Welke toekomst voor Europa? Dhr. Prof. van Staden
Een uitspraak van Madalin Allbright, minister van Buitenlandse zaken in de Clinton regering: “Om Europa te begrijpen moet je of een genie zijn of een Fransman”. Veronderstellend dat er vanavond weinig Fransmannen in de zaal zitten, ga ik er van uit dat we allemaal genieën zijn en dat we vanavond tot enig begrip van Europa komen. Als we praten over Europa dan hebben we het voornamelijk over de Europese Unie. De Europese Unie omvat momenteel 25 lidstaten en er zijn nog meer staten die graag lid willen worden zoals Bulgarije, Roemenië Kroatië en Turkije. Verwacht wordt dat deze lidstaten in de komende jaren ook deel zullen nemen aan de EU. Drie kwesties zullen deze avond aan bod komen. Ten eerste gaan we terug naar een half jaar geleden; het Grondwettelijke Verdrag, de Europese constitutie. Dit leidde tot een hoop weerstand onder de Franse en Nederlandse bevolking. Hierbij zullen we nagaan tot welke noemers de bezwaren van veel burgers te herleiden zijn ten aanzien van het project. In de tweede plaats wil ik de vraag aan de orde stellen wat er dient te gebeuren om het vertrouwen van veel burgers in het Europese project te herstellen? En ten derde: hoe moeten wij de rol van Europa in de wereld zien en hoe dienen Europese landen hun relatie met de Verenigde Staten als belangrijkste speler op het toneel te definiëren? Om te beginnen: wat zijn de oorzaken van de bezwaren, de frustratie en onrust onder de bevolking tegen het Europese project van het constitutionele verdrag, de Europese Grondwet? Terecht is opgemerkt, dat de kritiek van vele burgers weinig van doen had met de inhoud van de Grondwet, maar dat de kritiek pas goed kan worden gewogen wanneer we kijken naar de context waarbinnen ja of nee tegen de Grondwet moet worden geplaatst. Vele critici hebben erop gewezen dat het in de afgelopen vijftien jaar wel erg snel is gegaan met Europa. Aan het begin van de jaren ’90 is, tijdens het Nederlandse voorzitterschap, overeenstemming bereikt, bekend als het Verdrag van Maastricht. Het verdrag was pas kort in werking toen er over verdergaande verplichtingen en een nieuw verdrag werd gesproken. Intussen waren we ook druk bezig met de implementatie van een aantal wezenlijke bepalingen uit het Verdrag van Maastricht, zowel met betrekking tot de economische en monetaire unie die uiteindelijk heeft geleid tot de invoering van een gemeenschappelijke munt. Parallel aan deze ontwikkeling kregen we te maken met uitbreiding van twaalf naar vijftien naar vijfentwintig landen. Er was overeenstemming bereikt over het Verdrag van Amsterdam en vervolgens werden er nog meer ambities getoond: er moest een Europese Grondwet komen. Geen wonder dat vele burgers deze ontwikkelingen te snel vonden! Wij worden ver afgehouden van het stuurmechanisme en niemand kan ons vertellen wat de eindbestemming van deze trein is! Toen burgers de kans kregen hun mening te uiten, hebben velen deze kans gegrepen om bezwaren aan te tekenen tegen de gang van zaken. Dat is één kant van de zaak die tegelijkertijd een belangrijk deel van de verklaring inhoudt. Zoals gezegd, de tegenstanders waren erg pessimistisch en zagen de toekomst erg somber in. Zij maken zich zorgen over het behoud van banen en de economische vooruitzichten. Terwijl het Europees beleid is gericht op vereniging van samenwerking - als antwoord op de uitdaging van de globalisering – zagen veel burgers Europa als onderdeel van een complot van de globalisering. Europa, in de beleving van veel mensen, stond voor het opengooien van de grenzen, ruimbaan voor goedkope arbeid en onbegrensde migratie en import van georganiseerde misdaad. En dat is een buitengewoon trieste conclusie die je moet trekken. Naar mij idee zijn de Europese landen alleen langs de weg van krachtige samenwerking in staat om de moordende concurrentie aan te gaan op de wereldmarkt. Echter, veel burgers hebben een andere conclusie getrokken.
