WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE OND ERBOUW
HAVO. VWO
MAL~ BERG
• WERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE BASISVORMING HAVO .VWO
AUTEURS GERARD SMITS BEN WAAS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA
ZESDE DRUK MALMBERG 'S-HERTOGENBOSCH WWW.BIOLOGIEVOORJOU.NL
THEMA 1 . Wat is biologie?
3
2 . Planten
29
3 . Organen en cellen
63
4 . Ordening
83
Knipbladen
131
THE A WAT IS BIOLOGIE?
WAT IS BIOLOGIE?
1.
BASISSTOF
Levend - dood - levenloos
OPDRACHT 1 .................. Beantwoord de volgende vragen. Noem vijf groepen levende wezens.
2 Wat is het verschil tussen dood en levenloos?
1
3 Waarom is een stuk hout dood en niet levenloos?
OPDRACHT 2 .................. Vul in afbeelding 1 in: levend- dood- levenloos. Afb. 1
,,....
----------
HB . LEVENSVERSCHIJNSELEN BLZ . 9
WAT IS BIOLOGIE?
3
BASISSTOF
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 In je handboek worden zeven levensverschijnselen genoemd. Welke drie levensverschijnselen hebben te maken met het opnemen en afgeven van stoffen?
5 In afbeelding 2 en 3 zijn twee organismen weergegeven. Noteer onder de foto's welke levensverschijnselen je bij dit organisme kunt waarnemen.
Afb. 2
2 Welke twee levensverschijnselen hebben te maken met het reageren op de omgeving?
3 En welke twee levensverschijnselen hebben te maken met het krijgen van nakomelingen?
4 Noem vier manieren waarop je kunt waarnemen.
Afb. 3
HB . BASISSTOF 2 BLZ. 10
WAT IS BIOLOGIE?
2. 4
BASISSTOF
Tekeningen maken
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 Waarom maken we in de biologie vaak
5 Is afbeelding 4 een lengtedoorsnede of een
dwarsdoorsnede?
tekeningen van organismen? Afb. 4
2 Wat is het verschil tussen een natuurgetrouwe
tekening en een schematische tekening?
6 In afbeelding 5 is een dwarsdoorsnede van
een potlood getekend. Bij een potlood kun je een dwarsdoorsnede op verschillende plaatsen maken. Zullen alle dwarsdoorsneden er hetzelfde uitzien? Leg je antwoord uit. Afb. 5 3 Als een schilder een portret schildert,
maakt hij dan een natuurgetrouwe of een schematische afbeelding?
4 Mag je bij een doorsnede alles tekenen wat je
ziet? Leg je antwoord uit.
WAT IS BIOLOGIE?
BASISSTOF
OPDRACHT 5 .................. PRACTICUM: EEN KROKODIL TEKENEN WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- tekenmateriaal
- In afbeelding 6 van je handboek is een krokodil getekend . - Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van de krokodil van afbeelding 6. Trek de afbeelding niet over, maar teken de krokodil zo goed mogelijk na.
-
Maak in dit vak een schematische tekening van de krokodil. Denk aan de tekenregels!
WAT IS BIOLOGIE?
6
BASISSTOF
OPDRACHT
Afb. 6
PRACTICUM: EEN APPEL TEKENEN WAT HEB JE NODIG?
- twee appels - tekenmateriaal - een mes WAT MOET JE DOEN?
-
Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van het buitenaanzicht van een appel.
- Snijd een van beide appels in de lengte door (van het steeltje naar beneden). Maak in dit vak een schematische tekening van de lengtedoorsnede van de appel.
WAT IS BIOLOGIE?
BASISSTOF
- Snijd de andere appel dwars door. Maak in dit vak een schematische tekening van de dwarsdoorsnede van de appel. Denk aan de tekenregels!
HB . BASISSTOF 3 BLZ . 11
3. 7
Vergroten
OPDRACHT PRACTICUM: EEN DROOG ZAAD WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
een droge bruine boon - een loep - tekenmateriaal
Houd de bruine boon vast op de manier van afbeelding 9 van je handboek. Bekijk de bruine boon met de loep. - Maak in het vak op de volgende bladzijde een natuurgetrouwe tekening van het buitenaanzicht van de bruine boon. Teken de boon ongeveer twee keer zo groot als hij in werkelijkheid is. Geef de volgende delen aan: hartvormig bultje - navel - poortje - zaadhuid. -
WAT IS BIOLOGIE?
BASISSTOF
8 .. ~:.~.~.~.~~:.. PRACTICUM: EEN GEWEEKT ZAAD WAT HEB JE NODIG?
Afb. 7
- een bruine boon die een dag in water heeft gelegen - een loep - tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN?
-
Haal voorzichtig de zaadhuid van de boon af. Begin aan de kant waar de navel niet zit.
- Je ziet dat de boon uit twee helften bestaat. Dat zijn de zaadlobben. Ze bevatten reservevoedsel voor het kiemplantje. Je ziet ook het worteltje van de kiem. De top van het worteltje zit vlak bij het poortje. Bij de kieming groeit het worteltje door het poortje heen naar buiten. - Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van de bruine boon zonder zaadhuid. Geef de volgende delen aan: worteltje -zaadlob.
WAT IS BIOLOGIE?
-
BASISSTOF
Haal de zaadlobben voorzichtig van elkaar af. Bij één zaadlob zie je de kiem zitten. De kiem bestaat uit een worteltje, een stengeltje en twee kleine blaadjes. Het stengeltje is maar heel kort. Bekijk de kiem met de loep.
Afb. 8
-
9 1... ~:.?.~.~.~~:..
Noteer over welk deel van een bruine boon onderstaande briefjes gaan.
neeftaan t.en -z.aa d der?\.ant de moe met: e eten \)aSt 9 2
HB • BASISSTOF 4 BLZ . 12
Het Wortelt' de k' ]e Van lern gr . buiten d oelt naar oor:
Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van de zaadlob met de kiem. Geef de volgende delen aan: blaadje- worteltje- zaadlob.
BASISSTOF
WAT IS BIOLOGIE?
4.
Tabellen en grafieken maken
10 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. In afbeelding 12 van je handboek is de kieming van een zaad weergegeven. Meet nauwkeurig bij elke tekening de lengte van het worteltje en de lengte van het stengeltje op. - Noteer de lengtes in de tabel. Voor de eerste drie dagen is dat voorgedaan.
Dagen
Lengte van het worteltje
Lengte van het stengeltje
le dag
0 mm
0 mm
2e dag
0 mm
0 mm
···········-···-···-···- -·-·-····-·-···-· ···--·-·-·-···-···--··-- ····--···-·-·---···-··-··-'-·-·-········-··-·-·····-·········-···-····-···-····-··-·······-··------·-1
3e dag
1 mm
0 mm
c····--·---····-·-·--·---·--+·-·····--··--·---··-····-····-··-·----··-···---···--····--···-·-·····-4-·-····-·-·-··--···-······--··--··-·····-····--·--··-····--·-···-····-···--i i
4e dag
mm
i
Se dag
mm
mm mm ···················-····-·-·-···-·····-··-···---··-·--····-···-·····1
6e dag
mm
mm
··-·-··•·······-·--·--··-···-·· !·--····-··--····-···-··-··-·-·····--·--·-···-··-·····-·-·-··--···················· ·····-···-·····-········----··-···-····-····--···-···-···-
7e dag
mm
mm
···-- -·-···-····---····-··-··--·····--·--·-···-·-····-······-·---··-··-····---+-···-····-···········--··-·-·-···-····-··-··-·-····---··-·····-·-···1
9e dag
mm
mm
··-·-··--···-···--·--·--····-··- ·-·······-···--···---··-···-·--·--····-·-···-·-·-···-···----······-······ +-·-·---··-·-··-·-·-····--·-··-·············-··-··-···--···-·········-···---·-····1
; ....
______
lOe dag
mm
mm
·-··-·-··--··-·-··-····-·- ---···-·--- ·····-··--·-·--···--···--···-··-···-··--·-··--··--····i-···---·-·····-··-··---··-··-········-····-··--·--··--······--·--···---;
12e dag
mm
mm
"···-··-···-···-····---···-···---·;··-·····-···--·········-·········-··--·-··--·-···-··-··-··--··----·······-··-···-·;··-·········-········-····-·····-··-···-···-···-··-··---····-·-·-·-·--·---·-··"
HB. GRAFIEK BLZ. 12
OPDRACHT . 11 .................. ;
In afbeelding 9 zie je grafiekpapier met twee assen. Op dey-as moet de lengte van de stengel naar boven worden uitgezet en de lengte van de wortel naar beneden. - Breng een maatverdeling aan op de x-as en op dey-as. In afbeelding 12 van je handboek zijn er dagen waarop géén tekening is gemaakt. In de maatverdeling op de x-as mag je deze dagen niet overslaan!
Afb. 9
HB • BASISSTOF 5 BLZ. 13
- Zet bij de x-as en bij dey-as wat je op deze assen uitzet. Doe dit op de manier van afbeelding 13 van je handboek. - Geef voor elke dag de lengte van de stengel aan met stippen, op de bovenste helft van het grafiekpapier. Gebruik hierbij de gegevens uit de tabel van opdracht 10. - Trek een lijn door de stippen. - Geef voor elke dag de lengte van de wortel aan met stippen, op de onderste helft van het grafiekpapier. Gebruik hierbij de gegevens uit de tabel van opdracht 10. Trek weer een lijn door de stippen .
WAT IS BIOLOGIE?
5. 12
1. . .
BASISSTOF
Groei bij de mens
~:.~.~-~-~~!.. PRACTICUM: LENGTE EN GEWICHT VAN DE LEERLINGEN UIT JE KLAS WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- een meetlat (tot 2 meter lengte) - een (personen)weegschaal
-
Doe je schoenen uit. Laat je buurman of buurvrouw meten hoe lang je bent. Noteer je lengte op kladpapier. - Bepaal met de weegschaal hoe zwaar je bent. Zorg ervoor dat je geen al te zware kledingstukken aan hebt. Noteer je gewicht op kladpapier. Noteer je lengte en je gewicht op het schoolbord. Je docent vertelt hoe dat moet. De gegevens van jongens en meisjes moeten apart worden genoteerd . Reken de gemiddelde lengte uit van: a alle jongens uit je klas; b alle meisjes uit je klas; c alle jongens en meisjes samen. - Reken het gemiddelde gewicht uit van: a jongens uit je klas; b meisjes uit je klas; c alle jongens en meisjes samen. - Vul het schema in.
Afb. 10
i Van mijzelf Het gemiddelde van alle jongens in de klas Het gemiddelde van alle meisjes in de klas Het gemiddelde van alle kinderen in de klas
HB • GROEISPURT BLZ. 13
Lengte
IGewicht
WAT IS BIOLOGIE?
BASISSTOF
13l.. ~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen met behulp van afbeelding 16 van je handboek. 1 Wat is de gemiddelde lengte van baby's bij de geboorte?
9
2 Op welke leeftijd zijn kinderen gemiddeld
Gebruik bij de volgende vragen afbeelding 17 van je handboek. 10 Welk deel van het lichaam groeit het snelst, het hoofd, de romp of de benen?
1 meter lang?
Ligt je eigen lichaamslengte boven of onder het gemiddelde?
3 Tot welke leeftijd is er geen verschil in gemiddelde lengte tussen jongens en meisjes? 11 En welk deel van het lichaam groeit het minst
snel? 4 Zijn meisjes van 13 jaar gemiddeld langer of
korter dan jongens van 13 jaar? 12 De vorm van een lichaamsdeel kan tijdens 5 Zijn meisjes van 16 jaar gemiddeld langer of
korter dan jongens van 16 jaar?
de groei veranderen. Je ziet in afbeelding 11 deze verandering weergegeven voor het hoofd. Welk deel van het gezicht groeit sneller, het deel boven de ogen of het deel onder de ogen?
6 Zijn alle meisjes van 16 jaar kleiner dan
jongens van 16 jaar? Afb. 11
7 Vanaf welke leeftijd groeien jongens gemiddeld niet meer?
8 Vanaf welke leeftijd groeien meisjes
gemiddeld niet meer?
HB . BASISSTOF 6 BLZ. 14
WAT IS BIOLOGIE?
6.
BASISSTOF
~
Ontwi kke li ng bij de mens
14 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. Afb. 12
Vul het schema in. Leeftijd (gemiddeld}
Levensfase
peuter
.
l---·······-··-··-···---··--·-·······-·--··--·--··-..·-----·----------·-----------·l-----··-------···-·······---
I
...._,________. _______, ,....................;
~
!
j··-·····-·-··-·······-····-····-····-·-··-·-···-·-·-----------···- ·····-··--·..-------1------······--·-··············---·- ......_, _________,,,..........--------·······-··! t !··-···..--........................---··-··-·---·····----------··-·-··.. - ···········-·-···-·······-~---·····-···-···--····-··-··-·····-·-· ······-----------······---·--·--···-----·-----!
I
l
i----···-········-··----------··--·-····-·-········-·······--·-·····----···--·.l···-- ···---···-·········-···-···-··-···-·····--·-·-··----···-···--··--·---..1
15 ... ~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen . 1 Duurt een levensfase bij ieder persoon even
lang?
2 Welke ontwikkeling gaat bij mensen het
4 Lichamelijke ontwikkelingen die inwendig plaatsvinden, zijn niet te zien in afbeelding 17 van je handboek. Toch zijn deze ontwikkelingen er wel. Geef een voorbeeld van een inwendige lichamelijke ontwikkeling bij een meisje in de puberteit.
langst door, de lichamelijke of de geestelijke ontwikkeling? 5 Geef drie voorbeelden van geestelijke 3 In afbeelding 17 van je handboek is bij een
meisje niet alleen groei, maa r ook lichamelijke ontwikkeling te zien. Geef een voorbeeld van een zichtbare lichamelijke ontwikkeling in de puberteit.
!····------HB • BASISSTOF 7 BLZ . 16
ontwikkeling bij een kind dat naa r de basisschool gaat.
WAT IS BIOLOGIE?
7. 16
BASISSTOF
Ontwikkeling bij dieren
OPDRACHT Gebruik bij deze opdracht knipblad 1 (blz. 131). - Knip elke foto apart uit. - Plak de foto's in de juiste volgorde hieronder op, op de manier van afbeelding 23 van je handboek.
Noteer onder elke foto de naam van het stadium. - Zet pijlen tussen de foto's.
-
WAT IS BIOLOGIE?
BASISSTOF
17 !...~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen. 1 Wat verandert er aan een dier bij de metamorfose?
6 Leg uit hoe het komt dat rupsen alleen vlak na een vervelling groeien.
2 Wat zijn larven?
7 In afbeelding 13 is de lengte van een rups in een grafiek weergegeven. Hoeveel keer is deze rups verveld?
3 Larven hebben soms speciale namen . Geef daarvan twee voorbeelden.
Afb. 13
4 Hoe wordt een volwassen vlinder genoemd?
5 Waarom zijn vervellingen nodig voor de groei
van een rups? tijd __.
18 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. Vul het schema in door een kruisje te zetten in de juiste kolom( men) . ,
........ ................................
Ei
Pop
Rups
!Vlinder
,
I
: 1 In welk stadium vinden vervellingen plaats? , i , , . 1-···--·---·-··--·········-········-·--····---··--·-·..··-···-·--··--....---····-·-········--····-····-····-···-··-·-··-·--..--·---..···-··-···-···------·-·-·--r··--··-··-··--·-·--t-··-----····-·---·-+···--···-·-·-···-··-·t--·····-·······--·--···l
~---~--~-~elk -~~~-~~-~~~e_:~-~-?~~i-~-~~~=h voo~--------1---l.-.---··-!---·-·-·!-------·-i ,
3 In welk stadium eet een koolwitje het meest?
,
,
,
,
,
~--·-·--·-··-·--·-·--------··-·--·------·-·--·---------··-·---------·--··-·-·--·-·--t---·-···----r---- .. --··---·-·f-·-·--·-···-·---t--···-·-----·~
t--~---~~.~~l~-~~~~~~-~~~t__~~--~~~t_:-~~-~~._ pla_~~=?_---·-------~·-----·---L _____J ____·_·----! ! 5 In welke twee stadia vindt veel ontwikkeling plaats? i I I I
------·i
I
f-------------·--------------·-·----·----·--··--L-··-------'-------·-·--_;_----·-··--'-----!
HB . METAMORFOSE BIJ KIKKERS BLZ. 18
WAT IS BIOLOGIE?
19
BASISSTOF
OPDRACHT Gebruik bij deze opdracht kn ipblad 2 (blz. 133). - Knip elke tekening apart uit. - Plak de tekeningen in de juiste volgorde hie ronder op, op de manier van afbeelding 25 van je handboek. - Zet pijlen tussen de tekeningen .
WAT IS BIOLOGI E?
20
BASISSTOF
OPDRACHT Vul het schema in. Afb. 14
1
In wat voor milieu leeft het dier?
2
Waarmee haalt het
dier adem? ;--··-----------·--··------+-------------·--·-------------j----··--·--·----------·------·---···-------·-----1 3 Wat voor voedsel eet het dier? 4
Waarmee beweegt het dier zich voort?
21
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen.
4 Waardoor komt het dat een kikkervisje van 8 à 9 weken langer is dan een kikkertje van 12 à 13 weken?
1 Wat is kikkerdril?
2 Al vóór de metamorfose veranderen de kieuwen van een kikkervisje. Welke verandering treedt dan op?
3 Welke poten ontwikkelen zich het eerst bij een kikkervisje, de voorpoten of de achterpoten?
5 Noem twee functies van de staart van een kikkervisje.
HB . BASISSTOF 8 BLZ. 20
11
WAT IS BIOLOGIE?
8.
BASISSTOF
Biologie in beroepen
22 ~ .. ~~~.~.~.~~:.. Vul het schema in. Gebruik daarbij:
akkerbouwer- apothekersassistentbiologiedocent - boomchirurg - boswachterdierenarts - dierentuinoppasser- diëtist erfelijkheidsonderzoeker -fysiotherapeut hovenier - huisarts - kinderverzorgster - kok milieuconsulent - mondhygiënist - opticien schoonheidsspecialiste - sportinstructeurveehouder- verloskundige - verpleegkundige. Afb. 15
Een boomchirurg aan het werk.
Beroepen
Onderwerp
Natuur en milieu ï··- ·····-···--··--·······-··············--·-·-·--·········-·········-·-·-..·-
··········~·-·····-··········
Verzorging van mensen ~---·--·-----·-··-··-----·--·-·-··-------·-·--·--------..·---·---..~ --·-····--·---·--·--··-··-···--·--·--···---..-·----·-.. --··-···-·-··-····--···-···-···-···--······--··· Verzorging van dieren ;·-··-·-----·-····-··---·-··-·-··-·-·----·--··---·----·-· -··-----··--·---·--·-----··-·----·--··-··-------------------
Verzorging van planten !--·-·----------..--·------------·-..·--·-··-------+----....._,, _____"__________ ",",_"____",,_______________"",________ 1
Bestrijding van ziekten bij mensen !----··-·-----------·------····--·--------·-+-----·-·----·--··-""""""'"""___________"_""_,_______"........,._______!
