WC01 01A IK BEN EEN HEER IK BEN EEN MAN WC01 01B HIJ IS EEN MAN WC01 02A HIJ IS EEN HEER WC01 02B IK BEN EEN VROUW WC01 03A IK BEN EEN DAME

IK BEN EEN MAN IK BEN EEN HEER HIJ IS EEN MAN HIJ IS EEN HEER IK BEN EEN VROUW IK BEN EEN DAME ZIJ IS EEN VROUW ZIJ IS EEN DAME ZIJ IS HIER HIJ IS DAAR IK BEN HIER ZIJ IS DAAR IK BEN EEN JONGEN WIJ ZIJN JONGENS IK BEN EEN MEISJE WIJ ZIJN MEISJES DIT IS EEN FLES DE FLES IS HIER DIT IS EEN STOEL DE STOEL IS DAAR DE FLES IS HIER ZE IS HIER DE DAME IS HIER ZIJ IS HIER DE STOEL IS DAAR HIJ IS DAAR DE HEER IS DAAR HIJ IS DAAR DIT IS EEN HOED DIT ZIJN DRIE HOEDEN DIT IS EEN FLES DIT ZIJN DRIE FLESSEN DE HOEDEN ZIJN HIER ZE ZIJN HIER DE FLESSEN ZIJN DAAR ZE ZIJN DAAR

WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC01 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02 WC02

01A 01B 02A 02B 03A 03B 04A 04B 05 06 07 08 09 10 11 12 01 02 03 04 05A 05B 06A 06B 07A 07B 08A 08B 09A 09B 10A 10B 11A 11B 12A 12B

DIT IS EEN MAN DIT IS EEN HEER DIT ZIJN DRIE MANNEN DIT ZIJN DRIE HEREN DIT IS EEN VROUW DIT IS EEN DAME DIT ZIJN DRIE VROUWEN DIT ZIJN DRIE DAMES DE MANNEN ZIJN HIER DE HEREN ZIJN HIER ZE ZIJN HIER DE VROUWEN ZIJN DAAR DE DAMES ZIJN DAAR ZE ZIJN DAAR HIJ IS DAAR ZE ZIJN DAAR ZIJ IS HIER WE ZIJN HIER HIJ IS DAAR ZE ZIJN DAAR WE ZIJN HIER ZE ZIJN HIER DIT IS EEN HOED DIT IS MIJN HOED DIT IS ZIJN HOED DIT IS HAAR HOED DIT IS EEN HAND DIT IS MIJN HAND DIT IS ZIJN HAND DIT IS HAAR HAND DIT IS EEN ARM DIT IS EEN BEEN DIT IS EEN VOET DIT IS EEN MAN DIT ZIJN DE ARMEN VAN DE MAN DIT ZIJN DE BENEN VAN DE MAN


13A 13B 13C 13D 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 16A 16B 16C 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 01A 01B 01C 02A 02B 02C

DIT ZIJN DE VOETEN VAN DE MAN DIT IS EEN TAFEL DE TAFEL IS HIER HIJ IS HIER DIT IS EEN STOEL DE STOEL IS HIER HIJ IS HIER DIT IS EEN GLAS HET GLAS IS HIER HET IS HIER DAT ZIJN GLAZEN DE GLAZEN ZIJN DAAR ZE ZIJN DAAR DIT IS EEN BOEK HET BOEK IS HIER HET IS HIER DAT ZIJN BOEKEN DE BOEKEN ZIJN DAAR ZE ZIJN DAAR DE MAN EN VROUW ZIJN HIER DE MAN EN VROUW ZIJN DAAR DIT IS EEN SCHIP DIT IS EEN FLES HET SCHIP IS IN DE FLES DE SCHEPEN ZIJN OP HET WATER DIT IS WATER HET WATER IS IN DE FLES HET GLAS IS OP DE TAFEL HET WATER IS IN DE FLES HET IS IN DE FLES HET GLAS EN DE FLES ZIJN OP DE TAFEL HET WATER IS IN HET GLAS HET IS IN HET GLAS IK HEB EEN BOEK HIJ HEEFT EEN BOEK WE HEBBEN BOEKEN


02D 03A 03B 03C 04A 04B 04C 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 08A 08B 08C 09A 09B 10A 10B 11 12A 12B 13 14 15A 15B 15C 16A 16B 01 02 03

ZE HEBBEN BOEKEN HET MEISJE HEEFT EEN GLAS DE JONGEN HEEFT EEN FLES DE VROUW HEEFT EEN BOEK DE DAME HEEFT EEN BOEK DE HEER MAN HEEFT EEN HOED DE HEER HEEFT EEN HOED IK HEB EEN HOED IK HEB EEN HOOFD IK HEB MIJN HOED OP HET HOOFD IK HEB MIJN HOED IN DE HAND DIT IS MIJN HOED IK HEB MIJN HOED IN DE HAND DAT IS ZIJN HOED HIJ HEEFT ZIJN HOED IN DE HAND DAT IS ZIJN HOED HIJ HEEFT ZIJN HOED OP HET HOOFD DAT IS HAAR HOED ZIJ HEEFT HAAR HOED IN DE HAND IK HEB EEN HOED HIJ IS OP DE TAFEL IK ZAL DE HOED VAN DE TAFEL NEMEN IK NEEM DE HOED VAN TAFEL IK NAM DE HOED VAN TAFEL IK HEB DE HOED IN HANDEN DE HOED VAN DE HEER IS OP DE TAFEL HIJ ZAL ZIJN HOED VAN TAFEL NEMEN HIJ NEEMT DE HOED VAN TAFEL HIJ NAM DE HOED VAN TAFEL HIJ HEEFT DE HOED IN DE HAND HIJ HEEFT ZIJN HOED IN DE HAND HIJ ZAL DE HEER ZIJN HOED GEVEN HIJ GEEFT DE HEER ZIJN HOED HIJ GAF DE HEER ZIJN HOED DE HEER HEEFT DE HOED IN HANDEN HIJ ZAL DIE DAME ZIJN HOED GEVEN


04 05 06 07A 07B 08A 08B 09 10 11 12 13A 13B 14A 14B 15A 15B 16A 16B 01A 01B 02 03 04A 04B 05 06 07 08A 08B 08C 09 10 11 12 13

HIJ GEEFT DIE DAME ZIJN HOED HIJ GAF DIE DAME ZIJN HOED DE DAME HEEFT DE HOED VAN DE HEER IN HANDEN ZIJ ZAL DE HOED OP DE TAFEL LEGGEN ZIJ LEGT DE HOED OP DE TAFEL ZIJ LEGDE DE HOED OP DE TAFEL DE HOED VAN DE MAN IS OP DE TAFEL IK ZAL DE HOED VAN DE DAME OP DE TAFEL LEGGEN IK LEG DE HOED VAN DE DAME OP DE TAFEL IK LEGDE DE HOED VAN DE DAME OP DE TAFEL DE HOED VAN DE HEER EN DE HOED VAN DE DAME ZIJN OP TAFEL WAT IS DAT ? DAT IS EEN HOED « WAT IS DAT ? » IS EEN VRAAG « DAT IS EEN HOED » IS EEN ANTWOORD « IS DAT EEN HOED ? » DAT IS EEN VRAAG « JA, DAT IS EEN HOED » DAT IS EEN ANTWOORD « IS HET WATER IN DE FLES ? » DAT IS EEN VRAAG « NEEN, HET WATER IS NIET IN DE FLES » DAT IS EEN ANTWOORD DIT IS EEN HUIS DIT IS EEN RAAM VAN HET HUIS DIT ZIJN RAMEN VAN HET HUIS DIT IS DE DEUR VAN HET HUIS DIT ZIJN HUIZEN DIT IS EEN STRAAT ER IS EEN MAN IN DE STRAAT DAT IS ZIJN HUIS DE MAN IS HIER ZIJN HUIS IS DAAR HIJ ZAL NAAR HUIS GAAN HIJ GAAT NAAR HUIS HIJ GING NAAR HUIS


14 15 16 01 02 03 04 05 06 07 08 09A 09B 10A 10B 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 12D 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 04 05A

HIJ IS DAAR HIJ IS BIJ ZIJN HUIS WAAR WAS HIJ ? HIJ WAS HIER HIJ GAAT NAAR HUIS WAAR IS HIJ ? HIJ IS AAN DE DEUR HIJ IS AAN DE DEUR VAN ZIJN HUIS DIT IS EEN KAMER DAT IS EEN DEUR DIT IS EEN DEUR DIT ZIJN RAMEN DIT IS DE KAMERVLOER DIT ZIJN DE RAMEN VAN DE KAMER DIT IS EEN RAAM EN DAT IS EEN RAAM DIT RAAM IS OPEN DIT RAAM IS DICHT EN DIT IS EEN DEUR DEZE DEUR IS OPEN DIT IS EEN DEUR DEZE DEUR IS DICHT DIT IS EEN MUUR DIT IS EEN FOTO DE FOTO IS AAN DE MUUR DIT IS DE FOTO VAN EEN MAN EN VAN EEN VROUW DIT IS EEN HAAK DIT IS HET TOUWTJE VAN DE FOTO DIT IS DE LIJST VAN DE FOTO WAT ZIJN ZAKEN ? EEN HUIS IS EEN ZAAK HUIZEN ZIJN ZAKEN EEN HOED IS EEN ZAAK HOEDEN ZIJN ZAKEN RAMEN EN DEUREN ZIJN ZAKEN TAFELS EN STOELEN ZIJN ZAKEN DAT IS EEN MAN


05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 08C 08D 09A 09B 10A 10B 11A 11B 11C 12A 12B 12C 12D 01A 01B 01C 01D 01E 01F 01G 02A

DAT IS EEN VROUW DAT IS EEN JONGEN DAT IS EEN MEISJE MANNEN EN VROUWEN JONGENS EN MEISJES ZIJN PERSONEN IN DEZE KAMER ZIJN TWEE PERSONEN DEZE PERSONEN ZIJN EEN JONGEN EN EEN MEISJE ZIJ IS AAN DE DEUR EN HIJ IS AAN HET RAAM ZIJ ZAL NAAR HET RAAM GAAN ZIJ GAAT NAAR HET RAAM WAAR WAS ZIJ ? ZIJ WAS AAN DE DEUR ZIJ GING NAAR HET RAAM WAAR IS ZIJ ? ZIJ IS AAN HET RAAM ZIJ IS MET DE JONGEN AAN HET RAAM ZE ZIJN AAN HET RAAM ZE ZIJN SAMEN ZIJ IS BIJ HEM HIJ IS BIJ HAAR ZE ZIJN SAMEN AAN HET RAAM DEZE BOEKEN ZIJN SAMEN OP EEN PLANK DIT IS EEN PLANK HET IS EEN BOEKENPLANK DEZE BOEKEN ZIJN NIET SAMEN ZE ZIJN OP EEN BOEKENPLANK MAAR ZE ZIJN NIET SAMEN ZE ZULLEN VAN HET RAAM NAAR DE DEUR GAAN ZE GAAN VAN HET RAAM NAAR DE DEUR ZE WAREN AAN HET RAAM ZE GINGEN NAAR DE DEUR HIJ GING MET HAAR EN ZIJ GING MET HEM ZE GINGEN SAMEN NAAR DE DEUR ZIJ IS WEER AAN DE DEUR HIJ IS MET HAAR ZE ZIJN SAMEN AAN DE DEUR IK HEB HET BOEK IN DE HAND IK ZAL HET TUSSEN DE ANDERE TWEE BOEKEN PLAATSEN


02B 02C 02D 02E 03A 03B 03C 04 05A 05B 05C 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 08C 08D 08E 09 10A 10B 11A 11B 11C 12A 12B 12C 13A 13B

NU IS HET TUSSEN DE ANDERE TWEE BOEKEN HET IS WEER OP DE BOEKENPLANK IK HAD HET IN DE HAND NU HEB IK HET NIET MEER IN DE HAND WAAR IS HET ? DIT IS EEN KAMER WAT ZIET U IN DEZE KAMER ? ZIET U DE VLOER EN DE DRIE MUREN VAN DE KAMER ? ZIET U EEN DEUR EN TWEE RAMEN ? IS EEN RAAM OPEN ? IS HET ANDERE RAAM DICHT ? WAT ZIET U IN DEZE KAMER ? ZIET U DE TWEE STOELEN ? ZIET U DE 2 BOEKENPLANKEN TUSSEN DE STOELEN ? DEZE ZAKEN ZIJN IN DE KAMER DE KAMER IS IN EEN HUIS DIT IS MIJN HOOFD DAT IS HAAR HOOFD DIT ZIJN MIJN OGEN DIT IS EEN OOG DIT IS EEN ANDER OOG HAAR OGEN ZIJN OPEN HAAR OGEN ZIJN DICHT MIJN OGEN ZIJN OPEN IK ZIE HAAR OGEN ZIJN DICHT ZIJ ZIET NIET IK ZIE ZE ZIJ ZIET ME NIET HAAR OGEN ZIJN OPEN ZIJ ZIET WAT ZIET ZIJ ? ZIJ ZIET ME ONZE OGEN ZIJN OPEN HAAR OGEN ZIJN OPEN ZIJ ZIET


14A 14B 14C 14D 14E 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 16D 16D 16E 16F 01 02 03A 03B 03C 04A 04B 05A 05B 05C 05D 05E 05F 06A 06B 06C 06F 06G 07A 07B

HAAR OGEN WAREN DICHT ZIJ ZAG NIET ZIJ ZAG ME NIET HAAR OGEN ZIJN DICHT ZE WAREN OPEN ZIJ ZAG WAT ZAG ZIJ ? ZIJ ZAG ME WAT ZIET U ? IK ZIE EEN SCHIP WAT HEBT U IN DE HAND ? DIT IS EEN BRIL ZIET U HET SCHIP ? JA IK ZIE HET SCHIP EEN MAN HEEFT TWEE OGEN IK HEB TWEE OGEN DAT ZIJN MIJN OGEN EEN MAN HEEFT EEN NEUS IK HEB EEN NEUS DAT IS MIJN NEUS EEN MAN HEEFT EEN MOND IK HEB EEN MOND DAT IS MIJN MOND DE MOND VAN DEZE MAN IS OPEN HIJ ZEGT « MOND » ZIJN MOND IS DICHT HIJ ZEGT NIETS ZIJN MOND IS DICHT HIJ ZAL « MOND » ZEGGEN HIJ ZEGT « MOND » ZIJN MOND IS OPEN HIJ ZEI « MOND » ZIJN MOND IS WEER DICHT HIJ ZEGT NIETS DIT ZIJN DRIE BOEKEN ZE ZIJN OP EEN BOEKENPLANK


07C 07D 07E 08A 08B 08C 08D 08E 9A 9B 10 11 12A 12B 13A 13B 13C 13D 13E 13F 14A 14B 14C 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 16E 16F 16G 01A 01B

DIT BOEK IS TUSSEN DE ANDERE TWEE BOEKEN IK HEB HET BOEK IN DE HAND HET WAS OP DE BOEKENPLANK HET WAS TUSSEN DE ANDERE TWEE BOEKEN DAT ZIJN DE BLADZIJDEN VAN HET BOEK DAT BOEK IS OPEN HET IS NIET DICHT DAT ZIJN DE VINGERS VAN MIJN HAND DIT IS DE DUIM DEZE VINGER IS TUSSEN TWEE VINGERS VAN MIJN HAND DE NEUS IS TUSSEN DE OGEN HIJ IS TUSSEN DE OGEN EN DE MOND DE MOND IS ONDER DE NEUS DE NEUS IS BOVEN DE MOND HET LICHT IS BOVEN DE TAFEL DE HOND IS ONDER DE TAFEL DAT IS HET HAAR VAN EEN MAN HET IS KORT DAT IS HET HAAR VAN EEN VROUW HET IS LANG DAT ZIJN ZIJN OREN (VAN DE MAN) WAAR ZIJN HAAR OREN ? ZE ZIJN ONDER HET HAAR DAT IS HET HOOFD VAN EEN MAN DAT IS ZIJN AANGEZICHT DE OGEN DE NEUS EN DE MOND ZIJN DELEN VAN HET AANGEZICHT DIT IS EEN HORLOGE HET IS AAN DE MUUR HET IS BOVEN DE TWEE BOEKENPLANKEN DE BOEKENPLANKEN ZIJN ONDER HET HORLOGE DAT IS EEN HORLOGE HET HORLOGE HEEFT 2 WIJZERS : DE GROTE WIJZER EN DE KLEINE WIJZER DE GROTE WIJZER IS OP VIJF DE KLEINE WIJZER IS TUSSEN ZEVEN EN ACHT WAAR IS DE KLEINE WIJZER ? DE KLEINE WIJZER IS OP TIEN


01C 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 04C 05A 05B 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 08D 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 12D 13A 13B

WAAR IS DE GROTE WIJZER ? DE GROTE WIJZER IS OP EEN HET IS TIEN UUR VIJF MINUTEN DE TWEE WIJZERS ZIJN OP TWAALF HET IS MIDDAG DE TWEE WIJZERS ZIJN WEER OP TWAALF HET IS MIDDERNACHT DE GROTE WIJZER VAN HET HORLOGE IS TUSSEN EEN EN TWEE TWEE IS TUSSEN EEN EN DRIE DRIE IS TUSSEN TWEE EN VIER NEGEN IS TUSSEN ACHT EN TIEN IK HEB EEN BOEK IN DE HANDEN HET WAS OP DE BOEKENPLANK HET WAS TUSSEN DE ANDERE TWEE BOEKEN HET BOEK IS OPEN HET IS NIET DICHT DIT IS EEN VROUW DIT IS HAAR HOOFD DIT ZIJN HAAR ARMEN DIT ZIJN HAAR BENEN DIT ZIJN HAAR VOETEN HET HOOFD DE ARMEN DE BENEN EN DE VOETEN ZIJN DELEN VAN HET LICHAAM

DEZE JONGEN HEEFT EEN LICHAAM DIT MEISJE HEEFT EEN LICHAAM ALLE MANNEN EN VROUWEN ALLE JONGENS EN MEISJES HEBBEN LICHAMEN

DE HOND HEEFT EEN LICHAAM DIT IS ZIJN STAART DIT IS ZIJN LICHAAM DE HOND HEEFT VIER POTEN EEN KOP EN EEN STAART DE KOP DE POTEN EN DE STAART ZIJN DELEN VAN HET LICHAAM DAT IS DE KOP VAN EEN HOND WAAR ZIJN ZIJN OREN ? WAAR ZIJN ZIJN OGEN ? DIT IS EEN VOET DIT ZIJN TENEN DE TENEN ZIJN DELEN VAN DE VOET


13C 13D 13E 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 16E 01A 01B 01C 01D 01E 01F 02A 02B 02C 03A 03B 03C 03D 03E 04A 04B 04C 05A 05B 05C

DIT IS EEN TEEN DIT IS EEN BEEN DIT IS EEN KNIE DE KNIE IS EEN DEEL VAN HET BEEN DE BENEN ZIJN DELEN VAN HET LICHAAM DAT IS DE HALS DE HALS IS EEN DEEL VAN HET LICHAAM DE HALS IS ONDER HET HOOFD DAT IS HET HOOFD VAN EEN MAN HET HOOFD IS EEN DEEL VAN HET LICHAAM DAT IS ZIJN KIN DE KIN IS ONDER DE MOND DE KIN IS EEN DEEL VAN HET GEZICHT DAT IS EEN MAN WAAR IS ZIJN HOOFD ? WAAR ZIJN ZIJN ARMEN ? WAAR ZIJN ZIJN BENEN ? WAAR ZIJN ZIJN VOETEN ? HIER IS ZIJN HOOFD HIER ZIJN ZIJN ARMEN HIER ZIJN ZIJN BENEN HIER ZIJN ZIJN VOETEN HET HOOFD DE ARMEN DE BENEN EN DE VOETEN ZIJN DELEN VAN HET LICHAAM

DAT IS EEN GEZICHT DE OGEN DE NEUS EN DE MOND ZIJN DELEN VAN HET GEZICHT WAAR ZIJN DE OGEN ? WAAR IS DE NEUS ? WAAR IS DE MOND ? DAT ZIJN MIJN HANDEN WAAR IS MIJN RECHTERHAND ? WAAR IS MIJN LINKERHAND ? WAAR ZIJN MIJN DUIMEN ? WAAR ZIJN MIJN VINGERS ? DAT IS HET LICHAAM VAN EEN MAN DAT IS ZIJN BORST DE BORST IS EEN DEEL VAN HET LICHAAM


05D 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 08A 08B 08B 08C 08D 9A 9B 9C 9D 9E 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C

HET HOOFD DE HALS EN DE BORST ZIJN DELEN VAN HET LICHAAM DEZE MAN HEEFT DE VINGER OP DE KIN DEZE MAN HEEFT DE HAND OP DE BORST EEN MAN HEEFT TWEE BENEN EEN HOND HEEFT VIER POTEN DEZE TAFEL HEEFT VIER POTEN DEZE STOEL HEEFT DRIE POTEN WIE IS DAT ? DAT IS DE HEER KARELS WAAR IS DE HEER KARELS ? HIJ IS AAN DE DEUR VAN ZIJN HUIS DIT IS EEN ZAK DE HEER STEEKT DE HAND IN ZIJN ZAK HIJ NEEMT EEN SLEUTEL UIT ZIJN ZAK DIT IS EEN SLEUTEL DAT ZIJN ANDERE SLEUTELS HIJ HEEFT DE SLEUTEL IN DE HAND HIJ ZAL DE SLEUTEL IN HET SLEUTELGAT VAN DE DEUR STEKEN HIJ STEEKT DE SLEUTEL IN HET SLEUTELGAT NU IS DE SLEUTEL IN HET SLEUTELGAT HIJ DUWT TEGEN DE DEUR NU IS DE DEUR OPEN NU STEEKT DE HEER DE SLEUTEL WEER IN ZIJN ZAK DE SLEUTEL WAS IN HET SLEUTELGAT NU IS HIJ WEER IN DE ZAK NU GAAT DE HEER HET HUIS IN DE HEER IS NU IN ZIJN HUIS HIJ IS NU IN ZIJN HUIS NU IS HIJ IN ZIJN HUIS NU IS DE DEUR WEER DICHT DIT IS EEN KAMER VAN ZIJN HUIS IS DE HEER IN DE KAMER ? NEEN HIJ IS NIET IN DE KAMER MAAR HIJ ZAL IN DE KAMER KOMEN NU KOMT DE HEER IN DE KAMER HIJ GAAT NAAR DE TAFEL HIJ KWAM IN DE KAMER


14 15A 15B 16A 16B 16C 16D 1A 1B 1C 1D 2A 2B 3 4A 4B 5A 5B 6 7 8A 8B 9A 9B 9C 10 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 1A 1B 2A

HIJ GING NAAR DE TAFEL HIJ ZAL ZIJN HOED OP DE TAFEL LEGGEN IS ZIJN HOED NU OP DE TAFEL ? NEEN HIJ IS NIET OP DE TAFEL IS MEVROUW IN DE KAMER ? NEEN MEVROUW IS NIET IN DE KAMER WAAR IS ZIJ ? ZIJ IS IN EEN ANDERE KAMER VAN HET HUIS WIE IS DAT ? DAT IS MEVROUW HAAR NAAM IS … DEZE KAMER HEEFT TWEE DEUREN DIT IS EEN DEUR VAN DE KAMER DAT IS EEN ANDERE DEUR DIT IS EEN RAAM VAN DE KAMER DAT IS EEN ANDER RAAM EN DAT IS EEN ANDER RAAM EEN RAAM IS OPEN DE ANDERE RAMEN ZIJN DICHT DAT ZIJN MIJN HANDEN DIT IS MIJN LINKERHAND DIT IS MIJN ANDERE HAND HET IS MIJN RECHTERHAND DAT ZIJN DE VINGERS VAN MIJN HAND DAT IS MIJN LINKERDUIM DAT IS MIJN LINKERWIJSVINGER DAT ZIJN DE ANDERE VINGERS VAN MIJN LINKERHAND MEVROUW IS NIET IN DE KAMER ZIJ GING DE KAMER UIT ZIJ GING DOOR DEZE DEUR DE KAMER UIT DE HEER IS IN DE KAMER HIJ KWAM IN DE KAMER HIJ KWAM DOOR DEZE DEUR DE KAMER IN DE HEER LEGT ZIJN HOED OP DE TAFEL HIJ ZAL DE KAMER WEER UITGAAN HIJ ZAL DOOR DEZE DEUR GAAN


2B 2C 3A 3B 3C 3D 3E 4A 4B 4C 4D 5A 5B 5C 6A 6B 6C 6D 6E 7A 7B 7C 7D 8A 8B 8C 8D 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11A 11B 11C

HIJ LEGDE ZIJN HOED OP DE TAFEL NU LIGT HIJ OP DE TAFEL DE HEER GING DOOR DEZE DEUR DE KAMER UIT MEVROUW KOMT DE KAMER IN ZIJ GAAT NAAR DE TAFEL ZIJ ZAL DE HOED ZIEN ZIJ ZIET HEM WAT IS DAT ? IS DAT DE HOED VAN JAN ? WAT IS DAT ? (DAT IS) DE HOED VAN JAN ZIJ ZAG DE HOED VAN JAN WANNEER ZAG ZIJ HEM ? ZIJ ZAG HEM ALS ZIJ BIJ DE TAFEL WAS ZIJ ZAL DE HOED VAN DE TAFEL NEMEN ZIJ NEEMT HEM ZIJ NAM DE HOED ZIJ HEEFT HEM IN DE HAND NU GAAT ZIJ DE KAMER UIT ZIJ GING MET DE HOED DE KAMER UIT NU IS MEVROUW IN EEN ANDERE KAMER ZIJ KWAM DOOR DEZE DEUR DE KAMER IN ZIJ HEEFT DE HOED VAN DE HEER IN DE HAND DAT ZIJN HAKEN AAN DE HAAK HANGT EEN HOED HET IS DE HOED VAN MEVROUW ZIJ HANGT DE HOED VAN DE HEER AAN DE HAAK NU HANGT DE HOED VAN DE HEER OOK AAN DE HAAK DE HEER KOMT WEER DE KAMER IN HIJ GAAT NAAR DE TAFEL HIJ KWAM DE KAMER IN HIJ GING NAAR DE TAFEL NU IS HIJ BIJ DE TAFEL ZIJN HOED LIGT NIET OP DE TAFEL HIJ ZEGT : WAAR IS MIJN HOED ?


12A 12B 12C 13 14 15 16 1 2 3A 3B 4A 4B 4C 5 6 7A 7B 7C 8 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11 12 13A 13B 14A 14B 14C 15 16A 16B

IK LEGDE HEM OP TAFEL IK LEGDE HEM DAAR WAAR IS MIJN HOED ? IK HEB HEM NIET OP HIJ IS NIET HIER WAAR IS HIJ ? RITA, WAAR IS MIJN HOED ? MEVROUW KARELS KOMT DE KAMER IN ZIJ ZEGT : HIER BEN IK DE HEER KARELS ZEGT : WAAR IS MIJN HOED ? ZIJ ZEGT : HIJ LAG OP DE TAFEL IK NAM HEM VAN DE TAFEL IK HING HEM AAN DE HAAK IN DE ANDERE KAMER HIJ IS DAAR HIJ IS DAAR HIJ HANGT AAN DE HAAK DE HEER KARELS ZEGT : IK ZAL IN DE ANDERE KAMER GAAN EN MIJN HOED NEMEN HIJ NEEMT ZIJN HOED NAM HIJ ZIJN HOED ? JA HIJ NAM HEM HIJ HEEFT HEM IN DE HAND HIJ GING DE KAMER UIT ALS HIJ DE HOED ZAG NAM HIJ HEM VAN DE HAAK HIJ KWAM WEER DE KAMER IN HIJ HAD DE HOED IN DE HAND HIJ GEEFT DE HOED AAN ZIJN VROUW HIJ ZEGT : WAT IS HIER IN DE HOED ? WAT IS IN DE HOED ? MEVROUW ZAL DE HOED IN DE HAND NEMEN WAT NEEMT ZIJ UIT DE HOED ? WAT HEEFT ZIJ IN DE HAND ?


