Einddoelen Biologie havo/vwo bovenbouw Biologie ( havo vwo )
= CE
= SE
Biologische eenheid Vaksubkernen
Inhouden
Levenskenmerk
Biologische eenheden hebben bepaalde kenmerken en eigenschappen
Relaties tussen organisatieniveaus
havo B0 De kandidaat kan in een context biologische eenheden herkennen en de kenmerken ervan beschrijven. Die biologische eenheden zijn moleculen, cellen, organen, organismen, populaties, ecosystemen
B0 De kandidaat kan in een context biologische eenheden herkennen en de kenmerken ervan beschrijven. Die biologische eenheden zijn moleculen, cellen, organen, organismen, populaties, ecosystemen
leven, levend-levenloos-dood, de vier V's (Voeden, Verdedigen tegen Vijanden en omgeving, Voortplanten)
leven, levend-levenloos-dood, de vier V's (Voeden, Verdedigen tegen Vijanden en omgeving, Voortplanten)
C0 De kandidaat kan in een context herkennen dat biologische eenheden nieuwe eigenschappen hebben vergeleken met de biologische eenheden van een niveau lager
C0 De kandidaat kan in een context herkennen dat biologische eenheden nieuwe eigenschappen hebben vergeleken met de biologische eenheden van een niveau lager
organisatieniveau, emergente eigenschap
DNA
Bouw van DNA en RNA
B1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de bouw van DNA en RNA beschrijven en de verschillen toelichten DNA, RNA, nucleïnezuren, helixstructuur, b asenparing, nucleotide, chromosomen
DNA als universele drager van genetische informatie
F1.1.1 De kandidaat kan in een context benoemen dat DNA functioneert als universele drager van genetische informatie F1.1.2 … uitleggen dat dezelfde genetische informatie in verschillende organismen voor kan komen genetische code, genotype, fenotype
Met DNA-analyse de graad van verwantschap van soorten vaststellen
F1.1.3 De kandidaat kan in een context uitleggen dat met gegevens verkregen door DNAanalyse de graad van verwantschap van soorten kan worden vastgesteld verwantschap
Bouw eiwitten
vwo
B1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld toelichten dat de aminozuurvolgorde (primaire structuur) van een eiwit de bouw en werking van het eiwit bepaalt aminozuur, proteïne, eiwitstructuur (primair), relatie, b ouw en werking
exameneenheden BIO/V/B
BIO/V/C
organisatieniveau, emergente eigenschap
B1.1.1 De kandidaat kan in een context de bouw van DNA en RNA beschrijven en de verschillen toelichten
BIO/V/17
DNA, RNA, nucleïnezuren, helixstructuur, b asenparing, nucleotide, chromosomen, nucleosomen, histonen
F1.1.1 De kandidaat kan in een context benoemen dat DNA functioneert als universele drager van genetische informatie F1.1.2 … uitleggen dat dezelfde genetische informatie in verschillende organismen voor kan komen
BIO/V/36
genetische code, genotype, fenotype
F1.1.3 De kandidaat kan in een context uitleggen hoe met gegevens verkregen door DNAanalyse de graad van verwantschap van soorten kan worden vastgesteld
BIO/V/36
verwantschap
B1.2.3 De kandidaat kan in een context uitleggen hoe de aminozuurvolgorde (primaire structuur) van een eiwit de bouw en werking van het eiwit bepaalt B1.2.4 …uitleggen hoe eiwitten de bouw en werking van biologische eenheden bepalen
BIO/V/17
aminozuur, peptideb inding, proteïne, eiwitstructuur (primair t/m quaternair), relatie, b ouw en werking
Bepalen basenvolgorde
n.v.t.
B1.1.3 De kandidaat kan in een context uitleggen op welke manieren de basenvolgorde in het DNA bepaald kan worden
BIO/V/17
PCR, primer, sequencen, restrictie-enzym Inbouw van (vreemd) DNA
n.v.t.
E1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beschrijven hoe DNA (van dezelfde soort of andere soorten) ingebouwd kan worden (natuurlijk, kunstmatig) en de gevolgen van deze inbouw beschrijven
BIO/V/33
plasmide, b iotechnologie
Cel
Kenmerken van bacteriën en virussen
B2.1.1 De kandidaat kan in een context kenmerken van bacteriën beschrijven virus, prokaryoot, b acterie, plasmide
Gebruik van micro-organismen
Bouw en functie van cellen en celonderdelen
Celdifferentiatie
B2.1.1 De kandidaat kan in een context kenmerken van bacteriën beschrijven virus, prokaryoot, b acterie, plasmide
B2.3.8 De kandidaat kan in een context beschrijven hoe in de biotechnologie gebruik gemaakt wordt van het metabolisme van micro-organismen
B2.3.8 De kandidaat kan in een context toelichten hoe in de biotechnologie gebruik gemaakt wordt van het metabolisme van micro-organismen
b iotechnologie, recomb inantDNA
b iotechnologie, recomb inantDNA
B2.1.2 De kandidaat kan in een context 2. een eukaryote cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid, de onderdelen van cellen herkennen en de functies ervan benoemen
B2.1.2 De kandidaat kan in een context 2. een eukaryote cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid, de onderdelen van cellen herkennen en de functies ervan benoemen
eukaryoot, celkern, chromosoom, celwand, celmemb raan, vacuole, celplasma, mitochondrie, (ruw) endoplasmatisch reticulum, golgi-systeem, rib osoom, lysosoom, b ladgroenkorrel, b ladgroen, plastide, trilharen, receptoreiwit
eukaryoot, celkern, chromosoom, celwand, celmemb raan, vacuole, cytoplasma, mitochondrie, (ruw) endoplasmatisch reticulum, golgi-systeem, rib osoom, lysosoom, chloroplast, chlorofyl, plastide, kernlichaampje, kernporie, grondplasma, cytoskelet, centriolen, ciliën, flagellen
C1.1.1 De kandidaat kan in een context herkennen dat er een relatie is tussen DNA en eiwit C1.1.2 ..beschrijven dat in verschillende typen cellen verschillende eiwitten gemaakt worden C1.1.3 ..beschrijven dat eiwitten verschillende functies hebben C1.1.4 .. beschrijven dat door eiwitten het fenotype bepaald wordt C1.2.1 .. herkennen dat vrijwel alle cellen van een meercellig organisme hetzelfde genoom hebben C1.2.2 .. beschrijven dat door differentiatie cellen ontstaan die een verschillende vorm en functie hebben C1.2.3 .. beschrijven dat celdifferentiatie tot stand komt doordat alleen bepaalde genen tot expressie komen C1.2.4 .. eigenschappen van stamcellen beschrijven en benoemen voor welke doelen stamcellen gebruikt kunnen worden gen, genoom, genexpressie, celtype, tussencelstof, stamcel, fenotype
BIO/V/18
C1.1.1 De kandidaat kan in een context weergeven dat DNA bij eukaryoten voor het grootste deel niet coderend is en dat genen voor een groot gedeelte uit introns bestaan C1.1.2 … het proces van genexpressie tot en met eiwitsynthese omschrijven C1.1.3 … beschrijven dat genen afhankelijk van de omstandigheden tot expressie komen C1.1.4 … uitleggen dat in verschillende typen cellen verschillende eiwitten gemaakt worden C1.1.5 … verklaren hoe genexpressie en het functioneren van een organisme samenhangen C1.2.1 … beschrijven dat vrijwel alle cellen van een meercellig organisme hetzelfde genoom hebben C1.2.2 … beschrijven hoe door differentiatie cellen ontstaan met een verschillende vorm en functie C1.2.3 … beschrijven dat celdifferentiatie tot stand komt door het aan- en/of uitschakelen van genen C.1.2.4 … eigenschappen van stamcellen beschrijven en toelichten voor welke doelen stamcellen gebruikt kunnen worden C1.2.5 … toelichten dat een cel in staat is tot apoptose en dat deze een rol kan spelen tijdens de ontwikkeling van een meercellig organisme
BIO/V/18
BIO/V/18
BIO/V/25
Orgaan
Kenmerken, bouw en functies van organen en orgaanstelsels
B3.1.1 De kandidaat kan in een context beschrijven dat groepen van cellen door hun rangschikking in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen B3.1.2 … beschrijven wat bij de mens de kenmerken en functies zijn van orgaanstelsels voor transport, ademhaling, voedselverwerking en uitscheiding B3.1.5 … beschrijven dat orgaanstelsels met elkaar samenhangen en benoemen hoe verstoring in het functioneren van een orgaan de samenwerking tussen organen beïnvloedt B3.3.2/B3.4.1/B3.5.2/B3.6.2 … de relatie tussen de bouw van gaswisselingsorganen / verteringsorganen van de mens / uitscheidingsorganen / hart en bloedvaten en hun functie herkennen weefsel, orgaanstelsel, relatie tussen b ouw en functie
De rol van weefselkweek bij voedselproductie en medisch onderzoek
E2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de rol van weefselkweek bij voedselproductie en medisch onderzoek herkennen
genoom, genexpressie, celdifferentiatie, celtype, tussencelstof, stamcel, B3.1.1 De kandidaat kan in een pluripotent, omnipotent, fenotype context beschrijven hoe groepen van cellen door hun rangschikking in een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een gezamenlijke functie uitoefenen B3.1.2 … beschrijven wat bij de mens de kenmerken en functies zijn van orgaanstelsels voor transport, ademhaling, voedselverwerking en uitscheiding B3.1.5 … uitleggen hoe orgaanstelsels met elkaar samenhangen en beargumenteren hoe verstoring in het functioneren van een orgaan de samenwerking tussen organen beïnvloedt B3.3.2/B3.4.2/B3.5.2/B3.6.2 … de relatie tussen de bouw van gaswisselingsorganen / spijsverteringsorganen / uitscheidingsorganen / hart en bloedvaten en hun functie uitleggen
BIO/V/19
weefsel, orgaanstelsel, relatie tussen b ouw en functie
E2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de rol van weefselkweek bij voedselproductie en medisch onderzoek herkennen
BIO/V/34
weefselkweek weefselkweek
Verschillen en overeenkomsten tussen organen en orgaanstelsels van de mens en van verschillende diersoorten
B3.1.3 De kandidaat kan in een context verschillen en overeenkomsten tussen organen en orgaanstelsels van de mens en verschillende diersoorten herkennen longen, luchtpijp, b ronchiën, tracheeën, kieuwen
Organen bij planten
B3.1.4 De kandidaat kan in een context organen voor gaswisseling, opname en transport bij planten beschrijven
B3.1.3 De kandidaat kan in een context verschillen in gaswisseling, opname en transport bij prokaryoten, planten en dieren toelichten
BIO/V/19
longen, luchtpijp, b ronchiën, tracheeën, kieuwen
n.v.t.