Bestrijding van ziekten bij dieren
!----------··-···----·--·------·--·-----·--·---f---·-----..- -......._ ................__________"",....,_" _________"_____ .."...._.......j
Bestrijding van ziekten bij planten
!--..................................,_""_",_,.........._" ___________",.............- ....................+-----·----·--·----------·--------""""-"""'"""'"""""''"-·----·-......_ .......,_ .._______ 1
Voeding bij mensen !............................ .. .. ,_,"_""________"___ ...............................................................,.........................................................................................................................................................................j
Beweging !----·----------"·"------·-·--------·-..-----........___ " __________________"____"_................................______________"........................................ : Voortplanting
De huid
__.............................................................................+...................................................................................,. ,_,,,............................................- ......
Zintuigen
!·------·--··-------··---·---···-·..-·.-·..-- ....--r---··-··--··-·-·---·--··-·-·-----·--·--··-·---·----·---------·
Voorlichting en uitleg geven
Je Je -
hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt. Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken. Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 21 van je handboek. Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 23 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets .
WAT IS BIOLOGIE?
9. 23
EXTRA BASISSTOF
Ontwikkeling bij kinderen
OPDRACHT 2 Een jong kind leert steeds beter contact te
Beantwoord de volgende vragen. 1 Wat is het verschil tussen de grove en de fijne motorische ontwikkeling?
24
maken met andere mensen. Hoe wordt deze ontwikkeling genoemd?
OPDRACHT Vul het schema in door voorbeelden te geven van ontwikkeling bij kinderen . Baby 1
Grove
Peuter
Kleuter
motorische
ontwikkeling
I
~-------------------4---------------------r--------------------~
~------------------·---+----------------------1-----·-----------·-----··-+-·-·-------·---·-·---·----··--·---------~ I2
Fijne motorische
ontwikkeling
!-
1;
I
-----;--;~c~;t;~~~-:ikk:ting----r-=---------------··-·----···--J------··--·----··---···--···---·-·-·-------l--------···-·--------·--·-·----·-··-:
--··-----·-1----------·-----··-··---..J HB • EXTRA BASISSTOF 10 BLZ. 22
11
EXTRA BASISSTOF
WAT IS BIOLOGIE?
10.
Nestblijvers en nestvlie de rs
OPDRACHT
25
4 Welke vogels leggen de zwaarste eieren, nestblijvers of nestvlieders?
Beantwoord de volgende vragen. 1 Hoe zien de jongen van nestblijvers eruit vlak na de geboorte?
5 Bij welke vogels verlaten de jongen het snelst het nest, bij nestblijvers of bij nestvlieders?
2 En hoe zien de jongen van nestvlieders eruit vlak na de geboorte?
6 Bij welke vogels zijn de jongen het snelst volwassen, bij nestblijvers of bij nestvlieders?
3 Welke vogels leggen de meeste eieren, nestblijvers of nestvlieders?
OPDRACHT
26 :
Vul in of de volgende vogels behoren tot de nestblijvers of tot de nestvliede rs. Gebruik daa rbij naslagwerken (bijv. een vogelgids of een cd-rom) . Afb. 16 Vogel
Nestblijver of nestvlieder
Fazant.
'
Fazant Gans Kievit Kip Kraai
:
Mus Uil
:.
Zwaluw Zwaan
: Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt. - Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. - Bestudeer de samenvatting op bladzijde 23 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
WAT IS BIOLOGIE?
DIAGNOSTISCHE TOETS
Scoreblad Q Diagnostische toets DOELSTELLING
i DOELSTELLING 4.
1•
1
!1
2
i2
3
!3
... .... ...... .. .. .. ... ............ •....... .
········-···································
4 5
6
_5
7
8
i DOELSTELLING 5.
DOELSTELLING
2.
Leeftijd
Lengte
1
'
'1
--·-····1------------------------------··l
!--··--·-···- ..----·--···-·-·-·--..
I
.
!-----------------~
··i
2
~--·-··--·-·-------------~-----------------------·--·1 :-------------1'-----------.l
3
:- -------
DOELSTELLING 3. Juist Onjuist
0 2 0 3 0 4 0 5 0
I
i
1--------------t---------------·-··'
································ ..................
1
+-----------------·:
, DOELSTELLING
0 0 0 0 0
6,
Afb. 17 .......",.=......."..,.
11
DIAGNOSTISCHE TOETS
DOELSTELLING
7.
1
DOELSTELLING 11. Juist Onjuist 1
2
0
0
2 0 3 0
0 0
4
0 0
0 5 0 6 0
3
4 -
0
5
EXTRA DOELSTELLING A B c
6
1
DOELSTELLING A
B
c
0
0
2 0 3 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0
1
4
0 5 0
8.
4 0 5 0
0 6 0
0 0
0 0
0 0
4
0 0 0 0 0
5
0
0 6 0 7 0 8 0
0 0 0
0 0 0 0 0
13.
1 2
0 0
DOELSTELLING 10. Juist Onjuist 1 0 0 2 0 3 0
0 0
EXTRA DOELSTELLING
DOELSTELLING 9. A B c D 1 0 0 0 0 2 0 0 0 0 3 0 0 0 0 4 0 0 0 0 5
0 2 0 3 0
12.
3 4 5
6
Controleer met het antwoordenboek of je de diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt. - Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de verrijkingsstof. - Heb je fouten gemaakt bij een of meer doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze doelstelling(en) in de samenvatting. Ga na wat je precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de verrijkingsstof.
i
WAT IS BIOLOGIE?
1•
VERRIJKINGSSTOF
Leren en werken
Q
OPDRACHT 1 ................. . :•
In je handboek heb je gelezen dat Anne-Fleur een schoolarts is en Mo een projectleider bij een milieuadviesbureau. Beide beroepen hebben te maken met biologie. In afbeelding 18 zie je we rkzaamheden en competenties die bij deze beroepen van belang zijn. Noteer ze in het volgende schema. Afb. 18
een rapport schrijven kinderen wegen en meten
I nauwkeurig
,
kunnen werken
,
................................... ..................................................................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................................................................,
Werkzaamheden
Competenties
!
Schoolarts
· - - - - - - - - - · ·---+------·----·-------·J i I
-
!
·---·--·------i
i
...,i
-
Projectleider milieuadviesburea u r - - - - - - - - - - - - - - - - - - + - - - - - - - - - - - - - - - - - - · -;
t----1 -
I
..j
'
.
WAT IS BIOLOGIE?
2. 1
VERRIJKINGSSTOF
Een signalement maken
OPDRACHT Je ziet hier een formulier waarmee je een signalement van iemand kunt maken . - Kies iemand uit van wie je een signalement wilt maken , bijvoorbeeld een klasgenoot of een docent. - Maak het signalement door het formulier in te vullen.
Signalement Geslacht Leeftijd Postuur (lichaamsbouw) Lengte Huidkleur Gezicht
Haar
Ogen Wenkbrauwen Neus
Oren
Mond Gebit Kin Handen Voeten Houding Stem Bijzonderheden
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Op de stippellijntjes moet je gegevens invullen . Bij de andere gegevens moet je een kenmerk onderstrepen. Bij Bijzonderheden kun je bijzondere kenmerken van de persoon invullen, bijvoorbeeld opvallende
haardracht of sproeten in het gezicht.
man - vrouw jaar (eventueel schatten) mager- normaal - dik meter .................... centimeter (eventueel schatten) blank- donker - lichtbruin- geelachtig rond - ovaal - vierkant - hoekig bleek - rood - gebruind ingevallen - normaal - vol lichtblond - donkerblond - zwart - rood - kastanjebruin - grijs - wit kort - halflang - lang sluik - gegolfd - krullen - kroeshaar vol- dun - kale plekken - kaal geen scheiding - scheiding links - scheiding midden -scheiding rechts snor - sik - baard licht - donker grijs - blauw - groen - geel- bruin licht - normaal- zwaa r recht - gebogen klein - normaal - groot stomp - spits breed - smal wipneus - boksersneus klein - normaal - groot tegen het hoofd - afstaand kleine oorlellen - grote oorlellen klein - normaal - groot dunne lippen - dikke lippen kleine tanden - normale tanden - grote tanden slecht - gaaf vooruitstekend - normaal - terugwijkend met spleet - met putje - onderkin klein - normaal - groot linkshandig - rechtshandig klein - normaal - groot recht - gebogen laag - normaal - hoog
•
Misschien kun je het signalement voorlezen in de klas en kijken of je klasgenoten de beschreven persoon herkennen.
WAT IS BIOLOGIE?
3.
VERRIJKINGSSTOF
Vrouw- man - kind
OPDRACHT
1
Vul het schema in met behulp van naslagwerken. Waar je in het schema een streepje ziet staan, heeft een vrouwtje of jong geen aparte naam . :
Dier
Vrouwtje
Mannetje
Jong
Hond ~--·-··-·--··--··-·····-··-·
+········-···-···-····-··-··-·--···--··----··-···-··---···-···-······
Kat Konijn ~--··-···-·--·········-·····-····-···-·+··-········-·····-·--·-···-··---···---·····--·-·······-·······------·---··-·············
·1·-·········-·---·---------·-------·-----···--------------------·-----·----··---·-·------------+------·-·"""""""""""'""""""'"__,".....................................................,..._..., .....,
Kip
,_. ,..............-......................+·------..--..................,...._,............................................_,_,,. ____,_,. . ,._..........,,_. ,............................................................................................................. -+-----......................................................................................_. ,.........,.,_,_,. Paard Varken Rund
Schaap Eend Duif
Leeuw
Afb. 19
1 vrouwtjesvarken
2 mannetjesvarken
3 jong va rken
.... ,
WAT IS BIOLOGIE?
i
VERRIJKINGSSTOF
4. Kat en hond 1
OPDRACHT In afbeelding 20 zie je een verzameling kenmerken van een kat of een hond . Noteer deze kenmerken in de juiste kolom van het schema. Afb. 20
Kat
Hond
Verwante diersoorten in het wild:
Verwante diersoorten in het wild:
Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
THEMA 2 PLANTEN
/
PLANTEN
1.
BASISSTOF
De levenscyclus van een plant
OPDRACHT 1 .................. De levenscyclus van een plant kun je in drie fasen verdelen : de kieming, de kiemplant en de volwassen plant. In afbeelding 1 van je handboek zijn deze drie fasen getekend. Beantwoord de volgende vragen. 1 In afbeelding 1 van je handboek is de kieming weergegeven in de tekeningen
2 In afbeelding 1 van je handboek is de
kiemplant weergegeven in de tekeningen
3 In afbeelding 1 van je handboek is de volwas-
sen plant (of delen hiervan) weergegeven in de tekeningen
.
H
• •
OPDRACHT 2 .................. Beantwoord de volgende vragen. In afbeelding 4 van je handboek staat een onderzoek afgebeeld. De vragen 1 tjm 4 gaan over dit onderzoek. 1 Wat zijn de benodigdheden voor het ex peri ment dat hoort bij dit onderzoek?
3 Waarom moeten er op elk schoteltje meerdere
zaadjes liggen? Waarom kun je niet volstaan met op elk schoteltje één zaadje te leggen?
4 Waarom moeten de zaadjes op beide schoteltjes evenveel licht, lucht en warmte krijgen? 2 Welke conclusie kun je trekken uit dit
onderzoek?
.
PLANTEN
BASISSTOF
5 Als je kamerplanten water geeft, moet je af en toe kamerplantenmest aan het water toevoegen (bijv. Pokon of Substral). De planten groeien daardoor beter. Een leerling denkt dat tuinkerszaadjes sneller groeien als er kamerplantenmest aan het water wordt toegevoegd. Zij doet een onderzoek om erachter te komen of dit klopt. In afbeelding 1 zie je dit onderzoek afgebeeld. In het schema ontbreekt de beschrijving van het experiment. Beschrijf in het schema het experiment (de proef) dat hoort bij dit onderzoek. Schrijf het zo op dat iemand uit jouw klas het experiment kan uitvoeren.
6 In het schema ontbreekt ook de conclusie van het onderzoek. Schrijf in het schema de conclusie op die hoort bij dit onderzoek. 7 Bedenk een mogelijke verklaring voor deze conclusie en schrijf deze op.
Afb. 1 Wat is de invloed van kamerplantenmest op de lengte van tuinkersplantjes? Als je kamerplantenmest toevoegt aan het water worden tuinkersplantjes langer. zonder kamerplantenmest
-
met kamerplantenmest
twee glazen schaaltjes watten kamerplantenmest 20 tuinkerszaadjes bekerglas met water zonder kamerplantenmest
met kamerplantenmest
na drie dagen gemiddelde lengte plantjes 1, 7 cm
na drie dagen gemiddelde lengte plantjes 1.7 cm
HB • DE INVLOED VAN DE TEMPERATUUR BLZ. 38
PLANTEN
i
BASISSTOF
3 l .. ~:.~.~.~~~T.. '
PRACTICUM: DE INVLOED VAN DE TEMPERATUUR OP HET KIEMEN VAN ZAADJES WAT HEB JE NODIG?
WAT NEEM JE WAAR?
-
- Tel na één dag het aantal zaadjes dat gekiemd is in beide kuipjes. - Noteer de aantallen in het schema.
2 margarinekuipjes watten 40 tuinkerszaadjes 2 kartonnetjes van 15 een koelkast een thermometer
WAT MOET JE DOEN?
-
x
15 cm Plaats
Warm
Leg in beide kuipjes vochtige watten Koud en daarop twintig tuinkerszaadjes. Zet het ene kuipje op een warme plaats. Zet het andere kuipje in de koelkast (op school of thuis). In de koelkast is het donker; op de andere plaats niet. Leg daarom op beide kuipjes een kartonnetje. Laat de kuipjes drie dagen staan. Zorg ervoor dat de watten vochtig blijven. Neem met de thermometer de temperatuur op van de beide plaatsen. Noteer deze temperatuur in het schema.
Maak een verslag van je onderzoek. Je hebt geleerd dat het verslag van een onderzoek uit zes onderdelen moet zijn opgebouwd. De eerste twee onderdelen zijn: 1 De probleemstelling: wat wil ik onderzoeken? 2 De hypothese: wat veronderstel ik? Het laatste onderdeel is: 6 De conclusie: welke conclusie kan ik trekken? Bij ieder onderdeel geef je een antwoord op de vraag die je jezelf stelt. Maak een leuk titelblad voor het verslag. Op het titelblad moet met grote letters komen te staan: Onderzoek: de invloed van de temperatuur op het kiemen van zaadjes Versier het titelblad met plaatjes of tekeningen die met het practicum te maken hebben.
HB . BASISSTOF 2 BLZ. 39
Aantal gekiemde zaadjes na 1 dag
4 L.. ~:.~.~.~~~T.. -
Temperatuur
na 2 dagen
na 3 dagen
oe oe Tel ook na twee dagen en na drie dagen het aantal zaadjes dat gekiemd is in beide kuipjes. Noteer de aantallen in het schema. - Ruim je materiaal op.
PLANTEN
2.
BASISSTOF
Wortels
5 .. ~:.~.~.~.~~:.. PRACTICUM: WORTELHAREN Je docent heeft tuin kerszaadjes te kiemen gelegd op vochtig filtreerpapier. Uit deze zaadjes zijn kiemplantjes gegroeid . WAT HEB JE NODIG?
-
- kiemplantjes van tuinkers - een loep - tekenmateriaal
-
WAT MOET JE DOEN?
-
Bij veel kiemplantjes kun je aan de wortel een 'pluizig' gedeelte zien. Maak de wortel van een kiemplantje voorzichtig los van het filtreerpapier. Probeer daarbij het 'pluizig' gedeelte zo weinig mogelijk te beschadigen.
-
Bekijk met de loep het 'pluizig' gedeelte van de wortel. Je ziet dan wortelharen. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van de wortel met de wortelharen. Geef de volgende delen aan: wortel- wortelharen. Denk aan de tekenregels! Ruim je materiaal op.
PLANTEN
,
BASISSTOF
OPDRACHT
2 Welk type wortelstelsel heeft een
Beantwoord de volgende vragen. 1 Welk type wortelstelsel heeft tuinkers?
paardenbloem? En een ui? Zet de juiste namen bij de foto's. Gebruik daa rbij: bijwortel - hoofdwortel - zijwortel. 3 Waar aan de wortels zitten wortelharen?
In afbeelding 2 zie je twee planten met hun wortelstelsels.
paarde nbloem
ui
HB • DE FUNCTIES VAN WORTELS BLZ. 40
7 ~ .. ~:.~.~.~.~~!.. Beantwoord de volgende vragen. 1 In je handboek worden drie functies van
wortels genoemd. Hieronder staan drie zinnen. Schrijf onder elke zin welke functie van wortels ter sprake komt. - Na een storm zijn de meeste planten op hun plaats blijven staan .
2 Bij opdracht 2 heb je gelezen dat wanneer je kamerplanten water geeft, je af en toe kamerplantenmest aan het water toe moet voegen. Kamerplantenmest bevat voedingsstoffen voor de plant. Waar komen deze stoffen de wortels van de kamerplanten vooral binnen?
3 In afbeelding 4 zie je een boom in de winter.
-
Een plant die je boven de grond afsnijdt, verdroogt na enige tijd.
- Suikerbieten hebben Afb. 3 dikke wortels en bevatten veel suiker.
Suikerbiet.
Op welke manier is deze boom aangepast aan de lage temperatuur in de winter?
Afb. 4
PLANTEN
BASISSTOF
4 In afbeelding 5 zie je een wijfjesvaren. Het grootste deel van deze plant sterft in de winter bovengronds af. Leg uit waardoor in de Lente deze plant snel weer nieuwe bladeren kan maken .
6
Afb. 5
7 In woestijnen regent het zelden . En als het heeft geregend, verdampt het water weer snel uit de bovenste Laag van de bodem . Als de bodem grondwater bevat, zit dat zo diep dat het onbereikbaar is voor plantenwortels. Toch kunnen cactussen in een woestijn in Leven blijven . Als het regent, zuigen de wortels van een cactus snel zoveel water op dat de plant daar Lange tijd genoeg aan heeft. Welke vorm heeft het wortelstelsel van een cactus? Je kunt de vorm beschrijven, maar je mag het wortelstelsel ook schetsen.
Wijfjesvaren .
Bij een van de planten heb je eronder geschreven dat deze plant in een droog milieu groeit. Waaraan kun je dit zien?
Afb. 7 5 Niet alle planten kunnen even gemakkelijk met hun worte ls water opnemen . Sommige planten groeien in een vochtig milieu (omgeving), andere planten in een droog milieu. In afbeelding 6 zie je twee planten. De wortelstelsels verschillen . Schrijf onder elk van de tekeningen of deze plant groeit in een droog milieu of in een vochtig milieu.
Afb. 6
HB . BASISSTOF 3 BLZ. 41
PLANTEN
3.
BASISSTOF
Stengels
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. In afbeelding 8 zie je een tak. 1 Schrijf bij nummer 1 wat er volgend jaar kan groeien uit dit deel van de tak. 2 Schrijf bij nummer 2 wat er volgend jaar kan groeien uit dit deel van de tak.
Afb. 8
3 Wat is het verschil tussen houtachtige en
kruidachtige planten?
PLANTEN
9
1. . .