Een ander perspectief is dat Europa in de waarneming van veel burgers geld als ondoorzichtig bureaucratisch monster die zich te buiten gaat aan de bemoeienis aan allerlei onderdelen van het maatschappelijk leven. Veel mensen hebben zich vrolijk gemaakt over het feit dat er richtlijnen zijn met betrekking tot de wipkip, de ladders van glazenwassers enzovoorts. Wat dan vaak over het hoofd wordt gezien is dat een zeer groot deel van de wetgevende productie uit Brussel afkomstig is van de lidstaten zelf. Wat daarbij ook in aanmerking moet worden genomen is dat de gang van zaken in Nederland en Frankrijk op onbarmhartige en niets verhullende wijze een brede kloof heeft blootgelegd tussen de politieke elite en de burgers. Er was consensus onder politieke partijen, onder media en werkgevers; en dan stemt 60 % van de bevolking tegen! En in serieuze literatuur is er terecht op gewezen dat in die perceptie van de burgers de Europese Unie geldt als een elite project. Tot zover het verleden. Laten we kijken naar de huidige situatie. Op het ogenblik gaan er stemmen op in landen en in het Europees Parlement dat ondanks het overduidelijk nee, er toch wordt verdergegaan met het project van de Europese Grondwet. De nieuwe bondskanselier is van mening dat er toch een goede kans bestaat om een meerderheid te vinden in de lastige landen, mits het goede moment (een aantrekkende conjunctuur) en een juiste bewoording wordt gekozen. Wat vind ik daarvan? In dit opzicht ben ik het met minister Bot eens, dat het een doodlopende zaak is om opnieuw te proberen dit verdrag aanvaard te krijgen. Dit zou aangeven dat het oordeel van de burgers niet serieus genomen wordt. Het idee om prachtige woorden te wijden aan het sociale Europa is goed bedoeld, maar dit zou slechts een zoethoudertje zijn. Het cynisme bij de burgers zou eerder groter worden dan kleiner. Bovendien, als wordt vastgesteld dat er maar 13 landen zijn die wel tot goedkeuring van dit verdrag zijn gekomen, kunnen we niet voorbij gaan aan het feit dat er onder die 13 landen maar 1 land is geweest (Spanje) waar een referendum is gehouden. In andere landen is volstaan met een parlementaire procedure. En dan is er in Spanje nog twijfel over de legitimiteit van dit oordeel, gezien de lage stemmingsopkomst. Ik ben er zeker van dat wanneer er in Duitsland een referendum was gehouden, de meerderheid van de bevolking tegen had gestemd. Nogmaals, een tweede kans voor de Grondwet is er niet! Dit neemt niet weg dat er wel een dringend probleem bestaat met betrekking tot de bestuurbaarheid, slagvaardigheid en het handelend vermogen van de Europese Unie. Per slot van rekening is het zo dat het spel nu wordt gespeeld volgens het verdrag van Nice uit 2000. Maar die spelregels zijn in belangrijke mate voortzetting van de arrangementen uit de tijd dat de Europese Unie slechts 6 lidstaten telde. Wat men in de praktijk heeft gedaan is het extrapoleren van bestaande arrangementen om tot overeenstemming te komen. Tevens voorziet het bestaande Verdrag van Nice in een Europese Unie die uit niet meer dan 17 lidstaten bestaat. Dit betekent dat het Verdrag sowieso gewijzigd moet worden wanneer de Europese Unie doorgaat met uitbreiden. De sprong van 15 naar 25 impliceert kwalitatieve veranderingen ten aanzien van de Europese Unie. Er is noodzaak om tot een betere bestuurskundige structuur te komen! Dit betekent dat er toch een aantal punten uit de Grondwet gelicht moeten worden, zodat door middel van beperkte gedragswijziging de Europese Unie ook in de toekomst bestuursbaar blijft. Dit moge zo zijn, maar helaas zal deze weg van beperkte tekstwijziging, waarvoor naar mijn idee geen referendum noodzakelijk zou zijn gezien het beperkte karakter van deze operatie, niet voldoende zijn om het vertrouwen van de burger weer te versterken. Daarvoor zal meer nodig zijn. Om door te gaan op het eerste deel: het dienstbaar maken van de Europese Unie aan economische groei en technische innovatie. Het probleem hierbij is dat op Europees niveau niet zoveel gedaan kan worden om te komen tot economische regeneratie. De liberalisatie van de markt is nog niet voltooid. Afgelopen jaren hebben we de aandacht gericht op de vrijmaking van de industriële markt. Daarbij vergetende dat in moderne economieën 70 % van het nationaal inkomen wordt verdiend uit de dienstverlening. En als er een domein is waar de nationale
