VAK : ALGEMENE TAALKENNIS DATUM: VRIJDAG 18 JULI 2008 TIJD : 08.15 – 09.00 UUR --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------5 1 Kies de uitdrukking die bij deze zin past.
Welk woord past op de open plek?
De brug moet binnen de vastgestelde tijd opgeleverd worden, dus we moeten ...
Het beste paard ... wel eens.
A B C D
een stok achter de deur hebben. het ijzer smeden als het heet is. met man en macht werken. van de wal in de sloot komen. 2
Hendrik heeft altijd kritiek op het werk dat anderen doen, maar zelf weet hij er ook niet veel van. Welk spreekwoord past bij deze zin? A B C D
Van de prins geen kwaad weten. Het klappen van de zweep kennen. De beste stuurlui staan aan wal. Paarden die de haver verdienen, krijgen ze niet. 3
Nu papa in een goede bui is, moet je hem toestemming vragen om naar het feestje te gaan.
A B C D
galoppeert graast hinnikt struikelt 6
Moeder heeft al vaker rijst met kip klaargemaakt. Het is nu tijd voor afwisseling. Een ander woord voor ‘afwisseling’ is ... A B C D
variatie. protest. eten. afkeuring.
7 Welke woorden zijn geen synoniemen van elkaar? A B C D
auteur - schrijver acteur – filmster salaris – werken gesneuveld - dood
Welk spreekwoord past het best bij deze zin? A B C D
Als het kalf verdronken is, dempt men de put. Je moet het ijzer smeden als het heet is. Als de kat van huis is, dansen de muizen. Je moet eieren voor je geld kiezen. 4
Vul in: Toestemming wordt ... A B C D
gebracht. gehouden. vervangen. verleend.
8 Welke woorden zijn geen synoniemen van elkaar? A B C D
medicijn – geneesmiddel bevel – opdracht theater – bioscoop cijfer – letter
13
9 Welke woorden zijn synoniemen van elkaar?
In welke regel staat een tegenstelling?
A B C D
A B C D
beginnen – eindigen momenteel – nu lopen – vallen robuust – zwak
goed luisteren een betrokken lucht een ijverige leerling een gemene jongen
− − − −
aandachtig luisteren een bewolkte lucht een luie leerling een wrede jongen
10 In één van de volgende zinnen hebben de vetgedrukte woorden dezelfde betekenis. In welke zin is dat zo? A Mama heeft het eten lekker bereid, maar ik ben niet bereid het op te eten. B Laat die rommel maar staan, anders kom je nog te laat. C Hij spreekt een andere taal, daarom verstaat hij mijn taal niet. D Bij de nieuwe zaak op de hoek was er een vechtpartij, maar ik bemoeide mij niet ermee, het was niet mijn zaak.
11 Een anonieme brief is een brief die ... A B C D
niet bezorgd is. niet duidelijk geschreven is. niet geadresseerd is. niet ondertekend is. 12
Kies het juiste woord. Robert probeerde zijn voetbal uit de trens te pakken. Zijn hand zit nu onder de modder en zijn zusjes staan stiekem te ... A B C D
gieren. giechelen. schateren. brullen.
14 We maken van werkwoorden zelfstandige naamwoorden. Voorbeeld: monteren – monteur Welk zelfstandig naamwoord eindigt niet op -eur? A B C D
adviseren controleren profiteren organiseren 15
Welk woord moet je invullen om een goede vergelijking te krijgen? Hij zweeg als ... A B C D
het graf. een sufferd. de dood. Brugman. 16
In welke zin zijn de aanhalingstekens goed gebruikt? A „Waarom heb je je kleren niet goed opgehangen? zegt moeder.” B Rudi antwoordde: „Dat hij zijn schoenen wel had weggezet.” C „Vandaag zijn we gaan zwemmen,” vertelt Carla, „en we gingen met de bus.” D „Jammer,” dat ik er niet bij was, zegt Rudi.
21
17 Welke zin is goed? A Bij de vorige vergadering waren er minder leden aanwezig. Op deze vergadering zijn de meeste er wel. B Ik eet liever bruin brood, want dat is meer beter dan wit brood. C Je leest vaak in de krant: „Koop in die winkel, daar is alles veel goedkoop.” D Men moet niet proberen veel geld uit te geven dan men verdient. 18 In de 4 zinnen hieronder staat er een vorm van het werkwoord interesseren? Welke vorm is goed geschreven? A Het interesseerd mij niet, hoe jij over die zaak denkt. B Interesseert het spel van die kinderen je? C Het interesseerdde het schoolhoofd niet, wie de ruit kapot gemaakt had, de hele klas kreeg straf. D Ik ben niet geïnteresseert in die praatjes van jou. 19 Bij welk tweetal woorden wordt het meervoud op dezelfde manier gevormd? A B C D
aquarium – etalage – rekening – doos –
museum paraplu bakker kers 20
Van tafel en poot kun je een nieuw woord vormen: tafelpoot Bij welke woorden hieronder kan dat niet op dezelfde manier? A B C D
bril + montuur hond + hok hoofd + winkel wandel + stok
Welke woorden hieronder hebben twee meervoudsvormen? 1. datum 2. ventilator 3. arrestatie 4. rooster 5. ziekte A B C D
1, 2 en 3 1, 2 en 5 2, 3 en 4 2, 4 en 5 22
Hieronder staan genummerde verbindingswoorden die moeten worden ingevuld. 1 2 3 4 en omdat toen terwijl In welke zin is het nummer goed ingevuld? A Ik was vanmorgen laat op school .. 1.. het verkeer erg druk was. B Vlak bij de school wilde ik de straat oversteken, .. 2.. er juist een fietser aankwam. C De fietser schrok, .. 3.. botste tegen een lantaarnpaal. D Hij viel op de grond .. 4.. ik naar de overkant rende.