BASISSTOF
~:.~~~~.~~ PRACTICUM: DE BOUW VAN STENGELS WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- een stukje stengel met bladeren van een liguster (of van een andere plant) - tekenmateriaal
-
HB • JAARRINGEN BLZ . 42
Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van het stukje stengel met bladeren . Geef de volgende delen aan : knoop - lid- bladoksel - okselknop - eindknop - blad. - Ruim je materiaal op.
PLANTEN
BASISSTOF
OPDRACHT Gebruik bij deze opdracht knipblad 3 (bladzijde 135). Op dit knipblad zijn enkele momenten uit de levensgeschiedenis van de boom getekend. - Knip elke tekening apart uit.
Afb. 9
In afbeelding 9 is een dwarsdoorsnede van de stam van een boom schematisch getekend. - Plak de tekeningen van de momenten op de juiste plaats naast de tekening van de boomstam. - Kleur de tekeningen in natuurlijke kleuren.
PLANTEN
11
:
BASISSTOF
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. De vragen 1 t j m 5 gaan over de boom van opdracht 10. 1 Hoe oud is deze boom minstens geworden?
5
Door welke oorzaak groeide de boom de laatste jaren slecht?
6 Lees het artikel over dendrochronologie
(afbeelding 10) . Vroeger sc hilde rde men vaak op houten panelen. Leg uit hoe men met behulp van dendrochronologie vervalste schilderijen heeft kunnen ontdekken.
2 Waarom kun je soms niet precies zeggen hoe
oud een boom is geworden?
3 Hoe oud was de boom toen er brand uitbrak in het bos?
4 Hoeveel jaar achtereen heeft de rupsenplaag geduurd?
Afb. 10
Dendrochronologie Bij bomen van dezelfde soort uit hetzelfde gebied lijken de jaarringen uit overeenkomstige jaren sterk op elkaar. In de afbeelding is te zien dat bij blokjes hout van verschillende bomen uit dezelfde tijdsperiode de dikte van de jaarringen vrijwel gelijk
is. Samen vormen deze jaarringen een soort tijdbalk. Dendrochronologie is een wetenschap waarbij men met behulp van jaarringen de ouderdom van houten voorwerpen onderzoekt. Door heel veel stukjes oud hout te verzamelen en uit te zoeken wanneer
dat hout is gevormd, zijn er jaarringkaarten gemaakt. Een serie jaarringen uit een blokje hout kun je daarom vergelijken met een stukje van een grote streepjescode, waardoor je precies kunt achterhalen in welke tijdsperiode dit stuk hout is gevormd.
Gevonden blokjes hout uit verschillende tijdsperioden. De blokjes zijn zo gerangschikt dat de jaarringen uit gelijke jaren elkaar overlappen.
tijdbalk
900
HB . DE FUNCTIES VAN STENGELS BLZ. 43
1100
1300
1500
1700
1900
PLANTEN
12
BASISSTOF
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 In het schema van afbeelding 13 van je handboek zie je een onderzoek afgebeeld. Wat is de probleemstelling die hoort bij dit onderzoek?
5 Welke functie van stengels kun je hieruit afleiden?
6 Waaruit bestaat een vaatbundel?
2 In afbeelding 13 van je handboek staat de
hypothese die hoort bij dit onderzoek er niet bij geschreven. Noem een voorbeeld van een hypothese die bij dit onderzoek past.
7 In afbeelding 11 zie je een plant. De vaatbundels in het blad zijn al getekend. Teken met een rood kleurpotlood de ligging van de overige vaatbundels in de plant. Afb. 11
3 In de conclusie van afbeelding 13 van je handboek staat dat stengels water met opgeloste stoffen vervoeren. Waaraan kun je zien dat de stengel in afbeelding 13 water heeft vervoerd?
4 Waaraan kun je zien dat de stengel in afbeelding 13 opgeloste stoffen vervoert?
PLANTEN
BASISSTOF
8 In basisstof 2 heb je geleerd dat de wortels van een plant water opnemen. Uit het onderzoek van afbeelding 13 van je handboek blijkt dat de stengels water vervoeren. Uit het onderzoek in afbeelding 12 kun je afleiden
wat er verder met (een deel van) het water gebeurt. Bestudeer dit onderzoek en schrijf in het schema de conclusie op die past bij de resultaten van dit experiment.
Afb. 12 Verdampen de bladeren van een plant water?
; ....
Een plastic zakje wordt gevuld met lucht en dicht gebonden.
Een plastic zakje wordt om een aantal lant dicht gebonden.
geen waterdruppeltjes aan de binnenkant van het plastic zakje
waterdruppeltjes aan de binnenkant van het plastic zakje
_______ HB . BASISSTOF 4 BLZ. 44
4.
Bladere n
OPDRACHT
13
Vul het schema in. Afb. 13
bladskelet
'
:
Omschrijving
Antwoorden
Hiermee zit het blad aan de stengel vast.
I
Dit ligt tussen de nerven in een blad.
:
Dit deel van een blad bestaat uit nerven en bladmoes. Als in de herfst het bladmoes is weggerot blijft dit van een blad over. Deze delen zorgen voor de stevigheid in bladeren. ·····-------·-····--···· ······-·····-···--- ····-·-·-·········-·-···----
Deze delen van een plant liggen in de nerven van een blad.
-····-·······- ·········-····-···------·-------·.. --··-·-··--·-··-········- ····--·-···-······--------·---·---··----·····
PLANTEN
BASISSTOF
14 ~ .. ~:.~.~-~-~~:.. PRACTICUM: DE BOUW VAN BLADEREN WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
-
-
een volledig blad van een berk, een beuk of een eik - tekenmateriaal
Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van het blad. Als je het blad tegen het licht houdt, zie je de nerven beter. Geef de volgende delen aan: bladsteel- bladschijf - hoofdnerf- zijnerf- bladmoes.
-
HB • DE FUNCTIE VAN BLADEREN BLZ. 44
Ruim je materiaal op.
PLANTEN
BASISSTOF
1
15 1... ~:.~.~.~.~~!.. Beantwoord de volgende vragen.
3
1 In afbeelding 14 zie je een blad van een
zomereik. Op welke van de genummerde plaatsen kan fotosynthese plaatsvinden?
Afb. 14
Een plant bestaat onder andere uit wortels, stengels en bladeren. Deze delen van een plant bevatten allerlei stoffen. Kunnen deze stoffen zijn ontstaan uit glucose?
4 Als je vlees eet van een koe, waar komt het voedsel dan uiteindelijk vandaan?
2
5 Als je vis eet, waar komt het voedsel dan
uiteindelijk vandaan?
6 Waarom is fotosynthese ook voor mensen en
dieren belangrijk? 2 Welke stof wordt bij fotosynthese gevormd?
HB . FOTOSYNTHESE BLZ . 45
Afb. 15
161... ~:.~.~-~.~~!.. Beantwoord de volgende vragen . Vul in het schema in. Gebruik daarbij de woorden die op het prikbord hangen (afbeelding 15).
1
Dit is nodig voor fotosynthese
Dit ontstaat bij fotosynthese
_
; ........................................................... ......................................................................., ................... ~ ------·---
~ ---
_______ ................................_................,_....................-...... .. __, ,
, ,
..,
..........................____........................................................... - ............ ....................................- .....................................
..............................,.., _ ,____ " ,............................................................................~ ......................................................................
_ _
.., .... .. _""
______
""'"'""""'
_.. ...._____ ________ _ ,
..
",_""
... ....
PLANTEN
17
BASISSTOF
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 Welk gas in de lucht hebben wij nodig om in leven te blijven?
Afb. 16 :.:u ::t•:t:t.:.t:l ~
Neemt de fotosyntheseactiviteit in een waterplant toe als er meer licht is?
l:t~:l~tl~l:l~tr
In een reageerbuis wordt water met een waterplant gedaan. De proefopstelling wordt bij het raam gezet. Het aantal belletjes dat per minuut uit de waterplant opstijgt, wordt gemeten bij verschillende weersomstandigheden. De temperatuur is steeds 19 oe. Elke morgen om 11 uur wordt het aantal belletjes per minuut gemeten dat uit de plant opstijgt.
2 Om welke twee redenen is fotosynthese belangrijk voor alle organismen op aarde?
' 11:1~1
3 In afbeelding 16 zie je een onderzoek naar de invloed van de lichtsterkte op de fotosynthese van waterplanten afgebeeld. In het schema lees je dat uit de waterplant belletjes opstijgen. Uit welk gas bestaan deze belletjes vooral?
zwaar bewolkt
5
.::::::::::
~~ ~ ~ -~
~
;
1~ C1Î
.......•........ ....... ............
licht bewolkt
·--·--····
zonnig
IrilimiJilll.=m
~
weersomstandigheden aantal belletjes per minuut
.......
.. .............
.. .... ....... ------········ .......
half bewolkt
4 De resultaten van het onderzoek uit het schema leverden een duidelijke conclusie op. In het schema ontbreken een aantal resultaten. Het aantal belletjes per minuut is namelijk niet overal ingevuld. Schrijf in het schema de ontbrekende resultaten op die passen bij de conclusie. Gebruik deze getallen: 10 - 4 - 15.
ç
7
De fotosyntheseactiviteit in een waterplant neemt toe als er meer licht is.
Afb. 17
Waterplanten zorgen voor een groot deel van de zuurstofproductie op aarde. Bekijk de afbeelding van de wereldbol en leg uit wat hiervan een oorzaak kan zijn.
Door fotosynthese ontstaat steeds nieuwe zuurstof
1
door planten op het land
2
door planten in de zee
II
PLANTEN
18
BASISSTOF
OPDRACHT In afbeelding 21 van je handboek zie je een witte dovenetel. In het schema staan vragen over deze plant. Vul de antwoorden in het schema in. Gebruik daarbij: ja - nee. Zijn ze groen? i Ontvangen ze licht? i Kunnen ze glucose maken?
j Een witte
1
Geven ze zuurstof af?
de bladeren ----·------··-------····-··-· ···---·-·--·-·····------·······- ··-----·----·-·····--··---··---··- ····--·······-·--········--·-------·---·-+--·-·····-···-·····--------·-····-···-------j
dovenetel
de stengels f·-··------·····-······-··--·--· ···-···-··-············-·············-··-···· ··········-·······--·------·--·--··-···· ----··-···--··--------·---------···-····t·----····--------····--···········-··-···i
overdag
de wortels
------·--·-----···-·-··----· -------·-·-------- ··------------------······--·--·-···---·--·· -----··------·--·--·-···--- --------····-·-·-··--·····----··
--··---·-----------------------··
de bloemkronen !·-----··-·······-- -··--··-····-·-···-·-··------ ;--······-·-···-·-·--··-·-··---;·-·-···-·····-···· ······················-····-···········+·-------······-··············--·-···-···········-----
Een witte
-·····-·+···-···············-··-········-··--·-···-··-····---·-···
de bladeren f··-···-···-······-···-···--·····--· ;·-···-··---·-········-··-··-·-···!·-··-··-·····-··-··--·-··-···-··-----····i-·····--·-·······---·······-·--·-··········--·-----····-·- t······-·-···············-···-··-
dovenetel
de stengels
's nachts
de wortels
---···-··········-·····+-····-·····-······-··········-···--·-····!----·-······- ·-··-·····-··········---···-·· ·-··········-·····-······-·-·····-·······--·-----·--·--··· --·······-······--·--·-····--·--·······---·-·------·< f··----·----·-·······--······-- .......... ···--·--·······-·--····--
···-····· -·-··--·-···--···-·----·-···--··----····- ···----·---·-----·----·--·-··---·-·····-·-·-· r·------········-·-···-···--·
,_____________ L~~----b_ l_o_ _ e____m______k__r__o____n_ _e_____n_______,________________________________________________________.______________________________________ ----·--······-··········--·-··---··········-·---·-················-····· ·--···········-·------···--···-········-··
!··------
HB . BASISSTOF 5 BLZ. 47
5. 19
De interactieve flora Q
OPDRACHT PRACTICUM: BLADVORM EN WAT HEB JE NODIG?
- een computer met cd -romspeler - de cd-rom 'De interactieve flora van Nederland en Vlaanderen' (vóór in je werkboek) WAT MOET JE DOEN?
- Start de cd-rom op. - In het hoofdmenu kies je voor determinatie . Je ziet dan het beeld van afbeelding 18. - Boven aan het beeld zie je een balk met het keuzemenu. Klik op Blad en vervolgens op Bladvorm. Je hebt dan de keuze tussen enkelvoudig en samengesteld.
Afb. 18
PLANTEN
-
BASISSTOF
Beantwoord de volgende vragen.
1 Hoeveel bladvormen worden op de interactieve
flora onderscheiden bij de enkelvoudige bladeren?
2 De interactieve flora onderscheidt bij de
enkelvoudige bladeren niervormige en hartvormige bladeren. Het verschil tussen beide typen bladeren kun je zien aan het uiteinde van het blad (de bladtop). Wat is het verschil?
4 Bij de samengestelde bladeren wordt onderscheid gemaakt tussen veervormig even en veervormig oneven samengestelde bladeren. Welk verschil is er in de bladtop van beide typen bladeren? Je kunt het verschil beschrijven, maar je mag ook een schets maken.
Afb. 19
3 Wat is het verschil tussen een handvormig
ingesneden blad en een handvormig samengesteld blad?
5 Maak een schets van een dubbel geveerd
blad en geef daarin de plaats van de okselkno p(pen) aan .
Afb. 20
PLANTEN
1
BASISSTOF
20 ... ~:.~.~.~.~~!.. PRACTICUM: KENMERKEN VAN PLANTEN OPZOEKEN WAT HEB JE NODIG?
Afb. 21
- een computer met cd-romspeler - de cd-rom 'De interactieve flora van Nederland en Vlaanderen' WAT MOET JE DOEN?
- Start de cd-rom op. In het hoofdmenu kies je voor encyclopedie. Je ziet het beeld van afbeelding 21 met gegevens over de Spaanse aak. Door te klikken, kun je gegevens opzoeken over andere plantendelen en andere plantensoorten. Noteer in afbeelding 22 welk type blad de volgende planten hebben: beuk- bosaardbei- . brem -fluitenkruid - hazelaarklimop - rode klaver vogelwikke wilde lijsterbes - witte dovenetel (witte) paardenkastanje- zilverschoon. Afb. 22
• Veervormig samengestelde bladeren
;....
---------HB . BLADRAND EN NERVATUUR BLZ. 47
PLANTEN
,
BASISSTOF
OPDRACHT PRACTICUM: BLADRANDEN WAT HEB JE NODIG?
- een computer met cd-romspeler - de cd-rom 'De interactieve flora van Nederland en Vlaanderen'
2 Wat is het verschil tussen een gave en een
gegolfde bladrand?
WAT MOET JE DOEN?
- Start de cd-rom op. - In het hoofdmenu kies je voor determineren. - Klik op Blad- Bladrand. Je ziet zes bladeren met verschillende bladrand. Beantwoord de volgende vragen. 1 Bij vier bladeren is de bladrand ingesneden. Noem de vier typen bladrand die insnijdingen hebben.
3 In afbeelding 23 is een gekartelde bladrand
schematisch getekend. Let op of de insnijdingen scherp of stomp zijn, en of de uitsteeksels scherp of stomp zijn. Teken op dezelfde manier de drie andere typen bladrand met insnijdingen. Afb. 23
gekarteld
PLANTEN
BASISSTOF
22 1... ~:.~.~-~-~~!.. PRACTICUM: BLADEREN VERZAMELEN EN DROGEN WAT HEB JE NODIG?
Afb. 24
Ik heb Tom al een t~d niet gezien. Zou h~ met een opdracht voor biologie bezig z~n?
- een plantenpers met krantenpapier (eventueel) WAT MOET JE DOEN?
Verzamel ten minste tien verschillende typen bladeren. Zoek bladeren die niet al te groot zijn. Droog de bladeren. Je kunt hierbij het beste een plantenpers gebruiken. Als je geen plantenpers hebt, kun je de bladeren ook drogen tussen de bladzijden van een dik boek, bijvoorbeeld een oud telefoonboek. Let erop dat je de bladeren mooi uitspreidt, anders kunnen ze kreuken. De bladeren moeten de tijd hebben om te drogen. Ververs regelmatig het krantenpapier. Ruim je materiaal op.
23 1 ... ~:.~.~-~-~~!.. PRACTICUM: DE KENMERKEN VAN BLADEREN WAT HEB JE NODIG?
Afb. 25
- de verzameling gedroogde bladeren van opdracht 22 plakband (of zelfklevend doorzichtig plastic) een computer met internetverbinding
- IJ&bMtti· - B(.ut.--~n :
WAT MOET JE DOEN?
Plak de gedroogde bladeren op vellen papier. Zorg voor voldoende schrijfruimte naast elk blad (zie afbeelding 25). - Noteer bij elk blad van je verzameling de bladvorm en het type bladrand. Gebruik hierbij de 'De interactieve flora van Nederland en Vlaanderen' op de website van Biologie voor jou. Zoek ook voor elk blad op hoe de nervatuur heet. Die kun je vinden op de interactieve flora (vanuit het hoofdmenu Determineren -Blad- Nervatuur). Noteer de nervatuur bij de bladeren. - Noteer ook de naam van de plant, als je die weet. Maak een leuk titelblad voor je verzameling gedroogde bladeren. - Bundel de losse vellen papier tot één geheel. Ruim je materiaal op.
"'~dvklet'.j
- .Vu-v.dU
-
HB • BASISSTOF 6 BLZ. 48
t«4
- ,y- "'""" ~ J?-1-d: L de~ Lu-- d'di.. (CMvaft,._,.,;. "'(~·s L.)
t;-
- /J..tutrMtç(. -
!e :ztUtfc(
~//"'"'' vnJdv~
f
-
,{/ervd{,U(,r: Veer;u,ry 1
-
#a.MHvMC
~~~:
!Jrtt.M1! { lluJus /r~ osis
L.)
PLANTi TE:-.: N.-----~-----
6.
BASISSTOF
Eetbare wortels. stengels en bladeren
OPDRACHT - Zet onder elke tekening of je de wortels, de stengels of de bladeren van de plant eet.
In afbeelding 26 zie je enkele planten waarvan de wortels, stengels of bladeren eetbaar zijn. - Kleur de eetbare delen van de planten rood. Afb. 26
1 bij andijvie eet je de
2 bij asperges eet je de
3
9 bij spinazie eet je de
10 bij waspeentjes eet je
11 bij winterpeen eet je
de Je Je -
bij koolrabi eet je de
4
bij prei eet je de
12 bij witlof eet je de
de
hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt. Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken. Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 49 van je handboek. Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 52 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
PLANTEN
7. 25
EXTRA BASISSTOF
Takken
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 Als een blad afvalt, ontstaat er een wondje
3 Noem drie bomen die in de herfst hun bladeren niet laten vallen.
in de boom . Bacteriën en schimmels kunnen hierdoor gemakkelijk een boom binnendringen. Hoe beschermt de boom zich hiertegen? 4 Slapende knoppen worden ook wel overlevingsknoppen genoemd. Leg dit uit. Afb. 27
5 Hoe ontstaat een ringlitteken?
De perenbladvlo De perenbladvlo is een 2 tot 3 millimeter groot insect. De perenbladvlo legt vroeg in het voorjaar eieren op de knoppen van perenbomen. De larven van de perenbladvlo komen pas uit als de knoppen van de perenboom uitlopen. De larven zuigen aan de jonge blaadjes en de perenbloesem. De groei van perenbomen wordt hierdoor sterk geremd en de oogst van het fruit kan veel schade ondervinden van de perenbladvlo.