bescherming over de economische activiteiten ligt is het wel op het gebied van de dienstverlening. En als we kijken welke commotie de dienstrichtlijn van Bolkestein teweeg heeft gebracht, dan zien we dat de reflex en het instinct van nationale bescherming krachtig is en tevens een sta-in-de-weg voor de vrije markt in de dienstverlening. Op dat terrein kan de Europese Unie heel veel doen. Wat ook gedaan kan worden is het afschaffen van overbodige regelgeving, regelzucht, om de ondernemers meer lucht te bieden. Een ander optie is om te komen tot een verstandiger besteding van het Europese budget. Slechts 1 % van alle nationale inkomens gaat naar de Europese Unie, maar bij elkaar is dat 100 miljard euro! Ter vergelijking: de Nederlandse overheidsbegroting is 150 miljard). Van het Europese budget wordt ruim 40 % besteed aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid, ongeveer even hoog percentage aan regionale steun (interne ontwikkelingshulp), en dat heel weinig geld wordt uitgegeven aan innovatie. Maar op korte termijn is het onmogelijk om tot een andere verdeling te komen. Toni Blaire heeft eind vorig jaar geprobeerd een soort breekijzer te zetten in de allocatie van middelen, maar hij is gestuit op hardnekkig verzet van Frankrijk, de grootste profiteur van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Maar ook andere Zuid-Europese landen toonden verzet tegen dit punt. Er is dan ook duidelijk sprake van een Noord-Zuid tegenstelling binnen de Europese Unie. Ik heb een aantal terreinen genoemd die binnen de bevoegdheden, binnen het handelingsbereik, van de Europese Unie liggen. Maar waar ik al eerder heb gezegd dat de Europese Unie niet zo verschrikkelijk veel kan doen, heeft te maken met het feit dat het begrotingsbeleid nog steeds een nationale verantwoordelijkheid is, net als het arbeidsmarktbeleid. En wanneer wij met enige jaloezie kijken naar de economische prestaties van Groot-Brittannië, de Scandinavische landen stuiten we - net als Duitsland, Frankrijk en Italië - op het probleem dat we te maken hebben met een zeer rigide arbeidsmarkt. Al met al is het bijzonder moeilijk om nationale regeringen op een ander spoor te brengen. Mijn stelling is: een beleid van economische vernieuwing, creatie van werkgelegenheid, meer stedelijke innovatie; zou een hele goed manier zijn om het vertrouwen van de burger in Europa weer terug te winnen. Maar we stuiten hier aan de ene kant op een probleem van de verdeling van de bevoegdheden tussen de Europese nationale lidstaten zo is dat de individuele lidstaten aan het langste eind trekken, en dat vooral in de probleemlanden Duitsland, Frankrijk en Italië het buitengewoon moeilijk is om de gevestigde belangen aan te tasten. Het derde deel van mijn betoog heeft te maken met de internationale rol van Europa. Kortgeleden werd de vraag gesteld: wat moet Europa eigenlijk in de wereld? Europa is een economische gemeenschap, een welvaartsgemeenschap, een veiligheidsgemeenschap, op basis van verstandige economische interdependenties zijn we erin geslaagd om het veiligheidsdilemma en het onderlinge wantrouwen te verdrijven! En we proberen deze succesvolle formule ook toe te passen op dat andere deel van Europa. En Europa is zonder twijfel ook een waardegemeenschap, onze minister-president