Volgend jaar zal dit fonds voor wat betreft de banken worden doorgestort naar het Europese resolutiefonds, het SRF. De Nederlandse bankensector is historisch en internationaal gezien groot en geconcentreerd. De sector wordt gedomineerd door enkele grote binnenlandse banken die een breed spectrum aan activiteiten uitvoeren. Vanuit overwegingen van stabiliteit en efficiëntie zouden minder concentratie en meer ruimte voor diversiteit de voorkeur verdienen. De Europese bankenunie zal op termijn een impuls kunnen geven aan de stabiliteit en efficiëntie van de bancaire dienstverlening, bijvoorbeeld door de afwikkelbaarheid van banken te bevorderen en grensoverschrijdende concurrentie te stimuleren. Maar de bankenunie kan ook leiden tot zeer grote banken die alsnog te complex zijn om af te wikkelen. Gezien het belang en de urgentie hiervan is het zaak dat de relevante Europese beleidsmakers zich op korte termijn beraden op de vraag of – net als in de VS – een bovengrens moet worden gesteld aan de omvang van Europese banken.
23
24
In de Nederlandse verzekeringssector is vooral de levensverzekeringsmarkt structureel aan het veranderen. Het verdienvermogen zal de komende jaren naar verwachting verder onder druk komen te staan. Het provisieverbod heeft de markt minder aanbod gedreven gemaakt, en consumenten hebben meer behoefte aan transparantie en eenvoud. In combinatie met de reputatieschade door het dossier beleggingsverzekeringen zal de toekomstige omzet in de individuele levensverzekeringsmarkt structureel lager liggen. Hoewel in de collectieve levensverzekeringsmarkt groeikansen liggen, vooral op het gebied van pensioenen, zijn die waarschijnlijk onvoldoende om de krimp in de individuele levenmarkt te compenseren. Bovendien zijn de marges beperkt, want de concurrentie is hoog, ook van niet-verzekeringsproducten en -instellingen. Daardoor blijven kostenbesparingen noodzakelijk en consolidatie kan daar aan bijdragen. Maar consolidatie alleen is vermoedelijk onvoldoende om het hoofd te bieden aan de krimpende omzet. Door complexe back offices van individuele verzekeraars is het onzeker of samenvoegen van verzekeraars de complexiteit reduceert en langs die weg schaalvoordelen kunnen worden gerealiseerd. Dit toekomstbeeld vraagt om voldoende realistische plannen van verzekeraars, en voldoende kostenbesparingen door levensverzekeraars. Om hiertoe in staat te zijn is het essentieel dat verzekeraars voldoende inzicht hebben in hun toekomstige kostenstructuren, kostenallocatiemethoden en kostenaannames. Vanwege het grote belang van een stabiele verzekeringssector voor de economie en maatschappij is het essentieel dat verzekeraars zich voorbereiden op fundamentele veranderingen in de markt op de langere termijn en hierbij rekening houden met verschillende scenario’s. Bij de constructie van scenario’s zou verder moeten worden gegaan dan te denken vanuit de bestaande marktsituatie en het huidige bedrijfsmodel. Duurzame financiële sector vereist vertrouwen DNB hecht aan een financieel gezonde, stabiele financiële sector, omdat een dergelijke sector de beste bijdrage kan leveren aan duurzame welvaart. Dit vereist dat het publiek vertrouwen heeft in de integriteit van financiële instellingen en van haar bestuurders. De afgelopen jaren hebben integriteitsincidenten de reputatie van de financiële sector en het vertrouwen van het publiek in de sector aangetast. Die incidenten hebben bovendien geleid tot hoge boetes, juridische kosten en schadeclaims. Integriteitsrisico’s raken daarmee niet alleen de reputatie maar ook de financiële positie van instellingen en het vertrouwen in de financiële sector als geheel. Van financiële instellingen wordt verwacht dat zij de integriteit van de financiële sector helpen waarborgen en hun bedrijf op een integere manier uitoefenen. Instellingen moeten er in de eerste plaats voor zorgen dat zij niet door klanten worden misbruikt voor bijvoorbeeld het omzeilen van sanctieregelgeving en het financieren van criminele activiteiten, waaronder belastingontduiking. Daarnaast moeten instellingen er op toezien dat hun medewerkers zich integer gedragen en geen misbruik maken van hun informatiepositie of bevoegdheden om zichzelf of anderen te bevoordelen. Tot slot is het essentieel dat instellingen zich in hun normale bedrijfsvoering niet alleen houden aan de letter maar ook aan de geest van de wet en bij hun
Jaarverslag
handelen rekening houden met maatschappelijke normen. Niet alles wat niet expliciet bij wet is verboden, is daarmee ook toegestaan. Financiële instellingen zijn zelf het beste in staat om te identificeren welke organisatie onderdelen en activiteiten kwetsbaar zijn voor integriteitsrisico’s. Het is aan de instelling om vervolgens adequate maatregelen te nemen om die risico’s te beheersen of om zo nodig de activiteiten te beëindigen als de risico’s niet voldoende kunnen worden beheerst. Voor instellingen geldt al de verplichting om incidenten actief bij DNB te melden. Het integriteitstoezicht is een nationale bevoegdheid zodat DNB hier zelfstandig zal optreden. DNB richt zich op het beheersen van bekende risico’s en het identificeren van nieuwe risico’s. De ervaring in de afgelopen jaren, met de vastgoedfraude en de rente- en valutamanipulaties, leert dat activiteiten waarbij een financiële prikkel bestaat in combinatie met een grote discretionaire bevoegdheid voor individuele medewerkers en te weinig checks and balances, kwetsbaar zijn voor integriteitsrisico’s. DNB werkt bij het identificeren van nieuwe risico’s en het bestrijden van financieel economische criminaliteit in het kader van het Financieel Expertise Centrum (FEC) nauw samen met andere partijen, zoals onder meer de AFM, de Belastingdienst, FIU-NL, de FIOD en het OM. Actuele thema’s worden door DNB omgezet in een aanpak gericht op risico-identificatie en -mitigatie. Zo zal er in 2015 onder meer aandacht worden besteed aan sancties, corruptie en terrorismefinanciering. Transparantie is een krachtig middel om de effectiviteit van het toezicht op en het vertrouwen in de financiële sector te vergroten. Openheid in het toezicht disciplineert instellingen om zich aan de normen te houden. DNB kan via gerichte communicatie bevorderen dat de sector zich in een bepaalde gewenste richting begeeft. Tevens kan transparantie over financiële instellingen en het toezicht daarop bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de sector. De ambitie om zo transparant mogelijk te zijn, past ook goed bij de eerder beschreven maatschappelijke rol van DNB. Als gevolg van de crisis is de roep ontstaan om meer inzicht te geven in de stabiliteit van de financiële sector en de wijze waarop DNB haar taken vervult. Vanuit haar ambitie om maatschappelijk verantwoord te handelen, is DNB gaarne bereid om verantwoording af te leggen aan de samenleving over haar functioneren. Dit legitimeert onze rol en zorgt ook voor meer draagvlak voor ons handelen. In 200 jaar is veel veranderd, maar de inzet van DNB en haar medewerkers voor een gezonde financiële omgeving blijft onveranderd.
25
Sterker uit de crisis
Jaarverslag
1 Sterker uit de crisis 1.1 Inleiding De Nederlandse economie kromp in de periode 2009-2013 in drie van de vijf jaren. Onder invloed van een verbeterd economisch sentiment van consumenten en producenten sinds de zomer van 2013 herstelden de binnenlandse bestedingen zich en nam het reëel bruto binnenlands product (bbp) in 2014 in bescheiden mate toe (0,8%). Het toegenomen vertrouwen in de stabiliteit en de houdbaarheid van het financiële stelsel vormt een van de factoren achter het verbeterde sentiment. De groeivooruitzichten voor Nederland en het eurogebied in de komende jaren zijn bescheiden, waardoor de hoge werkloosheid maar mondjesmaat afneemt. Hoewel het proces van balansherstel bij de overheid en huishoudens nog geenszins is voltooid, dient de focus geleidelijk te worden verlegd naar vergroting van duurzame groei en houdbare welvaart. Hiervoor zijn private en publieke investeringen in economisch en menselijk kapitaal van grote betekenis. Om deze investeringen in de toekomst te stimuleren is het van belang op diverse terreinen hervormingen door te voeren. Als dat lukt, komen de Europese economieën sterker en robuuster uit de crisis. Over de koers die DNB op dit gebied bepleit en de daarbij behorende afwegingen bevat dit hoofdstuk vier capita selecta. Paragraaf 1.2 zoomt in op de noodzaak de structurele hervormingsagenda voort te zetten om de duurzame economische ontwikkeling in Nederland te verhogen. Dit vergt onder meer aanpassingen van de arbeidsmarkt en een aantal collectieve arrangementen, zoals de zorgen pensioenstelsels. Paragraaf 1.3 richt zich vervolgens op de gevolgen van de nieuwe eisen en regelgeving om de soliditeit van het Nederlandse bankwezen en de financiële stabiliteit te vergroten. Daarbij wordt speciaal aandacht besteed aan de financieringsproblematiek van het MKB. De twee volgende paragrafen verbreden de blik naar de Economische en Monetaire Unie (EMU). Paragraaf 1.4 gaat in op het in 2014 en begin 2015 verder verruimde conventionele en onconventionele monetaire beleid om de inflatie en economische groei in het eurogebied te bevorderen. De grens van de mogelijkheden van het monetaire beleid is in zicht. Aanvullende maatregelen op budgettair en structureel terrein zijn onvermijdelijk en moeten het uiteindelijk mogelijk maken de onconventionele monetaire maatregelen uit te faseren. Het hoofdstuk sluit af (paragraaf 1.5) met de risico’s van het ruime monetaire beleid, zoals onevenwichtige prijsvorming in sommige financiële marktsegmenten. Centrale banken wegen de negatieve bijwerkingen van monetaire maatregelen mee in hun beleid. Macroprudentiële instrumenten kunnen aan deze bijwerkingen in beperkte mate tegenwicht bieden.
29
30
1.2 Nederland na de crisis: focus verschuift naar verhoging duurzame groei Balansherstel en dalende woningprijzen hebben de afgelopen jaren de economische groei gedrukt. Momenteel neemt het economisch vertrouwen toe, kruipt de woningmarkt langzaam uit het dal en dragen de binnenlandse bestedingen weer bij aan de groei. De overheid kan de duurzame groei ondersteunen met een voortzetting van de structurele hervormingsagenda. 1.2.1 Achterblijvend herstel Nederland herstelt langzaam maar zeker van de mondiale kredietcrisis van 2008 en de tweede dip, die in 2012 volgde (zie grafiek 1.1). Het herstel uit de beide crises verloopt niet alleen traag door de zwakke externe omgeving, maar ook doordat de binnenlandse bestedingen achterblijven. Zo lagen de reële bruto investeringen, een belangrijke pijler van de binnenlandse vraag, in 2013 nog bijna 20% onder het niveau van vlak voor het uitbreken van de kredietcrisis (zie grafiek 1.2).
Grafiek 1.1 Economische groei in Nederland trekt aan 2008 = 100; procentuele mutaties 104
6 Raming DNB
100
4
96
2
92
0
88
-2
84
-4 02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
16
Niveau bbp (volume) Bbp-groei (schaal rechts)
Bron: CBS en DNB.
Het achterblijven van de binnenlandse bestedingen hangt deels samen met het onvermijdelijke balansherstel bij financiële instellingen, de Nederlandse overheid en huishoudens. Balansherstel van banken komt aan bod in paragraaf 1.3. De balansen van pensioenfondsen kwamen vooral onder druk te staan door een opwaartse bijstelling van de levensverwachting en de historisch
Jaarverslag
Grafiek 1.2 Investeringen in woningen en bedrijfsgebouwen blijven achter
31
Volume-index 2008 = 100 110
95
80
65
50 05
06
07
08
09
10
11
12
13
Totaal vaste activa
Woningen
Bedrijfsgebouwen
Grond,- weg- en waterbouwkundige werken
14
Totaal exclusief bedrijfsgebouwen, GWW en woningen
Bron: CBS.
Toelichting: bruto investeringen. lage rente,Betreft die resulteert in duurdere verplichtingen. Veel pensioenfondsen verhoogden hun
premies, sommige kortten daarnaast ook op de uitkeringen (zie ook paragraaf 2.4). De overheidsschuld liep op van 43% van het bbp in 2007 tot bijna 70% van het bbp in 2014. In eerste instantie heeft de overheid de economische neergang opgevangen door het begrotingstekort op te laten lopen en automatische stabilisatoren, zoals werkloosheids uitkeringen, te laten werken. Vervolgens heeft de overheid in 2009 en 2010 een discretionaire bestedingsimpuls verstrekt. Echter, om de schuld niet verder te laten oplopen en aan Europese budgettaire afspraken te voldoen, moest de overheid daarna consolideren. Daarbij heeft ze zowel de uitgaven, waaronder de overheidsinvesteringen, teruggeschroefd als de belastingen verhoogd. Huishoudens zagen ondertussen als gevolg van de verslechterde arbeidsmarkt condities hun beschikbare inkomen stagneren. Bovendien raakte het balansherstel van de overheid en de pensioenfondsen het besteedbare inkomen van huishoudens via hogere collectieve lasten en pensioenpremies. Daarbij verslechterde ook de vermogenspositie van huishoudens, vooral als gevolg van de ontwikkelingen op de woningmarkt. Vanaf 1990 tot de kredietcrisis stegen de woningprijzen in reële termen met 150%, mede als gevolg van genereuze fiscale prikkels, ruime financieringscondities en achterblijvend woningaanbod. Gedurende deze fase gingen de hogere woningprijzen hand in hand met overmatige en onhoudbare opbouw van schulden.
32
De crisis – en de grote onzekerheid die daarmee gepaard ging – maakte een einde aan de woningprijsstijging en daaruit voortvloeiende positieve vermogenseffecten op de particuliere consumptie. Het aantal transacties daalde sinds 2008 in rap tempo en de woningprijzen zijn van piek tot dal nominaal met ongeveer 20% en reëel met ongeveer 30% gedaald. Vanwege de hoge loan-to-value (LTV)-ratio’s van de afgesloten hypotheken, kampt op dit moment ongeveer een kwart van de woningbezitters met een hogere hypotheek dan de woningwaarde (‘onderwaterhypotheek’). Om hun vermogenspositie te herstellen, hebben huishoudens – naast de verplichte besparingen in pensioenfondsen – ook hun vrije besparingen de afgelopen jaren aanzienlijk verhoogd. Dit is ten koste gegaan van de particuliere consumptie. Ook lieten de bruto investeringen een forse daling zien. Het ging met name om de investeringen van huishoudens in woningen, van bedrijven in bedrijfsgebouwen en van de overheid in infrastructuur (zie grafiek 1.2). Deze bouwgerelateerde investeringscategorieën maken bijna de helft uit van de totale investeringen. Het volume van de overige investeringen ligt momenteel ongeveer op het niveau van 2008. Daarnaast hebben financieringsproblemen bij het MKB de investeringen in die sector de afgelopen jaren mogelijk belemmerd (zie paragraaf 1.3). 1.2.2 Bescheiden economische opleving in 2014 Inmiddels lijkt de Nederlandse economie het juk van de mondiale kredietcrisis en binnenlandse balansproblemen langzaam van zich af te werpen. De overheid heeft de stijging van haar schuld tot staan gebracht en in 2014 heeft Nederland de buitensporigtekortprocedure verlaten. Het vertrouwen onder producenten en consumenten is sinds de zomer van 2013 verbeterd, internationaal vergeleken zelfs relatief sterk. Huishoudens zagen hun beschikbare inkomen eindelijk weer stijgen en in 2014 hadden de binnenlandse bestedingen voor het eerst sinds jaren niet meer een neerwaarts effect op de bbp-groei. Ook op de woningmarkt is sprake van herstel. Om de financiële stabiliteit te versterken heeft de overheid de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen om de prikkels tot hoge schuldfinanciering van de eigen woning te verminderen. Huishoudens die een huis willen kopen, hebben daarmee meer duidelijkheid gekregen over de fiscale condities waar zij op kunnen rekenen. Door ruime transitietermijnen worden daarnaast grote aanpassingen van de leencapaciteit van huishoudens voorkomen. Het aantal transacties is in 2014 aanzienlijk gestegen en de woningprijzen lopen langzaam op. Veel starters hebben de aankoop van een woning de afgelopen jaren uitgesteld, en door hun “inhaalvraag’ zal het aantal transacties naar verwachting verder stijgen. Mede hierdoor zal ook de mobiliteit van doorstromers verbeteren. Normaal gesproken vertaalt de transactiestijging zich, ondanks de in 2015 verder aangescherpte leennormen, in een stijging van de gemiddelde huizenprijs. De komende jaren zullen vanuit de woningmarkt wel enige positieve bestedingseffecten op de economie uitgaan, maar aanzienlijk minder fors dan in de periode voor de crisis. Het balansherstel bij de overheid is nog niet voltooid, wat onder andere blijkt uit een overschrijding van de 60%-schuldnorm die ook voor de komende jaren wordt voorzien. Duurzame groei zal daarom vooral uit een andere hoek moeten komen.
Jaarverslag
1.2.3 Structurele aanpassingen
33
Ondanks de recente magere jaren is de Nederlandse welvaart, afgemeten aan het bbp per hoofd van de bevolking, in internationaal perspectief nog steeds hoog. Het inkomen per hoofd van de bevolking ligt ruim boven het EU-gemiddelde en Nederland kan zich nog steeds goed meten met zijn Europese peers (zie tabel 1.1). Het inkomen per hoofd van de bevolking ligt wel beduidend lager dan in de VS, met name doordat Nederlanders minder uren werken. Weliswaar lag ook de productiviteit per uur in 2013 lager dan in de VS, maar dit komt vooral doordat na het uitbreken van de kredietcrisis de werkgelegenheid in de VS sneller en sterker is aangepast dan in Nederland. Vlak voor de crisis was de productiviteit per uur in Nederland vrijwel even hoog als die in de VS. Uit tabel 1.1 volgt tevens dat de financiële crisis de Nederlandse economie harder heeft geraakt dan de economieën van de Europese peers. Dit hangt vooral samen met de relatief forse daling van de huizenprijzen in Nederland in de beschouwde periode. Nederland dankt het hoge welvaartsniveau mede aan opeenvolgende structurele hervormingen.
Tabel 1.1 Bbp per hoofd in Nederland internationaal vergeleken hoog tov VS
tov EU
tov peers
2007
2013
2007
2013
2007
2013
86%
82%
112%
113%
108%
102%
108%
112%
110%
112%
109%
104%
Uren per persoon
81%
82%
82%
84%
88%
90%
Productiviteit per uur
98%
89%
122%
119%
112%
108%
Bbp per hoofd Componenten: Aandeel werkenden
Bron: Total Economy Database, 2014. Toelichting: Berekend op basis van koopkrachtpariteiten. Peers zijn België, Denemarken, Duitsland, Finland, Oostenrijk en Zweden.
Zo slaagde ons land er bijvoorbeeld al vroeg in steeds meer vrouwen te laten deelnemen aan het arbeidsproces, mede door goede mogelijkheden tot parttime werk en de ruime beschikbaarheid van flexibele contracten. Het aandeel werkenden is in Nederland mede daardoor bijzonder hoog (zie tabel 1.1). Om de gunstige welvaartspositie te behouden blijft verdere modernisering van de economische structuur noodzakelijk. Hier liggen verschillende uitdagingen.
34
Allereerst zal Nederland moeten blijven investeren in het aanpassingsvermogen van de economie. Ook los van crisisgerelateerde aanpassingen is de Nederlandse economie immers voortdurend aan structurele veranderingen onderhevig. De mondiale verspreiding van nieuwe technologieën heeft steeds minder tijd nodig, waardoor specialisaties sneller kunnen verschuiven. In de snel veranderende mondiale economie is stilstand achteruitgang. Om het structurele groeipotentieel op peil te houden, zal de Nederlandse economie zich voortdurend moeten aanpassen. Omdat het moeilijk is te voorzien hoe ons land in de toekomst zijn geld verdient, zijn vooral generieke, op het aanpassingsvermogen gerichte maatregelen belangrijk: het stimuleren van ondernemerschap, het bevorderen van de uitwisseling tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen en het waarborgen van toegang tot financiering. Het beleid moet gericht zijn op bestaande én op nieuwe ondernemingen. Ook heeft het bedrijfsleven baat bij goed opgeleide arbeidskrachten, die in staat zijn zich snel nieuwe technologieën eigen te maken. Daarbij heeft de overheid de taak zorg te dragen voor een goede kwaliteit van initiële scholing. Voor voldoende nascholing zijn ook werkgevers en werknemers aan zet. Ook de arbeidsmarkt verandert fundamenteel van karakter. Zo is de participatie van oudere werknemers flink gestegen, mede doordat de overheid hier in het licht van de vergrijzing actief beleid op heeft gevoerd. Een voorbeeld hiervan is dat sinds de jaren negentig verschillende routes voor vervroegd uittreden (wao, ww, prepensioen) grotendeels zijn afgesloten. Door het groeiende aandeel van ouderen in de bevolking en hun langere arbeidsdeelname spelen oudere werknemers een steeds belangrijkere rol op de arbeidsmarkt. Begin jaren negentig was nog maar 6% van het totaal aantal werkenden tussen 55 en 65 jaar, in 2014 was dit ruim 17% (zie grafiek 1.3). Om collectieve arrangementen te kunnen blijven financieren, zal de arbeidsdeelname verder moeten worden verhoogd, zowel in personen als in uren. Daartoe zijn verschillende maatregelen nodig. Langer doorwerken is een eerste stap. De recente verhoging van de pensioenleeftijd levert hieraan een belangrijke bijdrage. Daarbij is wel van belang dat werknemers die langer doorwerken ook een volwaardige plek kunnen innemen op de arbeidsmarkt. Via loonsubsidies en dispensatieregelingen voor ziektekosten probeert de overheid de relatief lage kans op het vinden van een baan voor oudere werknemers te verhogen. Maar er zijn meer knelpunten die met het toegenomen belang van ouderen op de arbeidsmarkt steeds kostbaarder worden. Zo kan het vanwege steile loonprofielen en ruimere secundaire arbeidsvoorwaarden in cao’s relatief duur zijn om een oudere werknemer aan te nemen. Meer flexibiliteit in loonprofielen en loopbanen – inclusief de mogelijkheid tot demotie – kan de arbeidsmarktpositie van ouderen dan ook versterken. Een aanpassing van het belastingstelsel kan de economische groei bevorderen. Dankzij hoge marginale tarieven en de vormgeving van toeslagen levert de keuze om (meer) te gaan werken voor sommige mensen momenteel weinig op. Omdat verschillende groepen niet op dezelfde manier reageren op fiscale prikkels, kan gericht beleid het arbeidsaanbod stimuleren.
Jaarverslag
Grafiek 1.3 Aandeel van oudere werknemers in beroepsbevolking sterk gestegen
35
Percentage van de werkzame en werkloze beroepsbevolking 18
15
12
9
6
3
0 80
82
84
86
88
90
92
94
96
98
00
02
04
06
08
10
12
14
Werkloze personen tussen 55 en 65 jaar Werkzame personen tussen 55 en 65 jaar
Bron: CBS.
Tegelijkertijd dient te worden voorkomen dat het stelsel door gebruik van gedifferentieerde tarieven en uitzonderingen te complex wordt. Ook is onderhoud nodig aan de collectieve arrangementen zelf. Momenteel dreigen vooral de verzekeringen voor de curatieve zorg (Zorgverzekeringswet – Zvw) en langdurige zorg (Wet maatschappelijke ondersteuning – Wmo, en de Wet langdurige zorg – Wlz) steeds duurder te worden. De totale zorgkosten stegen van circa 11% van het bbp in 2000 naar 16% van het bbp in 2013. Dit is het resultaat van zowel hogere zorgprijzen als een grotere hoeveelheid verleende zorg, onder meer veroorzaakt door het grotere aandeel ouderen en de gestegen welvaart. Er zijn echter ook aanwijzingen dat verkeerde prikkels in de huidige financieringswijze leiden tot overmatige zorgproductie, met name sinds het afschaffen van de strakke budgettering. De eigen bijdragen van huishoudens aan door hen gebruikte zorg zijn vaak minimaal, en bij zorgverleners is kosteneffectiviteit niet altijd een integraal onderdeel van de behandelingsafweging. Dit vraagt om betere prikkels tot gepast zorggebruik voor zowel gebruikers als aanbieders.
36
1.2.4 Beleid voor de korte termijn Voorgaande maatregelen kunnen de duurzame groei in Nederland structureel verhogen. Daarnaast kunnen sommige ervan de economische groei op korte termijn ondersteunen. Hervormingen in het zorgstelsel kunnen de stijging van de collectieve zorgpremies beperken en daarmee de financiële ruimte van huishoudens ten goede komen. Dat laatste geldt ook voor een hervorming van het pensioenstelsel. Zo vragen hoge pensioenpremies om een herbezinning op de ambitie van de tweede pijler van het pensioenstelsel, die met de huidige lage rente aanzienlijk duurder is geworden. Vanuit macro-economische overwegingen is een inkomensafhankelijke pensioenpremie wenselijk om verplicht ‘oversparen’ te voorkomen. Bovendien legt een pensioenpremie die geleidelijk afneemt met het inkomen bij personen met een relatief hoog inkomen een grotere verantwoordelijkheid neer voor hun eigen pensioen. Deze personen kunnen deze verantwoordelijkheid relatief goed dragen, omdat zij vaak een hoog opleidingsniveau, een eigen huis, een aanzienlijk financieel vermogen en meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt op latere leeftijd hebben. Daarnaast heeft de Nederlandse economie er baat bij indien de versobering van het Witteveenkader resulteert in een verlaging van pensioenpremies. Voor zover het bedrag aan vrijvallende pensioenpremies niet hoeft te worden gebruikt om de pensioenpremies op kostendekkend niveau te brengen, kan dit leiden tot lagere pensioenpremies voor werknemers. Zo zou een impuls aan de koopkracht van huishoudens kunnen worden gegeven. Ook een gedifferentieerde loonontwikkeling, met loonstijgingen in sectoren waar ruimte is, kan bijdragen aan de welkome verbetering van de koopkracht. Op budgettair terrein is de beleidsruimte om op korte termijn de economische groei te stimuleren beperkt. Nederland heeft in 2014 weliswaar de buitensporigtekortprocedure verlaten, maar het begrotingstekort daalt nog maar langzaam en de overheidsschuld voldoet ook de komende jaren naar verwachting nog niet aan de 60%-norm uit het Verdrag van Maastricht. Uitgavenbeheersing in de zorg en lagere fiscale subsidies op pensioenbesparingen zullen de publieke financiën versterken. Door lagere belastingen op arbeid dalen daarentegen de belastinginkomsten. Dit kan worden gecompenseerd met grondslagverbreding en verhoging van de opbrengsten uit de omzetbelasting (btw). Om de politieke haalbaarheid van een herziening van het belastingstelsel te vergroten, zal de overheid de beschikbare budgettaire ruimte moeten aangrijpen als smeermiddel.
Jaarverslag
1.3 Toenemende weerbaarheid van banken en MKB-financiering Nederlandse banken zijn goed op weg om te voldoen aan de kapitaal- en liquiditeitseisen van Bazel III en naar verwachting in staat te voldoen aan de beoogde aanvullende eisen voor verliesabsorberend vermogen. De invloed hiervan op de kredietverlening zal beperkt zijn. Hoewel het aanbod van alternatieve financieringsbronnen snel groeit, blijft het MKB sterk afhankelijk van bancaire financiering. Toegankelijke bedrijfsinformatie is voor de ontwikkeling van alternatieve financieringsbronnen voor het MKB belangrijk. 1.3.1 Hogere kapitaaleisen en de gevolgen voor kredietverlening Uit de periodieke monitoring van DNB blijkt dat de Nederlandse grootbanken naar verwachting tijdig zullen voldoen aan de nieuwe kapitaaleisen (Bazel III en de Richtlijn kapitaalvereisten CRD IV), die in 2019 zullen ingaan. Dit geldt ook voor de aanvullende, nationale doelstelling van een hefboomratio van tenminste 4%. Door aan deze kapitaaleisen te voldoen, draagt de financiële sector bij aan een duurzame en stabiele economische ontwikkeling. Het belangrijkste risico voor het tijdig voldoen aan de nieuwe kapitaaleisen is een tegenvallende winstontwikkeling. Indien die zich voordoet, kunnen banken hun dividenduitkeringen beperken of nieuw kapitaal uitgeven, zodat de kredietverlening aan huishoudens en bedrijven niet in gevaar hoeft te komen. De nieuwe eisen aan liquiditeit (liquidity coverage ratio) en financiering (net stable funding ratio) lijken eveneens haalbaar. Inmiddels zijn nieuwe maatregelen in voorbereiding die de soliditeit van het financiële stelsel verder versterken. Vanaf 2015 gaan Nederlandse banken mede op basis van risicoindicatoren bijdragen aan het nieuw op te richten nationale depositogarantiefonds en het Europees resolutiefonds. Banken worden zodoende geprikkeld hun risicoprofiel te verbeteren. Daarnaast heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor het scheiden van het traditionele bankbedrijf en handelsactiviteiten. Dit moet het besmettingsgevaar van eventuele problemen tussen deze activiteiten verminderen. Het Bazels Comité werkt momenteel aan voorstellen om de vergelijkbaarheid van kapitaalratio’s te verbeteren. Deze voorstellen, die eind 2014 publiekelijk geconsulteerd zijn, kunnen op termijn leiden tot een verdere verhoging van de kapitaaleisen voor banken. Voorts heeft de Financial Stability Board (FSB) recent voorstellen gedaan om mondiale systeembanken bovenop de nieuwe kapitaaleisen meer vermogen te laten aanhouden, teneinde eventuele verliezen in geval van bankfalen op te kunnen vangen. De zogenoemde total loss absorbing capacity (TLAC)-standaard beoogt door verhoging van het verlies absorberend vermogen een ordelijke afwikkeling van deze banken zonder publieke steun mogelijk te maken. De voorstellen sluiten aan op een soortgelijke Europese eis voor alle banken; de zogenoemde minimum requirements for own funds and eligible liabilities (MREL). Paragraaf 3.4 gaat dieper in op de nieuwe eisen.
37
38
De beoogde verhoging van het verliesabsorberend vermogen kan gevolgen hebben voor de kredietverlening aan bedrijven en huishoudens. Hoewel de eisen voor TLAC en MREL nog niet definitief zijn vastgesteld, kan wel een voorlopige inschatting van deze gevolgen worden gemaakt. Daarbij is verondersteld dat de nieuwe eisen alleen gevolgen hebben voor kapitaalinstrumenten en achtergestelde schuldinstrumenten. Deze instrumenten bieden vergeleken met andere instrumenten namelijk meer zekerheid dat een bank in problemen beschikt over voldoende verliesabsorberend vermogen. Volgens deze voorlopige inschatting zouden de Nederlandse grootbanken op den duur circa EUR 40 miljard aan extra kapitaalinstrumenten en achtergestelde schuldinstrumenten moeten aanhouden om aan de beoogde eisen voor verliesabsorberend vermogen te voldoen. Dit komt overeen met 2% van de totale activa van de banken. De ingroei naar de Bazel III-kapitaaleisen zal het benodigde bedrag enigszins verminderen, omdat die kapitaalinstrumenten ook geschikt zijn als verliesabsorberend vermogen. Banken kunnen op twee manieren aan de voorgenomen nieuwe eisen voldoen. Ten eerste kunnen ze aanvullend verliesabsorberend vermogen opbouwen. Dit kan met ingehouden winst, voor zover beschikbaar, of met geschikte kapitaal- of schuldinstrumenten. Daarbij is het uitgeven van achtergestelde instrumenten naar verwachting goedkoper dan het aantrekken van extra aandelenkapitaal. Schulduitgifte is fiscaal aantrekkelijker en minder ongunstig voor het rendement op eigen vermogen. Ten tweede zouden banken aan de beoogde eisen kunnen voldoen door hun balansomvang te verkleinen, omdat de eisen zijn uitgedrukt als percentage van het balanstotaal. Om te voldoen aan de beoogde kapitaaleisen zou de balansaanpassing echter zodanig groot moeten zijn, dat dit ten koste zou gaan van winstgevende activiteiten. Ook vanuit macro-economisch perspectief lijkt dit geen aantrekkelijke aanpak. Al met al zullen banken naar verwachting voornamelijk kiezen voor de uitgifte van achtergestelde schulden om hun verliesabsorberend vermogen te versterken. Bij een gelijkblijvende balans komt dit neer op het vervangen van bestaande senior ongedekte schulden door achtergestelde schulden. Historisch gezien zijn de financieringskosten van achtergestelde schuld hoger dan die van senior schuld (zie grafiek 1.4). Hierdoor zullen de totale financieringskosten van de banken naar verwachting stijgen, al valt enige besparing te verwachten als de risico-opslag in de senior schuld daalt. Of de hogere financieringskosten voor banken gevolgen hebben voor de kredietverlening, hangt af van de mate waarin banken de hogere kosten doorberekenen in hun rentetarieven. In Nederland worden alle grote banken naar verwachting geconfronteerd met de beoogde aanvullende eisen. Het feit dat wereldwijd systeemrelevante banken aan de nieuwe eisen moeten voldoen, vergroot de mogelijkheid om de financieringskosten door te berekenen. Kleinere banken kunnen juist profiteren van deze ontwikkeling, omdat het verschil in financieringskosten afneemt tussen systeemrelevante en niet-systeemrelevante instellingen. Het is aannemelijk dat de beoogde aanvullende eisen voor verliesabsorberend vermogen tot gevolg hebben dat krediet gemiddeld genomen een fractie duurder wordt, wat de
Jaarverslag
Grafiek 1.4 Financieringskosten van achtergestelde schuld relatief hoog
39
Procenten 8
6
4
2
0 12
13
14
15
Risicopremie Achtergestelde obligaties Reguliere (senior) obligaties
Bron: Thomson Reuters.
Toelichting: Risicopremie betreft het rendement boven de risicovrije rente op bankobligaties uitgegeven in euro's.
kredietverlening aan huishoudens en bedrijven in beperkte mate belemmert. Dit effect kan worden gemitigeerd door een geleidelijk migratiepad naar de nieuwe eisen. 1.3.2 Belang marktfinanciering neemt vooral toe voor grote bedrijven Hoewel het aandeel marktfinanciering sinds de financiële crisis is toegenomen en eind 2014 rond 24% schommelt, zijn Nederlandse bedrijven voor hun financiering nog altijd sterk afhankelijk van banken. Het zijn voornamelijk grote bedrijven die zich via de markt financieren. Zo was de gemiddelde waarde van één schulduitgifte op de kapitaalmarkt in 2014 ongeveer EUR 350 miljoen. De hoge vaste kosten van marktfinanciering en het feit dat beleggers weinig zicht hebben op de financiële weerbaarheid van middelgrote en kleinere bedrijven vormen voor deze bedrijven belangrijke obstakels voor marktfinanciering. Vanuit het oogpunt van financiële stabiliteit en een duurzame economische ontwikkeling is een diversificatie van financieringsbronnen wenselijk, ook voor het MKB. In het derde kwartaal van 2014 lag de bancaire kredietverlening aan het MKB 4,3% lager dan een jaar eerder. Deze daling wordt mede veroorzaakt doordat bij een deel van het MKB de solvabiliteit momenteel op een lager niveau ligt dan voor de crisis, wat bancaire financiering bemoeilijkt. Deze bedrijven hebben voornamelijk behoefte aan versterking van het eigen
40
vermogen. Daarnaast speelt mee dat, vergeleken met het buitenland, het Nederlandse MKB vaker financiering zoekt voor voorraden of werkkapitaal en juist minder vaak voor investeringen in vaste activa. Aanvragen voor werkkapitaalfinanciering worden echter aanzienlijk vaker afgewezen dan aanvragen voor bijvoorbeeld huisvesting. Een verklaring hiervoor is dat het risico en het rendement van een werkkapitaalfinanciering voor banken moeilijker is vast te stellen dan van de financiering van vaste activa. 1.3.3 Alternatieve financieringsvormen in opkomst Alternatieve financieringsbronnen kunnen voor het MKB een interessante aanvulling vormen op het bestaande financieringsaanbod. Zowel voor leningen als voor het aantrekken van risicodragend vermogen ontstaat een groeiend aanbod van alternatieven, zoals crowdfunding platformen en kredietunies. Deze alternatieven groeien snel, maar de absolute omvang zal voorlopig gering blijven. Zo werd in 2014 via crowdfunding EUR 63 miljoen opgehaald, twee keer zoveel als het jaar ervoor. Ruim 80% hiervan werd ingezet ter financiering van ondernemingen. Door de opkomst van geautomatiseerde gegevensverwerking wordt de beoordeling van kredietrisico door banken in toenemende mate gebaseerd op specifieke, vooraf vastgestelde criteria. Hierdoor heeft een verschuiving plaatsgevonden, waarbij het bedrijfsmodel minder gebaseerd is op relatiebankieren. Vergeleken met het grootbedrijf is over individuele MKB-bedrijven weinig openbare informatie te vinden, waardoor het voor financiers moeilijker is een risicoschatting te maken. Daarnaast zijn bedrijven niet altijd in staat de informatie aan te leveren die nodig is voor een goede beoordeling van hun kredietwaardigheid. Het verbeteren van de beschikbaarheid van bedrijfsinformatie kan dus bijdragen aan het verbreden van de financieringsmogelijkheden voor MKB-bedrijven. Hiertoe zijn verschillende initiatieven gelanceerd. Een goed voorbeeld hiervan is SBR+ (standard business reporting), een publiekprivaat project dat beoogt bedrijfsinformatie op een gestandaardiseerde manier en met instemming van het bedrijf toegankelijk te maken voor investeerders. Voorts blijkt uit enquêtes dat de bekendheid van MKB-bedrijven met alternatieve financieringsbronnen en bestaande overheidsmaatregelen ook ruimte biedt voor verbetering.
Jaarverslag
1.4 Monetair beleid en economisch herstel in het eurogebied
41
Vanwege de lage economische groei en inflatie is het conventionele en onconventionele monetaire beleid in 2014 en begin 2015 verder verruimd. Om op houdbare wijze meer groei en inflatie te bereiken, zijn ook effectieve maatregelen nodig op budgettair en structureel terrein. Deze aanvullende maatregelen zullen de druk op het Eurosysteem om een ruim monetair beleid te voeren verminderen en moeten uiteindelijk mogelijk maken dat de onconventionele monetaire maatregelen worden uitgefaseerd. 1.4.1 Inflatieontwikkelingen en monetair beleid Het trage economische herstel in het eurogebied gaat gepaard met lage inflatie. De onder benutting van de productiecapaciteit draagt eraan bij dat de stijging van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP) sinds 2013 ruimschoots onder 2% ligt en dat deze naar verwachting ook in 2015-2016 onder de ECB-doelstelling zal blijven. Onderverdeeld naar componenten is de prijsdaling van energie, met name van olie, de belangrijkste factor achter de daling van de inflatie (zie grafiek 1.5). De kerninflatie, waarbij volatiele componenten zoals energie buiten beschouwing worden gelaten, is aanzienlijk stabieler en daalde in 2014 nauwelijks verder.
Grafiek 1.5 Inflatie in eurogebied daalt vooral door lagere energieprijzen Procentuele mutaties en bijdragen in procentpunten
5 4 3 2 1 0 -1 -2
08
09
10
11
12
13
Energie
Diensten
Bewerkte voedingsmiddelen
Onbewerkte voedingsmiddelen
Industriële goederen exlusief energie
Totaal HICP
Kerninflatie
14
15
Bron: ECB.
42
De lage gemiddelde inflatie in het eurogebied gaat samen met deflatie in enkele lidstaten. In 2014 daalden de consumentenprijzen op jaarbasis in vijf eurolanden, met name in de landen die het hardst door de schuldencrisis zijn getroffen. Dit is deels een gevolg van een noodzakelijke aanpassing van relatieve prijzen en bijbehorende structurele wijzigingen in de sectorale samenstelling van de productie. Dit laatste versterkt de productiviteit en het concurrentievermogen van deze landen. Bij langdurig lage inflatie verlopen relatieve prijsaanpassingen echter trager, waardoor de concurrentiepositie van tekortlanden slechts langzaam verbetert. Een lage inflatie, of deflatie, betekent ook dat schulden en rentes in reële termen hoog blijven. Zo daalden in bijvoorbeeld Italië en Spanje de nominale leenrentes minder dan de verwachte inflatie, waardoor de reële leenrentes voor bedrijven sinds 2013 zijn opgelopen. De langetermijninflatieverwachtingen zijn geleidelijk tot onder 2% gedaald, waaruit blijkt dat de inflatieverwachtingen minder sterk zijn verankerd dan voorheen. Dit weerspiegelt de toegenomen kans op een langdurig lage inflatie. Van klassieke deflatie, in de zin van zichzelf versterkende prijsdalingen die gepaard gaan met een sterk krimpende economie, is echter geen sprake. Vanwege de dalende inflatievooruitzichten, deels veroorzaakt door het trage economische herstel, heeft de ECB het monetaire beleid verder verruimd. In juni en september 2014 is de beleidsrente in twee stappen verlaagd tot slechts 5 basispunten en is de depositorente negatief gemaakt (tot -20 basispunten). De verlaging van de beleidsrente heeft zich geleidelijk vertaald in lagere leenrentes. In 2014 zijn de nominale leenrentes voor huishoudens en bedrijven in het eurogebied gemiddeld genomen gedaald met circa 0,5 procentpunt. Het ruime monetaire beleid heeft ook bijgedragen aan de depreciatie van de euro (tussen april 2014 en eind januari 2015 nominaal effectief 11% en 19% ten opzichte van de Amerikaanse dollar). Daarbij speelde een belangrijke rol dat de markten anticipeerden op een toekomstige renteverhoging door de Federal Reserve, terwijl de ECB heeft gecommuniceerd dat de beleidsrente nog lang laag zal blijven. Naast het verlagen van de beleidsrentes zijn ook nieuwe onconventionele monetaire maatregelen genomen. Daarbij is het accent verschoven van ondersteuning van de financiering van banken – zoals door de volledige toewijzing van liquiditeit tegen een vaste rente en langjarige herfinancieringstransacties ‒ naar meer gerichte beïnvloeding van kredietverlening en de economie. Een van de nieuwe instrumenten, te weten de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations – TLTRO’s), geeft banken een prikkel de financiering van het Eurosysteem aan te wenden voor kredietverlening aan bedrijven. De lage rente op deze langjarige faciliteit kan tot verdere daling van de uitleenrentes leiden en de kredietvraag stimuleren. In 2014 hebben banken al ruim EUR 200 miljard onder de TLTRO’s geleend en ze kunnen tot 2018 van de faciliteit gebruikmaken. Tevens is het Eurosysteem in het najaar van 2014 begonnen met het opkopen van gedekte obligaties uitgegeven door financiële instellingen via het aankoopprogramma voor gedekte obligaties (CBPP3) en van effecten op onderpand van activa (asset-backed securities) via het ABSPP-programma.
Jaarverslag
Begin 2015 is besloten het aankoopprogramma uit te breiden met obligaties van overheden en Europese instellingen. De bedoeling is dat van maart 2015 tot en met september 2016 voor EUR 60 miljard per maand aan obligaties (inclusief CBPP3 en ABSPP) wordt aangekocht. Het aankoopprogramma is gericht op het terugbrengen van de inflatie op middellange termijn bij de doelstelling van dichtbij 2%. Dit gebeurt op verschillende manieren. Zo versterkt het uitgebreide programma het beeld dat het monetaire beleid voorlopig zeer ruim zal blijven. In reactie hierop kunnen marktrentes dalen, vermogensprijzen stijgen en de wisselkoers depreciëren. Stijgende vermogensprijzen kunnen de bestedingen voeden en een depreciatie van de euro ondersteunt de export, waardoor het aankoopprogramma een stimulerend effect heeft op de economie. Het aankoopprogramma beïnvloedt ook financiële markten in brede zin, als beleggers het verkochte staatspapier vervangen door langerlopende of risicovollere beleggingen. Hierdoor zullen lange rentes en risicopremies dalen. De gunstige effecten op de financiële markten zullen zich uiteindelijk vertalen in lagere leenrentes en toenemende kredietverlening door de banken, waardoor de bestedingen en daarmee inflatie positief worden beïnvloed. De omvang van de verwachte effecten van het aankoopprogramma is echter onzeker. 1.4.2 Aanvulling met budgettair en structureel beleid noodzakelijk Al met al heeft het Eurosysteem sinds de financiële crisis een groot aantal conventionele en onconventionele maatregelen genomen en is de grens van de mogelijkheden in zicht. Hier komt bij dat het risico op negatieve bijwerkingen van de maatregelen toeneemt. Een langdurig ruim monetair beleid kan het gevaar op nieuwe financiële onevenwichtigheden vergroten, of kan leiden tot misallocatie van kapitaal als slechte leningen bijvoorbeeld steeds opnieuw worden gefinancierd (zie paragraaf 1.5). Om op houdbare wijze een hogere groei en inflatie te bereiken dan nu wordt voorzien, is een mix nodig van accommoderend monetair beleid en effectieve maatregelen op andere beleidsterreinen. Binnen de nieuwe begrotingsregels is budgettaire ruimte voor de meeste landen de komende jaren beperkt. Volgens de laatste ramingen van de Europese Commissie liggen de begrotings tekorten volgend jaar bij de meeste landen weliswaar onder de grens van 3% van het bbp uit het Verdrag van Maastricht, maar hebben veel landen nog altijd zorgelijk hoge schuldniveaus (zie grafiek 1.6). Bovendien staat de geloofwaardigheid van de recentelijk aangescherpte Europese begrotingsregels op het spel, nu landen als Frankrijk en Italië niet aan de vereisten dreigen te voldoen. Een algehele verslapping van regels is onwenselijk. Een budgettaire impuls in het eurogebied ter versterking van de economische conjunctuur en structuur moet daarom van specifieke landen komen of uit de samenstelling van de overheidsbegrotingen. Zo kunnen landen de invloed van het begrotingsbeleid op de groei vergroten door lasten te verschuiven van arbeid naar consumptie, of door tariefverlagingen in ruil voor grondslagverbreding (zie ook paragraaf 1.2.4). Bij de samenstelling van de uitgaven verdient verhoging van publieke investeringen overweging, omdat deze voor structuurversterking belangrijke uitgavencategorie in veel EMU-landen de laatste jaren is gedaald. Publieke investeringen hebben het meeste rendement in landen waar de kwaliteit
43
44
Grafiek 1.6 Budgettaire ruimte in 2015 in meeste landen beperkt Procenten bbp 200
15
160
12
120
9
80
6
40
3
0
0
-40
-3
-80
-6 GR
IT
PT
CY
IE
BE
SP
FR
EMU
AT
DE
NL
FI
LUX
EMU-schuld 60%-grens EMU-saldo (schaal rechts) 3%-norm (schaal rechts)
Bron: Europese Commissie.
van de infrastructuur laag is, zoals volgens indicatoren het geval is in Ierland en Italië, of daalt, zoals in Frankrijk, Duitsland en België. Gedegen kosten-batenanalyses zijn hierbij van belang. Het beslag op de overheidsfinanciën kan worden verkleind door publieke investeringen deels te financieren via publiek-private samenwerking of op Europees niveau. Het recente plan van de voorzitter van de Europese Commissie Juncker om ruim EUR 300 miljard (2,2% van het bbp van de EU) te investeren via private participatie en de Europese Investeringsbank, kan een positief effect hebben op de economische groei, al hangt veel af van de implementatie. Deze monetaire en budgettaire maatregelen moeten worden versterkt door maatregelen aan de aanbodzijde van de economie. In de financiële sector zijn al vergaande maatregelen genomen, zoals de invoering van Bazel III, de bankenunie en de uitgebreide beoordeling (comprehensive assessment) van balansen van Europese banken. Op andere terreinen is in Europa echter nog veel ruimte voor verdergaande structurele hervormingen. Hoewel vooral landen met een financieel steunprogramma sinds 2011 duidelijk progressie hebben geboekt, is de achterstand op gebied van de efficiëntie van arbeids- en productmarkten op andere Europese landen en bijvoorbeeld de VS en het VK nog steeds behoorlijk groot (zie grafiek 1.7). Van een aantal Europese landen is de relatieve positie in de periode 2011-2014 zelfs verslechtert, omdat de efficiëntieverbetering van hun arbeids- en productmarkten is achtergebleven bij die in de andere landen.
Jaarverslag
Grafiek 1.7 Hervormingen nog niet overal vergevorderd
45
Positie op de ranglijst van World Economic Forum 120
100
80
60
40
20
0 VK
VS
IE
NL
DE
BE
FR
PT
SP
GR
IT
Positie in 2011 met betrekking tot efficiëntie product- en arbeidsmarkt Positie in 2014 met betrekking tot efficiëntie product- en arbeidsmarkt Toelichting: Een lagere positie op de ranglijst duidt op een relatief hogere efficiëntie op de product- en arbeidsmarkt.
Helaas daalt het tempo van hervormen de laatste jaren weer, waarbij grote landen als Frankrijk en Italië achterop dreigen te raken. Nuttige hervormingen waaraan kan worden gedacht, zijn het verder verminderen van ontslagbescherming in vaste contracten (Spanje, Frankrijk), beter activerend arbeidsmarktbeleid (Ierland) of het liberaliseren van netwerksectoren (Portugal) en gereguleerde beroepen, zoals advocaten (Frankrijk, Italië). Ook is versterking van de kwaliteit van de overheid en van de efficiëntie van het juridisch systeem nodig (bijvoorbeeld Italië). Hervormingen kunnen directer worden gericht op groei, nu de belangrijkste divergenties in lopende rekeningsaldi en concurrentieposities inmiddels behoorlijk zijn verminderd. Het bbp per hoofd van de bevolking ligt momenteel in het eurogebied ruim 30% lager dan in de VS, en volgens de Europese Commissie dreigt deze achterstand te stijgen naar 40% in 2023. Volgens internationale instellingen, zoals de OESO, zijn de opwaartse effecten van hervormingen op de potentiële productie fors: tot 6% van het bbp gemiddeld in het eurogebied. Europa kan bijvoorbeeld de achterstand bij innovatie verminderen door het wegnemen van belemmeringen om door te groeien voor kleine en jonge bedrijven. Ook kunnen nieuwe technologieën sneller worden toegepast door dienstensectoren concurrerender te maken en de kwaliteit van het beroeps- en praktijkonderwijs te verbeteren. In dit kader is ook nog veel winst te behalen uit het verder versterken van de Europese interne markt. Dit kan bijvoorbeeld door de dienstenrichtlijn beter toe te passen. De richtlijn bevat enige beleidsvrijheid, die ertoe
46
heeft geleid dat veel landen de desbetreffende grensoverschrijdende restricties nog niet zo ver mogelijk hebben verminderd. Een verdere vermindering zou de potentiële productie volgens de Europese Commissie met maximaal 1,6% kunnen verhogen. Daarnaast zou de interne markt verder uitgebouwd kunnen worden in specifieke sectoren. Zo bestaan nog behoorlijk wat grensoverschrijdende belemmeringen bij het weg- en railtransport en energie, bijvoorbeeld omdat de fysieke infrastructuur niet altijd aansluit. Ook is versterking mogelijk bij digitale diensten als onlineverkopen of gereguleerde beroepen als advocaten, notarissen of accountants. Ten slotte kan versterking van de interne Europese kapitaalmarkt voor bijvoorbeeld securitisatie of durfkapitaal de knelpunten in de kredietverlening via banken helpen verminderen. 1.4.3 Belang van hervormingen voor monetair beleid De structurele en institutionele hervormingen helpen de economie en de bancaire sector in het eurogebied te versterken. Voor het Eurosysteem is dit om een aantal redenen van belang. Ten eerste verminderen de hervormingen de noodzaak om langdurig een ruim monetair beleid te voeren: een beleid dat mogelijk gepaard gaat met negatieve bijwerkingen (zie paragraaf 1.5). Door groeibevorderende maatregelen van andere autoriteiten hoeft tegengaan van lage inflatie niet meer alleen van monetair beleid te komen. Bovendien verbetert de financiële positie van huishoudens, bedrijven en financiële instellingen, wat knelpunten in de monetaire transmissie verhelpt. Hierdoor wordt het monetaire beleid effectiever en kan hetzelfde effect met minder monetaire stimulus worden bereikt. Uiteindelijk dragen de hervormingen eraan bij dat de accommoderende monetaire maatregelen geleidelijk kunnen worden uitgefaseerd, zodra de economische en financiële situatie dat toelaat. Het is van belang dat het monetaire beleid de prikkels voor hervormingen niet vermindert. Monetair beleid kan tijd kopen, maar kan structurele problemen niet oplossen. Andere autoriteiten moeten die tijd daarom gebruiken om aanpassingen door te voeren die de economische fundamenten verbeteren. Om hen hiertoe te prikkelen, kan conditionaliteit worden verbonden aan accommoderende monetaire maatregelen. Dit is bij de in 2012 ontwikkelde en nooit geactiveerde rechtstreekse monetaire transacties (outright monetary transactions – OMT’s) gedaan, door de conditionaliteit dat de overheid waarvan het staatspapier wordt aangekocht een EU/IMF-aanpassingsprogramma uitvoert. Aan het aankoopprogramma van staatsobligaties en obligaties van EU-overheden dat begin 2015 is aangekondigd, zijn geen voorwaarden voor overheidsbeleid gekoppeld. Wel is het zo dat alleen op de obligaties van Europese instellingen en op 8% van de staatsobligaties risicodeling van toepassing is, waardoor de kans op herverdeling van risico’s op staatspapier via de centralebankbalans wordt beperkt. Deze beperkte risicodeling kan eraan bijdragen dat de prikkels voor overheden om de economie te hervormen niet worden verminderd. Een ander gunstig effect van de institutionele hervormingen en scherpere regelgeving voor de financiële sector is dat hierdoor de kans vermindert dat het Eurosysteem banken (langdurig) moet ondersteunen met liquiditeit. Zo bevorderen de bankenunie, de inzet van
Jaarverslag
macroprudentiële instrumenten en de strengere liquiditeits- en kapitaalratio’s het vertrouwen in de robuustheid van de bankensector en daarmee de kredietverlening. Ook de uitgebreide beoordeling (comprehensive assessment) van balansen van Europese banken heeft hieraan bijgedragen. Om banken die in de problemen raken snel gezond te maken, kan de Europese resolutieautoriteit voortaan beschikken over diverse resolutieinstrumenten. Door deze hervormingen moeten periodes waarin een bank geen toegang meer heeft tot andere financieringsvormen minder vaak voorkomen en bovendien minder lang duren.