2 Lees het artikel over de perenbladvlo (afbeelding 27). In de knop van een perentak zitten ook eetbare delen. De larven van de perenbladvlo eten deze delen niet. Leg uit waardoor dit waarschijnlijk wordt veroorzaakt.
6 Hoe kun je bepalen hoeveel een tak het afgelopen jaar is gegroeid?
PLANTEN
EXTRA BASISSTOF
26 ~ .. ~:.~.~~.~~:.. PRACTICUM: EEN TAK VAN EEN BOOM WAT HEB JE NODIG?
- een tak met duidelijke ringlittekens en bladlittekens - teken materiaal WAT MOET JE DOEN?
-
,......
Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van de tak. Geef de volgende delen aan: eindknop - knopschubben - okselknop - bladlitteken - slapende knop - ringlitteken.
________ HB • EXTRA BASISSTOF 8 BLZ. 50
PLANTEN
8. 27
EXTRA BASISSTOF
Een experiment ontwerpen
OPDRACHT Je gaat de invloed van water op de stevigheid van (kruidachtige en houtachtige) stengels onderzoeken . Je moet bedenken met wat voor experiment je dit gaat doen. Je kunt daarvoor 4 reageerbuizen gebruiken en een reageerbuisrek. Je krijgt stengels van een kruidachtige plant (bijv. witte dovenetel) en de stengels van een houtachtige plant (bijv. liguster). Maak met behulp van de vragen 1 t/ m 8 een werkplan voor het experiment dat hoort bij dit onderzoek.
Waarom met deze soort organisme?
Hoeveel organismen neem je om betrouwbare resu ltaten te verkrijgen?
3
Werkplan voor een experi ment WAT GA IK DOEN?
1 Waarvan wil je de invloed onderzoeken?
2 Met welke soorten organismen voer je het
experiment uit?
4 Aan welke omstandigheden stel je de proefgroep en de controlegroep bloot? In afbee lding 28 zijn vier reageerbuizen getekend. Elke buis geeft een groep weer (een proefgroep of een controlegroep). - Teken in de buizen wat je erin gaat doen . - Noteer onder de buizen wat er in een buis van elke groep zit. Noteer ook uit hoeveel planten je elke groep wilt laten bestaan.
Afb. 28
1
2
3
11
4
PLANTEN
EXTRA BASISSTOF
5 Hoe zorg je ervoor dat andere factoren niet
van invloed zijn?
WAT NEEM IK WAAR?
7 Op welke manier ga je de resultaten van het
experiment meten?
WAT HEB IK NODIG?
6 Wat heb je nodig om het experiment te
kunnen uitvoeren?
8 Op welke manier ga je de resultaten weergeven, bijvoorbeeld in een tekening, in een schema, in een lijngrafiek of in een staafdiagram?
-
Laat je docent de proefopstelling bij vraag 4 controleren . Voer het experiment uit en maak de proefopstelling met de stengels. Je moet deze proefopstelling enkele dagen laten staan.
OPDRACHT Maak een verslag van dit onderzoek. Maak je verslag op dezelfde manier als je in opdracht 4 hebt gedaan.
Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt. - Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. - Bestudeer de samenvatting op bladzijde 52 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
PLANTEN
DIAGNOSTISCHE TOETS
Scoreblad Q Diagnostische toets 1•
DOELSTELLING
DOELSTELLING
A
B
c
D
0
2 0 3 0
0 0 0
0 0
0 0 0
3 =
4
0
0
4
1
0
0 0
DOELSTELLING
Juist
Onjuist
1
0 2 0 3 0 4 0 5 0 6 0 7 0 8 0
0 0 0
2 3
4 5
6
A
B
c
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0
DOELSTELLING 1
1 = 2 =.................... ----··-··········-················ ..................... ·················--·
5 6
= = =
..................
........................... •.
DOELSTELLING
B
c
D
0
0 4 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0
0 0
0 0
0 0
2 0
3
5 6
3.
6.
A 1
0 0 0 0 0
DOELSTELLING 1
2.
5.
DOELSTELLING
7•
Wortels Stengels Bladeren 1
0 2 0 3 0 4 0 5 0 0 7 0 8 0 6
4.
0 0 0 0 0 0 0 0
····-·································
2
DOELSTELLING
3
1
4
2
5
3
4 5
6
0 0 0 0 0 0 0 0
8.
DIAGNOSTISCHE TOETS
EXTRA DOELSTELLING
9•
EXTRA DOELSTELLING A B
10.
Juist
Onjuist
0
0
1
0
0
2 0
0 0
2 0
0
0 0
0 0 0
4 0
0
0 0
Controleer met het antwoordenboek of je de diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt. - Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de verrijkingsstof. - Heb je fouten gemaakt bij een of meer doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze doelstelling(en) in de samenvatting. Ga na wat je precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de verrijkingsstof.
1
3 0 4 0 5
0 6 0 7
0 8 0
3
VERRIJKINGSSTOF
1• 1
Leren en werken Q
OPDRACHT In je handboek heb je gelezen dat Jasper een districtbeheerder bij Staatsbosbeheer is en Bertine een bosbouwkundig onderzoeker. Beide beroepen hebben te maken met biologie. In afbeelding 29 zie je werkzaamheden en competenties die bij deze beroepen van belang zijn. Noteer ze in het volgende schema.
even . ~zunnen 9 . t•uct1es . ,.·\<.e 1ns • du1del1}
Afb. 29
goed kunnen plannen overleggen met allerlei mensen
I organisatietalent hebben
Werkzaamheden
Competenties
Districtsbeheerder Staatsbosbeheer
Bosbouwkundig onderzoeker
; - - - - - - - - - - - - - - - - - - + - - - - - ----· -----·· - ·--
iT EM
PLANTEN
2. 1
.
VERRIJKINGSSTOF
Het belang van fotosynthese
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 Leg uit dat het grootste deel van een spijkerbroek is ontstaan door fotosynthese.
4 Noem vier voorwerpen uit je eigen slaapkamer waarbij fotosynthese aan de basis heeft gestaan.
5 In afbeelding 30 zie je een Lijst met
2 Leg uit bij welke delen van je schoenen
fotosynthese aan de basis heeft gestaan.
benodigd heden voor het recept van een handcrème. Bij welk(e) van de ingrediënten van deze handcrème heeft fotosynthese aan de basis gestaan?
Afb. 30
Benodigdheden handcrème 9 eetlepels amandelolie 3 eetlepels bijenwas 4 eetlepels glycerine (afkomstig van dierlijk vet) 10-15 druppels lavendelolie
3 Zijn er ook delen van je schoenen waarbij
fotosynthese niet een rol heeft gespeeld? Zo ja, welke?
PLANTEN
VERRIJKINGSSTOF
6 In afbeelding 31 zie je een aantal
voo rwerpen. Kruis de voorwerpen aan waarbij fotosynthese een rol heeft gespeeld. Afb. 31
0 gouden ring
0 katoenen T-shirt
0 houten tafel
~ :
I
, I ,. "
0 baksteen
0 krant
7 Van iemand die zijn haar föhnt, kun je zeggen: 'Deze persoon gebruikt elektriciteit die uiteindelijk door fotosynthese kon worden opgewekt: Leg dit uit.
0 mobieltje
PLANTEN
3.
VERRIJKINGSSTOF
Gallen
OPDRACHT 1 .................. Beantwoord de volgende vragen.
3 Welk voordeel hebben gallen voor de boom?
1 Waar ontstaat een gal?
4 Welke voordelen heeft een gal voor de la rve van een galwesp? 2 Wie maakt de gallen, de boom of de galwesp?
2
OPDRACHT ......•••.••.••.•. PRACTICUM: GALLEN WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- tekenmateriaal - een speld - een mesje
-
Verzamel bladeren met gallen van de (Hollandse) eik en van de beuk. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van een blad van een (Hollandse) eik met gallen . Zet de namen erbij.
PLANTEN
VERRIJKINGSSTOF
Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van een blad van een beuk met gallen. Zet de namen erbij.
-
Probeer met een speld of je de minder harde plek in een eikengal kunt vinden. - Snijd een eikengal even naast het midden door. Probeer of je de larve of de galwesp erui t kunt halen. - Ruim je materiaal op.
PLANTEN
4. 1
VERRIJKINGSSTO
Puzzel
OPDRACHT Hieronder staan een aantal omschrijvingen van begrippen die je in de basisstof hebt geleerd. Vul de begrippen in het kriskras-raadsel in.
Horizontaal: 2 al het materiaal dat tussen de nerven ligt 3 wanneer het bladmoes in de herfst is weggerot blijft dit van een blad over 5 laagje hout dat in een jaar wordt gevormd 9 bovenste hoek tussen stengel en blad 11 deze delen geven stevigheid aan een blad 13 de plaats waar een stengel aan een blad vastzit 14 lange dunne buisjes in de stengel 18 hierdoor ontstaat steeds nieuw voedsel op aarde 21 hierdoor verloopt het transport van water en voedingsstoffen in een plant 23 straling die een plant nodig heeft om nieuw voedsel te kunnen maken 24 hieruit kan volgend jaar een stuk stengel met bladeren groeien, aan deze stengel kunnen ook bloemen zitten 25 hierdoor neemt een plant water en voedingsstoffen op
Verticaal 1 bij een plant bestaat dit uit de kieming, de kiemplant en de volwassen plant 3 het platte gedeelte van een blad 4 dit gas is nodig voor fotosynthese 6 dit kan opges lagen worden in de wortels 7 het verloop van de nerven in een blad 8 hiermee zit het blad aan de stengel vast 10 bij koolrabi eet je dit deel van een plant 12 krans van wortels die allemaal ongeveer even lang en dik zijn 15 hieruit kan het volgende jaar een stengel met bladeren groeien 16 gas dat ontstaat bij fotosynthese 17 dit deel zet de plant vast in de bodem 19 deze stof is ontstaan door fotosynthese 20 deze stof wordt door planten uit de bodem opgenomen 22 stuk stengel tussen twee knopen
Afb. 32
1
,.---
3 3 -
8
I -
10 9
2
4
6
I---
I---
-
I---
I
I---
-
-
-
-
-
I--
I
13
7
5
12
11
I--
,.---
I--
I--
I--
I--
-
15 14
-
-
-
-
-
I--
I--
I--
-
-
I--
-
-
-
I--
I--
I--
-
-
I--
,---
'----
I--
17
-
1---
-
1--,.---
1---
I
18
19
I---
20
-
21
I I---
1---
I--
'--
-
22
16
,-----
I--
I---
-
-
I---
I--
I---
1---
-
I---
I--
'----
1---
~
1---
23 24
I
'----
25
Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
HE 3 ORGANEN EN CELLEN
1• 1
Organen
OPDRACHT In afbeelding 1 zie je twee tekeningen van een torso van een vrouw. In tekening 1 zitten de meeste organen nog in de torso. In tekening 2 zijn verschillende organen uit de torso gehaald. - Noteer de namen van de aangegeven organen . Gebruik hierbij afbeelding 1 van je handboek.
Afb. 1
-
Kleur in de tekeningen: de aorta rood; de dikke darm lichtbruin; de dunne darm roze; het hart donkerrood; de lever bruin; de longen paars; de luchtpijp (met vertakkingen) lichtblauw; de maag oranje; het middenrif geel; de holle ader donkerblauw; de nieren bruin; de slokdarm roze.
ORGANEN EN CELLEN
BASISSTOF
OPDRACHT
2
Noteer op elke regel in afbeelding 2 een orgaan. Afb. 2
• Organen die gedeeltelijk in de borstholte en. gedeeltelijk in de bUlkholte liggen:
OPDRACHT
3
Afb. 3
Notee r de organen van afbeelding 3 in de juiste kolom.
I :
Verteringsstelsel
long
Beenderstelsel
!
!
~
i
:
Spierstelsel
Bloedvatenstelsel
I I
dijbeen
.
i
: Ademhalingsstelsel
Zenuwstelsel
schedel
ORGANEN EN CELLEN
BASISSTOF
4 1... ~:.~.~.~.~~!.. In afbeelding 4 is een torso schematisch getekend. Op drie plaatsen is aangegeven waar een dwarsdoorsnede kan worden gemaakt.
Afb. 4
Deze dwarsdoorsneden zijn in afbeelding 5 schematisch getekend. Bij enkele organen staat de naam; bij andere organen niet. - Noteer de namen van de aangegeven organen. - Kleur in de tekeningen: de aorta rood; de beenderen geel; de dikke darm lichtbruin; de dunne darm roze; het hart donkerrood; de lever bruin; de longen paars; de maag oranje; de holle ader donkerblau w; de nieren bruin; de slokdarm roze.
Afb. S
slokdarm
1 dwarsdoorsnede van de borstholte
holle ader
aorta - - - -- - -
2 dwarsdoorsnede van de buikholte, vlak onder het middenrif
3 dwarsdoorsnede van de buikholte, ter hoogte van de navel
HB • BASISSTOF 2 BLZ. 66
ORGANEN EN CELLEN
2.
BASISSTOF
Cellen
5 1... ~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen . 1 In de afbeeldingen van je handboek lijken cellen plat te zijn. Waar lijken de cellen in werkelijkheid op?
5 Bestaat tussencelstof uit levend materiaal of uit dood materiaal?
6 Is de tussencelstof van beenweefsel hard of zacht? Leg je antwoord uit. 2 Zien alle cellen in een orgaan er hetzelfde uit?
3 Wat is een weefsel? 7 Noteer de volgende begrippen in de juiste volgorde van groot naar klein: cel - orgaan
- organenstelsel - organisme - weefsel.
4 Bestaan cellen uit levend materiaal of uit
dood materiaal?
HB • BASISSTOF 3 BLZ. 67
ORGANEN EN CELLEN
3.
BASISSTOF
De microscoop
6 ~ .. ~:.~.~.~.~~!.. In afbeelding 6 zie je een microscoop schematisch getekend. - Noteer de namen van de aangegeven onderdelen. - Geef met pijlen de weg aan die het licht aflegt door de microscoop. Afb. 6
7 H.~:.~.~.~.~~T.. Vul de puzzel in (afbeelding 7). Afb. 7 1
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
I
2 3 4
I
I
I
5
6 7
8
I 9
Omschrijvingen: 1 hiermee klem je het preparaat vast 2 hiermee kun je een geschikt objectief voordraaien 3 de lenzen vlak boven de tafel 4 voorkomt dat je het objectief tegen het preparaat draait 5 hieraan pak je de microscoop vast 6 hiermee kun je de afstand tussen tafel en objectief snel veranderen
,.......
_______ HB • BASISSTOF 4 BLZ. 68
7 hiermee regel je de hoeveelheid licht die door de lenzen valt 8 de bovenste lens waardoor je kijkt 9 de buis waar het oculair in zit In de grijze vakjes lees je van boven naar beneden de oplossing van deze puzzel. Oplossing :
I
ORGANEN EN CELLEN
4.
BASISSTOF
Werken met de microscoop
8 .. ~:.?.~.~.~~:.
PRACTICUM: SCHERPSTELLEN BIJ DE KLEINSTE VERGROTING WAT HEB JE NODIG? - In afbeelding 11 van je handboek zie je wat - een microscoop je verder moet doen om een scherp beeld te - een klaargemaakt preparaat krijgen. Zie je niets? Kijk dan in afbeelding 12 van je WAT MOET JE DOEN? handboek. - Zet de microscoop voor je met het statief naar - Laat de microscoop staan als je een andere je toe. Leerling of je docent wilt Laten kijken. Als - Controleer of in de tubus het oculair zit dat je de microscoop verplaatst, is je beeld niet 10 x vergroot. scherp meer en moet je opnieuw beginnen. - Controleer of het diafragma op de grootste opening staat.
9
OPDRACHT PRACTICUM: HET VOORWERP TEKENEN WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
de scherpgestelde microscoop van opdracht 8 - tekenmateriaal
-
-
Kijk door de microscoop. Zoek een duidelijk gedeelte van het voorwerp, door het preparaat onder de klemmen te verschuiven. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van het voorwerp.
- Waarschijnlijk heb je scherpgesteld met een objectief dat 4x vergroot. Het oculair vergroot 10x. In totaal is de vergroting dan 4 x 10 = 40x. Zet de vergroting bij je tekening. - Heb je ook de naam van het voorwerp erbij gezet en de namen van de delen die je kent? Controleer ook of je de overige tekenregels goed hebt toegepast.
ORGANEN EN CELLEN
10
BASISSTOF
OPDRACHT PRACTICUM : SCHERPSTELLEN BIJ EEN GROTERE VERGROTING WAT HEB JE NODIG?
-
de scherpgestelde microscoop van opdracht 9
WAT MOET JE DOEN?
-
Vaak wil je een preparaat bekijken bij een grotere vergroting. Je moet dan altijd eerst scherpstellen bij de kleinste vergroting! - Controleer of de microscoop goed is scherpgesteld bij de kleinste vergroting . - In afbeelding 13 van je handboek zie je wat je verder moet doen om scherp te stellen bij een grotere vergroting. Je moet dit doen als je van een vergroting van 40x naar 100x gaat. Je moet dit opnieuw doen als je van 100x naar 400x vergroting gaat!
11
OPDRACHT PRACTICUM: HET BEELD DOOR DE MICROSCOOP WAT HEB JE NODIG?
- een krant - een schaartje - een microscoop - teken materiaal Afb. 8 Het was in een tijd dat je het openbare gras niet mocht betreden. Het gras was er om naar te kijken en om groene plekken op de stadsko. -t waar te maken, niet om op t~ looen, laat staan om er iets leuks op . doen. We werden opgebracht naar
WAT MOET JE DOEN?
-
Knip een stukje tekst met heel kleine lettertjes uit de krant. Het uitgeknipte stukje moet ongeveer 6 cm breed en 2 cm hoog zijn. Leg dit stukje papier op de opening van de microscooptafeL Leg het stukje zó neer, dat de onderkant van de letters naar je toe is gericht. Je hoeft het stukje papier niet vast te zetten met de preparaatklemmen. Bekijk de letters bij de kleinste vergroting. WAT NEEM JE WAAR?
- Zoek in de tekst een letter e. Maak in dit vak een tekening van de letter e zoals die met de microscoop te zien is. - Plak het stukje krantenpapier bij je tekening en onderstreep een letter e.
-
Als je het preparaat onder de klemmen uit wilt nemen, draai je eerst het objectief weg. Daarna draai je de tubus omhoog (of de tafel omlaag). Pas dan neem je het preparaat weg. Je kunt dan niet met het preparaat de lens in een objectief beschadigen.
ORGANEN EN CELLEN
BASISSTOF
12 :...~:.~.~.~.~~:.. PRACTICUM: DE SCHERPTE VAN HET BEELD DOOR DE MICROSCOOP WAT HEB JE NODIG?
- een schaartje - een voorwerpglas plakband - een microscoop
Afb. 9 voo rwe rpglas
WAT NEEM JE WAAR?