BIO/H/19
huidmondjes, hout- en b astvaten, wortelharen
Oorganen bij planten
n.v.t.
B3.1.3 De kandidaat kan in een context verschillen in gaswisseling, opname en transport bij prokaryoten, planten en dieren toelichten
BIO/V/19
huidmondjes, hout- en b astvaten, wortelharen
Organisme
Een organisme als zelfstandig functionerende eenheid
B0 De kandidaat kan in een context biologische eenheden herkennen en de kenmerken ervan beschrijven. Die biologische eenheden zijn moleculen, cellen, organen, organismen, populaties, ecosystemen
B0 De kandidaat kan in een context biologische eenheden herkennen en de kenmerken ervan beschrijven. Die biologische eenheden zijn moleculen, cellen, organen, organismen, populaties, ecosystemen
BIO/V/B
Organismen die met elkaar vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen behoren tot dezelfde soort
F2.4.1 De kandidaat kan in een context beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn
F2.4.1 De kandidaat kan in een context beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn
BIO/V/37
soort
Populatie
Een populatie is een verzameling onderling reproducerende soortgenoten
F2.1.1 De kandidaat kan in een context omschrijven wat onder een populatie wordt verstaan
soort
F2.1.1 De kandidaat kan in een context omschrijven wat onder een populatie wordt verstaan F2.1.3 ... uitleggen dat populaties emergente eigenschappen hebben
BIO/V/B BIO/V/37
Frequenties van genotypen en fenotypen in populaties kunnen in tijd en ruimte veranderen
F2.1.2 De kandidaat kan in een context uitleggen dat genfrequenties in een populatie kunnen veranderen door random mutatie variatie
F2.1.2 De kandidaat kan in een context uitleggen hoe frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen
BIO/V/37
variatie
Instandhouding Vaksubkernen
Inhouden
havo
Vorm-functie
Vorm en functie relateren
A11 Vorm-functie-denken De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom
A11: Vorm-functie-denken De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom
BIO/V/11
Eiwitsynthese
Transcriptie en translatie
B1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld het proces van transcriptie en translatie beschrijven
B1.1.2 De kandidaat kan in een context de functies van DNA en van mRNA, tRNA en rRNA benoemen en het verband beschrijven met de bouw ervan B1.2.1 ... op basis van de relatie tussen tripletcode en aminozuur toelichten hoe eiwitten gevormd worden B1.2.2 … het proces van transcriptie en translatie beschrijven C1.1.1 ... weergeven dat DNA bij eukaryoten voor het grootste deel niet coderend is en dat genen voor een groot gedeelte uit introns bestaan C1.1.2 ... het proces van genexpressie tot en met eiwitsynthese omschrijven
BIO/V/17
genetische code, codon
vwo
exameneenheden
tripletcode, coderende streng, afleesrichting, template/matrijsstreng, DNA- en RNA-polymerase, codon, anticodon, startcodon, stopcodon, transcriptiefactor, activator, splicing, introns, extrons
Genregulatie
D1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beschrijven wat genexpressie is … beschrijven dat eiwitten die door genexpressie ontstaan verschillende functies kunnen hebben … beschrijven dat genexpressie wordt geregeld door factoren in en buiten de cel … beschrijven hoe regulatieeiwitten genexpressie beïnvloeden … beschrijven dat door veranderde genen de eiwitproductie en daardoor de genregulatie gestoord kan worden epigenetische factoren, genoom, structuurgenen, regulatorgenen, recomb inant DNA, proto-oncogenen, tumorsupressorgenen, enzymen, virus
Celstofwisseling
Homeostase op celniveau
B2.1.4 De kandidaat kan in een context beschrijven dat cellen zichzelf reguleren en daarbij een dynamisch evenwicht in stand houden B2.1.5 … toelichten hoe door het principe van terugkoppeling homeostase in de cel gerealiseerd wordt homeostase, terugkoppeling, dynamisch evenwicht
D1.1.1 De kandidaat kan in een context mechanismen voor genregulatie noemen en het belang ervan toelichten D1.1.2 … uitleggen dat cellen voor hun functioneren gebruik maken van eiwitten D1.1.3 … uitleggen dat (a)biotische factoren de variatie aan eiwitten beïnvloeden D1.1.4 … uitleggen dat genexpressie een dynamisch proces is dat geregeld wordt door verschillende factoren waaronder epigenetische D1.1.5 …uitleggen dat mutagene factoren de genregulatie verstoren
BIO/V/28
genoom, structuurgenen, regulatorgenen, recomb inant DNA, proto-oncogenen, enzymen, virus, iRNA, promotor, operator, repressor, suppressor, epigenetische factoren, cisgeen, transgeen, mutagene factoren, knock-out-gen
BIO/V/18
Actief en passief transport
B2.2.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat bepaalde stoffen door passief transport en andere door actief transport membranen kunnen passeren diffusie, osmose, semipermeab el memb raan, selectief permeab el, receptoreiwit, ionentransport, fofsfolipiden, endo- en exocytose, celplasmastroming
Osmose in relatie tot stevigheid
B2.2.2 De kandidaat kan in een context een relatie beschrijven tussen de osmotische waarde binnen en buiten een cel en de invloed daarvan op de stevigheid
B2.1.4 De kandidaat kan in een context toelichten dat het dynamisch evenwicht in de cel in stand wordt B2.2.1 De kandidaat gehouden kan in in een een complexvormen context netwerk van van actief celprocessen en die uiteenlopende passief transport beschrijven functies hebben en de B2.1.5 beschrijven relatie … uitleggenmet hoede door het principe van terugkoppeling eigenschappen van de homeostase in destoffen getransporteerde cel gerealiseerd en de wordt en eigenschappen van bouw membranen B2.2.4 ... de rolterugkoppeling, van het cytoskelet homeostase, bij transportprocessen receptoreiwit, effector, herkennen cascade, ionenpomp diffusie, osmose, semipermeab el memb raan, selectief permeab el, receptoreiwit, ionentransport, endo- en exocytose, celplasmastroming, motoreiwit, cytoskelet
n.v.t.
BIO/V/18
BIO/H/18
isotonisch, hypotonisch, hypertonisch, plasmolyse, turgor, osmotische druk, osmotische waarde
Cellen houden zich in stand door het uitvoeren van chemische reacties
B2.1.3 De kandidaat kan in een context beschrijven dat cellen zichzelf reguleren en daarbij een dynamisch evenwicht in stand houden B2.3.1 ... beschrijven dat cellen stoffen opnemen, transporteren, omzetten en afgeven met behulp van energie, gekatalyseerd door enzymen B2.3.7 ... beschrijven waar en op welke wijze enzymen reacties katalyseren, en hoe temperatuur en pH die processen beïnvloeden assimilatie, dissimilatie, enzym, katalyseren, invloed van pH en temperatuur
Vormen van energie
Fotosynthese op celniveau
B2.3.2 De kandidaat kan in een context beschrijven dat er verschillende vormen van energie zijn: chemische energie (zoals in ATP), lichtenergie, kinetische energie, warmte, en beschrijven dat deze vormen in elkaar kunnen overgaan
chemische energie, kinetische energie, warmte, ADP, ATP
chemische energie, kinetische energie, warmte, ADP, ATP
B2.3.3 De kandidaat kan in een context het fotosyntheseproces in cellen met bladgroenkorrels beschrijven
B2.3.3 De kandidaat kan in een context het fotosyntheseproces in cellen met chloroplasten beschrijven
B2.3.4 De kandidaat kan in een context assimilatieprocessen in planten en dieren beschrijven en toelichten dat deze processen leiden tot de aanmaak van bouwstoffen, brandstoffen, reservestoffen en enzymen B2.3.6 … assimilatie- en dissimilatieprocessen beschrijven met behulp van de reactievergelijkingen
BIO/V/18
assimilatie, dissimilatie, enzym, katalyseren, invloed van pH en temperatuur
B2.3.2 De kandidaat kan in een context beschrijven dat er verschillende vormen van energie zijn: chemische energie (zoals in ATP), lichtenergie, kinetische energie, warmte, en beschrijven dat deze vormen in elkaar kunnen overgaan
netto fotosynthesereactie, b ladgroen, b eperkende factoren
Voortgezette assimilatie
B2.1.3 De kandidaat kan in een context uitleggen dat cellen zich in stand houden door het uitvoeren van chemische reacties B2.3.1 … beschrijven dat cellen stoffen opnemen en afgeven, dat de stoffen in de cellen verwerkt worden in chemische reacties (opbouw en afbraak), gekatalyseerd door enzymen B2.3.7 … beschrijven waar en op welke wijze enzymen reacties, zoals assimilatie- en dissimilatieprocessen, katalyseren en hoe de temperatuur en pH deze beïnvloeden
BIO/V/18
BIO/V/18
netto fotosynthesereactie, lichten donkerreactie, chlorofyl, b eperkende factoren
B2.3.4 De kandidaat kan in een context assimilatieprocessen in planten en dieren beschrijven en toelichten dat deze processen leiden tot de aanmaak van bouwstoffen, brandstoffen, reservestoffen en enzymen B2.3.6 … met behulp van reactievergelijkingen assimilatieen dissimilatieprocessen (ook van de deelreacties daarvan) toelichten
BIO/V/18
Anaerobe dissimilatie, alcoholische gisting
reactievergelijking, b ouwstoffen, b randstoffen, reservestoffen, koolhydraten (monodi-ineneen B2.3.5 De kandidaat kan polysachariden, zetmeel, context dissimilatieprocessen glycogeen,en cellulose), vet beschrijven hierbij onderscheid (vetzuren en glycerol), maken tussen anaerobeeiwit, en aminozuren aerobe dissimilatie
reactievergelijking, b ouwstoffen, b randstoffen, reservestoffen, koolhydraten (monodi-ineneen B2.3.5 De kandidaat kan polysachariden, zetmeel, context dissimilatieprocessen glycogeen,en cellulose), vet beschrijven hierbij anaerobe en (vetzuren en glycerol), eiwit, aerobe dissimilatie onderscheiden aminozuren B2.3.6 … met behulp van
B2.3.6 … assimilatie- en dissimilatieprocessen beschrijven met behulp van de reactievergelijkingen
reactievergelijkingen assimilatieen dissimilatieprocessen (ook van de deelreacties daarvan) toelichten
reactievergelijking, anaeroob , gisting, alcohol, melkzuur, methaan, ADP en ATP
Aerobe dissimilatie
B2.3.5 De kandidaat kan in een context dissimilatieprocessen beschrijven en hierbij onderscheid maken tussen anaerobe en aerobe dissimilatie B2.3.6 … assimilatie- en dissimilatieprocessen beschrijven met behulp van de reactievergelijkingen reactievergelijking, verb randing, aeroob , ADP en ATP
Bouw en werking membraan als selectieve grens
n.v.t.