laat niet na om dat aspect naar voren te brengen. Maar waarom zou Europa dan ook in de wereld proberen een rol van betekenis te spelen? Ik denk dat daar een aantal argumenten voor te geven is. In de eerste plaats vormt de Europese Unie het grootste handelsblok in de wereld! Dit aandeel in de wereldhandel is ongeveer 27 procent, meer dan de Verenigde Staten. Bij dit percentage is de onderlinge handel geëlimineerd dus het gaat puur om de externe handelsbetrekkingen. Zoals eerder genoemd kan Europa bovendien gezien worden als een waardegemeenschap. Ofschoon ik zelf betwijfel dat je kunt volhouden dat de exclusieve waarden bestaan dat andere landen daar geen deel aan hebben! Het feit dat Europa een waardegemeenschap zou zijn, brengt ook verplichtingen met zich mee. Het
zou zeer hypocriet zijn om de mond vol te hebben van mensenrechten en de rechtstaat op het eigen erf, en dan te doen of er verder in de wereld op dit gebied niets aan de hand is. Dat schendingen van mensenrechten in Birma of Kongo ons niet aan zouden gaan. Dat is een positie die heel moeilijk vol te houden is. Hoezeer het economische en politieke in elkaar overgaan is heel recent gebleken op het terrein van de energie veiligheid. Poetin speelde met Oekraïne en andere landen, terwijl Duitsland privileges kreeg. Dit laat zien dat de politieke dimensie heel nadrukkelijk aanwezig is op het gebied van de internationale handel, terwijl je op het eerste gezicht zou zeggen dat het niets met politiek te maken heeft. Of we dat nu zouden willen of niet, we zijn onvermijdelijk object van politieke druk door andere landen. Dat betekent dat we ook gedwongen zijn om een bepaalde positie in de wereld te zoeken! Nu doen zich 2 wezenlijke vragen voor als we de rol van Europa op het wereldtoneel willen omschrijven. In de eerste plaats de vraag of Europa vooral z’n kracht moet zoeken als een civiele macht, een macht die buitenlandse politiek probeert te voeren op basis van soft-power, wat inhoudt dat het werkt op basis van instrumenten van diplomatie, economische en technologische hulpverlening, en bijdrage aan vredesondersteuning? En de voorstanders daarvan, de Scandinavische landen, Duitsland, maar ook het politiek links van Nederland, beargumenteren dan dat Europa in gelijke mate met de Verenigde Staten een comparatief voordeel heeft op dat terrein van soft-power. De andere positie is dat we het in deze wereld niet kunnen veroorloven om afstand te doen van het harde militaire instrumentarium en dat het zoeken van een rol van Europa in de wereld onvermijdelijk ook betekent dat Europa verantwoordelijkheden moet aanvaarden ten aanzien van de militaire machtsuitoefening. Dat is de keuze! Hierbinnen zal Europa een middenweg moeten zoeken. In de praktijk gaat het niet om een of-of keuze, maar om een en-en keuze. De casus Iran is onderwijs voor de vraag wat je kunt bereiken met diplomatieke middelen en wat je nodig hebt om te voorkomen dat je niet beet wordt genomen door in dit geval het regime in Iran. De tweede vraag die zich voordoet is: hoe moet Europa zijn relatie met de Verenigde Staten definiëren? En net als bij de eerste vraag geldt ook hier: bestaan er twee extremen of is het een continuüm? In de eerste plaats kun je zeggen dat het niet goed is voor deze wereld dat er een monopolist is als de Verenigde Staten, met zo’n groot aandeel in de militaire macht van de wereld. Monopolies zijn nooit goed, omdat altijd het risico van misbruik of arrogantie van deze macht aanwezig is. En we moeten streven naar een multipolaire orde en proberen een soort nieuwe stijl te ontwikkelen waar Europa een belangrijke plaats in heeft, tevens met China, Rusland en India. Deze positie heeft de meeste aanhang. De andere positie is de positie waarvoor de Britten hebben gekozen, en waar Nederland zich ook het meest comfortabel bij