Beantwoord de volgende vragen. 1 Kun je de twee kruisende haren tegelijk scherp zien?
WAT MOET JE DOEN?
-
Knip een stukje af van één haar van je hoofd . Vraag aan je buurman of buurvrouw ook een stukje van één hoofdhaar. - Duw beide haren gekruist tegen de lijmkant van een stukje plakband. Plak dit stukje plakband op een voorwerpglas (zie afbeelding
2 Je wilt de dikte van beide haren vergelijken. Wat moet je doen om beide haren afwisselend scherp te kunnen zien?
10).
3 Welk van beide personen heeft het dikste haar?
-
Bekijk de haren met de microscoop bij een vergroting van 100x. Zoek de plaats op waar de haren elkaar kruisen. - Bekijk de haren bij een vergroting van 400x. Vergelijk de dikte van beide haren.
13 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen. 1 Iemand gebruikt een oculair van 5x en een objectief van 40x. Hoe sterk is de vergroting?
4 Als je een cel met de microscoop bekijkt, kun je dan alle delen van die cel tegelijk scherp zien?
4 Waarom mag je niet direct het preparaat onder de klemmen uithalen als je klaar bent met het kijken door de microscoop?
2 Noem twee redenen waarom je een preparaat altijd eerst moet bekijken met de kleinste vergroting . 5 Wordt het beeld met een microscoop van links naar rechts omgedraaid of blijft het beeld hetzelfde?
6 Wordt het beeld met een microscoop van onder naar boven omgedraaid of blijft het beeld hetzelfde? 3 Waarom mag je met de grote schroef nooit de tubus omlaag (of de tafel omhoog) draaien als je in het oculair kijkt? 7 Hoe zie je de letter d met de microscoop?
HB • BASISSTOF 5 BLZ. 70
ORGANEN EN CELLEN
5.
BASISSTOF
Plantaardige cellen
14 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. In afbeelding 11 zie je een plantaardige cel schematisch getekend. Noteer de namen van de aangegeven delen. - Kleur in de tekening: de celkern bruin; het celmembraan rood; de celwand geel; het cytoplasma roze; de vacuole blauw. Laat de intercellulaire ruimten wit.
Afb. 11
\
}, 0
0
0
\)
0
()
0 0
()
0
0
0 0 0
15 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen. 1 Wat is cytoplasma?
5
Bestaat een celwand uit levend materiaal of uit dood materiaal?
Bij opdracht 14 is een plantaardige cel getekend. 6 Welke van de getekende delen regelt alles wat
2 Hoe heet de buitenste laag van het cytoplasma?
er in de cel gebeurt?
7 Welke van de getekende delen heeft als 3 Waardoor is het kernplasma van het
functie het zorgen voor stevigheid?
cytoplasma gescheiden? 8 In welke van de getekende delen bevindt zich 4 Wat is een vacuole?
HB . EEN PREPARAAT MAKEN BLZ. 70
lucht?
ORGANEN EN CELLEN
BASISSTOF
161 ... ~:.~.~.~.~~:.. PRACTICUM: EEN VLIESJE VAN EEN UI WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
-
-
een ui prepareermateriaal eosine in een flesje met een druppelpipet een microscoop tekenmateriaal
Afb. 12
-
-
-
-
-
Neem een voorwerpglas en maak het schoon met een tissue. Pak het voorwerpglas hierna alleen nog bij de randen vast. Neem ook een dekglas en maak het schoon. Zorg ervoor dat het dekglas niet breekt! Haal van de ui de buitenste bruine rok af. Snijd een stuk van de ui af. Je kunt dan de rokken uit elkaar halen. In afbeelding 17 van je handboek zie je wat je verder moet doen om een preparaat van een vliesje van een ui te maken. Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100x. Volg hierbij de stappen van de afbeeldingen 11 en 13 van je handboek. Als je preparaat goed is, zie je de celwanden van het vliesje van de uienrok. Vergelijk je preparaat met afbeelding 18 van je handboek. Maak zonodig een nieuw preparaat. Bekijk hoe de celwanden op elkaar aansluiten. De celkernen zijn door de kleuring met eosine duidelijk te zien. Ook het cytoplasma is door de kleuring goed te zien. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van drie aan elkaar grenzende cellen met de celwanden. Geef de schuingedrukte delen aan.
Haal het preparaat uit elkaar. Gooi het vliesje en het vocht weg. - Maak het materiaal dat je hebt gebruikt schoon en droog met een tissue.
-
HB . PLASTIDEN BLZ. 72
ORGANEN EN CELLEN
17
BASISSTOF
OPDRACHT
Vul de volgende zinnen aan. Gebruik hierbij: bladgroenkorrels - kleurstofkorrels - zetmeelkorrels. 1 De groene kleur van een sperzieboon wordt veroorzaakt door 2
........... zijn kleurloos.
4 De rode kleur van een klaproos wordt veroorzaakt door 5 Als de wortel van een peen boven de grond uitkomt, verandert de kleur van oranje naar groen. Dat komt doordat er dan veranderen in
3 De functie van ............. ............................................... is fotosynthese laten plaatsvinden.
18
OPDRACHT PRACTICUM: EEN BLAD VAN WATERPEST WAT HEB JE NODIG?
- een stengeltje met bladeren van waterpest - prepareermateriaal - een microscoop - tekenmateriaal Afb. 13
Waterpest.
WAT MOET JE DOEN?
- Trek met het pincet een blad van waterpest af en maak daarvan een preparaat. Het blad is dun genoeg om met een microscoop te bekijken . Je hoeft er geen vliesje van af te halen . - Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100x. Je ziet twee lagen cellen boven elkaar. Stel scherp op één van beide lagen.
- Zet het di afrag ma op de grootste opening. Bekijk het preparaat bij een vergroting van 400x. Stel zó scherp dat je bij een bepaalde cel de bladgroenkorrels in een laagje langs de celwand ziet liggen (zie afbeelding 22 van je handboek). De bladgroenkorrels bevinden zich in het cytoplasma. In het midden van de cel bevindt zich de vacuole. De celkern is bij waterpest kleurloos, die kun je niet zien. Misschien zie je bladgroenkorrels in het midden van een cel liggen. Je hebt dan scherpgesteld op de bovenkant of op de onderkant van de cel. Soms kun je in cellen de bladgroenkorrels met het cytoplasma rond zien stromen. - Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van één cel met de celwand. Geef de schuingedrukte delen aan. - Haal het preparaat uit elkaar. Gooi het blad en het vocht weg. - Maak het materiaal dat je hebt gebruikt schoon en droog met een tissue.
ORGANEN EN CELLEN
;
BASISSTOF
19 1 ... ~:.~.~.~.~~:.. PRACTICUM: ZETMEELKORRELS WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- een aardappel - prepareermateriaal - een microscoop - joodoplossing in een flesje met een druppelpipet - tekenmateriaal
- Snijd de aardappel door. Schraap met het scheermesje langs het snijvlak (zie afbeelding 14) . Je krijgt dan een beetje schraapsel op het scheermesje. Een heel klein beetje schraapsel is al genoeg! Maak van het schraapsel een preparaat. Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van lOO x. Je ziet ronde en ovale zetmeelkorrels (zie afbeelding 20 van je handboek). Je ziet soms ook stukjes celwand. De celwanden heb je kapot geschraapt met het scheermesje. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van enkele zetmeelkorrels. - Ruim het materiaal op.
Afb. 14
...... .. .. . ......
'· · ·- -----HB • BASISSTOF 6 BLZ. 73
............ •
BASISSTOF
ORGANEN EN CELLEN
6. 20
Dierlijke cellen
OPDRACHT PRACTICUM: CELLEN UIT WANGSLIJMVLIES WAT HEB JE NODIG?
Afb. 15
-
een plastic koffieroerdertje - een microscoop - prepareermateriaal - eosine in een flesje met een druppelpipet - tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN?
- Schraap met het koffieroerdertje langs de binnenkant van je wang. Met je nagel gaat het ook. Breng dit schraapsel aan op een voorwerpglas en voeg een druppel eosine toe. Doe een dekglas op het preparaat. Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100 x. Je ziet cellen die los liggen en cellen die nog aan elkaar vastzitten (zie afbeelding 24 van je handboek). Bekijk een cel bij een vergroting van 400x. Je ziet cytoplasma, het celmembraan en de celkern. - Maak in dit va k een natuurgetrouwe tekening van de cel. Geef de schuingedrukte delen aan. - Ruim het materiaal op.
21
OPDRACHT Je hebt plantaardige cellen en dierlijke cellen bekeken. Je hebt gezien dat er bij plantaardige cellen delen voor kunnen komen die niet bij dierlijke cellen voorkomen. - Kruis in het schema aan welke delen voorkomen bij plantaardige cellen en welke delen voorkomen bij dierlijke cellen.
Je Je -
Deel
Komt voor bij
Komt voor bij
plantaardige cellen
dierlijke cellen
Celwand
0
0
Celmembraan
0
0
Cytoplasma
0
0
Celkern
0
0
Bladgroen korrels
0
0
Een grote vacuole midden in de cel
0
0
hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt. Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken. Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 7 4 van je handboek. Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 76 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
ORGANEN EN CELLEN
7.
EXTRA BASISSTOF
Celdeling en chromosomen
22 ~ .. ~:.~.~.~.~~!.. Beantwoord de volgende vragen . 1 Waarvoor worden er in je lichaam voortdurend nieuwe cellen gevormd? Noem drie redenen.
8 Een cel deelt zich. Bevat één enkele dochtercel dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de moedercel, of de helft ervan?
Afb. 16 Hlél? Hé88éN )UU-/é
2 Waardoor worden de dochtercellen na een celdeling elk net zo groot als de moedercel?
MIJIV CHROMOSOMeN. PAS ER GOEfJ OP EN
PEEL ZE lATER MET jé KIN[)EREN/ ____./
I •
3 Wat is de functie van de chromosomen in een celkern?
4 Wanneer zijn de chromosomen in een celkern
met een microscoop zichtbaar?
Gebruik bij de volgende vragen afbeelding 27 van je handboek. 9 Hoeveel chromosomen bevat een celkern van een ui?
5 Welke stof in de chromosomen bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen?
10 Bij welke soort bevat de kern van een huidcel
6 Hoeveel chromosomen bevat de kern van een spiercel van een mens?
11 Welke andere diersoort heeft evenveel
7
Bevat één enkele spiercel de complete informatie voor al je erfelijke eigenschappen?
HB . EXTRA BASISSTOF 8 BLZ . 75
78 chromosomen?
chromosomen in een lichaamscel als de mens?
ORGANEN EN CELLEN
8.
EXTRA BASISSTOF
Huidmondjes
OPDRACHT PRACTICUM: HUIDMONDJES WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
een blad van een plant - prepareermateriaal - een microscoop - teken materiaal
- Je gaat een preparaat maken van de opperhuid aan de onderkant van het blad. Daarvoor moet je eerst de opperhuid als een dun, doorzichtig vliesje losmaken van de rest van het blad. Bij veel planten gaat dit het gemakkelijkst als je het blad op een bepaalde manier scheurt (zie afbeelding 17). Maak een preparaat van een klein stukje opperhuid. Bekijk het preparaat met de microscoop bij een vergroting van 100x. Zoek een huidmondje op. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van het huidmondje met enkele opperhuidcellen . Geef de volgende delen aan: huidmondje - opperhuidceL
Afb. 17
Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt. - Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. - Bestudeer de samenvatting op bladzijde 76 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
ORGANEN EN CELLEN
DIAGNOSTISCHE TOETS
Scoreblad Q Diagnostische toets DOELSTELLING
1•
DOELSTELLING
A
B
c
®
0
0
1
0 3 0
0 0 0
(j)
1 2
4
0
B
c
0
0
@
0
2 0
@
~
3
0
~
4
0
0 0
0 0
0 0 0
5
t)
6
0
DOELSTELLING
2.
)~':t~.p.\)?.
1 =
A
6 =
. .
s.LoU.dunV'. . '.a~ LU~r ~
0
1
. . Qov1ct .............. L.u.J.e.v . . . ...... .
=
... Y\.t{.r.
10 = = . .
cb\~~lt do• '-"
=
2= 3 = 4 = 5 = 6
0
••
1
2
sta.
~ob\ec~o~~
: 6
lo : :::::.0. . ........... .
7
.......
~
6. D ® ®
0
7•
Onjuist
®
0
4
@
5
0
@
6
~
0
7
0
®
®
0
® @
o
DOELSTELLING .. ........................... .. . ..
. . . . . ..
..... .
-~ . . . ..S..... ............................................................................. .....
8 ....... oS:-J~
0
Juist
0 0
m~ G ~n
8.
~ ~v~~ul\m_ . . . . . . clt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
o.
3
~ C\4
4
...
Ot: 1h.O
4.
.... ~\
3
....... .......
...(\A(}~·Ir...Mit~J
DOELSTELLING
@
0 10 0
0
0
7 = ....n.e.ts.,e~
8 =
-0
Hl l ....... 1/..I,(ÁI".~.......... .. ...... ..
.Ct.9.Y.Jc\
0 0 0
@
......L .. 0f1-!0.~LfJCA.J . .. . . .
=
0 0
3
9
h\u,,X:h . . . ...ol~s~\Jc.
c
®
8
...
B
2 0
3. . ?.~\~dg\ .........................
DOELSTELLING
1
0 0
DOELSTELLING
................
'J.Î(I,I\
8 =
11
0 2 0 3 0
dv.v.\vu... ....cL
7=
9
1
.....cJ.,\.~\~,IJ.. ....r.lat~~---·
5 = . . .... .
0 0
D
®
DOELSTELLING
J.oh!1··········································· 3= --~~J~u.d 2 = .....
4 =
5.
A
.......................................
0 ••
1
Controleer met het antwoordenboek of je de diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt. - Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de verrijkingsstof. Heb je fouten gemaakt bij een of meer doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze doelstelling(en) in de samenvatting. Ga na wat je precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de verrijkingsstof.
ORGANEN EN CELLEN
1•
VERRIJKINGSSTOF
Leren en werken
Q
1 ~ .. ~:.~.~.~.~~!.. In je handboek heb je gelezen dat Chadi een biochemisch laboratoriumingenieur is en Tess een histoloog. Beide beroepen hebben te maken met dit thema.
Afb. 18
levercellen van ratten kweken
I
zorgvuldig kunnen zeggen wat je bedoelt
Werkzaamheden
Competenties
Biochemisch laboratorium-
·----·---·----------··-----------·-- ---·
· - ~-~~~~:~~·-· - ·-·- -·- -·-·-·1- -·- · -·- -·- - ·-·- ·-· -· -· -· - ·
j
·--·-··---··-·---·----·--!---·--------·-·----·-·-··-·-----··-----··-·---------'
Histoloog
--·--···--··-·---·-·-----··-·-·--·------·----·------1····---·-·-·---··--····-·-·--··-·---·---···---·------·-·--··-__j
------·----·-----+---
---~
ORGANEN EN CELLEN
2. 1
i
'
VERRIJKINGSSTOF
Organenstelsels bij een hond
OPDRACHT In afbeelding 19 zie je de organen in het lichaam van een hond schematisch getekend. Kleur in de tekening:
- alle organen die behoren geel; - alle organen die oranje; - alle organen die behoren groen; - alle organen die behoren blauw; - alle organen die behoren rood; - alle organen die behoren paars; - alle organen die behoren bruin. Afb. 19
tot het beenderstelsel tot het spierstelsel behoren tot het verteringsstelsel tot het ademhalingsstelsel tot het bloedvatenstelsel tot het zenuwstelsel tot het uitscheidingsstelsel
ORGANEN EN CELLEN
3.
De lichaamsbouw van insecten
OPDRACHT 1 .................. In afbeelding 20 is vier keer de omtrek van een sprinkhaan getekend. - Teken in elke sprinkhaan het juiste organenstelseL Gebruik daarbij afbeelding 48.2 van je handboek. - Kleur de tekeningen. Afb. 20
verteringsstelsel
bloedvatenstelsel
zenuwstelsel
voortplanti ngsstelsel
Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
THE ORDENING
ORDENING
1•
Het ordenen van organismen
OPDRACHT . 1 ................. ;.
Bij deze opdracht werk je samen met de leerling naast je. In afbeelding 1 van je handboek is een verzameling van acht dieren getekend. De leerling naast je neemt één van de dieren van afbeelding 1 in gedachten. - Jij probeert door het stellen van drie vragen er achter te komen welk dier in gedachten is genomen. Je mag alleen naar kenmerken vragen. Je mag dus niet meteen vragen: 'Is het soms de olifant?'. Op de vragen mag alleen metja of nee worden geantwoord. Als je drie vragen hebt gesteld, moet je het juiste dier kunnen noemen. Dat kun je alleen als je naar de juiste kenmerken hebt gevraagd! Hiervoor moet je de verzameling dieren eerst in gedachten ordenen! - Verwissel hierna van rol met je medeleerling. Nu neem jij een dier in gedachten en stelt hij of zij de vragen.
Afb. 1
HB • KENMERKEN BIJ HET ORDENEN BLZ. 88
21... ~~~.~.~.~~:..
Beantwoord de volgende vragen.
1 In welke vier rijken worden de organismen
4 Komen in de cellen van je lichaam celkernen voor?
ingedeeld? 5 Wat is de functie van een celwand?
2 Welke drie kenmerken worden gebruikt bij het
indelen van organismen in rijken?
6 Komen om de cellen van je lichaam celwanden
voor?
7 Bij welk rijk kan in de organismen fotosynthese plaatsvinden? Leg je antwoord uit.
3 Wat is de functie van de celkern in een cel?
ORDENING
BASISSTOF
Afb. 2
In afbeelding 2 zie je twee cellen schematisch getekend. 8 Bij welk rijk hebben de organismen cellen zoals cel 1?
0 9 Bij welk rijk hebben de organismen cellen zoals cel 2?
ce l 2
cell
3 ~--·~:.~.~.~.~~!.. Vul het schema in . Gebruik daarbij:ja- nee. Kenmerken
Rijken
Bacteriën 1
Schimmels
Planten
I
Hebben ze celkernen?
'····- ···-····--·---···-·······--···-····-·-···-·--····-··--··--··-·--·--···-η·--·····-····-········-·-·-········--·-··l-··-··-·-··----·--···-···--·--·-1'·--···-···-·····-···-·-------
2
Hebben ze celwanden?
3
Hebben ze bladgroenkorrels?
Dieren
1-------
I
----·- i
1·----·--·--·--·-·-··········---····--------------------L--.._____________ j _____________ _..l _________________ __.t ____________________ ;
HB • SOORTEN EN RASSEN BLZ. 91
4 !. .. ~:.~.~.~.~~!.. Beantwoord de volgende vragen. 1 Wanneer behoren organismen tot dezelfde soort?
4 In afbeelding 3 zie je een dalmatiër en een retriever afgebeeld. Behoren deze dieren tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit.
2 Behoren een Afrikaanse en een Indische
olifant tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit.
Afb. 3
3 In afbeelding 7 van je handboek zijn
verschillen tussen beide olifanten te zien. Noem een opvallend kenmerk waarmee je een Afrikaanse olifant kunt onderscheiden van een Indische olifant.