16C 16D 1A 1B 2 3A 3B 4 5A 5B 5C 5D 6A 6B 7A 7B 7C 8A 8B 9A 9B 10 11A 11B 11C 12 13 14A 14B 15 16A 16B 1A 1B 2 3A

GELD EEN BRIEFJE VAN HONDERD WAT ZIET ZIJ ? ZIJ ZIET EEN BRIEFJE VAN HONDERD ZIJ HEEFT HET GELD IN DE HAND HET WAS IN DE HOED WAAR WAS DE HOED ? DE HOED WAS OP DE TAFEL WAT ZAG ZIJ ? ZIJ ZAG DE HOED MAAR ZIJ ZAG HET GELD NIET ZIJ NAM DE HOED ZIJ HING HEM AAN DE HAAK IN DE ANDERE KAMER DAN GING DE HEER IN DE KAMER EN NAM DE HOED VAN DE HAAK WIE NAM HEM ? DE HEER KARELS NAM HEM ZIET MEVROUW NU HET GELD ? JA ZIJ ZIET HET NU JA NU ZIET ZIJ HET ZIJ ZEGT : HOE KOMT DAT GELD IN DE HOED ? IK GING IN DE STRAAT ER WAS WIND EN HIJ RUKTE MIJN HOED VAN HET HOOFD IK GING DE HOED ACHTERNA DE HOED IS NU OP DE GROND ALS IK HEM WEER IN DE HAND NAM ZAG IK HET GELD HET GELD WAS ONDER DE HOED ER WAS WIND EN HIJ RUKTE MIJN HOED VAN HET HOOFD DE HOED IS NU WEER OP DE GROND DE HOED WAS OP DE GROND DE HOED WAS OP HET GELD DE HOED IS NU OP DE GROND HET GELD WAS OOK DAAR DE HOED IS OP HET GELD HET GELD IS ONDER DE HOED OP DE PLANK IS EEN FLES HET IS EEN FLES MELK


3B 3C 4 5A 5B 5C 6A 6B 6C 6D 7A 7B 7C 7D 7E 8A 8B 8C 8D 8E 09 10 11 12A 12B 13 14 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 1A 1B

DE HEER ZAL DE FLES VAN DE PLANK NEMEN HIJ NEEMT DE FLES VAN DE PLANK HIJ HEEFT ZE IN ZIJN HAND NU DOET HIJ DE MELK IN DE GLAZEN DE HEER HEEFT DE GLAZEN IN DE HANDEN DIT IS EEN PRESENTEERBLAD MEVROUW HEEFT HET PRESENTEERBLAD IN DE HANDEN OP HET PRESENTEERBLAD ZIJN TWEE BORDEN DE HEER HEEFT TWEE STOELEN IN DE HANDEN HIJ GAAT MET TWEE STOELEN NAAR DE TAFEL MEVROUW IS AAN TAFEL DE HEER EN MEVROUW ZIJN AAN TAFEL ZE ZULLEN HUN GLAZEN NEMEN NU HEBBEN ZE HUN GLAZEN IN DE HANDEN DE HEER HEEFT ZIJN GLAS IN DE RECHTERHAND MEVROUW HEEFT HAAR GLAS IN DE LINKERHAND ZE HEBBEN HUN GLAZEN IN DE HANDEN DIT IS EEN EETLEPEL NU HEBBEN ZE HUN EETLEPELS IN DE HANDEN WAT ZULLEN WE MET ONS GELD DOEN ? IK ZAL EEN NIEUW KLEEDJE KOPEN DAT IS EEN KLEEDJE DIT IS EEN NIEUW KLEEDJE DIT KLEEDJE IS NIET NIEUW HET IS OUD HET IS EEN OUD KLEEDJE IK ZAL EEN NIEUWE PIJP KOPEN DIT IS EEN PIJP HET IS EEN NIEUWE PIJP DIT IS EEN OUDE PIJP DIT IS EEN BOOM DIT IS EEN TAK DIT IS EEN APPEL DE APPEL IS AAN DE TAK DAT IS DE VROUW (RITA KARELS) ZIJ HEEFT EEN KORF IN DE HAND


1C 2A 2B 3 4 5A 5B 5C 6A 6B 7 8 9A 9B 10A 10B 11 12A 12B 13A 13B 14A 14B 14C 14D 14E 15 16A 16B 16C 1A 1B 1C 1D 1E 1F

ZIJ ZAL DE APPEL NEMEN NU NEEMT ZIJ DE APPEL IN DE HAND NU DOET ZIJ DE APPEL IN DE KORF ZIJ HEEFT DE KORF IN DE HAND DE APPEL IS IN DE KORF ZE DEED HEM ERIN NU IS HIJ ERIN DE APPEL WAS AAN DE TAK ZIJ NAM HEM VAN DE TAK EN DEED HEM IN DE KORF ZIJ DEED HEM ERIN WANNEER WAS DE APPEL AAN DE TAK ? HIJ WAS AAN DE TAK VOOR RITA HEM IN DE KORF DEED WANNEER NAM ZIJ HEM VAN DE TAK ? ZIJ NAM HEM VAN DE TAK VOOR ZIJ HEM IN DE KORF DEED WANNEER DEED ZIJ DE APPEL IN DE KORF ? ZIJ DEED HEM IN DE KORF VOOR ZIJ DE KORF WEER IN DE HAND NAM WANNEER HAD ZIJ DE APPEL IN DE HAND ? ZIJ HAD HEM IN DE HAND VOOR ZIJ HEM IN DE KORF DEED DE APPEL IS OP DE GROND DE AARDAPPEL IS IN DE GROND AARDAPPELEN ZIJN PLANTEN DAT IS EEN PLANT DIT ZIJN DE WORTELS VAN DE PLANT DE AARDAPPELEN ZIJN IN DE GROND DIT IS EEN PLANT DAT IS DE BLOEM VAN DE PLANT DAT ZIJN DE BLADEREN VAN DE PLANT DAT ZIJN DE VRUCHTEN VAN DE PLANT DAT IS EEN TAK DAT IS DE STENGEL VAN DE PLANT DAT ZIJN DE BLADEREN VAN DE PLANT DAT ZIJN HAAR WORTELS DAT ZIJN WORTELS VAN ANDERE PLANTEN MEVROUW MAAKT SOEP DAT IS EEN KOOKPAN DAT IS HET DEKSEL VAN DE KOOKPAN


1G 2A 2B 2C 3A 3B 3C 3D 4A 4B 4C 5A 5B 6A 6B 7A 7B 8A 8B 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11A 11B 11C 11D 11E 11F 11G 12 13 14A 14B

MEVROUW ZAL DE SOEP IN DEZE KOOKPAN MAKEN ZIJ DEED DE AARDAPPELEN IN DE KOOKPAN NU ZIJN DE AARDAPPELEN IN DE KOOKPAN UIT DE PAN KOMT DAMP DAT IS DE DAMP DAT IS EEN VLAM DE KOOKPAN IS OP DE VLAM DE VLAM IS ONDER DE KOOKPAN DIT IS EEN DOOS DIT ZIJN DE ZES ZIJDEN VAN DE DOOS DIT IS DE VOORZIJDE VAN DE DOOS DIT IS DE RUGZIJDE VAN DE DOOS DIT IS EEN HUIS DIT IS DE VOORZIJDE VAN HET HUIS DIT IS DE VOORDEUR VAN HET HUIS DIT IS EEN JAS DIT IS DE VOORZIJDE VAN DE JAS DIT ZIJN DE MOUWEN VAN DE JAS, DE LINKERMOUW EN DE RECHTERMOUW DIT ZIJN DE ZIJDEN VAN DE JAS DIT IS DE RUGZIJDE VAN DE JAS DIT ZIJN DE ARMEN VAN EEN MAN, DE LINKERARM EN DE RECHTERARM DIT ZIJN ZIJN ZIJDEN DIT IS ZIJN RUG MEVROUW KARELS KOOPT EEN NIEUW KLEEDJE ZIJ IS IN EEN WINKEL DE DAME IN DE WINKEL HEEFT EEN KLEEDJE IN DE RECHTERHAND EN IN DE LINKERHAND DAT IS EEN WINKEL IN HET WINKELRAAM ZIJN KLEEDJES HOEDEN EN SCHOENEN DAT ZIJN AARDAPPELS MEVROUW DEED ZE IN DE SOEP DAT ZIJN DE AARDAPPELS DIE MEVROUW IN DE SOEP DEED DAT IS EEN KOOKPAN MEVROUW HEEFT DEZE KOOKPAN DAT IS DE KOOKPAN DIE MEVROUW HEEFT DIT ZIJN SCHOENEN HET ZIJN DAMESSCHOENEN


14C 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2 3A 3B 3C 4A 4B 5A 5B 6 7A 7B 8 9A 9B 9C 10A 10B 11A 11B 11C 12A 12B 12C 13A 13B

DIT IS EEN KOUS DAT ZIJN KOUSEN DIT ZIJN HANDSCHOENEN KLEEDJES KOUSEN SCHOENEN EN HANDSCHOENEN ZIJN KLEDINGSSTUKKEN DEZE TWEE BORDEN ZIJN OP DE TAFEL DAT ZIJN DE TWEE BORDEN DIE OP DE TAFEL ZIJN DAT IS EEN EETLEPEL HIJ WAS IN DE SOEP DAT IS DE EETLEPEL DIE IN DE SOEP WAS WIE IS DAT ? DAT IS MEVROUW KARELS HAAR NAAM IS RITA KARELS WAT IS DAT ? WAT HEEFT MEVROUW K IN DE HANDEN ? ZIJ HEEFT EEN PRESENTEERBLAD IN DE HANDEN ZIJ ZAL HET PRESENTEERBLAD OP DE TAFEL PLAATSEN NU PLAATST ZIJ HET PRESENTEERBLAD OP DE TAFEL HET PRESENTEERBLAD IS OP DE TAFEL MEVROUW K HAD HET (PRESENTEERBLAD) IN DE HANDEN HIER IS HET PRESENTEERBLAD WAT IS OP HET PRESENTEERBLAD ? WAT ZIET U OP HET PRESENTEERBLAD ? WAT ZIET U HIER ? IK ZIE TWEE VORKEN (DE VORK) IK ZIE EEN MES (HET MES) IK ZIE TWEE MESSEN (HET MES) GLAZEN VORKEN EN MESSEN ZIJN ZAKEN IK ZIE TWEE EETLEPELS (DE EETLEPEL) IK ZIE EEN EETLEPEL (DE EETLEPEL) IK ZIE EEN BORD (HET BORD) IK ZIE DRIE BORDEN (HET BORD) EETLEPELS EN BORDEN ZIJN ZAKEN MEVROUW K NEEMT EEN MES EN EEN VORK VAN HET PRESENTEERBLAD ZIJ PLAATST HET MES EN DE VORK OP DE TAFEL NU PLAATST ZIJ DE BORDEN OP DE TAFEL NU ZIJN DE BORDEN, MESSEN, VORKEN, EETLEPELS EN GLAZEN OP DE TAFEL


13C 13D 14A 14B 15A 15B 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2A 2B 2C 3 4 5A 5B 6A 6B 6C 6D 7A 7B 7C 7D 8A 8B 8C 8D 8E 9 10 11 12A

AL DIE ZAKEN ZIJN NU OP DE TAFEL MEVROUW K ZAL VAN DE TAFEL NAAR DE DEUR GAAN ZIJ GAAT NAAR DE DEUR DE DEUR IS DICHT ZIJ GING DE KAMER UIT NU IS DE DEUR OPEN ZE (DE DEUR) WAS DICHT NU IS ZE OPEN MEVROUW K IS NIET IN DE KAMER ZIJ WAS IN DE KAMER ZIJ GING DE KAMER UIT DE SOEP EN DE MELK ZIJN VOEDINGSWAREN DE AARDAPPELEN EN HET BROOD ZIJN VOEDINGSWAREN HET VLEES, DE BOTER EN DE KAAS ZIJN VOEDINGSWAREN DE APPELS EN DE SINAASAPPELS ZIJN VOEDINGSWAREN ER ZIJN VERSCHILLENDE SOORTEN VOEDINGSWAREN APPELS EN SINAASAPPELS ZIJN VRUCHTEN ER ZIJN VERSCHILLENDE SOORTEN VRUCHTEN DAT ZIJN VERSCHILLENDE SOORTEN GLAZEN DAT ZIJN VERSCHILLENDE SOORTEN DOZEN GLAZEN DOZEN KLEREN EN SCHOENEN ZIJN ZAKEN ER ZIJN VERSCHILLENDE ZAKEN DAT ZIJN KOEIEN DAT ZIJN SCHAPEN DAT ZIJN VARKENS DAT ZIJN PAARDEN DAT ZIJN GEITEN HET ZIJN DIEREN ER ZIJN VERSCHILLENDE SOORTEN DIEREN DAT ZIJN VERSCHILLENDE SOORTEN PLANTEN DAT IS HET BLAD VAN EEN PLANT DAT IS HET BLAD VAN EEN ANDERE PLANT DEZE KORVEN ZIJN DEZELFDE DEZE KORVEN ZIJN NIET DEZELFDE ZE ZIJN VERSCHILLEND DEZE KORVEN ZIJN DEZELFDE


12B 13 14A 14B 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 1A 1B 1C 1D 1E 2A 2B 3A 3B 4A 4B 5A 5B 5C 5D 5E 5F 5G 6A 6B 6C 7A 7B 7C 7D

DEZE KORVEN ZIJN VERSCHILLEND DEZE BORDEN ZIJN DEZELFDE DEZE BORDEN ZIJN VERSCHILLEND DEZE GLAZEN ZIJN DEZELFDE DEZE GLAZEN ZIJN VERSCHILLEND WAT ZIET U HIER ? IK ZIE EEN MES WAT IS DAT ? WAT ZIET U HIER ? MEVROUW K MAAKT SOEP DAT IS EEN BORD SOEP ZIJ ZAL SOEP MAKEN DAT ZIJN AARDAPPELEN DAT IS EEN FLES MELK HET IS KOEMELK DAT IS EEN KOE KOEIEN ZIJN DIEREN HIER ZIJN ENKELE ANDERE DIEREN DIT IS EEN VARKEN DIT IS EEN SCHAAP DIT IS EEN PAARD KOEIEN GEVEN MELK MEVROUW K DOET DE MELK IN EEN KOPJE DIT IS EEN KOPJE UIT DEZE FLES KOMT DAMP HET WATER IN DE FLES IS HEEL WARM DE VLAM IS ONDER DE FLES DAT IS IJS HET IJS IS IN HET WATER IJS IS KOUD HET IS KOUD EN HARD DAT IS IJS DAT IS EEN KLOMPJE IJS IJS IS KOUD DAT IS EEN THERMOMETER VLAMMEN ZIJN WARM


7E 8A 8B 8C 8D 9A 9B 10 11-12

13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 15E 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2A 2B 2C 2D 3A 3B 3C 3D 4

DIT IS EEN HORLOGE HET HORLOGE HEEFT TWEE WIJZERS DE GROTE WIJZER IS DE MINUTENWIJZER DE MINUUT IS EEN TIJDMAAT DE KLEINE WIJZER IS DE UURWIJZER HET UUR IS EEN TIJDMAAT DIT IS EEN THERMOMETER DE THERMOMETER HEEFT GRADEN : HEEL WARM, WARM, KOUD, HEEL KOUD DE GRAAD IS EEN WARMTEMAAT DAT IS EEN METER DE METER IS EEN LENGTEMAAT EEN METER HEEFT HONDERD CENTIMETER DAT IS EEN VOET VAN MEVROUW KARELS DAT ZIJN DE VOETEN VAN MEVROUW KARELS DAT IS DE VOET VAN DE HEER KARELS DE VOET VAN DE HEER KARELS IS 30 CM LANG DAT IS EEN VOGEL HIJ IS OP DE BOOM DE ANDERE TWEE VOGELS ZIJN IN DE LUCHT ZE ZIJN NIET OP DE BOOM DAT IS EEN VLIEGTUIG HET IS IN DE LUCHT DAT ZIJN ANDERE VLIEGTUIGEN DEZE VLIEGTUIGEN ZIJN NIET IN DE LUCHT ZE ZIJN OP DE GROND DAT IS HET (AAN)GEZICHT VAN EEN MAN DE LUCHT GAAT DOOR DE NEUS EN DOOR DE MOND IN HET LICHAAM DE LUCHT KOMT WEER UIT ZIJN LICHAAM DE LUCHT GAAT IN HET LICHAAM ZIJ KOMT WEER UIT HET LICHAAM DAT IS ZIJN ADEM NU KOMT DE LUCHT UIT ZIJN MOND DIE LUCHT IS WARM ZIJ IS WARM DE LUCHT IS WARM ALS ZIJ UIT HET LICHAAM KOMT HIJ HEEFT DE HAND VOOR DE MOND


5A 5B 5C 5D 5E 5F 6A 6B 6C 7A 7B 7C 8A 8B 8C 8D 9A 9B 9C 9D 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 11F 12A 12B 12C 12D 12E

ZIJN ADEM IS WARM HET WATER IN DE KOOKPAN IS HEEL WARM DE DAMP KOMT UIT DE KOOKPAN DE LUCHT BOVEN DE VLAMMEN IS HEEL WARM DE LUCHT ONDER DE VLAMMEN IS NIET WARM ZIJ IS KOUD DAT IS EEN IJSKAST DE LUCHT IN DE IJSKAST IS KOUD DAT IS EEN FLES MELK DAT ZIJN EIEREN DAT IS EEN IJSKAST DE DEUR VAN DE IJSKAST IS DICHT DE MELK EN DE EIEREN ZIJN IN DE IJSKAST DE LUCHT IN DE IJSKAST IS HEEL KOUD DE ZIJKANTEN EN DE BODEM VAN DE IJSKAST ZIJN DIK DIT IS EEN DUNNE LIJN DIT IS EEN DIKKE LIJN HIER IS DE LUCHT WARM DE LUCHT IN DE IJSKAST IS KOUD DE WARME LUCHT GAAT NIET IN DE IJSKAST DE DEUR IS DICHT DE HEER K HEEFT EEN GLAS IN DE HAND ER IS KOUDE MELK IN HET GLAS DIE MELK IS GOED DE HEER K IS BLIJ DEZE MELK IS NIET GOED DE HEER K IS NIET BLIJ DIT IS VLEES (HET VLEES) DIT IS BROOD (HET BROOD) DIT IS EEN SNEETJE BROOD (HET SNEETJE) DIT IS KAAS DIT IS EEN STUKJE KAAS WIJ MAKEN KAAS VAN MELK KOEIEN GEVEN ONS MELK DIT IS BOTER DE BOTER IS OP HET BORD


12F 13A 13B 14A 14B 14C 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 1A 1B 1C 2A 2B 2C 2D 3A 3B 3C 3D 4A 4B 5 6A 6B 7A 7B 7C 7D 8A 8B

WIJ MAKEN BOTER VAN MELK MEVROUW K HEEFT DE BOTER EN DE MELK IN DE IJSKAST ZIJ HEEFT OOK KAAS IN DE IJSKAST DAT ZIJN APPELS DAT ZIJN SINAASAPPELS APPELS EN SINAASAPPELS ZIJN VRUCHTEN HOE LAAT IS HET ? HET IS VIJF UUR HET IS PRECIES VIJF MEVROUW K ZAL SOEP MAKEN HOE LAAT IS HET ? HET IS HALFZES HET IS VIJF UUR DERTIG MEVROUW K MAAKT NU SOEP HET IS TWINTIG VOOR ZES HET IS VIJF UUR VEERTIG DE AARDAPPELS ZIJN IN DE KOOKPAN MEVROUW K HEEFT EEN VORK IN DE RECHTERHAND DE AARDAPPELS ZIJN HARD DE VORK GAAT ER NIET DOOR HET IS TIEN VOOR ZES HET IS VIJF UUR VIJFTIG ZIJN DE AARDAPPELS HARD ? NEEN ZE ZIJN NIET HARD ZE ZIJN MALS DE VORK GAAT ER DOOR MEVROUW K NEEMT DE AARDAPPELS UIT DE KOOKPAN EN DOET ZE OP EEN BORD

NU ZIJN DE AARDAPPELS OP HET BORD ZE WAREN IN DE KOOKPAN ZE WAREN HARD NU ZIJN ZE MALS MEVROUW K DOET MELK EN BOTER IN DE AARDAPPELS NU ZIJN ZE HEEL MALS BROOD IS MALS VLEES IS MALS GLAS IS MALS


8C 8D 8E 9A 9B 9C 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 12D 13A 13B 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16 1A 1B 1C 1D 2A 2B 3A 3B 4A

BOTER IS MALS DE HEER K HEEFT EEN STUKJE KAAS TUSSEN DE VINGERS HIJ DOET HET STUKJE KAAS IN ZIJN MOND NU HEEFT HIJ HET STUKJE KAAS TUSSEN DE TANDEN DAT IS ZIJN MOND DAT IS EEN TAND DAT ZIJN TANDEN DEZE KAAS IS NIET MALS HIJ IS HARD DE TANDEN VAN DE HEER K GAAN ER NIET DOOR MEVROUW K DOET DE AARDAPPELS, DE MELK EN ANDERE ZAKEN IN DE KOOKPAN

DAT IS ZOUT DE KOOKPAN IS OP DE KLEINE VLAM HET DEKSEL IS OP DE KOOKPAN DE KLEINE VLAM IS ONDER DE KOOKPAN DEZE VLAM IS KLEIN DEZE VLAM IS GROOT DEZE HUIZEN ZIJN GROOT DIT HUIS IS KLEIN HOE LAAT IS HET ? HET IS ZES UUR MEVROUW K NEEMT EEN EETLEPEL SOEP IN DE MOND DE SOEP IS KLAAR ZE IS GOED NU DOET ZIJ DE SOEP IN DE BORDEN DE SOEP WAS IN DE KOOKPAN NU IS ZE (DE SOEP) IN DE BORDEN MEVROUW K MAAKTE DE SOEP ZIJ DEED ZE (DE SOEP) IN DE BORDEN DE BORDEN MET DE SOEP ZIJN NU OP DE TAFEL DE BORDEN ZIJN OP DE TAFEL DE SOEP IS KLAAR ZE (DE SOEP) IS LEKKER HET IS LEKKERE SOEP HIER ZIET U EEN VROUW EN EEN JONGEN DE JONGEN IS DE ZOON VAN DE VROUW


4B 5 6 7A 7B 7C 7D 8A 8B 8C 9A 9B 10A 10B 10C 11A 11B 12A 12B 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 1A 1B

DE VROUW IS DE MOEDER VAN DE JONGEN HIER ZIET U EEN VROUW EN EEN MEISJE HET MEISJE IS DE DOCHTER VAN DE VROUW DE VROUW IS DE MOEDER VAN HET MEISJE HIER ZIET U EEN HEER EN EEN JONGEN DE JONGEN IS DE ZOON VAN DE HEER DE HEER IS DE VADER VAN DE JONGEN HIER ZIET U EEN HEER EN EEN MEISJE HET MEISJE IS DE DOCHTER VAN DE HEER DE HEER IS DE VADER VAN HET MEISJE HET MEISJE IS DE ZUS(TER) VAN DE JONGEN ZIJ IS ZIJN ZUS DE JONGEN IS DE BROER VAN HET MEISJE HIJ IS HAAR BROER DEZE HEER EN DEZE DAME HEBBEN TWEE ZOONS EN DRIE DOCHTERS DEZE JONGEN HEEFT EEN BROER EN DRIE ZUSTERS DIT MEISJE HEEFT TWEE BROERS EN TWEE ZUSTERS DAT IS EEN GEZIN (FAMILIE), HET GEZIN (DE FAMILIE) HIER ZIET U MEVROUW K MET HAAR DOCHTER EN HAAR ZOON ZE ZIJN AAN TAFEL DE BORDEN ZIJN VOOR HEN ER IS SOEP IN DE BORDEN ZE HEBBEN SOEP IN HUN BORDEN DIT IS EEN BORD SOEP DEZE SOEP IS DIK ZE IS NIET DUN DIKKE SOEP EN DUNNE SOEP ZIJN TWEE VERSCHILLENDE SOORTEN SOEP HET WATER IN DIT GLAS IS HELDER WE ZIEN ER DOOR MELK IS NIET HELDER WE ZIEN ER NIET DOOR ALS HET WATER HELDER IS ZIEN WE ER DOOR DE LUCHT IS HELDER IK ZIE DE BERGEN ALS DE LUCHT NIET HELDER IS ZIE IK DE BERGEN NIET DEZE SOEP IS DUN


1C 2A 2B 2C 3A 3B 3C 4A 4B 4C 5A 5B 6A 6B 7 8A 8B 8C 9A 9B 9C 9D 9E 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 13A

IK ZIE DE EETLEPEL DOOR DE SOEP DEZE SOEP IS LEKKER DEZE SOEP IS NIET DIK WE ZIEN DE EETLEPEL DOOR DE SOEP WIE IS DAT ? DAT IS MEVROUW K ZIJ MAAKTE DIE LEKKERE SOEP DAT IS EEN BORD SOEP MEVROUW K MAAKTE ZE DAT IS DE SOEP DIE MEVROUW K MAAKTE DAT IS EEN FLES MELK MEVROUW K DEED DIE MELK IN DE SOEP DAT IS DE MELK DIE MEVROUW K IN DE SOEP DEED DIT IS EEN KAMER HET IS EEN SLAAPKAMER IS DEZE SLAAPKAMER ZIJN TWEE BEDDEN BIJ HET BED IS EEN STOEL WAT IS OP DE STOEL ? EEN REISKOFFERTJE VOOR DE STOEL ZIE IK EEN DAME WIE IS DAT ? HET IS MEVROUW K WAT DOET ZIJ ? ZIJ DOET VERSCHILLENDE ZAKEN IN HET REISKOFFERTJE IS DAT HET REISKOFFERTJE VAN MEVROUW K ? NEE DAT IS HET REISKOFFERTJE VAN DE HEER K DE HEER K ZAL EEN REIS NAAR ANTWERPEN DOEN NU ZIJN DE HEER EN MEVROUW K IN AARLEN ZE HEBBEN EEN HUIS IN AARLEN HIJ ZAL DE REIS MET DE TREIN DOEN DAT IS EEN TREIN DE REIS VAN AARLEN NAAR ANTWERPEN IS LANG WAT ZAL DE HEER K VOOR DE REIS MEENEMEN ? HIJ ZAL TWEE (OVER)HEMDEN MEENEMEN HIJ ZAL ZIJN NIEUWE KOUSEN MEENEMEN HIJ ZAL ZIJN OUDE KOUSEN NIET MEENEMEN


13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2 3A 3B 4A 4B 4C 5A 5B 6A 6B 7A 7B 7C 8A 8B 8C 9A 9B 10A 10B

ZIJN OUDE KOUSEN HEBBEN GATEN NIEUWE KOUSEN HEBBEN GEEN GATEN DAT IS EEN BROEK DEZE BROEK HEEFT EEN GAT HET IS EEN OUDE BROEK HIJ ZAL SCHOENEN MEENEMEN HIJ ZAL ZE IN DE SCHOENZAK DOEN DE SCHOENZAK IS ZUIVER DEZE HANDEN ZIJN ZUIVER DEZE HANDEN ZIJN VUIL NU ZIJN DE SCHOENEN IN DE SCHOENZAK DE ZAK IS ZUIVER DE SCHOENEN ZULLEN HET (OVER)HEMD NIET VUIL MAKEN DEZE DOEK IS VUIL DEZE DOEK IS ZUIVER DIT BORD IS ZUIVER DIT BORD IS VUIL ZIJN (AAN)GEZICHT IS VUIL ZIJN (AAN)GEZICHT IS ZUIVER HET BORD IS VUIL MAAR DE DOEK IS ZUIVER NU IS DE DOEK VUIL MAAR HET BORD IS ZUIVER DIT IS EEN WASBAK HET WATER IN DE WASBAK IS WARM DIT IS ZEEP WAT DOET ZIJ ? ZIJ WAST ZICH DE HANDEN ZIJ WAST DIE (DE HANDEN) MET ZEEP EN WARM WATER NU ZIJN HAAR HANDEN NAT MAAR ZE ZIJN ZUIVER ZE WAREN VUIL ZIJ HEEFT EEN DOEK IN DE HANDEN HET IS EEN HANDDOEK ZIJN HAAR HANDEN NU NAT ? NEEN ZE ZIJN NIET NAT ZE ZIJN DROOG HAAR HANDEN WAREN NAT NU ZIJN ZE DROOG


10C 11 12A 12B 12C 13A 13B 13C 14A 14B 15A 15B 15C 16A 16B 1A 1B 2A 2B 3 4 5A 5B 6 7A 7B 7C 8A 8B 9A 9B 9C 9D 9E 10A 10B

ZE WAREN VUIL NU ZIJN ZE ZUIVER WAT IS DAT ? DAT IS EEN BORSTEL HET IS EEN TANDENBORSTEL WAT IS DAT ? DAT IS TANDPASTA ZIJ DOET TANDPASTA OP DE TANDENBORSTEL NU WAST ZIJ ZICH DE TANDEN HAAR TANDEN ZULLEN ZUIVER EN WIT ZIJN WAT IS DAT ? DAT IS EEN KAM WAT IS DAT ? DAT IS EEN BORSTEL HET IS EEN HAARBORSTEL ZIJ BORSTELT ZICH HET HAAR HIJ BORSTELT ZICH HET HAAR MET TWEE HAARBORSTELS DIT ZIJN NAALDEN EN SPELDEN DIT IS EEN NAALD DIT IS EEN SPELD DIT IS EEN HAARSPELD DEZE TWEE SPELDEN ZIJN DEZELFDE DEZE DRIE HAARSPELDEN ZIJN NIET DEZELFDE ZE ZIJN VERSCHILLEND WAT HEEFT ZIJ IN DE HAND ? ZIJ HEEFT EEN HAARSPELD IN DE HAND ZIJ DOET DIE IN HET HAAR WAAR IS DE HAARSPELD NU ? ZIJ IS NU IN HET HAAR VAN DE DAME DAT IS HET REISKOFFERTJE VAN DE HEER K DAT IS HET REISKOFFERTJE DAT DE HEER K ZAL MEENEMEN WAT IS IN HET REISKOFFERTJE ? WAT DEED MEVROUW K IN HET REISKOFFERTJE ? ZIJ DEED (OVER)HEMDEN, KOUSEN, SCHOENEN, BORSTELS, ...IN HET REISKOFFERTJE ZIJ DEED AL DEZE ZAKEN IN HET REISKOFFERTJE VAN DE HEER K DE HEER K ZAL NAAR HET STATION GAAN