BIO/V/18
reactievergelijking, anaeroob , gisting, alcohol, melkzuur, methaan, ADP en ATP
B2.3.5 De kandidaat kan in een context dissimilatieprocessen beschrijven en hierbij anaerobe en aerobe dissimilatie onderscheiden B2.3.6 … met behulp van reactievergelijkingen assimilatieen dissimilatieprocessen (ook van de deelreacties daarvan) toelichten
BIO/V/18
reactievergelijking, verb randing, aeroob , glycolyse, citroenzuurcyclus, oxidatieve, fosforylering, NAD, NADP, ADP en ATP
B2.2.3 De kandidaat kan in een context uitleggen dat door de aanwezigheid van een selectief doorlaatbaar celmembraan de celinhoud permanent verschilt van de celomgeving
BIO/V/18
fosfolipiden, hydrofoob , hydrofiel, receptoreiwit, ionenpomp, selectief, permeab el
Effecten van osmose bij planten en dieren
n.v.t.
B2.2.2 De kandidaat kan in een context toelichten dat effecten van osmotische werking verschillen bij plantaardige en dierlijke cellen
BIO/V/18
isotonisch, hypotonisch, hypertonisch, plasmolyse, turgor, osmotische druk, osmotische waarde, waterpotentiaal
Chemosynthese
n.v.t.
B2.3.9 De kandidaat kan in een context verschillen tussen fotosynthese en chemosynthese uitleggen en verklaren onder welke omstandigheden beide processen plaats kunnen vinden
BIO/V/18
Celcommunicatie
n.v.t.
D2.1.1 De kandidaat kan in een context beschrijven hoe cellen signalen ontvangen en verwerken, hoe cellen op signalen reageren, en deze processen aan elkaar relateren D2.1.2 … herkennen hoe cellen met elkaar communiceren over korte en over lange afstand via zenuwcellen en via hormonen D2.1.3 … onderscheiden dat er responsen in het celplasma zijn en dat er responsen zijn die genexpressie bevorderen D2.1.4 … afleiden welke effecten celcommunicatie op andere organisatieniveaus teweeg brengt
BIO/V/29
signaalstoffen, second messenger, synaps, cell junctions, receptor, respons, signaalcascade, Na/K-pomp
Regeling
Homeostase op organismeniveau
BIO/V/20
B4.1.1 De kandidaat kan in een context het belang van de longen, lever, nieren, huid, zenuw- en hormoonstelsel voor de homeostase bij de mens beschrijven B4.1.2 … de relatie tussen de bouw van de longen, lever, nieren en huid en de homeostase beschrijven B4.1.3 … de principes van een regelkring toelichten B4.1.4 … de samenhang van de regeling van lichaamsprocessen herkennen zenuw-zintuigstelsel, hormoonstelsel, receptoren, inwendig en uitwendig, milieu, regelkring, positieve en negatieve terugkoppeling, dynamisch evenwicht, osmotische waarde, pH, temperatuur, CO2- en O2concentratie, glucoseconcentratie
Hormonale regulatie, verband met homeostase
B4.2.1 De kandidaat kan in een context de principes van een regelkring in het hormoonstelsel toelichten B4.2.1 … de werking van hormoonklieren en hun specifieke hormonen beschrijven en afleiden hoe de doelorganen daarop reageren B4.2.3 … het verband beschrijven tussen hormonale regulatie en het handhaven van homeostase
B4.1.1 De kandidaat kan in een context het belang van de longen, lever, nieren, huid, zenuw- en hormoonstelsel voor de homeostase bij de mens beschrijven B4.1.2 … de relatie tussen de bouw van de longen, lever, nieren en huid nieren en de homeostase beschrijven B4.1.3 … een regelkring afleiden uit een beschrijving van de regulatie van lichaamsprocessen en de principes van een regelkring toelichten B4.1.4 … de samenhang van de regeling van lichaamsprocessen beschrijven B4.1.5 … beargumenteren op welke wijze verstoring van het dynamisch evenwicht kan ontstaan en hoe deze gereguleerd kan worden zenuwstelsel, hormoonstelsel, receptoren, inwendig en uitwendig milieu, regelkring, positieve en negatieve terugkoppeling, dynamisch evenwicht, receptoren in celmemb ranen en cytoplasma, osmotische waarde, pH, temperatuur, chemische samenstelling, O2-concentratie, CO2-concentratie, b uffers van n.v.t. hemoglob ine en HCO3-, glucoseconcentratie, waterhuishouding, chemische en drukreceptoren in de aorta
BIO/H/20
hormoonklieren, hypothalamus, hypofyse, schildklier, nieren, b ijnieren, eierstokken, teelb allen, Eilandjes van Langerhans, exocrien, endocrien, doelwitorganen, hormoonreceptor, hormoonconcentratie, insuline, glucagon, adrenaline, schildklierhormoon, EPO
Hormonale regulatie, verband met homeostase en met zintuigen zenuwstelsel
n.v.t.
B4.2.1 De kandidaat kan in een context de werking van een regelkring in het hormoonstelsel voorspellen B4.2.2 … de werking van hormoonklieren en de specifieke werking van hun hormonen beschrijven en afleiden hoe de doelorganen daarop reageren B4.2.3 … het verband beschrijven tussen hormonale regulatie en het handhaven van homeostase B4.2.4 …de relatie tussen het hormoonstelsel en het zintuig-, spier- en zenuwstelsel toelichten B4.3.3 … het verband beschrijven tussen de werking van het zenuwstelsel en het functioneren van een organisme
BIO/V/20
hormoonklieren, hypothalamus, hypofyse, schildklier, nieren, b ijnieren, ovaria, testes, Eilandjes van Langerhans, exocrien, endocrien, doelwitorganen, receptor, hormoonconcentratie, insuline, glucagon, adrenaline, schildklierhormoon, spijsverteringshormonen, EPO
Stofwisseling van het organisme
Fotosynthese op organismeniveau
BIO/V/19
Ademhaling bij de mens
B3.2.1 De kandidaat kan in een context beschrijven dat organismen door fotosynthese autotroof zijn B3.2.2 … voorwaarden voor het fotosyntheseproces in planten benoemen B3.2.3 … het belang van fotosynthese als basis voor de voortgezette assimilatie en dissimilatie van het organisme beschrijven B3.3.5 … de relatie tussen de gaswisseling van planten en fotosynthese B3.3.1 De kandidaat en dissimilatie kan in een herkennen context de bouw, werking en functie van de gaswisselingsorganen autotroof, heterotroof, van de mens beschrijvenstoffen, (an)organische B3.3.2 … de relatie tussen de b eperkende factoren bouw van de gaswisselingsorganen en hun functie beschrijven B3.3.3 … beschrijven op welke wijze longventilatie tot stand komt B3.3.4 beschrijven op welke wijze opname, transport en afgifte van CO2 en O2 plaatsvindt en wat de rol van hemoglobine daarbij is
B3.2.1 De kandidaat kan in een context beschrijven dat organismen door fotosynthese autotroof zijn B3.2.2 … voorwaarden voor het fotosyntheseproces in planten benoemen B3.2.3 … het belang van fotosynthese als basis voor de voortgezette assimilatie en dissimilatie van het organisme beschrijven B3.3.5 … de relatie tussen de gaswisseling van planten en fotosynthese en dissimilatie n.v.t. beschrijven
BIO/H/19
autotroof, heterotroof, (an)organische stoffen, b eperkende factoren
longen, luchtpijp, b ronchiën, longb laasjes, gaswisseling, ventilatieb ewegingen, longcapaciteit, vitale, capaciteit, dode ruimte, diffusie, CO2concentratie, O2-concentratie
Vertering bij de mens
B3.4.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van verteringsorganen van de mens beschrijven B3.4.2 … de relatie tussen de bouw van spijsverteringsorganen en hun functie herkennen B3.4.3 … beschrijven waar en op welke wijze voedingsstoffen verteerd en opgenomen worden en welke factoren daarop van invloed zijn slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, alvleesklier, lever, galb laas, dunne darm, dikke darm, endeldarm, darmvlokken, kringen lengtespieren, mechanische en chemische, vertering, darmperistaltiek, voedingsstoffen, verteringssappen, verteringsenzymen, gal, emulgeren, vitamines, pH, temperatuur, resorptie, darmb acteriën
Uitscheiding bij de mens
B3.5.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van uitscheidingsorganen van de mens beschrijven B3.5.2 … de relatie tussen de bouw van uitscheidingsorganen en hun functie herkennen B3.5.3 … de rol van de lever, de nieren, de longen en de huid bij uitscheidingprocessen benoemen
B3.4.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van verteringsorganen van eukaryoten, in het bijzonder van de mens, beschrijven B3.4.2 … de relatie tussen de bouw van spijsverteringsorganen en hun functie beschrijven en de relatie tussen de bouw en werking uitleggen B3.4.3 … beschrijven waar en op welke wijze voedingsstoffen verteerd en opgenomen worden en verklaren op welke wijze factoren dit kunnen beïnvloeden
BIO/V/19
slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, alvleesklier, lever, galb laas, dunne darm, dikke darm, endeldarm, darmvlokken, kring- en lengtespieren, mechanische en chemische, vertering, darmperistaltiek, voedingsstoffen, verteringssappen, verteringsenzymen, gal, emulgeren, vitamines, pH, temperatuur, resorptie, darmb acteriën
n.v.t.