1 dalmatiër
2 retriever
ORDEN ING
BASISSTOF
6 In het artikel wordt ook een argument genoemd om een ezel en een paard wel tot één soort te rekenen. Welk argument is dat?
Afbeelding 4 is een artikel uit een biologisch tijdschrift over soorten. Taxonomen zijn biologen die zich bezighouden met het indelen van organismen. Taxonomen discussiëren soms over de vraag of bepaalde dieren tot één of twee soorten behoren. 5 Welk argument wordt in het artikel genoemd om een ezel en een paard tot twee aparte soorten te rekenen?
7 Door welke kruising kun je een muilezel
krijgen?
Afb. 4
Wel of geen aparte soorten? Soms is het moeilijk te bepalen of organismen wel of niet tot verschillende soorten behoren. Ezels en paarden bijvoorbeeld zijn twee aparte soorten. Een ezel en een paard kunnen echter wel nakomelingen krijgen. Als een ezelin wordt gekruist met een paardenhengst, krijg je een muilezel. Als een
paardenmerrie wordt gekruist met een ezelhengst, krijg je een muildier.
3 muilezel
4 muildi er
Er zijn ook andere diersoorten die zich samen kunnen voortplanten. Het is bijvoorbeeld mogelijk een kameel met een lama te kruisen. De nakome-
ling wordt een kamal genoemd. Een kamal kan zich niet voortplanten.
Muilezels zijn altijd onvruchtbaar. Muildieren zijn bijna altijd onvruchtbaar, maar heel soms zijn er muildieren die zich wel kunnen voortplanten. Wetenschappers weten nog niet hoe het komt dat deze muildieren zich kunnen voortplanten.
ORDENING
BASISSTOF
5 ~... ~:.~.~.~~~:.. In afbeelding 5 zie je een tekening van enkele hondenrassen . Bij veel andere diersoorten komen ook verschillende rassen voor. Zoek in naslagwerken (bijv. een dierenencyclopedie of internet) vijf kattenrassen op en vijf paardenrassen. Noteer de rassen in de onderstaande schema's. Kattenrassen
Paardenrassen
i---------------------··---------------·--------------·---
~ ---------------------------·--·-----·-··--·------·------·-···----------------·t--·-·-·----··--·----·-··-----·-----·---·----····---·-·-------------------------1
l
_l________________________________________i
Afb. 5
Hondenrassen .
!····.. ·- - - - - - -
HB . BASISSTOF 2 BLZ. 92
ORDENING
2. 6
BASISSTOF
Het rijk van de bacteriën
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. Hebben bacteriën celkernen? En celwanden? En bladgroenkorrels?
1
5 Bacteriën helpen mee een dode vis in het water (zie afbeelding 7) op te ruimen . Dit is
gunstig voor waterplanten. Leg dat uit.
2 In afbeelding 6 zie je een foto van een
bacterie met zweepharen. Met wat voor microscoop is deze foto gemaakt, met een gewone microscoop of met een elektronenmicroscoop? Leg je antwoord uit.
Afb. 7
Dode vis in het water.
3 Wat is de functie van de zweepharen?
Afb. 6
6 Bacteriën kunnen dode vis in een supermarkt
Bacterie met zweepharen.
(zie afbeelding 8) op dezelfde manier mee helpen op te ruimen. Leg uit waardoor dat schadelijk is voor mensen.
Afb. 8 zweephaar
4 Hoe planten bacteriën zich voort?
Dode vis in een supermarkt.
BASISSTOF
Afb. 10
7 'Bacteriën zijn overal' is een uitdrukking die veel biologen gebruiken. Het feit dat je zomaar longontsteking (zie afbeelding 9) kunt krijgen, geeft aan dat bacteriën overal zijn. Leg dat uit.
Bladeren van wittekool.
Afb. 9
Longontsteking Longontsteking (pneumonie) is een infectie van het longweefsel die wordt veroorzaakt door een virus of een bacterie. De meest voorkomende verwekker van een longontsteking is de bacterie Mycoplasma
Voor het maken van zuurkool worden schone en fijngesneden rauwe bladeren van wittekool (zie afbeelding 10) met zout bestrooid. De kool wordt afgedekt en met iets zwaars onder druk gezet. Na drie tot acht weken is de zuurkool klaar. In die tijd zetten melkzuurbacteriën bepaalde stoffen in de koolbladeren gedeeltelijk om. Daarbij ontstaat onder andere melkzuur. Melkzuur geeft de friszure smaak aan de zuurkool.
pneumonia. Verwekkers van een longontsteking komen de longen binnen doordat ze worden ingeademd. Ze veroorzaken een ontsteking van het longweefseL
8 Hoe kun je snel van een bacteriële infectieziekte genezen?
9 Tijdens de productie van zuurkool verandert de hoeveelheid melkzuur in de kool. Welk van de diagrammen van afbeelding 11 geeft deze verandering weer?
Afb. 11
diagram 1
tijd-+
diagram 2
tijd-+
diagram 3
tijd-+
ljm:i~fl' ORDENING
BASISSTOF
OPDRACHT PRACTICUM: BACTERIEKOLONIES KWEKEN Afzonderlijke bacteriën kun je met het blote oog niet zien. Door deling ontstaan bacteriekolonies die je wel kunt zien. Je kunt bacteriën kweken op een voedingsbodem.
De petrischaal is (met een viltstift) in vieren verdeeld (zie de afbeelding hieronder). De delen zijn genummerd van 1 t/m 4.
WAT HEB JE NODIG?
-
WAT MOET JE DOEN?
- een petrischaal met voedingsbodem - teken materiaal Afb. 12
Petrischaal met voedingsbodem.
Bestrijk (besmet) elk deel van de voedingsbodem met een voorwerp dat je wilt onderzoeken op de aanwezigheid van bacteriën. Bijvoorbeeld een muntstuk, een bladzijde uit je schrift, een vuile vinger, een vinger die je net hebt gewassen , enz. Hieronder staan vier vakken. Noteer onder de vakken waarmee je hebt besmet. Je docent haalt de petrischalen op.
WAT NEEM JE WAAR?
-
Bekijk na enkele dagen de petrischaal. Bekijk ook de petrischalen van enkele klasgenoten. Maak in de vakken hieronder tekeningen van de bacteriekolonies. Je mag ook een beschrijving geven van de bacteriekolonies.
1 besmet met
2 besmet met
3 besmet met
4 besmet met
ORDENING
8
BASISSTOF
OPDRACHT Afbeelding 13 is een krantenartikel. Beantwoord de volgende vragen over dit artikel. 1 Eén manier van besmetting met cholerabacteriën vond plaats via het eten van vis en zeefruit. In de tekst wordt een oorzaak genoemd waardoor deze manier van besmetting juist in Apulië plaatsvond en niet in ande re gebieden . Citeer de zin waarin deze oo rzaa k wordt genoemd. (Citeren wil zeggen dat je de zin letterlij k moet oversch rijven.)
3 In de tekst worden maatregelen genoemd om de cholerabesmetting via het eten van vis en zeefruit tegen te gaan. Citeer de zin waarin deze maatregelen worden genoemd.
4 Een tweede manier van besmetting vindt plaats via het eten van groenten. Hoe kwamen in Apulië de cholerabacteriën op de groenten terecht? 2 Hoe kwamen de cholerabacte riën in het zeewater bij Apulië terecht? 5 Welke maatregel werd geadviseerd om besmetting via het eten van groenten tegen te gaan?
Afb. 13
~vuilnisbak
van Italië' getroffen door cholera
Van onze correspondent ROME - Van een epidemie mag van de autoriteiten nog steeds niet worden gesproken. Maar de onrust over de cholera in de Italiaanse regio Apulië neemt steeds meer toe. Tot nu toe is bij tien personen cholera vastgesteld. Maandag werden twee huisvrouwen besmet verklaard. Een van hen had rauwe inktvis gegeten, de ander ongewassen groente. Apulië ligt in Zuid-Italië, aan de Adriatische kust. Op 21 oktober werd in de Apulische hoofdstad Bari het eerste geval van cholera ontdekt. De cholerabacil komt voor in uitwerpselen en
verspreidt zich met afvalwater. Deze bacil is aangetroffen in het rioolstelsel van Bari en van andere plaatsen in Apulië. Veertig procent van de huizen is Apulië is niet aangesloten op de riolering. Vaak wordt rioolwater geloosd in de grond. Waterzuiveringsinstallaties zijn soms ondeugdelijk. Groentevelden worden vaak besproeid met afvalwater. In Apulië worden vis en zeefruit (o.a. garnalen en mosselen) bij voorkeur rauw opgediend. Tot maandag hadden alle Apulische cholerapatiënten voor ze ziek werden rauwe vis of rauw zeefruit gegeten. Dat was gewassen
11
met besmet water, of op de markt besprenkeld met besmet zeewater. In Bari wordt dat water gehaald uit de haven, waarin het stedelijk riool uitmondt. De autoriteiten gaven de bevolking de raad de vis en het zeefruit eerst te koken (de cholerabacil gaat bij 50 °C dood). Maar de maatregel om het besproeien van groentevelden met afvalwater te staken, werd niet uitgevoerd. Zondag werden cholerabacillen aangetroffen op een partij venkel op de centrale groentemarkt van Bari.
ORDENING
.
BASISSTOF
9 I... ~:.~.~.~.~~T.. Cholera is een besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door bacteriën (zie afbeelding 14). Cholera kan zich snel verspreiden. Cholerabacteriën kunnen zich elke 30 minuten delen . Afb. 14
Cholera
Tijd
Aantal cholerabacteriën
Na 30 minuten
Cholera is een besmettelijke darmziekte die wordt veroorzaakt door bacteriën. De besmetting met cholerabacillen wordt meestal overgebracht doordat uitwerpselen van besmette personen het drinkwater verontreinigen.
........................-..............................-.. . . . . . + . . . . . . . . . . . . . . . . .- . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .-.. . . . . . . . . . . .-·-·--·-1
De ziekte kan ook via besmet voedsel worden overgedragen. De voornaamste verschijnselen zijn hevige diarree en veel braken. Omdat hierbij veel vocht verloren gaat, krijgen patiënten uitdrogingsverschijnselen.
..........-...........-............................................... ·+. ----...............- .................................................................-.. -......_.........._.1
In de zwaarste gevallen kan een patiënt na enkele uren overlijden.
Na 1 uur
. . . . . .- ..........-............................- ...........+ ......- . .-.. .- . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ._. __ . ,_. . . . . . . . . .-.. . . . . . . . -·1 Na 1,5uur Na 2 uur
Na 2,5 uur Na 3 uur
Na 4 uur Na 4,5 uur
Afb. 15
Cholerabacteriën (vergroting 10 OOO x ).
Na 5 uur
Na 6 uur Na 6,5 uur Na 7 uur Na 7,5 uur Na 8 uur Na 8,5 uur Na 9 uur Na 9,5 uur _____ Na 10 uur
Bereken met behulp van het schema hoeveel nakomelingen er in 10 uur kunnen ontstaan uit één cholerabacterie. Ga ervan uit dat alle nakomelingen in leven blijven. HB • BASISSTOF 3 BLZ. 94
_
-
.............. ............. ; ..·--·-..·----·-......................................... ........................................- ...................... ;
Na 3,5 uur
ORDENING
3. 10
BASISSTOF
Het rijk van de schimmels
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. Op de hoofdhuid bevinden zich allerlei microorganismen (zie afbeelding 16). Bij een onderzoek naar de oorzaak van roos worden enkele roosschilfertjes onderzocht met behulp van een microscoop. Op de schilfertjes zijn gistcellen te zien. 1 Is een gist een eencellige of een veeleeltige schimmel?
5 Penseelschimmels worden gebruikt bij de bestrijding van bacteriële infectieziekten . Leg dat uit.
2 Heeft een gistcel een celwand? 6 Waarmee planten veeleeltige schimmels zich meestal voort? 3 Heeft een gistcel een kern?
Afb. 16
Roos Op de hoofdhuid van een mens bevinden zich allerlei micro-organismen zoals bacteriën en schimmels. Eén van die schimmels, een gist, kan roos veroorzaken. Bij iemand met roos worden de opperhuidcellen sneller dan normaal afgestoten. Die cellen zijn dan nog niet volledig uitgedroogd en gaan aan elkaar kleven. De klontjes cellen zijn te zien als witte schilfertjes in het haar en op de kleding.
4 Is een penseelschimmel (zie afbeelding 17) een eencellige of een veeleeltige schimmel?
Afb. 17
Penseelschimmel (schematisch) .
7 Bij de penseelschimmel ontstaan sporen aan het eind van schimmeldraden, die omhoog groeien (zie afbeelding 17). De grote parasolzwam (zie afbeelding 18) is ook een schimmel. Waar ontstaan de sporen bij de grote parasolzwam?
Afb. 18
Grote parasolzwam.
ORDENING
BASISSTOF
8 Schimmels zijn, net als bacteriën, nuttig
doordat ze in de natuur dode resten van organismen opruimen. In afbeelding 19 zie je dat schimmels door deze eigenschap ook schadelijk kunnen zijn voor mensen. Leg dat uit.
(zie afbeelding 21) . Met welk doel voegen bakkers gist toe aan het brood?
Afb. 21
Afb. 19
9
11 Bij de bereiding van brood wordt gist gebruikt
Bakkersgist.
De aandoening zwemmerseczeem (zie afbeelding 25 van je handboek) wordt ook wel voetschimmel genoemd. Leg dat uit.
10 De paddenstoelen van sommige soorten
schimmels kun je eten (zie afbeelding 20). Noem nog een manier waarop schimmels nuttig kunnen zijn voor de voeding van mensen.
Afb. 20
Eetbare paddenstoelen.
12 Ook bij de bereiding van bier of wijn wordt
gist gebrui kt. Welke functie heeft gist daarbij?
ORDENING
BASISSTOF
OPDRACHT PRACTICUM: GISTCELLEN WAT HEB JE NODIG?
Afb. 22
- een klompje bakkersgist - een microscoop en prepareermateriaal - tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN?
-
Maak een preparaat van gistcellen. Pak daartoe met een pincet een stukje gist en houd dit aan de rand van een druppel water op het voorwerpglas (zie afbeelding 22). Zorg dat de gist enige tijd in aanraking blijft met het water. Neem het stukje gist weg als de waterdruppel troebel wordt. - Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100x. Je ziet grote, uitgegroeide gistcellen en kleinere, nog niet uitgegroeide gistcellen (zie ook afbeelding 18 van je handboek). Aan de grote, uitgegroeide gistcellen zie je soms kleine blaasjes zitten (zie afbeelding 18 en 20 van je handboek). Daar ontstaat een nieuwe gistcel door deling. - Bekijk een uitgegroeide gistcel bij een vergroting van 400x. Maak in dit vak een tekening van de uitgegroeide gistceL Let op de dikte van de celwand.
-
Bekijk een gistcel met blaasje bij een vergroting van 400x. Maak in dit vak een tekening van de gistcel met blaasje. Let op de dikte van de celwand!
ORDENING
BASISSTOF
12 ~ .. ~:.~.~.~.~~:.. PRACTICUM: VEELCELLIGE SCHIMMELS WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
-
-
een beschimmelde boterham of een beschimmeld stuk fruit (zie afbeelding 23) een loep - een microscoop en prepareermateriaal teken materiaal Afb. 23
Een beschimmeld stuk fruit.
·· · ------HB . BASISSTOF 4 BLZ. 97
Bekijk de schimmels met de loep. Pluk met het pincet een klein stukje schimmel af (kies voor een 'pluizig' stukje schimmel). Maak hiervan een preparaat. Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100x. Je ziet schimmeldraden en wellicht ook sporen aan de uiteinden van schimmeldraden. Vaak zie je ook losse sporen. - Bekijk een duidelijk stukje van het preparaat bij een vergroting van 400x. Maak in dit vak een tekening van enkele schimmeldraden, liefst van schimmeldraden met sporen aan het uiteinde. Teken anders losse sporen. Geef de volgende delen aan: schimmeldraad -spore.
ORDEN ING
4. 13
BASISSTOF
Het rijk van de planten
OPDRACHT PRACTICUM: BOOMALG WAT HEB JE NODIG?
Afb. 24
- een stukje boomschors met groene aanslag (boomalg) - een microscoop en prepareermateriaal - tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN?
- Schraap wat groene aanslag van het stukje boomschors af. Een heel klein beetje is genoeg. Maak hiervan een preparaat. Druk met je wijsvinger licht op het dekglas en maak een draaiende beweging (zie afbeelding 24). - Bekijk het preparaat bij een vergroting van 400x. Je ziet losse boomalgcellen met celwanden. Je ziet ook groepjes boomalgcellen die aan elkaar vastzitten. Dat komt doordat de cellen na deling niet meteen loslaten. - Bekijk een losse boomalgcel bij een vergroting van 400x. Maak in dit vak een tekening van de boomalgceL Let op de dikte van de celwand!
-
Bekijk een groepje van twee of vier boomalgcellen die nog aan elkaar vastzitten bij een vergroting van 400x. Maak in dit vak een tekening van deze boomalgcellen.
ORDENING
14
,
BASISSTOF
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 Hebben planten celkernen? En celwanden? En bladgroenkorrels?
In afbeelding 26 zie je een foto van het wier Fucus. 5 Is Fucus een blaaswier of een draadwier?
Afb. 26
Fucus .
2 In welke drie afdelingen wordt het plantenrijk ingedeeld?
In afbeelding 25 zie je foto's en een tekening van het draadwier Spirogyra. Bij Spirogyra liggen de bladgroenkorrels bij elkaar in een spiraal door de cel. 3 Is Spirogyra een eencellig wier of een veelcellig wier?
6 Noem drie groepen sporenplanten.
7 Waar ontstaan de sporen bij mossen? 4 Kan in Spirogyra fotosynthese plaatsvinden?
Leg je antwoord uit.
8 Waar ontstaan de sporen bij paardenstaarten?
Afb. 25
Spirogyra .
9 Waar ontstaan de
sporen bij varens?
10 In afbeelding 2 microsco pische foto van een deel van de plant
3 schematische tekening van een deel van de plant
27 is de sporenplant holpijp getekend. Tot welke groep van sporenplanten behoort holpijp?
Afb. 27
Holpijp.
ORDENING
15
BASISSTOF
OPDRACHT PRACTICUM: MOS EN VAREN WAT HEB JE NODIG?
- een mosplantje (bijv. haarmos) met een sporendoosje - een deel van een varenblad (bijv. van mannetjesvaren) met sporenhoopjes - een loep - tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN?
-
16
Bekijk het mosplantje met de loep. Maak in dit vak een tekening van het mosplantje met het sporendoosje. Geef het sporendoosje aan.
-
Bekijk de onderkant van het varenblad met de loep. Maak in dit vak een tekening van een stukje varenblad. Geef een sporenhoopje aan.