10C 10D 11A 11B 11C 11D 11E 12 13A 13B 14A 14B 14C 14D 14E 15 16 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 05A 05B 06A 06B 07 08 09A

HIJ HEEFT ZIJN REISKOFFERTJE IN DE HAND HIJ NEEMT EEN TAXI DE TAXI ZAL OM ACHT UUR AAN HET STATION ZIJN DAT IS HET STATION HET IS ACHT UUR NU IS DE TAXI AAN HET STATION ZIET U DE HEER K ? HIJ WAS IN DE TAXI HIJ ZAL NAAR HET STATION GAAN NU GAAT HIJ HET STATION BINNEN DAT IS DE WACHTZAAL VAN HET STATION IN DE WACHTZAAL ZIJN MANNEN EN VROUWEN DE HEER K IS OOK IN DE WACHTZAAL ZIJN TREIN ZAL OM HALFNEGEN IN HET STATION ZIJN DE TREIN IS HIER DAT IS DE LOKOMOTIEF VAN DE TREIN DAT IS DE KLOK VAN DE LOKOMOTIEF DIT ZIJN KLOKKEN OF BELLEN DAT IS DE GROTE KLOK OF DE GROTE BEL DAT IS DE KLEINE KLOK OF DE KLEINE BEL DIT IS EEN LOKET HET IS HET LOKET VOOR DE SPOORKAARTJES DE MAN AAN HET LOKET HEEFT DE SPOORKAARTJES DE HEER K KOOPT HIER ZIJN SPOORKAARTJE NU HEEFT DE HEER K ZIJN SPOORKAARTJE DIT IS EEN SPOORKAARTJE HET IS NIET GROOT HET IS KLEIN ZIET U DE PRIJS VAN DAT SPOORKAARTJE ? 76 EUROS 76 EUROS IS VEEL GELD DE HEER K ZAL MAANDAG IN ANTWERPEN ZIJN ZATERDAG ZAL HIJ WEER IN BRUSSEL ZIJN HIJ ZAL VIER DAGEN IN ANTWERPEN ZIJN HIER ZIJN DE DAGEN VAN DE WEEK ER ZIJN ZEVEN DAGEN IN DE WEEK


09B 09C 09D 10A 10B 10C 11A 11B 11C 12 13A 13B 13C 13D 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 03A 03B 03C 03D 03E

MAANDAG DINSDAG WOENSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZATERDAG ZONDAG VOOR DE HEER KARELS NAAR HET STATION GING ZEI HIJ TEGEN ZIJN VROUW :

IK ZAL GELD MEENEMEN HOEVEEL GELD NAM HIJ VOOR DE REIS MEE ? HIJ NAM 2000 (TWEE DUIZEND) EUROS MEE DAT IS VEEL 2000 (TWEE DUIZEND) EUROS IS VEEL GELD 2 (TWEE) EUROS IS WEINIG GELD NU IS DE HEER K IN ANTWERPEN HIJ HEEFT VRIENDEN IN ANTWERPEN ZIJN VRIENDEN ZIJN IN HET STATION DE HEER K ZAL ZIJN VRIENDEN DE HAND GEVEN HIJ GEEFT ZIJN VRIENDEN DE HAND ZIJN VRIENDEN ZEGGEN : GOEDE DAG, HOE WAS HET MET DE REIS ? DE HEER KARELS ZEGT : GOED, MAAR HET WAS EEN LANGE REIS ZIJN VRIEND ZEGT : GEEF MIJ UW REISKOFFERTJE ZIJN VRIENDEN HEBBEN EEN HUIS IN ANTWERPEN DE HEER K ZAL ER MET ZIJN VRIENDEN NAAR TOE GAAN DE HEER K IS IN HET HUIS VAN ZIJN VRIENDEN HIJ SCHRIJFT EEN BRIEF HIJ HEEFT EEN PEN IN DE HAND HIJ SCHRIJFT NAAR DE HEER JANS HIER IS DE BRIEF NU IS DE BRIEF IN DE BRIEFOMSLAG DIT IS EEN BRIEFOMSLAG DIT IS EEN POSTZEGEL DE NAAM EN HET ADRES VAN DE HEER JANS ZIJN OP DE OMSLAG


03F 03G 03H 03I 03J 03K 03L 04A 04B 04C 04D 04E 04F 04G 05A 05B 05C 05D 06 07A 07B 07C 07D 08A 08B 08C 08D 09A 09B 09C 09D 10 11A 11B 11C 11D

DAT IS DE KEERZIJDE VAN DE BRIEFOMSLAG DE NAAM EN HET ADRES VAN DE HEER K ZIJN OP DE KEERZIJDE VAN DE OMSLAG NU SCHRIJFT DE HEER K EEN PRENTBRIEFKAART NAAR ZIJN VROUW DIT IS DE RUGZIJDE VAN DE KAART DE HEER K SCHRIJFT DE NAAM VAN MEVROUW K EN HET ADRES OP DE KAART HET ADRES VAN MEVROUW KARELS IS : WE SCHRIJVEN HET NUMMER EN DE NAAM VAN DE STAD ONDER HET NUMMER EN DE NAAM VAN DE STRAAT

NU IS DE HEER K AAN DE POST HIJ GAAT DE TRAP OP HIJ ZAL DE PRENTBRIEFKAART IN DE BRIEVENBUS DOEN WE DOEN ONZE PRENTBRIEFKAARTEN IN DE BRIEVENBUS DIT BORD IS ROND HET IS ROND DEZE SINAASAPPEL IS ROND DIT HORLOGE IS OOK ROND DAT IS DE AARDE ZIJ IS ROND DE AARDE IS ROND DAT IS DE MAAN DE MAAN IS ROND DAT IS DE ZON DAT IS DE LUCHT DAT IS EEN WOLK (DE WOLK) DAT IS DE AARDE DE ZON KOMT OP IN HET OOSTEN DE ZON GAAT ONDER IN HET WESTEN DE ZON KOMT ELKE MORGEN OP DE ZON GAAT ELKE AVOND ONDER HOE LAAT IS HET ? HET IS ACHT OVER VIJF IN DE MORGEN DE ZON KOMT OP HOE LAAT IS HET ? HET IS TWINTIG OVER ACHT IN DE AVOND DE ZON GAAT ONDER WAT IS DAT ? DAT IS EEN HORLOGE


12A 12B 13 14A 14B 15A 15B 16A 16B 16C 16D 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 03A 03B 04A 04B 04C 04D 05A 05B 06A 06B 07A 07B 07C 08A 08B 08C 09A 09B

HOE LAAT IS HET ? HET IS EEN (1) UUR HET IS TWEE (2) UUR HET IS VIER (4) UUR HET IS ZES (6) UUR HET IS ACHT (8) UUR HET WAS ZEVEN (7) UUR HET ZAL NEGEN (9) UUR WORDEN HET IS TIEN (10) UUR HET WAS NEGEN (9) UUR HET ZAL ELF (11) UUR WORDEN HET IS TWAALF (12) UUR HET WAS ELF (11) UUR HET ZAL EEN (1) UUR WORDEN EEN (1) TWEE (2) DRIE (3) VIER (4) VIJF (5) ZES (6) ZEVEN (7) ACHT (8) NEGEN (9) TIEN (10) ELF (11) TWAALF (12) DAT IS EEN JONGEN (DE JONGEN) DAT IS EEN MEISJE (HET MEISJE) DIT MEISJE IS DE ZUS VAN DE JONGEN DE JONGEN HEEFT EEN DOOS IN DE HANDEN HET MEISJE ZEGT : WAT DOE JE ? DE JONGEN ZEGT : IK MAAK EEN HUIS VAN DEZE DOOS DAT IS EEN DOOS (DE DOOS) DIT IS EEN ZIJDE VAN DE DOOS


09C 09D 10 11 12 13A 13B 13C 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 16E 16F 16G 16H 16I 16J 16K 16L 01 02A 02B 03 04A 04B 05A 05B 06 07

DIT IS EEN ANDERE ZIJDE VAN DE DOOS DIT IS DE VOORZIJDE VAN DE DOOS DIT IS DE RUGZIJDE VAN DE DOOS DIT IS DE BODEM VAN DE DOOS DIT IS HET DEKSEL VAN DE DOOS DIT ZAL EEN ZIJDE VAN HET HUIS ZIJN DIT ZAL EEN RAAM ZIJN DIT ZAL DE ANDERE ZIJDE VAN HET HUIS ZIJN DIT ZAL EEN ANDER RAAM ZIJN DE VOORZIJDE VAN DE DOOS ZAL DE VOORZIJDE VAN HET HUIS ZIJN DAT IS EEN TRAP HET MEISJE ZEGT : EEN HUIS HEEFT EEN DAK DE JONGEN ZEGT : JA IK ZAL HET DAK VAN HET DEKSEL VAN DE DOOS MAKEN MAAR HET DEKSEL IS NIET LANG GENOEG VOOR EEN DAK HET IS KLEIN HOE LANG IS HET DEKSEL ? HOE BREED IS HET DEKSEL ? HET DEKSEL IS NIET LANG GENOEG HET IS NIET BREED GENOEG DAT IS DE VORM VAN HET DAK DE JONGEN ZEGT : IK ZAL HET DAK VAN EEN STUK HOUT MAKEN WE HEBBEN HOUT VAN DE BOMEN DAT IS EEN BOOM DAT ZIJN ZIJN WORTELS DAT ZIJN BOMEN VERSCHILLENDE BOMEN HEBBEN VERSCHILLEND HOUT HET HOUT VAN DEZE BOOM IS HARD HET HOUT VAN DEZE BOMEN IS MALS DE JONGEN HEEFT EEN STUK HOUT WAT DOE JE ? IK NEEM DE MAAT VAN DIT STUK HOUT DAT IS EEN MAAT DIT STUK HOUT IS LANGER DAN BREED


08 09 10 11 12 13A 13B 14A 14B 15 16 01A 01B 02A 02B 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 04D 04E 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 08D 09

IK ZAL HET DAK MET DIT STUK HOUT MAKEN IK ZAL IN DIT STUK HOUT EEN KERF MAKEN IK MAAK DE KERF ONDER EEN RECHTE HOEK DAT IS EEN KERF DAT IS EEN HOEK DAT IS OOK EEN HOEK DAT IS EEN RECHTE HOEK DAT IS OOK EEN RECHTE HOEK NU MAAK IK EEN KERF IN HET STUK HOUT HET LEMMET VAN HET ZAKMES GAAT DOOR HET HOUT HET IS ZACHT HOUT DAT IS EEN ZAKMES DAT IS HET LEMMET VAN HET ZAKMES IK TREK EEN LIJN OP HET STUK HOUT IK TREK DIE LIJN MET EEN POTLOOD DAT IS MIJN POTLOOD (HET POTLOOD) DAT IS DE LIJN DE KERF ZAL OP DE LIJN ZIJN O, DE KERF IS NIET OP DE LIJN DE KERF IS NIET OP DE LIJN DE KERF IS NIET OP DE LIJN WANT JE GAF ME EEN STOOT O NEEN ! IK GAF JE GEEN STOOT JOUW LEMMET WAS NIET OP DE LIJN JAWEL MIJN LEMMET WAS NIET OP DE LIJN OMDAT JE ME EEN STOOT GAF MAAK EEN NIEUWE KERF DE JONGEN ZEGT : IK ZAL EEN NIEUWE KERF MAKEN HIER IS DE LIJN EN HIER IS DE KERF DIT IS EEN RECHTE LIJN DIT IS EEN KROMME LIJN DE JONGEN MAAKT NU EEN NIEUWE KERF HIJ MAAKT NU EEN ANDERE KERF DAT IS BETER HET LEMMET IS OP DE LIJN GOED ZO !


10 11A 11B 11C 12A 12B 12C 12D 13A 13B 13C 14A 14B 15A 15B 16A 16B 01 02 03 04 05A 05B 06A 06B 07A 07B 07C 07D 07E 07F 08A 08B 08C 08D 08E

NU HEB IK TWEE STUKKEN HOUT MET DEZE TWEE STUKKEN HOUT ZAL IK HET DAK VAN HET HUIS MAKEN DAT ZAL HET DAK VAN HET HUIS ZIJN NU ZAL IK HIER EEN GAT IN HET HOUT MAKEN DEZE SPIJKER ZAL DOOR HET GAT GAAN DAT ZIJN SPIJKERS DE SPIJKER ZAL HIER DOOR HET GAT GAAN NU MAAKT DE JONGEN HET GAT VOOR DE SPIJKER HIJ ZAL EEN HAMER NEMEN DAT IS EEN HAMER HIJ GEEFT DE SPIJKER EEN SLAG MET DE HAMER NU ZIJN TWEE SPIJKERS IN HET DAK HET DAK IS KLAAR IS HET DAK STERK ? O JA ! HET IS HEEL STERK DOE DAT NIET ! MAAR JE ZEI : HET IS HEEL STERK EN HET IS NIET STERK IK ZAL HET STERKER MAKEN GEEF ME HET DAK ALSTUBLIEFT HIER IS HET IS DIT STUK HOUT STERK ? DIT STUK HOUT IS STERKER IS DEZE LIJN KORT ? IS DEZE LIJN KORTER ? HIER ZIJN TWEE STEUNEN VOOR HET DAK HET MEISJE ZEGT : ZAL JE EEN ANDERE STEUN IN HET MIDDEN MAKEN ? JA IK ZAL EEN ANDERE STEUN IN HET MIDDEN MAKEN HIJ ZAL HIER ZIJN, IN HET MIDDEN JA, DAT IS BETER DAT IS EEN RECHTE LIJN DAT IS EEN EINDE VAN DE LIJN DAT IS HET ANDERE EINDE DAT IS HET MIDDEN VAN DE LIJN


09A 09B 10 11A 11B 11C 12 13A 13B 14A 14B 15A 15B 16A 16B 01 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 07D

DAT IS EEN KROMME LIJN DAT ZAL BETER ZIJN DE STEUN IN HET MIDDEN ZAL HET DAK STERKER MAKEN DAT IS EEN SCHAAR DIT BEEN VAN DE SCHAAR IS SMAL DIT BEEN VAN DE SCHAAR IS BREED DAT IS EEN SMALLE STRAAT DIT IS EEN BREDE STRAAT DIE STRAAT IS BREED DAT IS EEN BREDE DEUR DIE DEUR IS BREED DAT IS EEN SMALLE DEUR DIE DEUR IS SMAL DE ZON STAAT ELKE DAG OP EN GAAT ELKE DAG ONDER EEN DAG HEEFT VIERENTWINTIG UREN EEN WEEK HEEFT ZEVEN DAGEN DE ZEVEN DAGEN VAN DE WEEK ZIJN : MAANDAG DINSDAG WOENSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZATERDAG ZONDAG VIER WEKEN ZIJN EEN MAAND EEN MAAND HEEFT DERTIG, EENENDERTIG OF ACHTENTWINTIG DAGEN TWAALF MAANDEN ZIJN EEN JAAR EEN JAAR HEEFT DRIEHONDERD VIJFENZESTIG OF DRIEHONDERD ZESENZESTIG DAGEN HIER ZIJN DE NAMEN VAN DE MAANDEN : JANUARI FEBRUARI MAART APRIL MEI JUNI JULI


07E 08A 08B 09A 09B 09C 10 11A 11B 12A 12B 12C 12D 13A 13B 14A 14B 14C 14D 14E 14F 14G 14H 14I 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 16E 16F 16G 16H

AUGUSTUS SEPTEMBER OKTOBER NOVEMBER DECEMBER DEZE DAME MAAKT IETS WAT MAAK JE ? IK MAAK EEN JAS EN EEN BROEK DIT IS EEN BROEK DIT IS EEN JAS HEEFT DEZE JAS EEN KRAAG ? JA HIJ HEEFT EEN KRAAG DIT IS DE KRAAG DAT IS DE VOORZIJDE VAN DE JAS DAT IS DE KRAAG VAN DE JAS DAT IS DE RUG(ZIJDE) VAN DE JAS DAT IS EEN ZIJDE VAN DE JAS DIT IS EEN ZAK HIER IS DE ANDERE ZIJDE VAN DE JAS HIER IS DE ANDERE ZAK DAT IS DE RECHTERZIJDE VAN DE VOORZIJDE DAT IS DE LINKERZIJDE VAN DE VOORZIJDE HIER ZIJN DE ARMEN VAN DE JAS DAT IS DE RECHTERARM VAN DE VOORZIJDE DAT IS DE LINKERARM VAN DE VOORZIJDE DAT ZIJN DE KNOPEN VAN DE JAS DAT IS EEN KNOOP DAT IS EEN KNOOPSGAT DAT IS EEN NAALD DAT IS GAREN DE NAALD GAAT DOOR HET OOG VAN DE KNOOP NU MAAK IK EEN KNOOPSGAT DE WINTER IN DE WINTER IS DE AARDE KOUD DE WIND IS KOUD DE LUCHT IS KOUD


16I 16J 16K 16L 16M 01 02 03 04A 04B 05A 05B 05C 06A 06B 07 08A 08B 09A 09B 10A 10B 11A 11B 11C 12 13A 13B 14A 14B 15 16 01A 01B 01C 01D

DE SNEEUW MAAKT ALLES WIT DE DAGEN ZIJN KORT DE BOMEN HEBBEN GEEN BLADEREN DE LENTE IN DE LENTE KOMEN DE BLADEREN OP DE TAKKEN VAN DE BOMEN DE PLANTEN KOMEN UIT DE AARDE IN DE LENTE ZIJN ER VEEL BLOEMEN DE ZOMER IN DE ZOMER IS HET WARM DE LUCHT IS WARM ER IS GEEN SNEEUW DE BOMEN HEBBEN BLADEREN DE DAGEN ZIJN LANG ER ZIJN VEEL VRUCHTEN DE HERFST IN DE HERFST VALLEN DE BLADEREN VAN DE BOMEN DE DAGEN ZIJN KORTER EN DE NACHTEN ZIJN LANGER DAN IN DE ZOMER ER ZIJN VEEL VRUCHTEN DE WINTER, LENTE, ZOMER EN HERFST ZIJN DE VIER JAARGETIJDEN IN DE WINTER IS HET KOUD DE WINTER IS EEN KOUD JAARGETIJDE IN DE ZOMER IS HET WARM DE ZOMER IS EEN WARM JAARGETIJDE DE WINTERMAANDEN ZIJN DECEMBER, JANUARI EN FEBRUARI MAART, APRIL EN MEI ZIJN DE LENTEMAANDEN JUNI, JULI EN AUGUSTUS ZIJN DE ZOMERMAANDEN DE HERFSTMAANDEN ZIJN SEPTEMBER, OKTOBER EN NOVEMBER DEZE LIJN IS LANGER DAN DEZE LIJN EEN UUR IS KORTER DAN TWEE UUR IN DE HERFST ZIJN DE DAGEN KORTER DAN IN DE ZOMER IN DE ZOMER ZIJN DE DAGEN LANGER DAN IN DE WINTER EEN HALFUUR HEEFT 30 MINUTEN EEN KWARTIER HEEFT 15 MINUTEN WAT IS KORTER : EEN KWARTIER OF EEN HALFUUR ? EEN HALFUUR IS LANGER DAN EEN KWARTIER WELKE WIJZER IS KORTER : DE MINUTENWIJZER OF DE UURWIJZER ?


01E 01F 01G 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 03D 03E 03F 03G 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 08A 08B 09A 09B 09C

DAT IS EEN CENTIMETER LIJN A IS 2 CM LANG LIJN B IS 5 CM LANG LIJN B IS LANGER DAN LIJN A LIJN A IS KORTER DAN LIJN B DAT IS EEN METER EEN METER HEEFT HONDERD CENTIMETER DE METER IS EEN LENGTEMAAT EEN KILOMETER (1 KM) HEEFT DUIZEND METER (1.000 M) CENTIMETER, METER EN KILOMETER ZIJN LENGTEMATEN EEN KILOMETER IS LANGER DAN EEN METER EEN METER IS LANGER DAN EEN CENTIMETER EEN CENTIMETER IS KORTER DAN EEN METER EEN METER IS KORTER DAN EEN KILOMETER EEN CENTIMETER IS EEN KLEINE LENGTEMAAT EEN METER IS EEN GROTERE LENGTEMAAT DAN EEN CENTIMETER EEN KILOMETER IS EEN GROTERE LENGTEMAAT DAN EEN METER WAT DOEN DEZE TWEE PERSONEN ? ZE GAAN DE MAN GAAT ZES KM PER UUR DE VROUW GAAT DRIE KM PER UUR DE MAN GAAT SNEL DE VROUW GAAT LANGZAAM DE VROUW GAAT LANGZAMER DAN DE MAN DE MAN GAAT SNELLER DAN DE VROUW DAT IS EEN TREIN DAT IS EEN VLIEGTUIG VLIEGTUIGEN ZIJN SNELLER DAN TREINEN DIT KIND IS EEN JAAR OUD DEZE JONGEN IS TIEN JAAR OUD DEZE MAN IS DERTIG JAAR OUD DEZE MAN IS NEGENTIG JAAR OUD HIJ GAAT MET EEN STOK DE JONGEN IS JONG DE MAN MET DE STOK IS OUD HIJ IS OUDER DAN DE JONGEN EN OOK OUDER DAN DE MAN


10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 15A 15B 15C 15D 15E 15F 16A 16B 16C 01A 01B 01C 01D 01E 02A 02B 02C

HIJ IS DE OUDSTE DAT IS EEN DUN BOEK DAT IS EEN DIK BOEK DAT IS EEN DIKKE MUUR DAT IS EEN DIKKE MAN DAT IS EEN SMALLE STRAAT DAT IS EEN BREDE STRAAT DAT IS EEN HOOG GEBOUW DAT IS EEN LAAG GEBOUW DEZE STRAAT IS BREED DEZE STRAAT IS BREDER DEZE STRAAT IS DE BREEDSTE DIT BOEK IS DIK DIT BOEK IS DIKKER DIT BOEK IS HET DIKSTE DIT BOEK IS DUN DIT BOEK IS DUNNER DIT BOEK IS HET DUNSTE DEZE MAN IS DIK DEZE MAN IS DIKKER DEZE MAN IS DE DIKSTE GLAS IS HARD GLAS IS HARDER DAN HOUT HOUT IS HARDER DAN BROOD BROOD IS HARDER DAN BOTER HIER ZIJN DRIE PERSONEN DEZE MAN IS OUDER DAN DEZE JONGEN DEZE JONGEN IS OUDER DAN DIT KIND WELKE VAN DIE DRIE PERSONEN IS DE OUDSTE ? DEZE MAN IS STERKER DAN DEZE JONGEN DEZE JONGEN IS NIET ZO STERK ALS DIE MAN HIJ IS OOK NIET ZO OUD ALS DE MAN DE JONGEN IS JONGER DAN DE MAN EN HIJ IS NIET ZO STERK ALS DE MAN DEZE LIJN IS EVEN LANG ALS DEZE LIJN DEZE TWEE LIJNEN ZIJN EVEN LANG DEZE LIJN IS NIET ZO LANG ALS DEZE LIJN


02D 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 08A 08B 08C 09A 09B 09C 09D 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C

DEZE TWEE LIJNEN ZIJN NIET EVEN LANG ZE ZIJN VERSCHILLEND EN TREIN KAN 100 KM PER UUR DOEN EN VLIEGTUIG KAN 800 KM PER UUR DOEN TREINEN EN VLIEGTUIGEN ZIJN VERSCHILLENDE VERVOERMIDDELEN HIER ZIET U TWEE SCHEPEN SCHEPEN ZIJN OOK VERVOERMIDDELEN HOEVEEL KM KAN EEN SNEL SCHIP PER UUR DOEN ? EEN SNEL SCHIP KAN 50 KM PER UUR DOEN HIER ZIJN TWEE ANDERE VERVOERMIDDELEN HET ZIJN TWEE AUTO’S DIT IS EEN RIJTUIG MET EEN PAARD AUTO’S EN RIJTUIGEN ZIJN TWEE VERSCHILLENDE VERVOERMIDDELEN TREINEN, SCHEPEN, AUTO’S, RIJTUIGEN EN VLIEGTUIGEN ZIJN VERVOERMIDDELEN DIT IS EEN KAART VAN EUROPA DE STEDEN OP DEZE KAART ZIJN o. a.: LONDEN, PARIJS, BERLIJN, KEULEN EN BRUSSEL DE AFSTAND TUSSEN LONDEN EN BONN IS 430 KM DAT IS EEN GROTE AFSTAND DE AFSTAND TUSSEN BONN EN KEULEN IS 30 KM DAT IS EEN KLEINE AFSTAND DIT IS EEN KAART VAN BENELUX EN VAN DUITSLAND DE AFSTAND TUSSEN KEULEN EN BONN IS 30 KM DE AFSTAND TUSSEN LONDEN EN BONN IS 430 KM DAT IS EEN GROTE AFSTAND HET IS EEN GROTERE AFSTAND DAN TUSSEN KEULEN EN BONN DE AFSTAND TUSSEN KEULEN EN BONN IS KORT BONN IS DICHT BIJ KEULEN DE AFSTAND IS KLEIN DE AFSTAND IS KORT DE AFSTAND TUSSEN LONDEN EN BONN IS LANG BONN LIGT VER VAN LONDEN DE AFSTAND TUSSEN BONN EN LONDEN IS GROOT OF LANG BONN IS DICHT BIJ KEULEN DE AFSTAND TUSSEN BONN EN KEULEN IS KORTER DAN DE AFSTAND TUSSEN BONN EN LONDEN

KEULEN IS VER VAN LONDEN KEULEN IS VERDER VAN LONDEN DAN VAN BONN


12D 12E 13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 16 01 02A 02B 02C 02D 02E 03A 03B 03C 03D 03E 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B

DE AFSTAND TUSSEN KEULEN EN LONDEN IS GROTER DAN DE AFSTAND TUSSEN KEULEN EN BONN

HOE VER IS BONN VAN KEULEN ? 30 km (DERTIG KILOMETER) IS DAT EEN GROTE AFSTAND ? NEEN DAT IS GEEN GROTE AFSTAND HET IS EEN KLEINE AFSTAND BONN IS DICHT BIJ KEULEN HOE VER IS PARIJS VAN KEULEN ? 322 km (DRIEHONDERD TWEEËNTWINTIG KILOMETER) DAT IS EEN GROTE AFSTAND HOE VER IS BONN VAN LONDEN ? 430 km (VIERHONDERD EN DERTIG KILOMETER) HOE VER IS ROME VAN LONDEN ? 1200 km (DUIZEND TWEEHONDERD KILOMETER) DE AFSTAND TUSSEN LONDEN EN ROME IS GROTER DAN DE AFSTAND TUSSEN LONDEN EN BONN

LONDEN IS VERDER VAN ROME DAN VAN BONN DAT IS EEN STAD BRUSSEL, DEN HAAG, LONDEN, PARIJS, ROME EN BERLIJN ZIJN STEDEN LONDEN IS IN ENGELAND BERLIJN IS IN DUITSLAND ROME IS IN ITALIË BRUSSEL IS IN BELGIË BELGIË, ITALIË, NEDERLAND, DUITSLAND EN ENGELAND ZIJN LANDEN DAT IS EEN RIVIER DE RIJN, DE THEEMS, DE SCHELDE, DE MISSISSIPPI ZIJN RIVIEREN DAT ZIJN BERGEN DAT ZIJN WEGEN OF STRATEN DAT ZIJN RIVIEREN DE AUTO IS OP DE STRAAT DE AUTO IS OP DE WEG HET SCHIP IS OP DE RIVIER HET EILAND IS IN DE RIVIER DAT IS DE AARDE STEDEN BERGEN RIVIEREN EN EILANDEN ZIJN OP DE AARDE WE ZIEN DE AARDE VANUIT HET NOORDEN OP DEZE ZIJDE VAN DE AARDE ZIEN WE MEER LAND DAN WATER


07C 08A 08B 08C 08D 08E 08F 08G 08H 08I 09A 09B 09C 09D 09E 09F 10A 10B 10C 10D 10E 10F 10G 11A 11B 12A 12B 12C 13A 13B 13C 13D 01A 01B 01C 01D