1.5 Ruim monetair beleid en gevolgen voor financiële stabiliteit Het ruime monetaire beleid heeft bijgedragen aan het uiteenlopen van economische en financiële ontwikkelingen. Het leidt op sommige financiële marktsegmenten tot onevenwichtige prijsvorming. Centrale banken wegen de negatieve bijwerkingen van monetaire maatregelen, waaronder risico’s voor de financiële stabiliteit, mee in hun beleid. Macroprudentiële instrumenten kunnen aan deze bijwerkingen enig tegenwicht bieden. 1.5.1 Economische en financiële cycli lopen uiteen Het Eurosysteem heeft in 2014 verdere onconventionele monetaire maatregelen genomen om de economische dynamiek te bevorderen (zie paragraaf 1.4). De transmissie van het monetaire beleid naar de reële economie wordt echter belemmerd door de balansrecessie in het eurogebied, een gevolg van hoge schulden in de economie en balansbeperkingen bij banken. Daarnaast worden de bestedingen en de kredietvraag gedrukt door onzekerheid bij bedrijven en huishoudens. Dit contrasteert met de ontwikkelingen op financiële markten, waar het ruime monetaire beleid heeft bijgedragen aan een lage volatiliteit en stijgende activaprijzen. Zo beschouwd zijn de reële en financiële cycli steeds meer uit elkaar gaan lopen en is het sentiment bij beleggers positiever dan bij bedrijven en huishoudens (zie grafiek 1.8). Met andere woorden, de financiële ontwikkelingen worden steeds minder gedragen door de reëel-economische vooruitzichten. De ruime liquiditeitscondities uiten zich in toegenomen risicobereidheid onder beleggers. Door de voortdurende aanwezigheid van centrale banken op financiële markten, achten marktpartijen de risico’s op sterk negatieve koersontwikkelingen in een breed spectrum van beleggingscategorieën kleiner. De monetaire maatregelen hebben de illusie gewekt dat liquiditeit permanent ruim voor handen zal zijn. Het stilvallen van de financiële markten en de abrupte koerscorrecties medio oktober 2014 laten echter zien dat de marktliquiditeit in een stresssituatie snel kan opdrogen. Het gevoerde monetaire beleid, dat heeft bijgedragen aan ruime beschikbaarheid van financiële middelen en de lage rente, heeft de zoektocht naar rendement op financiële markten gestimuleerd. Op bepaalde marktsegmenten zijn tekenen van zeepbelvorming zichtbaar. Dit is ook gesignaleerd in het Overzicht Financiële Stabiliteit van najaar 2014. Door de geïntensiveerde zoektocht naar rendement zijn aandelenkoersen de laatste jaren flink
47
48
Grafiek 1.8 Divergentie in vertrouwen van beleggers en producenten
Grafiek 1.9 Rentes van risicovolle obligaties
Balans positieve en negatieve enquête-antwoorden
Procenten
40
70
20
60
25
20
15 0
50 10
-20
-40
40
09
10
11
12
13
14
15
30
Beleggersvertrouwen (0=balans) Producentenvertrouwen (schaal rechts, 50=balans) Bron: State Street Investors en Markit.
5
0 00
02
04
06
08
10
12
14
Bedrijfsobligaties wereldwijd, gemiddelde looptijd Tienjaarsrente overheidsobligaties GIIPS (mediaan) Bron: Thomson Reuters. Toelichting: GIIPS betreft Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje.
gestegen. De koers-winstverhoudingen van Amerikaanse aandelen zijn opgelopen tot niveaus die boven het langjarig gemiddelde liggen. Dit is een teken dat financiële marktontwikkelingen uit de pas lopen met de winstontwikkeling bij bedrijven. De geïntensiveerde zoektocht naar rendement leidt ook tot risicovoller beleggen, met meer hefboomfinanciering. Dit heeft de rentegevoeligheid van beleggingsportefeuilles sterk doen toenemen. Al met al is het risico dat een toekomstige verkrapping van het monetaire beleid van de Federal Reserve tot sterke correcties op aandelenbeurzen leidt, toegenomen. Door de lage rente en de toegenomen risicobereidheid van beleggers is ook de vraag naar risicovollere obligaties met relatief hoge rendementen sterk gestegen. Hierdoor zijn de rentes op staatspapier van kwetsbare landen en van bedrijven met een verminderde kredietwaardigheid gedaald tot historisch gezien zeer lage niveaus (zie grafiek 1.9). Daarentegen blijven de schuldratio’s van de betreffende landen en bedrijven hoog, wat eveneens een teken is dat de financiële marktontwikkelingen niet in verhouding staan tot de ontwikkelingen in de reële economie. Hierdoor neemt het risico van een forse correctie toe. Indien partijen in zo’n scenario worden gedwongen stukken te verkopen, kunnen beleggers grote verliezen lijden en koersen in een neerwaartse spiraal raken. Wanneer dit zich op grote schaal voordoet, vormt dit een risico voor de financiële stabiliteit en daarmee voor de reële economie.
Jaarverslag
49 1.5.2 Beleidsafwegingen Het Eurosysteem weegt de bijdrage van het ruime monetaire beleid aan economisch herstel en prijsstabiliteit af tegen de risico’s van toenemende financiële onevenwichtigheden. Deze worden meegenomen in de monetaire analyse, waarop de besluitvorming is gebaseerd. Bij de afweging speelt een rol dat het ruime monetaire beleid tijd kan kopen, die private partijen en overheden kunnen en moeten gebruiken om hun balansen te herstellen en hervormingen door te voeren. Het optimisme bij beleggers kan erop duiden dat ze verwachten dat de economische fundamentele factoren zullen verbeteren. Om het marktvertrouwen niet te beschamen, is onder andere nodig dat een aantal eurolanden hun economieën structureel aanpast (zie paragraaf 1.4). Een ander risico van het langdurig ruime monetaire beleid is dat door verstoorde prijsvorming en prikkelwerking een misallocatie van middelen kan optreden. Ook hierdoor kan op langere termijn de financiële stabiliteit worden ondermijnd. Bovendien kan een langdurig lage reële rente de aanbodkant van de economie aantasten. Een gevaar van een langdurig lage reële rente is namelijk dat de financiering van weinig productieve investeringen en het doorrollen van slechte leningen wordt gefaciliteerd. Daarmee worden noodzakelijke aanpassingen in de economie uitgesteld, ten koste van de productiviteit, en worden bedrijven kwetsbaarder bij een eventuele stijging van de rente. Hoewel het een effectieve manier is om de risicobereidheid op financiële markten te verminderen, is een krapper monetair beleid gelet op het vooruitzicht van een langdurig lage inflatie momenteel niet het aangewezen middel om de groeiende onevenwichtigheden tegen te gaan. Het Eurosysteem weegt de risico’s van financiële onevenwichtigheden en marktverstoringen wel mee in het ontwerp en de uitvoering van monetaire beleids maatregelen, waaronder nieuwe onconventionele maatregelen ter bevordering van de kredietverlening aan bedrijven, zoals de TLTRO’s, en de aankoopprogramma’s. 1.5.3 De rol van macroprudentieel beleid Macroprudentiële instrumenten hebben in de eerste plaats tot doel de schokbestendigheid van het financiële stelsel te vergroten. Hierdoor kunnen plotselinge veranderingen in het marktsentiment en scherpe correcties in activaprijzen beter worden opgevangen. Daarnaast kunnen deze instrumenten, die los staan van het monetaire beleid en kunnen worden gericht op specifieke sectoren, bijdragen aan het verminderen van de financiële onevenwichtigheden die het ruime monetaire beleid met zich meebrengt. De afgelopen jaren zijn nieuwe macroprudentiële instrumenten ontwikkeld, bijvoorbeeld als onderdeel van de prudentiële regelgeving voor banken in Europa. Veel Europese landen hebben recentelijk een of meer macroprudentiële instrumenten geactiveerd (zie tabel 1.2 met maatregelen in enkele van deze landen). Dit zijn vooral economieën waar de huizenprijzen en de hypothecaire kredietverlening fors zijn gestegen, zoals België, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.
50 Ook Nederland heeft macroprudentiële maatregelen genomen, die eerder zijn beschreven in het Overzicht Financiële Stabiliteit van najaar 2014. Deze maatregelen richten zich echter niet zozeer op onevenwichtigheden die verband houden met het ruime monetaire beleid, maar hebben primair tot doel de buffers in het financiële stelsel structureel te vergroten. ING, Rabobank, ABN AMRO en SNS moeten een extra kapitaalbuffer van 3% respectievelijk 1% (SNS) aanhouden, omdat zij zijn aangemerkt als systeemrelevante instellingen en daarmee een verhoogd risico vormen voor de financiële stabiliteit. Ook de nagestreefde verhoging van de hefboomratio voor deze instellingen naar 4% in 2018 kan hier worden genoemd, omdat deze de weerbaarheid van systeemrelevante instellingen vergroot. Daarnaast wordt de maximale LTV-ratio bij woningaankoop stapsgewijs ‒ met 1 procentpunt per jaar ‒ verlaagd tot 100% in 2018. Dit zijn structurele maatregelen die het financiële stelsel duurzaam versterken.
Tabel 1.2 In veel landen zijn macroprudentiële maatregelen genomen Land België
Hogere risicogewichten hypotheken
Ierland
Beperking LTI-ratio (> 350% bij maximaal 20% van de nieuwe leningen) en LTV-ratio (> 80% bij maximaal 15%)
Nederland
Lagere LTV-limiet (100%), systeembuffer (1-3%)
Noorwegen
Contracyclische kapitaalbuffer - CBB (1%), loss-given default (LGD)-vloer, systeembuffer (3%)
VK
Beperking LTI-ratio (>450% bij maximaal 15% van de nieuwe leningen), minimumhefboomratio
Zweden
Contracyclische kapitaalbuffer - CBB (1%), hogere risicogewichten hypotheken, systeembuffer (3%) Overige systeemrelevante bank-buffer - O-SII (2%)
Zwitserland
Contracyclische kapitaalbuffer (CBB) voor hypothecair krediet (2%)
De mogelijkheden om met macroprudentieel beleid de risico’s van financiële onevenwichtigheden te mitigeren zijn beperkt. Deze specifieke maatregelen kunnen nooit volledig tegenwicht bieden aan de generieke prikkels die van het ruime monetaire beleid
Jaarverslag
uitgaan. De effectiviteit van macroprudentieel beleid wordt ook beperkt doordat de huidige risico’s op financiële markten in veel gevallen een sterk grensoverschrijdend karakter hebben. Het tegengaan van deze onevenwichtigheden via macroprudentieel beleid vergt dan ook verregaande internationale coördinatie. Een andere reden dat macroprudentieel beleid slechts in beperkte mate tegenwicht kan bieden, is dat de meeste instrumenten aangrijpen bij banken, terwijl de risico’s in verband met zeepbelvorming en de geïntensiveerde zoektocht naar rendement zich manifesteren op de financiële markten en ook niet-bancaire spelers raken, zoals institutionele beleggers. Dit aspect wordt nog versterkt door de aanhoudende verschuiving van financieringsactiviteiten vanuit het bankwezen naar niet-bancaire instellingen. Het is daarom van belang instrumenten te ontwikkelen die een bredere reikwijdte hebben dan het huidige instrumentarium. Denkbaar is dat instrumenten die aangrijpen bij banken breder kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld door limieten te stellen aan de omvang van uitzettingen op bepaalde markten of van kredietlijnen aan niet-bancaire entiteiten. Ook kan worden gedacht aan instrumenten die aangrijpen buiten het bankwezen, zoals minimumafslagen (haircuts) en marge-eisen voor bepaalde transacties op financiële markten. In internationale gremia, zoals de FSB en het Europees Comité voor Systeemrisico’s, werkt DNB samen met andere centrale banken en toezichthouders aan het ontwikkelen van dit instrumentarium. De ervaring met de inzet van macroprudentiële instrumenten is nog beperkt, vooral in de huidige situatie van lage economische groei. Het is in deze context des te belangrijker dat de bestaande en nieuwe instrumenten aangrijpen bij daadwerkelijke onevenwichtigheden en de financiering van risicovolle productieve investeringen niet belemmeren.
51
52
Toezicht in actie
Jaarverslag
2 Toezicht in actie 2.1 Inleiding In de afgelopen jaren is de basis gelegd voor het vergroten van de soliditeit van financiële instellingen en de versterking van het toezicht. De komende periode zal het herstel van vertrouwen daadwerkelijk zijn beslag moeten krijgen. Prioriteiten daarbij zijn de verdere ontwikkeling van het Europees bankentoezicht en de overgang naar de nieuwe toezichtregimes, zoals de Europese kapitaalregelgeving voor banken (CRD IV/CRR) en verzekeraars (Solvency II) en het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen. Daarnaast zijn transparantie en integriteit belangrijke voorwaarden voor een duurzame financiële sector. Verder moeten instellingen zich blijven aanpassen aan de veranderende marktomstandigheden om een houdbaar bedrijfsmodel te waarborgen. In reactie op de financiële crisis is een omvangrijke hervormingsagenda opgesteld. Er heeft een noodzakelijke aanscherping van de (internationale) regelgeving plaatsgevonden om de soliditeit van instellingen te vergroten en de kwaliteit van hun risicobeheersing en bedrijfsvoering te verbeteren. Met de oprichting van de Europese bankenunie is bovendien een belangrijke stap gezet naar sterker toezicht en het doorbreken van de negatieve spiraal tussen banken en overheden. De ZBO-verantwoording, die gelijktijdig met dit jaarverslag wordt gepubliceerd, blikt terug op de ontwikkelingen in het toezicht van afgelopen jaar. Dit hoofdstuk van het Jaarverslag richt zich op de uitdagingen waar het toezicht nu voor staat. Paragraaf 2.2 beschrijft de vervolgstappen voor een slagvaardig Europees bankentoezicht. Na een succesvolle start zal komend jaar vooral in het teken staan van de daadwerkelijke uitoefening van het toezicht, alsmede het opdoen van ervaring en verder ontwikkelen van de werkwijze en methodologie van het Europees bankentoezicht. Paragraaf 2.3 beschrijft vervolgens de elementen voor een duurzaam herstel van vertrouwen. Dit dient gebaseerd te zijn op solide instellingen die op zorgvuldige en integere wijze zorgdragen voor een evenwichtige belangenafweging. Paragraaf 2.4 gaat ten slotte in op de toekomstbestendigheid van de verschillende sectoren. Instellingen moeten hun bedrijfsmodel en strategie zodanig aanpassen dat zij in staat zijn om ook de ontwikkelingen op lange termijn op te vangen.
55
56
2.2 Vervolgstappen Europees bankentoezicht Het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht is op 4 november 2014 van start gegaan. De oprichting van een nieuwe governancestructuur binnen de ECB en het afronden van het uitgebreide balansonderzoek markeren een succesvolle start. DNB is een groot voorstander van het Europees bankentoezicht. Het leidt in de praktijk tot veranderingen. Het toezicht is intensiever en er komt meer nadruk op het harmoniseren van toezichtregimes. Daarnaast blijft de aandacht gericht op houdbare bedrijfsmodellen en de winstgevendheid van banken. De financiële crisis heeft zichtbaar gemaakt dat de bestaande, nationale vormgeving van het toezicht niet langer aansloot bij de financiële integratie in Europa. Op het hoogtepunt van de crisis kwam duidelijk naar voren dat financiële problemen in de bancaire sector tot budgettaire problemen in een lidstaat kunnen leiden. Dit kan ook omgekeerd het geval zijn. Daarbij geldt dat nationale problemen direct gevolgen kunnen hebben voor het eurogebied als geheel. Een fundamentele herziening van het toezicht was nodig om de financiële stabiliteit in Europa te kunnen blijven waarborgen. Tegen deze achtergrond hebben de betrokken regeringsleiders in juni 2012 het besluit genomen om een Europese bankenunie op te richten. De bankenunie bestaat uit drie pijlers. De eerste pijler betreft het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht (single supervisory mechanism – SSM). Dit bestaat uit een nauwe samenwerking tussen de ECB en nationale toezichthouders zoals DNB. De ECB heeft daarbij de eindverantwoordelijkheid voor het Europees bankentoezicht en houdt direct toezicht op 123 significante banken, samen goed voor 82% van de totale bancaire activa in het eurogebied. Daarnaast houden de nationale toezichtautoriteiten toezicht op de overige ongeveer 3.500 banken. De tweede pijler bestaat uit een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (single resolution mechanism – SRM) en heeft als doel om financiële instellingen in problemen op ordentelijke wijze af te kunnen wikkelen. In hoofdstuk 3 wordt een nadere toelichting hierop gegeven. Als derde pijler van de bankenunie zal een Europees depositogarantiestelsel moeten worden opgericht. Hiervoor geldt dat met de herziening van de betreffende Europese richtlijn de eerste stap tot harmonisatie is gezet, maar dat de Europese Commissie nog met nadere voorstellen moet komen. De eerste pijler, het Europees bankentoezicht, is in iets meer dan twee jaar operationeel geworden. Dit is een complexe operatie geweest die in ongekend korte tijd is uitgevoerd. Er zijn Europese verordeningen tot stand gekomen voor de wettelijke basis van het gemeenschappelijk bankentoezicht en een juridisch kader voor de samenwerking tussen de ECB en de nationale toezichtautoriteiten. Daarnaast is een nieuwe toezichtmethodologie ontwikkeld die bepaalt hoe het toezicht binnen het Europees bankentoezicht zal worden uitgevoerd. Een samenvatting van deze methodologie is door de ECB gepubliceerd in haar Gids voor bankentoezicht. Verder is binnen de ECB een nieuw organisatieonderdeel opgericht, waarvoor bijna 800 medewerkers zijn aangetrokken.
Jaarverslag
In aanloop naar het Europees bankentoezicht heeft tevens een uitgebreid onderzoek plaatsgevonden naar de soliditeit van de banken (comprehensive assessment). Dit onderzoek bestond uit een asset quality review (AQR) en een stresstest. In de AQR is nagegaan of de activa van de banken op prudente wijze op de balansen gewaardeerd staan. In de stresstest heeft een doorrekening plaatsgevonden van een scenario met een serie negatieve economische schokken. Het uitvoeren van de comprehensive assessment vormde een mijlpaal in de aanloop naar het Europees bankentoezicht en heeft noodzakelijke inzichten opgeleverd in de kwaliteit van de bankbalansen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de Nederlandse banken zich in een solide financiële positie bevinden om de overstap naar het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht te maken en voldoende gekapitaliseerd zijn om ook onder zware stress boven de gestelde vereisten te blijven. Met de succesvolle oprichting van het Europees bankentoezicht en de comprehensive assessment is een belangrijke basis gelegd voor het herstel van vertrouwen. Het is nu zaak om op dit resultaat voort te bouwen en ervoor te zorgen dat de ECB en de nationale toezichtautoriteiten binnen het Europees bankentoezicht slagvaardig opereren en als één organisatie effectief samenwerken. Het gemeenschappelijk Europees toezicht bundelt de krachten van de ECB en nationale toezichthouders. Europees toezicht heeft ook een disciplinerende werking richting de betrokken lidstaten en benadert het toezicht vanuit Europees perspectief. Dit draagt bij aan effectieve besluitvorming. De goede reputatie van de ECB zorgt bovendien voor een gezaghebbende positie van het Europees toezicht. De ECB maakt daarbij gebruik van de kennis, informatie en ervaring die zij heeft en profiteert daarmee van synergie-effecten. Ook maakt het mandaat van de ECB ten aanzien van het gehele eurogebied het eenvoudiger om vergelijkingen te maken tussen banken onderling. Dit versterkt de kwaliteit en de consistentie van het toezicht. DNB maakt nu onderdeel uit van een Europees stelsel van toezichthouders. Het toezicht op de significante instellingen wordt uitgevoerd door gezamenlijke toezichtteams, waarbij de coördinatie vanuit de ECB plaatsvindt. DNB voert het toezicht grotendeels uit en blijft primair verantwoordelijk voor het toezicht op de kleinere instellingen. Verder vallen specifieke aspecten, zoals integriteit, onder de verantwoordelijkheid van de nationale toezichthouder. Tegelijkertijd is DNB door de verschuiving van het toezicht naar Europees niveau nu medeverantwoordelijk voor het toezicht op alle grote banken in het eurogebied. Gezamenlijke besluiten komen tot stand via het beleidsbepalende orgaan van het Europees bankentoezicht, de Supervisory Board, waarin alle nationale toezichtautoriteiten, inclusief DNB, zijn vertegenwoordigd. DNB zal het Europees bankentoezicht ook benutten voor versterking van haar eigen toezicht. Omgekeerd draagt DNB bij aan de ontwikkeling van het Europees bankentoezicht door eigen expertise en ervaringen in te brengen. De inzet daarbij is om belangrijke elementen uit het toezicht van DNB, zoals liquiditeitstoezicht, toezicht op gedrag en cultuur, toezicht op bedrijfsmodellen en strategie, de macro-microkoppeling en toetsingen ook in het toezicht van de ECB goed tot uiting te laten komen. DNB zet mede daarom in op
57
58
een zo goed mogelijke vertegenwoordiging binnen het Europees bankentoezicht, vooral ook op belangrijke strategische posities. Per eind 2014 zijn ruim 20 medewerkers vanuit DNB in dienst getreden bij het Europees bankentoezicht van de ECB. Daarnaast hebben verschillende tijdelijke detacheringen plaatsgevonden om ondersteuning te bieden bij het opstarten van de organisatie en de ontwikkeling van de nieuwe toezichtmethodologie. Een goede onderlinge mobiliteit versterkt de samenwerking binnen het Europees bankentoezicht en zorgt voor betere ontwikkeling van medewerkers. DNB streeft naar voldoende betrokkenheid en vertegenwoordiging binnen de organisatie van het Europees bankentoezicht, zodat voldoende kennis en inzicht in de Nederlandse markt aanwezig is. DNB onderhoudt nauwe contacten door (informele) netwerken en via onderlinge bezoeken. De succesvolle start is echter slechts het begin. De ambitie voor het Europees bankentoezicht ligt hoog en leidt tot een aantal veranderingen. Ten eerste wordt het toezicht intensiever. De ECB stelt hoge eisen aan de doorlopende toezichtbeoordelingen. Dit komt onder andere tot uiting in het uitvoeren van meer onderzoeken ter plaatse (on-site toezicht). Deze on-site onderzoeken hebben veelal een specifieke focus en kunnen bijvoorbeeld bestaan uit beoordelingen van financiële risico’s van bepaalde kredietportefeuilles, zoals in de comprehensive assessment. On-site onderzoeken kunnen ook betrekking hebben op operationele risico’s, ICT-risico’s en onderzoek naar de bedrijfsvoering. In andere Europese landen zijn dergelijke, frequente onderzoeken ter plaatse reeds een gebruikelijke vorm van toezicht en DNB heeft hiervoor nu ook een speciale divisie opgericht. Daarnaast nemen ook de eisen aan datakwaliteit en -analyse sterk toe, omdat het toezicht vanuit de ECB meer gebruikmaakt van cijfermatige vergelijkingen en kwantitatieve analyses. Tot slot brengt het Europees bankentoezicht met zich mee dat het toezicht op interne modellen wordt geïntensiveerd. Het huidige toezicht van DNB bestaat thans uit een risicogebaseerde benadering waarbij een jaarlijkse beoordeling op afstand plaatsvindt van het gebruik van interne modellen door de instellingen, aangevuld met analyses in het geval van significante wijzigingen of ingebruikname van nieuwe modellen. De aanpak vanuit de ECB vereist meer capaciteit die meer doorlopend zal worden ingezet voor onderzoek naar de door de instelling gebruikte data, het gebruik van de interne modellen en de beheeromgeving binnen de betrokken bank. Ten tweede zal de ECB prioriteit geven aan het harmoniseren van nationale toezichtregimes. De toezichtaanpak van nationale toezichthouders loopt op dit moment nog sterk uiteen, bijvoorbeeld bij de jaarlijkse beoordelingen van de kapitaaltoereikendheid en bedrijfsvoering, de zogenoemde SREP-beoordeling, waardoor deze internationaal niet altijd goed met elkaar vergelijkbaar zijn. De ECB wil het speelveld meer gelijk trekken door grotere consistentie aan te brengen bij de toepassing van opties en vrijheden die toezichthouders op dit moment kunnen inzetten in hun toezicht op basis van de nationale implementatie van de Europese
Jaarverslag
kapitaalrichtlijn (CRD IV). Verder zal de ECB ook het toezicht op de niet-significante instellingen in Europees verband verder willen versterken door de methodologie en toezichtaanpak nader uit te werken en te harmoniseren. Ten derde blijft veel aandacht gericht op houdbare bedrijfsmodellen van banken en de ontwikkeling van de winstgevendheid. De bancaire sector is nog altijd volop in ontwikkeling en de winstgevendheid van bedrijfsmodellen staat onder druk. Net als DNB, hecht de ECB veel belang aan de analyse van de wijze waarop banken inspelen op veranderende omstandigheden en hoe zij hun bedrijfsmodel aanpassen om structureel solide en winstgevend te zijn.
2.3 Duurzaam herstel van vertrouwen Een stabiele financiële sector draagt bij aan duurzame economische welvaart. De nieuwe regelgevende kaders voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen zorgen voor meer financiële soliditeit van de instellingen en evenwicht in de belangenafweging tussen verschillende stakeholders. Daarnaast heeft DNB in de Visie op Toezicht 2014-2018 duidelijke ambities gepresenteerd ten aanzien van integriteit en transparantie om het vertrouwen in de financiële sector te herstellen. De eerste stappen zijn gezet. De komende jaren zal hier verder vervolg aan worden gegeven. 2.3.1 Implementatie risicogeoriënteerde toezichtkaders In 2014 is belangrijke vooruitgang geboekt ten aanzien van de internationale hervormings agenda. In alle sectoren komen nieuwe toezichtregimes tot stand. De aandacht zal de komende tijd gericht zijn op tijdige voorbereiding op deze nieuwe toezichtkaders en zorgvuldige transitie. De herziene Europese kapitaalregelgeving voor banken en beleggingsondernemingen (CRD IV/CRR) is in 2014 in werking getreden. De nieuwe regelgeving bevat vereisten voor hogere buffers en betere kwaliteit van de solvabiliteit en liquiditeit van banken. Daarnaast bevat deze een versterking van het risicobeheer van banken door onder andere aanscherping van risicogewichten en uitbreiding van bijbehorende rapportageverplichtingen. Verschillende aspecten van de regelgeving bevatten een ingroeipad om de beoogde buffers op te bouwen. DNB houdt in samenwerking met de ECB in de gaten of banken op koers liggen om tijdig aan deze vereisten te voldoen. De ECB heeft daarbij aangegeven ook zorgvuldig naar het dividendbeleid van banken te kijken. Daarnaast is na jarenlange internationale discussie ook goede vooruitgang geboekt met de invoering van het nieuwe Europese raamwerk voor verzekeringstoezicht – Solvency II – per 1 januari 2016. DNB acht deze ontwikkeling van groot belang. Het vormt een belangrijke versterking naar meer risicogebaseerd en toekomstgericht toezicht. Het verzekeringstoezicht zal komend jaar dan ook vooral in het teken staan van een zorgvuldige overgang. In de afgelopen jaren zijn hiertoe al betekenisvolle stappen gezet.
59
60
In de pensioensector vindt met de invoering van het nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) noodzakelijk technisch onderhoud plaats. De financiële houdbaarheid van het aanvullend pensioen wordt hiermee versterkt. Door het hanteren van een langere periode voor het verwerken van financiële tegenvallers wordt het pensioen schokbestendiger. Daarnaast zorgt de aanpassing van de herstelplansystematiek ervoor dat pensioenfondsen hun beleggingsbeleid minder snel hoeven aan te passen. Dit is ook vanuit macro-economisch perspectief wenselijk. Pensioenen worden bovendien stabieler door voorwaarden te stellen aan de toekenning van indexatie en aanpassingen in de berekening van de dekkingsgraad. Het toezichtkader waarborgt tevens een evenwichtige verdeling van lusten en lasten tussen verschillende generaties.
Box 2.1 Toetsingen van beleidsbepalers De wettelijke toetsingen van DNB van de geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers vormen een belangrijk instrument om de kwaliteit van het bestuur bij instellingen – en daarmee het vertrouwen in de financiële sector – te waarborgen. DNB zorgt daarbij voor een zorgvuldig besluitvormingsproces door duidelijke verwachtingen te scheppen, misverstanden weg te nemen en heldere procedures te hanteren met de nodige interne en externe waarborgen. In 2014 zijn 1.737 toetsingen uitgevoerd van bestuurders, commissarissen en medebeleidsbepalers van onder toezicht staande financiële instellingen. De focus ligt hierbij op zowel kennis als vaardigheden. In 13% van de gevallen werd een aanvraag afgekeurd door middel van een negatief formeel besluit of werd de aanvraag ingetrokken voordat DNB tot een dergelijk besluit overging. Getoetste kandidaten kunnen om diverse redenen niet geschikt worden bevonden. Een belangrijke reden voor afwijzing is dat kandidaten onvoldoende zijn voorbereid op de functie en zich onvoldoende hebben verdiept in hun specifieke taken, de betrokken instelling of relevante regelgeving. Er blijkt dan een tekort aan kennis, ervaring of vaardigheden te bestaan om de functie te kunnen uitoefenen. Ook is regelmatig sprake van een tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel, oordeelsvorming of onafhankelijkheid. Bij het oordeel van DNB over de geschiktheid van een kandidaat speelt, naast de individuele geschiktheid, ook de samenstelling en de kwaliteit van het collectief een belangrijke rol. Er dient een evenwichtige samenstelling te zijn van kennis en ervaring binnen het bestuur of de raad van commissarissen. Ook een tekort aan diversiteit in het bestuur als geheel, bijvoorbeeld in leeftijd of achtergrond, kan een rol spelen bij afwijzing. Een afwijzing vindt pas plaats na zorgvuldig onderzoek. Ook vinden in complexe gevallen en bij twijfel meerdere gesprekken plaats op verschillende niveaus binnen DNB. Alleen na een brede en zorgvuldige afweging wordt overgegaan tot afwijzing. Betrokkenen kunnen op de gebruikelijke manier in bezwaar of beroep gaan tegen een besluit van DNB.
Jaarverslag
Naast een aanscherping van de regelgeving is ook de toezichtaanpak versterkt. In de afgelopen jaren heeft een cultuurverandering binnen DNB plaatsgevonden om het toezicht meer indringend en vasthoudend te maken. Uit de jaarlijkse stakeholderanalyse die DNB laat uitvoeren door een onafhankelijk expert blijkt dat de onder toezicht staande instellingen deze intensivering in het toezicht ook duidelijk waarnemen. Dit gaat ook gepaard met een grotere nadruk op handhaving (van analyse naar actie) en hogere bereidheid om formele maatregelen op te leggen om gewenste veranderingen af te dwingen. Gelijktijdig met deze ontwikkeling doen zich ook procedures voor waarin handhavingsmaatregelen van DNB aan het oordeel van de rechter worden voorgelegd. 2.3.2 Integriteit In de afgelopen jaren heeft een gebrek aan integriteit de reputatie van de financiële sector aangetast. DNB ziet vertrouwen in financiële instellingen en haar bestuurders als een essentiële voorwaarde voor het functioneren van de financiële sector. Het toezicht op integriteit, zoals expliciet als taak van DNB in de wetgeving opgenomen, krijgt de komende jaren dan ook prominente aandacht. Daarbij zal vooral ook gekeken worden naar het voorkomen en bestrijden van financieel-economische criminaliteit, zoals terrorismefinanciering, het niet naleven van sanctieregelgeving en witwassen. Daarnaast zal onderzoek gedaan worden naar belangenverstrengeling. Hiervan is sprake wanneer persoonlijke of professionele belangen, anders dan die van de instelling, worden meegenomen in de besluitvorming. Financiële instellingen in binnen- en buitenland zijn in verschillende gevallen betrokken geweest bij zaken als manipulatie van marktgegevens, oplichting, het faciliteren van witwassen en het omzeilen van sanctieregels. Financiële instellingen zijn wettelijk verplicht om te voorkomen dat zij betrokken raken bij integriteitsschendingen. Deze betrokkenheid kan op verschillende manieren ontstaan. Zo kan sprake zijn van niet integer handelen door medewerkers. Integriteit kan ook betrekking hebben op de instelling zelf, die bijvoorbeeld zorg moet dragen voor transparante en niet misleidende verkoopmethoden. Tot slot hebben financiële instellingen de plicht om betrokkenheid bij integriteitsschendingen van cliënten te voorkomen. Een integriteitsincident raakt zowel de betreffende instelling als de gehele sector. De directe impact op een instelling kan bestaan uit (hoge) boetes, juridische kosten, schadeclaims, productiestops, overnamebeperkingen, herstelkosten en weglopende cliënten. Daarnaast vloeien integriteitsschendingen vaak voort uit een gebrekkige risicocultuur, wat verdere prudentiële risico’s met zich brengt. Verder schaden integriteitsincidenten ook het vertrouwen in de financiële sector in het algemeen en kan sprake zijn van negatieve gevolgen op het ordentelijk functioneren van financiële markten. Tot slot kan financieeleconomische criminaliteit, zoals het – mogelijk ongewild – faciliteren van witwassen, invloed hebben op de integriteit van de legale economie en de maatschappelijke veiligheid.
61
62
Integriteitstoezicht is voortdurend in ontwikkeling. Om beter op ontwikkelingen in de sector te kunnen inspelen, beoogt DNB de identificatie van integriteitsrisico’s verder te verbeteren, de analyse van deze risico’s aan te scherpen en de samenwerking binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC) te intensiveren. Het FEC is een samenwerkingsverband met diverse autoriteiten in de financiële sector op het gebied van toezicht, controle, opsporing en handhaving. DNB richt zich op een vroegtijdige signalering van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van integriteit. Een belangrijk middel hierbij is een reguliere trendrapportage, zodat sneller een overkoepelend beeld tot stand komt. De informatie-uitwisseling binnen DNB is versterkt. Ook wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop professionals integriteitsschendingen beter kunnen melden. Tevens blijft DNB thema’s zoals sancties, corruptie en de beheersing van integriteitsrisico’s in cross-sectorale projecten zelf onderzoeken. 2.3.3 Transparantie DNB streeft naar zoveel mogelijk transparantie in het toezicht om inzicht te bieden in de stabiliteit van de financiële sector en de wijze waarop DNB haar taken vervult. Het afleggen van verantwoording past goed bij de maatschappelijke rol van DNB. Het draagt tevens bij aan het herstel van vertrouwen in de financiële sector. De comprehensive assessment van de ECB en de EBA vormt in dat opzicht een goed voorbeeld. Openheid bevordert ook de effectiviteit van het toezicht door te communiceren over knelpunten, risico’s en gewenste ontwikkelingen. De grenzen van transparantie worden gesteld door de wettelijke bepalingen over de geheimhoudingsplicht, die verbieden om vertrouwelijke, instellingsspecifieke informatie openbaar te maken. DNB zal ook geen informatie naar buiten brengen als dit de soliditeit van een instelling, betrokken personen of de financiële stabiliteit onnodig schaadt. De strategische prioriteiten van het toezicht staan beschreven in de missie en ambities van DNB, de Visie op Toezicht 2014-2018, het Plan van Aanpak Cultuurverandering, de brochure over de Focus!-toezichtaanpak en de Gids voor bankentoezicht van de ECB. Dit vertaalt zich vervolgens in de ZBO-begroting en de brochure over thematisch toezicht waarin DNB de jaarlijkse planning van activiteiten en beoogde resultaten publiceert. DNB rapporteert gedurende het jaar over de voortgang van deze activiteiten en biedt inzicht in de resultaten via de ZBO-verantwoording en via gerichte publicaties zoals de maandelijkse nieuwsbrieven en DNBulletins. DNB heeft in het afgelopen jaar onder andere toekomst verkenningen gepubliceerd over de verzekerings- en de pensioensector en een kritische beoordeling van de trustsector. In verschillende dossiers heeft DNB via een informerende notitie haar activiteiten en toezichtbevindingen toegelicht, zoals in het geval van de balans onderzoeken naar commercieel vastgoed, de Libor-casus en de nationalisatie van SNS Reaal. Verder vinden regelmatig interne en externe onderzoeken plaats naar de effectiviteit van het toezicht en laat DNB een jaarlijkse stakeholderanalyse uitvoeren naar het oordeel van instellingen over het functioneren van DNB.
Jaarverslag
In overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de betrokken banken worden stappen gezet om publicatie van instellingsspecifieke gegevens op de website van DNB mogelijk te maken. Voor verzekeraars publiceert DNB dergelijke gegevens al. De minister van SZW heeft een wetsvoorstel ingediend dat het mogelijk maakt om over individuele pensioenfondsen informatie te publiceren. DNB wil nog nadere stappen zetten. DNB kan transparantie meer actief als sturingsinstrument inzetten om de effectiviteit van het toezicht te bevorderen. Bij het bepalen van de toezicht aanpak en het plannen van interventies, zal DNB nadrukkelijker afwegen of gerichte communicatie een bijdrage kan leveren aan het toezicht. Daarnaast is het van belang dat instellingen goed inzicht hebben in de doelstelling en de beoogde effecten van de toezichtactiviteiten van DNB. Toezicht is het meest effectief als de prioriteiten en de verwachtingen die de toezichthouder stelt duidelijk zijn. Daarbij is ook van belang dat een instelling structureel terugkoppeling krijgt over de bevindingen en de tekortkomingen waar instellingen aan moeten werken. Verder dienen regelgeving, beleid en toezichtaanpak goed toegankelijk te zijn. De regelgeving is de afgelopen jaren complexer geworden. Er is een belangrijke rol voor DNB weggelegd om inzicht te bieden in relevante informatie over weten regelgeving en de gehanteerde toezichtaanpak. Dit stelt instellingen beter in staat om aan de vereisten te voldoen. Ook binnen het Europees bankentoezicht blijft DNB zich inzetten voor het vergroten van transparantie. DNB zoekt de samenwerking met de ECB om de mogelijkheden voor transparantie zo goed mogelijk te benutten. Op bepaalde onderdelen is het Europees bankentoezicht al zeer transparant. Zo wordt bijvoorbeeld een gedetailleerde (geanonimiseerde) weergave van de vergaderingen van de Supervisory Board gedeeld met de leden van het Europees parlement. Tevens wordt verantwoording afgelegd aan de Eurogroep en zijn rechtstreekse contacten met nationale parlementen voorzien.
63
64
2.4 Toekomstbestendigheid Een duurzame financiële sector is ook in de toekomst in staat om aan haar verplichtingen te voldoen. Dit betekent dat DNB niet alleen naar de huidige situatie kijkt maar ook naar de belangen van depositohouders, polishouders en pensioenfondsdeelnemers in de toekomst. Op langere termijn doen zich belangrijke veranderingen voor in de structuur, omvang en concurrentiepositie van verschillende sectoren. Instellingen moeten tijdig inspelen op de veranderingen door hun strategie en bedrijfsmodel aan te passen en toekomstbestendig te maken. 2.4.1 Structuur bancaire sector Toezicht levert een bijdrage aan het realiseren van een stabiele en efficiënte bancaire dienstverlening. Daarnaast is ook de structuur van de bankensector voor DNB een belangrijk aandachtspunt om de Nederlandse bankensector toekomstbestendig te maken. Bepalende elementen, zoals de omvang en de mate van concurrentie, hebben effect op de stabiliteit en efficiëntie van de bancaire dienstverlening. Een stabiele financiële sector is in staat externe schokken op te vangen en vormt zelf ook geen bron van schokken of onevenwichtigheden. Instellingen moeten invulling geven aan een houdbaar bedrijfsmodel en een toekomstbestendige bankensector met een gezonde structuur en efficiënte dienstverlening. De overheid heeft daarbij als wetgevende macht een bepalende rol op het gebied van fiscale en prudentiële regelgeving. De Nederlandse bankensector onderscheidt zich door een grote omvang en hoge concentratie. De totale omvang van het Nederlandse bankwezen is sinds het begin van de crisis afgenomen, maar historisch en internationaal gezien blijft de sector groot in verhouding tot de economie. Grafiek 2.1 toont dat de totale omvang van het bankwezen uitkomt op ruim vier keer het bruto binnenlands product (bbp). Een grote sectoromvang is niet per definitie een probleem, maar kan wel een signaal zijn dat de stabiliteit of de efficiëntie van de bancaire dienstverlening onder druk staat. De cruciale vraag is welke onderliggende factoren de oorzaak zijn van een omvangrijke bankensector. Een sector die groot is geworden door een hoge risicobereidheid van banken kan de stabiliteit van het stelsel onder druk zetten. De versoepeling van hypothecaire leenstandaarden door Nederlandse banken vanaf de jaren negentig is een voorbeeld van een groei van de bankensector die gepaard ging met toenemende solvabiliteits- en liquiditeitsrisico’s. De hoge verhouding tussen kredieten en deposito’s bij Nederlandse banken en de bijbehorende afhankelijkheid van kortlopende marktfinanciering vormt hierbij een illustratie. Ook elementen van het fiscale stelsel – zoals de aftrekbaarheid van de hypotheekrente – kunnen voorbeelden zijn van groeifactoren die de efficiëntie van de sector onder druk zetten en bovendien maatschappelijke kosten met zich meebrengen. Ook marktverstoringen zoals impliciete subsidies voor systeemrelevante banken die te groot zijn om failliet te laten gaan (‘too big to fail’), kunnen leiden tot een inefficiënt grote bankensector.
Jaarverslag
Grafiek 2.1 Balanstotaal Nederlandse bankensector in historisch en internationaal perspectief Totale activa in procenten bbp
700 600 500 400 300 200 100 98
00
02
04
06
08
10
12
Nederland
Duitsland
Spanje
Frankrijk
Griekenland
Ierland
Italië
eurogebied
Verenigd Koninkrijk
Toelichting: Het balanstotaal van de Nederlandse bankensector is tot en met 2005 gebaseerd op local GAAP. Na 2005 is het gebaseerd op IFRS.
Bron: DNB.
Een andere karakteristiek van het Nederlandse bankenlandschap is de hoge marktconcentratie. De Nederlandse bankensector wordt gedomineerd door een klein aantal relatief grote instellingen. Afgaand op het aandeel van de grootste vijf banken in het geconsolideerde balanstotaal heeft Nederland één van de meest geconcentreerde bankensectoren in het eurogebied (zie grafiek 2.2). De dominantie van de grootbanken blijkt ook uit hun grote aandelen in de deelmarkten voor binnenlandse bancaire dienstverlening. Rabobank, ING en ABN AMRO hebben ruim driekwart van de bancaire markten voor hypotheken, bedrijfskrediet en spaargeld in handen. Het faillissement van individuele banken met een groot marktaandeel kan de stabiliteit van de bancaire dienstverlening bedreigen. Doordat de bancaire dienstverlening in Nederland wordt gedomineerd door een klein aantal banken met een groot marktaandeel is de kans op instabiliteit van deze dienstverlening dus relatief groot. De Europese regelgeving inzake herstel en resolutie heeft als doel om deze verstoringen te verkleinen en zal ook van invloed zijn op de structuur van het bankwezen. Daarnaast kan een hoge concentratiegraad ook leiden tot een minder efficiënte sector. Waar kleinere banken door groei schaalvoordelen kunnen behalen, geldt voor grote banken dat groei van het marktaandeel kan leiden tot minder efficiënte bancaire dienstverlening. Hoewel concurrentie in een door grote banken gedomineerde markt niet onmogelijk is, ligt het in de rede dat de concurrentie hoger zou zijn bij een lagere
65
Grafiek 2.2 Concentratie Nederlands bankwezen in Europees perspectief Totaal marktaandeel van de vijf grootste instellingen (cijfers 2013)
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
Duitsland
Luxemburg
Italië
Oostenrijk
VK
Polen
Ierland
Frankrijk
Bulgarije
Hongarije
Roemenië
Spanje
Zweden
Slovenië
Cyprus
België
Tsjechië
Letland
Denemarken
Portugal
Slowakije
Malta
Finland
Nederland
Estland
Litouwen
0
Griekenland
66
Bron: ECB.
concentratiegraad. Banken worden dan meer gestimuleerd om te innoveren en hun diensten tegen een zo laag mogelijke prijs aan te bieden. En ook het concurrentieverstorende effect van impliciete subsidies als gevolg van systeemrelevantie is in dat geval lager. Tegenover deze efficiëntiewinst staat mogelijk dat banken met een kleiner marktaandeel minder gebruik kunnen maken van schaalvoordelen. Dit effect lijkt echter beperkt doordat grote banken maar in beperkte mate van dit soort voordelen profiteren en vermoedelijk ook minder druk ervaren om deze aan hun klanten door te geven. De Europese bankenunie heeft belangrijke implicaties voor de structuur van de Europese bankensector. Enerzijds verkleint dit de problematiek ten aanzien van systeemrelevante banken. Het speelveld van en het toezicht op de banken wordt hiermee immers substantieel verruimd. Anderzijds kan de voortgaande integratie van de Europese bankenmarkt – in combinatie met meer transparantie en een betere kapitalisatie als gevolg van de AQR – leiden tot een nieuwe consolidatiegolf met Europese megabanken tot gevolg. Dit kan betekenen dat banken nog relevanter worden voor het financiële stelsel en te groot en te complex blijken om ordentelijk af te wikkelen. Gezien het belang hiervan pleit DNB ervoor een verantwoorde maximale omvang van banken in het eurogebied op de beleidsagenda te plaatsen.
Jaarverslag
67
Box 2.2 Maatwerk in toezicht en regelgeving De regelgeving stelt – terecht – hoge eisen, zowel aan bestaande instellingen als potentiële toetreders in de financiële sector. In de afgelopen jaren heeft – mede in reactie op de financiële crisis – een aanscherping en uitbreiding van de regelgeving plaatsgevonden. Dit was noodzakelijk om in te spelen op actuele ontwikkelingen en zorg te dragen voor een adequate kapitaal- en liquiditeitspositie, een gezond bedrijfsmodel en zorgvuldige bedrijfsvoering. DNB past – daar waar mogelijk – maatwerk toe in het toezicht door middel van een risicogebaseerde benadering. Hierbij neemt de intensiteit van het toezicht toe naarmate een instelling meer risico’s neemt dan wel een grotere impact heeft op de stabiliteit van het financieel systeem. Ook bij de beoordeling van nieuwe marktpartijen is maatwerk van belang. Elke aanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld, waarbij DNB ook oog heeft voor het belang van meer diversiteit, innovatie en concurrentie in de financiële sector. Bovendien ondersteunt DNB ontwikkelingen en concrete initiatieven die de toetreding tot de markt verbeteren, bijvoorbeeld de totstandkoming van een apart wettelijk regime voor toezicht op kredietunies. Verder werkt DNB samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan een wettelijk kader om crowdfunding voldoende te formaliseren. Op verzoek van de minister van Financiën doet het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) momenteel onderzoek naar barrières ten aanzien van toetreding en groei in de Nederlandse bancaire retailsector.
2.4.2 Consolidatie in een krimpende markt voor levensverzekeraars Ontwikkelingen in de markt van fiscaal gefaciliteerde, individuele vermogensopbouw geven aanleiding om het bedrijfsmodel van levensverzekeraars te evalueren. De overcapaciteit van levensverzekeraars zet de toekomstbestendigheid van de sector onder druk. Sinds de introductie van banksparen in 2008 is de verkoop van individuele levensverzekeringen fors afgenomen (zie grafiek 2.3). Deze krimp is vermoedelijk van structurele aard waardoor levensverzekeraars kampen met overcapaciteit. Dit betekent dat sprake is van hoge vaste kosten – die vooral voortkomen uit personeel en ICT-systemen – die niet langer passen bij de omzet. Door het langlopende karakter van levensverzekeringen en de bijbehorende beleggingswinsten kunnen verzekeraars de overcapaciteit lang dragen. Op lange termijn is dit echter niet houdbaar.
68
Grafiek 2.3 Premievolume verzekeringssector, exclusief zorg EUR miljard
40 Prognose 30
20
10
0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Inkomen
Leven collectief (periodieke premie)
Schade
Leven individueel
2014
2015
2020
2025
2030
Bron: DNB.