OPDRACHT
: Vul het schema in. Geb ruik bij 1 tjm 5: ja- nee. :
Indeling van het plantenrijk
Wieren (algen)
Sporenplanten
Zaadplanten
1 Hebben ze wortels?
~ -::~ :2~~:::H::~e: b: b·~e:~n: =ze::::.s~t:-e_~n:: g:~e:ls~~?~:~:: :~::~::: ::~:::::~:~-~:~:-~~~~~_-.::_-·-.-.·.·_·.·_·.-.:-_.:~·- _-_-:-_-__-:·_--·· -·--·.-.-_·.-.·_·-_··_·:=:~-----~=:~:~-~:::_·-.·.·.-. .-.- ·. .·.-.=-~.··-······-. .·.·.·.·.·_--_::::~:~:~:~~:~:: ~--·- ·----------~ 3 4 5 6
Hebben ze bladeren? Hebben ze bloemen? Hebben ze zaden? Voorbeelden
······--------··---·------· --·-·--··-·-·--------·---·--··--------
+--··-········ ..···············-····-·········--············-·······-·····-·-···-···········--·······--
~----·------·--·-··----·-·---·-·---···--·-----··---··-'----·-·-··----------·------··--·----···-·---·'----·--------------------·--·-····--·····-·L-·-··-·····---·----··-------·-·-------·----····-----·'
ORDENING
17
BASISSTOF
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 In welke twee groepen wordt de afdeling van de zaadplanten ingedeeld?
Afb. 28
Eik.
Afb. 29
Den .
2 Waar zitten de zaden van een naaktzadige
plant?
3 Wat voor bladeren hebben de meeste
naaktzadigen?
4 Waar zitten de zaden van een bedektzadige plant?
5 Tot welke groep van zaadplanten behoort een
eik (zie afbeelding 28)?
6 Tot welke groep van de zaadplanten behoort
een den (zie afbeelding 29)?
18
OPDRACHT In afbeelding 30 zie je tekeningen van 22 bedektzadigen. Bij elke tekening staat kort beschreven hoe de plant leeft. Noteer van elke bedektzadige plant de naam onder de tekening.
Gebruik daarbij: berk- beuk- boterbloembrandnetel - distel - dovenetel - eik - els heide - klaver- klimop - linde - maïs paardenbloem - populier- riet - roos tarwe - waterlelie - waterpest - weegbree - wilg.
Afb. 30
- deze plant groeit veel tussen gras - de bloemen zijn rood of wit - elk blad bestaat uit drie kleine blaadjes
- deze plant heeft kleine, groene, onopva llende bloemen - de bladeren hebben brandharen - als je deze plant aa nraakt. gaat het erg jeuken
- deze plant groeit vee llangs de weg - de bloemen kunnen wit, geel of paars zijn - deze plant lijkt op een brandnetel, maar prikt niet
ORDENING
;
BASISSTOF
Afb. 30
- deze plant groeit in vijvers en plassen - de bloemen zijn wit of roze - de bladeren drijven op het water
- deze plant groeit onder water - de bladeren zijn klein - cellen van de bladeren heb je met de microscoop bekeken
- deze plant groeit veellangs de waterkant - de plant wordt gebruikt om manden te vlechten - ook wordt de plant gebruikt voor daken van huizen
- deze plant groeit veel in weilanden en tuinen - de bloemen zijn geel - bij uitgebloeide bloemen kun je 'pluisjes' wegblazen
- deze plant groeit veel in weilanden - koeien lusten deze plant niet - de bloemen zijn geel
- deze struik groeit op heidevelden - de planten zijn meestal niet hoger dan een halve meter - de bloemen zijn paars
- deze plant wordt veel gekweekt om de bloemen - de bloemen zijn rood - de stengels zijn houtig en hebben doorns
- deze plant groeit langs bomen of muren omhoog - soms zie je dat deze plant een heel huis bedekt
- deze plant groeit op plaatsen waar veel wordt gelopen - de bladeren liggen plat op de grond - de plant heeft groene, onopvallende bloemen
- de bladeren van deze plant hebben scherpe stekels - de bloemen zijn rood of paars
- deze plant wordt op akkers veel verbouwd - van de graankorrels wordt meel gemaakt - van het meel wordt o.a. brood gebakken
- deze plant wordt op akkers veel verbouwd - de plant wordt gebruikt als veevoer - de zaden zijn gele 'korrels' die in kolven groeien
ORDENING
Afb. 30
BASISSTOF
vervolg
- deze boom vind je in bossen en in parken - de boom kan heel groot worden - de vruc hten zijn beukennootjes
- deze boom vind je in bossen en in parken - de boom kan heel groot worde n - de vruchten zijn eikels
- deze boom vind je vaak in parken - de boom kan heel groot worde n - de bladeren hebben de vorm va n een hart
- deze plant groeit als boom of struik, vaak op vochtige grond - de boom of struik draagt katjes - de bomen worden vaak geknot ('knotwilgen')
- deze boom groeit veel in bossen en aan de waterkant - de stam is zwart of grijs - de boom draagt katjes ('elzenpropjes')
- deze boom vind je in tuinen en in bossen - de stam van deze boom is wit - de boom draagt katjes
- deze boom vind je veellangs wegen en bij boerderijen - de boom draagt katjes - van het hout worden klompen gemaakt
HB . BASISSTOF 5 BLZ. 100
ORDENING
5. 19
BASISSTOF
Het rij k van de dieren
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen.
4 Wanneer is een dier tweezijdig symmetrisch?
1 Hebben dieren celkernen? En celwanden?
En bladgroenkorrels?
5 Wanneer is een dier veelzijdig symmetrisch? 2 Wanneer is een dier niet-symmetrisch?
6 In afbeelding 32 zie je twee tekeningen van 3 In afbeelding 31 zie je tekeningen van een
bureaulamp, een spons en een zwaluw. Welke van deze drie is (zijn) symmetrisch?
een krokodil. Is een krokodil niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch?
Afb. 31 7 Welke delen zijn bij een krokodil elkaars spiegelbeeld, de onderkant en de bovenkant of de Linkerkant en de rechterkant?
Afb. 32
Krokodil.
burea ulamp
1 zijaa nzic ht
spons
2 bove na anzicht
8 Is een mens tweezijdig symmetrisch, veelzijdig symmetrisch of niet-symmetrisch?
zwaluw
ORDENING
BASISSTOF
9 Afbeelding 33 is een tekening van een zee-
egel. Is een zee-egel niet-symmetrisch, tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch?
10 Wat is de functie van het skelet van een
dier?
11 Afbeelding 34 is een foto van een krab.
Afb. 33
Zee-egel.
Heeft een krab een inwendig skelet of een uitwendig skelet?
12 Heeft een mens een uitwendig skelet of een inwendig skelet?
Afb. 34
Krab .
!···· - - - - - - - - - - - -
HB. INDELING VAN HET DIERENRIJK BLZ . 102
20 AOO~:.~o~o~o~~!oo Beantwoord de volgende vragen over de afdelingen van het dierenrijk. Gebruik daarbij afbeelding 42 van je handboek. 1 In welke acht afdelingen wordt het dierenrijk ingedeeld?
3 Noem twee afdeling waarvan de dieren veelzijdig symmetrisch zijn.
4 Afbeelding 35 is een foto van een zoetwaterspons. Heeft een zoetwaterspons een inwendig skelet of een uitwendig skelet?
Afb. 35
2 Noem twee afdelingen waarvan de dieren niet-
symmetrisch zijn.
Zoetwaterspons.
ORDENING
BASISSTOF
5 Holtedieren zoals kwallen (zie afbeelding 36)
hebben tentakels. Wat is de functie van tentakels van holtedieren?
Afb. 36
Kompaskwal met tentakels .
7
Bij de afdeling van de holtedieren hebben de meeste soorten dieren geen skelet. Bij welke twee andere afdelingen hebben de dieren geen skelet?
8 Bij welke afdeling hebben veel soorten dieren een schelp of huisje als skelet?
9 In afbeelding 38 zie je een foto van een
inktvissoort die Sepia heet. De schelp van deze inktvis wordt zeeschuim genoemd. Je kunt deze schelp aan het strand vinden. Zeeschuim bevat kalkzouten en wordt daarom vaak in vogelkooitjes gehangen. De vogels pikken graag van de zeeschuim. Heeft de inktvissoort Sepia een inwendig of een uitwendig skelet? 6 Met zijn tentakels kan een kwal een stof in
zijn prooi spuiten, waardoor die prooi wordt verlamd. In de tentakels van een kwal zitten netelcellen (zie afbeelding 37). Als je in zee tegen een kwal aan zwemt, raak je de gevoelige uitsteeksels in de netelcellen aan. Uit de netelcel schiet dan een soort harpoentje waarmee de kwal gif in je huid spuit. Dat veroorzaakt pijn. Men zegt dan vaak dat je door een kwal bent 'gebeten'. Is dit gezegde juist? Leg je antwoord uit.
Afb. 38
1 Sepia
Afb. 37
gevoelig uitsteeksel
2 schelp van Sepia (zeeschuim)
1 netelcel met harpoentje
2 na aanraking van het gevoelig uitsteeksel schiet het harpoentje eruit
ORDENING
BASISSTOF
10 Bij welke afdeling is de huid van de dieren
bedekt met knobbels of stekels (zie afbeelding 39)?
Afb. 39
11 In welke vier groepen wordt de afdeling van
de geleedpotigen ingedeeld?
Groene zee-egel.
12 In welke vijf groepen wordt de afdeling van de gewervelden ingedeeld?
OPDRACHT
21
In afbeelding 43 van je handboek zie je zes foto's van dieren. - Noteer in het schema de naam van elk dier. - Noteer ook van elk dier de afdeling waartoe het dier behoort. Gebruik daarbij afbeelding 42 van je handboek. Nr. 1
2 3 4
5
: :
6
Naam van het dier
Afdeling waartoe het dier behoort
ORDENING
22
1. . .
BASISSTOF
~~~.~.~.~~:
..
PRACTICUM: REGENWORM WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- een regenworm - een vel wit papier - een flesje water met een druppelpipet een loep - tekenmateriaal
-
Afb. 40 Regenworm . kop
segment
zadel
!···· .. ·- - - - - - -
HB • BASISSTOF 6 BLZ . 105
Leg de regenworm op het vel papier. De regenworm mag niet uitdrogen. Druppel daarom af en toe wat water op de regenworm. Bekijk met de loep de beide uiteinden van de regenworm. Onderzoek wat het verschil is tussen de kop en het achtereind. - Het lichaam van een regenworm is opgebouwd achtereind uit een soort 'schijfjes', die segmenten worden genoemd. Ongeveer bij het dertigste segment vanaf de kop is een verdikking te zien. Deze verdikking heet het zadel. Het zadel speelt een rol bij de voortplanting. Maak in dit vak een natuurgetrouwe tekening van de gehele regenworm. Geef de volgende delen aan: achtereind- kop -segment -zadel.
ORDENING
6. 23
BASISSTOF
Eencellige dieren
OPDRACHT PRACTICUM: AMOEBE
24
WAT HEB JE NODIG?
WAT MOET JE DOEN?
- een klaargemaakt preparaat van een amoebe - een microscoop - tekenmateriaal
-
OPDRACHT
In afbeelding 41 zie je een schematische tekening van een pantoffeldiertje. Schrijf de namen van de aangegeven delen erbij.
Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100x. Zoek in het preparaat een amoebe op. - Bekijk de amoebe bij een vergroting van 400x. Maak in dit vak een tekening van de amoebe. Geef de volgende delen aan: celkern - celmembraan - cytoplasma - schijnvoetje.
Afb. 41
Pantoffeldiertje.
ORDENING
BASISSTOF
25 ~.. .~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen . 1 Hoe beweegt een amoebe zich voort?
2
4 Hoe voedt een pantoffeldiertje zich?
Hoe voedt een amoebe zich? 5 Wat is de functie van de celanus van een
pantoffeldiertje?
Afb. 42 ZlélO-' Pe f,4NT0ff{L HE8 IK .4t/ NU HéT Plét NOG- --
3
'-------'
Hoe beweegt een pantoffeldiertje zich voort?
26 ~... ~:.~.~~~~.: ... PRACTICUM: PANTOFFELDIERTJES WAT HEB JE NODIG?
een kweek van pantoffeldiertjes (zie afbeelding 43)
een microscoop en prepareermateriaal glycerine of methylcelluloseoplossing (behangersplak) WAT MOET JE DOEN?
Op het water van de kweek van pantoffeldiertjes bevindt zich een vlies. Zuig voorzichtig met een druppelpipet een druppel water net onder het vlies vandaan (zie de afbeelding hiernaast). Maak een preparaat van de druppel. - Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100x . Je ziet vrijwel zeker pantoffeldiertjes. Ze bewegen snel door het beeld . Voeg een druppel glycerine of methylcelluloseoplossing toe aan de druppel met pantoffeldiertjes. HB . BASISSTOF 7 BLZ. 107
Daardoor gaan de pantoffeldiertjes minder snel bewegen. Bekijk een pantoffeldiertje bij een vergroting van 400x. Afb. 43
Kweek van pantoffeldiertjes .
--uJiWm ORDENING
7. 27
BASISSTOF
Geleedpotigen
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 Zijn geleedpotigen niet-symmetrisch,
tweezijdig symmetrisch of veelzijdig symmetrisch?
In afbeelding 46 staan vier diagrammen. Welk diagram geeft de groei van een aasgarnaal weer? Leg je antwoord uit. Diagram .
, omdat
2 Hoe zijn de poten van geleedpotigen opgebouwd? Afb. 46
3 Hoe komen geleedpotigen aan hun stevigheid?
\'----,
\'----,
''---leeftijd-+
diagram 1
Afb. 44
Rups die vervelt.
leeftijd-+ diagram 2
leeftijd-+ diagram 3
4 In thema 1 heb je geleerd dat rupsen tijdens de groei een aantal keer vervellen (zie afbeelding 44). Tijdens de vervelling groeit een rups in korte tijd heel snel. Een aasgarnaal (zie afbeelding 45) groeit op een vergelijkbare manier. Aasgarnalen komen voor in meren in Nederland. Ze eten onder andere watervlooien. Afb. 45
leeftijd-+ diagram 4
5 Bij welke geleedpotigen bestaat het gehele lichaam uit segmenten?
AasgarnaaL
6 Uit welke drie delen bestaat het lichaam van een insect?
7 Aan welk deel van het lichaam van een insect zitten de poten en vleugels vast?
I
ORDENING
BASISSTOF
OPDRACHT
28
Vul het schema in. Gebruik daarbij: aan elk segment zitten poten - 6 poten - 8 poten 10 of meer poten - garnaal - hooiwagen - miermiljoen poot. Indeling van de geleedpotigen Groep
i
:
Aantal poten
Voorbeeld
Duizendpoten Kreeftachtigen Spinachtigen Insecten
29
OPDRACHT In afbeelding 47 zie je tekeningen van 18 geleedpotige dieren. Op knipblad 4 (bladzijde 137) staat van elk van deze geleedpotigen een korte beschrijving. - Knip deze beschrijvingen elk apart uit. Plak elke beschrijving in het vak naast het juiste dier. Afb. 47
-
Noteer van elke geleedpotig dier de naam onder de tekening. Gebruik daarbij: bij- bladluis- duizendpootkever- krab - kreeft - kruisspin - libel lieveheersbeestje - mier- mug - pissebed sprinkhaan - vlieg - vlinder- vlo - watervlo wesp.
ORDENING
Afb. 47
vervolg
;
BASISSTOF
ORDENING
34
BASISSTOF
OPDRACHT Noteer de volgende gewervelden in de juiste kolom: buizerd- eekhoorn -egel- ekster- forel -fuut - gans - haai - haas --' hagedis - haring - hert - kabeljauw - kikker- kraai - krokodil - mees - meeuw - mol - muis - ooievaar- pad - paling - ree - reiger - salamander- schildpad - schol - slang - snoek - spitsmuis - spreeuw - stekelbaarsje - valk - vink - vleermuis - voorn vos - walvis - wezel - zeehond - zwaan - zwaluw -zwijn
In deze opdracht ga je gewervelde dieren indelen in de vijf groepen. Van een aantal van deze dieren zie je foto's in afbeelding 57 van je handboek. Vul het schema in. Bekijk daarbij afbeelding 57 van je handboek.
Vissen
Amfibieën
Reptielen
Zoogdieren
Vogels
··--··---···--··
: : ·-··---·--·---···
- ---·-
I i
I :
OPDRACHT
35
I
Een hagedis en een salamander lijken op het eerste gezicht op elkaar (zie afbeelding 51). Maar een hagedis is een reptiel en een salamander is een amfibie. In de tabel hieronder zijn bij paar 1 eigenschappen genoemd die kenmerkend zijn voor het verschil tussen de (meeste soorten) reptielen en de (meeste soorten) amfibieën. - Noteer in de tabel bij paar 2 en paar 3 steeds twee eigenschappen die kenmerkend zijn voor het verschil tussen een hagedis en een salamander. Paar 1
Paar 2
sa aman der
gebruikt alleen longen voor gaswisseling
Eigenschap 1 van een salamander:
gebruikt naast de longen ook de huid voor de gaswisseling
Eigenschap 2 van een hagedis: ·-·---·----..
Eigenschap 3 van een hagedis: ige1
1ap 3 van een salamander:
HB • BASISSTOF 9 BLZ . 113
l
hage d'1s
Eigenschap 1 van een hagedis:
Eigenschap 2 van een salamander: Paar 3
Afb. 51
BASISSTOF
ORDENING
9.
Het indelen van organismen
In afbeelding 52 is een vertakkingsschema getekend. Vul de rijken, de afdelingen en de groepen op de juiste plaats in.
Afb. 52
RIJK
AFDELING
GROEP
VOORBEELD
cholerabacil vliegenzwam
boomalg eikvaren spar witte klaver Organismen amoebe badspons oorkwal regenworm
•
zeemossel reuzenduizendpoot rivierkreeft kruisspin vlieg zeester snoek kikker adder zwaluw wolf
•· ···- -------
HB • DETERMINEREN BLZ. 113
ORDENIN G
BASISSTOF
OPDRACHT In afbeelding 61 van je handboek staan zes organismen. Determineer deze organismen met behulp van de determineertabel in je handboek (afbeelding 60)
Vul het schema in. In de kolom 'stappen' vul je de nummers met letters in van elke stap die je maakt in de determineertabeL
······· ············-······
Dier
Behoort tot
Krekel
Rijk:
········ · ············-
Stappen
Afdeling: Groep: ~
Eekhoorntjesbrood
Rijk:
Zeepaardje
Rijk: Afdeling:
: :
Dubbelloof
! !
Groep: Rijk: Afdeling:
Slangster
Rijk: Afdeling:
Witte klaver
Rijk: Afdeling:
:
Groep:
:
38
OPDRACHT Op de volgende bladzijde staat een deel van een boekje over lieveheersbeestjes (afbeelding 53). Beantwoord de volgende vragen. 1 Bereken hoe groot een tweesti ppelig lieveheersbeestje (zonder de poten en de sprieten op het hoofd) in werkelijkheid is.
Het aantal stippels is een kenmerk om deze vier soo rten lieveheersbeestjes van elkaar te onderscheiden. Dit kenmerk kan worden gebruikt om de lieveheersbeestjes te determineren. 2 Uit het schema blijkt een kenmerk dat kan worden gebruikt om deze vier soorten lieveheersbeestjes in twee groepen te verdelen. Welk kenmerk is dit? Leg je antwoord uit.