NU ZIEN WE DE AARDE VANUIT HET ZUIDEN OP DEZE ZIJDE VAN DE AARDE ZIEN WE MEER WATER DAN LAND DAT IS DE MAAN DE MAAN GAAT IN EEN MAAND OM DE AARDE ZIEN WE DE ANDERE ZIJDE VAN DE MAAN ? WE ZIEN ALTIJD DEZELFDE ZIJDE VAN DE MAAN DE MAAN GAAT OM DE AARDE EN DE AARDE GAAT OM DE ZON DE ZON GEEFT LICHT AAN DE MAAN DE MAAN KRIJGT LICHT VAN DE ZON ALS DE AARDE TUSSEN DE MAAN EN DE ZON IS, KRIJGT DE MAAN GEEN LICHT DAN IS DE MAAN VERDUISTERD ALS DE MAAN VERDUISTERD IS ZIEN WE DIE NIET WE ZIEN ALTIJD DEZELFDE ZIJDE VAN DE MAAN VAAK ZIEN WE DE MAAN ZO DE ENE HELFT VAN DE MAAN IS VERDUISTERD, DE ANDERE HELFT IS VERLICHT DAT IS DE HALVEMAAN VAAK ZIEN WE DE MAAN ZO EEN VIERDE VAN DE MAAN IS VERLICHT DRIE VIERDE VAN DE MAAN IS VERDUISTERD DAT IS HET KWARTIER VAN DE MAAN VAAK ZIEN WE DE MAAN ZO DAT IS DE NIEUWE MAAN DAT IS EEN NIEUWE HOED DAT IS EEN OUDE HOED VAAK ZIEN WE DE MAAN ZO DAT IS DE VOLLE MAAN DAT IS EEN VOL GLAS DIT GLAS IS NIET VOL HET NOORDEN HET WESTEN HET OOSTEN HET ZUIDEN HET NOORDEN, HET OOSTEN, HET ZUIDEN en HET WESTEN ZIJN DE VIER WINDSTREKEN EEN DAG HEEFT VIERENTWINTIG UUR EEN UUR HEEFT ZESTIG MINUTEN EEN MINUUT HEEFT ZESTIG SECONDEN


02A 02B 03A 03B 04A 04B 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 07D 08A 08B 08C 08D 09A 09B 09C 09D 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C

HOEVEEL DAGEN HEEFT EEN WEEK ? EEN WEEK HEEFT ZEVEN DAGEN DE NIEUWE MAAN HET EERSTE KWARTIER DE HALVE MAAN HET LAATSTE KWARTIER DE VOLLE MAAN EEN KWARTIER EEN HALF UUR DRIE KWARTIER EEN VOL UUR HET IS VRIJDAG MORGEN IS HET ZATERDAG GISTEREN WAS HET DONDERDAG GISTEREN KWAM DE ZON OP OM VIJF OVER ACHT EN OM TIEN OVER ACHT GING ZE ONDER VANDAAG KOMT DE ZON OP OM ZES OVER ACHT EN OM ELF OVER ACHT GAAT ZE ONDER HET IS NACHT IK ZIE EEN STER IN DE HEMEL HET IS DAG DE ZON STAAT OP HOE LANG IS DE LIJN DOOR DE AARDE VAN HET NOORDEN NAAR HET ZUIDEN ? EEN LIJN DOOR DE AARDE VAN HET NOORDEN NAAR HET ZUIDEN IS 13.000 KM HOE GROOT IS DE AFSTAND TUSSEN DE AARDE EN DE MAAN ? 385.000 KM (DRIEHONDERD VIJFENTACHTIGDUIZEND KILOMETER) HOE GROOT IS DE AFSTAND TUSSEN DE AARDE EN DE ZON ? 150.000.000 KM (HONDERDVIJFTIG MILJOEN KILOMETER) WAT HEEFT HIJ IN DE HAND ? EEN KLEINE BOL OF EEN BOLLETJE DE BOL IS KLEIN ZIJN VORM IS ROND DE VORM VAN DE ZON IS OOK ROND MAAR DE ZON IS EEN GROTE BOL DAT IS VUUR DE ZON IS EEN GROTE VUURBOL EEN BOL IS ROND DE AARDE IS OOK ROND DE ZON EN DE MAAN ZIJN OOK ROND


12D 12E 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 15E 16A 16B 16C 16D 01A 01B 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 03D 03E 03F 03G 04A 04B 04C

VUUR GEEFT WARMTE DE ZON GEEFT OOK WARMTE DE MAAN GEEFT GEEN WARMTE DE MAAN IS EEN GROOT HEMELLICHAAM DE AARDE IS GROTER DAN DE MAAN DE ZON IS GROTER DAN DE MAAN EN GROTER DAN DE AARDE DE ZON IS VER VAN DE AARDE WELKE STAD OP DEZE KAART LIGT VER VAN BONN ? DIT ZIJN DRIE STERREN ZIJN DEZE STERREN KLEINER DAN DE ZON ? NEEN VEEL STERREN ZIJN GROTER DAN DE ZON ZIJN DEZE STERREN DICHTER BIJ DE AARDE DAN DE ZON ? NEEN ZE ZIJN VERDER VAN DE AARDE DAN DE ZON DE ZON GEEFT LICHT EN WARMTE GEEFT DE MAAN WARMTE ? NEEN, DE MAAN GEEFT GEEN WARMTE DAT IS EEN VLAM VLAMMEN GEVEN LICHT DE ZON GEEFT OOK LICHT HET LICHT VAN DE ZON GAAT IN ALLE RICHTINGEN DE VIER HOOFDWINDSTREKEN ZIJN HET NOORDEN, HET OOSTEN, HET ZUIDEN en HET WESTEN

DE ZON KOMT OP IN HET OOSTEN EN GAAT ONDER IN HET WESTEN DAT ZIJN OOK RICHTINGEN DE WEGEN GAAN IN VERSCHILLENDE RICHTINGEN DAT IS DE RICHTING BONN DAT IS DE RICHTING HAMBURG DIT ZIJN TWEE ANDERE RICHTINGEN DE MAN GAAT DE TRAP OP DE VROUW GAAT DE TRAP AF HIER ZIET U TWEE MANNEN DEZE MAN IS DIK DEZE MAN IS MAGER DAT IS EEN WEEGSCHAAL WAT IS EEN GEWICHT ? DE MAGERE MAN IS OP DE WEEGSCHAAL ZIJN GEWICHT IS 50 KG (VIJFTIG KILOGRAM)


05A 05B 05C 05D 05E 05F 06A 06B 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 08C 09A 09B 09C 09D 10A 10B 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 13A 13B 13C 14 15A 15B 15C

NU IS DE DIKKE MAN OP DE WEEGSCHAAL ZIJN GEWICHT IS 100 KG (HONDERD KILOGRAM) HET GEWICHT VAN DE MAGERE MAN IS KLEIN HET GEWICHT VAN DE DIKKE MAN IS HOOG WAT HEEFT DEZE MAN IN DE HAND ? HIJ HEEFT EEN PARAPLU (REGENSCHERM) IN DE HAND HET IS EEN PARAPLU (REGENSCHERM) DE PARAPLU VAN DEZE MAN IS OPEN WAAROM IS DE PARAPLU OPEN ? DE PARAPLU IS OPEN OMDAT HET REGENT HET WATER, DAT UIT DE WOLKEN OP DE AARDE VALT, IS REGEN ALS HET REGENT DOEN WIJ ONZE PARAPLU OPEN GISTEREN REGENDE HET NIET ER WAREN KLEINE WOLKEN IN DE LUCHT DE LUCHT WAS BLAUW ER WAS VEEL ZON DE LUCHT WAS WARM GISTEREN WAS HET MOOI WEER VANDAAG IS HET WEER NIET MOOI ER WAREN GROTE DONKERE WOLKEN IN DE LUCHT WE ZIEN DE ZON NIET HET REGENT EN WE DOEN ONZE PARAPLU OPEN VANDAAG IS HET SLECHT WEER HET REGENT DEZE VROUW HEEFT GEEN PARAPLU HAAR HOOFD EN HAAR KLEEDJE ZIJN NAT HET REGENT DEZE PERSONEN HEBBEN GEEN PARAPLU’S HUN HOOFDEN EN HUN KLEREN ZIJN NAT ALS HET REGENT EN ALS WE GEEN PARAPLU HEBBEN ZIJN ONZE KLEREN NAT HET IS MOOI WEER GISTEREN WAS HET WEER MOOI ER WAREN GEEN WOLKEN IN DE LUCHT DE LUCHT WAS BLAUW ER WAS VEEL ZON HET WAS WARM EN DE VOGELS WAREN IN DE BOMEN


15D 15E 16A 16B 01A 01B 01C 01D 01E 02A 02B 02C 03A 03B 03C 03D 03E 03F 04A 04B 04C 04D 04E 05A 05B 05C 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 07F

HET IS SLECHT WEER VANDAAG IS HET WEER SLECHT HET REGENT HET IS KOUD ER IS VEEL WIND DE WIND NAM MIJN HOED MEE EN OOK MIJN PARAPLU HOE ZAL HET WEER MORGEN ZIJN ? HET ZAL MISSCHIEN SLECHTER ZIJN DAN VANDAAG HET ZAL MISSCHIEN KOUDER ZIJN DAN VANDAAG HET ZAL MISSCHIEN HETZELFDE WEER ZIJN ALS IN DE WINTER OP DEZE FOTO ZIEN WIJ HOE HET WEER IN DE WINTER IS ALLES IS WIT DE SNEEUW MAAKT ALLES WIT IN DE WINTER IS HET KOUD HET WEER ZAL MISSCHIEN MORGEN ZO ZIJN MORGEN ZAL HET MISSCHIEN MOOI WEER ZIJN HET ZAL MISSCHIEN WARMER ZIJN DAN VANDAAG HET ZAL MISSCHIEN ZIJN ZOALS WIJ HET OP DE FOTO ZIEN WAT ZIEN WIJ OP DEZE FOTO ? HOE IS HET WEER HIER OP DE FOTO ? VANDAAG IS HET HEEL KOUD DEZE TWEE MANNEN HEBBEN EEN GROOT VUUR GEMAAKT DAT IS ROOK VUUR GEEFT WARMTE VUUR IS HEEL NUTTIG HET WIEL IS OOK EEN HEEL NUTTIGE ZAAK DAT IS EEN WIEL DAT ZIJN WIELEN WIELEN ZIJN ROND TREINEN, AUTO’S, WAGENS EN ANDERE VERVOERMIDDELEN HEBBEN WIELEN

KLEREN ZIJN OOK HEEL NUTTIGE ZAKEN DIT ZIJN VERSCHILLENDE KLEREN : EEN JAS, EEN DAMESROK, EEN OVERHEMD

KLEREN ZIJN VAN STOF GEMAAKT STOFFEN ZIJN UIT DRADEN GEMAAKT DAT ZIJN DRADEN DAT ZIJN ANDERE DRADEN


08A 08B 08C 08D 08E 08F 09A 09B 09C 09D 09E 09F 09G 09H 09I 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 14A 14B 14C 01A

DAT ZIJN DIKKE DRADEN DAT ZIJN DUNNE DRADEN DAT IS STOF DAT IS EEN ROL STOF WE MAKEN ONZE KLEREN UIT STOF EN DE STOF UIT DRADEN WE MAKEN DRADEN UIT WOL DAT IS WOL HET IS SCHAAPSWOL DAT ZIJN SCHAPEN SCHAPEN GEVEN WOL DAT IS EEN SCHAAP DAT IS DE WOL VAN HET SCHAAP SCHAAPSWOL IS DIK EN WARM SCHAAPSWOL IS WARMER DAN BOOMWOL DE PLANTEN GEVEN BOOMWOL DAT IS EEN PLANT DIE ONS BOOMWOL GEEFT DE ZIJDEWORMEN GEVEN ZIJDE DAT IS EEN ZIJDEWORM DIE ONS ZIJDE GEEFT DEZE DRIE KLEREN ZIJN UIT VERSCHILLENDE STOFFEN GEMAAKT DE STOF VAN DE BROEK IS UIT WOL GEMAAKT DE STOF VAN DE ROK IS UIT BOOMWOL GEMAAKT HET OVERHEMD IS UIT ZIJDE GEMAAKT HET IS EEN ZIJDEN OVERHEMD WE MAKEN STOFFEN UIT SCHAAPSWOL, BOOMWOL EN ZIJDE. STOFFEN UIT SCHAAPSWOL ZIJN WARMER DAN STOFFEN UIT BOOMWOL WAT DOET DEZE MAN ? HIJ WERKT MET EEN HAMER HIJ MAAKT SCHOENEN HIJ IS SCHOENMAKER HET IS EEN SCHOENMAKER DAT ZIJN SCHOENEN DAT ZIJN OOK SCHOENEN EEN SCHOENMAKER MAAKT SCHOENEN WAT DOET DEZE MAN ? HIJ MAAKT HORLOGES HIJ IS HORLOGEMAKER


01B 01C 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 04D 05A 05B 06A 06B 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 09A 09B 09C 09D 09E 10A 10B 10C 11A 11B 11C

WAT DOET DEZE VROUW ? ZIJ WERKT IN DE HUISKAMER ZIJ BORSTELT WAT DOET DEZE DAME ? ZIJ WAST KOUSEN, SOKKEN EN OVERHEMDEN DAT IS EEN DEEL VAN HAAR HUISARBEID WAT DOET DEZE MAN ? HIJ WERKT MET EEN SPADE DAT IS EEN SPADE WAT DOET DEZE JONGEN ? HIJ MAAKT ZIJN HUISWERK DAT IS EEN BANK DEZE HEER HEEFT EEN CHEQUE IN DE RECHTERHAND DAT IS EEN CHEQUE VEEL PERSONEN HEBBEN EEN DEEL VAN HUN GELD IN DE BANK WANNEER ZE GELD IN DE BANK HEBBEN, HEBBEN ZE OOK EEN REKENING DAT IS EEN REKENING DAT ZIJN GROOTBOEKEN HET GROOTBOEK IS EEN BOEK MET ALLE REKENINGEN DIT GROOTBOEK IS OPEN DAT ZIJN TWEE BLADZIJDEN VAN HET GROOTBOEK HEBT U GELD IN DE BANK ? HEBT U EEN REKENING IN DE BANK ? HOEVEEL GELD HEBT U IN DE BANK ? DAT IS EEN BOERDERIJ DAT IS EEN BOER HIJ WERKT MET DE PLOEG DAT IS EEN PLOEG DE BOER WERKT OP DE AKKER DAT IS EEN AKKER DE BOER WERKT MET EEN PLOEG HET PAARD TREKT DE PLOEG DAT IS EEN DEEL VAN HUN ARBEID BOEREN HEBBEN PAARDEN, KOEIEN, VARKENS, SCHAPEN, GEITEN EN ANDERE DIEREN IN HUN BOERDERIJ

DEZE MAN KAN NIET ZIEN HIJ KAN NIET ZIEN MAAR HIJ KAN LEZEN


12A 12B 12C 13A 13B 13C 14A 14B 14C 15A 15B 16A 16B 16C 01A 01B 2 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 5 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 8 09A 09B

HIJ LEEST MET DE VINGERS HOE KAN HIJ MET DE VINGERS LEZEN ? WAT VOOR EEN BOEK IS DAT ? DAT IS EEN BRAILLE BOEK DAT ZIJN WOORDEN UIT HET BRAILLE BOEK EEN PERSOON, DIE NIET ZIEN KAN, LEEST MET DE VINGERS DEZE MAN KAN ZIEN HIJ LEEST MET DE OGEN HIJ LEEST NIET MET DE VINGERS WAT HEEFT HIJ VOOR DE OGEN ? HIJ HEEFT (DRAAGT) EEN BRIL WAT DOEN WE MET DE OGEN ? WE ZIEN WAT DOEN WE MET DE OREN ? WE HOREN DEZE MAN HOORT MUZIEK WAT DOEN WE MET DE BENEN ? WE GAAN WAT DOEN WE MET DE MOND ? WE SPREKEN WE SPREKEN MET DE MOND DEZE PERSOON SPREEKT HIJ ZEGT : IK SPREEK DEZE PERSOON SPREEKT NIET HIJ NEEMT EEN AARDAPPEL IN DE MOND HIJ EET WE HOREN MET DE OREN EN ZIEN MET DE OGEN NIET ALLE PERSONEN KUNNEN ZIEN VEEL PERSONEN ZIEN NIET GOED PERSONEN, DIE NIET GOED ZIEN, HEBBEN EEN BRIL WE ZIEN MET DE OGEN WE HOREN MET DE OREN ZIEN EN HOREN ZIJN TWEE ZINNEN VAN EEN PERSOON DE SMAAK IS OOK EEN ZIN DE SMAAKZIN IS IN DE TONG


09C 10A 10B 10C 11A 11B 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 15E 15F 15G 16A 16B 16C 16D 01A 01B 01C 02A 02B

DAT IS DE TONG VAN EEN MAN DAT ZIJN ZIJN LIPPEN WAT ZIET U OP DIT BORD ? IK ZIE WIT POEDER HET KAN ZOUT ZIJN MAAR HET KAN OOK SUIKER ZIJN DEZE DAME HEEFT WAT POEDER OP DE TONG ZIJ ZEGT : HET IS ZOUT WE HEBBEN HET ZOUT UIT DE ZEE HET WATER IN DE ZEE IS ZOUT HET ZEEWATER IS ZOUT WE HEBBEN OOK ZOUT UIT DE ZOUTMIJNEN DAT IS EEN ZOUTMIJN WE HEBBEN DE SUIKER VAN PLANTEN WE HEBBEN SUIKER UIT DE STENGEL VAN VERSCHILLENDE PLANTEN WE HEBBEN DE SUIKER OOK UIT VERSCHILLENDE WORTELS VAN PLANTEN SUIKER IS EEN WIT POEDER EN ZOUT IS OOK EEN WIT POEDER MAAR DE SMAAK VAN DE TWEE IS VERSCHILLEND DAT IS EEN GEBAK DIT GEBAK IS MET SUIKER GEMAAKT EEN GEBAK MET SUIKER GEMAAKT IS ZOET DAT IS EEN SINAASAPPEL DAT IS DE SCHIL VAN DE SINAASAPPEL DE SMAAK VAN DE SINAASAPPEL IS ZOET DE SINAASAPPEL IS ZOET MAAR DE SCHIL IS NIET ZOET ZE IS BITTER SUIKER HEEFT EEN ZOETE SMAAK HET ZOUT HEEFT EEN ZOUTSMAAK SUIKER IS ZOET ZOUT IS ZOUT VOOR DE OGEN IS SUIKER HETZELFDE ALS ZOUT MAAR VOOR DE TONG ZIJN ZE VERSCHILLEND ZOUT ! ZOET ! WAT DOEN WE MET DE NEUS ? WE RIEKEN


02C 02D 03A 03B 03C 04A 04B 04C 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 09A 09B 09C 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 01A 01B

DEZE DAME HEEFT EEN BLOEM IN DE HAND ZIJ RIEKT DE DAME RIEKT DE BLOEM RUIKT GOED DEZE BLOEMEN ZIJN IN DE TUIN DAT IS GRAS DE BLOEMEN IN DE TUIN RUIKEN GOED VEEL BLOEMEN RUIKEN NIET DAT ZIJN VARKENS ZE ZIJN VUIL VUILE VARKENS RUIKEN NIET GOED DAT IS ROOK DAT IS VUUR DE ROOK VAN HET VUUR RUIKT NIET GOED DEZE MAN HEEFT EEN PIJP IN DE MOND DE ROOK VAN ZIJN PIJP RUIKT GOED WE ZIEN VERSCHILLENDE ZAKEN MET DE OGEN WE ZIEN DE VORM EN DE GROOTTE VAN DE ZAKEN WE ZIEN OOK DE KLEUR VAN DE VERSCHILLENDE ZAKEN DIT ZIJN ENKELE KLEUREN : BLAUW ROOD GEEL GROEN WIT ZWART GRIJS BRUIN DE KLEUR VAN HET GRAS IN DE LENTE IS GROEN DE BLADEREN VAN DE BOMEN ZIJN OOK GROEN IN DE HERFST ZIJN DE BLADEREN GEEL, BRUIN OF ROOD DE LUCHT IS BLAUW ALS HET WEER MOOI IS, IS DE LUCHT BLAUW DE WOLKEN ZIJN WIT OF GRIJS DE ZON IS GEEL VAAK, WANNEER ZE (DE ZON) OPKOMT OF ONDERGAAT, IS ZE (DE ZON) ROOD


01C 01D 01E 01F 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 04E 05A 05B 05C 05D 05E 05F 05G 05H 05I 05J 05K 05L 06A 06B 06C 07A 07B 07C 08A 08B

DE VLAM IS GEEL WE ZIEN DE VORM, DE GROOTTE EN DE KLEUR VAN VERSCHILLENDE ZAKEN MAAR DE ZAKEN ZIJN NIET ALTIJD ZOALS WE ZE ZIEN VAAK SCHIJNEN ONS VERSCHILLENDE ZAKEN GROTER OF KLEINER DAN ZE ZIJN DEZE MAN IS GROOT DEZE MAN IS KLEIN DAT IS EEN GROTE DAME DAT IS EEN KLEINE DAME HIER ZIET U TWEE HEREN WELKE VAN DE TWEE IS DE GROOTSTE ? DE HEER, DIE DICHTER BIJ DE DEUR IS, SCHIJNT GROTER HIJ SCHIJNT GROTER MAAR HIJ IS NIET GROTER DE TWEE HEREN ZIJN EVEN GROOT WAAROM SCHIJNT DE ENE GROTER DAN DE ANDERE ? OMDAT DE LIJNEN OP DE FOTO HEM VOOR DE OGEN GROTER MAKEN HOREN, ZIEN EN RIEKEN ZIJN DRIE ZINNEN DE SMAAK IS OOK EEN ZIN ER ZIJN NOG ANDERE ZINNEN EEN ANDERE ZIN IS DE ZIN VOOR WARMTE EN VOOR KOUDE HIER ZIET U DRIE KLOMPJES IJS IN HET WATER HET WATER IS HEEL KOUD HET WATER IS ZEER KOUD HIER IS HET WATER HEEL WARM UIT DE KOOKPAN KOMT DAMP HET WATER IN DE PAN A IS HEEL WARM HET WATER IN DE PAN C IS HEEL KOUD HET WATER IN DE PAN B IS NOCH WARM, NOCH KOUD NU DOE IK DE HANDEN IN A EN IN C MIJN RECHTERHAND IS IN WARM WATER MIJN LINKERHAND IS IN KOUD WATER NU DOE IK DE HANDEN SAMEN IN B HET WATER IN DE PAN B IS NOCH WARM, NOCH KOUD MAAR HET SCHIJNT VOOR DE RECHTERHAND KOUD EN VOOR DE LINKERHAND WARM HET IS HETZELFDE WATER MAAR HET SCHIJNT KOUD VOOR DE RECHTERHAND EN WARM VOOR DE LINKERHAND WAAROM ?


08C 09A 09B 09C 10A 10B 10C 10D 11A 11B 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D 15A 15B 16A 16B 16C 01A 01B 01C 2 03A 03B 03C 03D 03E

OMDAT DE RECHTERHAND IN WARM WATER WAS EN OMDAT DE LINKERHAND IN KOUD WATER WAS VOOR IK ZE IN DE PAN B DEED WAT DOET DEZE MAN ? HIJ GEEFT DE SPIJKER EEN SLAG MET DE HAMER DAT IS ZIJN HAMER DAT ZIJN SPIJKERS VAN VERSCHILLENDE GROOTTE EEN SLAG MET DE HAMER IS EEN HAMERSLAG HIJ GEEFT DE SPIJKER VERSCHILLENDE HAMERSLAGEN DE HAMERSLAGEN MAKEN EEN GELUID ZE MAKEN EEN GROOT GELUID ZIJ HEEFT DE HANDEN AAN DE OREN ZIJ ZEGT : WAT EEN GELUID ! KANONNEN MAKEN OOK VEEL GELUID DAT ZIJN KANONNEN KANONNEN MAKEN EEN GROTER GELUID DAN EEN REVOLVER DAT IS EEN REVOLVER DAT IS EEN FLUIT HET IS EEN STOOMFLUIT ZE MAAKT EEN GROOT GELUID DE JONGEN HEEFT EEN ZAKFLUIT HET GELUID VAN EEN ZAKFLUIT IS NIET ZO GROOT ALS HET GELUID VAN EEN STOOMFLUIT DAT IS MUZIEK DAT IS GEZANG DAT ZIJN MUZIEK NOTEN : DE HOGE NOOT EN DE LAGE NOOT DAT ZIJN HOGE BERGEN DAT ZIJN DIEPE MIJNEN DE MIJN GAAT DIEP IN DE AARDE DAT IS EEN SCHIP DAT IS EEN GROTER SCHIP DAT IS HET GROOTSTE SCHIP VEEL DIEREN ZIJN VERSTANDIG HET PAARD IS EEN VERSTANDIG DIER DE AAP IS VERSTANDIGER DAN HET PAARD DE MAN IS HET VERSTANDIGST


04A 04B 04C 05A 05B 05C 05D 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 09A 09B 09C 09D 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 12A 12B 12C 13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D

DAT IS DE HOOGSTE NOOT DEZE NOOT IS LAGER MAAR ZE IS HOGER DAN DEZE NOOT WELKE VAN DEZE NOTEN IS DE HOOGSTE ? WELKE VAN DEZE NOTEN IS HET HOOGST ? DAT IS EEN DIEPE MIJN DAT IS EEN DIEPERE MIJN DAT IS DE DIEPSTE MIJN DEZE MIJN IS HET DIEPST DE ARBEID VAN DE BOER IS NUTTIG IS DE ARBEID VAN DE BOER NUTTIGER DAN DE ARBEID VAN DE MAN IN DE BANK ? DAT IS EEN GROOT VUUR DAT IS EEN GROTER VUUR DAT IS HET GROOTSTE VUUR DAT IS EEN GOED BOEK DAT ZIJN OOK GOEDE BOEKEN WELK VAN DEZE DRIE BOEKEN IS HET BESTE ? IK HEB 100 (HONDERD) EUROS HIJ HEEFT 1.000 (DUIZEND) EUROS ZIJ HEEFT 5.000 (VIJFDUIZEND) EUROS IK HEB VEEL GELD HIJ HEEFT MEER GELD DAN IK ZIJ HEEFT HET MEESTE 100 (HONDERD) EUROS IS VEEL GELD 1.000 (DUIZEND) EUROS IS MEER GELD 5.000 (VIJFDUIZEND) EUROS IS HET MEESTE ZIJ IS VOOR DE SPIEGEL ZIJ ZIET ZICH IN DE SPIEGEL ZIJ IS BLIJ ZIJ IS ALTIJD BLIJ ALS ZIJ ZICH IN DE SPIEGEL ZIET WAAROM ? OMDAT ZIJ ZICH GRAAG IN DE SPIEGEL ZIET ZIJ IS MOOI ZIJ ZIET DAT ZIJ MOOI IS HIJ IS VOOR DE SPIEGEL HIJ ZIET ZICH OOK IN DE SPIEGEL, MAAR HIJ IS NIET BLIJ HIJ ZIET ZICH NIET GRAAG IN DE SPIEGEL


15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 01A 01B 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 04E 04F 04G 04H 04I 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 07C 08A 08B 08C

HIJ IS DROEVIG WAAROM ? IS HIJ MOOI ? IK BEN BLIJ WAT IS DAT ? IK BEN DROEVIG WAT IS DAT ? IK STEEK MIJN VINGER IN DE VLAM IK HEB PIJN IK BEN DUS DROEVIG DIT IS EEN SPIJKER IK SLA MET DE HAMER OP MIJN VINGER IK HEB PIJN IK BEN DROEVIG O NEEN ! IK SLA NIET OP MIJN VINGER NU WEET IK WAT PIJN IS ALS IK PIJN HEB, BEN IK DROEVIG « DROEVIG » IS HET TEGENDEEL VAN « BLIJ » HET TEGENDEEL ? « GROOT » IS HET TEGENDEEL VAN « KLEIN » « KOUD » IS HET TEGENDEEL VAN « WARM » « VEEL » IS HET TEGENDEEL VAN « WEINIG » HET IS MOOI WEER HET IS EEN MOOIE DAG DE LUCHT IS WARM ER IS VEEL ZON DE LUCHT IS BLAUW IK BEN BLIJ HET IS SLECHT WEER HET REGENT DE MAN EN HET MEISJE ZIJN NAT ER IS VEEL WIND HET IS KOUD IK BEN DROEVIG « WIT » IS HET TEGENDEEL VAN « ZWART » « WARM » IS HET TEGENDEEL VAN « KOUD »


08D 08E 08F 09A 09B 09C 09D 09E 09F 09G 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C 13D 13E 13F 13G 14A 14B 14C 14D 14E 15A 15B