Forse concurrentie en het opdrogen van traditionele winstbronnen vergroten de uitdagingen voor levensverzekeraars. Waar banksparen het marktaandeel van levensverzekeraars bij individuele levensverzekeringen terugdringt, is op het gebied van fiscaal gefaciliteerde collectieve vermogensopbouw sprake van een toenemende concurrentie door premiepensioen instellingen (PPI’s). De toekomstige toetreding van het algemeen pensioenfonds (APF) dat de mogelijkheid biedt om als uitvoeringsorganisatie verschillende pensioenregelingen uit te voeren zal deze trend naar verwachting alleen maar onderstrepen. Hoewel verzekeringsgroepen via dochterinstellingen ook zelf actief kunnen zijn op deze pensioenmarkt, is er naar verwachting onvoldoende ruimte om de krimpende markt van individuele levensverzekeringen voor alle levensverzekeraars te compenseren. Ook de markt voor schadeverzekeraars biedt deze ruimte niet. In de particuliere schademarkt is de concurrentie al groot vanwege de opkomst van internet en vergelijkingssites en in het zakelijke segment is reeds sprake van veel concurrentie van internationale gespecialiseerde partijen. De trend dat steeds meer verzekeraarsgroepen met een focus op de levenmarkt zich ook op de markt van schadeverzekeraars richten, zet de marges verder onder druk. Daarnaast betekent het provisieverbod voor levensverzekeraars dat een belangrijk traditioneel distributiekanaal onder druk staat en dat het bedrijfsresultaat van levensverzekeraars wordt aangetast. De krimpende omzet en beperkte groeimogelijkheden maken kostenbesparingen voor de levensverzekeringssector noodzakelijk. De kosten dalen namelijk niet evenredig met de omzet van de sector. Kostenbesparingen zijn nodig om op lange termijn te kunnen blijven voldoen aan de verplichtingen aan polishouders. Een goed zicht op kostenstructuren en -allocaties is
Jaarverslag
belangrijk om te monitoren of kostenbesparingsprogramma’s genoeg opleveren. DNB hecht daarom veel waarde aan de kwaliteit van projecties voor kostenvoorzieningen. Consolidatie kan bijdragen aan het terugdringen van de vaste kosten. Een fusie of overname tussen twee of meer bedrijven leidt tot schaalvoordelen, omdat de kosten van het gecombineerde bedrijf in de regel lager zijn. Daarnaast kan het samenvoegen van portefeuilles leiden tot diversificatievoordelen. Consolidatie biedt echter geen totaaloplossing. Levensverzekeraars hebben door de tijd uiteenlopende producten met een langlopend karakter verkocht. De operationele inrichting van veel verzekeraars is hierdoor complex – denk aan een veelvoud aan ICT-beheerssystemen en steeds beperktere kennis van de langstlopende producten. Door deze complexiteit in de back office is het voor een opzichzelfstaande verzekeraar al geen sinecure om rationalisaties en kostenbesparingen door te voeren. Het samenvoegen van verzekeraars lost deze complexiteit op zich niet op – mogelijk neemt deze zelfs toe – waardoor schaalvoordelen van fusies onzeker en vermoedelijk beperkt zijn. Onduidelijkheid over eventuele claims bij beleggingsverzekeringen maakt het moeilijk om de betrokken verzekeraars te waarderen. Dit kan consolidatie in de sector belemmeren. DNB pleit voor een oplossing van de problematiek rondom beleggingsverzekeringen waarbij de belangen van alle polishouders, inclusief degenen zonder beleggingsverzekering, evenwichtig worden meegenomen. 2.4.3 Kenmerken van een duurzaam pensioenstelsel Nederland heeft internationaal bezien een goed pensioenstelsel, maar fundamentele veranderingen zijn nodig om de toekomstbestendigheid van het stelsel te waarborgen. Tegelijkertijd is sprake van een vergrijzende samenleving, wijzigende arbeidspatronen, een sterk gedaalde rente en een terugtrekkende beweging van werkgevers als risicodrager. Om ook op lange termijn een kwalitatief hoogstaand pensioenstelsel te behouden is het nodig om verschillende fundamentele veranderingen door te voeren. Daarbij is het wel van belang om tegelijkertijd de sterke elementen van het huidige pensioenstelsel te behouden. Als toezichthouder zet DNB zich hierbij vooral in voor transparantie bij alle belanghebbenden en evenwichtigheid tussen de verschillende groepen deelnemers. Daarnaast is het voor DNB van belang dat het pensioenstelsel bijdraagt aan vertrouwen in de soliditeit van pensioen fondsen en duurzame economische welvaart in Nederland. Daarbij onderscheidt DNB de volgende vijf kenmerken voor een duurzaam pensioenstelsel. Ten eerste dragen heldere eigendomsrechten bij aan transparantie. Ze maken duidelijk welke claim een individu heeft op de beleggingen van het pensioenfonds. Onderdeel hiervan zijn duidelijke, vooraf bepaalde afspraken over de aanpassing van die claim bij financiële schokken en wijzigingen van de gemiddelde levensverwachting. Op voorhand is duidelijk wie welke risico’s draagt. Transparantie in de vorm van dergelijke heldere eigendomsrechten voorkomt ondoorzichtige aanpassingen bij het verwerken van de gevolgen van financiële schokken. Daarnaast faciliteren heldere eigendomsrechten het wisselen van baan zonder dat dit gevolgen heeft voor de pensioenopbouw van de betreffende deelnemer. Heldere eigendomsrechten vormen ook de basis van communicatie over het pensioen waarbij deelnemers een realistisch
69
70
beeld krijgen van de te verwachten pensioenuitkering en het bijbehorende risico. Dit vergroot de betrokkenheid van deelnemers en stelt hen in staat een goede financiële planning te maken. Ten tweede vergroot een evenwichtige risicodeling het maatschappelijk draagvlak voor het pensioenstelsel. Het voorkomt dat individuele deelnemers veel vermogen moeten sparen voor het geval zij een hoge leeftijd bereiken. Daarnaast biedt het de mogelijkheid om beleggings risico’s toe te bedelen aan groepen deelnemers die beter in staat zijn om deze risico’s te dragen. In een duurzaam pensioenstelsel vindt risicodeling evenwichtig plaats. Dit houdt in dat er geen groepen deelnemers structureel door het stelsel worden benadeeld ten gunste van anderen. DNB bepleit een heroverweging van de risicodeling met generaties die nog niet tot het pensioenstelsel behoren. Het beperkte voordeel van risicodeling met deze toekomstige generaties weegt niet langer op tegen bestuurlijke en discontinuïteitsrisico’s waarbij ‘lusten’ wel direct worden geconsumeerd en alleen ‘lasten’ naar de toekomst worden doorgeschoven. Een ander prominent voorbeeld van een meer evenwichtige risicodeling tussen generaties is het vervangen van de doorsneesystematiek, waarbij ongeacht de resterende inlegperiode de pensioenpremie en de pensioenopbouw hetzelfde is in percentage van het beschikbaar loon. Met een systematiek die op actuariële berekeningen is vastgesteld komt de relatie tussen premie en de opbouw van pensioenaanspraken in balans en verdwijnt een belangrijke bron van ondoorzichtige en slecht uitlegbare herverdeling tussen groepen deelnemers. Tevens bevordert dit een soepele werking van de arbeidsmarkt doordat de keuze om in loondienst of als zelfstandige te werken niet langer door het pensioenstelsel wordt verstoord. Ten derde vergroot maatwerk de aansluiting van het pensioenstelsel op de kenmerken van verschillende groepen deelnemers. De opbouw van het pensioen kent momenteel een ‘one size fits all’-benadering. De pensioenambitie sluit in het huidige stelsel niet altijd aan bij de spaar behoefte en bestedingspatronen van verschillende groepen deelnemers. Een pensioenambitie en premie die geleidelijk afneemt met het inkomen is een eerste manier om te differentiëren naar de behoeften van verschillende groepen deelnemers. Mensen met een hoog inkomen hebben vaak een relatief hoog opleidingsniveau, een eigen huis, een aanzienlijk financieel vermogen en meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt op latere leeftijd. Dit rechtvaardigt voor deze groep een grotere individuele verantwoordelijkheid voor hun oudedagsvoorziening. Mensen met een lager inkomen hebben kleinere of geen financiële vermogens, zijn vaker lager opgeleid en hebben mede hierdoor minder kansen op de arbeidsmarkt. Een relatief hoge pensioenambitie beschermt hun levensstandaard na pensionering. Een tweede mogelijkheid voor maatwerk is differentiatie in risicodraagkracht. Jongeren zijn doorgaans beter in staat om financiële risico’s te dragen dan ouderen, omdat zij in het algemeen nog veel inkomen uit arbeid tegemoet kunnen zien waaruit zij kunnen sparen en omdat zij een lange beleggingshorizon hebben. In dit geval is het de uitdaging in maatwerk om risico’s zodanig in het pensioenstelsel te verdelen dat jongeren prioriteit kunnen geven aan de betaalbaarheid van hun pensioenopbouw en dat ouderen voldoende zekerheid in hun pensioenuitkeringen ervaren.
Jaarverslag
Ten vierde is het huidige pensioenstelsel niet goed ingesteld op de veranderde patronen op de arbeidsmarkt. Het aandeel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) van de beroepsbevolking is de afgelopen jaren toegenomen. Deze groep bouwt, net als werknemers met een flexibel arbeidscontract, zoals uitzendkrachten, vaak weinig pensioen op. Onderzocht moet worden of de huidige verplichtstelling tegen deze achtergrond nog een voldoende bereik heeft. Uitgangspunt hierbij is een pensioenspaarplicht die bijdraagt aan een voldoende hoge levens standaard op de oude dag. Dit beperkt ook toekomstige risico’s voor de belastingbetaler. Een voldoende brede verplichtstelling heeft ook als voordeel dat het de keuze om als werknemer of zelfstandige aan de slag te gaan minder verstoort. Het is goed om te onderzoeken of onderscheid gemaakt dient te worden tussen werknemers die noodgedwongen zzp’er worden en zij die hier vrijwillig voor gekozen hebben. Ook kan in de wijze van pensioenopbouw rekening gehouden worden met de grotere behoefte aan liquide financiële buffers onder zzp’ers. Tot slot dient het pensioenstelsel meer bij te dragen aan de macro-economische stabiliteit. Negatieve financiële schokken hebben in het verleden vaak tot hogere premies en indexatie kortingen in de uitkeringen geleid. Premiemutaties hebben hierbij verhoudingsgewijs een grotere impact gehad, omdat dit leidt tot hogere arbeidskosten, een slechtere concurrentie positie voor bedrijven en een lager netto loon voor werknemers. Een duurzaam stelsel voorkomt zoveel mogelijk dat als gevolg van verwerking van financiële schokken de arbeidskosten stijgen in economisch slechte tijden en dalen in economisch goede tijden. De uitdaging voor de toekomst lijkt te liggen in het combineren van de beste elementen uit enerzijds uitkeringsovereenkomsten en anderzijds individuele premieovereenkomsten.
Grafiek 2.4 Uitkerings- en premieovereenkomsten Belang van verschillende soorten overeenkomsten in procenten van de totale verplichtingen
100 97,5 90,1 75
50
25
0,5
0
8,2
Premieovereenkomst
Uitkeringsovereenkomst
1998 2014
Bron: DNB.
71
72
De maatschappelijke discussie over het vergroten van de duurzaamheid van het pensioenstelsel gaat samen met een langzaam maar zekere verschuiving van overeenkomsten gericht op een vooraf vastgestelde uitkering naar overeenkomsten op basis van vastgestelde premie (zie grafiek 2.4). In de ambitie om de kwaliteit van het Nederlandse pensioenstelsel ook op lange termijn te behouden is het van belang om sterke elementen van het huidige stelsel niet uit het oog te verliezen. Voorbeelden van sterke elementen van huidige uitkeringsovereenkomsten zijn de collectieve aanpak, het benutten van schaalvoordelen, het delen van risico’s en streven naar een levenslange (annuïtaire) pensioenuitkering. Voorkomen moet worden dat deze elementen in het duurzame stelsel verloren gaan. Tegelijkertijd biedt een herziening van het pensioenstelsel kans om typisch goede elementen van individuele premieovereenkomsten in het Nederlandse pensioenstelsel op te nemen. Voorbeelden hiervan zijn heldere eigendomsrechten, transparante producten en meer ruimte om af te stemmen op de voorkeuren van deelnemers. 2.4.4 Cross-sectorale verkenning toezichtregimes De nieuwe toezichtregimes voor de banken-, verzekerings- en pensioensector verschillen op onderdelen substantieel van elkaar. De afgelopen jaren is de financiële sector versterkt door de ontwikkeling van nieuwe wet- en regelgeving. Dit heeft betrekking op zowel banken (Bazel III/ CRD IV), verzekeraars (Solvency II) als pensioenfondsen (nieuw FTK). Deze toezichtregimes zijn los van elkaar ontwikkeld tegen een verschillende historische achtergrond en met verschillende doelstellingen. Bazel III/CRD IV is ingevoerd naar aanleiding van de financiële crisis van 2008 en had vooral tot doel om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het kapitaal in de bankensector op mondiaal niveau te verhogen. De ontwikkeling van Solvency II komt voort uit de behoefte om tot een Europees risicogebaseerd toezichtregime te komen dat adequate bescherming aan polishouders biedt, zonder het directe oogmerk de bestaande buffers te verhogen. Het nieuwe FTK is bedoeld om het bestaande nationale kader schokbestendiger te maken. Verschillen tussen toezichtkaders komen grotendeels voort uit intrinsieke verschillen tussen banken, verzekeraars en pensioenfondsen. De genoemde financiële instellingen kennen ieder een verschillende rol in de economie en daaruit voortvloeiend een verschillend bedrijfsmodel en risicoprofiel. Dit geeft een verschillend vertrekpunt voor elementen in het toezichtkader die betrekking hebben op bijvoorbeeld balanswaardering, zekerheidsmaatstaf, diversificatie, liquiditeit en kapitaaleisen. De verschillen tussen toezichtkaders kunnen leiden tot een speelveld dat per sector anders is. Wanneer dit wordt verklaard door verschillende karakteristieken van betreffende sectoren, dan is dit vanuit prudentieel perspectief te rechtvaardigen. Het ligt niet voor de hand om ongelijke instellingen gelijk te behandelen. Daarnaast is het vanuit prudentieel perspectief ook relevant dat het systeemrisico per sector verschilt. Dit systeemrisico, onder andere een reflectie van de mate van verwevenheid met het financiële systeem en vervangbaarheid, vraagt soms om sterkere waarborgen en kan zich weerspiegelen in hogere toezichteisen voor sommige typen instellingen. Ook binnen sectoren worden hogere eisen gesteld aan systeemrelevante instellingen.
Jaarverslag
Verschillen in balanswaardering zijn een belangrijk voorbeeld van intrinsieke verschillen tussen de toezichtkaders van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. In het toezichtkader voor banken wordt geen marktwaardering toegepast omdat voor niet-verhandelbare activa, zoals leningen, in het bankenboek minder eenvoudig een marktprijs is te bepalen. Het gebruik van marktwaardering bij het vaststellen van de waarde van de bezittingen van verzekeraars en pensioenfondsen is beter mogelijk omdat hun activa grotendeels bestaan uit obligaties en aandelen, waarvan vaak wel een marktprijs beschikbaar is. Daarnaast is vanwege de kortere duur van de verplichtingen (bijvoorbeeld spaartegoeden) marktwaardering bij banken minder urgent dan bij verzekeraars en pensioenfondsen. Laatstgenoemden bieden evenwel hun polishouders en deelnemers in veel gevallen financiële garanties met een zeer lange looptijd. Ten derde kunnen sterke schommelingen in het eigen vermogen, die het gevolg kunnen zijn van marktwaardering, leiden tot ongewenste vertrouwenseffecten. De gevolgen hiervan op de liquiditeitspositie kunnen vooral voor banken groot zijn. Een ander voorbeeld van een verschil in het toezichtkader van banken, verzekeraars en pensioenfondsen is de zekerheidsmaatstaf waarop de solvabiliteitseisen zijn gekalibreerd. De solvabiliteitseisen in Bazel III, Solvency II en het FTK zijn zodanig berekend dat betreffende financiële instellingen met een zekerheid van respectievelijk 99,9%, 99,5% en 97,5% op een horizon van een jaar over voldoende activa bezitten om aan hun verplichtingen te voldoen. Deze verschillen in zekerheidsgraad leiden tot substantiële verschillen in de vereiste hoeveelheid kapitaal. Een eerste rechtvaardiging vanuit prudentieel perspectief voor de hogere zekerheids maat voor banken is het systeemrisico waar banken aan bijdragen. Daarnaast geldt dat banken meer kwetsbaar zijn doordat spaartegoeden snel kunnen worden opgevraagd. Een hogere buffer verkleint de kans op een bankrun. Daarnaast rechtvaardigen verschillen in de aard van de onderneming en de uiteindelijke begunstigden hogere buffereisen voor banken en verzekeraars ten opzichte van pensioenfondsen. Banken en verzekeraars zijn in tegenstelling tot pensioenfondsen veelal private ondernemingen die gefinancierd zijn met vreemd vermogen en risicodragend kapitaal. Uitholling van de buffers kan leiden tot de perverse prikkel bij aandeelhouders om juist extra risico’s te nemen in de hoop daarmee de buffers te kunnen herstellen. Meer eigen vermogen verkleint de kans dat instellingen in een dergelijke situatie terechtkomen en de risico’s van een kostbaar faillissement. Tot slot zijn er verschillen in de verliesabsorptie van de verplichtingen bij de genoemde financiële instellingen. Depositohouders en polishouders hebben een vordering op de onderneming. Bij pensioenfondsen daarentegen is een korting op opgebouwde rechten – zij het als uiterste middel – een van de beschikbare instrumenten als onderdeel van een herstelplan. Overigens bestaan er ook verschillen tussen de sectorale toezichtkaders die vooral een reflectie zijn van het feit dat de kaders separaat van elkaar ontwikkeld zijn. Alle kaders zijn het resultaat van onderhandelingen, waarop de ideeën en belangen van direct betrokkenen een belangrijke stempel hebben gedrukt. Daarbij is Bazel III ontwikkeld op wereldwijd niveau, Solvency II in Europees verband en is het FTK een nationaal kader. Prioriteit binnen deze onderhandelingen was vaak niet het bewaken van cross-sectorale consistentie, maar het versterken van
73
74
prudentieel toezicht. In de gevallen waar geen sprake is van prudentiële gronden acht DNB het tegengaan van cross-sectorale inconsistenties van belang. Dit voorkomt arbitrage van regelgeving en draagt bij aan een gelijk speelveld. Belangrijk uitgangspunt hierbij is echter wel dat de toereikendheid van het kader als geheel in ogenschouw moet worden genomen. Deelcomponenten van de nieuwe toezichtkaders hangen vaak op allerlei manieren met elkaar samen. Het ‘repareren’ van verschillen op de ene plek kan leiden tot scheefgroei elders. Het creëren van een gelijk speelveld op basis van partiële analyses is dan ook onverantwoord.
Resolutie – bouwen aan een beheerste aanpak van bankfalen
Jaarverslag
3 Resolutie – bouwen aan een beheerste aanpak van bankfalen 3.1 Inleiding De financiële crisis heeft uitgewezen dat systeemrelevante instellingen niet kunnen falen zonder gevaar voor het financiële stelsel. Dit inzicht heeft geleid tot nieuwe Europese regelgeving en de oprichting van een Europees resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM) als tweede pijler van de bankenunie. De beheerste aanpak van falende banken, oftewel resolutie, zorgt ervoor dat belangrijke functies continueren zonder overheidsinterventie en draagt zo bij aan de financiële stabiliteit. Het nieuwe regime heeft gevolgen voor zowel de betrokken instellingen als DNB, die op 1 januari 2015 als nationale resolutieautoriteit is aangewezen. Dit hoofdstuk gaat in op de relevante ontwikkelingen en prioriteiten voor de resolutieautoriteit in 2015. Paragraaf 3.2 zet het belang en de opzet van het Europees resolutiemechanisme als tweede pijler van de bankenunie uiteen. Het SRM staat voor een geharmoniseerde aanpak van zowel de voorbereiding als uitvoering van resolutie. Hierna komen in paragraaf 3.3 de aanpassingen in nationale wetgeving en de interne organisatie aan bod die aan de basis liggen van de nieuwe resolutietaak van DNB. Het belang van afdoende verliesabsorberend vermogen op bankbalansen voor resolutie komt in paragraaf 3.4 aan de orde. Hiertoe is op internationaal niveau een standaard in ontwikkeling. Ten slotte gaat paragraaf 3.5 in op de voortgang in de resolutieplanning voor de drie Nederlandse grootbanken en op de werkzaamheden van DNB in het komend jaar.
3.2 Resolutiemechanisme; essentieel onderdeel van de bankenunie De oprichting van het Europees bankentoezicht maakt een grensoverschrijdende en geharmoniseerde aanpak noodzakelijk van banken die in de problemen komen. Dit is het doel van het Europees resolutiemechanisme dat op 1 januari 2015 is gestart. De verantwoordelijkheid voor het bankentoezicht ligt per 4 november 2014 op Europees niveau. Een evenknie op het gebied van resolutie zorgt ervoor dat bankproblemen ook Europees worden aangepakt. Daarmee ondersteunt bankresolutie het bankentoezicht en wordt de wisselwerking tussen overheden en banken – een belangrijke oorzaak van de Europese schuldencrisis – doorbroken. Het Europees resolutiemechanisme is op 1 januari 2015 van start gegaan en bestaat, net zoals het Europees bankentoezicht, uit een netwerk van nationale resolutieautoriteiten en een centraal besluitvormend orgaan, de Europese Resolutieraad (Single Resolution Board – SRB). Het dagelijks bestuur van de SRB begint op 1 maart 2015 en bestaat uit een voorzitter, vicevoorzitter en vier permanente leden. Het dagelijks bestuur wordt in de plenaire vergadering aangevuld met de hoofden van nationale resolutieautoriteiten van de deelnemende lidstaten,
77
78
waaronder de directeur resolutie van DNB. Het bestuur is samen met direct betrokken nationale resolutieautoriteiten verantwoordelijk voor instellingsspecifieke besluiten zoals de vaststelling van de resolutieplanning en -strategie, alsmede daadwerkelijke resolutie en de inzet van resolutie-instrumenten. De SRB kan hierbij vanaf 1 januari 2016 gebruik maken van een Europees resolutiefonds (Single Resolution Fund – SRF) waaraan de banken die onder het SRM vallen gaan bijdragen. De bevoegdheden van de SRB treden gefaseerd in werking. In 2015 is de SRB bevoegd tot resolutieplanning en het nemen van maatregelen ter verbetering van de afwikkelbaarheid van significante instellingen, die onder het directe toezicht van de ECB staan. Vanaf 2016 kan zij, parallel aan de start van het SRF, ook daadwerkelijk een falende instelling in resolutie plaatsen en resolutie-instrumenten als afschrijving of omzetting van passiva (bail-in) toepassen. De SRB richt zich in het eerste jaar naar verwachting vooral op de operationele inrichting van haar taken en verantwoordelijkheden. Gezien de gedeelde verantwoordelijkheid voor uitvoering van resolutieplanning en bankresolutie, is het van belang dat de SRB heldere kaders en regels stelt waarbinnen de resolutieautoriteiten opereren. De reguleringsnormen en richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit dienen hierbij als uitgangspunt. De SRB-kaders moeten toezien op zowel de voorbereiding (resolutieplanning, afwikkelbaarheidstoets, eisen aan verliesabsorberend vermogen) als de uitvoering van resolutie. Het opstellen van dergelijke kaders draagt bij aan een geharmoniseerde, consistente en voorspelbare taakuitvoering binnen het SRM. Dat bevordert vervolgens ook het marktvertrouwen in het nieuwe resolutieregime alsmede een gelijk speelveld tussen Europese banken.
3.3 DNB als resolutieautoriteit DNB is op 1 januari 2015 aangewezen als nationale resolutieautoriteit uit hoofde van de SRMverordening. DNB kan volledig uitvoering geven aan deze verantwoordelijkheid wanneer de Europese richtlijn inzake herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Bank Recovery and Resolution Directive – BRRD) geheel in nationale wetgeving is geïmplementeerd. De nieuwe taak vereist een zorgvuldige inbedding in de organisatie om zowel synergie met het bankentoezicht als onafhankelijkheid te waarborgen. Een belangrijke voorwaarde voor een adequate uitvoering van de resolutietaak is een robuust juridisch kader. De BRRD bevat essentiële instrumenten en bevoegdheden voor resolutie en dient daarom tijdig en volledig in nationale wetgeving te worden omgezet. Hangende deze implementatie in Nederland, kan bijvoorbeeld geen nationaal resolutiefonds worden opgericht, noch een instelling in resolutie worden geplaatst, mocht dat noodzakelijk zijn. In de tussentijd resteren de bevoegdheden van de toezichthouder en de minister van Financiën op basis van de Interventiewet.
Jaarverslag
De aanwijzing van DNB als resolutieautoriteit vergt daarnaast de nodige organisatorische aanpassingen. DNB heeft inmiddels een aparte divisie die verantwoordelijk is voor resolutie met eigen taken, medewerkers en begroting. Daarnaast is één directielid verantwoordelijk voor de werkzaamheden van de resolutieautoriteit. Om de onafhankelijkheid te waarborgen is dit directielid niet direct verantwoordelijk voor monetair beleid, financiële stabiliteit of het uitvoerend toezicht op banken. Inmiddels is een interne Resolutieraad opgestart, onder voorzitterschap van de directeur resolutie en met vertegenwoordigers van de voor resolutie relevante taakgebieden van DNB, zoals bankentoezicht en financiële stabiliteit. Hier wordt gesproken over onder andere resolutieplanning, het wegnemen van belemmeringen voor de afwikkelbaarheid en daadwerkelijke resolutiegevallen. Daarnaast komen onderwerpen zoals interne en externe opschaling en operationalisering van het resolutie-instrumentarium aan de orde. De directie blijft, zoals bij alle taken van DNB, collectief verantwoordelijk. Om de resolutie van een instelling, indien nodig, te kunnen financieren dient in 2015 een nationaal resolutiefonds te worden opgericht. Dit fonds wordt gevuld met bijdragen van banken en een klein aantal beleggingsondernemingen die onder de BRRD vallen. Het fonds zal deze gelden voor wat betreft de banken vanaf 1 januari 2016 doorstorten naar het SRF. Voor de beleggingsondernemingen blijven de bijdragen bij het nationale resolutiefonds belegd.
3.4 Verliesabsorberend vermogen belangrijk voor afwikkelbaarheid systeembanken Voor ordelijke resolutie en bescherming van de schatkist is het cruciaal dat met name systeemrelevante banken voldoende verliesabsorberend vermogen hebben. Daartoe dienen de banken hun balansen zo in te richten dat dit vermogen op het moment van resolutie nog beschikbaar is. Deze verliesabsorptiecapaciteit moet zeker stellen dat de kosten van een eventueel falen geloofwaardig kunnen worden afgewenteld op aandeelhouders en crediteuren, bijvoorbeeld met inzet van het bail-in-instrument. De Financial Stability Board (FSB) heeft in november 2014 voorstellen gedaan voor een verhoging van het totaal verliesabsorberend vermogen (total loss absorbing capacity – TLAC) van mondiale systeembanken. Deze eisen vullen de huidige kapitaalvereisten van Bazel III, exclusief buffers, aan naar minimaal 16% tot 20% van de risicogewogen activa, met dien verstande dat ook andere instrumenten zoals achtergestelde schuld mogen meetellen (zie figuur 3.1). De FSB-voorstellen bevatten, net zoals de Bazel III-kapitaaleisen, een ongewogen minimumeis. Deze is tenminste 6% van de activa. Het verliesabsorberend vermogen is primair bedoeld voor herkapitalisatie van de kernactiviteiten van de bank in resolutie. Deze activiteiten kunnen vervolgens een doorstart maken. Zonder TLAC is de kans groot dat systeembanken op het moment van resolutie onvoldoende verliesabsorberend
79
80
vermogen hebben en dat de Staat publieke middelen moet inzetten. De definitieve TLAC-eis wordt eind 2015 vastgesteld na een publieke consultatie en kwantitatieve impactanalyse door de FSB. De TLAC-voorstellen zijn verwant aan de Europees minimumvereiste voor eigen middelen en in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities – MREL) uit de BRRD. De voorstellen bieden een concrete en effectieve invulling van de Europese vereiste. DNB verwelkomt de TLAC-voorstellen en ziet graag dat de implementatie van de Europese MREL-eis wordt afgestemd op de toekomstige TLAC-eis. Daarbij is het belangrijk dat banken voldoende MREL-middelen aanhouden om toegang te kunnen krijgen tot het resolutiefonds, mocht dat nodig zijn. De BRRD staat dit pas toe na bail-in van 8% van de totale activa van de bank. De eisen aan verliesabsorberend vermogen worden naar verwachting geleidelijk ingevoerd om de gevolgen voor de kredietverlening te beperken.
Figuur 3.1 – Verhouding TLAC en Bazel III-minimumkapitaalvereisten Kernkapitaal (zoals aandelen)
Diverse Bazel III buffers 3,5 - 6%
Achtergestelde schuld (en/of Bazel III instrumenten)
Nieuwe FSB-voorstellen 8 - 12 %
TLAC 16 - 20% Bazel III instrumenten (zoals aandelen en hybride instrumenten)
Bazel III minimumeisen totaal 8%
Jaarverslag
3.5 Een goede voorbereiding is het halve werk: resolutieplanning Resolutieplanning zorgt ervoor dat zowel de instelling als de resolutieautoriteit goed voorbereid zijn op onverhoopte problemen. DNB heeft in 2014 de resolutiestrategie en een eerste operationeel resolutieplan voor de drie grootste banken opgeleverd. In 2015 ligt de focus op afronding van de afwikkelbaarheidstoets, het gezamenlijk vaststellen van maatregelen om belemmeringen voor resolutie weg te nemen en het bepalen van de MREL-middelen. Ook zal resolutieplanning voor de overige banken van start gaan. Het doel van resolutie is de continuering van de kritieke functies van de instelling zonder materieel risico voor de belastingbetaler en de financiële stabiliteit. Daarbij dienen aandeelhouders en ongedekte crediteuren te delen in de verliezen. Om aan deze doelstelling te kunnen voldoen is een goede voorbereiding essentieel. De resolutieautoriteit stelt hiertoe een resolutiestrategie vast die onder andere bepaalt waar binnen de instelling de autoriteit zal ingrijpen. Ook werkt de resolutieautoriteit een plan uit dat uitvoering geeft aan deze strategie. Daarnaast dient de autoriteit zelf haar interne organisatie en processen op orde te hebben. DNB heeft in 2014 de resolutiestrategie en de eerste operationele resolutieplannen voor de grootbanken opgesteld. Deze plannen zijn gebaseerd op informatie van en overleg met de instellingen over hun financiële, juridische, operationele en organisatorische structuur en interne verwevenheden. Daarnaast heeft dit proces DNB geholpen bij het identificeren van de randvoorwaarden waaraan de instellingen moeten voldoen om de resolutiestrategie te kunnen uitvoeren. Dit betreft onder andere de verbetering van managementinformatiesystemen, het waarborgen van de continuïteit van ICT en betalingsverkeer, het resolutiebestendig maken van contracten en het aanhouden van voldoende verliesabsorberend vermogen voor bail-in. DNB is gestart met de toetsing van de afwikkelbaarheid van de grootbanken op basis van de randvoorwaarden. In 2015 zal DNB de afwikkelbaarheidstoets van de grootbanken afronden en de eerste versie van het operationeel resolutieplan met de instellingen bespreken. Wanneer zowel de TLAC- als de MREL-voorstellen zijn uitgekristalliseerd, wordt tevens een minimumniveau voor verliesabsorberend vermogen vastgesteld. Van de instellingen wordt verwacht dat zij in 2015 een transitieplan opstellen om de in het operationeel resolutieplan geïdentificeerde belemmeringen binnen voldoende ambitieuze tijdslijnen weg te nemen. Al deze werkzaamheden worden in nauwe samenwerking en afstemming met de SRB uitgevoerd. Met betrekking tot de niet-significante instellingen bekijkt DNB in hoeverre een resolutieplan nodig is. Voor de belangrijkste middelgrote banken bepaalt DNB een traject voor de vaststelling van de resolutiestrategie en het resolutieplan. Ten behoeve van de overige middelgrote en kleine banken en relevante beleggingsondernemingen ontwikkelt DNB een proportioneel resolutieplanningskader.
81
Continuïteit en vernieuwing in het betalings- en effectenverkeer
Jaarverslag
4 Continuïteit en vernieuwing in het betalings- en effectenverkeer 4.1 Inleiding Een van de hoofddoelstellingen van DNB is een veilig, betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer. De betrouwbaarheid en veiligheid van betalingssystemen moeten steeds worden verdiend, te meer daar voortdurend innovaties plaatsvinden. Het betalings- en effectenverkeer vereist continuïteit, terwijl de infrastructuur wordt vernieuwd. De Nederlandse maatschappij verlangt een veilig, betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer. Met reden, want geld en betalingen zijn zo belangrijk in de economie, dat de betaal infrastructuur niet mag uitvallen. Technisch falen van systemen of externe factoren, zoals cyberaanvallen, kunnen de robuustheid van deze infrastructuur en daarmee de financiële stabiliteit ondermijnen. Paragraaf 4.2 beschrijft welke maatregelen dnb, de overheid en toezichthouders in binnen- en buitenland nemen om de continuïteit van het betalingsverkeer zoveel mogelijk te garanderen. Innovaties in het retailbetalingsverkeer, zoals mobiel betalen, komen in paragraaf 4.3 aan de orde. Dergelijke innovaties sluiten aan bij maatschappelijke ontwikkelingen en leiden veelal tot een efficiënter betalingsverkeer. Met de komst van de gemeenschappelijke eurobetaalmarkt (Single Euro Payments Area – SEPA) verdienen innovaties op Europese schaal in beginsel de voorkeur boven nationale oplossingen. Paragraaf 4.4 gaat in op het contant geld. Ondanks de geleidelijke verschuiving van contant naar elektronisch betalen, behoudt contant geld zijn betekenis. Het is van belang dat contant geld algemeen bruikbaar blijft en dat geldautomaten alom beschikbaar zijn. Paragraaf 4.5 behandelt de hervormingen van de internationale onderhandse (over the counter – OTC)-derivatenmarkten. Deze vernieuwingen van de marktinfrastructuur zijn een reactie op de financiële crisis van 2008. Het doel ervan is onder meer de systeemrisico’s wat betreft derivatentransacties te ondervangen. Al met al moet de betaalinfrastructuur steeds blijven functioneren, terwijl tegelijkertijd specifieke onderdelen ervan worden vernieuwd. Ook voor het betalings- en effectenverkeer geldt: ‘tijdens de verbouwing gaat de verkoop door’.
4.2 Veiligheid en betrouwbaarheid van het betalingsverkeer Het betalings- en effectenverkeer wordt steeds meer verweven en complex. Cyberdreigingen vormen een structureel risico voor de veiligheid en betrouwbaarheid ervan en vergen een grondige aanpak. 4.2.1 Cyberdreigingen Bancaire systemen, financiële markt- en betaalinfrastructuren zijn steeds meer met elkaar verweven, mede mogelijk gemaakt door de vergaande toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT). Vanwege deze onderlinge vervlechting zijn de potentiële effecten van cyberaanvallen in de financiële sector groot. Systeemrisico’s ontstaan als een
85
86
aanval gericht is op het betalings- en effectenverkeer bij – en tussen – financiële instellingen en marktinfrastructuren. Cyberaanvallen worden geavanceerder en kunnen de beschikbaarheid, betrouwbaarheid of integriteit van ICT-systemen in de financiële sector schaden. De grootste dreiging vormen zogenoemde advanced persistent threats (APT’s). Bij een APT wordt een ICT-systeem heimelijk geïnfiltreerd en wordt de aanval aangepast aan de verdediging van het doelwit, zodat de APT niet opvalt en daardoor maanden of zelfs jaren kan duren. Daarbij neemt de diversiteit van de aanvallers en hun motieven toe. Zogenoemde hacktivisten willen een bepaalde activiteit verstoren en eventueel een politieke boodschap uitdragen. Andere cybercriminelen handelen uit winstbejag, terwijl sommige buitenlandse veiligheidsdiensten informatie willen achterhalen of ICT-systemen uitschakelen. Om de weerstand van de financiële sector tegen cyberdreigingen te vergroten, wordt wereldwijd samengewerkt. Een werkgroep van het Bazels Comité voor Betalingsverkeer en Marktinfrastructuren onder voorzitterschap van DNB heeft de cyberdreigingen voor financiële marktinfrastructuren geanalyseerd. De werkgroep bepleit een geïntegreerde benadering, waarin alle partijen in de betaal- of effectenketen samenwerken. Haar aanbevelingen betreffen bestuur en beleid, beschermingsmaatregelen en mogelijke scenario’s. Zo verdient cyberweerbaarheid aandacht op de hoogste bestuurlijke niveaus van instellingen; behalve ICT zijn interne en externe communicatie, aandacht voor processen en bewustwording van medewerkers essentieel. De aanbevolen beschermingsmaatregelen, vooral op ICT-gebied, zijn divers. Verder moeten de organisaties zo ingericht zijn dat zij, als een aanval slaagt, hun activiteiten snel kunnen herstellen en eventueel tijdelijk op beperkte schaal kunnen functioneren. 4.2.2 Streven naar veiligheid en robuustheid Omwille van een robuuste betaalinfrastructuur dienen de financiële instellingen operationele en veiligheidsrisico’s adequaat te beheersen. Zo hebben maatregelen van de banken ertoe geleid dat hun verliezen als gevolg van fraude in het retailbetalingsverkeer (eerste halfjaar 2014 EUR 9,5 miljoen) sinds 2012 afnemen. Zowel de fraude met internetbankieren, bijvoorbeeld door phishing (‘hengelen’ naar vertrouwelijke gegevens), als met pinbetalingen door skimming (kopiëren van betaalpassen) loopt terug. Dit is onder meer te danken aan de invoering van de EMV-chip in de betaalpas, het preventief blokkeren van de pas buiten Europa en verbeterde fraudedetectiesystemen. Desondanks bestaat in het internetbankieren nog steeds een hoge fraudedreiging. Met het oog op de robuustheid van de betaalinfrastructuur wil DNB dat banken zich inzetten om de effecten te beperken van storingen en aanvallen, zoals die zich in april 2013 voordeden. Zo hebben banken inmiddels maatregelen genomen om zogenoemde distributed denial of service (DDoS)-aanvallen beter te kunnen weerstaan. Ook ontvlechten zij de infrastructuren voor iDEAL, internet- en mobiel bankieren, zodat deze zoveel mogelijk onafhankelijk van elkaar opereren en eventuele storingen niet het gehele elektronische betalingsverkeer lamleggen. Hoewel de informatiebeveiliging bij de banken sinds 2010 continu is verbeterd, verhoogt dnb
Jaarverslag
in 2015 met het oog op cyberdreigingen haar eisen in het toezicht op ICT-risicomanagement. Verder onderzoekt DNB de betaalketens voor verschillende betaalproducten en de kwetsbaarheden daarin, om te zien of extra maatregelen nodig zijn. Ook de wetgever beoogt de veiligheid en beschikbaarheid van het betalingsverkeer te versterken. Met ingang van 1 januari 2015 hebben de wettelijke regels voor beheerste en integere bedrijfsvoering van banken, afwikkelondernemingen en elektronischgeld- en betaalinstellingen ook betrekking op de goede werking van het betalingsverkeer. DNB zal deze uitwerken in normen en regels voor de beschikbaarheid en veiligheid van betalingssystemen. Vertrekpunt hiervoor zijn de internationale Principes voor Financiële Marktinfrastructuren (PFMI) uit 2012, waar nodig aangevuld met regels van de Europese Bankautoriteit (EBA) en het Europees Forum voor de Veiligheid van Retailbetalingen. Dit Forum, opgericht door de ECB, is in 2014 omgevormd tot een gezamenlijk platform van de ECB en de EBA. In het Forum werken centrale banken als toezichthouders op het betalingsverkeer (overseers) en prudentiële toezichthouders samen. Ondanks de vele maatregelen zijn storingen in het betalingsverkeer of cyberincidenten niet volledig uit te sluiten. De betaalketens zijn complex en technische storingen zijn niet altijd in elke schakel te vermijden. Kwaadwillende partijen kunnen kwetsbaarheden in software en hardware misbruiken om financiële instellingen aan te vallen. Preventie tegen cyberaanvallen en storingen, detectie ervan en maatregelen voor een snel herstel van de activiteiten gaan hand in hand. Betrouwbaarheid en veiligheid van het betalingsverkeer moeten steeds worden verdiend.
4.3 SEPA van start: innovaties en de toekomst van het Europees betalingsverkeer In 2014 is een gemeenschappelijke eurobetaalmarkt (SEPA) tot stand gebracht, die de concurrentie stimuleert en de basis kan vormen voor innovaties. Deze kunnen bijdragen aan de goede werking van het betalingsverkeer. 4.3.1 SEPA als basis voor innovaties Op 1 augustus 2014 is een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van SEPA. Op deze datum werd de migratie afgerond naar internationale bankrekeningnummers (IBAN) en gemeenschappelijke SEPA-standaarden voor overschrijvingen en incasso’s in het eurogebied. Met de harmonisatie van de belangrijkste girale betaalmethoden zijn de voorwaarden gecreëerd voor een concurrerende en innovatieve Europese betaalmarkt: het doel van SEPA. Betaaldienstaanbieders, zoals banken, en verwerkers van betaaltransacties kunnen nu eenvoudiger internationaal hun diensten aanbieden; consumenten en bedrijven zijn bij het kiezen van een of meer aanbieders technisch niet meer gebonden aan landsgrenzen. Achterliggende gedachte is dat SEPA de concurrentie op de markt voor betaaldiensten stimuleert, aanbieders in staat stelt schaal- en kostenvoordelen te realiseren en meer
87
88
innovaties uitlokt. Zo bezien is de afronding van de SEPA-migratie pas het begin van de gemeenschappelijke betaalmarkt. Om de ontwikkeling daarvan te bevorderen met inbreng van aanbieders en gebruikers van betaaldiensten heeft de ECB eind 2013 de Raad voor retailbetalingen in euro (Euro Retail Payments Board – ERPB) opgericht. 4.3.2 Innovaties, maatschappelijke behoeftes en risico’s Innovaties in het betalingsverkeer worden gedreven door veranderende behoeften van consumenten en bedrijven. Zo wordt mobiel betalen belangrijker nu mobiele apparaten, zoals smartphones en tablets, een steeds grotere rol spelen in het dagelijks leven. Voor betalingen op afstand bieden banken in Nederland inmiddels mobielbankieren-apps. Na een succesvolle pilot met contactloos betalen in Leiden (2013), biedt begin 2015 één grootbank hiervoor de e-wallet aan. Dit is een elektronische portemonnee met gegevens over betaalkaarten en andere informatie, waarmee betalingen kunnen worden verricht. Daarnaast heeft een telecomprovider een mobiele betaaloplossing geïntroduceerd. Ook contactloos betalen met een betaalpas heeft sinds de uitrol begin 2014 terrein gewonnen met ruim 2 miljoen transacties in december, al vier keer zoveel als in juli. De verwachting is dat deze betaalwijze snel ingeburgerd zal raken, als de komende twee jaar veel grootwinkelbedrijven hun betaalautomaten zullen vervangen en geschikt maken voor contactloos betalen; kleinere bedrijven zullen wachten tot de certificering van hun automaten verloopt. De mobiele telefoon is ook bruikbaar voor betalingen tussen consumenten, maar dit is in Nederland vooralsnog geen goed alternatief voor cash. Met een app voor mobiel bankieren is het weliswaar mogelijk om ter plekke een betaling te initiëren, maar dit is omslachtiger dan een contante transactie. Bovendien komt de betaling niet direct aan als de ontvanger bij een andere bank bankiert. In enkele andere Europese landen, zoals Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Italië, zijn inmiddels vrijwel realtime person-to-personbetaalmethoden beschikbaar. De digitalisering van dit type betalingen maakt deze efficiënter. Zij sluit ook aan bij bredere maatschappelijke ontwikkelingen als de groei van e-commerce en onlineactiviteit in het algemeen. Bij elke nieuwe, efficiëntere betaaloplossing is het zaak de risico’s ervan in te schatten. Zo kunnen nieuwe producten zwakke punten in de beveiliging hebben, die fraudeurs kunnen benutten, bijvoorbeeld via malware (kwaadaardige software om computers van gebruikers te infiltreren) of phishing. Met name betaalmiddelen die een hoge mate van anonimiteit bieden, zoals virtuele valuta’s, kunnen gebruikt worden voor witwassen en terrorismefinanciering. Zo nodig zal DNB aanbieders aanspreken op de risico’s en gebruikers hierover voorlichten. De risico’s van innovatieve betaalmethodes hebben de aandacht van de ECB en de EBA, die ook richtlijnen voor de veiligheid van retailbetalingen opstelt.
Jaarverslag
4.3.3 Vooroplopen of afwachten? Innoveren in Nederland of Europa SEPA maakt innovaties op Europese schaal mogelijk, maar in de praktijk is het vaak niet eenvoudig om tot grensoverschrijdende oplossingen te komen. Dit wordt bemoeilijkt door de complexiteit van zowel de Europese besluitvorming als die van de infrastructuren. Daarnaast blijken landen te verschillen qua voorkeuren voor betaalmethodes, waardoor er geen homogene betaalmarkt is en schaalvoordelen lastig te realiseren zijn. Soms ontstaan in diverse landen soortgelijke oplossingen, die technisch verschillen en daardoor niet interoperabel zijn. Zo is er vooralsnog geen Europese elektronische machtiging voor incasso’s (e-mandate), die het afgeven en registreren van machtigingen vereenvoudigt. In 2015 zal het in Nederland mogelijk worden om op een technisch en juridisch verantwoorde manier een elektronische machtiging af te geven. Hier ligt een lastige afweging. Wanneer innovaties maatschappelijke voordelen met zich meebrengen, zouden aanbieders zich niet moeten laten afremmen door gebrek aan voortgang in Europa. Tegelijkertijd is een versnippering van de eurobetaalmarkt door innovaties in individuele landen niet gewenst, omdat de voordelen van SEPA hierdoor uitblijven. Een gemeenschappelijk eurobetaalgebied, met Europese betaaloplossingen, is een algemeen belang, maar nog niet iedereen is zich hiervan bewust. De overgang naar SEPA was slechts het begin. Nu is het tijd om de vruchten te plukken van alle inspanningen voor de migratie.
4.4 Gebruik en beschikbaarheid van contant geld Contant geld is aan de toonbank nog steeds het meest gebruikte betaalmiddel, maar het gebruik ervan neemt geleidelijk af. In het algemeen zijn geldautomaten goed bereikbaar, maar in sommige landelijke gebieden zijn leemtes ontstaan. Het is aan de banken deze gezamenlijk aan te pakken. 4.4.1 Contant geld- en pintransacties Het gebruik van contant geld loopt langzaam terug. Zo namen de opnames bij geldautomaten en bankbalies in 2014 met ruim EUR 2 miljard af, tot EUR 49 miljard. Dit is EUR 9 miljard minder dan in 2010. Hoewel contant geld in het toonbankbetalingsverkeer nog steeds het meest gebruikt wordt, is het aandeel van cash in het totaal aantal toonbanktransacties de afgelopen jaren gedaald (zie tabel 4.1). Deze trend zal zich naar verwachting voortzetten. In het Pinakkoord 2014-2018 hebben de detailhandel en de banken vastgelegd dat zij het aandeel contante betalingen in deze periode verder willen terugdringen naar 40% ten gunste van pintransacties.
89
90
Tabel 4.1 Steeds meer pintransacties, maar contant geld blijft belangrijk 2010
2011
2012
2013
2014
Pinpas
2,2
2,3
2,5
2,7
2,9
Contant geld
4,4
4,1
3,8
3,8
.
Aantallen toonbanktransacties (In miljarden)
Overige betaalmiddelen
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Totaal
6,8
6,6
6,5
6,6
.
Contant geld (Percentage van het totaal)
65
62
59
57
.
Pinpas
81
83
84
85
89
Contant geld
52
52
50
47
.
Waarde toonbanktransacties (EUR miljard)
5
5
5
5
.
138
139
139
137
.
38
37
36
34
.
Overige betaalmiddelen Totaal Contant geld (Percentage van het totaal)
Bronnen: DNB en Betaalvereniging Nederland Toelichting: De cijfers over contant-geldtransacties zijn schattingen. Overige betaalmiddelen zijn de chipknip en de creditcard.
Contant geld blijft echter een kernrol vervullen, niet alleen omdat daarmee een betaaltransactie direct wordt afgewikkeld (finaliteit). Ook om eventuele maatschappelijke onrust te voorkomen is het wenselijk dat er diverse betaalmiddelen bestaan. Contant geld is een alternatief als de elektronische betaalketen tijdelijk niet functioneert. In dit licht is het een maatschappelijk belang dat contant geld algemeen bruikbaar blijft om af te rekenen, dat winkeliers goede faciliteiten behouden om kassaopbrengsten af te storten en dat consumenten makkelijk contant geld kunnen blijven opnemen. DNB heeft in 2014 meer valse eurobiljetten onderschept (zie tabel 4.2). Ook elders in Europa stijgt het aantal valse bankbiljetten door toedoen van internationale criminele organisaties.
Jaarverslag
91
Tabel 4.2 Meer valse eurobiljetten in Nederland 2010
2011
2012
2013
2014
39.631
29.710
29.526
37.719
48.681
50-eurobiljetten (Percentage van het totaal)
70
53
60
69
67
20-eurobiljetten (Percentage van het totaal)
21
27
30
23
24
Schade (EUR miljoen)
1,9
1,5
1,4
1,9
2,5
Aantallen falsificaten
Bron: DNB.
4.4.2 Bereikbaarheid van geldautomaten In 2014 stond de bereikbaarheid van geldautomaten in de belangstelling. Aanleiding hiervoor waren klachten van inwoners van een aantal landelijke woonkernen over het verdwijnen van lokale automaten. Uit een onderzoek van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) bleek echter dat 99,59% van de bevolking binnen vijf kilometer van een bancaire geldautomaat woont, nauwelijks minder dan in 2013 (99,65%). Dit neemt niet weg dat het maatschappelijk gezien wenselijk is dat geldautomaten alom bereikbaar zijn. Een generieke aanpak hiervoor is op dit moment niet zinvol, nu de bereikbaarheid in het algemeen nog goed is. Bovendien zijn de banken bereid knelpunten aan te pakken. Dit biedt gelegenheid tot maatwerk; een geldautomaat binnen vijf kilometer hemelsbreed is soms toch moeilijk bereikbaar. Daarbij kunnen alternatieven worden bezien, zoals het zogenoemde ‘bijpinnen’ in een lokale winkel, of het plaatsen van een niet-bancaire geldautomaat. Inmiddels hebben de banken van de Autoriteit Consument & Markt toestemming gekregen voor een proef in Zeeuws-Vlaanderen waarbij zij in onderling overleg geldautomaten zo plaatsen, dat deze in het gehele gebied goed bereikbaar zijn. Naarmate het gebruik van contant geld terugloopt, kan onderlinge afstemming door de banken in de toekomst een mogelijkheid bieden het geldautomatennetwerk geleidelijk te rationaliseren met behoud van landelijke dekking. Zo kunnen de kosten verbonden aan het gebruik van contant geld worden beheerst en kan worden vermeden dat het aantal geldautomaten te zeer terugloopt. Het zou niet wenselijk zijn als consumenten door de slechte bereikbaarheid van geldautomaten niet meer contant kunnen betalen. Op initiatief van DNB zal het MOB in 2015 onderzoeken hoe de bereikbaarheid van contant geld op langere termijn veilig is te stellen.
92
4.5 Hervormingen van de internationale OTC-derivatenmarkten Hervormingen van de derivatenmarkten vinden plaats om de financiële stabiliteit te waarborgen. Alle financiële instellingen die derivaten gebruiken moeten hun risicobeheersing aanpassen. 4.5.1 Inhoud en doel van de hervormingen OTC-derivaten zijn financiële instrumenten waarmee marktpartijen financiële risico’s kunnen afdekken, of juist nieuwe risico’s aangaan. Tijdens de financiële crisis, vanaf 2008, bleek dat veel marktpartijen onvoldoende rekening hadden gehouden met de potentiële verplichtingen die uit derivaten voortvloeien. Ook waren de internationale markten voor OTC-derivaten met de vele bilaterale contractuele relaties ondoorzichtig.
Figuur 4.1 Door afwikkeling via CCP’s minder tegenpartijrisico en meer transparantie Bilaterale afwikkeling
CCP-afwikkeling Bank direct clearing member
Bank Bank
Pensioenfonds
Pensioenfonds
Hedgefonds
Niet-financiële instelling
Bank
Verzekeraar
Bank
Niet-financiële instelling
Verzekeraar
Bank general clearing member
Bank general clearing member
CCP
Pensioenfonds
Pensioenfonds
Hedgefonds
Bank
Toelichting: Door afwikkeling via een CCP hebben financiële marktpartijen voortaan steeds één en dezelfde solide tegenpartij. Alleen banken hebben directe toegang tot een CCP; andere partijen kunnen via een bank (general clearing member) toegang krijgen.
Naar aanleiding van de crisis gaven de regeringsleiders van de G20 in september 2009 de aanzet tot internationale markthervormingen. De doelstellingen hiervan zijn het beperken van systeemrisico’s, meer transparantie en tegengaan van marktmisbruik. De belangrijkste verandering is dat standaardcontracten voortaan afgewikkeld worden via centrale tegenpartijen (central counterparties – CCP’s, zie figuur 4.1). Hiermee neemt de kans af dat een faillissement van één marktpartij het financiële systeem destabiliseert, om twee redenen. In de eerste plaats reduceert een CCP openstaande posities van haar deelnemers door de onderlinge vorderingen en verplichtingen te salderen (multilaterale nettering). In de tweede plaats garanderen CCP’s transacties en kunnen zij zo nodig de verplichtingen van een tegenpartij overnemen. In ruil hiervoor eisen zij zekerheden in de vorm van onderpand.
Jaarverslag
Ook voor transacties die niet via CCP’s afgewikkeld worden, gaan strengere onderpand- en kapitaaleisen gelden. Om de markten transparanter te maken en marktmisbruik tegen te gaan, kwamen de G20 overeen dat standaardcontracten verhandeld worden via handelsplatformen en dat alle contracten geregistreerd worden in zogenoemde transactieregisters. In Europa zijn de G20-afspraken verwerkt in de Verordening betreffende de Europese marktinfrastructuur en de Richtlijn en Verordening Kapitaalvereisten. Met deze hervormingen worden systeemrisico’s ondervangen, hetgeen positief is, maar hierdoor ontstaan nieuwe risico’s voor de financiële sector die aanvullende maatregelen vergen. 4.5.2 Nieuwe risico’s In de eerste plaats nemen door de hervormingen liquiditeitsrisico’s toe: marktpartijen hebben structureel meer goed onderpand nodig, met name cash en hoogwaardig staatspapier. Hierdoor worden tegenpartijrisico’s weliswaar beter beheerst, maar een groter deel van de liquide middelen wordt ‘beklemd’ en marktpartijen kunnen die niet meer voor andere doeleinden gebruiken. Daarnaast kan de onderpandbehoefte tijdens stress snel toenemen. Als de marktwaarde van een contract sterk verandert, kan een marktpartij opdracht krijgen van een CCP of een general clearing member (GCM) om direct meer onderpand te storten. Dit kan vooral voor eindgebruikers met een eenzijdige derivatenportefeuille veel effect hebben. Liquiditeitsrisico treedt evenzeer op bij bilaterale transacties waar strengere onderpandeisen van kracht worden. Een bijkomend probleem is dat de waarde van onderpand in stressperioden kan dalen, waardoor ook marktrisico’s toenemen. Daarnaast ontstaan door deze hervormingen concentratierisico’s. Dit is ten eerste het geval doordat een substantieel deel van de OTC-derivatentransacties zal worden afgewikkeld door een beperkt aantal CCP’s. Een tweede oorzaak is dat eindgebruikers – die niet direct toegang tot centrale afwikkeling hebben – gebruikmaken van GCM’s. Omdat zich in de derivatenafwikkeling schaalvoordelen voordoen, is er mondiaal slechts een beperkt aantal GCM’s, veelal grote internationale banken. Ook hier komen risico’s samen. Omdat GCM’s de uitzettingen van hun klanten garanderen, aangesloten zijn bij meerdere CCP’s en bijdragen aan de garantiefondsen daarvan, kunnen zij een besmettingskanaal vormen waarlangs een financiële schok zich kan verspreiden. Om dat te voorkomen, moeten GCM’s grote verliezen kunnen dragen. Ook in de markt voor bilaterale transacties die niet centraal afgewikkeld worden, zullen slechts enkele grote tegenpartijen actief zijn. Hoge marktconcentratie beperkt de keuzemogelijkheden en soms de markttoegang voor partijen. Eindgebruikers met grote derivatenportefeuilles, zoals Nederlandse pensioenfondsen, kunnen in de praktijk niet bij één GCM terecht, maar moeten de afwikkeling van hun portefeuille opsplitsen. Kleine partijen daarentegen kunnen door de schaal waarop de CCP’s en GCM’s opereren moeilijk aansluiting vinden als de GCM hun beperkte portefeuille niet rendabel genoeg acht.