voelt, is de positie dat het een illusie is dat Europa ooit in staat zal zijn om een tegenmacht te mobiliseren ten opzichte van de Verenigde Staten. Als we dat zouden proberen, zou dat het unilateralisme in de Verenigde Staten aanwakkeren, en ook grote verdeeldheid zaaien tussen de Europese landen. De conclusie is dat wij moeten proberen als eenheid te komen, want als Europa niet eensgezind is dan in Europa niet in staat om invloed uit te oefenen op Washington. Op basis van het gelijkwaardig partnerschap moeten we wel onze steun en samenwerking aanbieden, maar wel de vrijheid houden om kritiek te leveren waar wij dat nodig vinden. Wanneer we instemmen met eensgezindheid stuiten we wel op een aantal problemen. In de eerste plaats is er sprake van een tegenstelling tussen Frankrijk en Groot-Brittannië. Ondanks de Geest van ‘Semalow’ die vaardig zal worden over Parijs en Londen. Sawalow is de plaats waar in 1998 de Fransen en de Britten overeenstemming bereikten over de vorming van een autonome militaire capaciteit om de diplomatie te ondersteunen. Dit was een opzienbarende ontwikkeling. Maar we hebben in het geval van Irak gezien dat de Britten kiezen voor de Amerikanen en niet voor de Fransen. Daar ligt een groot probleem.
Maar er is nog een ander probleem: Europa is een broze constructie als we de aandacht richten op het buitenlands beleid. De lidstaten zijn namelijk de baas, de Europese Commissie mag ook voorstellen doen, maar de praktijk laat zien dat voornamelijk de lidstaten initiatieven nemen. Bovendien is het zo dat de verantwoordelijkheden nog steeds liggen in de nationale hoofdsteden wat betreft het buitenlands- en veiligheidsbeleid, wat betekent dat de regel van unanimiteit geldt ten aanzien van de besluitvorming. Vijfentwintig ambassadeurs die het met elkaar eens moeten worden! Zolang het gaat om een tamelijk onschuldige humanitaire operatie met betrekkelijk weinig risico’s, dan mag men verwachten dat die overeenstemming op redelijk termijn kan komen. Maar als het er werkelijk van zou komen dat er in Iran met een nucleaire actie wordt gedreigd, is het bereiken van consensus een stuk moeilijker. En als wij als Nederlanders in alle nuchterheid deze problematiek doordenken, kunnen we niet anders concluderen dan dat Europa alleen slagvaardig zou kunnen optreden in tijden van internationale crisis als er één baas is die losstaat van de nationale hoofdsteden en die op basis van eigen gezag beslissingen kan nemen. Een alternatief, dat ook door Nederland is voorgesteld, is dat de grote drie landen Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië het gezag voeren. En aangezien het niet waarschijnlijk is dat die Europese federatie er zal komen en dat we toch behoefte hebben aan een slagvaardig beleid, is dit een redelijk alternatief. Maar, zoals eerder opgemerkt, kunnen de Fransen en Britten dan wel tot overeenstemming komen? Zijn de Spanjaarden, de Italianen en de Polen bereid om aan de kant te staan? Zij vinden ten slotte ook dat zij behoren tot de grotere Europese landen. Dus als je dit idee verder probeert uit te werken, betreed je een mijnenveld waar veel onaangename dingen kunnen gebeuren. Op dit punt is de toekomst voor de Europese Unie onzeker. Concluderend kan gezegd worden dat de toekomst van de Europese Unie onzeker is. Als wij niet een aantal maatregelen of hervormingen nemen om de bestuurbaarheid, de slagvaardigheid en het handelingsvermogen van de Europese Unie vergroten, dan kan het gebeuren wat velen vrezen (en andere hopen); dat Europa terugvalt naar het niveau van vrij handelsgebied. Er is een vrije markt, een autoriteit die toezicht houdt op de competitie, maar meer politiek beleid zal er niet worden uitgevoerd. Het zal u duidelijk zijn geworden dat ik een dergelijk Europa niet wens en dat ik pleit voor maatregelen op de korte termijn!