WAT IS HET TEGENDEEL VAN « VLUG » ? WAT IS HET TEGENDEEL VAN « DIK » ? IS DIT GEBOUW HOOG ? IS DIT GEBOUW LAAG ? WAT IS HET TEGENDEEL VAN « SMAL » ? IS DEZE STRAAT BREED OF SMAL ? HIJ KOMT DE KAMER BINNEN HIJ GAAT DE KAMER UIT « KOMEN » IS HET TEGENDEEL VAN « GAAN » « HET EERSTE » IS HET TEGENDEEL VAN « HET LAATSTE » BLADZIJDE 1 IS DE EERSTE BLADZIJDE VAN DIT BOEK BLADZIJDE 300 (DRIEHONDERD) IS DE LAATSTE BLADZIJDE DE ANDERE BLADZIJDEN ZIJN TUSSEN DE 1STE EN DE LAATSTE BLADZIJDE VAN HET BOEK ZIJ ZIET ZICH IN DE SPIEGEL ZIJ ZIET DAT ZIJ MOOI IS ZIJ IS BLIJ WAAROM IS ZIJ BLIJ ? ZIJ IS BLIJ OMDAT ZIJ MOOI IS ALS IK HAAR ZEG DAT ZIJ MOOI IS, IS ZIJ BLIJ U BENT MOOI ZIJ HEEFT EEN GLIMLACH OP DE LIPPEN WAAROM HEEFT ZIJ EEN GLIMLACH OP DE LIPPEN ? OMDAT ZIJ BLIJ IS WAAROM IS ZIJ BLIJ ? OMDAT ZIJ MOOI IS WAT ZEI DE MAN ? HIJ ZEI : U BENT MOOI IS ZIJ MOOI ? ZIET U DE GLIMLACH OP HAAR LIPPEN ? ZIJ ZEGT : IK BEN MOOI DAT IS EEN SCHILDERIJ VAN LEONARDO DA VINCI DAT IS MONA LISA ZIET U HAAR GLIMLACH ? DAT IS DE GLIMLACH VAN MONA LISA


16A 16B 01A 01B 02A 02B 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 07F 08A 08B 08C 08D 09A 09B 10A 10B

WAS MONA LISA EEN MOOIE VROUW ? IK HEB MIJN MENING OVER DE SCHOONHEID VAN DEZE VROUW HIJ HEEFT ZIJN MENING VERSCHILLENDE PERSONEN HEBBEN VERSCHILLENDE MENINGEN MONA LISA WAS MISSCHIEN EEN MOOIE VROUW MISSCHIEN WAS ZIJ NIET MOOI ER IS GEEN MAAT VOOR DE SCHOONHEID GENOEGEN EN PIJN ZIJN GEVOELENS WE HEBBEN VERSCHILLENDE GEVOELENS IN DE ZOMER VOELT ONS LICHAAM DE WARMTE IN DE WINTER VOELT HET (ONS LICHAAM) DE KOUDE DEZE MAN IS AAN ZEE HIJ VOELT DE WARMTE IN DE ZON ZIJN STOEL IS OP HET ZAND HET ZAND IS WARM EEN SCHONE, WARME DAG AAN ZEE IS EEN GENOEGEN NU IS HIJ IN ZEE DE ZEE IS KOUD EN HET ZEEWATER IS ZOUT HIJ VOELT DE KOUDE VAN HET ZEEWATER IN ZEE ZWEMMEN IS VOOR HEM EEN GENOEGEN HIJ IS BLIJ NU IS HIJ WEER IN ZIJN STOEL NU VOELT HIJ WEER DE WARMTE VAN DE ZON NA HET ZWEMMEN IS DE WARMTE VAN DE ZON VOOR HEM EEN GENOEGEN HIJ HEEFT EEN GLIMLACH DAT IS EEN LACH DAT IS EEN MEISJE ZIJ HEEFT EEN LACH OP DE LIPPEN ZIJ IS BLIJ ZIJ VALT IS ZE NU BLIJ ? NEEN, ZIJ IS NIET BLIJ ZIJ HEEFT TRANEN IN DE OGEN WAAROM HEEFT ZIJ TRANEN IN DE OGEN ? OMDAT ZIJ PIJN IN DE KNIE HEEFT DAT IS HAAR KNIE


10C 11A 11B 12A 12B 12C 12D 13A 13B 13C 13D 14A 14B 14C 14D 14E 15A 15B 15C 15D 15E 16A 16B 16C 01A 01B 01C 01D 01E 02A 02B 02C 02D 02E 03A 03B

WAAROM VOELT ZIJ PIJN IN DE KNIE ? OMDAT ZIJ MET DE KNIE OP DE GROND VIEL IS DAT MEISJE NU BLIJ ? NEEN, ZIJ IS NIET BLIJ HEEFT ZIJ EEN LACH OP DE LIPPEN ? NEEN ZIJ HEEFT GEEN LACH OP DE LIPPEN WAAROM HEEFT ZIJ GEEN LACH OP DE LIPPEN OMDAT ZIJ PIJN IN DE KNIE VOELT JONGENS EN MEISJES GAAN NAAR SCHOOL ZE LEREN DAAR ZE LEREN LEZEN, SCHRIJVEN EN VERSCHILLENDE ANDERE ZAKEN KUNT U LEZEN ? KUNT U SCHRIJVEN ? LEREN WIJ OOK, ALS WE NIET MEER NAAR SCHOOL GAAN ? JA, WE LEREN ALTIJD WE LEREN ELKE DAG HOE LEREN WE ? WE LEZEN BOEKEN EN KRANTEN WE KRIJGEN ANTWOORDEN OP ONZE VRAGEN ZIJN DE ANTWOORDEN OP ONZE VRAGEN ALTIJD JUIST ? WAT IS JUIST ? TWEE PLUS TWEE IS VIER (2 + 2 = 4) DAT IS JUIST TWEE PLUS TWEE IS VIJF (2 + 2 = 5) DAT IS NIET JUIST DE ANTWOORDEN OP ONZE VRAGEN ZIJN NIET ALTIJD JUIST KUNNEN WE ZEGGEN : TWEE PLUS ZES IS NEGEN (2 + 6 = 9) JA, WE KUNNEN HET ZEGGEN, MAAR HET IS NIET JUIST TWEE PLUS ZES IS NEGEN (2 + 6 = 9) HET IS ONJUIST JUIST IS : TWEE PLUS ZES IS ACHT (2 + 6 = 8) DEZE MAN GAAT NAAR HET STATION HIJ HEEFT EEN REISKOFFERTJE IN DE HAND DAT IS EEN WEG OF EEN STRAAT


03C 03D 04A 04B 04C 04D 04E 04F 05A 05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 08A 08B 08C 08D 08E 08F 09A 09B 09C 09D 09E 09F 09G 10A 10B 10C

IS DIT DE JUISTE WEG NAAR HET STATION ? NEEN, MENEER, HET STATION IS DAAR U SLAAT DE EERSTE STRAAT RECHTS IN HOE KRIJGEN WE ONZE VORMING (OPLEIDING) ? WE LEREN VEEL OP SCHOOL WE ZIEN VERSCHILLENDE DINGEN WE HOREN WAT ANDERE PERSONEN ZEGGEN WE SPREKEN MET ANDERE PERSONEN WE KRIJGEN ANTWOORDEN OP ONZE VRAGEN WE LEZEN VERSCHILLENDE BOEKEN EN WE KRIJGEN ANTWOORDEN OP ONZE VRAGEN LEZEN, ZIEN, HOREN, SPREKEN EN LEREN ZIJN VERSCHILLENDE MANIEREN OM ONS EEN VORMING TE GEVEN

PERSONEN DIE EEN VORMING HEBBEN ZIJN NUTTIGER DAN PERSONEN DIE GEEN VORMING HEBBEN

DAT IS EEN JONGEN HIJ WAS EEN KIND HIJ ZAL EEN MAN WORDEN DE JONGEN IS IN BED HIJ GAAT ELKE AVOND OM 8 UUR IN BED OM 7 UUR ‘S MORGENS GAAT HIJ NAAR DE BADKAMER HIJ GAAT DE TRAP AF HIJ WAST ZICH OM 8 UUR KOMT HIJ IN DE EETKAMER HIJ ZEGT : GOEDE MORGEN, MOEDER ! GOEDEMORGEN, VADER ! OM 9 UUR GAAT HIJ NAAR SCHOOL IN DE SCHOOL ZIET HIJ ZIJN KAMERADEN IN DE SCHOOL MAAKT HIJ OOK ZIJN SCHOOLWERK ZIJN GEDACHTEN ZIJN BIJ HET WERK ZIJN GEDACHTEN ZIJN NIET BIJ HET SPEL NA DE SCHOOL KOMT HET SPEL HIJ GEEFT DE BAL EEN SLAG ‘S AVONDS GAAT HIJ NAAR HUIS HIER IS HIJ WEER IN ZIJN GEZIN HIJ IS NU BIJ VADER, MOEDER EN ZUS MEVROUW K KREEG DE PRENTBRIEFKAART VAN DE HEER K ZIJ LEEST DE PRENTBRIEFKAART


11A 11B 12 13A 13B 13C 13D 13E 13F 14 15 16 01A 01B 01C 02A 02B 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 09A 09B

IK BEN IN ANTWERPEN ALLES GOED BESTE GROETEN LEZEN EN SCHRIJVEN ZIJN EEN DEEL VAN ONZE VORMING WE KRIJGEN EEN GROOT DEEL VAN ONZE VORMING IN DE SCHOOL DEZE JONGENS EN MEISJES ZIJN IN DE SCHOOL ZE LEZEN EN SCHRIJVEN NU ZIJN DE JONGEN EN HET MEISJE IN DE SCHOOL HET IS ACHT UUR DE JONGEN EN HET MEISJE GAAN NAAR DE SCHOOL MEVROUW K ZEGT : TOT ZIENS ! DE JONGEN SCHRIJFT EEN WOORD HIJ SCHRIJFT HET WOORD « VORMING » (OPLEIDING) HET IS VIJF UUR DE JONGEN EN HET MEISJE ZIJN NU WEER THUIS ZE ZIJN MET MOEDER IN DE KAMER DE JONGEN SCHRIJFT HIJ ZIT AAN TAFEL MOEDER LEEST EEN KRANT HET MEISJE LEEST EEN BOEK NU LEEST MEVROUW K EEN BOEK MET DE KINDEREN HET IS EEN GOED BOEK DE JONGEN EN HET MEISJE KRIJGEN EEN DEEL VAN HUN VORMING IN DE SCHOOL EN EEN DEEL THUIS

NU SCHRIJFT MEVROUW K EEN BRIEF NAAR HAAR MAN, DE HEER K HIER IS DE BRIEF MEVROUW K GAAT NAAR DE BRIEVENBUS ZIJ ZAL DE BRIEF IN DE BRIEVENBUS DOEN ZIJ DOET DE BRIEF IN DE BRIEVENBUS NU IS DE BRIEF IN DE BRIEVENBUS MEVROUW K GAAT WEER NAAR HUIS

WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51 WC51

09C 09D 09E 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 12A 12B 13A 13B 13C 13D 13E 13F 13G 14A 14B 14C 15A 15B 16A 16B 16C 16D 16E

JE SUIS UN HOMME JE SUIS UN MONSIEUR IL EST UN HOMME IL EST UN MONSIEUR JE SUIS UNE FEMME JE SUIS UNE DAME ELLE EST UNE FEMME ELLE EST UNE DAME ELLE EST ICI IL EST LA-BAS JE SUIS ICI ELLE EST LA-BAS JE SUIS UN GARCON NOUS SOMMES DES GARCONS JE SUIS UNE FILLE NOUS SOMMES DES FILLES CECI EST UNE BOUTEILLE LA BOUTEILLE EST ICI CECI EST UNE CHAISE LA CHAISE EST LA-BAS LA BOUTEILLE EST ICI ELLE EST ICI LA DAME EST ICI ELLE EST ICI LA CHAISE EST LA-BAS IL EST LA-BAS LE MONSIEUR EST LA-BAS IL EST LA-BAS CECI EST UN CHAPEAU CE SONT TROIS CHAPEAUX CECI EST UNE BOUTEILLE CE SONT TROIS BOUTEILLES LES CHAPEAUX SONT ICI ILS SONT ICI LES BOUTEILLES SONT LA-BAS ELLES SONT LA-BAS

MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC01 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02 MC02

01A 01B 02A 02B 03A 03B 04A 04B 05 06 07 08 09 10 11 12 01 02 03 04 05A 05B 06A 06B 07A 07B 08A 08B 09A 09B 10A 10B 11A 11B 12A 12B

CECI EST UN HOMME CECI EST UN MONSIEUR CE SONT TROIS HOMMES CE SONT TROIS MONSIEURS (MESSIEURS) CECI EST UNE FEMME CECI EST UNE DAME CE SONT TROIS FEMMES CE SONT TROIS DAMES LES HOMMES SONT ICI LES MONSIEURS SONT ICI ILS SONT ICI LES FEMMES SONT LA-BAS LES DAMES SONT LA-BAS ELLES SONT LA-BAS IL EST LA-BAS ILS SONT LA-BAS ELLE EST ICI NOUS SOMMES ICI IL EST LA-BAS ILS SONT LA-BAS NOUS SOMMES ICI ILS SONT ICI CECI EST UN CHAPEAU CECI EST MON CHAPEAU CECI EST SON CHAPEAU (A LUI) CECI EST SON CHAPEAU (A ELLE) CECI EST UNE MAIN CECI EST MA MAIN CECI EST SA MAIN (A LUI) CECI EST SA MAIN (A ELLE) VOICI UN BRAS VOICI UNE JAMBE VOICI UN PIED VOICI UN HOMME VOICI LES BRAS DE L'HOMME VOICI LES JAMBES DE L'HOMME


13A 13B 13C 13D 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 16A 16B 16C 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 01A 01B 01C 02A 02B 02C

VOICI LES PIEDS DE L'HOMME VOICI UNE TABLE LA TABLE EST ICI ELLE EST ICI VOICI UNE CHAISE LA CHAISE EST ICI ELLE EST ICI VOICI UN VERRE LE VERRE EST ICI IL EST ICI VOICI DES VERRES LES VERRES SONT LA-BAS ILS SONT LA-BAS VOICI UN LIVRE LE LIVRE EST ICI IL EST ICI VOICI DES LIVRES LES LIVRES SONT LA-BAS ILS SONT LA-BAS L'HOMME ET LA FEMME SONT ICI L'HOMME ET LA FEMME SONT LA-BAS VOICI UN BATEAU VOICI UNE BOUTEILLE LE BATEAU EST DANS LA BOUTEILLE LES BATEAUX SONT SUR L'EAU CECI EST DE L'EAU L'EAU EST DANS LA BOUTEILLE LE VERRE EST SUR LA TABLE L'EAU EST DANS LA BOUTEILLE ELLE EST DANS LA BOUTEILLE LE VERRE ET LA BOUTEILLE SONT SUR LA TABLE L'EAU EST DANS LE VERRE ELLE EST DANS LE VERRE J'AI UN LIVRE IL A UN LIVRE NOUS AVONS DES LIVRES


02D 03A 03B 03C 04A 04B 04C 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 08A 08B 08C 09A 09B 10A 10B 11 12A 12B 13 14 15A 15B 15C 16A 16B 01 02 03

ILS ONT DES LIVRES LA FILLE A UN VERRE LE GARCON A UNE BOUTEILLE LA FEMME A UN LIVRE LA DAME A UN LIVRE L'HOMME A UN CHAPEAU LE MONSIEUR A UN CHAPEAU J'AI UN CHAPEAU J'AI UNE TETE J'AI MON CHAPEAU SUR LA TETE J'AI MON CHAPEAU A LA MAIN VOICI MON CHAPEAU J'AI MON CHAPEAU A LA MAIN VOICI SON CHAPEAU IL A SON CHAPEAU A LA MAIN VOICI SON CHAPEAU IL A SON CHAPEAU SUR LA TETE VOICI SON CHAPEAU (A ELLE) ELLE A SON CHAPEAU A LA MAIN J'AI UN CHAPEAU IL EST SUR LA TABLE JE VAIS PRENDRE LE CHAPEAU QUI EST SUR LA TABLE JE PRENDS LE CHAPEAU J'AI PRIS LE CHAPEAU QUI ETAIT SUR LA TABLE J'AI LE CHAPEAU A LA MAIN LE CHAPEAU DU MONSIEUR EST SUR LA TABLE IL VA PRENDRE LE CHAPEAU QUI EST SUR LA TABLE IL PREND LE CHAPEAU IL A PRIS LE CHAPEAU QUI ETAIT SUR LA TABLE IL A LE CHAPEAU A LA MAIN IL A SON CHAPEAU A LA MAIN IL VA DONNER SON CHAPEAU AU MONSIEUR IL DONNE SON CHAPEAU AU MONSIEUR IL A DONNE SON CHAPEAU AU MONSIEUR LE MONSIEUR A SON CHAPEAU A LA MAIN IL VA DONNER SON CHAPEAU A LA DAME


04 05 06 07A 07B 08A 08B 09 10 11 12 13A 13B 14A 14B 15A 15B 16A 16B 01A 01B 02 03 04A 04B 05 06 07 08A 08B 08C 09 10 11 12 13

IL DONNE SON CHAPEAU A LA DAME IL A DONNE SON CHAPEAU A LA DAME LA DAME A LE CHAPEAU DU MONSIEUR DANS LES MAINS ELLE VA METTRE LE CHAPEAU SUR LA TABLE ELLE MET LE CHAPEAU SUR LA TABLE ELLE A MIS LE CHAPEAU SUR LA TABLE LE CHAPEAU DE L'HOMME EST SUR LA TABLE JE VAIS METTRE LE CHAPEAU DE LA DAME SUR LA TABLE JE METS LE CHAPEAU DE LA DAME SUR LA TABLE J'AI MIS LE CHAPEAU DE LA DAME SUR LA TABLE LES CHAPEAUX DU MONSIEUR ET DE LA DAME SONT SUR LA TABLE QU'EST-CE QUE C'EST ? C'EST UN CHAPEAU « QU'EST-CE QUE C'EST ? » EST UNE QUESTION « C'EST UN CHAPEAU » EST UNE REPONSE « EST-CE UN CHAPEAU ? » C'EST UNE QUESTION « OUI, C'EST UN CHAPEAU » C'EST UNE REPONSE « EST-CE QUE L'EAU EST DANS LA BOUTEILLE ? » C'EST UNE QUESTION « NON, L'EAU N'EST PAS DANS LA BOUTEILLE. ELLE EST DANS LE VERRE » C'EST UNE REPONSE VOICI UNE MAISON VOICI UNE FENETRE DE LA MAISON VOILA DES FENETRES DE LA MAISON VOILA LA PORTE DE LA MAISON VOICI DES MAISONS VOICI UNE RUE IL Y A UN HOMME DANS LA RUE VOILA SA MAISON L'HOMME EST ICI SA MAISON EST LA-BAS IL VA ALLER CHEZ LUI IL VA CHEZ LUI IL EST ALLE CHEZ LUI


14 15 16 01 02 03 04 05 06 07 08 09A 09B 10A 10B 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 12D 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 04 05A

IL EST LA-BAS IL EST PRES DE SA MAISON OU ETAIT-IL ? IL ETAIT ICI IL VA CHEZ LUI OU EST-IL ? IL EST A LA PORTE IL EST A LA PORTE DE SA MAISON VOICI UNE PIECE VOILA UNE PORTE VOICI UNE PORTE VOICI DES FENETRES VOICI LE SOL VOICI LES FENETRES DE LA PIECE VOICI UNE FENETRE ET VOILA UNE FENETRE CETTE FENETRE EST OUVERTE CETTE FENETRE EST FERMEE VOICI UNE PORTE CETTE PORTE EST OUVERTE ET VOICI UNE PORTE CETTE PORTE EST FERMEE VOICI UN MUR VOICI UNE PHOTO LA PHOTO EST AU MUR - ELLE EST ACCROCHEE AU MUR VOICI LA PHOTO D'UN HOMME ET D'UNE FEMME VOICI UN CROCHET VOICI LA FICELLE DE LA PHOTO VOICI LE CADRE DE LA PHOTO QUE SONT DES CHOSES ? UNE MAISON EST UNE CHOSE DES MAISONS SONT DES CHOSES UN CHAPEAU EST UNE CHOSE DES CHAPEAUX SONT DES CHOSES LES FENETRES ET LES PORTES SONT DES CHOSES LES TABLES ET LES CHAISES SONT DES CHOSES VOILA UN HOMME


05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 08C 08D 09A 09B 10A 10B 11A 11B 11C 12A 12B 12C 12D 01A 01B 01C 01D 01E 01F 01G 02A

VOILA UNE FEMME VOILA UN GARCON VOILA UNE FILLE LES HOMMES ET LES FEMMES, LES GARCONS ET LES FILLES SONT DES PERSONNES

IL Y A DEUX PERSONNES DANS CETTE PIECE CES PERSONNES SONT UN GARCON ET UNE FILLE ELLE EST A LA PORTE ET IL EST A LA FENETRE ELLE VA ALLER VERS LA FENETRE ELLE VA VERS LA FENETRE OU ETAIT-ELLE ? ELLE ETAIT A LA PORTE ELLE EST ALLEE VERS LA FENETRE OU EST-ELLE ? ELLE EST A LA FENETRE ELLE EST AVEC LE GARCON A LA FENETRE ILS SONT A LA FENETRE ILS SONT ENSEMBLE ELLE EST PRES DE LUI IL EST PRES D'ELLE ILS SONT ENSEMBLE A LA FENETRE CES LIVRES-CI SONT ENSEMBLE SUR UNE PLANCHE CECI EST UNE PLANCHE C'EST UNE PLANCHE D'ETAGERE CES LIVRES-LA NE SONT PAS ENSEMBLE ILS SONT SUR UNE PLANCHE D'ETAGERE MAIS PAS ENSEMBLE ILS VONT ALLER DE LA FENETRE VERS LA PORTE ILS VONT DE LA FENETRE VERS LA PORTE ILS ETAIENT A LA FENETRE ILS SONT ALLES VERS LA PORTE IL EST ALLE AVEC ELLE ET ELLE EST ALLEE AVEC LUI ILS SONT ALLES ENSEMBLE VERS LA PORTE ELLE EST A NOUVEAU A LA PORTE IL EST AVEC ELLE ILS SONT ENSEMBLE A LA PORTE J'AI LE LIVRE A LA MAIN JE VAIS LE PLACER ENTRE LES DEUX AUTRES LIVRES


02B 02C 02D 02E 03A 03B 03C 04 05A 05B 05C 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 08C 08D 08E 09 10A 10B 11A 11B 11C 12A 12B 12C 13A 13B

IL EST MAINTENANT ENTRE LES DEUX AUTRES LIVRES IL EST A NOUVEAU SUR LA PLANCHE D'ETAGERE JE L'AVAIS A LA MAIN MAINTENANT JE NE L'AI PLUS A LA MAIN OU EST-IL ? VOICI UNE PIECE QUE VOYEZ-VOUS DANS CETTE PIECE ? VOYEZ-VOUS LE SOL ET LES TROIS MURS DE LA PIECE ? VOYEZ-VOUS UNE PORTE ET DEUX FENETRES ? Y A-T-IL UNE FENETRE OUVERTE ? L'AUTRE FENETRE EST-ELLE FERMEE ? QUE VOYEZ-VOUS DANS CETTE PIECE ? VOYEZ-VOUS LES DEUX CHAISES ? VOYEZ-VOUS LES DEUX PLANCHES D'ETAGERE ENTRE LES CHAISES ? CES CHOSES SONT DANS LA PIECE LA PIECE EST DANS UNE MAISON VOICI MA TETE VOICI SA TETE VOICI MES YEUX VOICI UN ŒIL VOICI UN AUTRE ŒIL SES YEUX SONT OUVERTS SES YEUX SONT FERMES MES YEUX SONT OUVERTS JE VOIS SES YEUX SONT FERMES ELLE NE VOIT PAS JE LA VOIS ELLE NE ME VOIT PAS SES YEUX SONT OUVERTS ELLE VOIT QUE VOIT-ELLE ? ELLE ME VOIT NOS YEUX SONT OUVERTS SES YEUX SONT OUVERTS ELLE VOIT


14A 14B 14C 14D 14E 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 16D 16D 16E 16F 01 02 03A 03B 03C 04A 04B 05A 05B 05C 05D 05E 05F 06A 06B 06C 06F 06G 07A 07B

SES YEUX ETAIENT FERMES ELLE NE VOYAIT PAS ELLE NE ME VOYAIT PAS SES YEUX SONT FERMES ILS ETAIENT OUVERTS ELLE VOYAIT QUE VOYAIT-ELLE ? ELLE ME VOYAIT QUE VOYEZ-VOUS ? JE VOIS UN BATEAU QU'AVEZ-VOUS DANS LA MAIN ? C'EST UNE PAIRE DE LUNETTES VOYEZ-VOUS LE BATEAU ? OUI, JE VOIS LE BATEAU UN HOMME A DEUX YEUX J'AI DEUX YEUX VOILA MES YEUX UN HOMME A UN NEZ J'AI UN NEZ VOICI MON NEZ UN HOMME A UNE BOUCHE J'AI UNE BOUCHE VOICI MA BOUCHE LA BOUCHE DE CET HOMME EST OUVERTE IL DIT « BOUCHE » SA BOUCHE EST FERMEE IL NE DIT RIEN SA BOUCHE EST FERMEE IL VA DIRE « BOUCHE » IL DIT « BOUCHE » SA BOUCHE EST OUVERTE IL A DIT « BOUCHE » SA BOUCHE EST A NOUVEAU FERMEE IL NE DIT RIEN VOICI TROIS LIVRES ILS SONT SUR UNE PLANCHE D'ETAGERE


07C 07D 07E 08A 08B 08C 08D 08E 9A 9B 10 11 12A 12B 13A 13B 13C 13D 13E 13F 14A 14B 14C 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 16E 16F 16G 01A 01B

CE LIVRE-CI SE TROUVE ENTRE DEUX AUTRES LIVRES J'AI LE LIVRE A LA MAIN IL EST A NOUVEAU SUR LA PLANCHE D'ETAGERE IL SE TROUVAIT ENTRE LES DEUX AUTRES LIVRES VOILA LES PAGES D'UN LIVRE CE LIVRE-LA EST OUVERT IL N'EST PAS FERME VOILA LES DOIGTS DE MA MAIN VOICI LE POUCE CE DOIGT SE TROUVE ENTRE DEUX DOIGTS DE MA MAIN LE NEZ SE TROUVE ENTRE LES YEUX IL EST SITUE ENTRE LES YEUX ET LA BOUCHE LA BOUCHE SE SITUE EN DESSOUS DU NEZ LE NEZ SE SITUE AU DESSUS DE LA BOUCHE LA LUMIERE SE SITUE AU DESSUS DE LA TABLE LE CHIEN SE TROUVE EN DESSOUS DE LA TABLE VOILA LES CHEVEUX D'UN HOMME ILS SONT COURTS VOILA LES CHEVEUX D'UNE FEMME ILS SONT LONGS VOILA SES OREILLES OU SONT SES OREILLES ? ELLES SE TROUVENT EN-DESSOUS DES CHEVEUX VOILA LA TETE D'UN HOMME VOILA SON VISAGE LES YEUX, LE NEZ ET LA BOUCHE SONT DES PARTIES DU VISAGE VOICI UNE HORLOGE ELLE EST SUSPENDUE AU MUR ELLE SE TROUVE AU-DESSUS DE DEUX PLANCHES D'ETAGERE LES PLANCHES D'ETAGERE SE TROUVENT EN DESSOUS DE L'HORLOGE VOILA UNE HORLOGE L'HORLOGE A 2 AIGUILLES : LA GRANDE AIGUILLE ET LA PETITE AIGUILLE LA GRANDE AIGUILLE EST SUR 5 LA PETITE AIGUILLE EST ENTRE 7 ET 8 OU EST LA PETITE AIGUILLE ? LA PETITE AIGUILLE EST SUR 10


01C 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 04C 05A 05B 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 08D 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 12D 13A 13B

OU EST LA GRANDE AIGUILLE ? LA GRANDE AIGUILLE EST SUR 1 IL EST DIX HEURES CINQ LES DEUX AIGUILLES SONT SUR 12 IL EST MIDI LES DEUX AIGUILLES SONT SUR 12 IL EST MINUIT LA GRANDE AIGUILLE DE L'HORLOGE EST ENTRE 1 ET 2 2 EST ENTRE 1 ET 3 3 EST ENTRE 2 ET 4 9 EST ENTRE 8 ET 10 J'AI UN LIVRE DANS LES MAINS IL ETAIT SUR LA PLANCHE D'ETAGERE IL ETAIT ENTRE LES DEUX AUTRES LIVRES LE LIVRE EST OUVERT IL N'EST PAS FERME VOICI UNE FEMME VOICI SA TETE VOICI SES BRAS VOICI SES JAMBES VOICI SES PIEDS LA TETE, LES BRAS, LES JAMBES ET LES PIEDS SONT DES PARTIES DU CORPS CE GARCON A UN CORPS CETTE FILLE A UN CORPS TOUS LES HOMMES ET FEMMES, TOUS LES GARCONS ET FILLES ONT DES CORPS

LE CHIEN A UN CORPS VOICI SA QUEUE VOICI SON CORPS LE CHIEN A QUATRE PATTES, UNE TETE ET UNE QUEUE LA TETE, LES PATTES ET LA QUEUE SONT DES PARTIES DU CORPS VOILA LA TETE D'UN CHIEN OU SONT SES OREILLES ? OU SONT SES YEUX ? VOICI UN PIED VOICI SES ORTEILS LES ORTEILS SONT DES PARTIES DU PIED