93
94
4.5.3 Effecten op de Nederlandse financiële sector Nederlandse financiële instellingen hebben omvangrijke derivatenportefeuilles. Medio 2014 bedroeg de bruto marktwaarde van de derivatencontracten van de banken, pensioenfondsen en verzekeraars samen EUR 305 miljard aan de actief- en EUR 286 miljard aan de passiefzijde van hun balansen. De hervormingen zullen dan ook substantiële liquiditeitseffecten voor hen hebben, in het bijzonder voor de pensioenfondsen en in mindere mate de levensverzekeraars. Gezien de aard van hun bedrijf zijn de derivatenposities eenzijdig gericht, waardoor de mogelijkheden om posities te netteren beperkt en de onderpandverplichtingen hoog zijn. Banken zullen minder snel een tekort aan onderpand hebben, mits zij zich adequaat voorbereiden. Vanwege de aard van de werkzaamheden houden banken meer liquide middelen aan en zo nodig kunnen zij een beroep doen op de centrale bank. Veel banken zeggen bezig te zijn met het opbouwen van liquiditeitsbuffers. Ook passen zij hun onderpandmanagementsystemen aan om beter zicht te hebben op het benodigde en beschikbare onderpand. Het grootste risico voor banken, evenals voor de verzekeraars, is de mogelijkheid dat CCP’s of GCM’s de onderpandeisen plotseling aanscherpen. 4.5.4 Risicobeheersing van belang Individuele marktpartijen die derivaten gebruiken dienen liquiditeitsbuffers aan te houden en deze te stresstesten. Banken dienen, als zij hun liquiditeitsbehoefte bepalen, rekening te houden met voorwaardelijke verplichtingen, zoals extra bijdragen aan de CCP, die voortvloeien uit hun status van clearing member. Pensioenfondsen en verzekeraars zouden regelmatig liquiditeitsstresstesten moeten uitvoeren om te bezien hoe de nieuwe onderpandvereisten uitwerken in stress-scenario’s. Verder is het wenselijk de procycliciteit van onderpandvereisten te beperken. Op initiatief van DNB zal een werkgroep van het Europees Comité voor Systeemrisico’s de mogelijkheden daartoe onderzoeken. Als CCP’s en GCM’s conservatieve marge-eisen hanteren, kunnen zij ook tijdens stressperioden robuust blijven, terwijl het liquiditeitsrisico voor andere marktpartijen wordt beperkt. Om de concentratierisico’s tegemoet te treden, zijn herstel- en resolutieplannen voor CCP’s nodig. Overseers zullen de herstelplannen van CCP’s toetsen en resolutieplannen opstellen. Daarbij is internationale coördinatie onder toezichthouders en overseers nodig om de robuustheid van de OTCderivateninfrastructuur en daarmee de financiële stabiliteit te waarborgen.
DNB KRONIEK 2014
1 januari Financiële stabiliteit in DNB-mandaat 1 januari Nieuwe Europese regelgeving voor banken (CRD IV/CRR) van kracht 1 januari Toezicht afwikkelondernemingen in Wft
23 januari Publicatie evaluatierapport over nationalisatie van SNS Reaal 30 januari Eerste vergadering Supervisory Board van de ECB 14 februari Portefeuilleselectie afgerond, uitgebreide beoordeling Europese grootbanken van start
11 maart Europees Parlement keurt Omnibus II-richtlijn voor verzekeraars goed 20 maart Politiek akkoord over Europees resolutiemechanisme voor banken 25 maart
DNB 200 jaar
JANUARI - FEBRUARI - MAART 1 januari Inwerkingtreding Solvency II-richtsnoeren voor verzekeraars
26 februari Extra overgangsperiode voor migratie naar SEPA
27 maart Ceremoniële eerste slag 5-euromunt vanwege 200 jaar DNB
1 januari Letland gaat over op de euro
27 februari Oekraïne vraagt IMF om steun
Februari/maart Ierland en Portugal weer toegang tot de kapitaalmarkten
17 januari Fitch bevestigt hoogste kredietstatus Nederland
5 maart DNB publiceert haar Visie op Toezicht 2014-2018
1 januari: Financiële stabiliteit in DNB-mandaat Het bevorderen van de financiële stabiliteit is formeel als DNB-taak verankerd in de Bankwet. Om haar financiële stabiliteitstaak uit te voeren krijgt DNB de beschikking over nieuwe, macroprudentiële instrumenten. Zo kunnen bijvoorbeeld hogere buffers worden opgelegd bij toenemende financiële onevenwichtigheden. Het ultieme doel is een stabielere ontwikkeling van de economische groei en werkgelegenheid. 1 januari: Nieuwe Europese regelgeving voor banken (CRD IV/CRR) van kracht De Richtlijn en Verordening Kapitaalvereisten (CRD IV/CRR) geven invulling aan het Bazel III-akkoord. Banken worden verplicht buffers van grotere omvang en hogere kwaliteit aan te houden en er gelden strengere regels voor hun liquiditeit. 1 januari: Toezicht afwikkelondernemingen in Wft De Wet op het financieel toezicht (Wft) is uitgebreid met het toezicht op afwikkelondernemingen. Deze instellingen zorgen bijvoorbeeld voor de autorisatie van pinbetalingen of de verwerking van overschrijvingen en incasso’s. Deels vielen zij al onder het vrijwillige toezicht op het betalingsverkeer (oversight) van DNB. De Wft verschaft DNB nu een nieuw handhavingsinstrumentarium. Voor ondernemingen die een aanzienlijk deel van het Nederlandse betalingsverkeer verwerken, en dus bij een verstoring maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken, geldt een vergunningsplicht. 1 januari: Inwerkingtreding Solvency II-richtsnoeren voor verzekeraars De richtsnoeren dienen ter voorbereiding op de toepassing van een aantal belangrijke onderdelen van Solvency II, waaronder nieuwe eisen aan rapportages door en governance bij verzekeraars. Met de richtsnoeren beoogt de Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) een consistente voorbereiding op Solvency II door verzekeraars in de lidstaten te bevorderen. 1 januari: Letland gaat over op de euro Letland ruilt de Letse lat in voor de euro. Daarmee is Letland het achttiende euroland. 17 januari: Fitch bevestigt hoogste kredietstatus Nederland De negatieve vooruitzichten blijven echter gehandhaafd gezien de zwakke groeiperspectieven. Kredietbeoordelaar Fitch wijkt hiermee af van het oordeel van Standard & Poor’s, dat Nederland eind november 2013 afwaardeerde. 23 januari: Publicatie evaluatierapport over nationalisatie van SNS Reaal In het rapport concludeert de Evaluatiecommissie dat de nationalisatie van SNS Reaal onvermijdelijk was bij gebrek aan bruikbare alternatieve oplossingen. Verder bevat het rapport aanbevelingen voor zowel het ministerie van Financiën als DNB. 30 januari: Eerste vergadering Supervisory Board van de ECB De Supervisory Board van de ECB komt voor het eerst bijeen in Frankfurt en wordt vanaf november verantwoordelijk voor het Europees bankentoezicht. In de Supervisory Board zitten vertegenwoordigers van de nationale toezichthouders in de eurolanden, onder wie DNB-directeur Jan Sijbrand. Voorzitter van de Raad is Danièle Nouy. 14 februari: Portefeuilleselectie afgerond, uitgebreide beoordeling Europese grootbanken van start Fase 1 van de uitgebreide beoordeling (comprehensive assessment - CA) – die voorafgaand aan de start van het Europees bankentoezicht wordt uitgevoerd – is afgerond. In deze fase zijn de portefeuilles van bancaire activa geselecteerd die in de activakwaliteitsbeoordeling (asset quality review – AQR) zullen worden beoordeeld. Fase 2 loopt van 14 februari tot en met 31 juli 2014 en behelst de daadwerkelijke AQR en een vooruitblikkende stresstest. DNB beoordeelt samen met de ECB – en in nauw contact met de banken – of de risico’s verbonden aan de geselecteerde activa goed zijn meegenomen in de voorzieningen en de kapitalisatie.
26 februari: Extra overgangsperiode voor migratie naar SEPA De gemeenschappelijke eurobetaalmarkt (SEPA) heeft tot doel om alle eurobetalingen in Europa te standaardiseren zodat geen verschil meer bestaat tussen een binnenlandse betaling en een eurobetaling van of naar andere Europese landen. Bij Europese verordening is een extra overgangsperiode ingesteld voor de SEPA-migratie, zodat bedrijven en consumenten nog tot 1 augustus 2014 de oude nationale overschrijvingen en incasso’s kunnen gebruiken. Het Nationaal Forum SEPA-migratie (NFS) heeft onder voorzitterschap van DNB marktpartijen opgeroepen desondanks zo snel mogelijk te migreren. 27 februari: Oekraïne vraagt IMF om steun Na aanhoudende protesten slaat president Janoekovitsj op de vlucht. Door de politieke onrust verliest het land toegang tot de kapitaalmarkt. De nieuwe autoriteiten vragen daarom een steunprogramma aan bij het IMF. Het IMF stuurt een onderzoeksteam naar Kiev om de economische situatie te onderzoeken. 5 maart: DNB publiceert haar Visie op Toezicht 2014-2018 Eens per vier jaar brengt DNB haar Visie op Toezicht uit. DNB zet hierin de koers voor het toezicht in de komende jaren uit en deelt die met de sector. Belangrijkste speerpunt in de nieuwe visie is de komst van de Europese bankenunie. Andere speerpunten zijn transparantie en de scherpte van risicoanalyses, zowel bij toezichthouder DNB zelf als bij de instellingen. Ook integriteit blijft een belangrijk speerpunt. Nieuw in de visie is dat DNB voor sectorspecifieke uitdagingen concreet aangeeft waar ze over vier jaar wil staan. 11 maart: Europees Parlement keurt Omnibus II-richtlijn voor verzekeraars goed Hiermee wordt een belangrijke stap gezet richting Solvency II, het risicogebaseerde toezichtkader voor verzekeraars dat 1 januari 2016 in werking treedt. In de Omnibus II-richtlijn zijn onder meer de overgangsmaatregelen in verband met de invoering van Solvency II, de rol van toezichtautoriteit EIOPA, en de behandeling van langetermijnproducten van verzekeraars geregeld. 20 maart: Politiek akkoord over Europees resolutiemechanisme voor banken De Europese Raad en het Europees Parlement bereiken een politiek akkoord over een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (single resolution mechanism – SRM), de tweede pijler van de bankenunie. Het SRM bestaat uit een raad (Single Resolution Board – SRB) die besluiten neemt over de resolutie van probleembanken en de beschikking heeft over een Europees resolutiefonds. Door dit gemeenschappelijk fonds en de toepassing van bail-in worden de kosten voor bankfalen in de eerste plaats gedragen door de crediteuren en daarna door de bankensector zelf, en niet langer door een enkel land of zijn burgers. Het SRM gaat per 1 januari 2015 van start, maar zal pas vanaf 1 januari 2016 banken afwikkelen met inzet van het bail-in-instrument. 25 maart: DNB 200 jaar Op 25 maart 1814 tekende Willem I, nog voor zijn beëdiging als koning, het octrooi tot oprichting van De Nederlandsche Bank. De instelling moest volgens dit besluit een ‘ware nationale bank’ worden. 27 maart: Ceremoniële eerste slag 5-euromunt vanwege 200 jaar DNB Voor de eerste keer in het 200-jarig bestaan van DNB is een munt gewijd aan de centrale bank. Klaas Knot, jarenlang voorzitter van de Muntadviescommissie, valt de eer te beurt om in Utrecht de ceremoniële eerste slag te verrichten. Februari/maart: Ierland en Portugal weer toegang tot de kapitaalmarkten Voor het eerst in drie jaar tijd heeft Portugal in januari via een vijfjaars syndicaatslening EUR 3,25 miljard opgehaald. In februari bracht de heropening van een uitstaande tienjaars obligatie het land EUR 3 miljard op. Begin maart plaatste Ierland, voor het eerst in vier jaar tijd, via een reguliere obligatieveiling EUR 1 miljard aan tienjaars staatspapier in de markt. Ierland kreeg in de afgelopen jaren EUR 85 miljard aan noodhulp. Het Portugese steunprogramma (EUR 78 miljard) is in mei 2014 afgelopen.
1 juli Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) treedt in werking 1 april DNB verleent vergunning aan centrale tegenpartij EuroCCP
April/mei Kredietoordeel perifere eurolanden verbeterd
16 april Resolutiestrategieën voor Nederlandse grootbanken vastgelegd
April/juni Griekenland en Cyprus keren succesvol terug op financiële markten
APRIL - MEI - JUNI 25 april Publicatie SSM Framework Regulation 29 april DNB legt extra kapitaalbuffer op aan Nederlandse systeembanken
2 juli ING brengt Nationale Nederlanden naar de beurs 1 augustus Migratie naar één Europese betaalmarkt (SEPA) afgerond
JULI - AUGUSTUS
5 juni ECB verlaagt de beleidsrentes en kondigt een pakket aanvullende maatregelen aan 10 juni Nederlandse economie verbetert naar verwachting geleidelijk
Augustus Start voorbereidingen Single Resolution Board (SRB) 27 augustus DNB verkoopt resterende vordering op Landsbanki 3 september Nieuw Pinakkoord tussen banken en toonbankinstellingen
1 april: DNB verleent vergunning aan centrale tegenpartij EuroCCP Het in Amsterdam gevestigde EuroCCP NV heeft als tweede centrale tegenpartij (CCP) in Europa een vergunning verkregen onder de Verordening betreffende de Europese marktinfrastructuur (EMIR). Deze beoogt een gelijk speelveld te creëren door een uniform Europees toezichtkader voor CCP’s in het leven te roepen. Onder EMIR zijn alle CCP’s in Europa verplicht een vergunning aan te vragen, dus ook CCP’s die geen derivaten afwikkelen, zoals EuroCCP. DNB is in Nederland aangewezen als de nationale bevoegde autoriteit voor CCP’s en daarmee vergunningverlener. 16 april: Resolutiestrategieën voor Nederlandse grootbanken vastgelegd De minister van Financiën en DNB stellen de resolutiestrategieën voor ING Bank, Rabobank en ABN AMRO Bank vast. De strategie beschrijft op hoofdlijnen de aanpak ingeval grootbanken moeten worden afgewikkeld. Voor alle drie de grootbanken is een ‘single point of entry’-strategie gekozen, die aangrijpt op groepsniveau. De strategieën worden verder uitgewerkt in operationele plannen. 25 april: Publicatie SSM Framework Regulation Met de publicatie van de GTM-kaderverordening (SSM Framework Regulation) is opnieuw een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van het Europees bankentoezicht bereikt. De kaderverordening regelt hoe de ECB, in samenwerking met de nationale toezichthouders, het Europees bankentoezicht binnen het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) gaat vormgeven. DNB heeft actief bijgedragen aan deze verordening. 29 april: DNB legt extra kapitaalbuffer op aan Nederlandse systeembanken Deze zogenoemde systeembuffer bedraagt 3% van de risicogewogen activa voor ING Bank, Rabobank en ABN AMRO Bank, en 1% voor SNS Bank. De buffer moet door de banken worden aangehouden omdat ze een cruciale rol spelen in het financiële stelsel en het leeuwendeel van de financiële diensten aan de reële economie verzorgen. Door de hogere buffers zijn de banken beter in staat om onverwachte verliezen op te vangen. De banken mogen de buffers geleidelijk opbouwen tussen 2016 en 2019. April/mei: Kredietoordeel perifere eurolanden verbeterd Zowel Fitch als Standard & Poor’s heeft de kredietbeoordeling van Spanje met één stap verhoogd naar respectievelijk BBB+ en BBB. Fitch heeft ook het Griekse kredietoordeel met één stap verhoogd naar B, terwijl Moody’s de Ierse kredietwaardigheid met twee stappen optrok naar Baa1. De verbeterde economische situatie en daarmee ook de verbeterde vooruitzichten voor de begrotingspositie van deze landen vormden de aanleiding om het oordeel aan te passen. April/juni: Griekenland en Cyprus keren succesvol terug op financiële markten Na een pauze van vier jaar haalt Griekenland op 10 april EUR 3 miljard op met de uitgifte van vijfjaars staatsobligaties. De belangstelling is zo groot dat het land bijna zeven keer zo veel geld had kunnen ophalen. Op 18 juni haalt ook Cyprus voor het eerst in drie jaar EUR 750 miljoen op met een veiling van vijfjaars staatsobligaties. De vraag is ruim tweeënhalf keer groter dan het aanbod. Eerder keerden ook Ierland en Portugal terug naar de kapitaalmarkt. 5 juni: ECB verlaagt de beleidsrentes en kondigt een pakket aanvullende maatregelen aan Gezien de aanhoudend lage inflatie verlaagt de ECB zowel de beleidsrente als de depositorente met 0,1 procentpunt tot respectievelijk 0,15% en -0,10%. De depositorente wordt hiermee voor het eerst negatief. Daarnaast kondigt de ECB aan onder voorwaarden vierjaars leningen te verstrekken aan banken, gericht op stimulering van de kredietverlening (exclusief hypotheken). Het pakket bevat nog een aantal andere maatregelen, waaronder de opschorting van de met het programma voor de effectenmarkten (SMP) verband houdende neutraliserende transacties en het verlengen van de vaste-rentetenderprocedures met volledige toewijzing bij monetairbeleidstransacties tot eind 2016.
10 juni: Nederlandse economie verbetert naar verwachting geleidelijk Door incidentele factoren blijft de economische groei in 2014 met 0,2% heel bescheiden. Volgens de halfjaarlijkse raming van DNB vertoont de economie onderliggend echter onmiskenbaar tekenen van herstel. Dit vertaalt zich in het aantrekken van de geraamde economische groei tot 1,6% in zowel 2015 als 2016. 1 juli: Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) treedt in werking Deze wet versterkt het bestuur en intern toezicht van pensioenfondsen. Voor fondsen betekent dit onder meer dat pensioengerechtigden vertegenwoordigd moeten zijn in het bestuur. De meeste pensioenfondsen hebben hun statuten aangepast, maar uit toezicht van DNB blijkt dat een aantal fondsen nog niet aan deze wettelijke verplichtingen voldoet. 2 juli: ING brengt Nationale Nederlanden naar de beurs Als eerste stap in de verzelfstandiging verkoopt ING iets meer dan een kwart van alle aandelen. De beursgang is het resultaat van een eerdere beslissing van de Europese Commissie. Kredietbeoordelaar Fitch bevestigt eind juli de kredietstatus van A+ voor ING, maar de vooruitzichten blijven negatief. 1 augustus: Migratie naar één Europese betaalmarkt (SEPA) afgerond Nederland en andere eurolanden ronden de overgang af naar uniforme standaarden voor onder meer het bankrekeningnummer (IBAN), overschrijving en incasso. In enkele landen gelden nog overgangsbepalingen. Hiermee zijn de voorwaarden gecreëerd voor een efficiënt Europees betalingsverkeer in de Single Euro Payments Area (SEPA). Augustus: Start voorbereidingen Single Resolution Board (SRB) De Europese Commissie gaat aan de slag als kwartiermaker van de Europese resolutieautoriteit. Het bestuur, de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (Single Resolution Board - SRB) gaat formeel per 1 januari 2015 van start en begint met het opstellen van resolutieplannen van de significante banken in Europa. Daarmee wordt de tweede pilaar van de bankenunie, naast het gemeenschappelijk toezicht, ingevuld. De SRB is vanaf januari 2016 ook direct bevoegd om probleembanken af te wikkelen en krijgt daartoe de beschikking over een resolutiefonds dat gefinancierd wordt door de banken. 27 augustus: DNB verkoopt resterende vordering op Landsbanki DNB verkoopt aan Deutsche Bank de resterende vordering op de insolvente IJslandse bank Landsbanki. Met de verkoop is de EUR 1,6 miljard die is uitbetaald aan Icesavespaarders onder het depositogarantiestelsel volledig terugbetaald. DNB is geen crediteur meer van Landsbanki. 3 september: Nieuw Pinakkoord tussen banken en toonbankinstellingen Banken en toonbankinstellingen tekenen het Pinakkoord 2014-2018 met als doel pinbetalingen te stimuleren. Ook hebben zij afspraken gemaakt over het laag houden van de kosten van het betalingsverkeer en het zo veel mogelijk voorkomen van pinstoringen. 3 september: Hoorzitting Tweede Kamer over aanpassing Financieel Toetsingskader (FTK) De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid nodigt DNB uit voor een hoorzitting ter voorbereiding op de openbare behandeling van het wetsvoorstel met betrekking tot het Financieel Toetsingskader voor pensioenfondsen. DNB is positief over de aanpassingen van het FTK, dat het stelsel schokbestendiger en transparanter moet maken, en pleit voor snelle invoering van het toetsingskader. Daarbij onderschrijft DNB het belang van een brede maatschappelijke discussie over de toekomst van het pensioenstelsel. 4 september: ECB verlaagt de rente en gaat verpakte leningen aankopen Gezien de afnemende inflatie verlaagt de ECB zowel de beleidsrente als de depositorente met 0,1 procentpunt tot respectievelijk 0,05% en -0,20%. Daarnaast kondigt de ECB aan om, in aanvulling op de in juni genomen maatregelen, nog in 2014 te starten met de aankoop van verpakte leningen (effecten op onderpand van activa en gedekte obligaties) van banken in het eurogebied. De maatregelen zijn gericht op ondersteuning van de monetaire transmissie en de kredietverlening.
23 oktober IAIS publiceert Basic Capital Requirement (BCR) voor systeemrelevante verzekeraars
3 september Hoorzitting Tweede Kamer over aanpassing Financieel Toetsingskader (FTK)
6 oktober Afwikkelperiode voor effectentransacties verkort
4 september ECB verlaagt de rente en gaat verpakte leningen aankopen
10 oktober Europese Commissie publiceert uitvoeringsverordening Solvency II
17 september Inwerkingtreding CSD-verordening voor effectenafwikkeling
11 oktober IMF spreekt zich uit voor alternatieve opties quotaherziening
26 oktober Nederlandse banken komen goed uit de comprehensive assessment van de ECB
16 oktober Tweede Kamer stemt in met de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo)
29 oktober Fed stopt met aankopen onder het monetair stimuleringsprogramma (quantitative easing – QE)
20 oktober ECB start met de aankoop van gedekte obligaties
1 november Organisatie DNB aangepast aan bankenunie
26 oktober ECB publiceert resultaten uitgebreide beoordeling van Europese grootbanken
SEPTEMBER 18 september ECB verstrekt eerste TLTRO’s 23 september Nieuw 10-eurobiljet in omloop 29 september ECB publiceert Gids voor bankentoezicht
17 september: Inwerkingtreding CSD-verordening voor effectenafwikkeling De Europese verordening voor de verbetering van de effectenafwikkeling en centrale effectenbewaarinstellingen (CSD-verordening) beoogt het bevorderen van een veilige en efficiënte afwikkeling van transacties in financiële instrumenten in de Europese Unie. Daartoe bevat de verordening regels voor de afwikkeling van effectentransacties, alsmede een vergunningsplicht voor, en doorlopend toezicht op centrale effectenbewaarbedrijven. 18 september: ECB verstrekt eerste TLTRO’s 255 Europese banken schrijven zich voor een bedrag van EUR 82,6 miljard in voor de eerste gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO’s), een maatregel die bedoeld is om kredietverlening aan bedrijven en huishoudens te stimuleren. In december volgt de tweede ronde van de TLTRO’s. 23 september: Nieuw 10-eurobiljet in omloop Het nieuwe 10-eurobiljet wordt in omloop gebracht. Het is, na het 5-eurobiljet, het tweede uit de Europaserie. Het biljet heeft vernieuwde echtheidskenmerken, zoals een portret van Europa in het watermerk en het hologram, een opvallend groen cijfer en voelbare inkt aan de zijkanten. Daarnaast is het biljet duurzamer dankzij een beschermende laag. 29 september: ECB publiceert Gids voor bankentoezicht Het Europees bankentoezicht wordt een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ECB en alle nationale toezichthouders van het eurogebied. Daarom is het belangrijk dat iedereen overal dezelfde procedures en standaarden hanteert. In de gids zijn de procedures rond het Europees bankentoezicht vastgelegd. 6 oktober: Afwikkelperiode voor effectentransacties verkort Op grond van de CSD-verordening die in september in werking trad, moeten effectentransacties in Europa binnen maximaal twee werkdagen na de transactiedatum worden afgewikkeld. Dit was drie werkdagen. De verkorting van de afwikkelperiode vermindert het tegenpartij-, markt- en liquiditeitsrisico, waardoor minder onderpand aangehouden hoeft te worden. 10 oktober: Europese Commissie publiceert uitvoeringsverordening Solvency II De uitvoeringsverordening werkt een groot aantal belangrijke aspecten van het Solvency II-raamwerk nader uit, zoals de waarderingsgrondslagen voor activa en passiva, de invulling van het eigen vermogen en vereisten voor kapitaal en governance. Met de publicatie van de uitvoeringsverordening biedt de Europese Commissie toezichthouders, verzekeraars en andere marktpartijen houvast bij hun voorbereidingen richting Solvency II. 11 oktober: IMF spreekt zich uit voor alternatieve opties quotaherziening Tijdens de Jaarvergadering van het IMF in Washington stelt men wederom vast dat geen voortgang is geboekt met de uitvoering van de in 2010 afgesproken hervorming van de governancestructuur van het IMF en van de quota. Indien deze herziening niet is goedgekeurd voor het einde van het jaar, zal het IMF zich buigen over alternatieve opties om de gewenste veranderingen alsnog door te kunnen voeren. Ook wordt stilgestaan bij het zwakke en ongelijke economische herstel en de opgevoerde steun voor landen die door Ebola zijn getroffen. 16 oktober: Tweede Kamer stemt in met de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) De kernpunten van deze wet zijn een bonusplafond van 20%, nieuwe restricties op ontslagvergoedingen, retentiebonussen en variabele beloningen bij staatssteun voor alle financiële instellingen, uitgezonderd pensioenfondsen. De Eerste Kamer moet nog instemmen met de Wbfo, alvorens deze in werking treedt. 20 oktober: ECB start met de aankoop van gedekte obligaties In navolging van de beslissing van de Raad van Bestuur van de ECB van 4 september worden aankopen uitgevoerd door de centrale banken van het Eurosysteem, waaronder DNB. In de eerste maand wordt voor circa EUR 13 miljard aan gedekte obligaties gekocht. De aankoopprogramma’s voor gedekte obligaties en effecten op onderpand van activa (asset-backed securities – ABS) zullen minimaal twee jaar duren.
23 oktober: IAIS publiceert Basic Capital Requirement (BCR) voor systeemrelevante verzekeraars De BCR is een eerste stap richting wereldwijde op risicogebaseerde standaarden voor internationaal actieve verzekeraars. Deze wereldwijde standaard wordt van toepassing op een groep verzekeraars die door de internationale koepel voor verzekeringstoezichthouders, IAIS, als systeemrelevant zijn aangemerkt. De BCR dient als basis voor een nog te ontwikkelen additionele kapitaaleis die gericht zal zijn op systeemrelevante activiteiten van verzekeraars, de hogere verliesabsorptie-eis. 26 oktober: ECB publiceert resultaten uitgebreide beoordeling van Europese grootbanken De ECB rondt de uitgebreide beoordeling (comprehensive assessment - CA) af, die voorafgaat aan de start van het Europees bankentoezicht. De beoordeling bestond uit een analyse van de waardering van activa op de balans en een vooruitblikkende stresstest. Van de 130 onderzochte banken voldoen 25 niet aan de minimumeisen voor kernkapitaal, met een gecombineerd kapitaaltekort van EUR 24,6 miljard per ultimo 2013. Na kapitaalemissies eerder in het jaar blijft een tekort van EUR 9,5 miljard over. Vooral banken in Italië, Griekenland, Portugal en Ierland moeten hun kernkapitaal versterken. De uitslag is conform de verwachting van marktpartijen. 26 oktober: Nederlandse banken komen goed uit de comprehensive assessment van de ECB De grote Nederlandse banken verschijnen op 4 november in goede gezondheid aan de start van het nieuwe Europees bankentoezicht onder aanvoering van de ECB. De zeven onderzochte Nederlandse banken, ING Bank, Rabobank, ABN AMRO, SNS Bank, BNG Bank, NWB Bank en RBS NV, zijn goed gekapitaliseerd en daarmee goed bestand tegen sterk tegenvallende economische ontwikkelingen. 29 oktober: Fed stopt met aankopen onder het monetair stimuleringsprogramma (quantitative easing – QE). Dit programma werd vijf jaar geleden gestart om de Amerikaanse economie te stimuleren na de financiële crisis. In totaal kocht de Fed voor USD 4.500 miljard aan obligaties. De Amerikaanse centrale bank blijft de opbrengsten van het huidige aankoopprogramma herbeleggen, waardoor de balans van de Fed voorlopig niet zal krimpen. 1 november: Organisatie DNB aangepast aan bankenunie Met de invoering van het Europese bankentoezicht verschuift een deel van de verantwoordelijkheid voor het bankentoezicht naar de ECB. Bij DNB komt de nadruk meer te liggen op uitvoering van de toezichttaken. Het bankentoezicht wordt over drie divisies verdeeld. Horizontale functies en integriteittoezicht, alsmede het toezichtbeleid, blijven cross-sectoraal georganiseerd. Door deze veranderingen sluit de inrichting van de bancaire toezichtdivisies nauw aan op de organisatorische inrichting van de ECB. Door de verschuiving van verantwoordelijkheden gaat de directie van DNB tevens terug van vijf naar vier directieleden. Gezien het voornemen van het Kabinet om DNB per 1 januari 2015 aan te wijzen als nationale resolutie autoriteit (afwikkelingsautoriteit) wordt een nieuwe divisie Resolutie opgericht. 4 november: Start Europees bankentoezicht De start van het gemeenschappelijke Europese toezicht op de 120 belangrijkste banken uit het eurogebied door de ECB markeert een grote stap in de vorming van de bankenunie. Samen met het gemeenschappelijk resolutiemechanisme voor falende banken draagt het gemeenschappelijke toezicht bij aan de weerbaarheid van de Europese bankensector. 4 november: ECB krijgt rol in de uitvoering van macroprudentieel beleid Met de start van het Europese bankentoezicht krijgt de ECB ook een rol in het macroprudentiële beleid, dat bedoeld is om macrofinanciële onevenwichtigheden te adresseren die vaak nationaal van aard zijn, zoals overmatige kredietgroei en een te grote financiële sector. Dit nieuwe beleidsterrein is een gedeelde verantwoordelijkheid. Nationale macroprudentiële autoriteiten zijn als eerste aan zet. Hun instrumentarium bestaat uit onder andere kapitaalopslagen voor systeemrelevante banken, strengere eisen voor hypotheken en een contracyclische buffer die toeneemt ten tijde van overmatige kredietgroei. De ECB kan deze maatregelen voor zover ze de bankensector betreffen eventueel aanscherpen.
4 november Start Europees bankentoezicht 4 november ECB krijgt rol in de uitvoering van macroprudentieel beleid 6 november Europese Commissie krijgt Directoraat Generaal voor financiële stabiliteit, financiële diensten en de kapitaalmarktenunie
24 november Verzekeraars moeten verplicht overstappen op Solvency II-rapportages 25 november ECB start met de aankoop van effecten op onderpand van activa 30 november EIOPA publiceert resultaten Europese stresstest verzekeraars
11 december ECB voert tweede TLTRO uit 12 december DNB verstrekt EMIR-vergunning aan Holland Clearing House 17 december Europees akkoord over interbancaire vergoedingen voor betaalkaarttransacties
OKTOBER - NOVEMBER - DECEMBER 13 november Financial Stability Board lanceert voorstel voor TLAC
8 december Nederlandse economie groeit meer op eigen kracht
21 november DNB publiceert nieuw locatiebeleid voor de goudvoorraad
10 december Amerikaans parlement wijst IMF-hervormingen af
6 november: Europese Commissie krijgt Directoraat Generaal voor financiële stabiliteit, financiële diensten en de kapitaalmarktenunie Op 6 november heeft de Europese Commissie ingestemd met de oprichting van een nieuw Directoraat Generaal (DG) voor financiële stabiliteit, financiële diensten en de kapitaalmarktenunie. Het nieuwe DG gaat op 1 januari 2015 van start en wordt aangestuurd door de Britse Eurocommissaris Jonathan Hill. 13 november: Financial Stability Board lanceert voorstel voor TLAC Het voorstel van de Financial Stability Board (FSB) beoogt de kans op, en de impact van het falen van de zogenoemde ‘too big to fail’-banken te verminderen door het totaal verliesabsorberend vermogen (total loss-absorbing capacity – TLAC) te vergroten. Het ter consultatie voorgestelde raamwerk is een aanvulling op de strengere kapitaaleisen van Bazel III. De extra verliesabsorptiecapaciteit stelt afwikkelingsautoriteiten in de toekomst in staat banken op een ordentelijke manier af te wikkelen met het zogenoemde bail-in-instrument. De FSB voert in 2015 een impactanalyse uit. Het resultaat van de consultatie en de impactanalyse wordt gebruikt om de standaard in de loop van 2015 af te ronden. 21 november: DNB publiceert nieuw locatiebeleid voor de goudvoorraad De Nederlandsche Bank geeft aan haar locatiebeleid voor de goudvoorraad te hebben aangepast. De herverdeling van de goudvoorraad zorgt voor een evenwichtiger spreiding van het goud over de vier opslaglocaties. In de oude situatie lag 51% in New York, 11% in Amsterdam, 20% in Ottawa en 18% in Londen. De nieuwe locatieverdeling is: Amsterdam 31%, New York 31%, Ottawa 20% en Londen 18%. 24 november: Verzekeraars moeten verplicht overstappen op Solvency IIrapportages Het ministerie van Financiën verplicht verzekeraars per 1 januari 2015 volgens de Solvency II-richtlijn te rapporteren. Hierdoor wordt het criterium voor het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar voor kapitaalonttrekkingen, het theoretisch solvabiliteitscriterium (TSC) vervangen door de Solvency II-positie. De berekeningen op basis van Solvency II geven een beter antwoord op de vraag of verzekeraars de komende twaalf maanden aan de solvabiliteitseisen kunnen voldoen dan het TSC. DNB beschouwt dit als een verdere verbetering van haar toezichtinstrumentarium. 25 november: ECB start met de aankoop van effecten op onderpand van activa De aankopen van effecten op onderpand van activa (asset-backed securities – ABS), waartoe begin september door de Raad van Bestuur van de ECB is besloten, worden initieel uitgevoerd door externe vermogensbeheerders die door de ECB zijn ingehuurd. 30 november: EIOPA publiceert resultaten Europese stresstest verzekeraars Uit de stresstest van de Europese autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) blijkt dat een meerderheid van de Europese verzekeraars en verzekeringsgroepen op basis van de cijfers van eind 2013 zowel vóór als na stress zou voldoen aan de solvency capital requirement (SCR). Deze solvabiliteitskapitaalvereiste vormt onderdeel van het nieuwe toezichtraamwerk voor verzekeraars (Solvency II), dat met ingang van 2016 van kracht wordt. Vanuit Nederland hebben de zes grootste levensverzekeraars en zes grootste verzekeringsgroepen deelgenomen aan de stresstest. Voor de Nederlandse levensverzekeraars geldt dat de gemiddelde SCR-ratio in alle doorgerekende scenario’s boven het minimum van 100% uitkomt. 8 december: Nederlandse economie groeit meer op eigen kracht Volgens de halfjaarlijkse raming van DNB groeit de Nederlandse economie de komende jaren steeds meer op eigen kracht door toename van de binnenlandse bestedingen. Na twee jaar van krimp groeit de economie in 2014 naar verwachting met 0,8%. Door een sterk verbeterend consumenten- en producentenvertrouwen trekt de economische groei daarna verder aan tot 1,2% in 2015 en 1,5% in 2016. Een krachtiger groeiherstel wordt vooral belemmerd door de gematigde internationale economische ontwikkeling. De arbeidsmarkt toont veerkracht, maar de werkloosheid blijft voorlopig nog hoog. Op de woningmarkt gaat het de goede kant op en is het dieptepunt gepasseerd.
17 december Eerste Kamer stemt in met wetsvoorstel Financieel Toetsingskader 22 december Publicatie van aanwijzing DNB als resolutieautoriteit per 1 januari 2015
10 december: Amerikaans parlement wijst IMF-hervormingen af De Amerikaanse regering slaagt er wederom niet in de in 2010 afgesproken IMFhervormingen door haar parlement te krijgen. Het IMF zal daarom alternatieve voorstellen uitwerken om de representativiteit en de slagkracht van het Fonds te versterken. 11 december: ECB voert tweede TLTRO uit 306 banken schrijven zich voor een bedrag van EUR 130 miljard in voor de tweede TLTRO, een maatregel die bedoeld is om kredietverlening aan bedrijven en huishoudens te stimuleren. 12 december: DNB verstrekt EMIR-vergunning aan Holland Clearing House DNB heeft als bevoegde autoriteit onder EMIR een vergunning verstrekt aan Holland Clearing House BV (HCH). Dit is een centrale tegenpartij die derivatentransacties afwikkelt voor het handelsplatform TOM. De aandeelhouders van HCH zijn Intercontinental Exchange Holdings en ABN AMRO Clearing Bank. 17 december: Europees akkoord over interbancaire vergoedingen voor betaalkaarttransacties Het Europees Parlement en de EU-ministerraad bereiken overeenstemming over een Verordening betreffende interbancaire vergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties. Deze vergoedingen worden gemaximeerd op 0,2% van het transactiebedrag voor pin- en 0,3% voor creditcardbetalingen. Deze maxima gelden vanaf zes maanden na inwerkingtreding van de verordening. Verder behelst de verordening voorschriften over transparantie en tegen concurrentiebeperkende regels van kaartmaatschappijen. 17 december: Eerste Kamer stemt in met wetsvoorstel Financieel Toetsingskader Het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) beoogt pensioencontracten completer te maken doordat pensioenfondsbesturen vooraf hun indexatiebeleid, premiebeleid en financieel crisisplan moeten vastleggen. Door financiële schokken gelijkmatiger te spreiden wordt het prudentiële kader voor pensioenfondsen bovendien stabieler. DNB is positief over de doelstellingen van het wetsvoorstel: de herziening van het FTK is een noodzakelijke stap die bijdraagt aan het nodige herstel van vertrouwen in het pensioenstelsel. Het nieuwe FTK treedt 1 januari 2015 in werking. 22 december: Publicatie van aanwijzing DNB als resolutieautoriteit per 1 januari 2015 DNB zal na omzetting van het nieuwe Europese resolutieregime in nationale wetgeving formeel verantwoordelijk worden voor de resolutieplanning en -uitvoering van nationale kleinbanken en (een aantal) beleggingsondernemingen. Daarnaast zal de directeur Resolutie van DNB zitting nemen in de afwikkelingsraad (Single Resolution Board – SRB) van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (single resolution mechanism – SRM). In die hoedanigheid zal DNB deelnemen aan de besluitvorming over beleid en over resolutieplanning en -uitvoering voor de significante banken op Europees niveau.
Verantwoording
Jaarverslag
5 Verantwoording 5.1 Inleiding In deze verantwoording doet DNB verslag van de belangrijkste resultaten die in 2014 zijn behaald. De verantwoording gaat onder meer in op de bereikte resultaten voor de kerntaken van DNB, de toepassing van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), de financiële resultaten en de interne bedrijfsvoering van DNB. Binnen de uitvoering van de taken van DNB neemt duurzaamheid een belangrijke plaats in. Dit blijkt al uit de missie: ‘DNB maakt zich sterk voor financiële stabiliteit en draagt daarmee bij aan duurzame welvaart in Nederland’. Hiermee wordt welvaart bedoeld die op lange termijn houdbaar is en gestoeld op duurzame economische, sociale en ecologische factoren. De strategie van DNB bestaat naast de missie uit een tiental meerjarige ambities: 1.
DNB is een invloedrijke bank in het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB).
2.
DNB is een toonaangevende instelling op het gebied van financiële stabiliteit.
3.
DNB staat voor efficiënte en robuuste betaal- en effectenketens.
4.
Het toezicht van DNB is maatgevend en gezaghebbend.
5. DNB beïnvloedt het beleid op financieel en economisch terrein in de door haar gewenste richting. 6.
DNB benut ten volle de synergie van de combinatie centrale bank en toezichthouder.
7.
DNB neemt op alle posities alleen de beste mensen aan.
8. DNB beschikt over een moderne informatievoorziening en levert goed bruikbare statistieken voor interne en externe afnemers. 9.
DNB draagt door consistente communicatie bij aan vertrouwen in het financiële stelsel.
10. DNB heeft een effectief besturingsmodel. DNB wil de kerntaken zo effectief en efficiënt mogelijk uitvoeren en duurzaamheid zo veel mogelijk integreren en verankeren in haar taakuitoefening en bedrijfsvoering. Het aspect duurzaamheid komt dus ook op verschillende plaatsen in het jaarverslag naar voren.
5.2 Bereikte resultaten kerntaken DNB 5.2.1 Financiële stabiliteit DNB waakt over de financiële stabiliteit in Nederland, een belangrijke voorwaarde voor een evenwichtige economische ontwikkeling. Samen met prijsstabiliteit (zie paragraaf 5.2.3 verantwoording monetaire taken) biedt financiële stabiliteit een fundament voor bedrijven en huishoudens voor het nemen van economische beslissingen voor de korte en lange termijn. Onevenwichtige ontwikkelingen, zoals boom-bust-cycli in de financiële sector, bemoeilijken het nemen van deze beslissingen en kunnen uitmonden in grote economische en financiële schade voor de maatschappij. Bovendien kunnen dergelijke cycli aanleiding geven tot een nietduurzame aanwending van middelen. Voorbeelden hiervan zijn de projecten in vastgoed en infrastructuur die op basis van (te) goedkope financiering en (te) optimistische verwachtingen
105
106
zijn gestart, maar zijn geëindigd als leegstaande kantoorpanden en half afgebouwde vakantieparken. Per 1 januari 2014 zijn wijzigingen in de Bankwet en de Wet op het financieel toezicht van kracht geworden die DNB formeel de taak geven om de stabiliteit van het financiële stelsel te bevorderen. Met de inwerkingtreding van de Verordening kapitaalvereisten (Capital Requirements Regulation – CRR) en de implementatie van de CRD IV heeft DNB daarbij de beschikking over macroprudentiële instrumenten gekregen om aan deze taak invulling te geven. Voor de banken biedt CRD IV onder meer de mogelijkheid om sectorale risicogewichten te verhogen, een contracyclische kapitaalbuffer in te stellen en hogere kapitaalbuffers op te leggen aan systeemrelevante instellingen. In 2014 heeft DNB een extra kapitaalvereiste van 3% van de risicogewogen activa opgelegd aan ING Bank, Rabobank en ABN AMRO Bank, en 1% aan SNS Bank. Door een hogere buffer aan te houden zijn deze banken – die een cruciale rol vervullen in het financieel systeem – beter in staat om onverwachte verliezen op te vangen. De banken mogen de buffers geleidelijk opbouwen tussen 2016 en 2019. Vanaf 2016 neemt DNB ook elk kwartaal een beslissing over de hoogte van de contracyclische kapitaalbuffer (countercyclical capital buffer – CCB). Deze kapitaalopslag kan worden geactiveerd in perioden van overmatige kredietgroei, die in het verleden vaak een voorbode is geweest van een financiële crisis. Vooruitlopend op de invoering van de CCB is DNB begonnen om in het halfjaarlijkse Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) te beoordelen of activering van dit instrument gewenst zou zijn. In 2014 was daarvoor geen aanleiding, omdat de Nederlandse kredietgroei beperkt was. In het OFS schetst DNB risico’s die groepen instellingen of hele sectoren raken en die het Nederlandse financiële stelsel en uiteindelijk ook de economie kunnen ontwrichten. In 2014 is in het OFS speciaal aandacht besteed aan de lage rente en de daaruit voortvloeiende zoektocht naar rendement en mogelijke zeepbelvorming op de financiële markten, de liquiditeitsen concentratierisico’s op derivatenmarkten, de Nederlandse hypotheekportefeuille, de neerwaartse druk op bancaire rendementen en cyberdreigingen, naast meer algemene externe risico’s zoals een hernieuwd oplaaien van de Europese schuldencrisis, geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten, Oekraïne en Rusland, en de uitfasering van het ruime monetaire beleid in de VS. Naar aanleiding van de risicoanalyse in het OFS beoordeelt het uitvoerend toezicht of mitigerende acties bij individuele instellingen nodig zijn (macromicrokoppeling). Belangrijke risico’s voor de financiële stabiliteit worden ook besproken in het Financieel Stabiliteitscomité (FSC). Naast DNB zijn de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het ministerie van Financiën vertegenwoordigd; de voorzitter is de president van DNB. Het FSC is in 2014 twee keer bijeengekomen en heeft zich gebogen over de rol van hypothecaire financieringsnormen voor een stabiele huizenmarkt. Meer specifiek is gesproken over de vooren nadelen van een verlaging van de loan-to-value (LTV)-limiet voor hypotheken na 2018. Naar de effecten en risico’s van zo’n verlaging wordt nu nader onderzoek verricht. Verder heeft
Jaarverslag
het FSC de Nederlandse inzet voor een internationaal geharmoniseerde minimumstandaard voor de verliesabsorptiecapaciteit van banken in resolutie onderschreven. Deze standaard zorgt ervoor dat bail-in effectief en geloofwaardig kan worden toegepast, waardoor de kans wordt beperkt dat publieke middelen in de toekomst nodig zijn om banken te redden. Het comité heeft voorts gesproken over de positie van de Nederlandse levensverzekerings sector en geconstateerd dat het traditionele verdienmodel van de sector onder druk staat door factoren als de lage rente en dalende premie-inkomsten. Voorts heeft de sector te maken met het dossier beleggingsverzekeringen. Oplossing van de problematiek bij levensverzekeraars vereist een combinatie van maatregelen door de sector, waaronder de ontwikkeling van duurzame bedrijfsmodellen. Ten slotte heeft het FSC geconstateerd dat de Nederlandse grootbanken de risico-informatie in hun jaarverslagen hebben verbeterd, zoals eerder door het comité is aanbevolen. Beleggers kunnen hierdoor een betere risicobeoordeling maken. DNB heeft zich internationaal sterk gemaakt voor een goede vormgeving van het macroprudentiële beleid, onder meer in het Europees Comité voor Systeemrisico’s (European Systemic Risk Board – ESRB). De Instruments Working Group (IWG) van de ESRB heeft onder voorzitterschap van DNB gewerkt aan het operationeel maken van doelstellingen en instrumenten. Het rapport hierover is begin 2014 gepubliceerd. Naar aanleiding hiervan heeft de ESRB een aanbeveling gedaan aan nationale overheden om macroprudentiële autoriteiten de beschikking te geven over voldoende instrumenten. In dit kader hebben de macroprudentiële autoriteiten van EU-landen aan de ESRB gemeld dat zij in totaal 95 macroprudentiële maatregelen hebben genomen in 2014. De landen van het gemeenschappelijk toezichts mechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) stemmen hun macroprudentiële maatregelen nog intensiever af, vooral via het Financieel Stabiliteitscomité (Financial Stability Committee – FSC) van de ECB. Door de divergerende financiële cycli en structurele risico’s in verschillende lidstaten blijft macroprudentieel beleid een nationale taak, maar kan de ECB de nationale maatregelen indien nodig aanscherpen. DNB is vertegenwoordigd in de FSC van de ECB. DNB is uitvoerder van het depositogarantiestelsel (DGS), dat spaartegoeden garandeert tot EUR 100.000 per rekeninghouder per bank. De regelgeving voor het DGS is binnen de Europese Unie geharmoniseerd. In 2014 zijn op Europees niveau afspraken gemaakt voor herziening van de Richtlijn inzake depositogarantiestelsels, die medio 2015 in werking treden. De nieuwe wetgeving heeft tot gevolg dat het Nederlandse DGS moet overgaan op ex ante fondsvorming. Daarnaast zorgt de nieuwe richtlijn voor een verbreding en verdieping van de geboden dekking, is afgesproken dat de maximale termijn waarbinnen de uitkering moet worden gedaan verder wordt verkort en wordt de communicatie over het DGS aan depositohouders verbeterd. In plaats van een uitkering aan depositohouders, kan het DGS ook een financiële bijdrage gaan leveren aan de afwikkeling van een bank. Door bijvoorbeeld een overname door een andere bank mogelijk te maken, is geen uitkering aan depositohouders meer nodig. Randvoorwaarde hierbij is dat dit lagere nettokosten voor het DGS met zich meebrengt. DNB adviseert het ministerie van Financiën bij de omzetting van de richtlijn naar Nederlandse regelgeving.
107
108
5.2.2 Resolutie In de financiële crisis zagen overheden in Europa zich genoodzaakt om een groot aantal banken te redden met publieke middelen. Banken bleken te verweven met elkaar binnen het financiële stelsel en te belangrijk voor de reële economie om failliet te gaan (‘too big to fail’). Om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen zijn stevige maatregelen genomen, waaronder de Europese Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive – BRRD) en de oprichting van het Europees resolutiemechanisme. Dit resolutiemechanisme bestaat uit een Europese Resolutieraad (Single Resolution Board – SRB) en de nationale resolutieautoriteiten van het eurogebied, waaronder DNB. Deze autoriteiten hebben samen de bevoegdheid om voorbereidingen te treffen voor de resolutie (afwikkeling) van een bank (resolutieplanning) en in te grijpen als een bank dreigt om te vallen. Resolutie houdt in dat de bank op een gecontroleerde manier wordt gestabiliseerd en geherstructureerd zonder materiële risico’s voor de financiële stabiliteit en de belastingbetaler. De minister van Financiën en DNB hebben in 2014 de resolutiestrategieën voor ING Bank, Rabobank en ABN AMRO Bank vastgesteld. Deze strategieën beschrijven op hoofdlijnen de aanpak in het geval dat een van deze banken in resolutie zou moeten. Voor de drie banken grijpt de strategie aan op groepsniveau. In de loop van 2014 zijn deze strategieën vertaald naar operationele plannen, waarin de mate van afwikkelbaarheid is getoetst. Aan wetgeving voor resolutie is primair in Europees verband gewerkt. DNB heeft het ministerie van Financiën geadviseerd en mede de positie van de ECB vormgegeven. Uit hoofde van deze wetgeving heeft de minister van Financiën DNB per 1 januari 2015 aangewezen als resolutie autoriteit voor banken en een aantal beleggingsondernemingen. Hiertoe zijn in het najaar de nodige voorbereidingen getroffen, waaronder wijzigingen in de governance van DNB en de opzet van een nieuwe divisie Resolutie (zie ook paragraaf 5.4). Voor 2015 is de implementatie van de BRRD van groot belang. Deze wetgeving bevat immers de resolutiebevoegdheden en -instrumenten die DNB nodig heeft om de resolutietaak effectief uit te voeren. De Europese Resolutieraad (SRB) is formeel per 1 januari 2015 van start gegaan. Namens DNB is de directeur van de resolutietaak lid van deze raad. De SRB richt zich op de significante banken onder direct toezicht van de ECB en is vanaf januari 2016 ook direct bevoegd om probleembanken in resolutie te nemen. Daartoe krijgt zij de beschikking over een resolutiefonds dat gefinancierd wordt door de banken. De totale omvang van het resolutiefonds zal uiteindelijk EUR 55 miljard bedragen. De Nederlandse bijdrage ligt rond de EUR 4,5 miljard. Ten slotte heeft DNB via de Financial Stability Board (FSB) bijgedragen aan de vormgeving van regels voor verliesabsorberend vermogen voor mondiale systeembanken. Dit totaal aan verliesabsorberend vermogen (total loss absorbing capacity – TLAC) draagt eraan bij dat de kosten van een eventueel falen op geloofwaardige en effectieve wijze kunnen worden afgewenteld op aandeelhouders en crediteuren. De TLAC-eisen bevorderen dat in resolutie voldoende eigen vermogen aanwezig is om de kernactiviteiten van de bank, zoals sparen en kredietverlening, te laten doorstarten.