BIO/H/19
lever, nieren, niereenheid/nefron, zweetklieren, waterhuishouding, ultrafiltratie, terugresorptie, ADH, ureum, urine, gal, zweet
Bloed, bloedsomloop en lymfe
B3.6.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van de bloedsomloop met hart en bloedvaten van de mens beschrijven B3.6.2 … de relatie tussen de bouw van hart en bloedvaten en hun functie en werking herkennen B3.6.3 … de functie van bestanddelen van bloed, bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe beschrijven en de vorming
B3.6.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van de bloedsomloop met hart en bloedvaten van eukaryoten, in het bijzonder van de mens beschrijven B3.6.2 … de relatie tussen de bouw van hart en bloedvaten en hun functie beschrijven en de relatie tussen de bouw en werking uitleggen B3.6.3 … de embryonale bloedsomloop van de mens
BIO/V/19
van weefselvloeistof en lymfe beschrijven B3.6.4 het verband herkennen tussen bloedvatenstelsel en lymfevatenstelsel hart, hartkleppen, slagader, ader, haarvat, lymfesysteem, grote/kleine b loedsomloop, b loedplasma, weefselvloeistof, lymfe, b eenmerg, b loedsamenstelling, rode b loedcellen, hemoglob ine, witte b loedcellen, b loedplaatjes, hartslagfrequentie, slagvolume, sinusknoop, b loeddruk, b ovendruk, onderdruk, zuurstofen koolstofdioxidetransport, voedings- en afvalstoffen, b loedstolling, cholesterol
Gaswisseling en transport bij planten
B3.1.4 De kandidaat kan in een context organen voor gaswisseling, opname en transport bij planten beschrijven B3.6.5 … de bouw en werking van het transportstelsel in planten beschrijven hout- en b astvaten, wortelharen, huidmondjes, worteldruk, verdamping
toelichten en verschillen en overeenkomsten benoemen met de bloedsomloop na de geboorte B3.6.4 … de functie van bestanddelen van bloed, bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe beschrijven en de vorming van weefselvloeistof en lymfe toelichten B3.6.5 … het verband beschrijven tussen bloedvatenstelsel en lymfevatenstelsel hart, hartkleppen, slagader, ader, haarvat, lymfesysteem, b loedsomloop (open/gesloten, enkel/dub b el, groot/klein, emb ryonaal), b loedplasma, weefselvloeistof, lymfe, b eenmerg, b loedsamenstelling, rode en witte b loedcellen, b loedplaatjes, hartslagfrequentie, slagvolume, sinusknoop, AV-knoop, b undel van His, b loeddruk, diastole, systole, zuurstoftransport en koolstofdioxidetransport, voedings- en afvalstoffen, Bohreffect, b ufferende stoffen, HCO3hemoglob ine, myoglob ine, b loedstolling, cholesterol, tegenstroomprincipe, filtratiedruk, colloïd-osmotische druk
B3.1.4 De kandidaat kan in een context verschillen in gaswisseling, opname en transport bij prokaryoten, planten en dieren toelichten B3.6.6 … het transport van water, zouten en assimilatieproducten in planten beschrijven en de relatie met fotosynthese, dissimilatie en opslag van stoffen beargumenteren
BIO/V/19
hout- en b astvaten, wortelharen, huidmondjes, worteldruk, verdampingsstroom, cohesie, adhesie
Ademhaling bij eukaryoten
n.v.t.
B3.1.4 De kandidaat kan in een context verschillen in gaswisseling, opname en transport bij prokaryoten, planten en dieren toelichten B3.3.1 … de bouw, werking en functie van de gaswisselingsorganen van eukaryoten, in het bijzonder de mens beschrijven B3.3.2 … de relatie tussen de bouw van de gaswisselingsorganen en hun functie beschrijven en de relatie tussen de bouw en werking uitleggen B3.3.3 … beschrijven op welke wijze longventilatie tot stand komt en geregeld wordt B3.3.4 uitleggen hoe opname, transport en afgifte van CO2 en O2 plaatsvindt en wat de rol van hemoglobine en myoglobine daarbij is
BIO/V/19
longen, luchtpijp, b ronchiën, longb laasjes, gaswisseling, ventilatieb ewegingen, longcapaciteit, vitale capaciteit, dode ruimte, diffusie, wet van Fick, CO2-concentratie, O2concentratie, b uffers van hemoglob ine en HCO3-, myoglob ine
Uitscheiding bij eukaryoten
n.v.t.
B3.5.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van uitscheidingsorganen van eukaryoten, in het bijzonder van de mens beschrijven B3.5.2 … de relatie tussen de bouw van uitscheidingsorganen en hun functie beschrijven en de relatie tussen de bouw en werking uitleggen
BIO/V/19
B3.5.3 …de rol van de lever, de nieren, de longen en de huid bij uitscheidingprocessen toelichten lever, nieren, niereenheid/nefron, zweetklieren, waterhuishouding, ultrafiltratie, terugresorptie, voorurine, osmotische waarde, ADH, ureum, urine, b uffers van HCO3-, galzouten, galkleurstoffen, zweet
Afweer
Bij afweer betrokken cellen en organen
B5.1.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van organen en cellen betrokken bij de afweer van de mens beschrijven huid en slijmvliezen, b loed, lymfe, milt, lymfeknopen, macrofagen, T- en B-cellen, antigenen en antistoffen
Specifieke en aspecifieke afweer
B5.1.2 De kandidaat kan in een context de specifieke en aspecifieke afweer als reactie op lichaamsvreemde en lichaamseigen stoffen en cellen beschrijven
B5.1.1 De kandidaat kan in een context de bouw, werking en functie van organen en cellen betrokken bij de afweer van de mens beschrijven en hun onderlinge relatie toelichten
BIO/V/21
huid en slijmvliezen, b loed, lymfe, milt, lymfeknopen, humorale en cellulaire, respons, macrofagen, T- en B-cellen, mediatoren, antigenen en antistoffen
n.v.t.
BIO/H/21
lichaamseigen, lichaamsvreemd, receptor, natuurlijke en kunstmatige, immuniteit, actieve en passieve, immuniteit, vaccinatie, transplantatie, b loedtransfusie, AB0-systeem, rhesusfactor, donor en acceptor
Afweer van planten
B5.1.3 De kandidaat kan in een context de afweermechanismen van planten herkennen mechanische en chemische afweer
Reacties op lichaamsvreemde en lichaamseigen stoffen en cellen
n.v.t.
B5.1.3 De kandidaat kan in een context de afweermechanismen van planten herkennen
BIO/V/21
mechanische en chemische afweer
B5.1.2 De kandidaat kan in een context de werking van de specifieke en aspecifieke afweer beschrijven en de reactie op lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen en cellen verklaren
BIO/V/21
lichaamseigen, lichaamsvreemd, MHCI en MHCII receptoren, natuurlijke en kunstmatige, immuniteit, actieve en passieve immuniteit, vaccinatie, transplantatie, b loedtransfusie, AB0-systeem, rhesusfactor, donor, acceptor
Interactie Vaksubkernen
Inhouden
Beweging
Bouw en werking van spieren en botten
havo B6 De kandidaat kan in een context bijvoorbeeld de bouw, werking en functie van de belangrijkste bij beweging betrokken organen (spieren, zintuigen en zenuwen) van mens en dier beschrijven en daarbij de relatie tussen vorm en functie toelichten (...) dwarsgestreepte en gladde spieren, snelle en langzame spiervezels, spiercel, pees, reflexb oog, antagonist, gewricht, skelet
Training en revalidatie
B6 De kandidaat kan in een context bijvoorbeeld (...) opzet en effecten van trainings- en
vwo B6 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de bouw, werking en functie van de belangrijkste bij beweging betrokken, organen (spieren, zintuigen en zenuwen) van mens en dier benoemen en daarbij de relatie tussen vorm en functie verklaren (...)
exameneenheden BIO/V/22
dwarsgestreepte en gladde spieren, snelle en langzame spiervezels, spiercel, motoreiwit, actine, myosine, pees, reflexb oog, antagonist, gewricht, skelet
B6 De kandidaat kan in een context bijvoorbeeld (...) opzet en effecten van trainings- en
BIO/V/22
revalidatieprogramma's van mens en dieren toelichten warming-up, cooling-down, uithoudingsvermogen, doping
Systeem
Systeemdenken
D0 De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen A14 De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen
complexiteit, organisatieniveau
Wisselwerking met abiotische en biotische omgeving
B0 De kandidaat kan in en context beschrijven dat er opname, verwerking en afgifte van energie, materie en informatie is, en daarbij de relaties binnen en tussen de verschillende biologische eenheden beschrijven opname, verwerking en afgifte van energie, materie en informatie
Aanpassing
krachttraining, duurtraining, warming-up, cooling-down, uithoudingsvermogen, doping D0 De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen A14 De kandidaat kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus, relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen
BIO/V/14
complexiteit, organisatieniveau
B0 De kandidaat kan in en context beschrijven dat er opname, verwerking en afgifte van energie, materie en informatie is, en daarbij de relaties binnen en tussen de verschillende biologische eenheden beschrijven
BIO/V/B
opname, verwerking en afgifte van energie, materie en informatie
Multicausaliteit
D0 De kandidaat kan in een context voor de effecten van veranderingen in een biologische eenheid de multicausaliteit benoemen
D0 De kandidaat kan in een context voor de effecten van veranderingen in een biologische eenheid de multicausaliteit benoemen
BIO/V/D
Hoe vorm en functioneren van organismen passen bij de omgeving waarin zij leven
A11 Vorm-functie-denken De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom
A11: Vorm-functie-denken De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende functie wordt gezocht en andersom
BIO/V/11
vorm en functie relateren
Waarneming
revalidatieprogramma's van mens en dieren uitleggen
Zenuwstelsel
vorm en functie relateren
n.v.t.