13C 13D 13E 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 16E 01A 01B 01C 01D 01E 01F 02A 02B 02C 03A 03B 03C 03D 03E 04A 04B 04C 05A 05B 05C

VOICI UN ORTEIL VOICI UNE JAMBE VOICI UN GENOU LE GENOU EST UNE PARTIE DE LA JAMBE LES JAMBES SONT DES PARTIES DU CORPS VOILA LE COU LE COU EST UNE PARTIE DU CORPS LE COU SE TROUVE EN DESSOUS DE LA TETE VOILA LA TETE D'UN HOMME LA TETE EST UNE PARTIE DU CORPS VOILA SON MENTON LE MENTON SE TROUVE EN DESSOUS DE LA BOUCHE LE MENTON EST UNE PARTIE DU VISAGE VOILA UN HOMME OU EST SA TETE ? OU SONT SES BRAS ? OU SONT SES JAMBES ? OU SONT SES PIEDS ? VOICI SA TETE VOICI SES BRAS VOICI SES JAMBES VOICI SES PIEDS LA TETE, LES BRAS, LES JAMBES ET LES PIEDS SONT DES PARTIES DU CORPS VOILA UN VISAGE LES YEUX, LE NEZ ET LA BOUCHE SONT DES PARTIES DU VISAGE OU SONT LES YEUX ? OU EST LE NEZ ? OU EST LA BOUCHE ? VOILA MES MAINS OU EST MA MAIN DROITE ? OU EST MA MAIN GAUCHE ? OU SONT MES POUCES ? OU SONT MES DOIGTS ? VOILA LE CORPS D'UN HOMME VOICI SA POITRINE LA POITRINE EST UNE PARTIE DU CORPS


05D 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 08A 08B 08B 08C 08D 9A 9B 9C 9D 9E 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C

LA TETE, LE COU, LA POITRINE, LES BRAS, LES JAMBES ET LES PIEDS SONT DES PARTIES DU CORPS

CET HOMME A UN DOIGT SUR LE MENTON CET HOMME A LA MAIN SUR LA POITRINE UN HOMME A DEUX JAMBES UN CHIEN A QUATRE PATTES CETTE TABLE A QUATRE PATTES CE TABOURET A TROIS PIEDS QUI EST-CE ? C'EST MONSIEUR KARELS OU EST MONSIEUR KARELS ? IL EST A LA PORTE DE SA MAISON VOICI UNE POCHE MONSIEUR KARELS MET LA MAIN DANS SA POCHE IL RETIRE UNE CLE DE SA POCHE VOICI UNE CLE VOICI D'AUTRES CLES IL A LA CLE DANS LA MAIN IL VA METTRE LA CLE DANS LE TROU DE LA SERRURE DE LA PORTE IL MET LA CLE DANS LE TROU DE LA SERRURE LA CLE EST MAINTENANT DANS LE TROU DE LA SERRURE IL POUSSE LA PORTE LA PORTE EST MAINTENANT OUVERTE MONSIEUR KARELS REMET MAINTENANT LA CLE DANS SA POCHE LA CLE ETAIT DANS LE TROU DE LA SERRURE ELLE EST MAINTENANT A NOUVEAU DANS LA POCHE MONSIEUR KARELS ENTRE A PRESENT DANS LA MAISON MONSIEUR KARELS EST A PRESENT DANS SA MAISON IL EST A PRESENT DANS SA MAISON MAINTENANT IL EST DANS SA MAISON LA PORTE EST MAINTENANT A NOUVEAU FERMEE VOICI UNE PIECE DE SA MAISON MONSIEUR KARELS EST-IL DANS LA PIECE ? NON IL N'EST PAS DANS LA PIECE MAIS IL VA VENIR DANS LA PIECE MONSIEUR KARELS ENTRE A PRESENT DANS LA PIECE IL VA VERS LA TABLE IL EST ENTRE DANS LA PIECE


14 15A 15B 16A 16B 16C 16D 1A 1B 1C 1D 2A 2B 3 4A 4B 5A 5B 6 7 8A 8B 9A 9B 9C 10 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 1A 1B 2A

IL EST ALLE VERS LA TABLE IL VA DEPOSER SON CHAPEAU SUR LA TABLE SON CHAPEAU EST-IL A PRESENT SUR LA TABLE ? NON IL N'EST PAS SUR LA TABLE MADAME KARELS EST-ELLE DANS LA PIECE ? NON MADAME KARELS N'EST PAS DANS LA PIECE OU EST-ELLE ? ELLE EST DANS UNE AUTRE PIECE DE LA MAISON QUI EST-CE ? C'EST MADAME KARELS SON NOM EST RITA KARELS CETTE PIECE A DEUX PORTES VOICI UNE PORTE DE LA PIECE VOILA UNE AUTRE PORTE VOICI UNE FENETRE DE LA PIECE VOILA UNE AUTRE FENETRE ET VOILA ENCORE UNE AUTRE FENETRE UNE FENETRE EST OUVERTE LES AUTRES FENETRES SONT FERMEES VOILA MES MAINS VOICI MA MAIN GAUCHE VOICI MON AUTRE MAIN C'EST MA MAIN DROITE VOILA LES DOIGTS DE MA MAIN VOILA MON POUCE GAUCHE VOILA MON INDEX GAUCHE VOILA LES AUTRES DOIGTS DE MA MAIN GAUCHE MADAME KARELS N'EST PAS DANS LA PIECE ELLE EST SORTIE DE LA PIECE ELLE EST SORTIE PAR CETTE PORTE DE LA PIECE MONSIEUR KARELS EST DANS LA PIECE IL EST VENU DANS LA PIECE IL EST VENU PAR CETTE PORTE DANS LA PIECE LE MONSIEUR DEPOSE SON CHAPEAU SUR LA TABLE IL VA A NOUVEAU SORTIR DE LA PIECE IL VA PASSER PAR CETTE PORTE


2B 2C 3A 3B 3C 3D 3E 4A 4B 4C 4D 5A 5B 5C 6A 6B 6C 6D 6E 7A 7B 7C 7D 8A 8B 8C 8D 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11A 11B 11C

IL A DEPOSE SON CHAPEAU SUR LA TABLE IL EST A PRESENT SUR LA TABLE MONSIEUR KARELS EST SORTI PAR CETTE PORTE DE LA PIECE MADAME KARELS PENETRE DANS LA PIECE ELLE VA VERS LA TABLE ELLE VA VOIR LE CHAPEAU ELLE LE VOIT QU'EST-CE ? EST-CE LE CHAPEAU DE JEAN ? QU'EST-CE ? C'EST LE CHAPEAU DE JEAN ELE A VU LE CHAPEAU DE JEAN QUAND L'A-T-ELLE VU ? ELLE L'A VU QUAND ELLE ETAIT PRES DE LA TABLE ? ELLE VA PRENDRE LE CHAPEAU DE LA TABLE ELLE LE PREND ELLE A PRIS LE CHAPEAU ELLE L'A EN MAIN ELLE QUITTE A PRESENT LA PIECE ELLE A QUITTE LA PIECE AVEC LE CHAPEAU MADAME EST A PRESENT DANS UNE AUTRE PIECE ELLE A PENETRE DANS LA PIECE PAR CETTE PORTE ELLE A LE CHAPEAU DE MONSIEUR A LA MAIN VOICI DES CROCHETS UN CHAPEAU PEND AU CROCHET C'EST LE CHAPEAU DE MADAME ELLE SUSPEND LE CHAPEAU DE MONSIEUR AU CROCHET LE CHAPEAU DE MONSIEUR EST A PRESENT EGALEMENT SUSPENDU AU CROCHET

MONSIEUR REVIENT DANS LA PIECE IL VA VERS LA TABLE IL A PENETRE DANS LA PIECE IL EST ALLE VERS LA TABLE IL EST A PRESENT PRES DE LA TABLE SON CHAPEAU NE SE TROUVE PLUS SUR LA TABLE IL DIT : OU EST MON CHAPEAU ?


12A 12B 12C 13 14 15 16 1 2 3A 3B 4A 4B 4C 5 6 7A 7B 7C 8 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11 12 13A 13B 14A 14B 14C 15 16A 16B

JE L'AI DEPOSE SUR LA TABLE JE L'AI DEPOSE LA OU EST MON CHAPEAU ? JE NE L'AI PAS SUR LA TETE IL N'EST PAS ICI OU EST-IL ? RITA, OU EST MON CHAPEAU ? MADAME KARELS PENETRE DANS LA PIECE ELLE DIT : ME VOICI MONSIEUR KARELS DIT : OU EST MON CHAPEAU ? ELLE DIT : IL SE TROUVAIT SUR LA TABLE JE L'AI PRIS DE LA TABLE JE L'AI SUSPENDU AU PORTE-MANTEAU DANS UNE AUTRE PIECE IL EST LA-BAS IL EST LA-BAS IL EST SUSPENDU AU CROCHET MONSIEUR KARELS DIT : JE VAIS ME RENDRE DANS L'AUTRE PIECE ET PRENDRE MON CHAPEAU IL PREND SON CHAPEAU A-T-IL PRIS SON CHAPEAU ? OUI, IL L'A PRIS IL L'A A LA MAIN IL EST SORTI DE LA PIECE QUAND IL A VU LE CHAPEAU, IL L'A RETIRE DU CROCHET IL EST REVENU DANS LA PIECE IL AVAIT LE CHAPEAU A LA MAIN IL DONNE LE CHAPEAU A SON EPOUSE IL DIT : QU'Y A-T-IL ICI DANS LE CHAPEAU ? QU'EST-CE QU'IL Y A DANS LE CHAPEAU ? MADAME KARELS VA PRENDRE LE CHAPEAU EN MAIN QUE RETIRE-T-ELLE DU CHAPEAU ? QU'A-T-ELLE EN MAIN ?


16C 16D 1A 1B 2 3A 3B 4 5A 5B 5C 5D 6A 6B 7A 7B 7C 8A 8B 9A 9B 10 11A 11B 11C 12 13 14A 14B 15 16A 16B 1A 1B 2 3A

DE L'ARGENT UN BILLET DE CENT QUE VOIT-ELLE ? ELLE VOIT UN BILLET DE CENT ELLE A DE L'ARGENT A LA MAIN IL ETAIT DANS LE CHAPEAU OU ETAIT LE CHAPEAU ? LE CHAPEAU ETAIT SUR LA TABLE QUE VOYAIT-ELLE ? ELLE VOYAIT LE CHAPEAU MAIS ELLE NE VOYAIT PAS L'ARGENT ELLE PRENAIT LE CHAPEAU ELLE L'A SUSPENDU AU CROCHET DANS UNE AUTRE PIECE MONSIEUR S'EST ENSUITE RENDU DANS LA PIECE ET A RETIRE LE CHAPEAU DU CROCHET

QUI L'A PRIS ? MONSIEUR KARELS L'A PRIS MADAME VOIT-ELLE A PRESENT L'ARGENT ? OUI, MAINTENANT ELLE LE VOIT OUI, ELLE LE VOIT MAINTENANT ELLE DEMANDE : COMMENT CET ARGENT EST-IL ARRIVE DANS LE CHAPEAU ? JE ME PROMENAIS DANS LA RUE IL Y A EU UN COUP DE VENT ET IL M'A ARRACHE LE CHAPEAU DE LA TETE J'AI COURU DERRIERE LE CHAPEAU LE CHAPEAU ETAIT A PRESENT A TERRE QUAND JE L'AI RAMASSE, J'AI VU L'ARGENT L'ARGENT ETAIT SOUS LE CHAPEAU IL Y AVAIT EU UN COUP DE VENT ET IL M'AVAIT ARRACHE LE CHAPEAU DE LA TETE

LE CHAPEAU ETAIT A NOUVEAU A TERRE LE CHAPEAU ETAIT SUR LE SOL LE CHAPEAU ETAIT SUR L'ARGENT LE CHAPEAU EST MAINTENANT SUR LE SOL L'ARGENT ETAIT AUSSI LA SUR LE SOL LE CHAPEAU EST SUR L'ARGENT L'ARGENT EST SOUS LE CHAPEAU IL Y A UNE BOUTEILLE SUR LA PLANCHE C'EST UNE BOUTEILLE DE LAIT


3B 3C 4 5A 5B 5C 6A 6B 6C 6D 7A 7B 7C 7D 7E 8A 8B 8C 8D 8E 09 10 11 12A 12B 13 14 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 1A 1B

MONSIEUR KARELS VA PRENDRE LA BOUTEILLE DE LA PLANCHE IL PREND LA BOUTEILLE QUI EST SUR LA PLANCHE IL L'A DANS LA MAIN IL VERSE A PRESENT LE LAIT DANS LES VERRES MONSIEUR KARELS A LES VERRES EN MAINS VOICI UN PLATEAU MADAME KARELS A LE PLATEAU EN MAIN IL Y A DEUX ASSIETTES SUR LE PLATEAU MONSIEUR A DEUX CHAISES DANS LES MAINS IL VA AVEC LES DEUX CHAISES VERS LA TABLE MADAME KARELS EST A TABLE MONSIEUR ET MADAME KARELS SONT A TABLE ILS VONT PRENDRE LEUR VERRE ILS ONT A PRESENT LEUR VERRE EN MAIN MONSIEUR A SON VERRE DANS SA MAIN DROITE MADAME A SON VERRE DANS SA MAIN GAUCHE ILS ONT LEUR VERRE A LA MAIN VOICI UNE CUILLERE A SOUPE ILS ONT A PRESENT LEUR CUILLERE A SOUPE EN MAIN QU'ALLONS-NOUS FAIRE DE NOTRE ARGENT ? JE VAIS M'ACHETER UNE NOUVELLE ROBE VOICI UNE ROBE VOICI UNE NOUVELLE ROBE CETTE ROBE N'EST PAS NEUVE ELLE EST VIEILLE C'EST UNE VIEILLE ROBE JE VAIS ACHETER UNE NOUVELLE PIPE VOICI UNE PIPE C'EST UNE NOUVELLE PIPE VOICI UNE VIEILLE PIPE VOICI UN ARBRE VOICI UNE BRANCHE VOICI UNE POMME LA POMME EST SUR LA BRANCHE VOICI UNE FEMME ELLE A UN PANIER A LA MAIN


1C 2A 2B 3 4 5A 5B 5C 6A 6B 7 8 9A 9B 10A 10B 11 12A 12B 13A 13B 14A 14B 14C 14D 14E 15 16A 16B 16C 1A 1B 1C 1D 1E 1F

ELLE VA PRENDRE LA POMME ELLE PREND A PRESENT LA POMME DANS LA MAIN ELLE MET A PRESENT LA POMME DANS LE PANIER ELLE A LE PANIER A LA MAIN LA POMME EST DANS LE PANIER ELLE L'A MISE DEDANS ELLE EST MAINTENANT DEDANS LA POMME ETAIT SUR LA BRANCHE ELLE L'A PRISE DE LA BRANCHE ET MISE DANS LE PANIER ELLE L'A MISE DEDANS QUAND LA POMME ETAIT-ELLE SUR LA BRANCHE ? ELLE ETAIT SUR LA BRANCHE AVANT QUE RITA LA METTE DANS LE PANIER QUAND L'A-T-ELLE PRISE DE LA BRANCHE ? ELLE L'A PRISE DE LA BRANCHE AVANT DE LA METTRE DANS LE PANIER QUAND A-T-ELLE MIS LA POMME DANS LE PANIER ? ELLE L'A MISE DANS LE PANIER AVANT DE REPRENDRE LE PANIER EN MAIN QUAND AVAIT-ELLE LA POMME EN MAIN ? ELLE L'AVAIT EN MAIN AVANT DE LA METTRE DANS LE PANIER LA POMME EST SUR LE SOL LA POMME DE TERRE EST DANS LE SOL LES POMMES DE TERRE SONT DES PLANTES VOILA UNE PLANTE VOICI LES RACINES DE LA PLANTE LES POMMES DE TERRE SONT DANS LA TERRE VOICI UNE PLANTE VOICI LA FLEUR DE LA PLANTE VOICI LES FEUILLES DE LA PLANTE VOICI LES FRUITS DE LA PLANTE VOILA UNE BRANCHE VOILA LA TIGE DE LA PLANTE VOICI LES FEUILLES DE LA PLANTE VOILA SES RACINES VOICI LES RACINES D'AUTRES PLANTES MADAME PREPARE DU POTAGE VOILA UNE CASSEROLE VOILA LE COUVERCLE DE LA CASSEROLE


1G 2A 2B 2C 3A 3B 3C 3D 4A 4B 4C 5A 5B 6A 6B 7A 7B 8A 8B 9A 9B 9C 10A 10B 10C 11A 11B 11C 11D 11E 11F 11G 12 13 14A 14B

MADAME KARELS VA PREPARER DU POTAGE DANS CETTE CASSEROLE ELLE A MIS LES POMMES DE TERRE DANS LA CASSEROLE LES POMMES DE TERRE SONT A PRESENT DANS LA CASSEROLE DE LA VAPEUR S'ECHAPPE DE LA CASSEROLE VOILA DE LA VAPEUR VOILA UNE FLAMME LA CASSEROLE EST SUR LA FLAMME LA FLAMME EST SUR LA CASSEROLE VOICI UNE BOITE VOICI LES SIX COTES DE LA BOITE VOICI LA FACE AVANT DE LA BOITE VOICI LA FACE ARRIERE DE LA BOITE VOICI UNE MAISON VOICI LA FACE OU FACADE AVANT DE LA MAISON VOICI LA PORTE AVANT DE LA MAISON VOICI UN VESTON VOICI LA FACE AVANT DU VESTON VOICI LES MANCHES DU VESTON, LA MANCHE GAUCHE ET LA MANCHE DROITE VOICI LA FACE AVANT DU VESTON VOICI LA FACE ARRIERE DU VESTON VOICI LES BRAS D'UN HOMME, LE BRAS GAUCHE ET LE BRAS DROIT VOICI SES COTES VOICI SON DOS MADAME KARELS ACHETE UNE NOUVELLE ROBE ELLE EST DANS UN MAGASIN LA DAME DU MAGASIN A UNE ROBE DANS LA MAIN DROITE ET DANS LA MAIN GAUCHE

VOILA UN MAGASIN DANS LA VITRINE, IL Y A DES ROBES, DES CHAPEAUX ET DES CHAUSSURES VOILA DES POMMES DE TERRE MADAME KARELS LES A MISES DANS LE POTAGE VOILA LES POMMES DE TERRE QUE MADAME KARELS A MISES DANS LE POTAGE

VOILA UNE CASSEROLE MADAME KARELS POSSEDE CETTE CASSEROLE CETTE CASSEROLE APPARTIENT A MADAME KARELS VOICI DES CHAUSSURES CE SONT DES CHAUSSURES DE DAME


14C 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2 3A 3B 3C 4A 4B 5A 5B 6 7A 7B 8 9A 9B 9C 10A 10B 11A 11B 11C 12A 12B 12C 13A 13B

VOICI UN BAS VOICI DES BAS VOICI DES GANTS ROBES, BAS, CHAUSSURES ET GANTS SONT DES VETEMENTS CES DEUX ASSIETTES SONT SUR LA TABLE CE SONT LES DEUX ASSIETTES QUI SE TROUVENT SUR LA TABLE VOICI UNE CUILLER A POTAGE ELLE ETAIT DANS LE POTAGE C'ETAIT LA CUILLERE QUI SE TROUVAIT DANS LE POTAGE QUI EST-CE ? C'EST MADAME KARELS SON NOM EST RITA KARELS QU'EST-CE ? QU'EST-CE QUE MADAME KARELS A DANS LES MAINS ? ELLE A UN PLATEAU DANS LES MAINS ELLE VA DEPOSER LE PLATEAU SUR LA TABLE ELLE DEPOSE A PRESENT LE PLATEAU SUR LA TABLE LE PLATEAU EST SUR LA TABLE MADAME KARELS AVAIT LE PLATEAU DANS LES MAINS VOICI LE PLATEAU QU'Y A-T-IL SUR LE PLATEAU ? QUE VOYEZ-VOUS SUR LE PLATEAU ? QUE VOYEZ-VOUS ICI ? JE VOIS DEUX FOURCHETTES JE VOIS UN COUTEAU JE VOIS DEUX COUTEAUX DES VERRES, DES FOURCHETTES ET DES COUTEAUX SONT DES OBJETS JE VOIS DEUX CUILLERES JE VOIS UNE CUILLERE JE VOIS UNE ASSIETTE JE VOIS TROIS AUTRES ASSIETTES DES CUILLERES ET DES ASSIETTES SONT DES OBJETS MADAME K PREND UN COUTEAU ET UNE FOURCHETTE SUR LE PLATEAU ELLE PLACE LE COUTEAU ET LA FOURCHETTE SUR LA TABLE ELLE PLACE A PRESENT LES ASSIETTES SUR LA TABLE MAINTENANT, LES ASSIETTES, COUTEAUX, FOURCHETTES, CUILLERES ET VERRES SONT SUR LA TABLE


13C 13D 14A 14B 15A 15B 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2A 2B 2C 3 4 5A 5B 6A 6B 6C 6D 7A 7B 7C 7D 8A 8B 8C 8D 8E 9 10 11 12A

TOUS CES OBJETS SONT A PRESENT SUR LA TABLE MADAME KARELS VA ALLER DE LA TABLE VERS LA PORTE ELLE SE DIRIGE VERS LA PORTE LA PORTE EST FERMEE ELLE EST SORTIE DE LA PIECE LA PORTE EST MAINTENANT OUVERTE ELLE ETAIT FERMEE A PRESENT ELLE EST OUVERTE MADAME KARELS N'EST PAS DANS LA PIECE ELLE ETAIT DANS LA PIECE ELLE EST SORTIE DE LA PIECE LE POTAGE ET LE LAIT SONT DES ALIMENTS LES POMMES DE TERRE ET LE PAIN SONT DES ALIMENTS LA VIANDE, LE BEURRE ET LE FROMAGE SONT DES ALIMENTS LES POMMES ET LES ORANGES SONT DES ALIMENTS IL Y A DIFFERENTES SORTES D'ALIMENTS LES POMMES ET LES ORANGES SONT DES FRUITS IL Y A DIFFERENTES SORTES DE FRUITS VOILA DIFFERENTES SORTES DE VERRES VOILA DIFFERENTES SORTES DE BOITES VERRES, BOITES, VETEMENTS ET SOULIERS SONT DES OBJETS IL Y A DIFFERENTS OBJETS VOILA DES VACHES VOILA DES MOUTONS VOILA DES COCHONS VOILA DES CHEVAUX VOILA DES CHEVRES CE SONT DES ANIMAUX IL Y A DIFFERENTES SORTES D'ANIMAUX IL Y A DIFFERENTES SORTES DE PLANTES VOILA LA FEUILLE D'UNE PLANTE VOILA LA FEUILLE D'UNE AUTRE PLANTE CES PANIERS SONT LES MEMES CES PANIERS NE SONT PAS LES MEMES ILS SONT DIFFERENTS CES PANIERS SONT LES MEMES


12B 13 14A 14B 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 1A 1B 1C 1D 1E 2A 2B 3A 3B 4A 4B 5A 5B 5C 5D 5E 5F 5G 6A 6B 6C 7A 7B 7C 7D

CES PANIERS SONT DIFFERENTS CES ASSIETTES SONT LES MEMES CES ASSIETTES SONT DIFFERENTES CES VERRES SONT LES MEMES CES VERRES SONT DIFFERENTS QUE VOYEZ-VOUS ICI ? JE VOIS UN COUTEAU QU'EST-CE ? QUE VOYEZ-VOUS ICI ? MADAME KARELS PREPARE DU POTAGE VOILA UNE ASSIETTE DE POTAGE ELLE VA PREPARER DU POTAGE VOILA DES POMMES DE TERRE VOILA UNE BOUTEILLE DE LAIT C'EST DU LAIT DE VACHE VOILA UNE VACHE LES VACHES SONT DES ANIMAUX VOICI QUELQUES AUTRES ANIMAUX VOICI UN COCHON VOICI UN MOUTON VOICI UN CHEVAL LES VACHES DONNENT DU LAIT MADAME KARELS VERSE DU LAIT DANS UNE TASSE VOICI UNE TASSE DE LA VAPEUR S'ECHAPPE DE CETTE EPROUVETTE L'EAU DANS L'EPROUVETTE EST TRES CHAUDE LA FLAMME EST SOUS L'EPROUVETTE VOILA DE LA GLACE LA GLACE EST DANS L'EAU LA GLACE EST FROIDE ELLE EST FROIDE ET DURE VOILA DE LA GLACE VOILA UN CUBE DE GLACE LA GLACE EST FROIDE VOILA UN THERMOMETRE LES FLAMMES SONT CHAUDES


7E 8A 8B 8C 8D 9A 9B 10 11-12

13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 15E 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2A 2B 2C 2D 3A 3B 3C 3D 4

VOICI UNE HORLOGE L'HORLOGE A DEUX AIGUILLES LA GRANDE AIGUILLE EST L'AIGUILLE DES MINUTES LA MINUTE EST UNE MESURE DE TEMPS LA PETITE AIGUILLE EST L'AIGUILLE DES HEURES L'HEURE EST UNE MESURE DE TEMPS VOICI UN THERMOMETRE LE THERMOMETRE A DES DEGRES : TRES CHAUD, CHAUD, FROID, TRES FROID LE DEGRE EST UNE MESURE DE CHALEUR VOILA UN METRE LE METRE EST UNE MESURE DE LONGUEUR UN METRE FAIT CENT CENTIMETRES VOILA UN PIED DE MADAME KARELS VOILA LES PIEDS DE MADAME KARELS VOILA LE PIED DE MONSIEUR KARELS LE PIED DE MONSIEUR KARELS FAIT 30 CM DE LONG VOILA UN OISEAU IL EST SUR L'ARBRE LES DEUX AUTRES OISEAUX SONT DANS LES AIRS ILS NE SONT PAS SUR L'ARBRE VOILA UN AVION IL EST EN L'AIR VOILA D'AUTRES AVIONS CES AVIONS NE SONT PAS EN L'AIR ILS SONT A TERRE VOILA LE VISAGE D'UN HOMME L'AIR PASSE PAR LE NEZ ET PAR LA BOUCHE DANS LE CORPS L'AIR RESSORT DE SON CORPS L'AIR PASSE DANS LE CORPS IL RESSORT DU CORPS C'EST SA RESPIRATION MAINTENANT L'AIR SORT DE SON CORPS L'AIR EST CHAUD IL EST CHAUD L'AIR EST CHAUD QUAND IL SORT DU CORPS IL MET SA MAIN DEVANT LA BOUCHE


5A 5B 5C 5D 5E 5F 6A 6B 6C 7A 7B 7C 8A 8B 8C 8D 9A 9B 9C 9D 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 11F 12A 12B 12C 12D 12E

SA RESPIRATION EST CHAUDE L'EAU DANS LA CASSEROLE EST TRES CHAUDE LA VAPEUR S'ECHAPPE DE LA CASSEROLE L'AIR AU-DESSUS DES FLAMMES EST TRES CHAUD L'AIR EN-DESSOUS DES FLAMMES N'EST PAS CHAUD IL EST FROID VOILA UN REFRIGERATEUR L'AIR DANS LE REFRIGERATEUR EST FROID VOILA UNE BOUTEILLE DE LAIT VOILA DES ŒUFS VOILA UN REFRIGERATEUR LA PORTE DU REFRIGERATEUR EST FERMEE LE LAIT ET LES ŒUFS SONT DANS LE REFRIGERATEUR L'AIR DANS LE REFRIGERATEUR EST TRES FROID LES COTES ET LE FOND DU REFRIGERATEUR SONT EPAIS VOICI UNE LIGNE FINE VOICI UNE LIGNE EPAISSE ICI L'AIR EST CHAUD L'AIR DANS LE REFRIGERATEUR EST FROID L'AIR CHAUD NE PENETRE PAS DANS LE REFRIGERATEUR LA PORTE EST FERMEE MONSIEUR KARELS A UN VERRE A LA MAIN IL Y A DU LAIT FROID DANS LE VERRE CE LAIT EST BON MONSIEUR KARELS EST CONTENT CE LAIT N'EST PAS BON MONSIEUR KARELS N'EST PAS CONTENT VOICI DE LA VIANDE VOICI DU PAIN VOICI UNE TRANCHE DE PAIN VOICI DU FROMAGE VOICI UN MORCEAU DE FROMAGE NOUS FABRIQUONS DU FROMAGE A PARTIR DU LAIT LES VACHES NOUS DONNENT DU LAIT VOICI DU BEURRE LE BEURRE EST SUR L'ASSIETTE


12F 13A 13B 14A 14B 14C 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 1A 1B 1C 2A 2B 2C 2D 3A 3B 3C 3D 4A 4B 5 6A 6B 7A 7B 7C 7D 8A 8B