Jaarverslag
5.2.3 Monetaire taken Als onderdeel van het Eurosysteem draagt DNB bij aan de besluitvorming over en uitvoering van monetaire beleidsmaatregelen. Het monetaire beleid is gericht op prijsstabiliteit op de middellange termijn, een belangrijke voorwaarde voor bedrijven en huishoudens om met voldoende zekerheid en vertrouwen te kunnen investeren in de toekomst. Langs deze weg draagt het monetaire beleid bij aan het behoud van economisch en menselijk kapitaal, en daarmee aan de huidige en toekomstige welvaart in Nederland en het eurogebied. In 2014 is besloten tot nieuwe monetaire maatregelen ( zie ook paragraaf 1.4). Tegen de achtergrond van de lage inflatievooruitzichten voor het eurogebied is de beleidsrente in juni en september verlaagd tot 0,05%. Voor een grotere effectiviteit van deze rentestap is ook de rente op de depositofaciliteit verlaagd tot -0,2%. De negatieve depositorente betekent dat banken moeten betalen voor de tegoeden die zij bij de ECB aanhouden. Daarnaast zijn twee onconventionele monetaire maatregelen genomen, gericht op ondersteuning van de monetaire transmissie en de kredietverlening. De eerste maatregel omvat een reeks gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations – TLTRO’s) met afloop in september 2018. Deze maatregel geeft banken tijdelijk toegang tot goedkope en langerlopende centralebankfinanciering. Hierbij is een extra prikkel gegeven om de kredietverlening aan de reële economie uit te breiden, door de omvang van de beschikbare financiering voor iedere bank afhankelijk te maken van de uitstaande en nieuwe kredieten aan de private sector en niet-financiële bedrijven in het bijzonder. De tweede onconventionele maatregel betreft het aankopen van verschillende soorten activa in het eurogebied. De centrale banken van het Eurosysteem zijn in oktober gestart met de aankoop van gedekte obligaties via een nieuw programma voor de aankoop van gedekte obligaties (CBPP3). Vervolgens is de ECB in november begonnen met de aankoop van effecten op onderpand van activa (assetbacked securities purchase programme – ABSPP). In januari 2015 is besloten om het bestaande aankoopprogramma uit te breiden met obligaties van overheden en Europese instellingen. Vanaf maart 2015 tot en met september 2016 zal voor EUR 60 miljard per maand aan obligaties worden gekocht. Vooralsnog zijn de inflatievooruitzichten zo laag dat ruim monetair beleid geboden is. Maar de mogelijkheid van ongewenste neveneffecten van de huidige accommoderende beleidskoers vormt een belangrijk en toenemend dilemma in de besluitvorming. Een langdurig lage rente en omvangrijke onconventionele liquiditeitssteun kunnen onbedoeld de prikkels voor overheden en private instellingen verminderen om structurele hervormingen door te voeren en hun financiële huishouding op orde te krijgen. Daarnaast werkt ruim monetair beleid overmatig risicozoekend gedrag bij beleggers in de hand. De drang naar hogere rendementen kan onbedoeld gepaard gaan met de opbouw van zeepbellen in specifieke marktsegmenten. Ruim monetair beleid ondersteunt de economische groei in het eurogebied, maar alleen de politiek kan maatregelen nemen voor een duurzame oplossing van de economische problemen in de muntunie, zoals maatregelen die het groeipotentieel verhogen. Een goede afstemming van het monetaire beleid met andere beleidsterreinen, in Nederland en Europa, onderstreept
109
110
eens temeer het belang van transparantie over het monetaire beleid, zowel richting stakeholders als het bredere publiek. Om het inzicht in de besluitvorming van monetaire maatregelen te vergroten, heeft de Raad van Bestuur van de ECB in 2014 besloten de notulen van haar vergaderingen vanaf 2015 te publiceren. DNB heeft de maatschappelijke effecten van en dilemma’s onderliggend aan de monetaire maatregelen in 2014 onder de aandacht gebracht in DNBulletins, speeches en externe presentaties. Ook heeft president Klaas Knot deelgenomen aan een hoorzitting van de Tweede Kamer over het risico van deflatie in het eurogebied, en een openbaar gesprek gevoerd met de vaste kamercommissie voor Financiën over de monetaire besluiten van juni. Ten slotte heeft DNB de regering met regelmaat over het monetaire beleid geïnformeerd, onder meer tijdens de reguliere ontmoetingen tussen president Klaas Knot en de minister van Financiën. Adviesrol economisch beleid Naast de monetaire taak vervult DNB ook een adviesrol, vooral in nationale economische beleidsdiscussies. Hierbij tracht DNB haar kennis in het bijzonder in te zetten voor een evenwichtige economische ontwikkeling en behoud van welvaart in Nederland op de lange termijn. Een evenwichtige economische ontwikkeling draagt bij aan het maatschappelijk vertrouwen in instituties, waaronder het vertrouwen in de financiële sector, in de euro en in DNB als centrale bank en toezichthouder. In 2014 heeft DNB op vier economische beleidsterreinen een bijdrage geleverd. Ten eerste is voor de nationale pensioendialoog een position paper opgesteld (begin 2015 gepubliceerd) waarin vijf kenmerken van een duurzaam pensioenstelsel zijn benoemd: heldere eigendomsrechten, evenwichtige risicodeling, meer maatwerk, bijdrage aan economische stabiliteit en een bredere pensioenspaarplicht. Ten tweede is met de Occasional Study ‘Kredietverlening en bancair kapitaal’ richting gegeven aan de maatschappelijke discussie over mogelijke knelpunten in de kredietverlening. DNB heeft hierin inzichtelijk gemaakt dat de Nederlandse banken de vereiste en maatschappelijk gewenste kapitaalversterking de komende jaren kunnen combineren met kredietverlening die voorziet in de vraag van bedrijven en huishoudens, gegeven de geraamde economische groei. Hierbij onderkent DNB evenwel de moeilijkheden die vooral kleinere bedrijven ondervinden bij hun toegang tot bancair krediet. Dit is verder gestaafd door de nieuwe DNB-statistiek over de kredietverlening aan het middenen kleinbedrijf (MKB). Verder heeft DNB binnen de SER actief bijgedragen aan een rapport dat oplossingen aandraagt om de financieringsmarkt voor het MKB op de middellange termijn te verbreden en te versterken. Ten derde zijn in de Occasional Study ‘Overwegingen bij de loonontwikkeling’ de theorie en de praktijk van het proces voor de loonvorming uiteengezet en is geadviseerd om het beleid van verantwoorde loonontwikkeling voort te zetten om een verder oplopende werkloosheid te voorkomen. Een gedifferentieerde loonontwikkeling, met loonstijgingen in sectoren waar ruimte is, kan tevens bijdragen aan de welkome verbetering van de koopkracht. Ten slotte heeft DNB met de Occasional Study ‘Het nationale spaaroverschot ontleed’ een inbreng gehad in de Europese discussie over de Nederlandse bijdrage aan onevenwichtigheden in het eurogebied. Zo heeft de analyse inzichtelijk gemaakt
Jaarverslag
dat de grote multinationals, het omvangrijke pensioenvermogen en de lange huishoudbalansen een grote statistische invloed hebben op de Nederlandse besparingen. Vanwege deze uitzonderlijke financieel-economische structuur moet het saldo op de lopende rekening met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. DNB heeft in haar halfjaarlijkse ramingen van de ontwikkeling van de Nederlandse economie laten zien dat de binnenlandse dynamiek langzamerhand sterker wordt. De binnenlandse bestedingen nemen als drijvende kracht achter de economische groei het stokje geleidelijk over van de uitvoer. Daarmee groeit de Nederlandse economie meer op eigen kracht dan voorheen. Bij de ramingen in juni heeft DNB in een scenario inzichtelijk gemaakt hoe een mogelijke escalatie van de onrust in Oekraïne druk zou kunnen zetten op het herstel van de Nederlandse economie. Verder is in de ramingen in december een positief scenario uitgewerkt waarin hogere publieke en private investeringen in Europa, vooral in Duitsland, de economische groei in Nederland in 2015 en 2016 een impuls zouden kunnen geven. Ter voorbereiding op de beleidsadviezen, en om deze actief uit te dragen, is DNB veelvuldig de dialoog aangegaan met haar stakeholders, bijvoorbeeld door het verzorgen van presentaties, organiseren van expertmeetings, en verzoeken om schriftelijk commentaar op conceptrapporten. De beleidsadviezen en analyses (of delen daarvan) hebben hun weg gevonden in nationale en internationale beleidsstukken, zoals Kamerbrieven en rapporten van het CPB, de SER, de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds. Door de publicatie van DNBulletins zijn de beleidsadviezen, voorzien van een korte toelichting, ook bij het bredere publiek onder de aandacht gebracht, veelal via kranten, televisie en sociale media. Onderzoek Zowel voor kwalitatief hoogwaardige bijdrages aan de besluitvorming van het monetaire beleid als voor economisch beleidsadvies en de uitoefening van de andere kerntaken wordt DNB in belangrijke mate gevoed door de resultaten van eigen onderzoek en de kennis en vaardigheden die tijdens het onderzoeksproces worden opgedaan. Om de kwaliteit van de onderzoekscapaciteit te bewaken en de synergie met de kerntaken zo veel mogelijk te benutten, laat DNB haar onderzoekprestaties periodiek door interne stakeholders en externe deskundigen evalueren. In 2014 zijn de onderzoeksactiviteiten uit de periode 2010-2014 extern geëvalueerd. Het evaluatierapport concludeert dat de onderzoekskwaliteit naar internationale maatstaven hoog is, en sinds 2010 ook is toegenomen. Om deze positieve ontwikkeling vast te houden, wijst het rapport op het belang van een continue instroom van jonge getalenteerde onderzoekers. Ook signaleert het rapport mogelijkheden om de synergie tussen onderzoek en beleid verder te versterken, onder andere door het vergroten van de mobiliteit van onderzoekers binnen DNB. In 2014 is ten behoeve van de monetaire beleidsvoorbereiding onder meer onderzoek gedaan naar de effectiviteit van onconventioneel monetair beleid wanneer de beleidsrente bijna nul is. Ook is onderzocht hoe eerdere aankondigingen van balansvergroting door de ECB de inflatieverwachtingen hebben beïnvloed. Een laatste voorbeeld betreft het DNB-onderzoek dat impliceert dat het stimulerende effect van expansief monetair beleid
111
112
afneemt naarmate het langer wordt volgehouden, en dat een langdurige periode met een lage reële rente schadelijk kan zijn voor het groeipotentieel van de economie. Dit onderzoek biedt meer inzicht in het eerdergenoemde dilemma van mogelijk ongewenste neveneffecten van de huidige accommoderende monetaire beleidskoers. Ten slotte heeft de 17e jaarlijkse onderzoeksconferentie van DNB bijgedragen aan de kennisvorming over actuele vraagstukken rondom de communicatie van conventioneel en onconventioneel monetair beleid. Ook voor de economische beleidsadviezen is gebruikgemaakt van intern onderzoek. Zo is het advies voor de vormgeving van een duurzaam pensioenstelsel onder andere gevoed door onderzoeken op basis van de DNB Household Survey. Dit zijn unieke panelgegevens die een afspiegeling van de Nederlandse bevolking vormen en waarmee zowel psychologische als economische aspecten van financieel gedrag kunnen worden bestudeerd. Ook in de Occasional Study ‘Kredietverlening en bancair kapitaal’ is gebruikgemaakt van eerder DNB-onderzoek, zoals het onderzoek naar de winstgevendheid van banken tijdens recessies, en onderzoek naar de invloed van veranderingen in het bancaire kredietbeleid op de zakelijke kredietverlening in Nederland. Verder hebben inzichten uit DNB-onderzoek naar de handelsdynamiek in Nederland en het eurogebied bijgedragen aan het advies voor een verantwoorde en gedifferentieerde loonontwikkeling. Ten slotte heeft onderzoek een belangrijke technische bijdrage geleverd aan de econometrische modellen waarmee DNB korte- en middellangetermijnontwikkelingen in de Nederlandse economie voorspelt en de economische effecten van verschillende beleidskeuzes doorrekent. In 2014 is het Delfimodel, dat voor deze taken wordt gebruikt, uitgebreid om de interactie tussen de reële en de financiële sfeer beter te beschrijven. 5.2.4 Betalingsverkeer DNB zet zich in voor een veilig, betrouwbaar en efficiënt betalingsverkeer, in Nederland en Europa. Hiertoe is DNB voorzitter en secretaris van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB). Dit is een overlegorgaan waarin dertien maatschappelijke organisaties namens aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer periodiek overleggen. Het doel hiervan is de maatschappelijke efficiëntie, inclusief de bereikbaarheid, toegankelijkheid en veiligheid van het Nederlandse betalingsverkeer, te bevorderen. Samen met en soms onder de vlag van het MOB tracht DNB deze doelstellingen zo veel mogelijk te realiseren. Een actueel thema is de robuustheid van het betalingsverkeer. MOB-onderzoek uit 2013, naar aanleiding van storingen in april van dat jaar, wees uit dat maatregelen gewenst waren op het gebied van internetbankieren, iDEAL en pinbetalingen om de beschikbaarheid van deze betaalmogelijkheden te verhogen en alternatieven te verbeteren. Banken, processoren en de Betaalvereniging Nederland hebben daartoe inmiddels concrete stappen gezet. Het MOB volgt nauwgezet de verbeteracties en heeft de banken verzocht hun doelstellingen op dit terrein verder aan te scherpen.
Jaarverslag
De bereikbaarheid en toegankelijkheid van het betalingsverkeer is in het bijzonder van belang voor mensen met een beperking. In 2014 heeft het MOB, naast het onderzoek naar de beschikbaarheid van geldautomaten (zie hoofdstuk 4), geïnventariseerd hoe de toegankelijkheid van betaalterminals verbeterd kan worden. Vanwege de variatie in terminals in binnen- en buitenland is het op dit moment lastig voor blinden en slechtzienden om pintransacties uit te voeren. Daarom heeft het MOB samen met de Oogvereniging advies uitgebracht over het verbeteren van de toegankelijkheid van betaalterminals en is een position paper opgesteld. Aan de hand daarvan wil het MOB in Europa pleiten voor toegankelijke betaalterminals, omdat deze internationaal worden geproduceerd. In 2014 heeft het MOB de eerste evaluatie van uniforme veiligheidsregels voor elektronisch bankieren door particulieren besproken. Deze evaluatie is uitgevoerd door de Betaalvereniging en de Consumentenbond. De veiligheidsregels zijn eind 2013, mede op aandringen van het MOB, tot stand gekomen en beogen de regels en het beleid van banken bij schade door internet bankieren te harmoniseren en daarmee meer duidelijkheid te bieden aan consumenten. De evaluatie wijst uit dat de regels werken en tot een vergroting van het bewustzijn van consumenten bij elektronisch bankieren hebben geleid. Eind 2015 zal het MOB de regels nogmaals evalueren. Onder leiding van DNB heeft het Nationaal Forum SEPA-migratie (NFS) zich vanaf 2011 ingezet voor de overgang van het Nederlandse betalingsverkeer naar de gemeenschappelijke eurobetaalruimte (Single Euro Payments Area – SEPA) en de desbetreffende Europese standaarden, zoals IBAN. Op voorstel van de Europese Commissie, begin 2014, werd besloten deze overgang uit te stellen tot 1 augustus 2014. Op grond van een besluit van de minister van Financiën konden consumenten en bedrijven nog langer hun ‘oude’, nationale bankrekeningnummers gebruiken (IBAN-waiver). De periode tot 1 augustus is gebruikt om de laatste groep bedrijven te laten migreren en consumenten vertrouwd te maken met de vereiste wijzigingen in het betalingsverkeer. Om consumenten te stimuleren IBAN te gebruiken, heeft het NFS in de zomermaanden de Over op IBAN-afsluitcampagne gevoerd. Vooral met het oog op kwetsbare groepen als ouderen en gehandicapten is een speciale website ingericht waar in eenvoudige bewoordingen wordt uitgelegd wat IBAN is, hoe men deze kan vinden en veilig kan gebruiken. Het NFS besloot om vanaf 1 augustus 2014 oude rekeningnummers bij het internetbankieren niet langer te laten omzetten naar IBAN, omdat dit leidde tot verwarring bij consumenten, verkeerde overboekingen en misbruik door criminelen (phishing). Alleen voor goede doelen is een uitzondering gemaakt. Charitatieve organisaties mogen voor het internetbankieren nog tot 1 februari 2016 gebruikmaken van hun welbekende, korte bankrekeningnummers. Na de overgang op SEPA is het NFS op 12 september 2014 opgeheven. Voortaan ziet het MOB toe op de SEPA-ontwikkelingen in Nederland. Medio 2014 opende DNB een Meldpunt IBAN-discriminatie. Hiervan is sprake indien buitenlandse organisaties een Nederlandse IBAN weigeren, of omgekeerd. Vervolgens zoekt DNB een oplossing, eventueel via de buitenlandse centrale bank.
113
114
Uit onderzoek van DNB is gebleken dat betalen met de pinpas de meeste consumenten helpt bij het budgetteren. Maar mensen uit kwetsbare groepen rekenen liever contant af, omdat dit hen meer inzicht geeft in hun uitgaven. In november organiseerde DNB een workshop voor experts van onder meer banken, het Nibud en consumentenorganisaties, over de vraag hoe deze mensen kunnen worden geholpen bij hun budgetbeheer bij elektronische betalingen. Innovaties die ook elektronische betaalmiddelen geschikt kunnen maken voor budgetbeheer door mensen uit kwetsbare groepen zouden snel een actueel overzicht moeten geven van hoeveel deze mensen nog kunnen uitgeven, moeten inzichtelijk maken waaraan het geld is besteed, en moeten hen helpen bij het maken van bewuste keuzes. DNB zet zich in voor een efficiënte recirculatie van bankbiljetten, dat wil zeggen dat marktpartijen zo veel mogelijk zelf geschikte bankbiljetten uitwisselen. Het doel hiervan is een efficiëntere contant-geldcyclus met minder transportbewegingen, wat veiliger en minder milieuvervuilend is. Een methode hiervoor is het zogenoemde matching, waarbij banken biljetten onderling uitwisselen in plaats van dat een bank biljetten afstort bij DNB en een andere bank deze weer ophaalt. Ten opzichte van 2013 is het aantal gematchte bankbiljetten met 27% toegenomen. DNB heeft er bij het ESCB voor gepleit bankbiljetten van een ‘oude’ serie te blijven gebruiken en te recirculeren, totdat zij worden afgekeurd. Nu hiertoe besloten is, worden geen grote hoeveelheden biljetten onnodig vernietigd. Verder heeft DNB geïnvesteerd in een innovatieve sorteertechnologie, waardoor aanzienlijk minder – op jaarbasis ruim 14 miljoen – bankbiljetten vroegtijdig worden vernietigd. In samenwerking met het ministerie van Financiën heeft DNB in 2014, evenals in voorgaande jaren, honderden miljoenen gebruikte euromunten verkocht aan andere landen. Dit voorkomt onnodig omsmelten van muntoverschotten.
Box 5.1 Dilemma’s in en rond het betalingsverkeer In Nederland wenst de detailhandel met steun van de minister van Financiën en de Tweede Kamer een snellere verwerking van het retailbetalingsverkeer. Gebruikers (winkeliers en consumenten) verstaan onder snellere verwerking vooral de versnelde bijboeking van creditgelden op hun rekening. Deze wens sluit aan bij de ruimere openingstijden van winkels en de opkomst van de 24-uurseconomie. DNB onderkent deze behoeften en acht, evenals de banken, de trend naar snellere verwerking onontkoombaar. Maar om versnelde verwerking mogelijk te maken zijn vergaande aanpassingen van de verwerkingsinfrastructuur nodig, zo bleek uit onderzoek van DNB en de Betaalvereniging Nederland. De kosten daarvan zijn aanzienlijk. Bovendien bevindt een deel van deze infrastructuur zich in het buitenland. De snellere verwerking van het betalingsverkeer moet ook worden gezien in de context van Europese ontwikkelingen. Inmiddels is met SEPA een Europese betaalmarkt tot stand gebracht en de ECB zet nadrukkelijk in op continue, directe verwerking van
Jaarverslag
115 betalingen, zogenoemde ‘instant payments’. Het dilemma is nu of de Nederlandse betaalinfrastructuur voorop moet lopen met snellere verwerking, of wachten op Europa. Vooroplopen heeft voordelen voor het Nederlandse publiek, maar het risico voor de banken is dat zij hun investeringen moeten afboeken als Europa andere technieken zou kiezen. Wachten op Europa kost minder, maar brengt snellere verwerking niet dichterbij. In het verslagjaar rees ook de vraag of een bank betaalgegevens van klanten commercieel mag gebruiken of dat er dan sprake is van privacyschending. Ook dit is een lastige afweging. Banken zijn informatie-intensieve bedrijven. Zij verwerken in hun bedrijfsvoering, inclusief het betalingsverkeer, grote hoeveelheden data. Technologische ontwikkelingen, zoals de toename van computercapaciteit, internetgebruik en elektronische betalingen, en de concurrentie van grote internetbedrijven als Amazon en Google, die betalingsdiensten aanbieden, lokken het gebruik van data voor nieuwe activiteiten uit. Anderzijds zijn consumenten afhankelijk van banken voor hun girale betalings verkeer (nutsfunctie) en alleen al daarom moeten banken te allen tijde het vertrouwen van hun klanten weten te behouden. Onjuist gebruik van data door banken zou dit vertrouwen schaden. Oftewel: wat technisch mogelijk is, is niet per se toegestaan of wenselijk. Banken en betaalinstellingen moeten voldoen aan wet- en regelgeving, maar dat is niet voldoende. Om het vertrouwen te behouden, dienen zij ook transparant te zijn en open te communiceren over het gebruik van betaalgegevens. DNB is niet verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens, maar ziet toe op een beheerste en integere bedrijfsvoering door banken. Daarvoor is een duurzaam verdienmodel vereist, waartoe een zorgvuldige behandeling van klanten behoort. In 2015 zal het MOB onderzoeken hoe Nederlandse consumenten denken over het gebruik van klantgegevens en de bescherming van privacy door banken.
5.2.5 Toezicht Als toezichthouder zet DNB zich in voor solide en integere financiële instellingen die hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Daarbij streeft DNB naar een duurzame financiële sector. Duurzaamheid in het toezicht bestaat uit verschillende aspecten. Ten eerste houdt dit in dat de financiële sector adequaat invulling geeft aan haar maatschappelijke rol en de toegevoegde waarde die zij levert aan de maatschappij. Een belangrijke vraag hierbij is in welke mate financiële producten en diensten bijdragen aan een stabiele en duurzame economische ontwikkeling. Ten tweede functioneert een duurzame financiële sector op een zorgvuldige en integere wijze door de belangen van alle stakeholders af te wegen. Transparantie, integriteit en een evenwichtige besluitvorming spelen hierbij een prominente rol. Tot slot betekent duurzaamheid dat de toezichthouder en de instellingen zelf voldoende aandacht besteden
116
aan de ontwikkelingen op de lange termijn om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst verplichtingen nagekomen worden. 2014 was een jaar van voorzichtig economisch herstel. De risicopremies op perifere staatsobligaties in het eurogebied zijn gedaald sinds het hoogtepunt van de crisis en in de meeste eurolanden is sinds eind 2014 weer sprake van lichte economische groei. Tegelijkertijd is de financiële situatie nog altijd onzeker. Tegenvallende macro-economische ontwikkelingen en geopolitieke spanningen kunnen het sentiment snel doen omslaan. Financiële instellingen moeten rekening houden met deze risico’s, terwijl zij nog volop bezig zijn met balansherstel, implementatie van nieuwe regelgeving en herinrichting van hun bedrijfsmodel en strategie, met als doel een financiële sector die in staat is schokken op te vangen en te anticiperen op veranderende omstandigheden. Vertrekpunt daarbij is dat financiële instellingen moeten voldoen aan (internationale) wet- en regelgeving. Daarnaast is het van belang dat de financiële sector haar risico’s kent, begrijpt en beheerst. Ten slotte is het essentieel dat de financiële sector blijft werken aan herstel van vertrouwen. Zonder vertrouwen kan van een duurzame financiële sector geen sprake zijn. Het afgelopen jaar heeft een belangrijke verschuiving in het bankentoezicht plaatsgevonden. Vanaf 4 november 2014 is de ECB verantwoordelijk voor het gemeenschappelijk bankentoezicht in het eurogebied. In korte tijd is bij de ECB een nieuwe toezichtorganisatie opgezet die direct toezicht houdt op 120 significante banken en indirect op de duizenden kleinere banken in het eurogebied. Ter voorbereiding op de start van het Europees bankentoezicht heeft de ECB een groot onderzoek uitgevoerd naar de soliditeit van banken. Hieruit kwam naar voren dat de Nederlandse banken adequaat gekapitaliseerd zijn en voldoende in staat zijn om schokken op te vangen. De oprichting van de Europese bankenunie versterkt het toezicht in het eurogebied en verkleint de kans dat banken niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen of op nietordentelijke wijze afgewikkeld moeten worden. Zo draagt het toezicht bij aan een financiële sector die beter in staat is om haar maatschappelijke rol te vervullen. Om goed voorbereid te zijn op de nieuwe werkwijze en verdeling van bevoegdheden binnen het gemeenschappelijk toezichtmechanimse (Single Supervisory Mechanism – SSM) heeft DNB haar toezichtorganisatie heringericht, waarbij tegelijkertijd in alle toezichtdivisies de span of control is verkleind. Ter voorbereiding op Solvency II hebben verzekeraars in 2014 belangrijke stappen gezet op het gebied van risicobeheer, governance en rapportageverplichtingen, om te komen tot een meer risicogebaseerd en toekomstgericht toezichtraamwerk. Daarnaast is de veerkracht van Europese verzekeraars bij tegenvallende marktontwikkelingen onderzocht. De Nederlandse levensverzekeraars die deelnamen aan de betreffende stresstest bleken gemiddeld genomen, gemeten naar de nieuwe normen in de voorbereiding op Solvency II, over voldoende kapitaal te beschikken. Dat geldt echter niet voor alle individuele Nederlandse verzekeraars. Dit laat zien dat een langdurige lage rente substantiële uitdagingen met zich meebrengt. Ook heeft DNB in 2014 een verkenning gepubliceerd van de structurele uitdagingen die invloed hebben op de toekomst van de verzekeringssector. Op basis hiervan heeft DNB verzekeraars opgeroepen hun bedrijfsmodel toekomstbestendig te maken.
Jaarverslag
In 2014 is ook de maatschappelijke en financiële houdbaarheid van het pensioenstelsel toegenomen. Zo is overeenstemming bereikt over een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK), dat voorziet in een schokbestendiger, stabieler en evenwichtiger pensioen. Bovendien zijn belangrijke veranderingen in gang gezet op het gebied van governance, communicatie en organisatiestructuur. Voorbeelden hiervan zijn de invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, het wetsvoorstel pensioencommunicatie en het wetsvoorstel voor de introductie van het algemeen pensioenfonds. Ten slotte heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de Nationale Pensioendialoog een brede maatschappelijke discussie gefaciliteerd over meer fundamentele hervormingen in het pensioenstelsel, met als doel de kwaliteit van het Nederlandse pensioenstelsel ook op de lange termijn te waarborgen. DNB heeft hieraan bijgedragen door kenmerken van een duurzaam pensioenstelsel te benoemen.
Box 5.2 Evenwichtigheid als kenmerk van een duurzaam Financieel Toetsingskader In 2014 is politieke overeenstemming bereikt over een nieuw Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen. Hiermee is een belangrijke stap gezet in het versterken van de financiële houdbaarheid van de tweede pijler pensioen. DNB heeft het ministerie van SZW geadviseerd om te komen tot een toezichtkader dat niet alleen schokbestendig en stabiel is, maar ook evenwichtig tussen generaties. Dat laatste is niet eenvoudig, maar wat DNB betreft is een evenwichtige belangenbehartiging een noodzakelijke voorwaarde voor een breed maatschappelijk draagvlak en een duurzame financiële sector. Bij pensioenfondsen is sprake van een collectieve buffer waarop verschillende stakeholders aanspraak maken. Het toekennen van indexaties is met name in het belang van ouderen; dit vergroot immers hun koopkracht. Maar het vroegtijdig toekennen van indexaties gaat ten koste van de buffer, die erop is gericht ook in de toekomst verplichtingen met een bepaalde mate van zekerheid na te kunnen komen. Voldoende hoge buffers zijn dus met name in het belang van jongere deelnemers. De omgang met deze buffer vraagt, kortom, om een evenwichtige weging van de belangen van verschillende stakeholders. Volgens DNB kent het nieuwe FTK een goede opzet om het evenwicht tussen de verschillende generaties te borgen. Het over een langere periode uitsmeren van financiële tegenvallers beschermt ouderen tegen abrupte jaarlijkse kortingen. Daar staat tegenover dat de striktere voorwaarden voor indexatie jongeren meer zekerheid geeft over uitkeringen in de toekomst. De economische ontwikkelingen in de nabije toekomst zullen bepalen welke generatie-effecten op korte termijn zullen optreden. Mochten dekkingsgraden onverhoopt verder onder druk komen te staan, dan profiteren ouderen van de langere uitsmeertermijn. Bij economisch herstel profiteren jongeren van de meer verantwoorde voorwaarden voor indexatie.
117
118
Net als de wet- en regelgeving is ook het toezicht van DNB voortdurend in ontwikkeling. Met de Visie op Toezicht 2014-2018 heeft DNB haar toezichtstrategie herijkt. In vervolg op eerder benoemde strategische doelstellingen heeft DNB vier concrete nieuwe ambities geformuleerd: 1) een sterke speler binnen het SSM; 2) het toezicht is gebaseerd op scherpe analyse; 3) het toezicht legt meer nadruk op integriteit en 4) het toezicht is transparant waar mogelijk. DNB is een groot voorstander van het SSM en wil een sterke, actieve rol spelen in de ontwikkeling van een effectieve Europese toezichtorganisatie. Het SSM versterkt het toezicht vanuit Europees perspectief, waardoor DNB haar eigen ambitie van solide financiële instellingen beter kan waarborgen. De samenwerking met de ECB en andere nationale toezichthouders stelt DNB ook in staat om belangrijke vooruitblikkende aspecten uit het toezicht van DNB beter naar voren te brengen in Europees verband. Voorbeelden hiervan zijn het toezicht op gedrag en cultuur en het toezicht op bedrijfsmodellen en strategie. Hiermee wordt het belang van een langetermijnperspectief ook binnen het Europees toezicht onderstreept. Tegelijkertijd levert het SSM een belangrijke impuls aan de versterking van het toezicht van DNB en een versterking van de analyse. Dit komt onder andere tot uiting in het uitvoeren van on-site onderzoeken, wat in andere Europese landen al een gebruikelijke vorm van toezicht is en waarvoor DNB vorig jaar een nieuwe toezichtdivisie heeft opgericht. De on-site onderzoeken stellen hoge eisen aan de analyse binnen de organisatie en de kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens. Ter bevordering van een duurzame financiële sector, waarin de belangen van alle stakeholders op zorgvuldige en integere wijze worden afgewogen, zijn met name transparantie en integriteit belangrijke speerpunten van DNB. Transparantie over het functioneren van financiële instellingen stelt stakeholders in staat om na te gaan hoe hun belangen worden meegewogen en om hierop te reageren. Voor DNB is transparantie tevens een middel om de disciplinerende werking van het toezicht te vergroten. Daarnaast heeft DNB in 2014 inspanningen verricht om de transparantie over haar eigen functioneren te vergroten (zie hoofdstuk 3). Dit draagt bij aan een verantwoording die past bij de maatschappelijke verwachtingen over het functioneren van de toezichthouder. Evenzo geldt dat integriteit een belangrijke voorwaarde is voor het behoud en herstel van vertrouwen in de financiële sector. In 2014 heeft DNB onderzoek gedaan naar de risico’s van omkoping, belangenverstrengeling, witwassen, terrorismefinanciering en het opzetten en toepassen van nationale en internationale benchmarks in de financiële sector. Een concreet voorbeeld gericht op het vergroten van de integriteit van de bedrijfsvoering is de gezamenlijke inspanning van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en DNB ter verbetering van de declaratieprocessen van zorgverzekeraars. Naar aanleiding hiervan hebben verschillende zorgverzekeraars maatregelen genomen die de kans op fraude verminderen. Een ander instrument voor DNB, mede gericht op het vergroten van de integriteit van de sector, is het toetsen van bestuurders, commissarissen en andere beleidsbepalers binnen financiële
Jaarverslag
instellingen. De betrouwbaarheid en geschiktheid van genoemde functionarissen zijn cruciaal voor een gezonde financiële sector. Doel van de toetsingen is dat er alleen nog bestuurders of commissarissen met voldoende kennis en vaardigheden op de financiële markten actief zijn. Dit vergroot zowel de kwaliteit van de bedrijfsvoering als het vertrouwen. In 2014 zijn circa 1.690 toetsingen uitgevoerd. Dit is ruim 40% meer dan in 2013. In totaal is 89% van de voorgedragen kandidaten goedgekeurd. In 11% van de gevallen keurde DNB de aanvraag af met een negatief formeel besluit of werd de aanvraag ingetrokken voordat DNB hiertoe overging. Ten slotte heeft DNB zich georiënteerd op de mogelijkheden om de zogenoemde ESG (Environmental, Social en Governance)-risico’s op te nemen in de toezichtaanpak. Zo zijn pensioenfondsen op basis van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen verplicht om transparant te zijn over hun beleid voor ecologische en maatschappelijke beleggingen. Daarom heeft DNB zich in 2014 herhaaldelijk publiekelijk uitgesproken over de maatschappelijke rol die zij voor pensioenfondsen ziet om met hun deelnemers in gesprek te gaan over de plaats van duurzaamheid in het beleggingsbeleid. In 2015 zal DNB kijken of pensioenfondsen zich er ook aan houden. 5.2.6 Statistieken De statistiekfunctie ondersteunt niet meer alleen DNB en het ESCB bij de uitvoering van hun primaire taken, maar sinds november 2014 ook het Europees bankentoezicht. De stroom van rapportages in het kader van CRD IV van banken aan DNB, het Europees bankentoezicht en de Europese Bankautoriteit (EBA) is immers in 2014 volledig op gang gekomen. Dat stelt de Europese toezichthouders in staat hun werkzaamheden te verrichten. In het verslagjaar zijn, voor nationale toezichtdoeleinden, ook beleggingsondernemingen conform CRD IV aan DNB gaan rapporteren. Daarnaast zijn de voorbereidingen voor rapportages op grond van de nieuwe Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (Alternative Investment Fund Managers Directive – AIFMD) afgerond. Deze geven meer inzicht in de activiteiten van vermogensbeheerders en alternatieve fondsen (waaronder hedgefondsen en private equity-fondsen), instellingen die sinds de financiële crisis meer in de belangstelling van toezichthouders en beleidsmakers staan. Ook zijn in 2014 nieuwe dataverzamelingen ter ondersteuning van het monetaire en financiële stabiliteitsbeleid geïntroduceerd, waaronder een volledig vernieuwd monetair rapportagekader voor banken. Dat kader voorziet zowel in meer specifieke informatiebehoeftes ter ondersteuning van het monetaire beleid als in de informatie die nodig is om aan de vereisten van de nieuwe macroeconomische handboeken van het IMF en de Verenigde Naties te voldoen. Ook de statistische vereisten van de ECB voor beleggingsinstellingen en securitisatievehikels zijn om die redenen aangepast. De statistiekfunctie rolde binnen zeer korte tijd ook een nieuw rapportagekader uit voor de TLTRO’s, waartoe de ECB in de loop van 2014 besloot. Ook werd een nieuwe betalingsverkeerstatistiek geïntroduceerd, die nu ook op ECB-regelgeving is gebaseerd. Daarbovenop zijn nieuwe rapportages geïntroduceerd voor de bancaire kredietverlening aan het MKB, waarvan de resultaten inmiddels ook op de website worden gepubliceerd. Een grote vernieuwing betreft de invoering van de statistiek inzake het houderschap van
119
120
effecten. Hierbij worden de reeds geruime tijd door DNB verzamelde gegevens over het bezit van aandelen, beleggingsfondsen en schuldpapier van diverse sectoren en bancaire groepen gedeeld binnen het eurogebied. Deze statistiek vergroot de mogelijkheden om verwevenheden binnen het financiële systeem in kaart te brengen. In het verslagjaar reviseerde DNB ook haar betalingsbalansstatistieken. Naast de methodologische aanpassingen die voortvloeien uit de invoering van het zesde handboek voor de betalingsbalans (Balance of Payments Manual 6 – BPM6) zijn ook de bronnen herzien. In een steeds verdergaande samenwerking met het CBS is en wordt er daarbij naar gestreefd de aansluiting tussen de betalingsbalans en de nationale rekeningen te optimaliseren. De intensieve samenwerking tussen het CBS en DNB heeft er ook toe geleid dat het IMF eind 2014 bekend kon maken dat Nederland als een van de eerste landen in de wereld aan de nieuwste, hoogste statistische standaarden (Special Data Dissemination Standard Plus – SDDS Plus) zal voldoen. Deze standaarden zijn speciaal ontwikkeld voor landen met systeemrelevante financiële sectoren.
5.3 Kostenontwikkeling De kosten die in 2014 aan de kerntaken van DNB worden toegerekend komen uit op EUR 376,4 miljoen (zie tabel 5.1). Dit betekent een overschrijding van de begroting van EUR 20,2 miljoen. De overschrijding wordt veroorzaakt door de kosten voor het uitvoeren van de comprehensive assessment in het kader van de invoering van het Europees bankentoezicht. In de toezichtbegroting 2014 is hier geen rekening mee gehouden omdat de implicaties hiervan op dat moment nog niet konden worden gekwantificeerd. De kosten voor de comprehensive assessment zijn in een aparte raming aan de minister van Financiën ingeschat op minimaal EUR 42,5 miljoen en maximaal EUR 61,7 miljoen. De gerealiseerde kosten voor de comprehensive assessment bedragen in totaal EUR 45,9 miljoen en zullen worden doorbelast aan de betrokken Nederlandse banken. Deze kosten bestaan uit externe ondersteuning voor audits, taxaties, controles, modellering en projectondersteuning. Deze externe ondersteuning was, mede in het kader van kwaliteitsbewaking, voorgeschreven door de ECB. Daarnaast heeft toezicht door een interne prioritering een forse bijdrage geleverd voor de comprehensive assessment (zie hierna). Daar tegenover staat dat er, net als in voorgaande jaren, bewust gestuurd is op de beheersing van de kosten van ondersteuning. Verder kan een daling van EUR 4,4 miljoen verklaard worden door DNB-brede meevallende personeelskosten (minimale cao-verhoging en meevallende pensioenlasten van EUR 2,4 miljoen). De overige (materiële) verschillen worden hierna per hoofdtaak toegelicht. De hoofdtaak Financiële stabiliteit kent een overschrijding van EUR 0,8 miljoen ten opzichte van de begroting 2014. Dit wordt veroorzaakt doordat meer inzet van juridisch advies nodig was in verband met het verhalen van Icesave-gelden.
Jaarverslag
De kosten voor de hoofdtaak Monetaire stabiliteit en economisch advies zijn EUR 7,4 miljoen
121
lager dan begroot. Dit wordt deels veroorzaakt door het later dan gepland in gebruik nemen van het systeem ter ondersteuning van het reservebeheer (EUR 2,3 miljoen) en door de DNBbrede meevallende personeelskosten. Daarnaast heeft een aantal divisies in 2014 hun formatie deels niet ingevuld.
Tabel 5.1 Kosten per hoofdtaak EUR miljoen
Realisatie
Begroting
Realisatie
Realisatie
2014
2014
Verschil
2013
2012
Financiële stabiliteit*
17,0
16,2
0,8
16,3
14,2
Monetaire stabiliteit en economisch advies
52,1
59,5
-7,4
54,9
56,4
Betalingsverkeer
95,0
102,2
-7,2
110,2
78,6
136,4
148,5
-12,1
139,9
127,6
45,9
0,0
45,9
0,0
0,0
1,0
1,2
-0,2
0,9
0,8
29,0
28,6
0,4
25,0
23,8
376,4
356,2
20,2
347,2
301,4
Hoofdtaak
Toezicht (regulier toezicht) Toezicht (SSM CA) FEC Statistieken Totaal * Inclusief kosten uitvoering DGS.
De onderschrijding bij de taak Betalingsverkeer bedraagt EUR 7,2 miljoen. Naast de DNB-brede meevallende personeelskosten wordt deze onderschrijding veroorzaakt doordat er minder guldenbiljetten zijn ingewisseld (EUR 1,9 miljoen) en een tweetal projecten is doorgeschoven naar 2015. Van de totale onderschrijding van EUR 12,1 miljoen bij de taak Toezicht is EUR 7,6 miljoen veroorzaakt door de inzet vanuit de toezichtdivisies voor de comprehensive assessment. Hierdoor is de primaire inzet op het reguliere toezicht ongeveer 20 fte achtergebleven bij de begroting. DNB heeft diverse maatregelen genomen om de druk als gevolg van deze onderbezetting te compenseren, zodat de beschikbare capaciteit voortdurend daar is ingezet, waar de hoogste risico’s zijn. Zo is in de jaarplanning gesneden in het reguliere bankentoezichtwerk, zoals bezoeken aan buitenlandse vestigingen, reguliere gesprekken en risico-identificatieprogramma’s, is het aantal toezichtthema’s verminderd en is er minder capaciteit besteed aan risico-identificatie. Ook zijn enkele organisatorische maatregelen genomen. Op deze manier kon DNB de juiste aandacht blijven geven aan hoog-risicodossiers. De comprehensive assessment is bovendien zelf een belangrijke risicomitigant geweest voor de betrokken banken en heeft bijgedragen aan nieuwe kennis en vaardigheden van medewerkers.
122
Benadrukt wordt dat deze druk op het reguliere toezicht tijdelijk kon worden gecompenseerd, maar niet structureel kan worden opgevangen. Naast de inzet van eigen personeel voor de comprehensive assessment zijn er ook minder kosten (EUR 2,8 miljoen) dan begroot gemaakt voor inhuur voor overige projecten. Tot slot is er in 2014 sprake geweest van DNB-brede meevallende personeelskosten. De kosten voor de FEC-taak zijn EUR 0,2 miljoen lager dan begroot, deze onderschrijding wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door besparingen op de inhuurkosten. De kosten voor de hoofdtaak Statistieken overschrijden de begroting met EUR 0,4 miljoen. Deze overschrijding wordt veroorzaakt doordat er meer uren zijn gemaakt voor het project Caesar (opslag van datageoriënteerde gegevensstromen). Hiertegenover staan DNB-brede meevallende personeelskosten. Doelmatigheid en rechtmatigheid DNB streeft naar doelmatigheid en rechtmatigheid van haar uitgaven. DNB heeft de externe accountant gevraagd om de doelmatige en rechtmatige inzet van financiële middelen te beoordelen en hierover te rapporteren in het verslag van bevindingen (doelmatigheid) bij de controleverklaring over de verantwoording van de ZBO-taken (rechtmatigheid), waarmee tevens invulling wordt gegeven aan de verplichting die voortvloeit uit de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft). Om de doelmatigheid van DNB te toetsen, wordt gekeken naar het functioneren van haar planning- en control (P&C)-cyclus, waar een verbinding wordt gelegd tussen de doelstellingen van DNB en de daarvoor gemaakte kosten. Daarbij geeft de toelichting op de werkelijke kosten ten opzichte van het budget in het verslagjaar een beeld van de doelmatigheid van DNB. DNB wil dat meer dan 99% van haar uitgaven rechtmatig is. In 2014 bedroeg dit percentage 99,8% (in 2013 en 2012 respectievelijk 99,4% en 99,2%).
5.4 Corporate governance DNB is een naamloze vennootschap naar Nederlands recht. Als centrale bank maakt DNB deel uit van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). DNB-president Klaas Knot is lid van de raad van bestuur en de Algemene Raad van de Europese Centrale Bank (ECB). Als toezichthouder is DNB een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO). Het bestuur van DNB is in handen van de directie. De directie bestaat op grond van de Bankwet 1998 uit een president en daarnaast ten minste drie en ten hoogste vijf directeuren. Een van de directeuren, Jan Sijbrand, is tevens voorzitter van de Toezichtraad en uit dien hoofde eerstverantwoordelijk voor het toezichtbeleid. Hij is ook lid van de Supervisory Board van de ECB, die op grond van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (Single Supervisory
Jaarverslag
Mechanism – SSM) met ingang van 4 november 2014 de besluitvorming inzake het toezicht op significante banken vormgeeft. Per 1 november 2014 heeft Joanne Kellermann haar werkzaamheden beëindigd. Mede vanwege de inwerkingtreding van het SSM en de daarmee gepaard gaande verschuiving van de beslissingsbevoegdheid van DNB naar de ECB, is besloten niet in haar opvolging te voorzien en haar portefeuilles over vier directieleden te verdelen. Als extra ondersteuning van de directie is per november 2014 de functie van secretaris-directeur in het leven geroepen. Secretarisdirecteur Femke de Vries is verantwoordelijk voor de aansturing van het intern bedrijf en de effectieve besturing van DNB. De eindverantwoordelijkheid berust bij de president. Daarnaast heeft de komst van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive – BRRD) en het gemeenschappelijk resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM) gevolgen voor de organisatie. DNB is per 1 januari 2015 aangewezen als nationale resolutieautoriteit, verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van de resolutie van banken en bepaalde beleggingsondernemingen. Om operationele onafhankelijkheid tussen de resolutiefunctie en andere functies van DNB te garanderen en belangenconflicten te voorkomen, is een van de leden van de directie, Frank Elderson, belast met de nieuwe resolutietaak en is bepaald dat hij niet ook belast is met taken op het gebied van uitvoerend bankentoezicht, financiële stabiliteit en monetair beleid. Verder wordt voorzien in een bijzondere stemverhouding binnen de directie, waarbij de directeur resolutie in bepaalde gevallen doorzettingsmacht heeft, doordat hij de beslissende stem kan uitbrengen. Deze bijzondere stemverhouding laat onverlet dat besluiten formeel worden genomen door de directie van DNB als college en dat daarvoor een gezamenlijke verantwoordelijkheid geldt. Ten slotte is een Resolutieraad ingesteld ter voorbereiding van de beraadslaging en besluitvorming door de directie inzake resolutieaangelegenheden, onder voorzitterschap van Frank Elderson. Een en ander zal in 2015 zijn beslag krijgen en wordt vastgelegd in de Bankwet 1998, de statuten en het reglement van orde van DNB. De raad van commissarissen (rvc) bestaat momenteel uit zeven leden. De rvc houdt toezicht op de algemene gang van zaken bij DNB en het beleid van de directie voor uitvoering van artikel 4 van de Bankwet 1998. Ook stelt de rvc de jaarrekening vast. De rvc beschikt over een aantal belangrijke bevoegdheden, zoals de goedkeuring van de begroting en van bepaalde directiebesluiten. Eén lid van de rvc wordt benoemd door de minister: de commissaris van overheidswege. De bankraad functioneert als klankbord voor de directie. De president van DNB brengt aan dit orgaan verslag uit over de algemene economische en financiële ontwikkelingen, en bespreekt het door DNB gevoerde beleid. De bankraad bestaat uit dertien leden. Twee leden van de rvc hebben tevens zitting in de bankraad, onder wie de van overheidswege benoemde commissaris. Bij de overige leden wordt gestreefd naar representatie van de verschillende maatschappelijke geledingen.
123
124
Op de website van DNB staat meer informatie over de huidige governancestructuur. Alhoewel de Nederlandse Corporate Governance Code (Code) alleen geldt voor beursvennootschappen, past DNB de principes en best practice-bepalingen uit de Code zo veel mogelijk toe. Op de website van DNB is een tabel te vinden die weergeeft hoe DNB de Code implementeert.
5.5 Risicobeheersing 5.5.1 Risicobeheersingsraamwerk Het risicobeheersingsraamwerk van DNB is gebaseerd op onder andere de internationaal erkende COSO-Enterprise Risk Management Standaard en de methodologie van de Europese Bankautoriteit (EBA). Het risicobeheersingsraamwerk schept het kader voor een integrale risicobeheersingsaanpak binnen DNB. Belangrijke doelen van het risicobeheersingsraamwerk zijn het ontsluiten van consistente informatie over risico’s en incidenten en het voorkomen van overlap en omissies in de risicobeheersing. De governancestructuur van de integrale risicobeheersing binnen DNB is gebaseerd op het ‘three lines of defense’-model. De drie verdedigingslinies lijnmanagement, ondersteunende risicobeheersings- en interne controlefuncties, en de Interne Accountantsdienst functioneren onafhankelijk van elkaar en leveren elk een bijdrage aan de kwaliteit van het risicobeheersingsen controlesysteem. In 2014 is onder voorzitterschap van de nieuwe secretaris-directeur de oprichting van een Operational Risk Board voorbereid. Het risicomanagementproces dat binnen elk organisatieonderdeel is ingericht omvat de volgende stappen: identificeren, beoordelen, reageren, monitoren en rapporteren. Op basis van deze stappen worden voor elk organisatieonderdeel de belangrijke risico’s en maatregelen in kaart gebracht. Zodoende kan er, waar nodig, door het management worden bijgestuurd. De resultaten van dit proces worden elk kwartaal aan de directie gerapporteerd. Een evaluatie van het functioneren van de risicobeheersings- en controlesystemen is besproken in de rvc. 5.5.2 Risicobeheersing specifieke risicocategorieën DNB maakt in haar risicobeheersingsraamwerk onderscheid in strategische, financiële en operationele risico’s. Voor de strategische risicobeheersing staat het beheersen van de strategische ambities van DNB centraal. De financiële risicobeheersing wordt beschreven in paragraaf 5.6. Tot de operationele risico’s behoren onder andere informatiebeveiligingsrisico’s, procesrisico’s, frauderisico’s, bedrijfscontinuïteitsrisico’s, fysieke beveiligingsrisico’s en compliance- en integriteitsrisico’s. In 2014 is er voor wat betreft de operationele risico’s nadrukkelijk aandacht besteed aan de beheersing van de volgende risicocategorieën: ▪ Informatiebeveiligingsrisico: met betrekking tot informatiebeveiliging heeft DNB geen noemenswaardige incidenten gekend, mede door de hoge beveiligingsgraad van de kantoorautomatisering en adequaat onderhoud. Daarnaast is DNB gestart met een nieuwe bewustwordingscampagne op het gebied van informatiebeveiliging om medewerkers alert te houden met betrekking tot zorgvuldig omgaan met DNB-informatie.
Jaarverslag
▪ Fysieke veiligheid is gericht op het beveiligen van personen, waarden en gebouwen en een veilig transport hiervan. Als gevolg van toenemende (terroristische) dreigingen in binnen- en buitenland heeft DNB haar beveiliging geanalyseerd en verbeteringen doorgevoerd. ▪ Frauderisico: het beleid is geactualiseerd en er is een aantal fraudegevoeligheidsanalyses uitgevoerd. De analyses hebben bijgedragen aan de verdere verbetering van de beheersing van het frauderisico. ▪ Business continuity management (BCM): continuïteitsafspraken voor verschillende primaire processen zijn aangescherpt. Dit draagt bij aan verdere professionalisering van de beheersing van het bedrijfscontinuïteitsrisico. ▪ Compliance- en integriteitsrisico’s: integriteit is essentieel voor de reputatie van DNB en is dan ook een belangrijke kernwaarde. In 2014 is in het bijzonder aandacht geschonken aan het versterken van de beheersing van deze risico’s binnen DNB. In SSM-verband is een ‘Ethics Framework’ opgesteld, dat het integriteitskader vormt voor alle betrokken partijen bij het SSM. Met een enkele aanpassing sluit het integriteitsbeleid van DNB aan bij het kader uit het Ethics Framework. 5.5.3 Belangrijkste risico’s Aan de hand van het risicobeheersingsproces zijn de belangrijkste risico’s in kaart gebracht: 1. Financiële risico’s door Europese schuldencrisis De onlangs door het Eurosysteem aangekondigde nieuwe onconventionele monetaire maatregelen leiden ertoe dat de financiële risico’s van DNB toenemen. Deze risico’s zijn slechts gedeeltelijk afgedekt door de garantie die de Nederlandse Staat in 2013 heeft afgegeven op crisisgerelateerde uitzettingen van DNB, aangezien de garantie niet alle exposures omvat. Ultimo 2014 waren het kapitaal en de buffers toereikend om de risico’s af te dekken. 2. Cybercrimerisico’s Informatie is voor DNB cruciaal bij haar taakuitoefening. Om te voorkomen dat verlies of misbruik van DNB-bedrijfsmiddelen zoals informatie, netwerken en systemen, optreedt als gevolg van cybercrime, is het van belang dat DNB haar activa adequaat beveiligt. Omdat menselijk handelen hierbij een bepalende factor is heeft DNB daar veel aandacht voor. Het informatiebeveiligingsbeleid en de informatiebeveiligingsprocedures worden regelmatig geactualiseerd om cybercrime tegen te gaan en de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van informatie te waarborgen. Op dit gebied hebben zich in 2014 geen noemenswaardige incidenten voorgedaan. 3. Transitierisico’s betreffende het Single Supervisory Mechanism (SSM) Met de start van het SSM is het bankentoezicht in Nederland ingrijpend gewijzigd. Om hierop in te spelen heeft DNB veranderingen doorgevoerd in haar toezichtorganisatie en -werkwijze. Bij de implementatie van de nieuwe werkwijze kan DNB tegen
125
126
uitvoeringsdilemma’s aanlopen. DNB houdt rekening met deze risico’s en neemt waar mogelijk beheersmaatregelen. Een aantal van deze aandachtspunten is al voorzien: a. Er is een nieuwe Europese toezichthandleiding opgesteld, maar met de toepassing ervan zal in de praktijk nog ervaring moeten worden opgedaan. Daarbij zal veelvuldig met de ECB worden afgestemd en kennis over de Nederlandse bankensector en -instellingen worden overgedragen. b. De veranderingen binnen het bankentoezicht kunnen voor de Nederlandse banken onduidelijkheden veroorzaken, aangezien het takenpakket van de nieuwe toezichthouder (ECB) en de samenwerking tussen de nieuwe en de oude toezichthouders (DNB en AFM) nog niet geheel zijn uitgekristalliseerd. c. Een gevolg van de invoering van het Europees bankentoezicht is dat de prioritering binnen het toezicht op Nederlandse instellingen wordt bepaald door de ECB, waardoor DNB minder beslissingsvrijheid heeft binnen de uitoefening van haar bankentoezichttaak. d. Door de komst van het Europees bankentoezicht kan de koppeling tussen specifieke Nederlandse macroprudentiële en microprudentiële risico’s onder druk komen te staan, waardoor de synergie tussen de centralebank- en toezichtonderdelen van DNB onvoldoende wordt benut. 5.5.4 In control-verklaring betreffende de financiële verslagleggingsrisico’s Op grond van de door haar uitgevoerde evaluatie verklaart de directie van DNB dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen voor de financiële verslagleggingsrisico’s in 2014 een redelijke mate van zekerheid geven dat de financiële verslaglegging geen onjuistheden van materieel belang bevat. De interne risicobeheersings- en controlesystemen ten aanzien van de financiële verslagleggingsrisico’s hebben in 2014 naar behoren gewerkt.