BIO/H/20
Zintuigen
Bouw en werking van het oog
B4.3.1 De kandidaat kan in een context de bouw en werking van het zenuwstelsel en de de signaalverwerking beschrijven B4.3.2 … de werking van een regelkring in het zenuwstelsel toelichten B4.3.3 De … het verbandkan beschrijven B7.1.1 kandidaat in een tussen de werking van een het zintuig context zenuwstelsel en het functioneren in het algemeen beschrijven en van een organisme toelichten wat daarbij de rol van de B7.3.1 … de principes van een hersencentra is regelkring herkennen bij de B7.2.2 …het verband tussen werking van het zintuigstelsel adequate prikkel en reactie B7.3.2 … de relatie van het beschrijven zintuigstelsel met het spier-, zenuwhormoonstelsel centra en voor gevoel, b eweging beschrijven en voor zien in de B7.3.3 … verbanden beschrijven hersenschors, optisch chiasma, tussen hetschakelgebruik van gevoelsen de zintuigen en het functioneren van b ewegingszenuwcellen, een organisme reflexb oog, impulsgeleiding, reactiesnelheid, adequate centraal zenuwstelsel, perifeer prikkel, drempelwaarde, zenuwstelsel, grote en kleine mechanische, chemische, licht-, hersenen, hersenschors, centra temperatuur-, tast- en in de hersenschors, pijnreceptoren hersenstam, ruggenmerg, autonoom (vegetatief) zenuwstelsel en animaal zenuwstelsel, gevoels- schakel en b ewegingszenuwcellen, cellen van Schwann, myelineschede, synaps, impulsgeleiding, sprongsgewijze geleiding, reflexb oog, neurotransmitter, Na+-kanaal, [adequate] B7.1.2 prikkels, De reactiesnelheid, kandidaat kan in een context drempelwaarde de bouw van het oog beschrijven B7.2.1 … de werking van het oog toelichten pupil, netvlies, staafjes, kegeltjes, gele vlek, b linde vlek, lenswerking, b ijziend, verziend, accommodatie
Zenuwstelsel, relatie met zintuig-, spier- en hormoonstelsel
n.v.t.
B7 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de werking van een zintuig in het algemeen beschrijven en toelichten wat daarbij de rol van de hersencentra is (...) het verband tussen adequate prikkel en reactie beschrijven; de principes van een regelkring herkennen bij de werking van het zintuigstelsel; de relatie van het zintuigstelsel met het spier-, zenuw- en hormoonstelsel beschrijven; verbanden beschrijven tussen het gebruik van de zintuigen en het functioneren van een organisme
BIO/V/23
centra voor gevoel b eweging en voor zien in de hersenschors, optisch chiasma, gevoelsschakel- en b ewegingszenuwcellen, impulsgeleiding, adaptatie, gewenning, reflexb oog, reactiesnelheid, adequate prikkel, mechanische, chemische, licht-, temperatuur-, tast- en pijnreceptoren, spierspoeltje, peesspoeltje
B7 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de werking van een zintuig in het algemeen beschrijven en toelichten wat daarbij de rol van de hersencentra is; de bouw van het oog beschrijven en toelichten; (...)
BIO/V/23
pupil, netvlies, staafjes, kegeltjes, gele vlek, b linde vlek, lenswerking, b ijziend, verziend, accommodatie
B4.3.1 De kandidaat kan in een context de bouw en werking van het zenuwstelsel en de de signaalverwerking beschrijven B4.3.2 … de werking van een regelkring in het zenuwstelsel uitleggen B4.3.3 … het verband beschrijven tussen de werking van het zenuwstelsel en het functioneren van een organisme B4.3.4 … de relatie tussen het zenuwstelsel en het zintuig-, spieren hormoonstelsel toelichten
BIO/V/20
centraal zenuwstelsel, perifeer zenuwstelsel, grote en kleine hersenen, centra in de hersenschors, witte stof, grijze stof, hersenstam, ruggenmerg, autonoom (vegetatief) zenuwstelsel, animaal zenuwstelsel, ortho- en parasympatisch, sensorische, schakel- en motorische neuronen, cellen van Schwann, myelineschede, synaps, Na/Kpomp, NA+-kanaal, impulsgeleiding, saltatoire geleiding, reflexb oog, neurotransmitter, rustpotentiaal, actiepotentiaal, prikkeldrempel, refractaire periode, exciterend, inhib erend, prikkels
Gedrag
Oorzaken en functies van gedrag
BIO/V/30
D2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld toelichten dat gedrag tot stand komt door interne en externe factoren ... verklaren dat gedrag gedeeltelijk erfelijk bepaald is ... uitleggen dat gedrag het resultaat is van een dynamische relatie tussen het organisme en zijn omgeving ... toelichten dat gedrag meerdere functies heeft ... een aantal functies van gedrag noemen onder andere gekoppeld aan levensfases ... uitleggen hoe gedrag evolueert onder invloed van selectiedruk ... herkennen dat populaties zoals een school vissen of een zwerm vogels, gedrag vertonen dat een meerwaarde heeft ten opzichte van het gedrag van de afzonderlijke organismen aangeb oren, aangeleerd, prikkel, respons, territoriumgedrag, b alts, paringsgedrag, b roedzorg, overspronggedrag, groepsgedrag, evolutie van gedrag, sleutelprikkel, supranormale prikkel, adequaat gedrag Leren
D2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld uitleggen dat gedrag het resultaat is van een dynamische relatie tussen het organisme en zijn omgeving gewenning, inprenting, conditionering, imitatie, inzicht, trial and error
Gedragsonderzoek
D2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld een eenvoudig gedragsonderzoek uitvoeren gedragselement, ethogram, protocol
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld verklaren hoe gedrag verwijst naar acties en reacties ... factoren uit de interne omgeving beschrijven zoals: hormonen, biologische klok, stofwisselingsveranderingen, impulsen vanuit hersengebieden; ... toelichten dat gedrag deels erfelijk is bepaald ... omschrijven hoe het gedrag van een individueel organisme de verschillende levensfasen van het organisme weerspiegelt ... imponeergedrag, territoriumgedrag, sociaal gedrag, voedingsgedrag en voortplantingsgedrag uitleggen als voorbeelden van functioneel gedrag en de relatie leggen tussen deze vormen en overlevingskansen ... uitleggen hoe gedrag evolueert onder invloed van selectiedruk ... verklaren waardoor populaties zoals een school vissen of een zwerm vogels, gedrag vertonen dat een meerwaarde heeft ten opzichte van het gedrag van de afzonderlijke organismen ... verschillen en overeenkomsten beschrijven tussen mensapen en mensen, in het bijzonder wat communicatie, moreel bewustzijn en empathie betreft D3 De kandidaat kan in contexten aangeb oren, bijvoorbeeld deaangeleerd, dynamische relatie prikkel, respons, beschrijven tussen een organisme territoriumgedrag, en zijn omgeving b alts, paringsgedrag, b roedzorg, overspronggedrag, gewenning, inprenting, groepsgedrag, evolutie van conditionering, imitatie, inzicht, gedrag, sleutelprikkel, trial and error, klassiek en supranormale prikkel, adequaat operant conditioneren gedrag
BIO/V/30
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld gedrag beschrijven door gedragselementen te benoemen, en uit te werken in een handelingsprotocol en/of in een ethogram
BIO/V/30
gedragselement, ethogram, protocol
Gedragsbiologie in relatie met andere onderzoeksgebieden
n.v.t.