Kenmerk:
3 Welk ander kenmerk (afgezien van het aantal stippen) kun je gebruiken om een oogvleklieveheersbeestje te onderscheiden van een tweestippelig lieveheersbeestje? Leg je antwoord uit. Kenmerk:
ORDENING
BASISSTOF
Afb. 53
Lieveheersbeestjes In Nederland leven zo'n 60 soorten lieveheersbeestjes. Om ze te determineren, gebruik je de kenmerken van de verschillende soorten. Van vier soorten lieveheersbeestjes zijn hier een tekening en kenmerken weergegeven.
-=
40 mm
10 -
-=o Oogvlekli eveheers beestje (4x vergroot)
Tweestippelig lieveheersbeestje (8x verg root)
Heggeranklieveheersbeestje (5 x vergroot)
Tweeëntwintigstippelig lieveheers beestje (6 x vergroot)
Soort lieveheersbeestje
Voedt zich met
Vindplaats
Oogvleklieveheersbeestje
vele bladluissoorten voornamelijk op
algemeen, heel Nederland,
naaldbomen
soms talrijk langs de stranden
vele bladluissoorten voornamelijk op
zeer algemeen, heel Nederland
Tweestippelig lieveheersbeestje
loofbomen Heggeranklieveheersbeestje
bladeren
vroeger alleen in Limburg, nu op meerdere plaatsen
Tweeëntwintigstippelig
meeldauwschimmels op eiken, kornoelje en erwten,
lieveheersbeestje
ook op bloeiende toorts, hop, alsem en bosrank
HB • BASISSTOF 10 BLZ. 116
vrij algemeen, heel Nederland
ORDENING
10. 39
BASISSTOF
Een werkstuk maken
OPDRACHT Maak een werkstuk over een dier. Van je docent hoor je over welke dieren je werkstuk mag gaan en hoe groot je werkstuk moet (mag) zijn. Je werkstuk moet minstens de volgende gegevens bevatten . - Tot welke afdeling (en groep) van het dierenrij k behoort het dier waarover je sch rijft? - Op grond van welke kenmerken behoort het dier tot deze afdeling (en groep)? - Noem enkele andere soorten dieren die ook tot deze afdeling (of groep) behoren. - In wat voor milieu leeft het dier waarove r je schrijft? - Wat voor voedsel eet het dier? - Wat zijn de natuurlijke vijanden van het dier? Denk aan de regels voor het maken van een werkstuk!
Je Je -
hebt nu de basisstof van dit thema doorgewerkt. Controleer met het antwoordenboek of je de basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. hoort van je docent of je de extra basisstof moet maken. Als je de extra basisstof moet maken, ga je verder op bladzijde 117 van je handboek. Als je de extra basisstof niet hoeft te maken, bestudeer je de samenvatting op bladzijde 122 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
ORDENING
11 •
EXTRA BASISSTOF
Indelen in steeds kleinere groepen
40 ... ~:.~.~.~.~~:.. Beantwoord de volgende vragen . Gebruik daarbij afbeelding 65 van je handboek. 1 Een rijk wordt ingedeeld in afdelingen. Een afdeling wordt verder ingedeeld in steeds kleinere groepen. Noteer de namen van de groepen die bij deze verdere indeling ontstaan , in de juiste volgorde van groot naar klein.
De tijger behoort: tot het geslacht
.
H.
tot de familie tot de orde tot de klasse
Afdeling - ..
Afb. 55
Jachtluipaard.
2 In welke vijf klassen wordt de afdeling van de
gewervelden ingedeeld?
3
Noem drie orden die tot de klassen van de zoogdieren behoren.
7 In afbeelding 55 zie je een jachtluipaard.
4 Noem drie families die tot de orde van de roofdieren behoren.
Met welk dier vertoont een jachtluipaard de meeste overeenkomst, met een kat of met een hond? Leg je antwoord uit.
5 Noem drie geslachten die tot de familie van
de katachtigen behoren.
Afb. 54
Tijger.
8 Is het aantal soorten groter of kleiner dan het aantal geslachten? Leg je antwoord uit.
6 In afbeelding 54 zie je een tijger. Tot welk geslacht behoort de soort tijger? En tot welke familie? En tot welke orde? En tot welke klasse? En tot welke afdeling? HB . EXTRA BAS ISSTOF 12 BLZ. 119
ORDENING
12.
EXTRA BASISSTOF
De dubbele naamgevin g
OPDRACHT Beantwoord de volgende vragen. 1 De wetenschappelijke naam van een witte dovenetel (zie afbeelding 56) is Lamium album L.
5 Behoren een jaguar en een panter tot dezelfde familie (zie oo k afbeelding 65 van je handboek)?
Wat is de geslachtsnaam van deze plant? En wat is de soortaanduiding?
2 Welke onderzoeker heeft deze plantensoort de wetenschappelijke naam gegeven?
Afb. 56
In afbeelding 57 zie je een foto met onderschrift uit een krant. 6 Wat is er fout aan de schrijfwijze van de wetenschappelijke naam van de sneeuwuil?
Witte dovenetel (Lamium album L.) .
Afb. 57
In afbeelding 66 van je handboek zie je foto's van een jaguar en een panter. 3 Behoren een jaguar en een panter tot hetzelfde geslacht? Leg je antwoord uit.
4 Behoren een jaguar en een panter tot dezelfde soort? Leg je antwoord uit.
Sneeuwuil in Limburg In Meerssen in Zuid-Limburg is deze week een volwassen sneeuwuil gesignaleerd. De witte vogel is in Nederland uiterst zeldzaam. Het jonge wijfje werd gezien langs de autoweg A79, tussen Maastricht en Heerlen. Ook werd de uil gezien in het GeuldaL De nyctea scandiaca, zoals zij in het Latijn heet, kan een grootte van 66 cm en een spanwijdte van 1,64 meter bereiken. De vogels hebben hun broedgebied in de poolstreken en zwerven in de wintermaanden naar het zuiden uit. Dat het dier zich in Nederland laat zien, is bijzonder.
I
ORDENIN G
1
EXTRA BASISSTOF
In afbeelding 58 zie je een stukje van een arti kel uit een Chinees tijdschrift, waarin wetenschappelijke plantennamen worden gebruikt.
7 In het artikel staat onder andere de naam
Helianthus annuus. Zoek met behulp van naslagwerken (bijv. een flora of internet) op welke plant hier wordt bedoeld.
Afb. 58
r- I~** 9 n21#~~, 1f s ~417#~ ~ ~ ~, /F 15t ~ á9 ~ ~ 1r *in~ s
~
42
OPDRACHT PRACTICUM: DUBBELE NAAMGEVING WAT HEB JE NODIG?
-- een computer met internetverbinding
1 Wat is de Nederlandse naam van Prunus serotina Ehrhart?
WAT MOET JE DOEN?
- Ga naar de website www.biologievoorjou.nl en kies klas 1, richting havo/vwo en thema 4 Ordening. - Klik op Flora. - Kies in het hoofdmenu voor encyclopedie. - Beantwoord de volgende vragen met behulp van deze encyclopedie.
Afb. 59
2 Hoe heet de onderzoeker die deze naam heeft gegeven?
EXTRA BASISSTOF
ORDENING
3 In welk ecotoop (milieu) groeit deze plant?
Afb. 60
Boerenwormkruid.
4 In welke maanden bloeit deze plant?
5 Welke bijnaam heeft deze plant gekregen?
6 Noem de Nederlandse naam van drie andere soorten die ook tot het geslacht Prunus behoren.
7 Wat is de wetenschappelijke naam van boerenwormkruid (zie afbeelding 60)?
8 In welk ecotoop (milieu) groeit deze plant?
!·······--------HB • EXTRA BASISSTOF 13 BLZ . 120
13.
Beoorde li ngsp racticu m De mossel
Je hebt nu de extra basisstof van dit thema doorgewerkt. - Controleer met het antwoordenboek of je de extra-basisstofopdrachten goed hebt uitgevoerd. - .Bestudeer de samenvatting op bladzijde 122 van je handboek. Daarin staat in doelstellingen weergegeven wat je moet 'kennen en kunnen'. Hiermee kun je je voorbereiden op de diagnostische toets.
DIAGNOSTISCHE TOETS
ORDENING
Scoreblad Q Diagnostische toets 1•
DOELSTELLING
DOELSTELLING
Bacteri ën Schimmels 1
0
2
(O)
3
0
0 0 0
4
0 0
0 0
5
DOELSTELLING
Juist
Dieren
0
0 0
0 0
0 0
0 2 0 3 0 4 0
Juist 0 0 3 0 4 0
0 0 0 0
0 6 0
0 0
2
5
DOELSTELLING
Juist
5 6
2.
DOELSTELLING 1
0 2 0 3 0 4 0 0
0 0 8 0 7
3.
0
0 0
0 0
0 0
0 0
0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0
0
0
8.
1
2
3
4.
4 5
........................
··•···········
DOELSTELLING
0 0 0
5.
Insecten
1
o·
2
0
0 0
0 0
3
0 0
0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
6
0 0
0 0
6
0 0
0 0
7
0
0 0 0
0
9. Spinachtigen
Zaadplanten 0 0
......................
Kreeftachtigen
5
0 0
......
Duizendpoten
4
0 0 0 0
5
E
DOELSTELLING
Wieren (algen) Sporenplanten
4
D
0 0 0
DOELSTELLING
3
c
0 4 0 5 0 6 0 7 0
0 0
6
2
B
2 0
3
7.
A
Onjuist
1
1
3
0
Onjuist
1
2
4
0 0 0 0
DOELSTELLING
6.
1
0 0
Onjuist
1
5
Planten
7
0 0
0 0 0 0
ORDENING
DOELSTELLING
DIAGNOSTISCHE TOETS
10.
DOELSTELLING
1 1
A
B
c
D
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0
0
0
3
3
0 0 0
4
4
0
2
2
DOELSTELLING
5
13.
14.
1 Geslachtsnaam:
6
2 Soortaanduiding:
7
3 4
8 5 DOELSTELLING
11 •
1
2 3
6
4 5 6 7
8 9
DOELSTELLING
12.
---··---··-·;
Naam .
1
Stappen .
ï· ------···----------·-···-·-·--·----··-·-·---···-·+----····-···-------··---··---·----·----·-·--- ········--·--·-·---··-···---··-··----··-··-------·-·-····----·-··--·-- ·····-··--··-·-··i
2
Controleer met het antwoordenboek of je de diagnostische-toetsvragen goed hebt gemaakt. Heb je geen fouten gemaakt? Begin dan aan de verrijkingsstof. Heb je fouten gemaakt bij een of meer doelstellingen? Bestudeer dan eerst deze doelstelling (en) in de samenvatting. Ga na wat je precies fout hebt gedaan. Begin daarna aan de verrijkingsstof.
•
ORDENING
1.
:
VERRIJKINGSSTOF
Lere n en werken Q
OPDRACHT
1
In je handboek heb je gelezen dat Erika een plantenteeltdes kundige is en Kito een dierenarts. Beide beroepen hebben te maken met biologie. In afbeelding 61 zie je werkzaamheden en competenties die bij deze beroepen van belang zijn. Noteer ze in het volgende schema. Afb. 61
operaties verrichten stressbestendig zijn
medicijnen voorschrijven
: ;
Plantenteelt-
Werkzaam heden
Competenties
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
deskundige
.
Dierenarts
ORDENIN G
2. 1
VERRIJKINGSSTOF
Tubifex
OPDRACHT PRACTICUM: TUBIFEX WAT HEB JE NODIG?
- een potje met Tubifex - een microscoop en prepareermateriaal - tekenmateriaal WAT MOET JE DOEN?
Je ziet in het potje waarschijnlijk (licht)rode wormen en wormen die donkerder zijn van kleur. - Haal met het pincet voorzichtig een rode worm uit het potje. Maak hiervan een preparaat. Je kunt beter een tweede voorwerpglas nemen dan een dekglas. Doordat een voorwerpglas zwaarder is, beweegt de worm zich minder. - Bekijk het preparaat bij een vergroting van 40x. De worm bestaan uit segmenten. Ieder segment heeft een holte. De segmenten zijn van elkaar gescheiden door 'tussenschotjes'.
In de worm kun je het bloedvatenstelsel goed zien . Dit schemert rood door. Maak in het bovenste vak een tekening van de worm. Geef de volgende delen aan: bloedvatenstelsel - segment. - Haal met het pincet voorzichtig een donkere worm uit het potje en maak hiervan een preparaat. Gebruik ook nu een voorwerpglas in plaats van een dekglas. - Bekijk het preparaat bij een vergroting van 40x. De donkere massa in het midden is het darmkanaal. De darminhoud is zichtbaar vanaf enkele segmenten achter de kop. Maak in het onderste vak een tekening van de donkere worm. Geef de volgende delen aan : darmkanaal- kop.
ORDEN ING
3.
VERRIJKINGSSTOF
Misleidende namen
OPDRACHT De dieren in het volgende schema hebben misleidende namen. Van een aantal van deze dieren zie je foto's in afbeelding 115 van je handboek. - Vul het schema in . Zoek in naslagwerken (bijv. een dierenencyclopedie, cd-roms, internet) op tot welke afdelingen en groepen deze dieren behoren. Vul in de derde kolom in waarom de naam misleidend is. Bij de walvis is het voorgedaan.
!
Dier
Afdeling
Groep
Waarom is deze naam misleidend?
:
Walvis
gewervelden
zoogdieren
behoort niet tot de vissen
Hazelworm •
:
Oorworm
Vliegende hond .
:
Watervlo
:
Schildpad
•
:
I :
Inktvis
Houtworm ---------------~-----
•
Glimworm
Zeekat
Vleermuis
!
: Controleer met het antwoordenboek of je de verrijkingsstofopdrachten goed hebt uitgevoerd.
KNIPBLADEN
Knipblad 1 BIJ THEMA 1 WAT IS BIOLOGIE? OPDRACHT 16
KNIPBLADEN
Knipblad 2 BIJ THEMA 1 WAT IS BIOLOGIE? OPDRACHT 19
1J
~
KNIPBLADEN
Knipblad 3 BIJ THEMA 2 PLANTEN OPDRACHT 10
Rupsen eten zoveel bladeren en knoppen, dat de boom een aantal jaren slecht groeit.
Doordat de milieuomstandigheden gunstig zijn, groeit het boompje de eerste jaren goed.
Doordat de milieuomstandigheden gunstig zijn, groeit het boompje de eerste jaren goed.
Door een bosbrand wordt één kant van de stam flink beschadigd.
KNIPBLADEN
Knipblad 4 BIJ THEMA 4 ORDENING OPDRACHT 29
- leeft in de zee of in rivieren - pakt met de scharen het voedsel beet - het lichaam is langwerpig
- is een roofinsect: eet bladluizen - is meestal rood met (zeven) zwarte stippen
is een roofinsect: eet insecten, spinnen en wormen heeft veel poten (tussen 30 en 354)
- is heel klein - leeft in de vacht van dieren (bijv. katten) - kan steken en zuigt dan bloed op
is grijs of bruin gekleurd zit vaak onder stenen, in dood hout of in kelders
is geel met zwart gekleurd heeft een angel en kan daarmee steken
- is meestal groen - kan goed springen en vliegen - in de tropen kunnen ze massaal voorkomen en een plaag veroorzaken
- is meestal zwart - komt veel in huis voor - maakt bij het vliegen een zacht zoemend geluid
weeft een web, waarin insecten worden gevangen je ziet ze voora l in de herfst
- is heel klein - leeft in het water - wordt als visvoer gebruikt
- haalt nectar uit bloemen en maakt daar honing van - wordt door de mens in korven gehouden - heeft een angel en kan steken
- is vaak blauw of groen gekleurd - is een roofinsect: vangt vliegende insecten - de vleuge ls blijven altijd uitgespreid staan
- leeft in de zee - pakt met de scharen het voedsel beet - het lichaam is kort en breed
- komt veel in huis voor - heeft een steeksnuit en kan daarmee steken - zuigt dan bloed op; daarna gaat het jeuken
- wordt ook wel tor genoemd - kan er heel verschillend uitzien (het is eigenlijk een verzamelnaam voor een grote groep insecten)
- leeft in grote groepen; de nesten zitten onder de grond - soms kunnen ze je lelijk bijten - je ziet ze vaak sjouwen met allerlei dingen
- is klein en groen - leeft op stengels van planten en aan de onderkant van bladeren - zuigt plantensappen op
kan heel verschillende kleuren hebben is als jong dier een rups geweest
Colofon Auteurs: Gerard Smits Ben Waas Arteunis Bos Onno Kalverda Redactie: Jolanda te Lindert, Wim van der Zande, Uitgeverij Malmberg Illustraties: Teun Berseri k, Den Haag: p. 49 , 77, 84, 109 Wim Euverman, Utrecht: p. 4 Peter Mooren , 's-Hertogenbosch: p. 49 Corine van Riel, Amsterdam : p. 108 Bas Teunis, Eindhoven: p. 19, 87, 103, 104, 107, 110, 111, 112, 113, 114, 120, 133 Henk van de Vrande, Lith: p. 6, 14, 31, 35 , 36, 40, 43, 44, 46, 50, 53, 59, 64, 66, 68, 71, 72, 81 , 85, 93, 95, 97, 98, 100, 101, 102, 103, 105, 108, 135
Foto's: Corbis, Dr. K.S. Kim/ Lineair, Foto Natura, Frits van Daalen/ Foto Natura, ImageStatel Alamy, Natu re Picture Library/ Alamy, Ni all Benvief Alamy, Nick Kurzenko/ Alamy, Nigel Cattlin/ FLPA/ Foto Natura, Phototake Inc./ Alamy, Shutterstock, Silvia Reichef Foto Natura . Fotostudio Schuurmans, Elshout: p. 5, 6, 10, 11, 13, 34, 41, 73, 74, 75, 76, 78, 88, 89, 90, 94, 96, 109
Beeldverwerving: Uitgeverij Malmberg Ontwerp: Uitgeverij Ma lmberg Opmaak: één Ontwerpers
Foto omslag: Omslag : Sebastian/ Alamy
ISBN 978 90 345 4778 1 Zesde druk, achtste oplage
MALtABERG Alle rec hten voorbehouden . Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoud igd,
zoa ls gew ijzigd bi j het Bes lui t van 23 augustus 1985, St .b. 471, en arti kel 17
opgeslagen in een gea utomati seerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in
Auteurswet 19 12, dient men de daarvoor wetteli jk versch uld igde vergoedingen
en ige vorm of op enige wi jze, hetzij elektronisch , mec hanisch , door fotokop ieën,
te voldoen aa n de Stichting Reprorec ht (Post bus 305 1, 2 130 KS Hoof ddorp).
opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande sch riftelijke toestemmi ng
Voor het overn emen van gedeelte( n) uit deze uitgave in bloemlezi ngen, readers
van de uitgever.
en andere comp ilatiewerken (artike l 16 Auteurswet 19 12) dient men zic h tot de
Voor zover het make n van kop ieën uit deze uitgave is toegestaa n op grond van
uitgever te wenden.
arti ke l 16b Aute urswet 19 12 j' het Besluit van 20 jun i 197 4 , St.b. 35 1,
© Ma lmberg 's- Hertogenbosc h
BEN WAAS GERARD SMITS ARTEUN IS BOS ONNO KALVERDA
ISBN 978 90 345 4778 1
9 789034 547781
507157
MALtABERG