5.6 Financiële uitzettingen Het risicoprofiel van de balans van DNB verbeterde in 2014 weliswaar maar de risico’s blijven absoluut gezien op een hoog niveau. De ontwikkeling van het risicoprofiel reflecteert de ontwikkelingen op de financiële markten. Enerzijds leidden de relatieve kalmte en een positief sentiment op de financiële markten tot een verkorting van de balans en een daling in resulterende risico’s. Anderzijds impliceerde de omgeving van lage inflatie nieuwe risico’s ingegeven door de start van nieuwe onconventionele monetaire programma’s. De lage rentes veroorzaakten daarbij een afname van de rente-inkomsten uit monetaire transacties en eigen beleggingen. Het resultaat over 2014 bedroeg EUR 951 miljoen en daalde daarmee met EUR 227 miljoen ten opzichte van 2013. DNB kan het risicoprofiel, vanwege de dominante rol van monetaire uitzettingen, slechts tot op zekere hoogte beheersen. De opbrengsten en risico’s van het gezamenlijke monetaire beleid worden grotendeels gedeeld naar rato van de Eurosysteem kapitaalverdeelsleutel van de verschillende nationale centrale banken. Het totale risico, vastgesteld de aan de hand van de
Jaarverslag
expected shortfall methode (99%) en scenarioanalyses, resulterend uit directe en indirecte
127
(via het Eurosysteem) uitzettingen was met EUR 9,3 miljard relatief groot (zie tabel 5.2). De uitzettingen betreffen de bedragen waarover DNB risico loopt en wijken af van de uitzettingen zoals opgenomen in de balans. De staatsgarantie die ziet op uitzettingen uit hoofde van voornamelijk steunprogramma’s mitigeert een deel van deze risico’s, waardoor de vermogenspositie van DNB (EUR 7,9 miljard) voldoende solide wordt geacht om de resterende risico’s te dragen. De uitzettingen die onder deze staatsgarantie vallen daalden met EUR 4,1 miljard.
Tabel 5.2 Totale uitzettingen EUR miljard, exclusief goud en inclusief noodliquiditeitssteun (ELA). Uitzettingen zijn hier die exposures waarover DNB risico loopt.
Verschil tov 31-12-2014
31-12-2013
dec 2013
75,6
85,3
-9,7
Monetaire uitzettingen
45,9
55,2
-9,4
Overige portefeuilles
29,7
30,0
-0,3
Risico
9,3
11,2
-1,9
Kapitaal en reserves
7,9
7,8
0,1
13,3
17,4
-4,1
5,7
5,7
-
Totale uitzettingen
Uitzettingen onder garantie Garantie
5.6.1 Monetaire uitzettingen Verder vertrouwensherstel leidde in 2014 tot een afname van de uitzettingen samenhangend met de crisismaatregelen rondom de krediet- en schuldencrises. Aflossingen door overheden van Italië, Spanje en Griekenland hadden tot gevolg dat de exposure uit het Securities Market Programme (SMP) met EUR 1,9 miljard (zie tabel 5.3) daalde. Marktpercepties van de risico’s op deze overheden daalden eveneens; rentes op staatsleningen bereikten historische dieptepunten en de creditrating van met name Spanje, Portugal en Ierland werden opwaarts bijgesteld. Het risico op de SMP-portefeuille daalde daardoor aanzienlijk. Bancaire instellingen deden in 2014 in mindere mate een beroep op het Eurosysteem, waardoor de uitzettingen afkomstig uit open market operations (OMO) flink daalden. Deze ontwikkeling is deels terug te voeren op verbeterde kapitaalsposities van bancaire instellingen en de balansverkorting die banken doorvoerden. Ook banken die gebruik maakten van noodliquiditeitssteun (ELA) losten deze in belangrijke mate af. De ontwikkelingen van de reële economie in het eurogebied, met daarbij het risico op deflatie en verdere stagnatie, noodzaakten het Eurosysteem tot het starten van nieuwe
128
Tabel 5.3 Monetaire uitzettingen EUR miljard, exclusief noodliquiditeitssteun (ELA). Uitzettingen zijn hier die exposures waarover DNB risico loopt.
Verschil tov dec OMO
SMP*
CBPP’s
ABSPP
Totaal
2013
10.806
4.119
211
33
15.169
-17%
Spanje
8.085
1.617
629
5
10.336
-27%
Frankrijk
3.744
-
949
1
4.694
2%
Griekenland
3.053
920
-
-
3.973
-19%
Portugal
1.846
781
47
6
2.680
-28%
Italië
608
-
783
55
1.446
-1%
Overig
5827
513
819
0
7.159
2%
Totaal
33.968
7.950
3.438
100
45.456
-16%
-18%
-20%
18%
100%
-16%
Nederland
Verschil tov dec 2013 *
Directe exposure op overheden uit het programma.
onconventionele programma’s. In september en december verschafte DNB krediet aan de commerciële banken door middel van Targeted Longer-Term Refinancing Operations (TLTRO). Deze kredietverlening, bedoeld om de kredietverlening in het Eurosysteem te bevorderen, kent een looptijd van vier jaar. In het laatste kwartaal startte het Eurosysteem met nieuwe onconventionele programma’s om covered bonds (CBPP3) en asset-backed securities (ABSPP) aan te kopen. Eindejaar waren de volumes van de aankopen en de resulterende risico’s van de programma’s beperkt. Beide programma’s hebben een looptijd van twee jaar waardoor de volumes en resulterende risico’s zullen stijgen. De risico’s die uit de programma’s voortvloeien vallen niet onder de staatsgarantie en zijn, naar rato van de kapitaalsleutel, voor rekening van DNB. Vanaf maart 2015 start DNB onder het Expanded Asset Purchase Programme (EAPP) met het aankopen van met name staatsobligaties. De beoogde omvang van de aankopen (inclusief CBPP3 en ABSPP) bedraagt op Eurosysteemniveau EUR 60 miljard per maand. De risico’s, welke met de aankopen worden aangegaan, worden slechts voor een beperkt deel (20%) op basis van de kapitaalsleutel gedeeld. Het debiteurenrisico voor DNB is hiermee beperkt. Het programma kan bij een oplopende (deposito)rente tot herfinancieringsverliezen leiden. Na balansdatum liep de exposure en het hieruit resulterende risico op Griekenland op; een uitstroom van gelden uit Griekenland was hier debet aan.
Jaarverslag
5.6.2 Externe reserves en eurobeleggingen
129
DNB heeft de overtuiging dat haar rol als centrale bank en toezichthouder specifieke voorwaarden wat betreft liquiditeit, solvabiliteit, reputatie en signaalfunctie met zich mee brengt. Vanwege het hoge risicoprofiel voortkomend uit de monetaire beleidstaken houdt DNB bij de eigen beleggingen vast aan een laag risicoprofiel. De eigen middelen werden voornamelijk belegd in kortlopend schuldpapier uitgegeven door Duitse en Amerikaanse (semi)-overheden (zie tabel 5.4). De beperkte uitzettingen op Zuid-Europese landen daalden het afgelopen jaar verder als gevolg van aflossingen op aangehouden obligaties. Door middel van valutatermijntransacties heeft DNB het valutarisico op de beleggingen in de Amerikaanse en Australische dollar en samenhangend met de IMF-vordering in Special Drawing Rights (SDR) vrijwel volledig afgedekt.
Tabel 5.4 Samenstelling van de externe reserves en de eurobeleggingen EUR miljard
Verschil tov 31-12-2014
31-12-2013
dec 2013 0,3
17,8
17,5
Amerikaanse dollarportefeuille
7,4
6,9
0,5
Australische dollarportefeuille
1,0
1,0
-0,0
IMF-vorderingen
2,4
2,8
-0,4
Aandelen
1,5
1,6
-0,1
Marktwaarde valuta afdekking
-0,4
0,3
-0,7
Totaal
29,7
30,0
-0,3
Eurobeleggingsportefeuille
De aandelenbeleggingen (EUR 1,5 miljard) worden aangehouden met het oog op diversificatieeffecten en werden beheerd door drie externe beheerders. Alle drie volgden de MSCI World Benchmark, waarbij twee een passief beleggingsbeleid hanteerden. De derde vermogensbeheerder voert een actief beleid waarbij MVO-overwegingen in de selectie worden meegenomen. In 2014 is aan de ambitie om MVO-overwegingen te incorporeren bij reservebeheer vormgegeven door de twee passieve fondsen om te zetten naar ‘duurzame’ fondsen. De fondsen beleggen conform de MSCI index, maar sluiten aandelen uit die niet voldoen aan de ethische richtlijnen die gebaseerd zijn op de principes van het UN Global Compact. De principes zijn gericht op het voorkomen van misstanden op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, milieu, werkstandaarden en corruptie. Producenten van controversiële wapens zijn hierdoor bijvoorbeeld uitgesloten bij alle drie beheerders. Deze drie beheerders hebben de Principles for Responsible Investment (PRI) ondertekend.
130
5.6.3 Resultaat Het resultaat over 2014 daalde ten opzichte van voorgaande jaren tot EUR 951 miljoen (zie tabel 5.5). De monetaire opbrengsten liepen door de verlaging van de beleidsrentes en de verkleining van de rente-corridor (het verschil tussen de deposito- en de marginale beleningsrente) terug. Tezamen met de afname van risico daalde ook het resultaat op onconventionele monetaire programma’s; aflossingen van obligaties in de SMP- en CBPP-portefeuilles resulteerden in vergelijking met 2013 in een vermindering van het resultaat. Gelden ontvangen uit de boedel van Lehmann Brothers leverden in 2014 wel extra inkomsten op. De nieuwe onconventionele programma’s droegen in 2014 nauwelijks bij aan het resultaat. Verkopen ingegeven door stijgende aandelenkoersen leverden een grote bijdrage aan het resultaat op eigen beleggingen. Het defensieve beleggingsprofiel in combinatie met de lage rente drukten rente-inkomsten uit de vastrentende waardenportefeuilles. Hogere verkoopresultaten op de vastrentende waarden werden teniet gedaan door de verminderde renteopbrengsten. De baten uit de overige portefeuilles bedroegen over 2014 EUR 502 miljoen en daarmee stegen de baten ten opzichten van 2013.
Tabel 5.5 Opbouw resultaat EUR miljoen
Verschil tov
OMO CBPP1&2 SMP inclusief CBPP3
31-12-2014
31-12-2013
dec 2013
60
281
-221
4
18
-14
480
582
-102
94
61
33
Totaal monetaire operaties
638
942
-304
Euro vastrentende waarden
176
225
-49
USD vastrentende waarden
23
13
10
Overig
JPY, AUD en SDR vastrentende waarden Aandelen beleggingen resultaat deelnemingen ECB en BIS Overige portefeuilles Diversen (inclusief kosten) Totaal
3
9
-6
242
85
157
58
109
-51
502
441
61
-189
-205
16
951
1178
-227
Jaarverslag
5.7 Financiële educatie en technische samenwerking 5.7.1 Financiële educatie DNB heeft een lange traditie in het geven van voorlichting over de kerntaken van een centrale bank, en in het verlengde daarvan over het functioneren van de economie. Zo heeft DNB een Bezoekerscentrum waar scholieren, studenten en andere doelgroepen worden voorgelicht over deze onderwerpen. In 2014 heeft het Bezoekerscentrum 17.832 bezoekers ontvangen, merendeels groepen leerlingen. Ook richt DNB zich op het verstandig leren omgaan met geld en het nemen van betere financiële beslissingen, door producten te ontwikkelen als lespakketten, brochures, films, online games, posters en stripverhalen. In september 2015 verhuist het Bezoekerscentrum van de Achtergracht naar het kantoorpand van DNB aan de Sarphatistraat, dat geheel gerenoveerd wordt. Het nieuwe Bezoekerscentrum wordt ook toegankelijk voor individuele bezoekers, die zonder afspraak de algemene publiekstentoonstelling op de begane grond kunnen bezoeken. Groepen scholieren kunnen net als afgelopen jaren op afspraak een rondleiding krijgen op de eerste verdieping, waar de nieuwe, interactieve tentoonstellingen over de kerntaken van DNB worden ingericht. DNB participeert ook in het platform Wijzer in geldzaken, een initiatief van het ministerie van Financiën. Ruim veertig organisaties uit de financiële sector, de overheid, de wetenschap, voorlichtings- en consumentenorganisaties werken binnen dit platform samen aan financiële bewustwording en educatie van de consument. DNB is een van de vier sponsoren. In 2014 deed DNB ook weer mee aan de landelijke Week van het geld, georganiseerd door Wijzer in geldzaken. Tijdens dit evenement zet DNB medewerkers als gastdocenten in om kinderen uit het basisonderwijs beter te leren omgaan met geld. Verder ondersteunt DNB Child and Youth Finance International (CYFI), een wereldwijde organisatie die het financiële bewustzijn en de financiële vaardigheden van kinderen in meer dan honderd landen helpt te ontwikkelen. Naast morele support voor de doelstellingen en participatie in de evenementen van CYFI, stelt DNB een gedeelte van haar bedrijfsruimte tijdelijk pro bono ter beschikking voor huisvesting van deze organisatie. 5.7.2 Technische ondersteuning Al jaren biedt DNB technische ondersteuning aan de centrale banken en toezichthouders uit de groep landen die Nederland samen met België vertegenwoordigt in het IMF: de IMF-kiesgroep. De kiesgroep bestaat uit vijftien landen, waarvan de meeste in Oost-Europa. Een aantal van deze landen is sinds enige tijd lid van de Europese Unie of streeft naar dat lidmaatschap. De Europese Unie stelt hoge eisen aan deze landen als het gaat om de inrichting van instellingen, wetgeving en de capaciteit om de wetgeving uit te voeren. De ondersteuning van DNB is gericht op het verbeteren van de institutionele en personele capaciteiten van de collega-instellingen in deze landen. Ook enkele andere landen richten het vizier als gevolg van de geopolitieke onrust sterker dan voorheen op Europa, en ook hieruit vloeit vraag voort naar technische ondersteuning. Het ondersteunen van de IMF-kiesgroep dient ook een Nederlands belang: een stevige kiesgroep is nodig om (samen met België) een zetel in het dagelijks bestuur van het IMF te kunnen bezetten en zo direct mee te beslissen over het beleid van het IMF.
131
132
Gezien de omvangrijke vorderingen die Nederland heeft uitstaan op het IMF, is het van belang om te kunnen meebeslissen over kwesties die de financiële soliditeit van het IMF betreffen. Bovendien bewaakt het IMF de internationale financiële stabiliteit, wat voor Nederland als kleine open economie van grote waarde is. In 2014 zette DNB 5,3 fte in voor technische ondersteuning. De kwaliteit van de verstrekte ondersteuning wordt gemonitord door middel van evaluatieformulieren. In 2014 vond ook een evaluatiemissie plaats naar een van de kiesgroeplanden om de resultaten van in 2010 verstrekte technische aanbevelingen te beoordelen en nader advies te geven. De uitkomsten waren zeer positief. De cohesie van de kiesgroep wordt ook bevorderd doordat de door de kiesgroep gekozen Nederlandse bewindvoerder een aantal adviseurs uit de kiesgroeplanden kan inschakelen. De bewindvoerder vertegenwoordigt de belangen van de kiesgroeplanden bij het IMF-bestuur. Daarnaast ontmoeten de presidenten van de centrale banken en de ministers van Financiën van de kiesgroeplanden elkaar ten minste drie keer per jaar om over kiesgroepaangelegenheden te spreken.
5.8 Bedrijfsvoering 5.8.1 Implementatie MVO-beleid Het MVO-beleid van DNB beslaat vijf themagebieden: MVO in de kerntaken, milieu, duurzaam inkopen, sociaal beleid en maatschappelijke betrokkenheid. Elk van deze themagebieden omvat een aantal onderwerpen of speerpunten, waarvoor jaarlijks doelstellingen worden geformuleerd en waarover jaarlijks wordt gerapporteerd. De uitkomsten van de stakeholderdialoog over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) gebruikt DNB voor aanscherping van haar beleid en het bepalen van speerpunten. Voor meer informatie over het MVO-beleid en een toelichting op de verantwoording in dit verslag, zie ook de MVO-bijlage op de website dnb.nl. Stakeholderdialoog en materialiteitsanalyse Eind 2013 heeft DNB een uitgebreide stakeholderdialoog gehouden, gericht op het MVO-beleid van DNB en de verantwoording daarover in het jaarverslag. De uitkomsten zijn verwerkt in een zogenoemde materialiteitsanalyse (zie het jaarverslag van DNB over 2013), die in oktober 2014 is voorgelegd voor feedback aan een aantal sleutelpersonen binnen DNB en aan vertegenwoordigers van financiële instellingen, staatsondernemingen en overheidsgerelateerde instellingen. Figuur 5.1 geeft een beeld van de uitkomsten van deze feedback en bevestigt de uitkomsten van de eerdere stakeholderdialoog: zowel stakeholders als DNB zijn van mening dat DNB de meeste impact kan bewerkstelligen via de uitoefening van haar kerntaken. De focus van het MVO-beleid van DNB ligt dan ook op het verder integreren en operationaliseren van duurzaamheid binnen de kerntaken. Dit heeft ook zijn weerslag op dit jaarverslag, waarin DNB haar MVO-profiel meer expliciet belicht vanuit de uitoefening van haar kerntaken. De huidige materialiteitsanalyse komt grotendeels overeen met die uit het Jaarverslag van DNB over 2013. Het onderwerp toezicht is eenzelfde mate van belang en impact toegekend,
Jaarverslag
Herstel van vertrouwen in financiële sector, euro en DNB Toezicht op zorgvuldige en integere bedrijfsvoering 1 Integriteit en compliance Schuldencrisis
Economisch beleid en onderzoek (incl. duurzaamheid)
Betalingsverkeer 2 Verantwoord beleggen Medewerkers
midden
Belang ervaren door stakeholders
hoog
Figuur 5.1 - Belang ervaren door stakeholders en impact van DNB
Financiële educatie Arbeidsvoorwaarden Technische samenwerking
Diversiteit
Vrijwilligerswerk/ Financiële bijdragen
laag
Duurzaam inkopen/ Energieverbruik en CO2-footprint
laag
midden
hoog
Impact van DNB 1 Met ‘Toezicht op zorgvuldige en integere bedrijfsvoering’ wordt bedoeld het toezicht van DNB op governance, bedrijfsmodellen, (inclusief Environmental, Social & Governance risico’s), integriteit, gedrag & cultuur inclusief beloningsbeleid van onder toezicht staande instellingen. 2 ‘Betalingsverkeer’ behelst toegankelijk en bereikbaar, veilig en continu beschikbaar, efficiënt en milieuvriendelijk betalingsverkeer.
Bron: DNB.
met dien verstande dat ESG-risico’s (environmental, social, governance risico’s) als onderdeel van houdbare bedrijfsmodellen volgens stakeholders meer aandacht zouden moeten krijgen dan nu het geval is. In paragraaf 5.2.5 is te lezen welke vorderingen DNB heeft gemaakt met het meenemen van ESG-risico’s in het toezicht. Sturing en verantwoording Het MVO-beleid wordt geborgd via een formele organisatie en managementaanpak. Voor de materiële onderwerpen zijn doelstellingen geformuleerd waarop het management stuurt en waarover in het jaarverslag verantwoording wordt afgelegd. Verder is inzichtelijk gemaakt hoe het proces van waardecreatie eruitziet en waar specifieke impactgebieden liggen van DNB. Conform de Corporate Governance Code is de directie verantwoordelijk voor de voor DNB relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen. De directie legt hierover verantwoording af aan de raad van commissarissen en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.
133
134
5.8.2 Wijzigingen bedrijfsvoering Aanpassing besturingsstructuur In opdracht van de directie is een board effectiveness-onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek vloeit voort uit het Plan van aanpak cultuurverandering toezicht DNB, waarin de directie het initiatief nam zich met externe bijstand te laten toetsen op haar gezamenlijke functioneren. Het onderzoek is met de raad van commissarissen besproken en draagt bij aan een optimale beoordeling door de raad van commissarissen van de sturing door de directie. De secretarisdirecteur is verantwoordelijk voor de opvolging van de uit het onderzoek volgende aanbeveling om meer aandacht te hebben voor de interne besturing van DNB en doorvertaling van besluitvorming naar de rest van de organisatie. Zij is hiertoe een project gestart waarbinnen de opzet van het interne bedrijf en de werking van de bedrijfsvoering zullen worden herzien. Voorbereidingen Europees bankentoezicht In 2014 is het Europees bankentoezicht bij de ECB in Frankfurt opgezet. De voorbereidingen hiertoe vroegen de nodige inzet van DNB. Zo was DNB nauw betrokken bij het vormgeven van de Europese toezichtorganisatie en heeft DNB haar eigen toezichtorganisatie ingrijpend aangepast aan de nieuwe Europese toezichtopzet: er is een divisie gevormd voor de significante instellingen die direct onder het toezicht van de ECB vallen en een bankendivisie geïntroduceerd die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het toezicht op de overige Nederlandse banken die niet onder direct toezicht van de ECB vallen. Daarnaast is er een aparte divisie opgericht voor on-site toezicht bij banken. Er zijn 23 DNB’ers uitgestroomd om hun carrière voort te zetten binnen het Europees toezicht. Deze zijn vervangen door zowel interne doorstroom als door instroom van nieuwe medewerkers. Versobering van arbeidsvoorwaarden In lijn met maatschappelijke ontwikkelingen heeft DNB haar arbeidsvoorwaarden versoberd. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in een nieuwe cao, welke vanaf 2015 van kracht zal zijn. Hierin is onder meer opgenomen dat de pensioenregeling wordt versoberd. Dit leidt gedurende de komende vijf jaar jaarlijks tot EUR 4,9 miljoen lagere kosten. Ook wordt een persoonlijk keuzebudget (PKB) ingevoerd, waarmee medewerkers faciliteiten kunnen bijkopen of een opleiding kunnen financieren. Alle medewerkers in dienst van DNB vallen onder de cao, met uitzondering van de directie. Aanpassing locatiebeleid goudvoorraad In 2014 heeft DNB haar locatiebeleid voor de goudvoorraad aangepast. Voorheen was 51% van het goud in New York ondergebracht, 20% in Ottawa, 18% in Londen en 11% in Amsterdam. Om een evenwichtiger spreiding te realiseren is goudbezit verplaatst van New York naar Amsterdam. Nu bevindt zich 31% van de voorraad op elk van beide locaties, terwijl de hoeveelheden in Ottawa en Londen niet zijn veranderd. Hiermee voegt DNB zich bij andere centrale banken die een groter deel van hun goudvoorraad opslaan in eigen land.
Jaarverslag
Uniformeren van communicatie-uitingen De opzet van communicatie-uitingen van DNB, zowel intern als extern, was voorheen erg divers. Om hierin een herkenbare lijn aan te brengen zijn alle communicatie-uitingen geüniformeerd. Hiertoe is een corporate story opgesteld, die aan de hand van kernwaarden als uitgangspunt zal dienen bij alle communicatie-uitingen. Ook is de DNB-huisstijl aangepast: onder meer het logo, het uiterlijk van de in- en externe website en het lettertype van alle communicatie-uitingen zijn aangepast. Daarnaast is een nieuwe arbeidsmarktcampagne gelanceerd, welke het huidige DNB beter reflecteert. Revitalisatie kantoorpand Sarphatistraat en verkoop andere panden In 2014 is een start gemaakt met de renovatie van het tweede kantoorpand van DNB. Dit verouderde pand is daartoe volledig gestript. In haar nieuwe vorm zal het – geheel klimaatneutrale – gebouw niet alleen dienst doen als kantoorpand, maar zal het daarnaast plaats bieden aan het Bezoekerscentrum van DNB. De werkzaamheden zullen naar verwachting in de zomer van 2015 worden afgerond. Daarnaast heeft DNB haar kantoorpand in Apeldoorn en trainingscentrum in Voorthuizen verkocht. 5.8.3 Medewerkers De meerjarenstrategie van DNB (Polaris) blijft het richtsnoer voor het realiseren van de doelstellingen van DNB. De ambitie dat DNB op alle posities de beste mensen wil aannemen, is leidend voor alle HR-activiteiten. DNB wil toptalent aantrekken en behouden, en vragen om blijvende ontwikkeling. Daarvoor is het nodig dat DNB interessante, uitdagende werkzaamheden biedt, met voldoende groei- en ontwikkelingsmogelijkheden door roulatie en opleiding. Centrale recruitment In 2013 is gestart met centrale recruitment, wat in 2014 zijn vruchten begon af te werpen. Het doel was onder andere een efficiënter wervings- en selectietraject, om zo het sollicitatie proces in te korten. Voor de in 2014 aangenomen kandidaten geldt dat 45% binnen dertig dagen na de sollicitatie een aanbod had, en nog eens 29% binnen vijftig dagen. De leeftijds- en m/v-verdeling van de aangenomen, externe kandidaten is evenwichtig: qua leeftijd zit 35% in de categorie 20-29 jaar, 35% in de categorie 30-39 jaar, 25% in de categorie 40-49 jaar en 5% is 50 jaar of ouder. De m/v-verdeling is 53%–47%. Nieuwe arbeidsmarktcampagne Op 8 maart 2014 werden de eerste voorbereidingen getroffen voor een nieuwe arbeidsmarkt campagne. Met de nieuwe slogan ‘DNB zet je op scherp’ werd in november 2014 gestart. De nieuwe campagne daagt potentiële kandidaten vooral uit: Wat we bij DNB doen is nogal wat. Ben jij in staat daar een bijdrage aan te leveren?
135
136
Traineeship Doel van het DNB traineeship, dat bestaat sinds 2012, is om jonge ambitieuze talenten vroeg aan de organisatie te binden en de zichtbaarheid van DNB op de arbeidsmarkt te vergroten. In april 2014 is er weer een nieuwe groep trainees gestart. De duur van het traineeship is 24 maanden, zodat DNB nu eerste- en tweedejaars trainees in huis heeft. DNB Academie Om de ontwikkeling van medewerkers te stimuleren en faciliteren, is in februari 2014 de DNB Academie opgezet. Vakmanschap, meesterschap en leiderschap staan daarin centraal. DNB wil er als kennisinstituut voor zorgen dat toezichthouders en centrale bankiers de mogelijkheid hebben om zich blijvend te ontwikkelen. Daarvoor mobiliseert de DNB Academie niet alleen de in huis aanwezige kennis én externe expertise, maar wordt er ook volop samengewerkt met de beste nationale en internationale onderwijsinstellingen. Management Development Management Development (MD) is gericht op het ontwikkelen van vaardigheden van het management. Naast de al bestaande ontwikkelprogramma’s voor aankomende en zittende managers is er in 2014 een programma ontwikkeld voor (het vergroten van) ‘span of support’vaardigheden van managers. Daarnaast is mentoring en intervisie voor nieuwe managers geprofessionaliseerd. DNB vindt het belangrijk dat nieuwe managers, behalve van hun eigen lijnmanager, ook ondersteuning krijgen van een andere manager bij DNB, die als mentor kan fungeren. Daarnaast is intervisie, oftewel het collegiaal kunnen sparren en casuïstiek bespreken in een veilige setting, erg leerzaam gebleken. In 2014 is er een aantal intervisiegroepen gevormd. Performance management In 2014 is het eerder vernieuwde performancesysteem geëvalueerd. Hierbij is geanalyseerd of de vernieuwde systematiek inderdaad behulpzaam is bij het bereiken van de gewenste doelstellingen: het nog beter en gerichter sturen op presteren door het toepassen van een 7-puntsschaal voor de beoordeling en het verduidelijken van de spelregels van het systeem. Uit de evaluatie blijkt dat de 7-puntsschaal inderdaad organisatiebreed tot meer differentiatie en meer eenduidige beoordelingen leidt. Diversiteit In de Polaris-ambities is opgenomen dat menselijk kapitaal de belangrijkste voorwaarde is voor het behalen van de doelstellingen van DNB. Daarbij wil DNB meerwaarde creëren door in te zetten op de diversiteit van mensen. Met de ondertekening van het Charter Talent naar de Top streefde DNB naar een percentage van 32% vrouwen op managementposities in 2014. Eind 2014 stond dit percentage op 33,3% (inclusief gedetacheerden), dankzij stimulerende activiteiten zoals deelname aan het Cross Mentoring-programma, dat vrouwelijke mentees mentoren biedt in andere bedrijven, specifieke aandacht voor de m/v-diversiteit bij benoemingen voor managementfuncties en het interne vrouwennetwerk Female Capital. Er is blijvende en
Jaarverslag
gerichte aandacht nodig in 2015 om voldoende vrouwelijke kandidaten voor alle posities in het vizier te hebben. Behalve aandacht voor genderdiversiteit is er ook aandacht voor verschillen in etnische achtergrond, geloofsovertuiging en geaardheid. Zo is het contract met de stichting UAF in 2014 verlengd. Deze stichting begeleidt hoger opgeleide vluchtelingen bij hun studie en het vinden van een baan. Ook nam DNB in 2014 weer met een boot deel aan de Gay Pride. Medewerkerstevredenheidsonderzoek In tegenstelling tot voorgaande jaren is er in 2014 geen medewerkerstevredenheidsonderzoek gehouden. In 2015 zal opnieuw een tevredenheidsonderzoek onder medewerkers worden uitgevoerd. Gezondheid en arbo In 2014 zijn zowel de ziekmeldingsfrequentie als het ziekteverzuimpercentage licht gedaald. De ziekmeldingsfrequentie was 0,96 (2013: 1,05) en het verzuimpercentage 2,79% (2013: 2,88%). Speerpunten in 2014 waren extra aandacht voor langdurige, psychische klachten bij ziekteverzuim, vitaliteit, een gezonde leefstijl en duurzame inzetbaarheid. Voor meer informatie, zie de MVO-bijlage. 5.8.4 Compliance en integriteit DNB streeft naar een hoge mate van integriteit binnen haar organisatie en beschikt hiertoe over een compliance & integriteitsprogramma. Dit programma dient de integriteitsrisico’s te beheersen en integer handelen van de organisatie en haar medewerkers te bevorderen. Hierbij is een actieve rol voor managers weggelegd. Er is voortdurend aandacht voor de verdere ontwikkeling van integriteit binnen DNB, waarbij ernaar wordt gestreefd ten minste op hetzelfde niveau als vergelijkbare organisaties te presteren. De afdeling Compliance & integriteit (C&I) heeft een katalyserende rol. Ze ondersteunt de organisatie met bewustwording, risicomanagement en advies. C&I controleert de naleving van interne integriteitsregels en adviseert de organisatie en haar medewerkers over vraagstukken op het gebied van integriteit. De afdeling onderzoekt tevens integriteitsincidenten en interne en externe klachten. Integriteitsbeleving medewerker In 2014 is onderzoek gedaan naar de beleving van integriteit binnen DNB. De resultaten zijn over de gehele linie positief. De meeste medewerkers ervaren DNB als een integere organisatie met integere medewerkers. Wel wordt de toepassing van integriteitsregels soms als gecompliceerd ervaren. En managers vinden het soms lastig om hun integriteitsbevorderende rol concreet te maken. Ontwikkeling van integriteitsrisico’s In 2014 heeft C&I een benchmarkanalyse uitgevoerd: hoe verhoudt het integriteitsbeleid van DNB zich tot dat van andere centrale banken en de ECB? De ‘lat’ op het gebied van compliance
137
138
en integriteit bleek op het goede niveau te liggen. Het integriteitsbeleid van DNB voldoet op hoofdlijnen aan de aanbevelingen die in Europees verband zijn opgesteld. DNB beschikt over veel vertrouwelijke informatie, die uiteraard niet onbedoeld bij derden mag terechtkomen. Tal van maatregelen moeten dit voorkomen. De belangrijkste regels voor het omgaan met vertrouwelijke informatie worden gemonitord. Daarnaast worden medewerkers op hun professionele verantwoordelijkheid aangesproken als het gaat om de naleving van het integriteitsbeleid. Risicobeheersing Compliance en integriteit De afdeling C&I heeft in 2014 diverse interne en externe signalen, incidenten en onderzoeks rapporten op het gebied van integriteit geanalyseerd. Naar aanleiding hiervan zijn ter versterking van de risicobeheersing interne richtlijnen en lessons learned opgesteld. Door vroegtijdige betrokkenheid bij DNB-projecten en interne samenwerkingsverbanden wordt de business proactief geadviseerd over integriteit. Naleving integriteitsregelingen; meldingen en incidenten C&I ziet toe op naleving van de gedragscode en integriteitsregelingen van DNB. Medewerkers sturen meldingen, adviesvragen en incidenten veelal digitaal naar de afdeling, die deze behandelt via een geautomatiseerd systeem (zie paragraaf 6 van de MVO-bijlage). 5.8.5 Milieu DNB heeft haar ambitieuze milieudoelstellingen in 2014 gehaald. Was de doelstelling over rapportageperiode 2013 50% vermindering van de CO2-uitstoot ten opzichte van basisjaar 2007, met ingang van het verslagjaar is deze doelstelling aangescherpt: DNB is klimaatneutraal door inkoop van groene stroom en compensatie van de resterende CO2-uitstoot door inkoop van CO2-credits waaraan de Gold Standard is toegekend. In 2014 heeft DNB haar CO2-uitstoot vóór compensatie verminderd met 1.994 ton ten opzichte van rapportagejaar 2013, bij een gelijktijdige stijging van het aantal fte’s met 33. Uitgangspunten van de milieudoelstellingen van DNB zijn het voldoen aan wet- en regelgeving, het beheersen van milieurisico’s en het streven naar continue verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. De naleving van deze uitgangspunten wordt gemonitord via audits, waarbij de milieuprestaties worden gemonitord met de milieubarometer van Stimular. Periodiek vindt een evaluatie van de behaalde resultaten plaats. Voor drie afdelingen met veel impact op het milieu hanteert DNB een ISO 14001-gecertificeerd milieumanagementsysteem. Ook binnen de ICT-functie en in het leasebeleid van DNB is milieu een aandachtspunt. Voor meer informatie over de toepassing van het milieubeleid, zie de MVO-bijlage. 5.8.6 Duurzaam inkopen Bij de inkoop van producten, diensten en arbeid houdt DNB rekening met de maatschappelijke gevolgen. Hierbij gaat het om de sociale, milieugerelateerde en economische gevolgen voor de maatschappij in het algemeen, en voor DNB, leveranciers en hun werknemers in het bijzonder.
Jaarverslag
Het inkoopbeleid houdt onder meer in dat DNB zich blijvend inspant om naast de milieucriteria ook de sociale criteria van de RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) waar mogelijk toe te passen. In 2014 zijn er 37 Europese en meervoudig onderhandse aanbestedingen (boven EUR 50.000) uitgevoerd, onder andere voor schoonmaakonderhoud en kantoormeubilair. Voor zeventien productgroepen waren RVO-criteria beschikbaar. In al deze gevallen zijn de RVO-criteria toegepast. Voor de Europese aanbesteding voor schoonmaakonderhoud heeft DNB bovendien als geschiktheidseis gesteld dat inschrijvers de Code Verantwoordelijk Marktgedrag ondertekenen. In geval een contractant zich in de praktijk niet aan de onderschreven code houdt, wordt van geval tot geval bekeken welke maatregelen nodig zijn. In eerste instantie wordt de leverancier hierop aangesproken, maar in het uiterste geval wordt tot ontbinding van het contract overgegaan. Ook in 2015 zullen bij alle aanbestedingen boven EUR 50.000 de duurzaamheidscriteria van RVO worden toegepast. Daarnaast zal net als vorig jaar worden bekeken of aanvullende duurzaamheidsaspecten kunnen worden meegenomen die niet door RVO worden voorgeschreven. Verder zijn op zowel de eigen medewerkers als op inhuurkrachten de gedragscode en integriteitsregelingen van DNB van toepassing, onder meer om belangenverstrengeling en omkoping te voorkomen. Bankbiljetten van duurzaam katoen Sinds 2007 vraagt DNB haar bankbiljettenleveranciers om een gedeelte duurzaam verbouwd katoen in te kopen, bijvoorbeeld fairtradekatoen. Het fairtradesysteem garandeert een eerlijke prijs voor de katoenboeren en stelt voorwaarden aan zaken als mensenrechten (geen kinderarbeid) en milieu (geen gebruik van pesticiden). Ter plekke controleert de Fairtrade Labelling Organization of de voorwaarden worden nageleefd. Sinds het productiejaar 2012 biedt DNB haar leveranciers ook de mogelijkheid om naast fairtradekatoen een gedeelte biologisch verbouwd katoen te gebruiken. Voor 2014 heeft DNB 807 miljoen bankbiljetten besteld bij haar leveranciers, met een minimum van 30% duurzaam katoen. Het geleverde papier bevatte zelfs meer dan dit minimum: in totaal 9,5 procent fairtradekatoen en 32 procent biologisch verbouwd katoen. De doelstelling voor 2015 is een minimum van 40% duurzaam katoen, de bestelling hiervan is inmiddels gedaan. DNB heeft de ambitie om het percentage duurzame katoen in haar bankbiljetten uiterlijk in 2019 verhoogd te hebben naar 100%. Overigens stelt DNB een bonus ter beschikking voor het vergroten van de beschikbaarheid van duurzame katoen voor bankbiljetten. De afgelopen jaren is het geld ten goede gekomen aan het ProCotton-project, een initiatief van de Rabobank Foundation en Stichting Solidaridad. Het project laat kleinschalige boerenorganisaties in ontwikkelingslanden deelnemen in duurzame textielketens en vergroot zo het aanbod van alle soorten duurzame katoen. In 2014 heeft ProCotton in zes landen in Azië en Afrika projecten uitgevoerd en bijna 40.000 katoenboeren ondersteund.
139
140
5.8.7 Maatschappelijke betrokkenheid Met verschillende bijdragen steunt DNB activiteiten die raken aan haar kerntaken. Daarnaast steunt zij charitatieve doelen op het gebied van cultuur, gezondheidszorg en maatschappij, in de vorm van donaties of andere middelen. In 2014 was het budget voor bijdragen EUR 624.000 (2013 EUR 1,4 miljoen); het donatiebudget EUR 250.000 (2013 idem). In 2014 nam het bijdragenbudget met ruim de helft af doordat de jaarlijkse bijdrage aan het eind 2013 gesloten Geldmuseum kwam te vervallen. Hier staat tegenover dat DNB conform Toestemmingsbesluit (Staatsblad 2013, 542) de beheers- en conserveringsfunctie van het Geldmuseum heeft overgenomen voor de collecties van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Financiën. DNB heeft medewerkers in dienst genomen om deze functies te kunnen vervullen. Beoordeling van alle aanvragen gebeurt centraal conform door de directie goedgekeurd beleid. Donaties worden gedurende het jaar centraal gemonitord. Het budget is in 2014 niet overschreden. De meeste bijdragen zijn gegaan naar organisaties waarin DNB een toezichthoudende of adviserende rol heeft of waarvan DNB medeoprichter is, zoals de Duisenberg School of Finance en Wijzer in geldzaken. In 2014 doneerde DNB opnieuw geld aan Stichting Alpe d’HuZes en SIRE. Daarnaast was een medewerker van DNB voor drie dagen per week vrijgesteld voor Inspire2Live. Verder deed DNB een donatie aan De Nieuwe Poort, een huis voor ontmoeting en inspiratie in Amsterdam, en aan het Nederlands Jeugd Strijkorkest. Ook schonk DNB kleine bijdragen aan de Vereniging Gehandicapte Wintersporters en de Internationale Stichting Alzheimer Onderzoek, via medewerkers met een bestuursfunctie bij deze organisaties. DNB levert ook hulp in de vorm van menskracht. Onder de noemer Samen Bouwen kunnen medewerkers in georganiseerd verband deelnemen aan vrijwilligersprojecten. In 2014 namen circa 230 DNB’ers deel aan in totaal 20 projecten. Voor meer informatie over de vrijwilligersprojecten, zie de MVO-bijlage.
Verslag van de raad van commissarissen
Jaarverslag
6 Verslag van de raad van commissarissen 6.1 Inleiding De raad heeft in 2014 aan een aantal ontwikkelingen specifiek aandacht besteed. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 6.3 en betreft vooral de Europese bankenunie die vanaf november 2014 in fasen van start ging met eerst de komst van het gemeenschappelijk toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM) en daarna van het gemeenschappelijk resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism – SRM) en evenzeer de daarmee verband houdende herijking van de governance van De Nederlandsche Bank (DNB).
6.2 Samenstelling, benoemingen De samenstelling van de directie van DNB wijzigde in 2014 in verband met het besluit van Joanne Kellermann na haar eerste termijn per 1 november 2014 niet op te gaan voor een tweede termijn. Zij trad aan als lid van de directie net voor het uitbreken van de financiële crisis en heeft in de zeven jaar van haar termijn onvermoeibaar gewerkt aan het herstel van het vertrouwen in de sector. De raad is haar hier zeer erkentelijk voor en nam dan ook met genoegen kennis dat het Zijne Majesteit de Koning heeft behaagd Joanne Kellermann te benoemen tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Ook de samenstelling van de raad wijzigde, doordat Hélène Vletter-van Dort besloot na haar eerste termijn per 1 oktober 2014 terug te treden. Ook haar is de raad zeer dankbaar voor haar verdiensten voor DNB. Jaap van Manen is per 1 januari 2015 herbenoemd voor een tweede termijn. Door het terugtreden van Joanne Kellermann en Hélène Vletter-van Dort wijzigde zowel bij directie als raad de verdeling van zetels over mannen en vrouwen. Bij (her)benoemingen richt de raad zich vanzelfsprekend op de vastgestelde profielschetsen, waar het streven naar diversiteit onderdeel van uitmaakt. Conform artikel 13 lid 1 van de Bankwet 1998 bestaat de raad uit minimaal zeven en maximaal tien leden. De raad bestaat bij het vaststellen van de jaarrekening 2014 uit zeven leden, die gedurende het gehele verslagjaar lid waren: Alexander Rinnooy Kan (voorzitter); Annemiek Fentener van Vlissingen (vicevoorzitter); Bert van Delden (secretaris); Jaap van Manen; Wim Kuijken (overheidscommissaris); Feike Sijbesma en Kees Goudswaard. De deelname van leden van de raad aan de bankraad wijzigde in 2014 niet. Overheidscommissaris Wim Kuijken neemt qualitate qua deel. Bert van Delden, door de raad aangewezen als lid van de bankraad, continueerde zijn deelname in 2014. De samenstelling van de raad, commissies en directie is opgenomen vanaf pagina 5 van dit jaarverslag. De profielschetsen voor raad en directie staan op de website van DNB, evenals hun overige functies.
6.3 Werkzaamheden De raad vergaderde dit verslagjaar zesmaal plenair in aanwezigheid en eenmaal in afwezigheid van de directie. Gemiddeld nam ruim 95% van de leden deel (geen ervan was regelmatig afwezig). Daarnaast vond frequent tussentijds contact plaats tussen voorzitter en president
143
144
over aangelegenheden inzake het taakgebied van de raad. De paragrafen 6.4 tot en met 6.6 beschrijven de werkzaamheden van de commissies van de raad. In het kader van zijn toezicht op de algemene gang van zaken binnen DNB besprak de raad de financiële resultaten over 2014 zowel in de Financiële Commissie (FC) als in de plenaire vergaderingen. Dit met gebruikmaking van de zogenoemde verslagen Accounting en financiële markten, de management letters van de externe accountant en de interne accountantsdienst (IAD) en de IAD-kwartaalrapportages. Terugkerend punt van aandacht was daarbij de ontwikkeling van de risico’s op de balans van DNB als gevolg van de situatie op de financiële markten. De relatieve rust op de markten leidde in 2014 niet tot verminderde aandacht van de raad voor het monetair beleid en het economisch herstel in het eurogebied. De president informeerde de raad over verdere verruimingen van het monetair beleid gerelateerd aan de aanhoudend lage inflatie, zoals de aankondiging door de ECB op 22 januari 2015 van een uitgebreid programma voor de aankoop van activa, en de zorgen die hierover bestaan in de directie. In maart 2013 gaf de Nederlandse Staat met het oog op de financiële risico’s op de balans van DNB een garantie af op de crisisgerelateerde activa van DNB. Bij de vaststelling van de jaarrekening hebben de financiële risico’s niet tot daadwerkelijke verliezen geleid. De garantie van de Staat is dan ook niet ingeroepen. Het resultaat over 2014 komt uit op EUR 951 miljoen (2013: EUR 1.178 miljoen). De uitkering aan de Staat bedraagt EUR 903 miljoen. DNB keert ook over het boekjaar 2014 geen interimdividend uit. In 2014 vonden geen goudverkopen plaats. De raad staat periodiek stil bij de overwegingen van de directie ten aanzien van de goudvoorraad en wisselde daarbij met de directie van gedachten over een aanpassing van het locatiebeleid van DNB in dezen. De raad besprak de jaarrekening 2014 uitvoerig met de directie, mede in het bijzijn van de externe accountant. Hierbij betrok de raad diens verklaring alsmede de IAD-analyses. Krachtens artikel 19 lid 6 van de statuten stelde de raad de jaarrekening van DNB vervolgens vast en droeg deze ter goedkeuring voor aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Deze keurde 11 maart 2015 de jaarrekening goed, verleende aan de directie decharge voor het gevoerde beleid en aan de raad voor het uitgeoefende toezicht. De raad besprak de begroting voor 2015 (inclusief het ZBO-deel) en keurde deze goed op 21 november 2014. De raad stelde vast dat de interne bedrijfsmatige en operationele sturingsinstrumenten zoals de planning- en controlcyclus en het risicobeheersings- en controlesysteem, goed functioneren. Daaruit kwamen geen bijzondere aandachtspunten naar voren. Na de bespreking in de raad bespraken de raad en de directie de ZBO-begroting in het jaarlijkse begrotingsoverleg met de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De ZBO-begroting bevat een aanvullend budget van EUR 5 miljoen voor
Jaarverslag
2015 om de overgang naar het Europees bankentoezicht succesvol vorm te geven. De raad verwelkomt de transparantie die de directie bij het begrotingsproces betracht. Eén van de belangrijkste ontwikkelingen in 2014 was de gefaseerde start van de Europese bankenunie. Op 4 november 2014 ging DNB met de andere Europese nationale toezichthouders en de ECB over naar het SSM. Dit kwam niet alleen aan de orde in alle vergaderingen van de raad, maar ook in de vergaderingen van met name de Toezichtcommissie en bij de permanente educatie van de raad. Belangrijk onderdeel van voorbereiding op het SSM was een uitgebreide beoordeling van de significante banken (comprehensive assessment – CA). Deze externe ontwikkelingen hebben ook belangrijke interne gevolgen zoals de uitbreiding van de toezichtsector met twee divisies. Dit geldt evenzeer voor de ontwikkelingen ten aanzien van het SRM en de aanwijzing van DNB als nationale resolutieautoriteit (afwikkelingsautoriteit), wat onder meer leidde tot de oprichting van een nieuwe divisie. De majeure veranderingen die de start van de bankenunie met zich brengt, hebben geleid tot ingrijpende veranderingen bij DNB. Niet alleen voor de inrichting van de toezichtprocessen, maar ook voor de statistiekfunctie en het intern bedrijf van DNB en dus voor de algehele governance van DNB. De raad heeft hierover in samenhang gesproken met de directie, primair in zijn Honorerings- en benoemingscommissie (HBC). Op 6 juni 2014 maakten directie en raad bekend dat Joanne Kellermann zich niet beschikbaar stelde voor een tweede termijn. De bovenbeschreven verdere Europeanisering van het toezicht brengt een aantal veranderingen met zich, waaronder een substantiële overdracht van beslissingsbevoegdheid op het gebied van het prudentiële bankentoezicht naar de ECB. De raad meende dan ook met de directie dat gegeven die omstandigheden de portefeuilles over de directieleden konden worden herverdeeld. Deze herschikking doet enerzijds recht aan het uitgangspunt van voldoende interne checks-and-balances binnen het collegiale besluitvormingsmodel van de directie en zorgt anderzijds dat DNB de synergie tussen haar verschillende taken maximaal benut. Verder beantwoordt de herschikking aan de eisen die worden gesteld door het werken binnen de context van het SSM en SRM. De portefeuilleverdeling vertoont een goede en logische samenhang en maakt een evenredige werkverdeling onder de directieleden mogelijk. De portefeuilleverdeling per 1 november 2014 behelst dat de president voortaan, naast zijn positie als lid van de Raad van Bestuur van de ECB en zijn inhoudelijke verantwoordelijkheid als voorzitter van de directie, de aansturing van het intern bedrijf in portefeuille heeft. Onder directe verantwoordelijkheid van de president stuurt secretaris-directeur Femke de Vries (een nieuwe functie) de intern bedrijfonderdelen aan uit de portefeuille van de president. De secretaris-directeur is ook verantwoordelijk voor de opvolging van de aanbeveling uit het in opdracht van de directie uitgevoerde board effectiveness-onderzoek om meer aandacht te hebben voor de besturing van DNB en doorvertaling van besluitvorming naar de rest van de organisatie. Dit onderzoek vloeit voort uit het Plan van aanpak cultuurverandering toezicht
145
146
DNB, waarin de directie het initiatief nam zich met externe bijstand te laten toetsen op haar gezamenlijke functioneren. Het onderzoek is met de raad besproken en draagt bij aan een optimale beoordeling van de raad van de sturing door de directie. Aan het takenpakket van de directeur monetaire zaken en financiële stabiliteit is het betalingsverkeer toegevoegd. Het prudentiële toezicht is ook in de nieuwe situatie verdeeld over twee toezichtdirecteuren, waarbij de huidige voorzitter toezicht het bankentoezicht, het toezicht op verzekeraars en het toezichtbeleid in portefeuille heeft en de andere toezichtdirecteur het toezicht op pensioenfondsen en het toezicht horizontale functies en integriteit alsmede juridische zaken. De nieuwe resolutietaak van DNB is een eigenstandige taak die onafhankelijk van het monetair beleid, financiële stabiliteit en het toezicht op banken moet worden uitgeoefend. Met het beleggen van de resolutietaak in de portefeuille van laatstgenoemde directeur voldoet DNB aan deze randvoorwaarde. De gewijzigde governance resulteerde onder meer in wijzigingen in de Bankwet 1998, statuten en reglement van orde van DNB, zoals besloten door de raad en gepubliceerd op de website van DNB. Wat betreft de werkverdeling binnen de raad, bespreekt de Toezichtcommissie SSM-gerelateerde onderwerpen. De raad besloot onderwerpen inzake het SRM en het macroprudentiële beleid van DNB vooralsnog plenair te bespreken. Vooruitlopend op de komst van het SSM wijzigde de directie per 1 november 2014 de inrichting van de toezichtsector van DNB, wat zij combineerde met haar wens de span of control van kennisintensieve afdelingen aan te passen aan wat bij vergelijkbare organisaties gebruikelijk is. Uitgangspunt daarbij was dat de aanpassingen budgetneutraal worden uitgevoerd. Op een later moment zullen formatie en capaciteitsverdeling over de verschillende divisies bottom-up worden bepaald om vast te stellen in hoeverre DNB met die formatie in staat is op alle sectoren goed toezicht te blijven houden én te voldoen aan de eisen die het SSM stelt. Ten aanzien van de algemene gang van zaken binnen DNB besteedde de raad veel aandacht aan de aanpassing van de pensioenregeling van DNB. Verder besprak de raad de versterking van de micro-macrokoppeling bij DNB. De raad besteedde iedere vergadering uitgebreid aandacht aan het actualiteitenbericht en besprak daarbij een veelheid aan onderwerpen. Zo informeert de president de raad elke vergadering over aangelegenheden betreffende het Eurosysteem. Bij de bespreking over de economische situatie in Nederland kwam de kredietverlening geregeld aan de orde. De raad nam verder onder andere kennis van het rapport inzake de raad van toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ‘Compliance en integriteit herijkt’ van 9 december 2014. In zijn permanente educatie ging de raad in 2014 onder meer in op het SSM, het toetsingsproces van beleidsbepalers in de financiële sector en cybercrime. Verder zijn in de vergaderingen van raad en commissies diverse verdiepende presentaties gegeven. Aangezien in 2014 geen nieuwe commissarissen zijn benoemd, is geen introductieprogramma verzorgd. Leden van de raad woonden conform artikel 24 van de Wet op de ondernemingsraden tweemaal overlegvergaderingen bij tussen bestuurder en
Jaarverslag
ondernemingsraad (OR). Tevens kwam in het verslagjaar de voltallige raad eenmaal bijeen met de OR (met vertegenwoordiging van de directie). Verder voerden leden van de raad in afwezigheid van de directie gesprekken met individuele divisiedirecteuren en met het afdelingshoofd IAD. Het afdelingshoofd compliance en integriteit spreekt periodiek met de voorzitter van de raad en van de FC. De voorzitter van de FC spreekt verder periodiek met het afdelingshoofd IAD en de externe accountant. Ook in 2014 overlegde de raad een keer gezamenlijk met de raad van toezicht van de AFM. De raad evalueerde ook over 2014 zijn eigen functioneren, onder meer via gesprekken van de voorzitter met de leden, waarna de raad de uitkomsten plenair besprak buiten aanwezigheid van de directie. De raad besprak in die bijeenkomst ook het functioneren van de directie.