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld gedragsbiologie omschrijven als een tak van de biologie die zich bezig houdt met de verschillen en overeenkomsten in gedrag tussen soorten en de evolutionaire achtergrond daarvan ... de relatie toelichten tussen gedragsonderzoek en andere onderzoeksgebieden op het terrein van: moleculaire biologie, neurofysiologie, gedragsecologie, cognitieve psychologie, evolutionair onderzoek, (epi)genetisch onderzoek ... de resultaten van gedragsonderzoek toepassen en de implicaties voor de maatschappij toelichten
BIO/V/30
maatschappelijke implicaties
Voortplanting Vaksubkernen
Inhouden
Celcyclus
DNA-replicatie
havo E1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld het proces van DNAreplicatie beschrijven; … de rol van DNA-replicatie in celcyclus en levenscyclus herkennen; … beschrijven wat er fout kan gaan bij DNA replicatie en de gevolgen daarvan beschrijven nucleotiden, dub b elstreng, b asenparen, vrije DNAnucleotiden, chromatiden, DNApolymerase, S-fase
vwo
exameneenheden BIO/V/33
Mitose, meiose, kanker, veroudering
E2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de betekenis van celdeling voor groei, herstel en reproductie benoemen … beschrijven dat cellen zich delen op een gecontroleerde manier en daarbij verschillende fasen van de celcylus doorlopen … de verschillende fasen benoemen van de celcylus van een gewone celdeling en beschrijven dat deze er anders uit zien dan de fasen van de reductiedeling … de regulatie van de fasen van de celcyclus beschrijven en wat in die regulatie verkeerd kan gaan … benoemen dat cellen zich ongecontroleerd kunnen gaan delen en kanker herkennen als uiting van ongecontroleerde celdeling … benoemen dat bij ongecontroleerde celdeling fouten in het DNA in stand kunnen blijven … benoemen dat cellen verouderen afsterven eencellig, meercellig, geslachtscellen, lichaamscel, chromosoom, mitose, reductiedeling (meiose I en II), tumor, telomeren, diploid, haploid
E1 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld het proces van DNAreplicatie toelichten en daarbij de continue en discontinue replicatie, leidende en volgende streng beschrijven ... uitleggen wat er fout kan gaan bij DNA-replicatie en de gevolgen daarvan beschrijven ... (…) ... uitleggen dat aan de E2 De kandidaat in contexten voortplanting van kan mens, dier en bijvoorbeeld de betekenis van plant het proces van DNA-replicatie celdeling voor groei, ten grondslag ligt herstel en reproductie benoemen ...nucleotiden, beschrijven dub dat de deling gebeurt b elstreng, onder invloed van de buurcellen b asenparen, vrije DNA... beschrijven hoe cellen zich op nucleotiden, chromatiden, DNAeen gecontroleerde manier delen polymerase, S-fase, Okazakien hoe zij daarbij verschillende fragment, operonmodel, fasen van destreng, celcyclus doorlopen coderende template ...streng, benoemen in welke fase de 3'- en 5'-kant gewone celdeling verschilt van de reductiedeling en dat relateren aan de functie van elk type deling ... de regulatie van de fasen van de celcyclus beschrijven en aangeven wat in die regulatie verkeerd kan gaan ... beschrijven hoe dochtercellen na de deling groeien en zich ontwikkelen ... relaties leggen tussen cellen die zich ongecontroleerd gaan delen en het ontstaan van tumoren ... uitleggen dat tumoren goedaardig of kwaadaardig kunnen zijn ... beargumenteren dat bij ongecontroleerde celdeling fouten in het DNA in stand kunnen blijven ... omschrijven hoe normale cellen verouderen en toelichten dat ze ongeveer 50 keer kunnen delen voor ze afsterven ... de rol van telomeren toelichten bij de veroudering van cellen
BIO/V/34
chromatide, replicatie, spiralisatie, kernspoel, trekdraden, cytoskelet, profase, metafase, anafase, telofase, RNA-interferentie, g0-fase, micro-DNA, apoptose
Levenscyclus
Voortplanting van eukaryoten
E3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld verschillen beschrijven tussen geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting en de relatie beschrijven met genetische variatie bij prokaryoten en eukaryoten (...) geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting, voortplantingsorganen van eukaryoten, haploid, diploid, genetische variatie
E3.1.1 De kandidaat kan in een context de geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting beschrijven en de daarmee de genetische variatie bij prokaryoten en eukaryoten verklaren
BIO/V/35
geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting, voortplantingsorganen van eukaryoten, gameten, spore, haploïd, diploïd, polyploïd, genetische variatie
Relaties tussen organisatieniveaus
E0 De kandidaat kan in een context relaties beschrijven tussen replicatie die plaatsvindt op verschillende organisatieniveaus
E0 De kandidaat kan in een context relaties beschrijven tussen replicatie die plaatsvindt op verschillende organisatieniveaus
BIO/V/E
Bevruchting bij de mens
E3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld (…) bouw, vorming, ontwikkeling en functie beschrijven van geslachtcellen en van de zygote … daarbij een relatie leggen met mitose en meiose voor de levenscyclus van de mens en voor de levenscyclus van planten … bouw en werking van de voortplantingsorganen van de mens beschrijven en de rol van hormonen daarbij herkennen
E3.1.2 De kandidaat kan in een context bouw, vorming, ontwikkeling en functie beschrijven van gameten en de zygote E3.1.3 … bouw en werking van de voortplantingsorganen van de mens beschrijven en de rol van hormonen daarbij toelichten
BIO/V/35
voortplantingsorganen van de mens, geslachtscellen, haploïd, diploïd, b evruchting, eicel, zaadcel, follikel, gele lichaam, geslachtshormonen, FSH, LH, oestrogeen, progesteron, testosteron, menstruatiecyclus
voortplantingsorganen van de, mens, gameten, haploïd, diploïd, b evruchting, eicel, spermacel, follikel, gele lichaam, geslachtshormonen, FSH, LH, oestrogeen, progesteron, testosteron, menstruatiecyclus
Menselijk ingrijpen in de voortplanting
E3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld ethische en biologische argumenten onderscheiden met betrekking tot het ingrijpen in het voortplantingsproces van organismen om bevruchting te voorkomen/te bevorderen, kwaliteit/nuttig gebruik van nakomelingen te bevorderen en ziekten van organismen te voorkomen
E3.1.4 De kandidaat kan in een context standpunten over het ingrijpen in het voortplantingsproces van organismen toelichten met ethische en biologische argumenten
BIO/V/35
anticonceptie, kunstmatige inseminatie, in vitro fertilisatie, klonen, ethische en b iologische argumenten
kunstmatige inseminatie, klonen, ethische en b iologische argumenten
Embryonale ontwikkeling van de mens
C2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de levenscycli van (...) zoogdieren in globale termen beschrijven … de fases in de ontwikkeling van zygote tot aan de geboorte van een baby herkennen … de invloed van voeding, gebruik van genotmiddelen en van stress op de prenatale ontwikkeling beschrijven; (...) E3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld (…) bouw, vorming, ontwikkeling en functie beschrijven van geslachtcellen en van de zygote … daarbij een relatie leggen met mitose en meiose voor de levenscyclus van de mens en voor de levenscyclus van planten
C2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld (…) de fases in de ontwikkeling van zygote tot aan de geboorte van een baby herkennen … de invloed van voeding, gebruik van genotmiddelen en van stress op de prenatale ontwikkeling toelichten (…)
BIO/V/26
morula, b lastula, amnion, chorion, vruchtwater, navelstreng, aangeb oren afwijking
zygote, klievingsdeling, emb ryo, placenta, HCG, aangeb oren afwijking
Voortplanting van insecten
C2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de levenscycli van insecten (...) in globale termen beschrijven (...) ei, larve, pop, imago
Voortplanting van zaadplanten
C2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de levenscycli van bloemplanten (...) in globale termen beschrijven (...) vruchtb eginsel, stamper, meeldraad, zaad, kiem, plantenveredeling
Ontwikkeling van gameten en zygote
n.v.t.
C2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de levenscycli van insecten (...) in globale termen beschrijven (...)
BIO/V/26
ei, larve, pop, imago, volledige en onvolledige, metamorfose
C2 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de levenscycli van bloemplanten (...) in globale termen beschrijven (...)
BIO/V/26
vruchtb eginsel, stamper, meeldraad, zaad, kiem, plantenveredeling
E3.1.2 De kandidaat kan in een context bouw, vorming, ontwikkeling en functie beschrijven van gameten en de zygote
BIO/V/35
zygote, poollichaampje, klievingsdeling, emb ryo, placenta, HCG
Erfelijkheid
Erfelijke informatie
E4.1.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren E4.1.2 … verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen en toelichten dat bij de mens de geslachtschromosomen het geslacht bepalen genoom, chromosoom, autosomen, geslachtschromosomen, genotype, fenotype, allel, gen
Mendelse overerving
E4.1.3 De kandidaat kan in een context afleiden uit stambomen of
E3.2.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren, en verschillen herkennen met de epigenetische overerving E3.2.2 … verschillen tussen autosomen en geslachtschromosomen benoemen en toelichten dat bij de mens de geslachtschromosomen het geslacht bepalen
BIO/V/35
genoom, autosomen, X- en Ychromosomen, genotype, fenotype, allel, gen
E3.2.3 De kandidaat kan in een context de frequentie van
BIO/V/35
kruisingsschema’s hoe groot de kans is op het voorkomen van genotypen en fenotypen van nakomelingen bij monohybride kruisingen, voor autosomale en Xchromosomale genen en multipele allelen en letale factoren monohyb ride kruising, dominante, intermediaire, onvolledig dominante, recessieve en multipele allelen, letale factor, gekoppelde genen, stamb oom
Niet-Mendelse overerving
E4.1.4 De kandidaat kan in een context overerving die anders verloopt dan volgens de wetten van Mendel herkennen epigenetica
genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit stambomen of kruisingsschema’s bij monohybride en dihybride kruisingen, zowel voor onafhankelijke als gekoppelde overerving, voor autosomale en Xchromosomale genen, multipele allelen en letale factoren mono- en dihyb ride kruising, dominante, intermediaire, onvolledig dominante, recessieve en multipele allelen, letale factor, gekoppelde genen, stamb oom