NOUS FABRIQUONS DU BEURRE A PARTIR DU LAIT MADAME K CONSERVE LE BEURRE ET LE LAIT DANS LE REFRIGERATEUR ELLE CONSERVE AUSSI DU FROMAGE DANS LE REFRIGERATEUR VOILA DES POMMES VOILA DES ORANGES DES POMMES ET DES ORANGES SONT DES FRUITS QUELLE HEURE EST-IL ? IL EST CINQ HEURES IL EST CINQ HEURES PRECISES MADAME K VA PREPARER DU POTAGE QUELLE HEURE EST-IL ? IL EST CINQ HEURES ET DEMIE IL EST CINQ HEURES TRENTE MADAME K PREPARE MAINTENANT LE POTAGE IL EST SIX HEURES MOINS VINGT IL EST CINQ HEURES QUARANTE LES POMMES DE TERRE SONT DANS LA CASSEROLE MADAME K A UNE FOURCHETTE DANS LA MAIN DROITE LES POMMES DE TERRE SONT DURES LA FOURCHETTE NE PASSE PAS AU TRAVERS IL EST SIX HEURES MOINS DIX IL EST CINQ HEURES CINQUANTE LES POMMES DE TERRE SONT-ELLES DURES ? NON, ELLES NE SONT PAS DURES ELLES SONT MOLLES LA FOURCHETTE PASSE AU TRAVERS MADAME K RETIRE LES POMMES DE TERRE DE LA CASSEROLE ET LES MET SUR UNE ASSIETTE

LES POMMES DE TERRE SONT A PRESENT SUR L'ASSIETTE ELLES ETAIENT DANS LA CASSEROLE ELLES ETAIENT DURES ELLES SONT MOLLES A PRESENT MADAME KARELS MET DU BEURRE DANS LES POMMES DE TERRE ELLES SONT A PRESENT TRES MOLLES DU PAIN, C'EST MOU DE LA VIANDE, C'EST MOU DU VERRE, C'EST DUR


8C 8D 8E 9A 9B 9C 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 12D 13A 13B 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16 1A 1B 1C 1D 2A 2B 3A 3B 4A

DU BEURRE, C'EST MOU MONSIEUR K A UN PETIT MORCEAU DE FROMAGE ENTRE LES DOIGTS IL MET LE PETIT MORCEAU DE FROMAGE DANS SA BOUCHE LE PETIT MORCEAU DE FROMAGE EST MAINTENANT ENTRE SES DENTS VOILA SA BOUCHE VOILA UNE DENT VOILA SES DENTS CE FROMAGE-LA N'EST PAS MOU IL EST DUR LES DENTS DE MONSIEUR NE PASSENT PAS AU TRAVERS MADAME K MET LES POMMES DE TERRE, LE LAIT ET D'AUTRES INGREDIENTS DANS LA CASSEROLE

VOILA DU SEL LA CASSEROLE EST SUR UNE PETITE FLAMME - CELA CUIT A FEU DOUX LE COUVERCLE EST SUR LA CASSEROLE LA PETITE FLAMME EST SOUS LA CASSEROLE CETTE FLAMME-CI EST PETITE CETTE FLAMME-LA EST GRANDE CES MAISONS-LA SONT GRANDES CETTE MAISON-CI EST PETITE QUELLE HEURE EST-IL ? IL EST SIX HEURES MADAME K PORTE UNE CUILLERE A SOUPE A LA BOUCHE LE POTAGE EST PRÊT IL EST BON ELLE VERSE A PRESENT LE POTAGE DANS LES ASSIETTES LE POTAGE ETAIT DANS LA CASSEROLE IL EST A PRESENT DANS LES ASSIETTES MADAME K A PREPARE LE POTAGE ELLE A VERSE LE POTAGE DANS LES ASSIETTES LES ASSIETTES REMPLIES DE POTAGE SONT A PRESENT SUR LA TABLE LES ASSIETTES SONT SUR LA TABLE LE POTAGE EST PRÊT IL EST DELICIEUX C'EST UN POTAGE DELICIEUX VOUS VOYEZ ICI UNE FEMME ET UN GARCON LE GARCON EST LE FILS DE LA FEMME


4B 5 6 7A 7B 7C 7D 8A 8B 8C 9A 9B 10A 10B 10C 11A 11B 12A 12B 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 1A 1B

LA FEMME EST LA MERE DU GARCON VOUS VOYEZ ICI UNE FEMME ET UNE FILLE LA FILLE EST LA FILLE DE LA FEMME LA FEMME EST LA MERE DE LA FILLE VOUS VOYEZ ICI UN HOMME ET UN GARCON LE GARCON EST LE FILS DE L'HOMME L'HOMME EST LE PERE DU GARCON VOUS VOYEZ ICI UN HOMME ET UNE FILLE LA FILLE EST LA FILLE DE L'HOMME L'HOMME EST LE PERE DE LA FILLE LA FILLE EST LA SŒUR DU GARCON ELLE EST SA SŒUR LE GARCON EST LE FRERE DE LA FILLE IL EST SON FRERE CE MONSIEUR ET CETTE DAME ONT DEUX GARCONS ET TROIS FILLES CE GARCON A UN FRERE ET TROIS SŒURS CETE FILLE A DEUX FRERES ET DEUX SŒURS C'EST UNE FAMILLE VOUS VOYEZ ICI MADAME K AVEC SA FILLE ET SON FILS ILS SONT A TABLE LES ASSIETTES SE TROUVENT DEVANT EUX IL Y A DU POTAGE DANS LES ASSIETTES ILS ONT DU POTAGE DANS LEURS ASSIETTES VOICI UNE ASSIETTE DE POTAGE CE POTAGE EST CONSISTANT IL N'EST PAS DELAYE DU POTAGE CONSISTANT ET DU POTAGE DELAYE SONT DEUX SORTES DE POTAGES

L'EAU DANS CE VERRE-CI EST CLAIRE NOUS VOYONS AU TRAVERS LE LAIT N'EST PAS CLAIR NOUS NE VOYONS PAS AU TRAVERS SI L'EAU EST CLAIRE, NOUS VOYONS AU TRAVERS L'AIR EST CLAIR JE VOIS LES MONTAGNES SI L'AIR N'EST PAS CLAIR, JE NE VOIS PAS LES MONTAGNES CE POTAGE EST DELAYE


1C 2A 2B 2C 3A 3B 3C 4A 4B 4C 5A 5B 6A 6B 7 8A 8B 8C 9A 9B 9C 9D 9E 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 13A

JE VOIS LA CUILLERE DANS LE POTAGE CE POTAGE EST DELICIEUX CE POTAGE N'EST PAS CONSISTANT NOUS VOYONS LA CUILLERE DANS LE POTAGE QUI EST-CE ? C'EST MADAME KARELS ELLE A PREPARE CE DELICIEUX POTAGE C'EST UNE ASSIETTE DE POTAGE MADAME KARELS L'A PREPAREE C'EST LE POTAGE QUE MADAME KARELS A PREPARE C'EST UNE BOUTEILLE DE LAIT MADAME KARELS A MIS LE LAIT DANS LE POTAGE C'EST LE LAIT QUE MADAME KARELS A MIS DANS LE POTAGE VOICI UNE PIECE C'EST UNE CHAMBRE A COUCHER IL Y A DEUX LITS DANS CETTE CHAMBRE A COUCHER IL Y A UNE CHAISE PRES DU LIT QU'Y A-T-IL SUR LA CHAISE ? UNE VALISE JE VOIS UNE DAME DEVANT LA CHAISE QUI EST-CE ? C'EST MADAME KARELS QUE FAIT-ELLE ? ELLE MET DIVERS OBJETS DANS LA VALISE EST-CE LA VALISE DE MADAME KARELS ? NON, C'EST LA VALISE DE MONSIEUR KARELS MONSIEUR KARELS VA EFFECTUER UN VOYAGE A ANVERS POUR LE MOMENT, MONSIEUR ET MADAME KARELS SONT A ARLON ILS POSSEDENT UNE MAISON A ARLON IL VA FAIRE LE VOYAGE EN TRAIN VOILA UN TRAIN LE VOYAGE D'ARLON A ANVERS EST LONG QUE VA EMPORTER MONSIEUR KARELS POUR LE VOYAGE ? IL VA EMPORTER DEUX CHEMISES IL VA EMPORTER SES NOUVELLES CHAUSSETTES IL NE VA PAS EMPORTER SES VIEILLES CHAUSSETTES


13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 1A 1B 1C 2 3A 3B 4A 4B 4C 5A 5B 6A 6B 7A 7B 7C 8A 8B 8C 9A 9B 10A 10B

SES VIEILLES CHAUSSETTES ONT DES TROUS - SONT TROUEES DES NOUVELLES CHAUSSETTES N'ONT PAS DE TROUS VOILA UN PANTALON CE PANTALON A UN TROU - EST DECHIRE C'EST UN VIEUX PANTALON IL VA EMPORTER DES CHAUSSURES IL VA LES METTRE DANS UN SAC LE SAC A CHAUSSURES EST PROPRE CES MAINS-CI SONT PROPRES CES MAINS-LA SONT SALES LES CHAUSSURES SONT A PRESENT DANS LE SAC A CHAUSSURES LE SAC EST PROPRE LES CHAUSSURES NE SALIRONT PAS LA CHEMISE CE CHIFFON-CI EST SALE CE CHIFFON-LA EST PROPRE CETTE ASSIETTE-CI EST PROPRE CETTE ASSIETTE-CI EST SALE SON VISAGE EST SALE SON VISAGE EST PROPRE L'ASSIETTE EST SALE MAIS LE CHIFFON EST PROPRE LE CHIFFON EST A PRESENT SALE MAIS L'ASSIETTE EST PROPRE VOICI UN LAVABO OU UN EVIER L'EAU DANS L'EVIER EST CHAUDE VOICI DU SAVON QUE FAIT-ELLE ? ELLE SE LAVE LES MAINS ELLE SE LAVE LES MAINS AVEC DU SAVON ET DE L'EAU CHAUDE SES MAINS SONT A PRESENT MOUILLEES MAIS ELLES SONT PROPRES ELLES ETAIENT SALES ELLE A UN CHIFFON EN MAIN C'EST UN ESSUIE-MAINS SES MAINS SONT-ELLES MAINTENANT ENCORE MOUILLEES ? NON, ELLES NE SONT PLUS MOUILLEES ELLES SONT SECHES SES MAINS ETAIENT MOUILLEES ELLES SONT SECHES A PRESENT


10C 11 12A 12B 12C 13A 13B 13C 14A 14B 15A 15B 15C 16A 16B 1A 1B 2A 2B 3 4 5A 5B 6 7A 7B 7C 8A 8B 9A 9B 9C 9D 9E 10A 10B

ELLES ETAIENT SALES ELLES SONT PROPRES A PRESENT QU'EST-CE QUE C'EST ? C'EST UNE BROSSE C'EST UNE BROSSE A DENTS QU'EST-CE QUE C'EST ? C'EST DU DENTIFRICE ELLE MET DU DENTIFRICE SUR LA BROSSE A DENTS ELLE SE BROSSE MAINTENANT LES DENTS SES DENTS VONT ETRE PROPRES ET BLANCHES QU'EST-CE QUE C'EST ? C'EST UN PEIGNE QU'EST-CE QUE C'EST ? C'EST UNE BROSSE C'EST UNE BROSSE A CHEVEUX ELLE SE BROSSE LES CHEVEUX IL SE BROSSE LES CHEVEUX AVEC DEUX BROSSES A CHEVEUX VOICI DES AIGUILLES ET DES EPINGLES VOICI UNE AIGUILLE VOICI UNE EPINGLE VOICI UNE EPINGLE A CHEVEUX CES DEUX EPINGLES SONT LES MEMES CES TROIS EPINGLES A CHEVEUX NE SONT PAS LES MEMES ELLES SONT DIFFERENTES QU'A-T-ELLE EN MAINS ? ELLE A UNE EPINGLE A CHEVEUX EN MAINS ELLE LA MET DANS SES CHEVEUX OU SE TROUVE A PRESENT L'EPINGLE A CHEVEUX ? ELLE EST A PRESENT DANS LES CHEVEUX DE LA DAME VOICI LA VALISE DE MONSIEUR KARELS VOICI LA VALISE QUE MONSIEUR KARELS VA EMPORTER QU'Y A-T-IL DANS LA VALISE ? QU'EST-CE QUE MADAME KARELS A MIS DANS LA VALISE ? ELLE A MIS DES CHEMISES, BAS, SOULIERS, BROSSES … DANS LA VALISE ELLE A MIS TOUTES SES CHOSES DANS LA VALISE DE MONSIEUR KARELS MONSIEUR KARELS VA SE RENDRE A LA GARE


10C 10D 11A 11B 11C 11D 11E 12 13A 13B 14A 14B 14C 14D 14E 15 16 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 05A 05B 06A 06B 07 08 09A

IL A SA VALISE A LA MAIN IL PREND UN TAXI LE TAXI SERA A LA GARE A HUIT HEURES VOICI LA GARE IL EST HUIT HEURES LE TAXI EST MAINTENANT A LA GARE VOYEZ-VOUS MONSIEUR KARELS ? IL ETAIT DANS LE TAXI IL VA SE RENDRE A LA GARE IL PENETRE A PRESENT DANS LA GARE VOICI LA SALLE D'ATTENTE DE LA GARE IL Y A DES HOMMES ET DES FEMMES DANS LA SALLE D'ATTENTE MONSIEUR KARELS EST AUSSI DANS LA SALLE D'ATTENTE SON TRAIN SERA A LA GARE A HUIT HEURES ET DEMIE VOICI LE TRAIN VOICI LA LOCOMOTIVE DU TRAIN VOICI LA CLOCHE DE LA LOCOMOTIVE VOICI DES CLOCHES OU DES SONNETTES VOICI LA GRANDE CLOCHE OU LA GRANDE SONNETTE VOICI LA PETITE CLOCHE OU LA PETITE SONNETTE VOICI UN GUICHET C'EST LE GUICHET POUR LES BILLETS DE CHEMIN DE FER L'HOMME AU GUICHET A LES BILLETS DE CHEMIN DE FER MONSIEUR KARELS ACHETE ICI SON BILLET DE CHEMIN DE FER MONSIEUR KARELS A MAINTENANT SON BILLET DE CHEMIN DE FER VOICI UN BILLET DE CHEMIN DE FER CE N'EST PAS GRAND C'EST PETIT VOYEZ-VOUS LE PRIX DE CE BILLET DE CHEMIN DE FER ? 76 EUROS C'EST BEAUCOUP D'ARGENT MONSIEUR KARELS SERA DEMAIN A ANVERS IL SERA DE RETOUR A BRUXELLES SAMEDI IL PASSERA QUATRE JOURS A ANVERS VOICI LES JOURS DE LA SEMAINE IL Y A SEPT JOURS DANS LA SEMAINE


09B 09C 09D 10A 10B 10C 11A 11B 11C 12 13A 13B 13C 13D 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 03A 03B 03C 03D 03E

LUNDI MARDI MERCREDI JEUDI VENDREDI SAMEDI DIMANCHE AVANT DE PARTIR A LA GARE, MONSIEUR KARELS A DIT A SON EPOUSE : JE VAIS EMPORTER DE L'ARGENT COMBIEN D'ARGENT A-T-IL EMPORTE POUR LE VOYAGE ? IL A EMPORTE 2000 (DEUX MILLE) EUROS C'EST BEAUCOUP (D'ARGENT) 2000 (DEUX MILLE) EUROS C'EST BEAUCOUP D'ARGENT 2 (DEUX) EUROS C'EST PEU D'ARGENT MONSIEUR KARELS EST MAINTENANT A ANVERS IL A DES AMIS A ANVERS SES AMIS SONT A LA GARE MONSIEUR KARELS VA DONNER LA MAIN A SES AMIS IL DONNE LA MAIN A SES AMIS SES AMIS DISENT (DEMANDENT) : BONJOUR, COMMENT ETAIT LE VOYAGE ? MONSIEUR KARELS DIT (REPOND) : BIEN MAIS C'ETAIT UN LONG VOYAGE SON AMI DIT : DONNEZ-MOI VOTRE VALISE SES AMIS ONT UNE MAISON A ANVERS MONSIEUR KARELS VA S'Y RENDRE AVEC SES AMIS MONSIEUR KARELS EST A LA MAISON DE SES AMIS IL ECRIT UNE LETTRE IL A UN STYLO A LA MAIN IL ECRIT A MONSIEUR JANS VOICI LA LETTRE LA LETTRE EST A PRESENT DANS L'ENVELOPPE VOICI UNE ENVELOPPE VOICI UN TIMBRE-POSTE LE NOM ET L'ADRESSE DE MONSIEUR JANS FIGURENT A PRESENT SUR L'ENVELOPPE


03F 03G 03H 03I 03J 03K 03L 04A 04B 04C 04D 04E 04F 04G 05A 05B 05C 05D 06 07A 07B 07C 07D 08A 08B 08C 08D 09A 09B 09C 09D 10 11A 11B 11C 11D

VOICI LE VERSO DE L'ENVELOPPE LE NOM ET L'ADRESSE DE MONSIEUR KARELS FIGURENT AU VERSO DE L'ENVELOPPE MONSIEUR KARELS ECRIT MAINTENANT UNE CARTE POSTALE A SON EPOUSE VOICI LE VERSO DE LA CARTE POSTALE MONSIEUR KARELS ECRIT LE NOM DE MADAME KARELS ET L'ADRESSE SUR LA CARTE L'ADRESSE DE MADAME KARELS EST : NOUS ECRIVONS LE NUMERO ET LE NOM DE LA VILLE SOUS LE NOM ET LE NUMERO DE LA RUE MONSIEUR KARELS EST MAINTENANT A LA POSTE IL MONTE L'ESCALIER IL VA DEPOSER LA CARTE POSTALE DANS LA BOITE AUX LETTRES NOUS DEPOSONS NOS CARTES POSTALES ET NOS LETTRES DANS LA BOITE AUX LETTRES CETTE ASSIETTE EST RONDE ELLE EST RONDE CETTE ORANGE EST RONDE CETTE HORLOGE EST EGALEMENT RONDE VOICI LA TERRE ELLE EST RONDE LA TERRE EST RONDE VOICI LA LUNE LA LUNE EST RONDE VOILA LE SOLEIL VOILA L'AIR VOILA UN NUAGE VOICI LA TERRE LE SOLEIL SE LEVE A L'EST LE SOLEIL SE COUCHE A L'OUEST LE SOLEIL SE LEVE CHAQUE MATIN LE SOLEIL SE COUCHE CHAQUE SOIR QUELLE HEURE EST-IL ? IL EST CINQ HEURES HUIT DU MATIN LE SOLEIL SE LEVE QUELLE HEURE EST-IL ? IL EST HUIT HEURES VINGT DU SOIR LE SOLEIL SE COUCHE QU'EST-CE ? C'EST UNE HORLOGE


12A 12B 13 14A 14B 15A 15B 16A 16B 16C 16D 01A 01B 01C 01D 02A 02B 02C 03A 03B 04A 04B 04C 04D 05A 05B 06A 06B 07A 07B 07C 08A 08B 08C 09A 09B

QUELLE HEURE EST-IL ? IL EST 1H (UNE HEURE) IL EST 2H (DEUX HEURES) IL EST 4H (QUATRE HEURES) IL EST 6H (SIX HEURES) IL EST 8H (HUIT HEURES) IL ETAIT 7H (SEPT HEURES) IL VA ETRE 9H (NEUF HEURES) IL EST 10H (DIX HEURES) IL ETAIT 9H (NEUF HEURES) IL VA ETRE 11H (ONZE HEURES) IL EST MIDI (12H) IL ETAIT 11H (ONZE HEURES) IL VA ETRE 1H (UNE HEURE) 1 (UN) 2 (DEUX) 3 (TROIS) 4 (QUATRE) 5 (CINQ) 6 (SIX) 7 (SEPT) 8 (HUIT) 9 (NEUF) 10 (DIX) 11 (ONZE) 12 (DOUZE) VOILA UN GARCON VOILA UNE FILLE CETTE FILLE EST LA SŒUR DU GARCON LE GARCON A UNE BOITE EN MAINS LA FILLE DIT (DEMANDE) : QUE FAIS-TU ? LE GARCON DIT (REPOND) : JE FABRIQUE UNE MAISON AVEC CETTE BOITE VOILA UNE BOITE VOICI UN COTE DE LA BOITE


09C 09D 10 11 12 13A 13B 13C 14A 14B 14C 15A 15B 15C 16A 16B 16C 16D 16E 16F 16G 16H 16I 16J 16K 16L 01 02A 02B 03 04A 04B 05A 05B 06 07

VOICI UN AUTRE COTE DE LA BOITE VOICI LA FACE AVANT DE LA BOITE VOICI LA FACE ARRIERE DE LA BOITE VOICI LE FOND DE LA BOITE VOICI LE COUVERCLE DE LA BOITE CECI VA DEVENIR UN COTE DE LA MAISON CECI VA ETRE UNE FENETRE CECI VA DEVENIR UN AUTRE COTE DE LA MAISON CECI VA ETRE UNE AUTRE FENETRE LA FACE AVANT DE LA BOITE VA DEVENIR LA FACE AVANT DE LA MAISON VOILA UN ESCALIER LA FILLE DIT : UNE MAISON A UN TOIT LE GARCON DIT (RETORQUE) : OUI, JE VAIS FABRIQUER LE TOIT DE LA MAISON AVEC LE COUVERCLE DE LA BOITE MAIS LE COUVERCLE N'EST PAS SUFFISAMMENT LONG POUR UN TOIT IL EST PETIT QUELLE LONGUEUR A LE COUVERCLE ? QUELLE LARGEUR A LE COUVERCLE ? LE COUVERCLE N'EST PAS SUFFISAMMENT LONG IL N'EST PAS SUFFISAMMENT LARGE VOICI LA FORME DU TOIT LE GARCON DIT : JE VAIS FABRIQUER LE TOIT DE LA MAISON AVEC UN MORCEAU DE BOIS LES ARBRES NOUS FOURNISSENT DU BOIS VOILA UN ARBRE VOILA SES RACINES VOILA DES ARBRES LES DIFFERENTS ARBRES SONT FAITS DE DIFFERENTS BOIS LE BOIS QUI CONSTITUE CET ARBRE EST DUR LE BOIS QUI CONSTITUE CES ARBRES EST TENDRE LE GARCON A UN MORCEAU DE BOIS QUE FAIS-TU ? JE MESURE CE MORCEAU DE BOIS C'EST UNE MESURE CE MORCEAU DE BOIS EST PLUS LONG QUE LARGE


08 09 10 11 12 13A 13B 14A 14B 15 16 01A 01B 02A 02B 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 04D 04E 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 08D 09

JE VAIS FABRIQUER LE TOIT AVEC CE MORCEAU DE BOIS JE VAIS PRATIQUER UNE ENTAILLE DANS CE MORCEAU DE BOIS JE PRATIQUE L'ENTAILLE SELON UN ANGLE DROIT VOILA UNE ENTAILLE VOILA UN ANGLE VOILA AUSSI UN ANGLE VOILA UN ANGLE DROIT VOILA AUSSI UN ANGLE DROITE JE PRATIQUE A PRESENT UNE ENTAILLE DANS LE MORCEAU DE BOIS LA LAME DU CANIF S'ENFONCE DANS LE BOIS C'EST DU BOIS TENDRE VOILA UN CANIF VOICI LA LAME DU CANIF JE TRACE UNE LIGNE SUR LE MORCEAU DE BOIS JE TRACE CETTE LIGNE AVEC UN CRAYON VOILA MON CRAYON VOICI LA LIGNE L'ENTAILLE SERA SUR LA LIGNE O, L'ENTAILLE N'EST PAS SUR LA LIGNE L'ENTAILLE N'EST PAS SUR LA LIGNE L'ENTAILLE N'EST PAS SUR LA LIGNE CAR TU M'AS BOUSCULE O NON, JE NE T'AI PAS BOUSCULE TA LAME N'ETAIT PAS SUR LA LIGNE MA LAME N'ETAIT PAS SUR LA LIGNE PARCE QUE TU M'AS BOUSCULE PRATIQUE UNE NOUVELLE ENTAILLE LE GARCON DIT : JE VAIS PRATIQUER UNE NOUVELLE ENTAILLE VOICI LA LIGNE ET VOICI L'ENTAILLE VOICI UNE LIGNE DROITE VOICI UNE LIGNE COURBE LE GARCON PRATIQUE UNE NOUVELLE ENTAILLE IL PRATIQUE A PRESENT UNE NOUVELLE ENTAILLE C'EST MIEUX LA LAME EST SUR LA LIGNE C'EST BIEN AINSI


10 11A 11B 11C 12A 12B 12C 12D 13A 13B 13C 14A 14B 15A 15B 16A 16B 01 02 03 04 05A 05B 06A 06B 07A 07B 07C 07D 07E 07F 08A 08B 08C 08D 08E

J'AI MAINTENANT DEUX MORCEAUX DE BOIS AVEC CES DEUX MORCEAUX DE BOIS JE VAIS CONSTRUIRE LE TOIT DE LA MAISON CELA SERA (ILS FORMERONT) LE TOIT DE LA MAISON JE VAIS MAINTENANT PRATIQUER UN TROU DANS LE BOIS CE CLOU TRAVERSERA LE TROU VOILA DES CLOUS LE CLOU TRAVERSERA LE TROU ICI LE GARCON PRATIQUE MAINTENANT LE TROU POUR LE CLOU IL VA PRENDRE UN MARTEAU VOILA UN MARTEAU IL ENFONCE LE CLOU A L'AIDE DU MARTEAU IL Y A MAINTENANT DEUX CLOUS DANS LE TOIT LE TOIT EST PRET LE TOIT EST-IL SOLIDE ? O OUI, IL EST TRES SOLIDE NE FAIS PAS CELA ! MAIS TU AS DIT : C'EST TRES SOLIDE ET CE N'EST PAS SOLIDE JE VAIS LE RENDRE PLUS SOLIDE DONNE-MOI LE TOIT, S'IL-TE-PLAIT LE VOICI CE MORCEAU DE BOIS EST-IL SOLIDE ? CE MORCEAU DE BOIS EST PLUS SOLIDE CETTE LIGNE EST-ELLE COURTE ? CETTE LIGNE EST-ELLE PLUS COURTE ? VOICI DEUX PIGNONS POUR LE TOIT LA FILLE DIT : VAS-TU INSTALLER UN AUTRE SUPPORT AU MILIEU ? OUI, JE VAIS INSTALLER UN AUTRE SUPPORT AU MILIEU IL VA SE TROUVER ICI, AU MILIEU OUI, C'EST MIEUX C'EST UNE LIGNE DROITE C'EST UN BOUT DE LA LIGNE C'EST L'AUTRE EXTREMITE C'EST LE MILIEU DE LA LIGNE


09A 09B 10 11A 11B 11C 12 13A 13B 14A 14B 15A 15B 16A 16B 01 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 07D

C'EST UNE LIGNE COURBE CE SERA MIEUX LE SUPPORT AU MILIEU RENDRA LE TOIT PLUS SOLIDE VOILA UNE PAIRE DE CISEAUX CETTE LAME DU CISEAU EST ETROITE CETTE LAME DU CISEAU EST LARGE VOILA UNE RUE ETROITE VOILA UNE RUE LARGE CETTE RUE EST LARGE VOILA UNE PORTE LARGE CETTE PORTE EST LARGE VOILA UNE PORTE ETROITE CETTE PORTE EST ETROITE LE SOLEIL SE LEVE CHAQUE JOUR ET SE COUCHE CHAQUE JOUR UN JOUR A VINGT-QUATRE HEURES (24H) UNE SEMAINE A (COMPTE) SEPT JOURS LES SEPT JOURS DE LA SEMAINE SONT : LUNDI MARDI MERCREDI JEUDI VENDREDI SAMEDI DIMANCHE QUATRE SEMAINES FONT UN MOIS UN MOIS COMPTE TRENTE, TRENTE-ET-UN OU VINGT-HUIT JOURS DOUZE MOIS FONT UNE ANNEE UNE ANNEE COMPTE TROIS CENT SOIXANTE-CINQ OU TROIS CENT SOIXANTE-SIX JOURS VOICI LES NOMS DES MOIS JANVIER FEVRIER MARS AVRIL MAI JUIN JUILLET


07E 08A 08B 09A 09B 09C 10 11A 11B 12A 12B 12C 12D 13A 13B 14A 14B 14C 14D 14E 14F 14G 14H 14I 15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 16E 16F 16G 16H

AOUT SEPTEMBRE OCTOBRE NOVEMBRE DECEMBRE CETTE DAME FAIT QUELQUE CHOSE QUE FAIS-TU ? JE FABRIQUE UN VESTON ET UN PANTALON VOICI UN PANTALON VOICI UN VESTON CE VESTON A-T-IL UN COL ? OUI, IL A UN COL VOICI LE COL VOICI LA PARTIE AVANT DU VESTON VOICI LE COL DU VESTON VOICI LA PARTIE ARRIERE DU VESTON VOILA UN COTE DU VESTON VOICI UNE POCHE VOICI L'AUTRE COTE DU VESTON VOICI L'AUTRE POCHE VOICI LE COTE DROIT VOICI LE COTE GAUCHE VOICI LES BRAS DU VESTON VOILA LE BRAS DROIT DU VESTON VOILA LE BRAS GAUCHE DU VESTON VOILA LES BOUTONS DU VESTON VOILA UN BOUTON VOILA UNE BOUTONNIERE VOILA UNE AIGUILLE VOILA DU FIL LE FIL PASSE PAR LE TROU DU BOUTON JE FAIS A PRESENT UNE BOUTONNIERE L'HIVER EN HIVER, LA TERRE EST FROIDE LE VENT EST FROID L'AIR EST FROID


16I 16J 16K 16L 16M 01 02 03 04A 04B 05A 05B 05C 06A 06B 07 08A 08B 09A 09B 10A 10B 11A 11B 11C 12 13A 13B 14A 14B 15 16 01A 01B 01C 01D

LA NEIGE BLANCHIT TOUT LES JOURS SONT COURTS LES ARBRES N'ONT PAS DE FEUILLES LE PRINTEMPS AU PRINTEMPS, LES FEUILLES APPARAISSENT SUR LES BRANCHES DES ARBRES LES PLANTES SORTENT DE LA TERRE IL Y A BEAUCOUP DE FLEURS AU PRINTEMPS L'ETE EN ETE, IL FAIT CHAUD L'AIR EST CHAUD IL N'Y A PAS DE NEIGE LES ARBRES ONT DES FEUILLES LES JOURS SONT LONGS IL Y A BEAUCOUP DE FRUITS L'AUTOMNE EN AUTOMNE, LES FEUILLES TOMBENT DES ARBRES LES JOURS SONT PLUS COURTS ET LES NUITS SONT PLUS LONGUES QU'EN ETE IL Y A BEAUCOUP DE FRUITS L'HIVER, LE PRINTEMPS, L'ETE ET L'AUTOMNE SONT LES QUATRE SAISONS EN HIVER, IL FAIT FROID L'HIVER EST UNE SAISON FROIDE EN ETE, IL FAIT CHAUD L'ETE EST UNE SAISON CHAUDE LES MOIS D'HIVER SONT DECEMBRE, JANVIER ET FEVRIER MARS, AVRIL ET MAI SONT LES MOIS DE PRINTEMPS JUIN, JUILLET ET AOUT SONT LES MOIS D'ETE LES MOIS D'AUTOMNE SONT SEPTEMBRE, OCTOBRE ET NOVEMBRE CETTE LIGNE EST PLUS LONGUE QUE CETTE LIGNE UNE HEURE EST PLUS COURTE QUE DEUX HEURES EN AUTOMNE, LES JOURS SONT PLUS COURTS QU'EN ETE EN ETE, LES JOURS SONT PLUS LONGS QU'EN HIVER UNE DEMI-HEURE FAIT TRENTE MINUTES UN QUART D'HEURE FAIT QUINZE MINUTES QU'EST-CE QUI EST PLUS LONG : UNE DEMI-HEURE OU UN QUART D'HEURE ? UNE DEMI-HEURE EST PLUS LONGUE QU'UN QUART D'HEURE QUELLE AIGUILLE EST PLUS COURTE : L'AIGUILLE DES MINUTES OU L'AIGUILLE DES HEURES ?