6.4 Financiële Commissie De Financiële Commissie (FC) bestond tot 1 oktober 2014 uit Jaap van Manen (voorzitter), Wim Kuijken en Kees Goudswaard. Jaap van Manen nam na 1 oktober 2014 plaats in de Toezichtcommissie; Kees Goudswaard nam het voorzitterschap van de FC over. Er is één vacature. De FC vergaderde in 2014 viermaal. Gemiddeld nam ruim 80% van de leden deel (geen ervan was regelmatig afwezig). De vergaderingen vonden tot 1 november 2014 plaats in aanwezigheid van directeur Frank Elderson (en hierna in aanwezigheid van de secretarisdirecteur), alsmede van de externe accountant, het afdelingshoofd IAD en een aantal interne functionarissen op de relevante werkterreinen. De FC besteedde uitgebreid aandacht aan de jaarstukken en de daarop betrekking hebbende IAD-rapportages en de bevindingen van de externe accountant. Daarbij stond de FC stil bij de risico’s voor de balans ten gevolge van de Europese schuldencrisis. De FC adviseerde de raad de jaarrekening vast te stellen en de ZBO-verantwoording 2014 goed te keuren. Naar aanleiding van de bespreking van de begroting voor 2015 concludeerde de FC dat sprake is van een helder en verantwoord stuk. De FC adviseerde de raad dan ook de (ZBO-)begroting 2015 goed te keuren. De FC besteedde ook in 2014 veel aandacht aan het verslag en de management letter van de externe accountant en van de IAD, de verslagen Accounting-Fm, actualiteiten inzake betalingsverkeer en statistiek en de kwartaalrapportages compliance en integriteit, waarbij de FC ook het aangepaste statuut van de compliance- en integriteitsfunctie besprak. De FC stelde vast dat de directie voldoende aandacht besteedde aan de opvolging van de bevindingen en aanbevelingen uit de management letters. De FC sprak verder onder meer over het DNB-risicobeheersingsbeleid, SSM (inclusief de impact ervan op het intern bedrijf en de statistiekfunctie), virtuele valuta, fraudebeheersingsmaatregelen, recente ontwikkelingen in de auditprofessie die de FC raken en de visie van DNB op haar informatievoorziening, en adviseerde de raad in te stemmen met het aangepaste interne audit charter.
147
148
6.5 Honorerings- en benoemingscommissie De Honorerings- en benoemingscommissie (HBC) bestond het gehele verslagjaar uit Annemiek Fentener van Vlissingen (voorzitter), Alexander Rinnooy Kan, Feike Sijbesma en Wim Kuijken. Er zijn geen vacatures. De HBC vergaderde in 2014 twaalfmaal. Gemiddeld nam ruim 95% van de leden deel (geen ervan was regelmatig afwezig). Vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van de president (en tot 1 november 2014 tevens van directeur Frank Elderson). De HBC besteedde veel aandacht aan de herijking van de governance van DNB, (inclusief de wijzigingen van de portefeuilleverdeling van de directie) en aan de samenstelling van de raad. Daarnaast sprak de HBC over de gevolgen van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), de directiebeloning en de pensioenregeling van DNB. De HBC sprak, naar aanleiding van de jaarlijkse bespreking hiervan in de raad, met de president over zijn functioneren en dat van de overige directieleden.
6.6 Toezichtcommissie De Toezichtcommissie (TC) bestond tot 1 oktober 2014 uit Hélène Vletter-van Dort (voorzitter), Bert van Delden en Kees Goudswaard. Gedurende het gehele verslagjaar was Alexander Rinnooy Kan waarnemend lid. Jaap van Manen nam na 1 oktober plaats in de TC als voorzitter; Kees Goudswaard werd voorzitter van de Financiële Commissie. De TC vergaderde in 2014 zesmaal. Gemiddeld nam bijna 80% van de leden deel (geen ervan was regelmatig afwezig). De vergaderingen vonden plaats in aanwezigheid van de twee toezichtdirecteuren van DNB en een aantal interne functionarissen op de relevante werkterreinen. Ook in 2014 betroffen de vergaderingen een combinatie van praktijkdossiers, actuele beleidsdiscussies en een verdere verdieping van toezichtonderwerpen (zoals biases in het toezicht, de toekomst van het pensioenstelsel, het rapport Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal en de toezichtthema’s van DNB voor 2015). Uiteraard verdiepte de TC zich ook uitgebreid in de komst van het SSM. In het kader van het toezicht van de raad op de uitvoering van het beleid van DNB inzake haar prudentiële toezicht wisselde de TC elke vergadering met de directie van gedachten over instellingsspecifieke toezichtdossiers waar in die periode speciale aandacht van de directie naar uitging. Net als de FC, adviseerde de TC de raad de ZBObegroting 2015 en de ZBO-verantwoording 2014 goed te keuren.
6.7 Onafhankelijkheidsverklaring De regeling onverenigbare functies en de regeling tegenstrijdige belangen zijn onverkort op commissarissen van toepassing. Commissarissen zijn niet werkzaam of werkzaam geweest bij DNB, noch staan zij in een relatie tot DNB op basis waarvan zij persoonlijk voordeel zouden kunnen behalen. Commissarissen genieten een vaste jaarlijkse vergoeding die niet afhankelijk is
Jaarverslag
van de resultaten van DNB in enig jaar. Alle commissarissen zijn onafhankelijk in de zin van de Corporate Governance Code.
6.8 Slotwoord 2014 was wederom een bewogen jaar, waarbij voor veel medewerkers de start van de bankenunie en de daarmee verband houdende wijziging van de governance van DNB op meerdere manieren waarschijnlijk het meest ingrijpend was. Daarbij vergeet de raad echter niet dat ook aan de reguliere onderwerpen onverminderde aandacht is besteed. De raad prijst hierbij inzet en betrokkenheid van de medewerkers en directie en ziet de verdere samenwerking met de directie met veel vertrouwen tegemoet. Amsterdam, 11 maart 2015 De raad van commissarissen van De Nederlandsche Bank NV Alexander Rinnooy Kan, voorzitter Bert van Delden, secretaris
149
Jaarrekening
Balans per 31 december 2014 (voor winstbestemming) In miljoenen
31 december 2014 31 december 2013 Activa
EUR
EUR
1
Goud en goudvorderingen
19.450
17.155
2
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
16.119
16.198
2.1
Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
8.140
8.216
2.2
Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, 7.979
7.982
152
externe leningen en overige externe activa
3
Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
401
0
4
Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
248
243
5
Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro
10.782
8.814
5.1
Basisherfinancieringstransacties
5.2
160
0
Langerlopende herfinancieringstransacties
10.622
8.814
5.3
‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop
0
0
5.4
Structurele transacties met wederinkoop
0
0
5.5
Marginale beleningsfaciliteit
0
0
5.6
Kredieten uit hoofde van margestortingen
0
0
6
Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro
251
100
28.252
30.176
7
Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
7.1
Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren
11.093
13.041
7.2
Overige waardepapieren
17.159
17.135
8
Vorderingen binnen het Eurosysteem
62.157
82.791
8.1
Deelneming in de ECB
482
469
8.2
Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves 2.320
2.299
8.3
Vorderingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
0
0
8.4
Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem
39.907
34.314
8.5
Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)
19.448
45.709
9
Overige activa
2.577
3.051
9.1
Munten uit het eurogebied
9.2
Materiële en immateriële vaste activa
aan de ECB
9.3
Overige financiële activa
9.4
Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten
9.5
Overlopende activa
9.6
Diversen
Totaal activa Amsterdam, 11 maart 2015 De directie van De Nederlandsche Bank nv K.H.W. Knot, president J. Sijbrand F. Elderson J. Swank
4
8
252
246
1.798
1.856
0
292
514
646
9
3
140.237
158.528
Jaarrekening
31 december 2014 31 december 2013 Passiva
EUR
EUR
1
Bankbiljetten in omloop
53.505
50.161
2
Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro
49.943
73.938
2.1
Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen)
44.418
37.866
2.2
Depositofaciliteit
5.525
9.157
2.3
Termijndeposito’s
0
26.915
2.4
‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop
0
0
2.5
Deposito’s uit hoofde van margestortingen
0
0
3
Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
1.862
965
3.1
Overheid
3.2
Overige verplichtingen
4
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro
5 6
192
47
1.670
918
587
1.774
Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
0
Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta
0
315
5.767
5.409
7
Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF
8
Verplichtingen binnen het Eurosysteem
0
0
8.1
Verplichtingen ingevolge de uitgifte van ECB schuldbewijzen
0
0
8.2
Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)
0
0
9
Overige verplichtingen
595
116
9.1
Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten
9.2
488
0
Overlopende passiva
68
75
9.3
Diversen
39
41
10
Voorzieningen
22
15
11
Herwaarderingsrekeningen
19.135
16.846
12
Kapitaal en reserves
7.870
7.811
12.1 Geplaatst kapitaal
500
500
12.2 Algemene reserve
7.335
7.287
12.3 Wettelijke reserve
35
24
951
1.178
140.237
158.528
13
Winst over het boekjaar Totaal passiva
Amsterdam, 11 maart 2015 Vastgesteld door de raad van commissarissen van De Nederlandsche Bank nv A.H.G. Rinnooy Kan, voorzitter
W.J. Kuijken
A.M. Fentener van Vlissingen, vicevoorzitter
J.A. van Manen
A.H. van Delden, secretaris
F. Sijbesma
K.P. Goudswaard
153
Winst- en verliesrekening over 2014 154
In miljoenen
1 2
3 4
5 6
2014
2013
EUR
EUR
837 -104
1.738 -100
Netto rentebaten
733
1.638
Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties Afwaardering op lagere marktwaarde
369 -20
120 -34
Netto baten uit financiële transacties en afwaarderingen
349
86
8 -7
9 -10
1
-1
71
126
Rentebaten Rentelasten
Provisiebaten Provisielasten Netto baten uit provisies
7
Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen
8
Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen
-12
-467
9
Overige baten
187
145
1.329
1.527
-211 -120 -32 -23 0 8
-203 -84 -32 -37 -1 8
951
1.178
Totaal netto baten 10 11 12 13 14 15
Personeelskosten Andere beheerskosten Afschrijving op (im)materiële vaste activa Productiekosten bankbiljetten Overige kosten Geactiveerde kosten software Winst over het boekjaar
Amsterdam, 11 maart 2015 De directie van De Nederlandsche Bank nv K.H.W. Knot, president J. Sijbrand
F. Elderson J. Swank Amsterdam, 11 maart 2015 Vastgesteld door de raad van commissarissen van De Nederlandsche Bank nv A.H.G. Rinnooy Kan, voorzitter
W.J. Kuijken
A.M. Fentener van Vlissingen, vicevoorzitter
J.A. van Manen
A.H. van Delden, secretaris
F. Sijbesma
K.P. Goudswaard
Jaarrekening
Toelichtingen op de balans per 31 december 2014 en de winst- en verliesrekening over 2014 1.
Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling
De jaarrekening wordt opgesteld volgens de voor de Europese Centrale Bank (ECB) en het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) geldende modellen en grondslagen voor waardering en resultaatbepaling (hierna genoemd de ESCB-grondslagen) en de geharmoniseerde toelichtingen op de balans en winst- en verliesrekening. Voor het overige worden de bepalingen van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek gevolgd. Dit is conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet (1998). De ESCB-grondslagen zijn op hoofdlijnen in overeenstemming met de in Nederland algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving. Anders dan volgens Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek: a. worden ongerealiseerde positieve resultaten op herwaardeerbare activa en passiva niet in de winst- en verliesrekening verwerkt, maar toegevoegd aan een herwaarderingsrekening op de balans; b. wordt er geen kasstroomoverzicht opgenomen. Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling zijn ten opzichte van het voorgaande jaar ongewijzigd. De presentatie van de cijfers is op een onderdeel gewijzigd. De post ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ en de post ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)’ zijn, ten opzichte van vorig jaar, van volgorde en daarmee tevens van nummering gewisseld. Dit is in lijn met de ESCB-grondslagen. Algemeen De waardering van goud en goudvorderingen en de op de balans opgenomen alsmede de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen luidende in vreemde valuta vindt plaats tegen marktwaarde per einde boekjaar. De waardering van de waardepapieren is gebaseerd op gegevens die een realistische en representatieve marktwaarde vertegenwoordigen. Gebleken is dat het gebruik van de gegevens van de laatste handelsdag kan leiden tot het hanteren van waardes die zijn beïnvloed door incidentele factoren. Dit kan afbreuk doen aan de waardering. Om deze reden is besloten om met ingang van 2014 de prijsgegevens van de voorlaatste handelsdag te hanteren voor de waardering van de waardepapieren per jaareinde. De overige activa en passiva zijn opgenomen tegen verkrijgingsprijs of nominale waarde, rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. Transacties in financiële activa en passiva zijn verantwoord op het moment waarop deze zijn afgewikkeld met uitzondering van deviezentransacties, renteswapstransacties en daarmee verband houdende overlopende posten die worden verantwoord op de dag van afsluiting (conform de economische benadering). Voor wat betreft de waardepapieren zijn herwaarderingen uit hoofde van prijsverschillen per handelsportefeuille per fondscode bepaald. Herwaarderingen als gevolg van valutakoersverschillen zijn bepaald per valutaportefeuille per valutasoort.
155
156
Positieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten laste van de ‘Herwaarderings rekeningen’ gebracht voor zover het saldo van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ positief was. Een eventueel tekort wordt ultimo boekjaar ten laste van het jaarresultaat gebracht. Negatieve verschillen uit hoofde van valutakoersherwaardering van een valuta zijn niet gecompenseerd met positieve valutakoersverschillen op een andere valuta of positieve prijsverschillen. Negatieve verschillen uit hoofde van prijsherwaardering op een fondscode zijn niet gecompenseerd met positieve prijsherwaardering op een andere fondscode of positieve valutakoersverschillen. Voor het goud en de goudvorderingen is geen onderscheid gemaakt tussen prijs- en valutakoersverschil. Omrekening van vreemde valuta Activa en passiva luidende in vreemde valuta zijn omgerekend naar euro tegen de E CBmarktkoers aan het einde van het boekjaar. De baten en lasten zijn omgerekend tegen de op de datum van afwikkeling geldende marktkoers. De valutakoersherwaardering van activa en passiva inclusief de niet uit de balans blijkende vorderingen en verplichtingen, luidende in vreemde valuta, vindt plaats per portefeuille per valutasoort. Goud en goudvorderingen De waardering van goud en goudvorderingen vindt plaats tegen marktwaarde. Deze markt waarde in euro, zoals opgegeven door de ECB, is afgeleid van de waardering van het goud in USD aan het einde van het boekjaar. Waardepapieren aangehouden voor monetaire beleidsdoeleinden De Raad van Bestuur van de ECB heeft in 2014 besloten om waardepapieren die momenteel worden aangehouden voor monetaire beleidsdoeleinden te waarderen tegen geamortiseerde kostprijs, rekening houdend met een eventueel bijzondere waardevermindering, ongeacht of er een intentie bestaat om aan te houden tot het einde van de looptijd. Omdat deze waardepapieren al op deze wijze werden gewaardeerd leidt dit niet tot enige aanpassing van de vergelijkbare cijfers. Deze waardepapieren zijn opgenomen onder ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren). Waardepapieren aangehouden voor andere dan monetaire beleidsdoeleinden De waardering van verhandelbare waardepapieren voor andere dan monetaire beleids doeleinden (waaronder aandelen) vindt plaats tegen de marktwaarde aan het einde van het boekjaar. De prijsherwaardering vindt plaats per fondscode. Courante fondsen opgenomen onder de balanspost ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Overige waardepapieren) zijn gewaardeerd tegen marktwaarde. Incourante fondsen zijn gewaardeerd tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Er zijn waardepapieren opgenomen onder de volgende balansposten: ‘Vorderingen op nietingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op ingezetenen
Jaarrekening
van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ (Overige waardepapieren) en ‘Overige activa’ (Overige financiële activa). Onderhandse geldleningen De waardering van onderhandse geldleningen vindt plaats tegen nominale waarde. Onderhandse geldleningen zijn opgenomen onder de volgende balanspost: ‘Overige activa’ (Overige financiële activa). (‘Reverse’-) repotransacties Repotransacties bestaan uit een contante verkoop van waardepapieren met een indekking door middel van een termijnaankoop van dezelfde waardepapieren. De ontvangen geldmiddelen zijn in de balans verantwoord als een deposito. Op grond van de termijnaankoop blijven de waardepapieren onder de activa verantwoord; derhalve is in de balans de tegenwaarde van de termijnaankoop onder de verplichtingen opgenomen. Tegenovergestelde repotransacties (‘reverse’-repo’s) worden beschouwd als een verstrekte lening. Het als zekerheid ontvangen onderpand is niet in de balans opgenomen en heeft daarmee geen invloed op de balanspositie van de betreffende portefeuilles. Er kunnen (‘reverse’-) repotransacties opgenomen zijn onder de volgende balansposten: ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Vorderingen op nietingezeten van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’, ‘Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’, ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en ‘Overige verplichtingen’. Overige financiële instrumenten Onder de overige financiële instrumenten zijn begrepen valutaforward-, valutaswap-, alsmede renteswaptransacties. De valutaforward- en valutaswaptransacties zijn gewaardeerd tegen de termijnkoers rekening houdend met de valutaherwaardering. Dergelijke waarderings verschillen volgen de herwaarderingsregels zoals deze onder Algemeen zijn opgenomen. De gevolgen van de herwaardering van deze forwards en swaps alsmede de nog te amortiseren termijnresultaten zijn in de balans opgenomen onder ‘Overige activa’ en ‘Overige verplichtingen’. Dit wordt verder gespecificeerd onder ‘Toelichting op de balans’ bij de betreffende post. De renteswaptransacties leiden tot het uitwisselen van kasstromen. De resultaten worden toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Prijsherwaarderingen op renteswapstransacties volgen de regels zoals deze onder Algemeen zijn opgenomen.
157
158
Posities binnen het ESCB en binnen het Eurosysteem - Overige vorderingen respectievelijk verplichtingen binnen het Eurosysteem De posities binnen het ESCB komen voort uit grensoverschrijdende betalingen binnen de EU die door de centrale banken in euro worden afgewikkeld. Dergelijke transacties worden voor het grootste deel geïnitieerd door private instellingen. Zij worden voornamelijk afgewikkeld binnen TARGET2 (Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfersystem) en leiden tot bilaterale saldi in de TARGET2-rekeningen van de centrale banken in de EU. Deze bilaterale saldi worden op dagelijkse basis gesaldeerd en vervolgens toegewezen aan de ECB, waardoor elke nationale centrale bank (NCB) één netto bilaterale positie tegenover de ECB overhoudt. De positie van DNB tegenover de ECB die voortvloeit uit TARGET2-transacties, evenals andere posities binnen het ESCB luidende in euro (zoals tussentijdse winstuitkeringen aan de NCB’s en inkomsten uit hoofde van monetair inkomen), zijn gepresenteerd op de balans van de NCB als één enkele actief- of passiefpost en opgenomen onder ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)’ of ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)’. De posities binnen het ESCB ten opzichte van NCB’s buiten het eurogebied die voortvloeien uit TARGET2-transacties zijn gepresenteerd onder ‘Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’ of ‘Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro’. De posities binnen het ESCB die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem zijn verantwoord als een netto actief- of passiefpost onder ‘Vorderingen/verplichtingen uit hoofde van de verdeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ (zie hierna onder ‘Bankbiljetten in omloop’). Intra-Eurosysteem posities uit hoofde van de overdracht van vreemde valuta aan de ECB door de NCB’s die tot het Eurosysteem zijn toegetreden, zijn gerapporteerd onder ‘Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB’. Deelnemingen Deelnemingen zijn tegen verkrijgingsprijs gewaardeerd. De baten uit deelnemingen zijn verwerkt in de winst- en verliesrekening onder ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’. Immateriële en materiële vaste activa De (im)materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs verminderd met afschrijvingen en/of bijzondere waardeverminderingen. Voor de investeringen in immateriële activa zijn naast de verkrijgingsprijs en de aan deze activa gerelateerde kosten van externe adviseurs tevens de aan deze activa bestede interne uren geactiveerd. Voor de immateriële vaste activa is een wettelijke reserve gevormd. De afschrijving is bepaald volgens de lineaire methode, rekening houdend met de geschatte gebruiksduur van de desbetreffende activa. De geschatte gebruiksduur van gebouwen en verbouwingen is 25 jaar, die van inventarissen, installaties en meubelen 10 jaar en van computerhardware, software, auto’s en immateriële activa 4 jaar. Op grond wordt niet afgeschreven. Buiten gebruik gestelde materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen boekwaarde of lagere verwachte opbrengstwaarde.
Jaarrekening
Bankbiljetten in omloop De ECB en de NCB’s uit het eurogebied, die tezamen het Eurosysteem vormen, geven euro bankbiljetten uit.1,2 De toekenning van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop aan de NCB’s geschiedt op de laatste werkdag van elke maand met gebruikmaking van de bankbiljettenverdeelsleutel3. Aan de ECB is een aandeel van 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop toegekend, terwijl de resterende 92% wordt toegekend aan de NCB’s naar rato van hun gewicht in de Eurosysteem-kapitaalsleutel. De waarde van het aandeel van de aan elke NCB toegekende bankbiljetten is aan de passiefzijde van de balans verantwoord onder ‘Bankbiljetten in omloop’. Het verschil tussen de waarde van de per NCB volgens de bankbiljettenverdeelsleutel toegekende eurobankbiljetten en de waarde van de eurobankbiljetten die deze feitelijk in omloop brengt, leidt tevens tot posities binnen het Eurosysteem. Deze vorderingen of verplichtingen, die rentedragend zijn4, worden verantwoord onder de post ‘Vorderingen binnen het Eurosysteem’ (Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem). Vanaf het jaar van de kasovergang5 inclusief de vijf daaropvolgende jaren worden de posities binnen het Eurosysteem die voortvloeien uit de verdeling van eurobankbiljetten aangepast om te voorkomen dat de relatieve inkomensposities van de NCB’s zich belangrijk wijzigen ten opzichte van de voorgaande jaren. De aanpassing vindt plaats door het verschil te nemen tussen enerzijds de gemiddelde waarde van de door elke NCB in omloop gebrachte bankbiljetten in de referentieperiode6 en anderzijds de gemiddelde waarde van de bankbiljetten die gedurende die periode volgens de Eurosysteem-kapitaalsleutel aan elk van hen zou zijn toegekend. Deze aanpassing wordt jaarlijks gereduceerd tot de eerste dag van het zesde jaar na het jaar van de kasovergang. Vanaf dat moment wordt het inkomen ter zake van de bankbiljetten volledig toegedeeld aan de NCB’s naar rato van hun volgestorte deel in het kapitaal van de ECB. Dit jaar zijn er aanpassingen voortgevloeid door de toetreding van de Národná Banka Slovenska in 2009, de Eesti Pank in 2011 en de Latvijas Banka in 2014. Deze aanpassingen lopen respectievelijk af op 31 december 2014, 2016 en 2019. De uit deze posities voortvloeiende rentebaten en -lasten zijn verrekend via de ECB en verantwoord onder ‘Netto rentebaten’.
1 2 3
4 5 6
Besluit van de ECB van 13 december 2010 betreffende de uitgifte van eurobankbiljetten (herschikking) (ECB/2010/29) PB L 35 van 9.2.2011, p. 26, zoals gewijzigd. Latvijas Banka is per 1 januari 2014 toegetreden. De bankbiljettenverdeelsleutel is gebaseerd op het aandeel van de ECB in de totale uitgifte van eurobankbiljetten en het aandeel van de aan het Eurosysteem deelnemende NCB’s in het resterende deel van die totale uitgifte naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB. Besluit van de ECB van 25 november 2010 inzake de toedeling van monetaire inkomsten van de NCB’s van lidstaten die de euro als munt hebben (herschikking) (ECB/2010/23), PB L 35 van 9.2.2011, p.17. Het jaar van de kasovergang heeft betrekking op het jaar dat de eurobankbiljetten zijn geïntroduceerd als wettig betaalmiddel in de desbetreffende lidstaat. De referentieperiode betreft de 24-maands periode die start 30 maanden voor de dag waarop eurobankbiljetten wettig betaalmiddel worden in de desbetreffende lidstaat.
159
160 Winstuitkering door de ECB De Raad van Bestuur van de ECB heeft besloten dat de door de ECB ontvangen seigniorage uit het haar toegekende aandeel van 8% in de eurobankbiljetten in omloop en de opbrengsten van waardepapieren voortvloeiende uit het programma voor de effectenmarkten (‘Securities Markets Programme’ – SMP), monetaire termijntransacties, het aankoopprogramma voor effecten op onderpand van activa (‘Asset Backed Securities Purchase Programme’ – ABSPP) en het derde aankoopprogramma voor gedekte obligaties (‘third Covered Bond Purchase Programme’ – CBPP3) volledig zullen toekomen aan de NCB’s in hetzelfde jaar dat deze opbrengsten zijn gerealiseerd. Tenzij anders wordt besloten door de Raad van Bestuur van de ECB zal in januari van het daaropvolgende jaar de ECB in de vorm van een tussentijdse winstuitkering7 het bedrag uitkeren aan de NCB’s. Het bedrag wordt volledig uitgekeerd tenzij de netto jaarwinst van de ECB lager is dan het gecombineerde inkomen van de bankbiljetten in omloop en de voornoemde aankoopprogramma’s. Het desbetreffende bedrag kan, afhankelijk van een daartoe strekkend besluit van de Raad van Bestuur van de ECB, worden verminderd met de lasten in verband met de uitgifte en verwerking van eurobankbiljetten door de ECB en daarnaast worden aangewend ten behoeve van een voorziening voor valutakoers-, rente-, krediet- en goudprijsrisico’s. De resterende winst wordt, na vaststelling door de Raad van Bestuur van de ECB, naar rato van de Eurosysteemkapitaalsleutel uitgekeerd aan de NCB’s van het Eurosysteem. Het aan DNB uitgekeerde bedrag is in de winst- en verliesrekening opgenomen onder de post ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’. Verantwoording van de baten en lasten Baten en lasten zijn toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Gerealiseerde winsten en verliezen uit beleggingen zijn op basis van de gemiddelde kostprijsmethode verantwoord in de winst- en verliesrekening met uitzondering van die welke betrekking hebben op de waardepapieren die worden aangehouden tot de vervaldag. Deze zijn gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. Indien bij de herwaardering op marktwaarde aan het einde van het jaar een ongerealiseerd verlies is berekend, is de gemiddelde prijs van het betreffende fonds tot de betreffende marktwaarde en valutakoers gereduceerd. Ongerealiseerde winsten zijn niet als baten aangemerkt doch direct ten gunste van de herwaarderingsrekeningen gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn ten laste van het resultaat gebracht voor zover de betreffende stand van de herwaarderingsrekeningen niet toereikend is. Eventuele compensatie van deze ongerealiseerde verliezen met ongerealiseerde winsten in latere jaren is niet toegestaan.
7 Besluit ECB/2014/57 van 15 december 2014 betreffende de tussentijdse verdeling van de inkomsten van de ECB (herschikking), nog niet Publicatieblad gepubliceerd.
Jaarrekening
Pensioen- en andere inactiviteitsregelingen De pensioenaanspraken van medewerkers en voormalige medewerkers van DNB en de Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) alsmede van andere daartoe gerechtigden zijn ondergebracht in de Stichting Pensioenfonds van De Nederlandsche Bank nv (Pensioenfonds DNB). DNB heeft zich door middel van een overeenkomst verplicht om, met inachtneming van de daartoe overeengekomen voorwaarden, aan het Pensioenfonds DNB de gelden te voldoen die strekken tot verzekering van de pensioenen overeenkomstig de pensioenreglementen van het Pensioenfonds DNB. In de overeenkomst is de financiële opzet nader uitgewerkt in een premie-, toeslag-, en risicobudget-staffel; in het streefvermogen is tevens rekening gehouden met de indexeringsambitie. De hoogte van de door DNB verschuldigde bedragen en in de jaarrekening opgenomen verplichtingen ter zake van andere inactiviteitsregelingen zijn berekend op actuariële grondslagen.
161
162
2.
Toelichting op de balans
Activa 1. Goud en goudvorderingen De goudvoorraad inclusief de goudvorderingen is in het verslagjaar niet gewijzigd. De goudvoorraad omvat op de laatste werkdag van het boekjaar evenals het vorig boekjaar circa 19,7 miljoen fine troy ounce (circa 612 ton) fijngoud tegen een marktwaarde van EUR 987,77 (ultimo 2013: EUR 871,22) per fine troy ounce. Als gevolg van een stijgende marktprijs van het goud is de eurowaarde van deze post ten opzichte van 2013 gestegen. In miljoenen
EUR Stand per 31 december 2012
24.834
Mutatie herwaardering 2013
-7.679
Stand per 31 december 2013
17.155
Mutatie herwaardering 2014
2.295
Stand per 31 december 2014
19.450
2. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 16.119 miljoen (ultimo 2013: EUR 16.198 miljoen) en kan als volgt worden gespecificeerd: - 2.1 Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF) De vorderingen omvatten op de laatste werkdag van het boekjaar SDR 6.827 miljoen tegen de koers van EUR 0,8386 (ultimo 2013: EUR 0,8942).
In miljoenen
31 december 2014
Bijzondere trekkingsrechten Reservetranchepositie
31 december 2013
SDR
EUR
SDR
EUR
4.570
5.449
4.560
5.099
942
1.123
1.345
1.505
Leningen
1.315
1.568
1.441
1.612
Totaal
6.827
8.140
7.346
8.216
In miljoenen
Jaarrekening
Ultimo 2014 bedragen de bijzondere trekkingsrechten EUR 5.449 miljoen (ultimo 2013: EUR 5.099 miljoen). Zij vertegenwoordigen het recht om bij andere landen in geval van bijvoorbeeld betalingsbalansmoeilijkheden (een deel van) het SDR-bezit in te wisselen tegen andere valuta’s zoals USD of EUR. Deze rechten zijn gecreëerd tegenover de passiefpost ‘Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF’ ad EUR 5.767 miljoen (ultimo 2013: EUR 5.409 miljoen). Ultimo 2014 bedraagt de reservetranchepositie EUR 1.123 miljoen (ultimo 2013: EUR 1.505 miljoen) en betreft de middelen die DNB aan het IMF heeft verstrekt voor de kredietverlening door het IMF via de zogenoemde General Resources Account (GRA). IMF-leden hebben de verplichting om minimaal 25% van hun quotum ter beschikking te stellen in de vorm van goud dan wel gangbare valuta’s. Het Nederlandse quotum, waarvoor DNB optreedt als beheerder/ agent, bedraagt SDR 5.162 miljoen. In 2010 is besloten tot een verhoging van het quotum, hetgeen tot een hogere reservetranchepositie zal leiden door het bijstorten van 25% van deze uitbreiding. Het moment van deze toekomstige verhoging is onzeker doordat het grootste lid van het IMF – de Verenigde Staten van Amerika – niet heeft geratificeerd. Indien de verhoging wordt bekrachtigd zal het Nederlandse quotum met SDR 3,6 miljard toenemen. Het IMF vergoedt op deze positie rente op basis van een rentepercentage dat wekelijks wordt geactualiseerd. In 2014 was dit rentepercentage gemiddeld 0,09% (2013: 0,09%). Ultimo 2014 bedragen de leningen EUR 1.568 miljoen (ultimo 2013: EUR 1.612 miljoen) en bestaan uit een lening aan de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT) en een bilaterale leenovereenkomst die in 2010 is opgenomen in de New Arrangements to Borrow (NAB). Het PRGT van EUR 279 miljoen (ultimo 2013: EUR 298 miljoen) is een fonds waaruit de hoofdsommen voor leningen met een lage gesubsidieerde rente aan de armste ontwikkelingslanden worden gefinancierd. Dit fonds is opgesplitst in twee subrekeningen: de General Loan Account (EUR 10 miljoen) en de Extended Credit Facility (ECF) Loan Account (EUR 269 miljoen). Nederland heeft zich voor SDR 500 miljoen en SDR 450 miljoen aan respectievelijk de General Loan Account en de ECF Loan Account gecommitteerd. Met betrekking tot deze bedragen is met het IMF contractueel overeengekomen dat elke trekking in 10 gelijke delen binnen 5,5 tot 10 jaar na de trekking wordt terugbetaald. DNB ontvangt de marktrente op de lening; de rentesubsidie wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd. Onder de NAB van EUR 1.289 miljoen (ultimo 2013: EUR 1.314 miljoen) is een kredietlijn van maximaal EUR 10,8 miljard ter beschikking gesteld die het IMF kan inroepen voor zijn reguliere operaties in aanvulling op het quotum. In 2011 is besloten tot het vergroten van de financiële slagkracht van het IMF via nieuwe bilaterale leningen ad EUR 456 miljard. Hiervan nemen eurolanden EUR 150 miljard voor hun rekening. De Nederlandse bijdrage hierin van EUR 13,6 miljard is in 2012 geëffectueerd. Hierop wordt door het IMF nog niet getrokken. Deze nieuwe bilaterale leningen zullen functioneren als een laatste financiële verdedigingslinie voor het IMF in geval de quota en de NAB uitgeput dreigen te raken. Omdat DNB het uitvoerende orgaan is van het Nederlandse IMF-lidmaatschap, is ter hoogte van de maximale toezeggingen per faciliteit een kredietgarantie afgegeven door de Nederlandse Staat.
163
In miljoenen
31 december 2014 SDR 164
31 december 2013 EUR
SDR
EUR
- 2.2 Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe en overige Bijzondere trekkingsrechten 4.570 5.449 4.560leningen5.099 externe activa Reservetranchepositie
942
1.123
1.345
1.505
Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 7.979 (ultimo 2013: EUR 7.982 miljoen). Leningen 1.315miljoen1.568 1.441 1.612 De specificatie van deze post luidt als6.827 volgt: Totaal
8.140
7.346
8.216
In miljoenen
31 december 2014
31 december 2013
Vreemde
Vreemde
Valuta
EUR
Koers
USD
7.977
6.570
JPY
72.470
499
1.349
910
0
0
AUD Overige valuta’s Totaal
Valuta
EUR
Koers
1,2141
9.153
6.637
1,3791
145,23
59.017
408
144,72
1,4829
1.445
937
1,5423
0
0
7.979
7.982
Deze tegoeden in vreemde valuta kunnen als volgt naar beleggingscategorieën worden gespecificeerd:
In miljoenen
Vastrentende waarden Reverse repo’s Nostrorekeningen Totaal
31 december 2014
31 december 2013
EUR
EUR
7.506
7.301
467
676
6
5
7.979
7.982
Jaarrekening
De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven:
165
In miljoenen
Resterende looptijd* 31 december 2014
Resterende looptijd* 31 december 2013
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
6.103
3.282
1.853
968
6.119
2.601
3.496
22
JPY
499
499
-
-
408
408
-
-
AUD
904
619
98
187
774
440
209
125
7.506
4.400
1.951
1.155
7.301
3.449
3.705
147
USD
Totaal *
De resterende looptijd per fonds is bepaald door de periode vast te stellen die ligt tussen balansdatum en uiteindelijke expiratiedatum.
3. Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 401 miljoen (ultimo 2013: nihil). Ultimo 2014 bestaat deze post uit vastrentende waardepapieren in USD en AUD. De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen
Resterende looptijd* 31 december 2014 Totaal
0 - 1 jaar
USD
330
AUD
71 401
Totaal *
Resterende looptijd* 31 december 2013
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
207
41
82
-
22
42
7
-
229
83
89
-
-
De resterende looptijd per fonds is bepaald door de periode vast te stellen die ligt tussen balansdatum en uiteindelijke expiratiedatum.
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
-
-
-
-
-
-
-
-
166
4. Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 248 miljoen (ultimo 2013: EUR 243 miljoen) en bestaat uit vastrentende waarden (EUR 203 miljoen) en nostrorekeningen (EUR 45 miljoen). In 2013 bestond het bedrag uit kortlopende vorderingen niet zijnde deposito’s. De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen
Resterende looptijd* 31 december 2014
EUR *
Resterende looptijd* 31 december 2013
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
203
-
-
203
-
-
-
-
De resterende looptijd per fonds is bepaald door de periode vast te stellen die ligt tussen balansdatum en uiteindelijke expiratiedatum.
5. Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro8 Deze post heeft samen met passivapost ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ betrekking op het monetair beleid in het eurogebied voor zover dat door DNB namens het Eurosysteem wordt uitgevoerd. De omvang van deze post is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de in Nederland gevestigde kredietinstellingen die via DNB op monetaire beleidsoperaties inschrijven. De totale vordering van het Eurosysteem ter zake van de post ‘Kredietverlening aan kredietinstellingen in het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ bedraagt ultimo 2014 EUR 630.341 miljoen (ultimo 2013: EUR 752.288 miljoen). Hiervan bedraagt de kredietverlening van DNB aan in Nederland gevestigde kredietinstellingen ultimo 2014 EUR 10.782 miljoen (ultimo 2013: EUR 8.814 miljoen). In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande deze kredietverlening, wanneer deze zich manifesteren, in beginsel volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende Eurosysteem-kapitaalsleutel. Om gebruik te kunnen maken van deze faciliteit dient een financiële instelling te voldoen aan de door de ECB gestelde eisen waaronder de beleenbaarheidsvereisten van het onderpand. Verliezen komen alleen voor indien de tegenpartij tekort schiet bij terugbetaling en daarnaast de uitwinning van het ontvangen onderpand niet voldoende is. Aangetekend wordt dat NCB’s tijdelijk ook additioneel onderpand kunnen accepteren dat niet voldoet aan de reguliere eisen. In dit geval
8
Ter dekking van het krediet- en renterisico heeft de Staat hiervoor gedeeltelijk een garantie afgegeven (zie ‘Garantieregeling voor crisis gerelateerde activa’ op pagina 191).
Jaarrekening
worden eventuele verliezen niet gedeeld. Zowel in 2014 als in 2013 was er voor DNB geen reden om additioneel onderpand te accepteren. - 5.1 Basisherfinancieringstransacties Basisherfinancieringstransacties, ultimo 2014 EUR 160 miljoen (ultimo 2013: nihil), voorzien voor een deel in de herfinancieringsbehoefte van de financiële sector. Deze worden op wekelijkse basis uitgevoerd met doorgaans een looptijd van een week in de vorm van standaardtenders. Sinds oktober 2008 worden deze tenders uitgegeven met een vaste rente. Alle tegenpartijen die aan de gestelde criteria voldoen, kunnen aan deze tenders deelnemen. De basisherfinancieringstransacties zijn uitgevoerd op basis van vaste rentetenders met volledige toewijzing van alle inschrijvingen. Als rente is de centrale beleidsrente, zoals vastgesteld door de Raad van Bestuur van de ECB, gehanteerd. Op de basisherfinancieringstransacties is in 2014 een gemiddelde rente ontvangen van 0,1% (2013: 0,6%). - 5.2 Langerlopende herfinancieringstransacties Langerlopende herfinancieringstransacties, ultimo 2014 ad EUR 10.622 miljoen (ultimo 2013: EUR 8.814 miljoen), zijn herfinancieringstransacties die voorzien in de langerlopende liquiditeitsbehoefte. Deze worden in de regel op maandelijkse basis uitgevoerd met een looptijd van drie maanden. Daarnaast zijn in december 2011 en februari 2012 twee langerlopende herfinancieringstransacties (VLTRO’s) uitgevoerd met elk een looptijd van 36 maanden. Deze langerlopende transacties zijn uitgevoerd als vaste rentetenders, waarbij als rente geldt de gemiddelde rente op de basisherfinancieringstransacties gedurende de looptijd van de operatie. Banken hebben de mogelijkheid gekregen om, vanaf het moment dat deze transacties een jaar liepen, hier vervroegd op af te lossen en hebben er in 2014 ook gebruik van gemaakt. In september 2014 en december 2014 zijn twee langerlopende herfinancieringstransacties (TLTRO’s) uitgevoerd met een looptijd van maximaal 48 maanden, met als doel de kredietverlening aan de niet-financiële private sector (woningfinancieringen uitgezonderd) te ondersteunen (zie paragraaf 5.6 van het jaarverslag). Deze transacties zijn uitgevoerd als vaste rentetenders, waarbij als rente de basisherfinancieringsrente geldt op het moment van aankondiging van de operatie met een vaste opslag van 10 basispunten. Op de langerlopende herfinancieringstransacties is in 2014 een gemiddelde rente ontvangen van 0,2% (2013: 0,6%). - 5.3 ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop waren ultimo 2014 nihil (ultimo 2013: nihil) en worden regulier en op ad-hoc basis ingezet met als doel tijdelijk liquiditeit aan de markt te verstrekken. ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop worden als regel door de NCB’s uitgevoerd door middel van ‘quick tenders’. In 2014 zijn, evenals in 2013, dergelijke transacties niet uitgevoerd.
167
168
- 5.4 Structurele transacties met wederinkoop De ECB is gerechtigd deze transacties uit te voeren om de structurele positie van het ESCB ten opzichte van de financiële sector aan te passen. In 2014 zijn, evenals in 2013, dergelijke transacties niet uitgevoerd. - 5.5 Marginale beleningsfaciliteit Tegenpartijen kunnen deze faciliteit, ultimo 2014 en 2013 nihil, gebruiken om ‘overnight liquidity’ te verkrijgen van NCB’s tegen een vooraf bekend rentepercentage met het gebruikelijke onderpand. Op de marginale beleningsfaciliteit is in 2014 een gemiddelde rente ontvangen van 0,5% (2013: 1,6%). Van deze faciliteit is in 2014, evenals in 2013, zeer beperkt gebruik gemaakt. - 5.6 Kredieten uit hoofde van margestortingen In 2014 zijn, evenals in 2013, geen kredieten uit hoofde van margestortingen verstrekt. 6. Overige vorderingen op kredietinstellingen van het eurogebied, luidende in euro Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 251 miljoen (ultimo 2013: EUR 100 miljoen) en bestaat evenals in 2013 nagenoeg geheel uit kortlopende reverse repo’s. 7. Waardepapieren uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 28.252 miljoen (ultimo 2013: EUR 30.176 miljoen) en bestaat uit ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren’ en ‘Overige waardepapieren’.
Jaarrekening
- 7.1 Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren
169
Deze balanspost bevat overheidsschuldpapier verkregen uit hoofde van het SMP9,10 en waardepapieren die door DNB zijn verkregen in het kader van de CBPP1, CBPP211 en CBPP3.
In miljoenen
Covered Bond Purchase Programme 1
31 december 2014
31 december 2013
Geamortiseerde
Geamortiseerde
kostprijs
Marktwaarde
kostprijs
Marktwaarde
EUR
EUR
EUR
EUR
1.190
1.275
2.171
2.272
Covered Bond Purchase Programme 2
513
540
674
698
Covered Bond Purchase Programme 3
1.544
1.551
-
-
Securities Markets Programme
7.846
8.948
10.196
10.922
11.093
12.314
13.041
13.892
Totaal
9 Besluit van de ECB van 14 mei 2010 houdende vaststelling van een programma voor de effectenmarkten (ECB/2010/5), PB L 124 van 20.5.2010, blz. 8. 10 Ter dekking van het krediet- en renterisico heeft de Staat hiervoor een garantie afgegeven (zie ‘Garantieregeling voor crisisgerelateerde activa’ op pagina 191). 11 Besluit van de ECB van 2 juli 2009 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2009/16), PB L 175,4.7.209, blz. 18 en Besluit van de ECB van 3 november 2011 houdende de tenuitvoerlegging van het tweede programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2011/17), PB L 297 van 16.11.2011, blz. 70.
170
De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen
Resterende looptijd*
Resterende looptijd*
31 december 2014
31 december 2013
0-1
1-2
0-1
1-2
Totaal
jaar
jaar
> 2 jaar
Totaal
jaar
jaar
> 2 jaar
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
1.190
265
267
658
2.171
976
266
929
513
179
76
258
674
157
181
336
1.544
102
17
1.425
-
-
-
-
7.846
673
1.186
5.987
10.196
2.425
661
7.110
11.093
1.219
1.546
8.328
13.041
3.558
1.108
8.375
Covered Bond Purchase Programme 1 Covered Bond Purchase Programme 2 Covered Bond Purchase Programme 3 Securities Markets Programme Totaal
* De resterende looptijd per fonds is bepaald door de periode vast te stellen die ligt tussen balansdatum en uiteindelijke expiratiedatum.
Onder het CBPP1, CBPP2 en CBPP3 hebben de ECB en de NCB’s van het Eurosysteem, waaronder DNB, in euro luidende gedekte obligaties aangekocht die zijn uitgegeven in het eurogebied. Het doel hiervan is verwerving van middelen door kredietinstellingen en ondernemingen te ondersteunen alsmede om kredietinstellingen aan te moedigen de bestaande kredietverlening aan hun klanten op peil te houden en uit te breiden. Het CBPP3 is per oktober 2014 van start gegaan. Dit programma zal ten minste twee jaar duren. In het CBPP1 en CBPP2 zijn de aankopen formeel beëindigd (respectievelijk juni 2010 en oktober 2012). Onder het SMP hebben de ECB en de NCB’s van het Eurosysteem door de overheid en private organisaties binnen het eurogebied uitgegeven schuldpapier aangekocht om het slecht functioneren van bepaalde segmenten van de kapitaalmarkten binnen het eurogebied te verbeteren en om de goede werking van het overdrachtsmechanisme van het monetair beleid te herstellen. In september 2012 heeft de Raad van Bestuur van de ECB besloten dit programma te beëindigen. Het totaal van de door de NCB’s van het Eurosysteem aangehouden SMPwaardepapieren bedraagt EUR 144.263 miljoen (ultimo 2013: EUR 178.836 miljoen). De hiervan door DNB aangehouden SMP-waardepapieren bedragen ultimo 2014 EUR 7.846 (ultimo 2013: EUR 10.196 miljoen).
Jaarrekening
Op grond van het in oktober 2014 ingerichte ABSPP kan het Eurosysteem ‘senior’ en gegarandeerde mezzanine tranches van asset-backed securities in zowel de primaire als secundaire markten aankopen, met als doel het verstrekken van krediet aan de economie van het eurogebied. De aankopen zijn vanaf november 2014 gestart en worden in eerste instantie door de ECB uitgevoerd. Dit programma zal ten minste twee jaar duren. In overeenstemming met artikel 32.4 van de Statuten zullen alle risico’s aangaande CBPP3 en SMP, wanneer deze zich manifesteren, volledig worden gedragen door alle NCB’s van het Eurosysteem, volgens de op het moment van verlies geldende Eurosysteem-kapitaalsleutel. Waardepapieren aangeschaft onder het SMP en die onder het CBPP1, CBPP2 en CBPP3 zijn gerapporteerd op basis van geamortiseerde kostprijs, rekening houdend met een eventuele bijzondere waardevermindering. De jaarlijkse test om eventuele bijzondere waardeverminderingen vast te stellen wordt door het Eurosysteem uitgevoerd op basis van de ESCB-grondslagen (zie ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’), de beschikbare informatie en de naar verwachting te realiseren waarde per balansdatum. DNB volgt hierbij het besluit van de Raad van Bestuur van de ECB. Op de waardepapieren die zijn aangeschaft onder het SMP en het CBPP1, CBPP2 en CBPP3 zijn naar aanleiding van de resultaten van de uitgevoerde testen geen bijzondere waardeverminderingen toegepast. Hoewel op basis van de in ESCB-verband uitgevoerde testen geen bijzondere waarde vermindering op genoemde posities heeft plaatsgevonden zijn er als gevolg van de schuldencrisis nog steeds aanzienlijke risico’s die tot verliezen kunnen leiden. De Raad van Bestuur van de ECB en de directie van DNB beoordelen op regelmatige basis de financiële risico’s verbonden aan de waardepapieren gehouden onder de SMP- en CBPP-portefeuilles. In paragraaf 5.6 van het jaarverslag is nader ingegaan op de risico’s waaraan onder meer deze portefeuilles bloot staan.
171
172
- 7.2 Overige waardepapieren Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 17.159 miljoen (ultimo 2013: EUR 17.135 miljoen) en bestaat, evenals in 2013, geheel uit vastrentende waarden in euro en zijn gewaardeerd tegen markt waarde. De looptijden van de vastrentende waarden kunnen als volgt worden weergegeven: In miljoenen
Resterende looptijd* 31 december 2014
EUR
Resterende looptijd* 31 december 2013
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
Totaal
0 - 1 jaar
1 - 2 jaar
> 2 jaar
17.159
5.596
3.767
7.796
17.135
8.551
5.295
3.289
* De resterende looptijd per fonds is bepaald door de periode vast te stellen die ligt tussen balansdatum en uiteindelijke expiratiedatum.
8. Vorderingen binnen het Eurosysteem Ultimo 2014 bedraagt de omvang van deze post EUR 62.157 miljoen (ultimo 2013: EUR 82.791 miljoen). - 8.1 Deelneming in de ECB Onder deze post is opgenomen de deelneming van DNB in de ECB ad EUR 482 miljoen (ultimo 2013: EUR 469 miljoen) inclusief EUR 49 miljoen agio. Waardering van de deelneming in de ECB vindt plaats tegen verkrijgingsprijs. Overeenkomstig artikel 28 van de Statuten van het ESCB zijn de NCB’s van het ESCB de enige aandeelhouders in het kapitaal van de ECB. De omvang van de deelneming is afhankelijk van het aandeel van iedere NCB dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 29 van de Statuten van het ESCB. Dit aandeel wordt iedere vijf jaar aangepast. De laatste aanpassing heeft op 1 januari 2014 plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is het aandeel van DNB in het aandelenkapitaal van de ECB van in totaal EUR 10.825 miljoen gestegen van 3,9663% tot 4,0035%. Hierdoor is de deelneming in de ECB met EUR 4 miljoen toegenomen. De commissie van de Europese Gemeenschap heeft in 2013 haar goedkeuring gegeven aan een voorstel voor een beschikking van de Raad overeenkomstig artikel 140, lid 2, van het Verdrag, waarin wordt bepaald dat Letland voldoet aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de eenheidsmunt en dat de derogatie van dit land met ingang van 1 januari 2014 wordt ingetrokken. Als gevolg hiervan is het volgestorte kapitaal van de ECB van EUR 7.653 miljoen (ultimo 2013) met EUR 44 miljoen toegenomen tot EUR 7.697 miljoen (primo 2014). Als gevolg van de vijfjaarlijkse herziening van de kapitaalsleutel en de toetreding van Letland tot het Eurosysteem, is de Eurosysteem-kapitaalsleutel voor DNB per saldo toegenomen met 0,0190% van 5,7021% tot 5,7211%.