E3.2.4 De kandidaat kan in een context verklaren dat mitochondriale overerving en epigenetica kunnen leiden tot een ander overervingspatroon dan volgens de wetten van Mendel
BIO/V/35
mitochondriaal DNA, epigenetica, methylering
Menselijk ingrijpen in de erfelijkheid
E4.1.5 De kandidaat kan in een context ethische en biologische argumenten onderscheiden over het ingrijpen van de mens in de erfelijkheid van mens, dier en plant ethische en b iologische argumenten
Seksualiteit
Rol van seksualiteit, relaties
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beargumenteren wat de rol is van seksualiteit bij voortplanting en bij het onderhouden van relaties ... de rol van seksualiteit in verschillende levensfases toelichten ... relaties leggen tussen seksueel gedrag en voortplantingsgedrag ... de rol van hormonen en zenuwstelsel bij aspecten van relaties en seksualiteit benoemen opwinding, orgasme, voortplantingsprikkel, adolescentie, hormonale regulatie, levensfase
Seksuele diversiteit
Seksueel gedrag en SOA
BIO/V/35
ethische en b iologische argumenten
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beargumenteren wat de rol is van seksualiteit bij voortplanting en bij het onderhouden van relaties; ... de rol van seksualiteit in verschillende levensfases toelichten ... relaties leggen tussen seksueel gedrag en voortplantingsgedrag ... de rol van hormonen en zenuwstelsel bij aspecten van relaties en seksualiteit benoemen
BIO/V/31
opwinding, orgasme, voortplantingsprikkel, adolescentie, hormonale regulatie, levensfase
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld omschrijven hoe je wensen kenbaar kunt maken en grenzen kunt bewaken en respecteren … diversiteit in seksuele geaardheid toelichten ... acceptatie van seksuele diversiteit relateren aan eigen opvattingen en culturele aspecten
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld omschrijven hoe je wensen kenbaar kunt maken en grenzen kunt bewaken en respecteren … diversiteit in seksuele geaardheid toelichten ... acceptatie van seksuele diversiteit relateren aan eigen opvattingen en culturele aspecten
gender, b iseksueel, homoseksueel, heteroseksueel, transseksualiteit, coming out
gender, b iseksueel, homoseksueel, heteroseksueel, transseksualiteit, coming out
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld keuzes maken voor de juiste voorbehoedmiddelen en effectief gebruik daarvan beschrijven ... omschrijven hoe je wensen kenbaar kunt maken en grenzen kunt bewaken en respecteren ... de relatie tussen seksueel gedrag en seksueel overdraagbare aandoeningen toelichten
D3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld keuzes maken voor de juiste voorbehoedmiddelen en effectief gebruik daarvan beschrijven ... omschrijven hoe je wensen kenbaar kunt maken en grenzen kunt bewaken en respecteren ... de relatie tussen seksueel gedrag en seksueel overdraagbare aandoeningen toelichten
voorb ehoedmiddelen, seksueel overdraagb are, aandoeningen, aids
Evolutie
E3.2.5 De kandidaat kan in een context standpunten over het ingrijpen in de erfelijkheid van proen eukaryote organismen toelichten met ethische en biologische argumenten
voorb ehoedmiddelen, seksueel overdraagb are, aandoeningen, aids
BIO/V/31
BIO/V/31
Vaksubkernen
Inhouden
Soortvorming
Mutatie en recombinatie
havo F1.2.1 De kandidaat kan in een context beschrijven welke typen mutatie er zijn F1.2.2 … uitleggen waardoor mutatie veroorzaakt kan worden F1.2.3 … uitleggen dat mutatie het fenotype kan beïnvloeden F1.2.4 … uitleggen dat mutatie plaatsvindt onafhankelijk van het mogelijke effect ervan op overlevingskans of voortplanting van de cel of het organisme F1.3.1 De kandidaat kan in een context beschrijven dat bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen F1.4.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat genetische variatie in een populatie vergroot wordt door mutatie en recombinatie F1.4.2 … uitleggen hoe door de mens gewenste genencombinaties verkregen worden door genetische modificatie mutatie, mutagene stof, mutagene straling, puntmutatie, genoommutatie, gen, allel, genetische modificatie, homologe chromosomen, autosomen, geslachtschromosomen, karyotype, recomb inatie, genetische variatie, genenpool
Variatie in populaties
F2.1.2 De kandidaat kan in een context uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen F2.2.1 … beschrijven wat onder genetische variatie in een populatie wordt verstaan F2.2.2 … uitleggen dat genfrequenties in een populatie kunnen veranderen door random mutatie genotype, fenotype, variatie
vwo F1.2.1 De kandidaat kan in een context beschrijven welke typen mutatie er zijn F1.2.2 … uitleggen waardoor mutatie veroorzaakt kan worden F1.2.3 … uitleggen dat mutatie het fenotype kan beïnvloeden F1.2.4 … uitleggen dat mutatie plaatsvindt onafhankelijk van het mogelijke effect ervan op overlevingskans of voortplanting van de cel of het organisme F1.3.1 De kandidaat kan in een context uitleggen hoe bij geslachtelijke voortplanting voortplantingscellen met een unieke combinatie van genen ontstaan door recombinatie van chromosomen en delen daarvan F1.4.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat genetische variatie in een populatie vergroot wordt door mutatie en recombinatie F1.4.2 … uitleggen hoe door de mens gewenste genencombinaties verkregen worden door genetische modificatie
exameneenheden BIO/V/36
mutatie, mutagene stof, mutagene straling, puntmutatie, deletie, insertie, genoommutatie, gen, allel, genetische, modificatie homologe, chromosomen, karyotype, haplotype, recomb inatie, crossing-over, variatie, genenpool
F2.1.2 De kandidaat kan in een context uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen F2.2.1 … beschrijven wat onder genetische variatie in een populatie wordt verstaan F2.2.2 … hoe genfrequenties in een populatie kunnen veranderen door random mutaties, genetic drift en gene flow F2.2.3 … verbanden kwantificeren tussen genfrequenties en frequenties van genotypen van opeenvolgende generaties met gebruik van de regel van HardyWeinberg
BIO/V/36
genotype, fenotype, variatie, regel van Hardy-Weinb erg
Natuurlijke, seksuele en kunstmatige selectie
F2.3.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen F2.3.2 … overeenkomsten en verschillen tussen natuurlijke en kunstmatige selectie beschrijven F2.4.1 … beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn F2.4.2 … uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie adaptatie, fitness, genfrequentie genetic, drift, eilandtheorie, selectiedruk, reproductieve isolatie
F2.3.1 De kandidaat kan in een context uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen F2.3.2 … uitleggen dat selectiedruk adaptaties bijeen brengt die het voortplantingssucces van de soort vergroten F2.3.3 … overeenkomsten en verschillen tussen natuurlijke en kunstmatige selectie beschrijven F2.4.1 … beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn F2.4.2 … uitleggen dat populaties divergeren door genetic drift, mutatie en selectie F2.4.3 … uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie
BIO/V/37
adaptatie, fitness, genetic drift, gene flow, allelfrequentie, HardyWeinb erg, eilandtheorie, founder effect, flessehalseffect, selectiedruk, reproductieve isolatie, sympatrische en allopatrische soortvorming
Geschiedenis van het leven
Ontstaan van evolutietheorie,
BIO/V/F
relatie met wetenschap en levensovertuiging
F0 De kandidaat kan in een context beschrijven hoe de evolutietheorie tot stand gekomen is en de wisselwerking tussen de evolutietheorie en wetenschap, maatschappij en levensovertuiging toelichten
F0 De kandidaat kan in een context beschrijven hoe de evolutietheorie tot stand gekomen is en de wisselwerking tussen de evolutietheorie en wetenschap, maatschappij en levensovertuiging toelichten
Wetenschappelijke argumenten voor evolutietheorie
F0 De kandidaat kan in een context beschrijven dat het bestaan van de universele genetische code opgevat wordt als een natuurwetenschappelijk argument voor een gemeenschappelijke oorsprong en verwantschap van al het leven
F0 De kandidaat kan in een context beschrijven dat het bestaan van de universele genetische code opgevat wordt als een natuurwetenschappelijk argument voor een gemeenschappelijke oorsprong en verwantschap van al het leven
universele code, fossiel, geologisch tijdperk
BIO/V/F
universele code, fossiel, geologisch tijdperk
Evolutionair denken
A13 De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarmee biologische verschijnselen op verschillende organisatieniveaus verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen
13 De kandidaat kan in contexten redeneringen hanteren waarmee biologische verschijnselen op verschillende organisatieniveaus verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen
BIO/V/13
Verwantschap tussen soorten
F2.4.3 De kandidaat kan in een context uitleggen dat de verwantschap en afstamming van soorten weergegeven kan worden in de vorm van een stamboom
F2.4.4 De kandidaat kan in een context uitleggen hoe de verwantschap en afstamming van soorten weergegeven kan worden in de vorm van een cladogram
BIO/V/37
soort, geslacht, (evolutionaire) stamb oom, homologie, analogie
Ontstaan van het leven
n.v.t.
soort, geslacht, (evolutionaire) stamb oom, homologie, analogie, cladogram, clade, taxon, coevolutie
F4 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld aangeven uit welke periode de eerste levende organismen op Aarde stammen … theorieën over het eerste ontstaan van de organische moleculen op Aarde beschrijven … theorieën over het ontstaan van de eerste levende cellen op Aarde beschrijven … aangeven welke implicaties verschillende theorieën over het ontstaan van leven op Aarde kunnen hebben voor levensbeschouwelijke vragen
BIO/V/39
zelforganisatie, oersoep, Archea, chemische evolutie, Miller-Ureyexperiment, endosymb iose theorie, Black smoker
Biodiversiteit
Ontstaan van biodiversiteit
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beschrijven hoe natuurlijke selectie invloed kan hebben op de diversiteit van populaties en ecosystemen (...)
n.v.t.
BIO/H/38
soortensamenstelling, indicatorsoort, verspreidingsgeb ied, adaptatie
Ontstaan van biodiversiteit op verschillende organisatieniveaus
n.v.t.