23 Welke werkwoorden krijgen allebei in de verleden tijd stam + te ? A B C D
lachen en wachten lopen en geloven reizen en waken slapen en schoppen
24
28
Wat is in de volgende zin het naamwoordelijk gezegde?
Welke voorzetsels passen op de open plaatsen?
Mijn vriendin Corrie wordt later verpleegster. Het naamwoordelijk gezegde is ... A B C D
Corrie wordt. mijn vriendin wordt. wordt later. wordt verpleegster.
De atleet behaalde na de derde sprong de tweede prijs. Het lijdend voorwerp in deze zin is ... de atleet. na de derde sprong. de tweede prijs. behaalde.
op – door – achter – voor tijdens – bij – naar – voor tijdens – in – naar – om na – naar – bij – om
Ga na hoeveel voorzetsels er in de onderstaande zinnen voorkomen. Zwervers vormen een groot probleem in onze samenleving. Ze vallen vaak de mensen op straat lastig, waardoor die erg boos worden. Er zijn zelfs doden gevallen onder de zwervers, hetgeen voor veel kritiek heeft gezorgd. De regering wil graag een oplossing voor dit zwerversprobleem. Ik tel ... voorzetsels.
26 Hoeveel zinnen haal je uit dit stuk? Carlo was tevreden met zijn leven hij had niets te klagen want alles liep gesmeerd in het bedrijf had hij enkele weken terug promotie gemaakt hij was eerste-klas machinist geworden Carlo was toen zesentwintig jaar oud en woonde nog bij zijn moeder in met twee broertjes en een zusje. A B C D
A B C D
29
25
A B C D
... een wandeling ... de Palmentuin kwam een zwerver ... ons toe ... brood te vragen.
A B C D
3 4 5 6 30 Weet jij welk woord bij plaatje 1 hoort?
4 zinnen 5 zinnen 6 zinnen 7 zinnen
1
2 2
3
27 Welke afkorting past in de zin? Het hoofd van de school maakt bekend dat er op 24 november een snoeppauze zal worden gehouden ... Onafhankelijkheidsdag. A B C D
i.v.m. m.b.t. m.i.v. d.m.v.
A B C D
tegenaan onderdoor overheen tussendoor
4
31
35
1. Karijokromo 2. Goerdin 3. Koendjbihari 4. Osemba 5. Graanoogst
Sommige woorden worden zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt.
De goede alfabetische volgorde wordt:
Welk van de onderstreepte woorden is figuurlijk gebruikt?
A B C D
A B C D
2–1–3–5-4 2–5–1–3–4 5–2–3–1–4 5–2–1–3–4
een dikke man een diepe put een donkere nacht een zware opdracht
32 36 In het klassenregister staan de namen van de leerlingen in alfabetische volgorde.
A Wie heeft dat boek, wat hier lag weggehaald? B Dat meisje die je dat verhaal verteld heeft, jokt gewoon. C Ik ken een zwembad dat je aan de Weidestraat kunt vinden. D Ik ken een verhaal, die ik je wil vertellen.
Dit zijn de namen: 1. 2. 3. 4. 5.
Elsberg Elsenhout Elshot Elsperman Elstak
De naam Elskamp moet er bij; die moet staan tussen ... A B C D
Welk verbindingswoord is goed gebruikt?
1 en 2. 2 en 3. 3 en 4. 4 en 5.
37 In welke rij zijn alle verwijswoorden goed gebruikt? A B C D
33 Wat hoort bij elkaar? A B C D
geluid gebalk geblaf gehinnik gekakel
− − − −
mannetje hengst reu ezel haan 34
In welke rij is een woord fout gekozen? A B C D
computer – telefoon – bureau – naaimachine apotheek – arts – recept – injectie vakantie – spijbelen – repetitie – huiswerk zwemmen – voetballen – scheidsrechter – score
deze voordeel, deze situatie, deze boodschap. deze bezem, deze dweil, deze handdoek. dat gezicht, dat linkerbeen, dat grote teen. dat broodmes, dat kopje, dat paplepel. 38
Bijna viel ik van de trap, omdat ik de vloermat niet had gezien. In deze zin staan onder andere ... A B C D
2 werkwoorden en 2 zelfstandige naamwoorden. 2 werkwoorden en 3 zelfstandige naamwoorden. 3 werkwoorden en 1 voorzetsel. 3 werkwoorden en 3 voorzetsels.
40 39 Millia schrijft aan haar oma: Morgen gaan wij met de klas naar het postkantoor. Mijn vriendin vindt het leuk, maar ik vind er niet veel aan. De juf heeft vertelt dat wij een kaartje zullen posten en dat dit door de postbode bezorgd word. De werkwoorden die Millia fout schreef, zijn ... A B C D
vindt – vertelt – bezorgd vind – vertelt vertelt – word vind – bezorgd - word
Dit plaatje is ... A B C D
een advertentie. een oproepberichtje. een artikeltje. een prijslijst.