Jaarrekening
De verdeling van het maatschappelijk en geplaatst alsmede volgestort kapitaal over de NCB’s is als volgt: In miljoenen
Maat Kapitaal
schappelijk
sleutel
en geplaatst
Eurosysteem
Nationale Bank van België
Kapitaal
kapitaal
vanaf sleutel vanaf
vanaf
112014
112014
112014
%
%
EUR
Maat Volgestort
schappelijk
kapitaal en geplaatst vanaf
kapitaal tot
Volgestort kapitaal tot
112014 31122013 31122013 EUR
EUR
EUR
3,5408
2,4778
268
268
262
262
25,7184
17,9973
1.948
1.948
2.031
2.031
0,2755
0,1928
21
21
19
19
Authority of Ireland
1,6587
1,1607
126
126
120
120
Bank of Greece
2,9055
2,0332
220
220
211
211
Banco de España
12,6338
8,8409
957
957
893
893
Banque de France
20,2623
14,1792
1.535
1.535
1.530
1.530
Banca d’Italia
17,5923
12,3108
1.333
1.333
1.348
1.348
Deutsche Bundesbank Eesti Pank Central Bank and Financial Services
Central Bank of Cyprus
0,2162
0,1513
16
16
14
14
Latvijas Banka
0,4031
0,2821
31
31
Banque centrale du Luxembourg
0,2901
0,2030
22
22
19
19
Central Bank of Malta
0,0926
0,0648
7
7
7
7
De Nederlandsche Bank
5,7211
4,0035
433
433
429
429
Oesterreichische Nationalbank
2,8053
1,9631
213
213
210
210
Banco de Portugal
2,4913
1,7434
189
189
191
191
Banka Slovenije
0,4937
0,3455
37
37
35
35
Národná banka Slovenska
1,1039
0,7725
84
84
75
75
Suomen Pankki-Finlands Bank
1,7954
1,2564
136
136
135
135
Totaal eurogebied NCB’s
100,0000
69,9783
7.575
7.575
7.529
7.529
Bulgarian National Bank
0,8590
93
3
94
3
Česká národní banka
1,6075
174
7
157
6
Danmarks Nationalbank
1,4873
161
6
160
6
Latvijas Banka
30
1
Hrvatska narodna banka
0,6023
65
2
65
2
Lietuvos bankas
0,4132
45
2
44
2
Magyar Nemzeti Bank
1,3798
149
6
149
6
Narodowy Bank Polski
5,1230
555
21
525
20
Banca Natională a României
2,6024
282
11
265
10
Sveriges Riksbank
2,2729
246
9
245
9
Bank of England
13,6743
1.480
56
1.562
59
Totaal niet-eurogebied NCB’s
30,0217
3.250
122
3.296
124
-
100,0000
10.825
7.697
10.825
7.653
Totaal euro- en niet-eurogebied NCB’s
173
174
- 8.2 Vorderingen uit hoofde van overdracht van externe reserves aan de ECB Ultimo 2014 bedragen deze vorderingen EUR 2.320 miljoen (ultimo 2013: EUR 2.299 miljoen). Ze komen voort uit de overdracht van externe reserves aan de ECB. De rente op deze vorderingen wordt dagelijks berekend op basis van het laatst vastgestelde tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. Over het aandeel goud in de overdracht wordt geen rente vergoed. - 8.4 Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem Deze post van EUR 39.907 miljoen (ultimo 2013: EUR 34.314 miljoen) bestaat uit een netto vordering van DNB op het Eurosysteem met betrekking tot de herallocatie van eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ en ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’ onder ‘Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling’). De toename van deze post in vergelijking tot 2013 (EUR 5.593 miljoen) is in belangrijke mate veroorzaakt door een toename van de bankbiljetten in omloop binnen het Eurosysteem als geheel (toename 6% ten opzichte van 2013). De rente op deze vorderingen wordt dagelijks berekend op basis van het laatst bekende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem.12
12 Als gevolg van de door het Eurosysteem gekozen administratieve verwerking van de eurobankbiljetten wordt op maandelijkse basis 8% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop toegerekend aan de ECB. De resterende 92% van de totale waarde van de eurobankbiljetten in omloop wordt eveneens op maandelijkse basis toegerekend aan de NCB’s waarbij iedere NCB een aandeel in de totale omloop van de eurobankbiljetten in de balans opneemt dat overeenkomt met het volgestorte aandeel in het kapitaal van de ECB. Het verschil tussen de eurobankbiljetten toegedeeld aan de NCB volgens de hiervoor genoemde verwerkingsmethode en de waarde van de eurobankbiljetten die in circulatie is gebracht, is verantwoord als ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’.
Jaarrekening
- 8.5 Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)/8.2 Overige verplichtingen binnen
175
het Eurosysteem (netto) In miljoenen
31 december 2014
31 december 2013
EUR
EUR
19.412
46.115
-12
-484
48
78
19.448
45.709
Vorderingen op de ECB uit hoofde van TARGET2 (inclusief aangehouden tegoeden bij banken van het Eurosysteem via overeenkomstige rekeningen) Verplichtingen aan de ECB ten aanzien van het monetair inkomen Vorderingen op de ECB uit hoofde van de tussentijdse winst uitkering van de ECB Totaal
De stand van deze vordering of verplichting hangt samen met drie componenten: 1. de vorderingen van DNB op de ECB met betrekking tot ontvangsten en betalingen via TARGET2; 2. de positie ten opzichte van de ECB voor het poolen en alloceren van monetair inkomen binnen het Eurosysteem; en 3. de positie van DNB tegenover de ECB met betrekking tot overige bedragen die worden ontvangen of betaald waaronder het bedrag dat DNB ontvangt uit hoofde van de tussentijdse winstverdeling van de ECB. Voor de eerste component is sprake van een TARGET2-vordering van EUR 19.412 miljoen (ultimo 2013: EUR 46.115 miljoen). De rente op deze vorderingen wordt dagelijks berekend op basis van het laatst bekende tarief voor basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem. De tweede component, zijnde de positie ten opzichte van de ECB ter zake van de jaarlijkse pooling en verdeling van monetair inkomen door de NCB’s van het Eurosysteem, draagt een creditsaldo van EUR 12 miljoen aan het einde van het jaar (ultimo 2013: -EUR 484 miljoen zie ‘Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen’ in de toelichting op de winst- en verliesrekening). Voor 2014 heeft de Raad van Bestuur van de ECB besloten een interim-winst van EUR 841 miljoen uit te keren aan de NCB’s van het eurogebied. Op 31 december 2014 bedraagt het aan DNB toekomende bedrag EUR 48 miljoen (zie ‘Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen’ in de winst- en verliesrekening).
176
9. Overige activa Ultimo 2014 bedraagt het totaal van deze post EUR 2.577 miljoen (ultimo 2013: EUR 3.051 miljoen). - 9.2 Materiële en immateriële vaste activa De onder ‘Materiële en immateriële vaste activa’ begrepen posten zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen
Totaal
Bedrijfs
Vaste
immateriële
Totaal
gebouwen
en materiële
materiële
en
vaste activa vaste activa
terreinen
Inventaris
bedrijfs
Ontwik Totaal
kelings
middelen in immateriële
kosten
uitvoering vaste activa
(software)
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
246
222
173
36
13
24
24
Boekwaarde per 1 januari 2014 Mutaties: -
45
28
2
9
17
17
17
Desinvesteringen
-29
29
24
5
0
0
0
Afschrijvingen
-10
4
5
9
0
6
6
-
252
217
156
31
30
35
35
558
505
375
100
30
53
53
-306
288
219
69
18
18
252
217
156
31
30
35
35
Herrubricering Investeringen
Bijzondere waarde verminderingsverliezen Boekwaarde per 31 december 2014 Verkrijgings of vervaardigingsprijzen Cumulatieve afschrijvingen Boekwaarde per 31 december 2014
Jaarrekening
- 9.3 Overige financiële activa
177
De onder ‘Overige financiële activa’ begrepen posten zijn naar valuta als volgt gespecificeerd: In miljoenen
31 december 2014
31 december 2013
EUR
EUR
EUR
704
1.133
USD
1.094
309
-
414
1.798
1.856
Overige vreemde valuta Totaal
De ‘Overige financiële activa’ kunnen als volgt naar categorie worden gespecificeerd:
In miljoenen
Deelnemingen Aandelen Overige vorderingen Totaal
31 december 2014
31 december 2013
EUR
EUR
61
61
1.539
1.608
198
187
1.798
1.856
De deelnemingen betreffen die in de Bank for International Settlements (BIS), de Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunications scrl (SWIFT) en NV Settlement Bank of the Netherlands (SBN). De deelnemingspercentages zijn ongewijzigd ten opzichte van 2013.
178
Op de aandelen van de deelneming BIS is 25% gestort; de voorwaardelijke verplichting tot volstorting bedraagt per balansdatum SDR 64,9 miljoen (ultimo 2013: SDR 64,9 miljoen). Hoewel DNB 100% van de aandelen bezit van de SBN wordt deze entiteit niet geconsolideerd in de jaarrekening van DNB. Reden hiervoor is dat DNB geen invloed van betekenis kan uitoefenen binnen de SBN, deze berust volledig bij externe partijen. In miljoenen
Deelnemingen
Deel
Eigen Vermogen
nemings
van de
percentage
Gevestigd te
BIS
3,09 Basel (Zwitserland)
SWIFT scrl
0,06 La Hulpe (België)
NV SBN
100 Amsterdam
deelneming* 31 december 2014 31 december 2013 EUR
EUR
EUR
21.194
52
52
252
0
0
9
9
9
61
61
Totaal *
Eigen vermogen SWIFT scrl en NV SBN op basis van jaarrekening 2013. Eigen vermogen BIS op basis van jaarrekening 2014 (boekjaar BIS loopt van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2014).
De aandelen bestaan uit aandelenindex beleggingen. In 2014 zijn de aandelenindexen begrepen in de ‘Overige financiële activa’ omgezet naar aandelenindexfondsen met een MVOuitsluitingsbeleid. Deze fondsen beleggen conform MSCI index, maar sluiten aandelen uit die niet voldoen aan de ethische richtlijnen die gebaseerd zijn op de principes van het UN Global Compact. Deze principes zijn gericht op het voorkomen van misstanden op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, milieu, arbeidsstandaarden en corruptie. De ongerealiseerde winst bij omzetting van aandelenindex in aandelenfondsen (gelijk aan de samenstelling van de index met uitzondering van de aandelen in deze fondsen) is in de herwaarderingsrekeningen gehouden. De reden hiervoor is dat de economische realiteit in termen van risicoprofiel, verwacht rendement en looptijd onveranderd blijven. De resultaten op de vervreemde fondsen zijn gerealiseerd. Op het moment van omzetting bedroeg de marktwaarde van de portefeuille EUR 1.555 miljoen, hiervan heeft EUR 53 miljoen betrekking op de eerdergenoemde fondsen. De ongerealiseerde herwaarderingswinst opgenomen in de ‘Herwaarderingsrekeningen’ bedroeg EUR 558 miljoen waarvan EUR 20 miljoen betrekking heeft op deze fondsen. Dit laatste bedrag is gerealiseerd en in de resultatenrekening opgenomen onder ‘Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties’. De gerealiseerde resultaten zullen conform de statutaire regeling inzake de winstbestemming worden uitgekeerd.
Jaarrekening
‘Overige vorderingen’ bestaan met name uit vorderingen uit hoofde van personeelshypotheken. - 9.4 Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten Deze post is toegelicht onder de passivapost ‘Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten’. - 9.5 Overlopende activa Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 514 miljoen (ultimo 2013: EUR 646 miljoen). Deze post bestaat praktisch geheel uit opgelopen rente alsmede de nog te amortiseren termijnresultaten. De nog te amortiseren resultaten zijn als volgt gespecificeerd: In miljoenen
31 december 2014
31 december 2013
EUR
EUR
Valutaswaps
12
8
Valutaforwards
-4
-4
Renteswaps
0
-7
Totaal
8
-3
179
180
Passiva 1. Bankbiljetten in omloop Deze post is het aandeel van DNB in het totaal van door het Eurosysteem in omloop gebrachte eurobankbiljetten (zie ‘Bankbiljetten in omloop’ onder de ‘Grondslagen voor de waardering en de resultaatbepaling’). De samenstelling van de door DNB in circulatie gebrachte bankbiljetten minus de door DNB uit circulatie terugontvangen bankbiljetten naar coupure luidt: In miljoenen
31 december 2014 Aantal
31 december 2013 EUR
Aantal
EUR
EUR 5
-106
-531
-90
-452
EUR 10
-101
-1.009
-82
-824
EUR 20
-443
-8.863
-400
-8.009
EUR 50
422
21.111
410
20.485
EUR 100
-8
-802
-4
-398
EUR 200
31
6.151
31
6.122
EUR 500
-5
-2.459
-2
-1.077
13.598
Totaal eurobankbiljetten in omloop via DNB Herverdeling eurobankbiljetten in circulatie
15.847
44.560
38.676
-4.653
-4.362
Eurobankbiljetten toegewezen aan de ECB (8% van 13.598 + 44.560)
Totaal
39.907
34.314
53.505
50.161
Gedurende 2014 nam de totale waarde van de bankbiljetten in omloop binnen het Eurosysteem met 6% toe. Als gevolg van de herallocatie van bankbiljetten had DNB eind 2014 voor EUR 53.505 miljoen aan eurobankbiljetten in circulatie (2013: EUR 50.161 miljoen). De waarde van de werkelijk door DNB uitgegeven bankbiljetten nam met 14% af van EUR 15.847 miljoen tot EUR 13.598 miljoen. Het verschil van EUR 39.907 miljoen tussen het geheralloceerde bedrag en het totale bedrag aan eurobankbiljetten dat via DNB in omloop is gebracht, is verantwoord onder ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’. De negatieve aantallen bankbiljetten bij bepaalde coupures worden veroorzaakt doordat DNB per saldo minder van deze bankbiljetten heeft uitgegeven dan terugontvangen uit circulatie.
Jaarrekening
181 DNB heeft met commerciële banken een consignatieovereenkomst afgesloten waarbij deze banken een voorraad bankbiljetten ‘overnight’ op locatie aanhouden die dan juridisch en economisch eigendom is van DNB. In de post ‘Bankbiljetten in omloop’ is niet begrepen de mutatie van de bankbiljetten in consignatie van 30 december naar 31 december (2014: EUR 28 miljoen, 2013: EUR 269 miljoen). De in consignatie gegeven bankbiljetten worden op de eerstvolgende werkdag volgend op jaareinde verwerkt. 2. Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro Dit zijn rentedragende verplichtingen aan kredietinstellingen die voortvloeien uit het door DNB namens het ESCB gevoerde geldmarktbeleid. Ultimo 2014 was deze post EUR 23.995 miljoen lager dan ultimo 2013 (ultimo 2014: EUR 49.943 miljoen, ultimo 2013: EUR 73.938 miljoen). De samenstelling van de post ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ luidt per 31 december 2014 respectievelijk 2013 als volgt: - 2.1 Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) Ultimo 2014 bedragen deze verplichtingen EUR 44.418 miljoen (ultimo 2013: EUR 37.866 miljoen) en hebben betrekking op de bedragen die banken op een rekening bij DNB aanhouden, waaronder bedragen die zij aanhouden om aan hun (kas)reserveverplichting te voldoen. Over de verplicht aangehouden reserves wordt rente vergoed gelijk aan het gemiddelde marginale tarief van de basisherfinancieringstransacties in de kasreserveperiode. Sinds juni 2014 wordt er over de bedragen, die boven de verplicht aan te houden kasreserves zijn geplaatst, door de commerciële banken een rente betaald gelijk aan de negatieve depositorente. Over de rekeningen-courant is per saldo in 2014 een gemiddelde rente vergoed van 0,07% (2013: 0,10%). - 2.2 Depositofaciliteit Dit is een permanente faciliteit die ultimo 2014 EUR 5.525 miljoen (ultimo 2013: EUR 9.157 miljoen) bedraagt en door de kredietinstellingen kan worden benut om deposito’s tot de ochtend van de volgende werkdag te plaatsen bij DNB, tegen een vooraf vastgestelde rentevoet. Sinds de rente hierop medio 2014 negatief is, maken banken minder gebruik van deze faciliteit en worden bedragen boven de verplicht aan te houden kasreserves voor een belangrijk deel aangehouden op de rekening-courant. De gemiddelde depositorente op de depositofaciliteit bedroeg in 2014 -0,1% (2013: 0,0%). - 2.3 Termijndeposito’s Dit betreft bij DNB geplaatste deposito’s en deze zijn ultimo 2014 nihil (ultimo 2013: 26.915 miljoen). Deze wijziging hangt samen met het feit dat de liquiditeit uit hoofde van eerdere aankopen onder het SMP niet langer via wekelijkse termijndeposito’s wordt geabsorbeerd. Op de termijndeposito’s is in 2014 een gemiddelde rente vergoed van 0,2% (2013: 0,1%).
182
- 2.4 ‘Fine-tuning’-transacties met wederinkoop Dit zijn monetairbeleidstransacties ter verkrapping van de liquiditeit. In 2014 hebben dergelijke transacties evenals in 2013 niet plaatsgevonden. - 2.5 Deposito’s uit hoofde van margestortingen Het betreft deposito’s die kredietinstellingen aanhouden ter compensatie van een eventuele waardedaling van de effecten die in onderpand zijn gegeven voor de aan die instellingen verstrekte kredieten. In 2014 zijn er, evenals in 2013, geen deposito’s uit hoofde van margestortingen aangehouden. 3. Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Deze post ad EUR 1.862 miljoen (ultimo 2013: EUR 965 miljoen) bestaat voornamelijk uit direct opeisbare verplichtingen aan financiële instellingen. 4. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Deze post ad EUR 587 miljoen (ultimo 2013: EUR 1.774 miljoen) bestaat voornamelijk uit verplichtingen aan financiële instellingen buiten het eurogebied. 6. Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Ultimo 2014 is deze post nihil (ultimo 2013: EUR 315 miljoen). Ultimo 2013 bestond deze post uitsluitend uit repo’s. 7. Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF Deze post is toegelicht onder de actiefpost ‘Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)’. 9. Overige verplichtingen Ultimo 2014 bedragen de totale overige verplichtingen EUR 595 miljoen (ultimo 2013: EUR 116 miljoen). - 9.1. Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten Onder deze balanspost zijn de valutaherwaarderingsverschillen op de off-balance sheet instrumenten opgenomen. Ultimo 2014 bedraagt het saldo van de valutaherwaarderings verschillen EUR 488 miljoen. Ultimo 2013 bedroeg het debetsaldo EUR 292 miljoen en bevond zich onder de activapost ‘Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten’. De herwaarderingsverschillen zijn gespecificeerd in het overzicht van de off-balance sheet posities van valutaswaps en valutaforwards op pagina 189.
Jaarrekening
10. Voorzieningen
183
In miljoenen
Stand per 31 december 2012
Voorziening
Voorziening
monetaire
personeels-
Overige
Totaal
beleidsoperaties
beloningen
Voorzieningen
EUR
EUR
EUR
EUR
32
17
11
4
-3
-
-1
-2
-18
-17
0
-1
4
-
2
2
Stand per 31 december 2013
15
-
12
3
Onttrekking
-2
-
-1
-1
Onttrekking Vrijval Dotatie
Vrijval
-1
-
0
-1
Dotatie
10
-
2
8
Stand per 31 december 2014
22
-
13
9
- Voorziening monetaire beleidsoperaties In overeenstemming met artikel 32 lid 4 van de Statuten is de voorziening tegen risico’s die voortkomen uit het niet nakomen van verplichtingen door tegenpartijen binnen het Eurosysteem verdeeld tussen de NCB’s van de deelnemende lidstaten naar rato van hun Eurosysteem-kapitaalsleutel in het jaar van de deconfiture. In 2013 is deze voorziening geheel vrijgevallen. - Voorziening personeelsbeloningen DNB kent de volgende regelingen: ▪ een toegezegde pensioenregeling; ▪ een bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden (beperkte groep); ▪ een jubileum- en afscheidsregeling; ▪ een sociaal plan regeling.
184
Tot ultimo 2014 heeft DNB een pensioenregeling voor medewerkers met een geïndexeerde middelloonregeling waarbij voor de medewerkers de indexatie die overeenkomt met de algemene loonsverhoging is gegarandeerd13. De pensioenen van de gepensioneerden alsmede de rechten van gewezen medewerkers van DNB worden uitsluitend geïndexeerd wanneer de financiële positie van het Pensioenfonds dit toelaat. Als gevolg van een dekkingstekort in het verleden bij het Pensioenfonds DNB is door het fonds een herstelplan opgesteld. Ter dekking van het tekort is een premiebeleid geformuleerd dat er toe leidt dat het fonds binnen een periode van 5 jaar, gerekend vanaf eind 2008, tenminste het minimale eigen vermogen heeft en dat in een periode van 15 jaar het vereiste vermogen aanwezig is. De dekkingsgraad gebaseerd op de door DNB verplicht gestelde ultimate forward rate van het Pensioenfonds DNB per 31 december 2014 is 117,4%. Er is dan ook geen sprake van een dekkingstekort op die datum. Daar de betaalde pensioenpremie als last wordt genomen is hiervoor geen voorziening gevormd. De bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden betreft een tegemoetkoming in de desbetreffende kosten aan een beperkte groep gepensioneerden door DNB en is te karakteriseren als een overgangsregeling. De jubileum- en afscheidsregeling betreft de uitkeringen bij 20-, 30- en 40-jarig dienstverband en uitkeringen bij pensionering en overlijden.
13 Zie paragraaf 5.6 van het jaarverslag voor wijzigingen.
Jaarrekening
De verplichtingen en de jaarlasten zijn actuarieel bepaald. De hierbij gehanteerde
185
veronderstellingen luiden als volgt:
Disconteringsvoet overige personeelsbeloningen
31 december 2014
31 december 2013
Regelingsspecifiek
Regelingsspecifiek
(jubileum: 1,55%
(jubileum: 2,8%
overig: 1,55%)
overig: 2,75%)
Prijsinflatie
2,0%
2,0%
Algemene salarisstijging
2,0%
2,0%
Individuele salarisstijging (gemiddeld)
2,0%
2,0%
Verwachte pensioenleeftijd
Overlevingskansen
Voor alle deelnemers Voor alle deelnemers is leeftijd 66
is leeftijd 66
verondersteld
verondersteld
Prognosetafel
Prognosetafel
AG 2014
AG 2012 - 2062
+ ervaringssterfte
+ ervaringssterfte
186
De mutaties in de voorziening personeelsbeloningen zijn als volgt: In miljoenen
Bijdrage ziektekosten verzekering Totaal gepensioneerden
Overige
Afrondingen
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 31 december 2012
11
4
7
0
Onttrekking
-1
1
0
0
Vrijval
0
0
0
0
Dotatie
2
1
2
1
Stand per 31 december 2013
12
4
9
1
Onttrekking
0
-1
0
1
Vrijval
0
0
0
0
Dotatie
2
1
2
1
13
5
10
-2
Stand per 31 december 2014 - Overige voorzieningen
Deze voorzieningen hebben betrekking op gerechtelijke uitspraken en reorganisaties. Hiervan heeft EUR 2 miljoen een looptijd korter dan 1 jaar en EUR 7 miljoen een looptijd tussen 1 en 5 jaar.
Jaarrekening
11. Herwaarderingsrekeningen
187
De samenstelling van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ is als volgt: In miljoenen
Waardepapieren en overige financiële Totaal
Goud
Vreemde valuta
instrumenten
EUR
EUR
EUR
EUR
Stand per 31 december 2012
24.284
23.707
70
507
Per saldo herwaarderingsmutaties
-7.438
-7.678
-45
285
Stand per 31 december 2013
16.846
16.029
25
792
2.289
2.295
29
-35
19.135
18.324
54
757
Per saldo herwaarderingsmutaties Stand per 31 december 2014
De per saldo stijging van het totaal van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ is praktisch geheel toe te schrijven aan de stijging van de goudprijs in 2014. 12. Kapitaal en reserves Het maatschappelijk kapitaal van DNB dat volledig is geplaatst en volgestort bedraagt EUR 500 miljoen verdeeld in 500 aandelen van EUR 1 miljoen. De Staat der Nederlanden is houder van alle aandelen. De wettelijke reserve is gevormd voor de boekwaarde van de immateriële vaste activa.
188
Het verloop van ‘Kapitaal en reserves’ voor winstverdeling is als volgt:
In miljoenen
Stand per 31 december 2012
Kapitaal
reserve
reserve
EUR
EUR
EUR
EUR
7.707
500
7.192
15
Mutatie aan wettelijke reserve
Mutatie aan wettelijke reserve
*
104
104
-
-9
9
7.287
24
7.811
Toevoeging van de nettowinst 2013*
Stand per 31 december 2014
500
59
59
-
-11
11
7.335
35
7.870
500
Toevoeging nettowinst betreft de winst na dividenduitkering.
13. Winst over het boekjaar Ultimo 2014 bedraagt de winst over het boekjaar EUR 951 miljoen (ultimo 2013: EUR 1.178 miljoen).
Wettelijke
Totaal
Toevoeging van de nettowinst 2012*
Stand per 31 december 2013
Algemene
Jaarrekening
Overige toelichtingen op de balans
189
Vreemde valuta-positie DNB heeft het valutarisico van de USD- en AUD-posities volledig afgedekt, met uitzondering van de werkvoorraden. Dit is opgenomen onder de actiefposten ‘Tegoeden bij banken en beleggingen in waardepapieren, externe leningen en overige externe activa’ en ‘Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta’ en dat van de SDR-positie begrepen in activapost ‘Vorderingen op het Internationaal Monetair Fonds (IMF)’ en passivapost ‘ Tegenwaarde van toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF’. Ultimo 2014 bedraagt de tegenwaarde van de som van de activa luidende in vreemde valuta (begrepen in de actiefposten 2, 3 en 9.3) EUR 17.614 miljoen (ultimo 2013: EUR 16.921 miljoen). Ultimo 2014 bedraagt de tegenwaarde van de som van de passiva luidende in vreemde valuta (begrepen in de passiefposten 5, 6 en 7) EUR 5.767 miljoen (ultimo 2013: EUR 5.724 miljoen). In onderstaand overzicht is de off-balance sheet positie van de vreemde valuta opgenomen. Off-balance sheet posities van valutaswaps, valutaforwards en renteswaps
In miljoenen
31 december 2014 Totaal
EUR
31 december 2013 USD
JPY
521
-
GBP AUD
XDR
Totaal
EUR
USD
JPY
432
-
GBP AUD
XDR
Valutaswaps te ontvangen te leveren
10.888
10.367
-
11.214
10.782
-11.378
-
-7.597 -507
-14 -994 -2.266
-10.924
0
-6.834 -416
-13 -949 -2.712
-490
10.367
-7.076 -507
-14 -994 -2.266
290
10.782
-6.402 -416
-13 -949 -2.712
838
403
435
0
-
-
-
929
473
456
-
-
-
-
-836
-395
-441
0
-
-
-
-927
-469
-458
0
-
-
-
2
8
-6
0
-
-
-
2
4
-2
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-488
10.375
-14 -994 -2.266
292
10.786
-
-
-
-
-
Valutaforwards te ontvangen te leveren
Renteswaps
Totaal
-7.082 -507
-6.404 -416
-13 -949 -2.712
190
Hiervoor genoemde instrumenten worden gebruikt om de valutakoersrisico’s af te dekken. Het totaalbedrag van -EUR 488 miljoen is het saldo van de valutaherwaardering op deze instrumenten. Deze zijn verantwoord onder passiefpost ‘Herwaarderingsverschillen op off-balance sheet instrumenten’. Valutaswaps Een valutaswap is een transactie waarbij de ene valutasoort direct gekocht of verkocht wordt voor een andere valutasoort tegen een contante koers en na een bepaalde termijn weer terugverkocht of -gekocht wordt tegen de termijnkoers. De contante koop of verkoop wordt vastgelegd in de balans, de termijnverkoop of -aankoop wordt off-balance sheet vastgelegd tegen de termijnkoers. Valutaforwards Een valutaforward is een transactie waarbij de ene valutasoort wordt gekocht of verkocht in ruil voor een andere valuta tegen een bepaalde valutakoers, waarbij de valuta op termijn wordt geleverd. De posities worden off-balance sheet verantwoord tegen de termijnkoers. Het verschil tussen de contante koers en de termijnkoers wordt bij de valutaswaps en valutaforwards op basis van amortisatie ten gunste of ten laste van het resultaat gebracht. De nog te amortiseren termijnresultaten worden verantwoord onder de balanspost ‘Overlopende activa’. Deze valutaposities worden meegenomen in de totale valuta herwaardering van de balans. Renteswaps Eveneens off-balance sheet verwerkt is de onderliggende waarde met betrekking tot de renteswaps. Het doel van de renteswap is het afdekken van renterisico. Een renteswap is een overeenkomst om gedurende een vooraf vastgestelde termijn periodiek rentekasstromen uit te wisselen. De rentebedragen worden berekend over de onderliggende waarde van de renteswap. De geldverrekening betreft de rentestromen. De renteswaps zijn geherwaardeerd op marktwaarde. Negatieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten laste van het jaarresultaat gebracht. Positieve ongerealiseerde herwaarderingen zijn ten gunste van de ‘Herwaarderingsrekeningen’ gebracht. Ongerealiseerde verliezen zijn geamortiseerd over de resterende looptijd van het contract. In tegenstelling tot 2013 (Europortefeuille: EUR 205 miljoen) zijn er in 2014 geen renteswaps transacties afgesloten. Bewaarneming DNB bewaart effecten en andere waardepapieren ten behoeve van derden. De bewaarneming geschiedt voor rekening en risico van de bewaargevende partij.
Jaarrekening
Garantieregeling voor crisisgerelateerde activa Als gevolg van de door het Eurosysteem genomen maatregelen om het functioneren van het eurogebied te stabiliseren, zijn de financiële risico’s voor DNB in 2014 weliswaar afgenomen, maar nog steeds op een hoog niveau. Het financiële risico (exclusief goud) ultimo 2014 is bepaald op EUR 9,3 miljard. Voor het meten en beheersen van de financiële risico’s maakt DNB gebruik van de expected shortfall (ES)-methode en worden verschillende scenario’s doorgerekend. Het aldus berekende risico ligt hoger dan het kapitaal en reserves ad EUR 7,9 miljard. Met het oog op de risico’s, als gevolg van de schuldencrisis, heeft de minister van Financiën op basis van de berekende risico’s ultimo 2012 in maart 2013 een premievrije onvoorwaardelijke garantie met een plafond van EUR 5,7 miljard verstrekt. De garantie heeft betrekking op het aandeel van DNB in mogelijke verliezen op een deel van de crisisgerelateerde exposures in de monetaire portefeuilles14.
14 Voor een verdere toelichting omtrent de financiële risico’s van DNB wordt verwezen naar paragraaf 5.6 van het jaarverslag.
191
192
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Aansprakelijkstellingen en aansprakelijkheidsprocedures Het komt voor dat DNB uit hoofde van haar toezichttaak of anderszins aansprakelijkstellingen ontvangt (of aankondigingen van aansprakelijkstellingen). In sommige gevallen worden aansprakelijkheidsprocedures tegen DNB aanhangig gemaakt. Indien de uit een dergelijke procedure voortvloeiende verplichting voor DNB niet redelijkerwijs valt in te schatten of er geen redelijke mate van zekerheid bestaat dat de verplichting moet worden voldaan, wordt volstaan met vermelding in deze toelichting. De directie heeft ter zake van de betreffende aanhangige aansprakelijkheidsprocedures geen aanleiding gezien om in dit verslagjaar een voorziening te treffen. De relevante lopende zaken worden hieronder toegelicht. Vorderingen van Fortisaandeelhouders Een groep van (Belgische) Fortisaandeelhouders heeft DNB – naast de Nederlandse Staat en Fortis – betrokken in een procedure bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel en (onder andere) een schadevergoeding van EUR 5 per aandeel gevorderd. Onbekend is om hoeveel aandelen het gaat. De Rechtbank van Koophandel heeft in zijn vonnis van 8 december 2009 het beroep op immuniteit van de Nederlandse Staat en DNB in deze procedure gehonoreerd. In 2011 hebben (enkele van) de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep. Het Hof van Beroep heeft in 2013 geoordeeld dat de Nederlandse Staat en DNB niet kunnen worden gedaagd voor de Belgische rechter wegens immuniteit. In juli 2014 hebben de Fortisaandeelhouders tegen deze uitspraak cassatie ingesteld bij het Hof van Cassatie. Curatoren DSB Bank en diverse belangenverenigingen De curatoren van DSB Bank hebben samen met enkele belangenverenigingen van rekeninghouders van DSB Bank DNB in november 2013 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. In de dagvaarding vorderen zij (samengevat) dat de rechtbank oordeelt dat DNB onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor schade als gevolg van het faillissement van DSB Bank. In december 2014 heeft bij de rechtbank Amsterdam de mondelinge behandeling van de procedure plaatsgevonden. Uitspraak wordt verwacht in het tweede kwartaal van 2015. GSFS Asset Management BV, Stichting GSFS Pensionfund en enkele individuele pensioendeelnemers GSFS Asset Management BV, Stichting GSFS Pensionfund en dertien individuele pensioen deelnemers hebben DNB in februari 2014 gedagvaard. Zij hebben onder andere gesteld dat DNB onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens het pensioenfonds, de vermogensbeheerder en de pensioenfondsdeelnemers door het besluit van DNB dat het pensioenfonds niet viel aan te merken als pensioenfonds in de zin van de Pensioenwet en dat haar inschrijving in het register pensioenfondsen zou worden doorgehaald. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 28 januari 2015 de vorderingen van eisers afgewezen. Tegen deze uitspraak is nog hoger beroep mogelijk.
Jaarrekening
3.
Toelichting op de winst- en verliesrekening
193
Bedrijfsopbrengsten 1 en 2 Netto rentebaten Onder deze post zijn de rentebaten en -lasten begrepen met betrekking tot de activa en passiva in euro. De specificatie van de ‘Rentebaten’ luidt als volgt: In miljoenen
2014
2013
EUR
EUR
124
229
12
79
15 2014 575 EUR
2013 714 EUR
Eurosysteem Beleggingen
111 124
716 229
Kredietverlening geldmarkt Totaal Verplichtingen geldmarkt
12 837 15
79 1.738 -
Monetaire portefeuilles
575
714
Beleggingen In miljoenen
Kredietverlening geldmarkt Verplichtingen geldmarkt Monetaire portefeuilles Vorderingen/verplichtingen
In miljoenen
Vorderingen/verplichtingen De rentebaten zijn gedaald als gevolg van het verder verlagen van de monetaire rentes door de Eurosysteem 111 ECB en de lagere vorderingen van DNB op het Eurosysteem in 2014. 2014
716 2013
EUR 837
EUR 1.738
Verplichtingen geldmarkt
-58
-99
Overig
-46
-1
Totaal
2014 -104 EUR
2013 -100 EUR
Verplichtingen geldmarkt
-58
-99
Overig
-46
-1
Totaal
-104
-100
De specificatie van de ‘Rentelasten’ luidt als volgt: Totaal In miljoenen
De rentelasten zijn in vergelijking met vorig jaar nagenoeg gelijk gebleven.
194
3. Gerealiseerde winsten/verliezen uit financiële transacties In miljoenen
2014
2013
EUR
EUR
24
11
Valutaverkoopresultaat Prijsverkoopresultaat vastrentende waarden
144
47
Prijsverkoopresultaat aandelen
201
62
Totaal
369
120
De toename van het prijsverkoopresultaat van zowel de vastrentende waarden als van de aandelen wordt veroorzaakt door een hoger aantal verkopen in 2014. In de toename van het ‘prijsverkoopresultaat aandelen’ is begrepen de verkoopresultaten die behaald zijn uit hoofde van de omzetting van aandelenindexen in het kader van MVO (zie activapost ‘Overige financiële activa’). 4. Afwaardering op lagere marktwaarde De afwaarderingen bestaan grotendeels uit prijsafwaarderingen op de vastrentende waarden (EUR 19 miljoen) en het restant uit valutakoersafwaarderingen. 7. Inkomsten uit gewone aandelen en deelnemingen Ultimo 2014 bedraagt deze post EUR 71 miljoen en bestaat voornamelijk uit de resultaten van de deelneming ECB (EUR 52 miljoen) en ontvangen dividend van de aandelenindexbeleggingen (EUR 11 miljoen). Ultimo 2013 bedroeg deze post EUR 126 miljoen waarvan het resultaat van de deelneming ECB de grootste post was (EUR 102 miljoen). 8. Netto resultaat van herverdeling monetair inkomen De hoogte van het monetair inkomen van elke NCB binnen het Eurosysteem wordt vastgesteld op basis van de feitelijke jaarinkomsten uit hoofde van geoormerkte activa afgezet tegen de referentiepassiva. De te oormerken activa omvatten: ‘Voor doeleinden van monetair beleid aangehouden waardepapieren’, ‘Vorderingen uit hoofde van de overdracht van externe reserves aan de ECB’, ‘Netto vorderingen uit hoofde van de toedeling van eurobankbiljetten binnen het Eurosysteem’, ‘Overige vorderingen binnen het Eurosysteem (netto)’ en een beperkt bedrag aan goudreserves naar rato van de Eurosysteem-kapitaalsleutel. Goudopbrengsten worden buiten beschouwing gelaten. Waardepapieren die worden aangehouden voor
Jaarrekening
monetaire beleidsdoeleinden15 worden geacht inkomen te genereren gebaseerd op het
195
herfinancieringspercentage. Wanneer de waarde van de geoormerkte activa de waarde van de referentiepassiva over- of onderschrijdt, zal het verschil worden gecompenseerd door ten aanzien van het verschil het herfinancieringspercentage toe te passen. De baten op de geoormerkte activa zijn verantwoord onder de post ‘Rentebaten’. De referentiepassiva omvatten: ‘Bankbiljetten in omloop’, ‘Verplichtingen aan kredietinstellingen van het eurogebied in verband met monetaire beleidsoperaties, luidende in euro’ en ‘Overige verplichtingen binnen het Eurosysteem (netto)’. Eventuele rente betaald over in de referentiepassiva opgenomen posten dient in mindering te worden gebracht op het te herverdelen monetair inkomen. Het netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen kan als volgt worden gespecificeerd: In miljoenen
2014
2013
EUR
EUR
Aan DNB toekomende monetaire inkomsten
569
951
Af: Door DNB verdiende monetaire inkomsten
619
1.436
Saldo herverdeling monetaire inkomsten van DNB
-50
-485
38
1
-12
-484
0
17
-12
-467
Correctie herverdeling monetaire inkomsten voorgaande jaren Netto resultaat herverdeling monetaire inkomsten Aandeel DNB in vrijval ‘Voorziening monetaire beleidsoperaties’ Totaal netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen
De door de NCB’s van het Eurosysteem gepoolde monetaire inkomsten dienen onder de NCB’s te worden verdeeld naar rato van hun bijdragen aan het geplaatste kapitaal van de ECB. Het poolen en herverdelen van het monetair inkomen leidt tot herverdelingseffecten. Deze worden enerzijds veroorzaakt doordat het rendement op bepaalde geoormerkte activa of betaalde rente op gerelateerde passiva kunnen verschillen bij de verschillende NCB’s van het Eurosysteem. Anderzijds verschilt het aandeel van de te oormerken activa en gerelateerde passiva van die NCB’s van het aandeel dat zij volgens Eurosysteem-kapitaalsleutel in het
15 ‘Besluit ECB/2009/16 van 2 juli 2009 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van gedekte obligaties’ en ‘Besluit ECB/2011/17 van 3 november 2011 houdende de tenuitvoerlegging van het tweede programma voor de aankoop van gedekte obligaties’.
196
totaal van de geoormerkte activa en gerelateerde passiva van de NCB’s van het Eurosysteem hebben. Het saldo van de herverdeling van de monetaire inkomsten van -EUR 50 miljoen (ultimo 2013: -EUR 485 miljoen) komt voort uit het verschil tussen de door DNB gepoolde monetaire inkomsten van EUR 619 miljoen en de aan DNB op basis van haar Eurosysteemkapitaalsleutel toekomende monetaire inkomsten van EUR 569 miljoen. Daarnaast hebben er in 2014 correcties plaatsgevonden op de herverdeling van het monetair inkomen over 2008 tot en met 2013, wat voor DNB per saldo resulteert in een bate van EUR 38 miljoen. Verder is in 2013 de ‘Voorziening monetaire beleidsoperaties’ volledig vrijgevallen. Per saldo is het totaal netto resultaat van herverdeling van monetair inkomen -EUR 12 miljoen (ultimo 2013: -EUR 467 miljoen). 9. Overige baten Onder deze post vallen onder andere de opbrengsten uit hoofde van de doorberekening van de toezichtkosten aan de onder toezicht staande instellingen alsmede de overheidsbijdragen voor de uitvoering van de toezichtwerkzaamheden.
In miljoenen
Bijdrage instellingen Overheidsbijdrage Overige Totaal
2014
2013
EUR
EUR
163
120
21
21
3
4
187
145
Jaarrekening
Bedrijfslasten
197
De bedrijfslasten zijn als volgt te specificeren: In miljoenen
2014
2013
EUR
EUR
Personeelskosten
-211
-203
Andere beheerskosten
-120
-84
activa
-32
-32
Productiekosten bankbiljetten
-23
-37
Overige kosten
0
-1
Geactiveerde kosten software
8
8
-378
-349
Afschrijving op (im)materiële vaste
Totaal
10. Personeelskosten In 2014 bedraagt het gemiddeld aantal personeelsleden omgerekend in voltijdse eenheden 1.692 fte en in 2013 bedroeg dit 1.659 fte. De totale personeelskosten zijn in 2014 respectievelijk 2013 als volgt te specificeren: In miljoenen
2014
2013
EUR
EUR
-134
-132
Sociale lasten
-17
-15
Pensioenlasten
-39
-38
Overige personeelskosten
-21
-18
-211
-203
Lonen en salarissen
Totaal
De jaarlast van EUR 39 miljoen die voortvloeit uit de pensioenregeling is opgenomen onder de ‘Pensioenlasten’ en bestaat uit de afgedragen premies (EUR 44 miljoen), verminderd met een eigen bijdrage van de medewerkers (EUR 5 miljoen). De jaarlast uit hoofde van de bijdrage in de ziektekostenverzekering van de gepensioneerden is verantwoord onder de ‘Sociale lasten’. De met de overige personeelsbeloningen samenhangende jaarlasten zijn begrepen onder de ‘Lonen en salarissen’ en ‘Sociale lasten’.
198
Beloningen Algemeen DNB dient uit hoofde van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), naast de reeds bestaande publicatieverplichtingen conform Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek voor directieleden en commissarissen, de beloningen van nietdirectieleden te publiceren als die boven de in de wet bedoelde maximale bezoldigingsnorm uitkomen. Het bezoldigingsmaximum onder de WNT over het boekjaar 2014 is 130% van het ministersalaris. Tenzij anders vermeld, zijn alle genoemde functionarissen en functiehouders het gehele jaar en voltijds in functie geweest. Directie De jaarsalarissen van de directieleden voor 2014, zoals vastgesteld door de minister van Financiën, zijn inclusief vakantiegeld en extra maand. De pensioenregeling van de directieleden is overeenkomstig de met de minister van Financiën gemaakte afspraken in 2005 en is aangepast aan de wettelijke bepalingen per 1 januari 2014. De directieleden betalen evenals de overige werknemers een eigen bijdrage in de pensioenpremie. De specificatie van de salarissen, werkgeverslasten en overige vergoedingen en pensioenlasten van de directie voor de relevante periode als directielid is als volgt: Publicatie conform
BW2 + WNT
Salaris
BW2 +WNT
BW2
Werkgeverslasten
Werkgeverslasten
BW2 +WNT
en overige
eenmalige
vergoedingen**
crisisheffing***
WNT Belaste variabele onkosten
Pensioenlast
vergoeding
2014
2013
2014
2013
2014
2013
2014
2013
2014
2013
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
K.H.W. Knot
326.284
324.402
18.087
17.330
-
27.916
96.819
96.167
-
2.004
J. Sijbrand
300.895
299.160
23.837
20.323
-
24.115
89.333
88.732
4.271
3.857
A.J. Kellermann*
246.008
293.507
13.869
15.920
-
22.343
73.040
87.066
-
-
F. Elderson
276.822
275.226
16.642
15.920
-
19.542
82.235
81.680
-
-
J. Swank
276.822
275.226
16.642
16.214
-
17.549
82.235
81.680
-
-
1.426.831 1.467.521
89.077
85.707
-
111.465
423.663
435.325
4.271
5.861
Totaal
* Uit dienst per 1 november 2014. ** De publicatie van de werkgeverslasten gebeurt op grond van BW2. De maximale werkgeversbijdrage
bedraagt EUR 9.480 in 2014 (2013: EUR 8.477). De publicatie van de overige vergoedingen is opgenomen op grond van BW2 en WNT. *** Werkgevers dienden in 2013 een eenmalige crisisheffing van 16% te betalen over lonen voor zo ver die in een boekjaar meer dan EUR 150.000 bedragen. De grondslag voor de heffing is het zogenoemde ‘loon voor loonheffing’. De totale heffing is betaald in het daaropvolgende jaar, maar ten laste gekomen van het feitelijke boekjaar. Vanaf 2014 is de crisisheffing niet meer van toepassing.
Jaarrekening
199 In onderstaande tabel zijn de hypothecaire leningen aan directieleden opgenomen die onder personeelscondities zijn verstrekt.
Openstaande bedragen 31 december 2014 EUR F. Elderson
325.695
K.H.W. Knot
909.663
J. Swank
444.705
Totaal
1.680.063
Beloningen raad van commissarissen De basisvergoeding voor een lid van de raad van commissarissen bedraagt EUR 25.626,32 op jaarbasis (2013: EUR 25.372,56). De vergoeding voor de voorzitter bedraagt EUR 31.886,99 (2013: EUR 31.571,28). Leden die tevens zitting hebben in een commissie, ontvangen een additionele vergoeding van EUR 6.406,58 (2013: EUR 6.343,20). Deze vergoedingen zijn pro rata, dat wil zeggen voor de termijn dat iemand zitting heeft in de raad cq in een commissie. De beloningen voor de commissarissen worden jaarlijks aangepast op basis van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De totale vergoeding (exclusief btw) voor de leden van de raad van commissarissen over 2014 bedraagt EUR 273.735 (2013: EUR 272.613). Onderstaand de specificatie van de commissarissenbeloningen over 2014 en 2013: 2014
2013
EUR
EUR
A.H.G. Rinnooy Kan (voorzitter)
44.700
44.258
A.M. Fentener van Vlissingen (vicevoorzitter)
32.033
31.716
A.H. van Delden*
32.033
31.716
K.P. Goudswaard
38.439
38.059
W.J. Kuijken*
38.439
31.716
J.A. van Manen
32.033
31.716
F. Sijbesma
32.033
31.716
H.M. Vletter-van Dort**
24.025
31.716
273.735
272.613
Totaal
De bedragen zijn opgenomen op grond van BW2 en WNT. * Tevens lid van de bankraad. Hiervoor ontvangt men een vergoeding van EUR 3.140 op jaarbasis (2013: EUR 3.140). Deze vergoeding is niet in bovenstaande kolom opgenomen. ** Einde termijn: 1 oktober 2014.
200
Functies op grond van een arbeidsovereenkomst (waarvan de bezoldiging uitkomt boven de WNT-norm van EUR 230.474 (2013: EUR 228.599)): Belaste vaste en Beloning
Divisiedirecteur
variabele onkosten
Beloning betaalbaar
vergoeding
op termijn*
2014
2013
2014
2013
2014
2013
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
EUR
219.956
220.641
2.489
2.400
59.144
58.823
Divisiedirecteur
216.509
199.710
2.400
2.925
58.833
54.937
Divisiedirecteur
208.036
202.629
2.461
2.582
54.820
54.454
Divisiedirecteur
204.223
202.592
2.400
2.400
54.613
53.971
Divisiedirecteur
203.543
186.461
3.791
2.400
50.937
48.155
Divisiedirecteur
200.380
202.947
3.711
2.400
55.131
54.448
Secretaris-Directeur
195.387
178.821
2.400
2.430
55.895
51.285
Divisiedirecteur
187.118
186.721
2.431
2.482
54.786
54.488
Divisiedirecteur
186.332
183.816
2.456
2.400
54.510
53.814
Divisiedirecteur
179.444
164.755
2.531
2.410
48.665
46.248
Divisiedirecteur
179.267
167.366
2.408
4.483
51.395
47.047
Toezichthouder**
150.868
214.421
2.052
7.089
37.793
38.313
-
87.732
-
200
-
16.890
Divisiedirecteur***
* Pensioenlasten voor de werkgever. ** 2014: bezoldiging onder de WNT-norm. *** Per 1 februari 2013 uit dienst. In dit bedrag is onder andere ook de eindafrekening
van het einde dienstverband opgenomen.
Met uitzondering van één functiehouder, hebben al deze functiehouders een arbeidscontract van 38,5 uur per week. Dat deze functiehouders boven de WNT-norm uitkomen vloeit voort uit het arbeidsvoorwaardenpakket van DNB. De reden dat een toezichthouder is vermeld, is dat deze persoon een groot aantal vakantieuren in 2013 heeft verkocht en daarmee in dat jaar boven de WNT-norm was uitgekomen. Beëindigingsvergoeding In 2014 heeft DNB aan één medewerker (functie: Servicemanager ICT) een beëindigings vergoeding moeten uitkeren die hoger is dan de WNT-norm in 2014. De vergoeding is in lijn met de destijds voor deze medewerker geldende regelgeving. De betreffende medewerker heeft EUR 327.631 ontvangen. Deze medewerker was bij een reorganisatie boventallig geworden terwijl er geen passende functie binnen DNB beschikbaar was. Het lange dienstverband en de relatief hoge leeftijd zijn mede bepalend geweest voor de hoogte van de vergoeding.
Jaarrekening
11. Andere beheerskosten
201
De ‘Andere beheerskosten’ zijn als volgt te specificeren: In miljoenen
2014
2013
EUR
EUR
-66
-33
-4
-5
-10
-8
Inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk Reis- en verblijfkosten Huisvestingskosten Inventaris-, software- en kantoorkosten
-28
-25
Algemene kosten
-12
-13
-120
-84
Totaal
De toename van inhuur-, uitzendkrachten en uitbesteed werk wordt veroorzaakt door de comprehensive assessment. In paragraaf 5.3 van het jaarverslag wordt dit verder toegelicht. In de ‘Algemene kosten’ is het honorarium van de externe accountant verwerkt. Het honorarium is gesplitst in de volgende categorieën:
Controle van de jaarrekening Andere controlewerkzaamheden Fiscale advisering Andere niet-controlediensten Totaal
2014
2013
EUR
EUR
320.798
289.468
80.102
89.407
0
0
2.408
10.164
403.308
389.039
202
Kosten ZBO-taken DNB houdt als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) prudentieel toezicht op financiële instellingen. Conform de toezichtwetgeving wordt nadere informatie in een aparte verantwoording weergegeven. De gerealiseerde kosten op basis van de ZBO-verantwoording kunnen als volgt worden weergegeven:
In miljoenen
Realisatie 2014 Begroting 2014 Realisatie 2013 EUR
EUR
EUR
Banken*
53
61
62
Pensioenfondsen
27
31
27
Verzekeraars**
41
41
38
Overige instellingen en sanctiewet
15
15
13
136
148
140
Totaal reguliere toezichtkosten
46
SSM, comprehensive assessment banken***
182
Totaal ZBO-taken
1 148
* Banken inclusief overige kredietinstellingen (niet-banken). ** Inclusief kosten zorgverzekeraars ad EUR 5,6 miljoen (begroot EUR 5,8 miljoen). *** Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.3 van het jaarverslag.
Een verdere toelichting is opgenomen in de ZBO-verantwoording 2014 van DNB. Amsterdam, 11 maart 2015
Amsterdam, 11 maart 2015
De directie van De Nederlandsche Bank nv
Vastgesteld door de raad van commissarissen
van De Nederlandsche Bank nv
K.H.W. Knot, president
A.H.G. Rinnooy Kan, voorzitter
J. Sijbrand
A.M. Fentener van Vlissingen, vicevoorzitter
F. Elderson
A.H. van Delden, secretaris
J. Swank
K.P. Goudswaard
W.J. Kuijken
J.A. van Manen
F. Sijbesma
141
Jaarrekening
203
4.
Overige gegevens
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan de directie, raad van commissarissen en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van De Nederlandsche Bank NV
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag op pagina 151 tot en met 202 opgenomen jaarrekening 2014 van De Nederlandsche Bank NV te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de winst-en-verliesrekening over 2014 met de toelichting, waarin opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van de directie De directie van De Nederlandsche Bank NV is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening in overeenstemming met de grondslagen op basis van de Richtsnoer ECB/2010/20 aangevuld met de van toepassing zijnde bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet 1998 en de Beleidsregels toepassing Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), alsmede voor het opstellen van het jaarverslag op pagina 5 tot en met 149 in overeenstemming met artikel 391 Titel 9, Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (‘BW’). De directie is voorts verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en de Beleidsregels toepassing WNT, inclusief het Controleprotocol WNT. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijking van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.
204
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening alsmede voor de naleving van de WNT-eisen van financiële rechtmatigheid, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de vennootschap. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en de gebruikte WNT-eisen van financiële rechtmatigheid en van de redelijkheid van de door de directie van de vennootschap gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel betreffende de jaarrekening Naar ons oordeel is de jaarrekening 2014 van De Nederlandsche Bank NV, in alle van materieel belang zijnde aspecten, opgemaakt in overeenstemming met de grondslagen op basis van de Richtsnoer ECB/2010/20 aangevuld met de van toepassing zijnde bepalingen uit Titel 9 Boek 2 BW conform de bepalingen in artikel 17 van de Bankwet 1998.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag op pagina 5 tot en met 149, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd op pagina 205. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag op pagina 5 tot en met 149, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Amsterdam, 11 maart 2015
Deloitte Accountants BV Drs. H.H.H. Wieleman RA
Jaarrekening
Statutaire regeling inzake winstbestemming
205
De regeling is opgenomen in artikel 22, lid 2 van de Statuten van De Nederlandsche Bank nv, en luidt: De winst blijkende uit de vastgestelde jaarrekening, staat ter beschikking van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Winstbestemming Met inachtneming van bovengenoemde statutaire bepaling en het mandaat van de aandeelhouder is de winstbestemming als volgt vastgesteld:
In miljoenen
Toevoeging aan de Algemene reserve
2014
2013
EUR
EUR
48
59
Uitkering aan de Staat
903
1.119
Resultaat over het boekjaar
951
1.178
Gebeurtenissen na balansdatum Er zijn geen gebeurtenissen na balansdatum die van materiële invloed zijn op de financiële gegevens over 2014.