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beschrijven hoe natuurlijke selectie invloed kan hebben op de diversiteit van populaties en ecosystemen ... beschrijven hoe biodiversiteit kan worden benaderd op verschillende organisatieniveaus: op het niveau van soorten (organismen), van genen en van ecosystemen (… )
BIO/V/38
soortensamenstelling, indicatorsoort, verspreidingsgeb ied, adaptatie, uitheems, inheems
Dynamisch evenwicht Vaksubkernen
Inhouden
havo
vwo
exameneenheden
Ecosysteem
Ecologisch denken
A12 De kandidaat kan in contexten op het gebied van duurzaamheid redeneringen hanteren waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een levensgemeenschap of ecosysteem zijn
A12 De kandidaat kan in contexten op het gebied van duurzaamheid redeneringen hanteren waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een levensgemeenschap of ecosysteem zijn
BIO/V/12
Samenstelling van ecosystemen
B8.3.1 De kandidaat kan in een context beschrijven wat onder een ecosysteem wordt verstaan en welke componenten daarvan deel uitmaken
B8.3.1 De kandidaat kan in een context beschrijven wat onder een ecosysteem wordt verstaan en welke componenten daarvan deel uitmaken
BIO/V/24
soortensamenstelling (a)b iotische factoren, (an)organische stof, hab itat
Energiestromen
B8.1.1 De kandidaat kan in een context energiestromen in een ecosysteem beschrijven en toelichten welke factoren daarop van invloed zijn B8.1.2 … modellen van energiestromen beschrijven en benoemen welke processen en organismen daarin een rol spelen trofisch niveau, autotroof, heterotroof, fossiele b randstof, b iob randstof, b iomassa
Kringlopen
B8.2.1 De kandidaat kan in een context de rol uitleggen van producenten, consumenten en reducenten in de kringlopen van koolstof en stikstof B8.2.2 … kringlopen van elementen in een ecosysteem beschrijven, en benoemen welke factoren daarop van invloed zijn producent, consument, reducent, fotosynthese, dissimilatie, (an)organische stof, (de)nitrificatie, ammonificatie, stikstofb inding, uitspoeling, eutrofiering, b iomassa, b roeikaseffect
Interactie in ecosystemen
D4.2.1 De kandidaat kan in een context veranderingen van abiotische en biotische factoren in een ecosysteem beschrijven D4.2.2 … beschrijven welke rol abiotische en biotische factoren spelen bij de instandhouding en ontwikkeling van een ecosysteem D4.2.4 … de rol van concurrentie binnen en tussen de populaties in een ecosysteem beschrijven b eperkende factor, tolerantie, optimum, concurrentie
Zelforganisatie van ecosystemen, dynamiek en evenwicht
C3 De kandidaat kan in een context bijvoorbeeld opeenvolgende veranderingen in een ecosysteem beschrijven en beschrijven hoe daarbij overgangen tot stand komen … verschillen tussen ecosystemen benoemen op basis van verschillen in populaties (biotische) en abiotische factoren … de dynamiek en evenwicht in een ecosysteem beschrijven … herkennen dat een ecosysteem in verschillende evenwichtssituaties kan verkeren
soortensamenstelling (a)b iotische factoren (an)organische stof, niche, microklimaat, b iodiversiteit, migratie
B8.1.1 De kandidaat kan in een context energiestromen in een ecosysteem beschrijven, toelichten welke factoren daarop van invloed zijn en uitleggen wat oorzaken en gevolgen zijn van verstoring B8.1.2 … modellen van energiestromen beschrijven en uitleggen welke processen en organismen daarin een rol spelen
BIO/V/24
trofisch niveau, foto- en chemoautotroof, heterotroof, BPP, NPP, productiviteit, fossiele b randstof, b iob randstof, b iomassa
B8.2.1 De kandidaat kan in een context de rol uitleggen van producenten, consumenten en reducenten in de kringlopen van koolstof en stikstof en de verbanden kwantificeren B8.2.2 … kringlopen van elementen in een ecosysteem weergeven, toelichten welke factoren van invloed zijn op de verschillende stappen daarin en uitleggen wat oorzaken en gevolgen zijn van verstoring
BIO/V/24
producent, consument, reducent, fotosynthese, dissimilatie, (an)organische stof, (de)nitrificatie, ammonificatie, stikstofb inding, uitspoeling, eutrofiering, b iomassa, b roeikaseffect
D5.2.1 De kandidaat kan in een context veranderingen van abiotische en biotische factoren in een ecosysteem beschrijven D5.2.2 … beschrijven welke rol abiotische en biotische factoren spelen bij de instandhouding en ontwikkeling van een ecosysteem D5.2.4 … de rol van concurrentie binnen en tussen de populaties in een ecosysteem beschrijven
BIO/V/32
b eperkende factor, tolerantie, optimum, concurrentie
C3.1.1 De kandidaat kan in een context de ontwikkeling van een ecosysteem beschrijven C3.1.2 … opeenvolgende veranderingen in een ecosysteem beschrijven en verklaren hoe daarbij overgangen tot stand komen C3.1.3 … verschillen tussen ecosystemen benoemen op basis van verschillen in populaties (biotische) en abiotische factoren C3.1.4 … de dynamiek in een ecosysteem beschrijven C3.1.5 … herkennen dat een ecosysteem in verschillende evenwichtssituaties kan verkeren C3.1.6 … beargumenteren met
BIO/V/27
successie, pioniersoort, climaxecosysteem, b iodiversiteit, competitie, draagkracht, exoot, b iologisch evenwicht
Zelfregulatie van ecosystemen
B8.3.2 De kandidaat kan in een context uitleggen welke rol concurrentie binnen en tussen populaties speelt bij de dynamiek (instandhouding en ontwikkeling) van een ecosysteem B8.3.3 … uitleggen welke rol biotische en abiotische factoren spelen bij de dynamiek binnen een ecosysteem hab itat, geb oorte, sterfte, migratie, exoot, concurrentie
Voedselrelaties
Voedselrelaties
D4.1.1 De kandidaat kan in een context voedselrelaties tussen organismen beschrijven D4.1.2 … relaties in een voedselketen benoemen D4.1.3 … in een voedselweb voedselketens herkennen voedselketen, voedselweb , trofische niveaus, predatie, vraat, signaalstoffen, symb iose, parasitisme, mutualisme, commensalisme
welke maatregelen de mens de zelforganisatie van ecosystemen en het systeem Aarde beïnvloedt successie, pioniersoort, climaxecosysteem, gradiëntecosysteem, indicatorsoort, b iodiversiteit, genenpool, concurrentie, draagkracht, tolerantiegrenzen, exoot, omslagpunt
B8.3.2 De kandidaat kan in een context uitleggen welke rol concurrentie binnen en tussen populaties speelt bij de dynamiek (instandhouding en ontwikkeling) van een ecosysteem B8.3.3 … uitleggen welke rol biotische en abiotische factoren spelen bij de dynamiek binnen een ecosysteem
BIO/V/24
hab itat, geb oorte, sterfte, migratie, exoot, concurrentie
De kandidaat kan met behulp van de concepten voedselrelatie en interactie met (a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en voedselproductie benoemen welke relaties tussen populaties en ecosystemen bestaan en beargumenteren op welke wijze vraagstukken die daar betrekking op hebben, kunnen worden benaderd
BIO/V/32
voedselketen, voedselweb , trofische niveaus, predatie, vraat, signaalstoffen, symb iose, parasitisme, mutualisme, commensalisme
Biodiversiteit
Beschrijving van biodiversiteit
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld enkele ecosystemen beschrijven aan de hand van kenmerkende soorten organismen. soortensamenstelling, indicatorsoort, verspreidingsgeb ied, adaptatie
Bedreigingen van biodiversiteit
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld de invloed van klimaat(verandering) op biodiversiteit herkennen … invloeden van mensen op biodiversiteit beschrijven b iodiversiteitsverlies, rode lijst, versnippering, eutrofiering, klimaatverandering
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld beschrijven hoe biodiversiteit kan worden benaderd op verschillende organisatieniveaus: op het niveau van soorten (organismen), van genen en van ecosystemen (...)
BIO/V/38
soortensamenstelling, indicatorsoort, verspreidingsgeb ied, adaptatie, uitheems, inheems
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld (…) uitleggen door welke oorzaken de biodiversiteit wordt bedreigd, wat de rol van de mens daarin is en welke maatregelen genomen kunnen worden voor het behoud van soorten; … veranderingen van de biodiversiteit in de loop van tijd uitleggen, onder andere met behulp van het begrip natuurlijke selectie
BIO/V/38
b iodiversiteitsverlies, rode lijst, versnippering, eutrofiering, versterkt b roeikaseffect, exoot, invasieve soort
Afhankelijkheid van biodiversiteit
Duurzaamheid
Duurzame ontwikkeling
n.v.t.
F3 De kandidaat kan in contexten bijvoorbeeld (...) uitleggen hoe het bestaan van de mens afhankelijk is van de biodiversiteit: voedselvoorziening, medicijnproductie, grondstof en brandstof productie, waterzuivering, afbraak gifstoffen, bijdrage aan een stabiel klimaat (… )
BIO/V/38
BIO/V/32
D4.1.4 /D4.2.3 De kandidaat kan in een context de accumulatie van schadelijke stoffen in een voedselketen uitleggen D4.2.5 … beschrijven wat onder duurzame ontwikkeling wordt verstaan, in het bijzonder duurzame energie- en voedselproductie D4.2.6 _beargumenteren op welke wijze vraagstukken die betrekking hebben op duurzame ontwikkeling, kunnen worden benaderd Invloed van de mens
B8.1.3 De kandidaat kan in een persistent, b iologisch context beargumenteren met afb reekb aar, accumulatie welke maatregelen de mens energiestromen kan beïnvloeden B8.2.3 … beargumenteren met welke maatregelen de mens nutriëntenkringlopen en daarmee het systeem Aarde kan beïnvloeden B8.3.4 … beargumenteren met welke maatregelen de mens de zelfregulatie van ecosystemen kan beïnvloeden eutrofiëring, b roeikaseffect, b iob randstof
D5.1.4 /D5.2.3 De kandidaat kan in een context de accumulatie van giftige stoffen in een voedselketen uitleggen D5.2.5 … beschrijven wat onder duurzame ontwikkeling wordt verstaan, in het bijzonder duurzame energie- en voedselproductie D5.2.6 _beargumenteren op welke wijze vraagstukken die betrekking hebben op duurzame ontwikkeling, kunnen worden benaderd persistent, b iologisch afb reekb aar, accumulatie B8.1.3 De kandidaat kan in een context beargumenteren met welke maatregelen de mens energiestromen kan beïnvloeden B8.2.3 … beargumenteren met welke maatregelen de mens nutriëntenkringlopen en daarmee het systeem Aarde kan beïnvloeden B8.3.4 … beargumenteren met welke maatregelen de mens de zelfregulatie van ecosystemen kan beïnvloeden eutrofiëring, b roeikaseffect, b iob randstof
BIO/V/24