01E 01F 01G 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 03D 03E 03F 03G 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 08A 08B 09A 09B 09C

VOILA UN CENTIMETRE LA LIGNE A FAIT DEUX CENTIMETRES DE LONG LA LIGNE B FAIT CINQ CENTIMETRES DE LONG LA LIGNE B EST PLUS LONGUE QUE LA LIGNE A LA LIGNE A EST PLUS COURTE QUE LA LIGNE B VOILA UN METRE UN METRE FAIT CENT CENTIMETRES (1m FAIT 100 cm) LE METRE EST UNE MESURE DE LONGUEUR UN KILOMETRE FAIT MILLE METRES (1 km FAIT 1000 m) CENTIMETRE, METRE ET KILOMETRE SONT DES MESURES DE LONGUEUR UN KILOMETRE EST PLUS LONG QU'UN METRE UN METRE EST PLUS LONG QU'UN CENTIMETRE UN CENTIMETRE EST PLUS COURT QU'UN METRE UN METRE EST PLUS COURT QU'UN KILOMETRE UN CENTIMETRE EST UNE PETITE MESURE DE LONGUEUR UN METRE EST UNE PLUS GRANDE MESURE DE LONGUEUR QU'UN CENTIMETRE UN KILOMETRE EST UNE PLUS GRANDE MESURE DE LONGUEUR QU'UN METRE QUE FONT CES DEUX PERSONNES ? ELLES VONT (PROGRESSENT) L'HOMME PROGRESSE A SIX KILOMETRES / HEURE LA FEMME PROGRESSE A TROIS KILOMETRES / HEURE L'HOMME PROGRESSE RAPIDEMENT LA FEMME PROGRESSE LENTEMENT ELLE PROGRESSE PLUS LENTEMENT QUE L'HOMME L'HOMME PROGRESSE PLUS RAPIDEMENT QUE LA FEMME VOILA UN TRAIN VOILA UN AVION LES AVIONS SONT PLUS RAPIDES QUE LES TRAINS CET ENFANT EST AGE D'UN AN CE GARCON EST AGE DE DIX ANS CET HOMME EST AGE DE TRENTE ANS CET HOMME EST AGE DE NONANTE ANS IL PROGRESSE A L'AIDE D'UNE CANNE LE GARCON EST JEUNE L'HOMME A LA CANNE EST VIEUX IL EST PLUS AGE QUE LE GARCON ET AUSSI PLUS AGE QUE L'HOMME


10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 15A 15B 15C 15D 15E 15F 16A 16B 16C 01A 01B 01C 01D 01E 02A 02B 02C

IL EST LE PLUS AGE VOILA UN LIVRE MINCE VOILA UN LIVRE EPAIS VOILA UN MUR EPAIS VOILA UN GROS HOMME VOILA UNE RUE ETROITE VOILA UNE RUE LARGE VOILA UN IMMEUBLE HAUT VOILA UN IMMEUBLE BAS CETTE RUE EST LARGE CETTE RUE EST PLUS LARGE CETTE RUE EST LA PLUS LARGE CE LIVRE EST EPAIS CE LIVRE EST PLUS EPAIS CE LIVRE EST LE PLUS EPAIS CE LIVRE EST MINCE CE LIVRE EST PLUS MINCE CE LIVRE EST LE PLUS MINCE CET HOMME EST GROS CET HOMME EST PLUS GROS CET HOMME EST LE PLUS GROS LE VERRE EST DUR LE VERRE EST PLUS DUR QUE LE BOIS LE BOIS EST PLUS DUR QUE LE PAIN LE PAIN EST PLUS DUR QUE LE BEURRE VOICI TROIS PERSONNES CET HOMME EST PLUS AGE QUE CE GARCON CE GARCON EST PLUS AGE QUE CET ENFANT LAQUELLE DE CES TROIS PERSONNES EST LA PLUS AGEE ? CET HOMME EST PLUS FORT QUE CE GARCON CE GARCON N'EST PAS AUSSI FORT QUE CET HOMME IL N'EST PAS NON PLUS AUSSI AGE QUE CET HOMME LE GARCON EST PLUS JEUNE QUE L'HOMME ET N'EST PAS AUSSI FORT QUE L'HOMME CETTE LIGNE EST AUSSI LONGUE QUE CETTE LIGNE CES DEUX LIGNES SONT AUSSI LONGUES CETTE LIGNE N'EST PAS AUSSI LONGUE QUE CETTE LIGNE


02D 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 08A 08B 08C 09A 09B 09C 09D 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C

CES DEUX LIGNES NE SONT PAS DE LA MEME LONGUEUR ELLES SONT DIFFERENTES UN TRAIN PEUT PARCOURIR CENT KILOMETRES A L'HEURE UN AVION PEUT PARCOURIR HUIT CENTS KILOMETRES A L'HEURE LES TRAINS ET LES AVIONS SONT DES MOYENS DE TRANSPORT DIFFERENTS VOUS VOYEZ ICI DEUX NAVIRES LES NAVIRES SONT AUSSI DES MOYENS DE TRANSPORT COMBIEN DE KILOMETRES UN NAVIRE RAPIDE PEUT-IL PARCOURIR A L'HEURE ? UN NAVIRE RAPIDE PEUT PARCOURIR 50 KILOMETRES A L'HEURE VOICI DEUX AUTRES MOYENS DE TRANSPORT CE SONT DEUX VOITURES CECI EST UNE CALECHE TIREE PAR UN CHEVAL LES VOITURES ET LES CALECHES SONT DEUX MOYENS DE TRANSPORT DIFFERENTS TRAINS, NAVIRES, VOITURES, CALECHES ET AVIONS SONT DES MOYENS DE TRANSPORT DIFFERENTS VOICI UNE CARTE D'EUROPE LES VILLES SUR CETTE CARTE SONT e.a. : LONDRES PARIS BERLIN COLOGNE ET BRUXELLES LA DISTANCE ENTRE LONDRES ET BONN EST DE 430 KM C'EST UNE GRANDE (LONGUE) DISTANCE LA DISTANCE ENTRE BONN ET COLOGNE EST DE 30 KM C'EST UNE PETITE (COURTE) DISTANCE C'EST UNE CARTE DU BENELUX ET DE L'Allemagne LA DISTANCE ENTRE COLOGNE ET BONN EST DE 30 KM LA DISTANCE ENTRE LONDRES ET BONN EST DE 430 KM C'EST UNE GRANDE (LONGUE) DISTANCE C'EST UNE PLUS GRANDE (LONGUE) DISTANCE QU'ENTRE COLOGNE ET BONN LA DISTANCE ENTRE COLOGNE ET BONN EST COURTE BONN EST PRES DE COLOGNE LA DISTANCE EST PETITE LA DISTANCE EST COURTE LA DISTANCE ENTRE LONDRES ET BONN EST LONGUE BONN SE TROUVE LOIN DE LONDRES LA DISTANCE ENTRE BONN ET LONDRES EST GRANDE OU LONGUE BONN EST PRES DE COLOGNE LA DISTANCE ENTRE BONN ET COLOGNE EST PLUS COURTE QUE LA DISTANCE ENTRE BONN ET LONDRES COLOGNE EST LOIN DE LONDRES COLOGNE EST PLUS LOIN DE LONDRES QUE DE COLOGNE


12D 12E 13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 16 01 02A 02B 02C 02D 02E 03A 03B 03C 03D 03E 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B

LA DISTANCE ENTRE COLOGNE ET LONDRES EST PLUS LONGUE QUE LA DISTANCE ENTRE COLOGNE ET BONN A QUELLE DISTANCE BONN SE TROUVE-T-ELLE DE COLOGNE ? 30 km (TRENTE KILOMETRES) EST-CE UNE LONGUE DISTANCE ? NON, CE N'EST PAS UNE LONGUE DISTANCE C'EST UNE COURTE DISTANCE BONN EST PROCHE DE COLOGNE A QUELLE DISTANCE BONN SE TROUVE-T-ELLE DE COLOGNE ? 322 km (TROIS CENT VINGT-DEUX KILOMETRES) C'EST UNE LONGUE DISTANCE A QUELLE DISTANCE BONN SE TROUVE-T-ELLE DE COLOGNE ? 430 km (QUATRE CENT TRENTE KILOMETRES) A QUELLE DISTANCE BONN SE TROUVE-T-ELLE DE COLOGNE ? 1200 km (MILLE DEUX CENTS KILOMETRES) LA DISTANCE ENTRE LONDRES ET ROME EST PLUS LONGUE QUE LA DISTANCE ENTRE LONDRES ET BONN LONDRES EST PLUS LOIN DE ROME QUE DE BONN VOILA UNE VILLE BRUXELLES, LA HAYE, LONDRES, PARIS, ROME ET BERLIN SONT DES VILLES LONDRES EST AU ROYAUME-UNI BERLIN EST EN Allemagne ROME EST EN Italie BRUXELLES EST EN Belgique LA Belgique, L'Italie, LES PAYS-BAS, L'ALLEMAGNE ET LE ROYAUME-UNI SONT DES PAYS VOILA UNE RIVIERE LE RHIN, LA TAMISE, L'ESCAUT, LE MISSISSIPPI SONT DES RIVIERES VOILA DES MONTAGNES VOILA UNE DES CHEMINS OU DES RUES VOILA DES RIVIERES LA VOITURE EST SUR LA RUE LA VOITURE EST EN CHEMIN LE NAVIRE EST SUR LA RIVIERE L'ILE EST DANS LA RIVIERE VOICI LA TERRE LES VILLES, MONTAGNES, RIVIERES ET ILES SONT SUR LA TERRE NOUS VOYONS LA TERRE DEPUIS LE NORD SUR CETTE FACE-CI DE LA TERRE, NOUS VOYONS PLUS DE TERRE QUE D'EAU


07C 08A 08B 08C 08D 08E 08F 08G 08H 08I 09A 09B 09C 09D 09E 09F 10A 10B 10C 10D 10E 10F 10G 11A 11B 12A 12B 12C 13A 13B 13C 13D 01A 01B 01C 01D

NOUS VOYONS A PRESENT LA TERRE DEPUIS LE SUD SUR CETTE FACE-CI DE LA TERRE, NOUS VOYONS PLUS D'EAU QUE DE TERRE VOICI LA LUNE LA LUNE FAIT LE TOUR DE LA TERRE EN UN MOIS VOYONS-NOUS L'AUTRE FACE DE LA LUNE ? NOUS VOYONS TOUJOURS LA MEME FACE DE LA LUNE LA LUNE TOURNE AUTOUR DE LA TERRE ET LA TERRE TOURNE AUTOUR DU SOLEIL LE SOLEIL DONNE DE LA LUMIERE A LA LUNE LA LUNE RECOIT DE LA LUMIERE DU SOLEIL QUAND LA TERRE SE TROUVE ENTRE LA LUNE ET LE SOLEIL, LA LUNE NE RECOIT PAS DE LUMIERE LA LUNE EST ALORS PLONGEE DANS LES TENEBRES QUAND LA LUNE EST PLONGEE DANS LES TENEBRES, NOUS NE LA VOYONS PAS NOUS VOYONS TOUJOURS LA MEME FACE DE LA LUNE NOUS VOYONS SOUVENT LA LUNE COMME CECI UNE MOITIE DE LA LUNE EST PLONGEE DANS LES TENEBRES, L'AUTRE MOITIE EST ECLAIREE C'EST LA DEMI-LUNE NOUS VOYONS SOUVENT LA LUNE COMME CECI UN QUART DE LA LUNE EST ECLAIREE TROIS QUARTS DE LA LUNE SONT PLONGES DANS LES TENEBRES C'EST LE QUARTIER DE LUNE NOUS VOYONS SOUVENT LA LUNE COMME CECI C'EST LA NOUVELLE LUNE C'EST UN NOUVEAU CHAPEAU C'EST UN VIEUX CHAPEAU NOUS VOYONS SOUVENT LA LUNE COMME CECI C'EST LA PLEINE LUNE C'EST UN VERRE PLEIN CE VERRE N'EST PAS PLEIN LE NORD L'OUEST L'EST LE SUD LE NORD, L'EST, LE SUD ET L'OUEST SONT LES QUATRE POINTS CARDINAUX UNE JOURNEE COMPTE VINGT-QUATRE HEURES UNE HEURE COMPTE SOIXANTE MINUTES UNE MINUTE COMPTE SOIXANTE SECONDES


02A 02B 03A 03B 04A 04B 05A 05B 05C 06A 06B 06C 07A 07B 07C 07D 08A 08B 08C 08D 09A 09B 09C 09D 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C

COMBIEN DE JOURS COMPTE UNE SEMAINE ? UNE SEMAINE COMPTE SEPT JOURS LA NOUVELLE LUNE LE PREMIER QUARTIER LA DEMI-LUNE LE DERNIER QUARTIER LA PLEINE LUNE UN QUART D'HEURE UNE DEMI-HEURE TROIS QUARTS D'HEURE UNE HEURE COMPLETE (SONNANTE) ON EST VENDREDI DEMAIN, C'EST (CE SERA) SAMEDI HIER, C'ETAIT JEUDI HIER, LE SOLEIL S'EST LEVE A HUIT HEURES CINQ ET S'EST COUCHE A HUIT HEURES DIX (20H10) AUJOURD'HUI, LE SOLEIL SE LEVE A HUIT HEURES SIX ET SE COUCHE A HUIT HEURES ONZE (20H11) C'EST LA NUIT JE VOIS UNE ETOILE DANS LE CIEL C'EST LE JOUR LE SOLEIL SE LEVE QUELLE EST LA LONGUEUR DE LA LIGNE QUI TRAVERSE LA TERRE DU NORD AU SUD ? LA LONGUEUR D'UNE LIGNE QUI TRAVERSE LA TERRE DU NORD AU SUD EST DE 13000 KM QUELLE EST LA DISTANCE ENTRE LA TERRE ET LA LUNE ? 385.000 KM (TROIS CENT QUATRE-VINGT-CINQ MILLE KILOMETRES) QUELLE EST LA DISTANCE ENTRE LA TERRE ET LE SOLEIL ? 150.000.000 KM (CENT CINQUANTE MILLIONS DE KILOMETRES) QU'A-T-IL DANS LA MAIN ? UNE PETITE BILLE OU UNE PETITE BOULE LA BOULE EST PETITE SA FORME EST RONDE LA FORME DU SOLEIL EST EGALEMENT RONDE MAIS LE SOLEIL EST UNE GRANDE BOULE VOILA DU FEU LE SOLEIL EST UNE GRANDE BOULE DE FEU UNE BOULE EST RONDE LA TERRE EST EGALEMENT RONDE LE SOLEIL ET LA LUNE SONT EGALEMENT RONDS


12D 12E 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 15E 16A 16B 16C 16D 01A 01B 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 03D 03E 03F 03G 04A 04B 04C

LE FEU DONNE (DEGAGE) DE LA CHALEUR LE SOLEIL DONNE (DEGAGE) AUSSI DE LA CHALEUR LA LUNE NE DONNE (DEGAGE) PAS DE CHALEUR LA LUNE EST UN GRAND CORPS CELESTE LA TERRE EST PLUS GRANDE QUE LA LUNE LE SOLEIL EST PLUS GRAND QUE LA LUNE ET PLUS GRAND QUE LA TERRE LE SOLEIL EST LOIN DE LA TERRE QUELLE VILLE SUR CETTE CARTE EST LOIN DE BONN ? VOICI TROIS ETOILES CES TROIS ETOILES SONT-ELLES PLUS PETITES QUE LE SOLEIL ? NON, BEAUCOUP D'ETOILES SONT PLUS GROSSES QUE LE SOLEIL CES TROIS ETOILES SONT-ELLES PLUS PROCHES DE LA TERRE QUE DU SOLEIL ? NON, ELLES SONT PLUS ELOIGNEES DE LA TERRE QUE DU SOLEIL LE SOLEIL DONNE DE LA LUMIERE ET DE LA CHALEUR LA LUNE DONNE-T-ELLE DE LA CHALEUR ? NON, LA LUNE NE DONNE (DEGAGE) PAS DE CHALEUR VOILA UNE FLAMME LES FLAMMES DONNENT (DEGAGENT) DE LA LUMIERE LE SOLEIL DONNE (DEGAGE) AUSSI DE LA LUMIERE LA LUMIERE DU SOLEIL PART DANS TOUTES LES DIRECTIONS LES QUATRE POINTS CARDINAUX SONT : LE NORD, L'EST, LE SUD ET L'OUEST LE SOLEIL SE LEVE A L'EST ET SE COUCHE A L'OUEST CE SONT AUSSI DES DIRECTIONS LES CHEMINS PARTENT DANS DIFFERENTES DIRECTIONS VOICI LA DIRECTION DE BONN VOICI LA DIRECTION DE HAMBOURG VOICI DEUX AUTRES DIRECTIONS L'HOMME MONTE L'ESCALIER LA FEMME DESCEND L'ESCALIER VOUS VOYEZ ICI DEUX HOMMES CET HOMME EST GROS CET HOMME EST MAIGRE VOILA UNE BALANCE QU'EST-CE QU'UN POIDS ? L'HOMME MAIGRE EST SUR LA BALANCE SON POIDS EST DE 50 KG (CINQUANTE KILOS)


05A 05B 05C 05D 05E 05F 06A 06B 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 08C 09A 09B 09C 09D 10A 10B 11A 11B 11C 11D 12A 12B 12C 13A 13B 13C 14 15A 15B 15C

LE GROS HOMME EST A PRESENT SUR LA BALANCE SON POIDS EST DE 100 KG (CENT KILOS) LE POIDS DE L'HOMME MAIGRE EST PETIT LE POIDS DU GROS HOMME EST ELEVE QUE TIENT CET HOMME A LA MAIN ? IL TIENT UN PARAPLUIE A LA MAIN C'EST UN PARAPLUIE LE PARAPLUIE DE CET HOMME EST OUVERT POURQUOI LE PARAPLUIE EST-IL OUVERT ? LE PARAPLUIE EST OUVERT PARCE QU'IL PLEUT L'EAU, QUI TOMBE DES NUAGES SUR LA TERRE, EST DE LA PLUIE QUAND IL PLEUT, NOUS OUVRONS NOTRE PARAPLUIE HIER, IL NE PLEUVAIT PAS IL Y AVAIT DE PETITS NUAGES DANS L'AIR L'AIR (LE CIEL) ETAIT BLEU IL Y AVAIT BEAUCOUP DE SOLEIL L'AIR ETAIT CHAUD HIER, IL FAISAIT BEAU AUJOURD'HUI, IL NE FAIT PAS BEAU IL Y AVAIT DE GROS NUAGES SOMBRES DANS LE CIEL NOUS NE VOYONS PAS LE SOLEIL IL PLEUT ET NOUS OUVRONS NOTRE PARAPLUIE AUJOURD'HUI, IL FAIT MAUVAIS (LE TEMPS EST MAUVAIS) IL PLEUT CETTE FEMME N'A PAS DE PARAPLUIE SA TETE ET SA ROBE SONT MOUILLEES IL PLEUT CES PERSONNES N'ONT PAS DE PARAPLUIE LEUR(S) TETE(S) ET LEURS VETEMENTS SONT MOUILLES QUAND IL PLEUT ET QUE N'AVONS PAS DE PARAPLUIE, NOS VETEMENTS SONT MOUILLES IL FAIT BEAU (LE TEMPS EST BEAU) HIER, IL FAISAIT BEAU IL Y N'AVAIT PAS DE NUAGES DANS LE CIEL L'AIR (LE CIEL) ETAIT BLEU IL Y AVAIT BEAUCOUP DE SOLEIL IL FAISAIT CHAUD ET LES OISEAUX SE TROUVAIENT DANS LES ARBRES


15D 15E 16A 16B 01A 01B 01C 01D 01E 02A 02B 02C 03A 03B 03C 03D 03E 03F 04A 04B 04C 04D 04E 05A 05B 05C 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 07F

IL FAIT MAUVAIS (LE TEMPS EST MAUVAIS) AUJOURD'HUI, IL FAIT MAUVAIS (LE TEMPS EST MAUVAIS) IL PLEUT IL FAIT FROID IL Y A BEAUCOUP DE VENT LE VENT A EMPORTE MON CHAPEAU AINSI QUE MON PARAPLUIE COMMENT SERA LE TEMPS DEMAIN ? IL FERA PEUT-ETRE PLUS MAUVAIS QU'AUJOURD'HUI IL FERA PEUT-ETRE PLUS FROID QU'AUJOURD'HUI IL FERA PEUT-ETRE LE MEME TEMPS QU'EN HIVER SUR CETTE PHOTO, NOUS VOYONS COMMENT LE TEMPS EST EN HIVER TOUT EST BLANC LA NEIGE BLANCHIT TOUT EN HIVER, IL FAIT FROID DEMAIN, LE TEMPS SERA PEUT-ETRE COMME CELA DEMAIN, IL FERA PEUT-ETRE BEAU IL FERA PEUT-ETRE PLUS CHAUD QU'AUJOURD'HUI IL FERA PEUT-ETRE COMME NOUS LE VOYONS SUR LA PHOTO QUE VOYONS-NOUS SUR CETTE PHOTO ? COMMENT EST LE TEMPS ICI SUR LA PHOTO ? AUJOURD'HUI, IL FAIT TRES FROID CES DEUX HOMMES ONT FAIT UN GRAND FEU VOILA DE LA FUMEE LE FEU DONNE DE LA CHALEUR LE FEU EST TRES UTILE LA ROUE EST AUSSI QUELQUE CHOSE DE TRES UTILE VOILA UNE ROUE VOILA DES ROUES LES ROUES SONT RONDES TRAINS, VOITURES ET AUTRES MOYENS DE TRANSPORT ONT DES ROUES LES VETEMENTS SONT AUSSI DES OBJETS TRES UTILES VOICI DIFFERENTS VETEMENTS : UN VESTON, UNE JUPE, UNE CHEMISE LES VETEMENTS SONT EN TISSU LES TISSUS SONT FABRIQUES A L'AIDE DE FILS VOILA DES FILS VOILA D'AUTRES FILS


08A 08B 08C 08D 08E 08F 09A 09B 09C 09D 09E 09F 09G 09H 09I 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 14A 14B 14C 01A

CE SONT DES FILS EPAIS CE SONT DES FILS FINS VOILA DU TISSU VOILA UN ROULEAU DE TISSU NOUS FABRIQUONS NOS VETEMENTS A PARTIR DE TISSU ET LE TISSU A PARTIR DE FILS NOUS FABRIQUONS DES FILS A PARTIR DE LA LAINE VOILA DE LA LAINE C'EST DE LA LAINE DE MOUTON VOILA DES MOUTONS LES MOUTONS DONNENT DE LA LAINE VOILA UN MOUTON VOICI LA LAINE DU MOUTON LA LAINE DU MOUTON EST EPAISSE ET CHAUDE LA LAINE DU MOUTON EST PLUS CHAUDE QUE LE COTON DES PLANTES DONNENT DU COTON VOILA UNE PLANTE QUI NOUS DONNE DU COTON LES VERS A SOIE DONNENT DE LA SOIE VOILA UN VER A SOIE QUI NOUS DONNE DE LA SOIE CES TROIS VETEMENTS SONT FABRIQUES A PARTIR DE TISSUS DIFFERENTS LE TISSU DU PANTALON EST FABRIQUE A PARTIR DE LAINE LE TISSU DE LA JUPE EST FABRIQUE A PARTIR DE COTON LA CHEMISE EST FABRIQUEE A PARTIR DE SOIE C'EST UNE CHEMISE EN SOIE NOUS FABRIQUONS DES TISSUS (ETOFFES) A PARTIR DE LA LAINE DE MOUTON, DU COTON ET DE LA SOIE LES TISSUS A PARTIR DE LA LAINE DU MOUTON SONT PLUS CHAUDS QUE LES TISSUS A PARTIR DU COTON QUE FAIT CET HOMME ? IL TRAVAILLE AVEC UN MARTEAU IL FABRIQUE DES CHAUSSURES IL EST CORDONNIER C'EST UN CORDONNIER VOILA DES CHAUSSURES CE SONT AUSSI DES CHAUSSURES UN CORDONNIER FABRIQUE DES CHAUSSURES QUE FAIT CET HOMME ? IL FABRIQUE DES HORLOGES IL EST HORLOGER


01B 01C 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 04D 05A 05B 06A 06B 07A 07B 07C 07D 07E 08A 08B 09A 09B 09C 09D 09E 10A 10B 10C 11A 11B 11C

QUE FAIT CETTE FEMME ? ELLE TRAVAILLE DANS UNE PIECE DE LA MAISON (LE SALON) ELLE BALAIE QUE FAIT CETTE DAME ? ELLE LAVE DES BAS, DES CHAUSSETTES ET DES CHEMISES C'EST UNE PARTIE DE SES TACHES MENAGERES QUE FAIT CET HOMME ? IL TRAVAILLE AVEC UNE BECHE CELA EST UNE BECHE QUE FAIT CE GARCON ? IL FAIT SES DEVOIRS VOILA UNE BANQUE CET HOMME A UN CHEQUE DANS LA MAIN DROITE CELA EST UN CHEQUE BEAUCOUP DE PERSONNES ONT UNE PARTIE DE LEUR ARGENT A LA BANQUE SI ELLES ONT LEUR ARGENT A LA BANQUE, ONT-ELLES AUSSI UN COMPTE EN BANQUE ? CELA EST UN COMPTE CE SONT DES LIVRES COMPTABLES LE LIVRE COMPTABLE EST UN LIVRE AVEC TOUS LES COMPTES CE LIVRE COMPTABLE EST OUVERT VOILA DEUX PAGES DU LIVRE COMPTABLE AVEZ-VOUS VOTRE ARGENT A LA BANQUE ? AVEZ-VOUS UN COMPTE A LA BANQUE ? COMBIEN D'ARGENT AVEZ-VOUS A LA BANQUE ? VOILA UNE FERME VOILA UN FERMIER IL TRAVAILLE AVEC UNE CHARRUE VOILA UNE CHARRUE LE FERMIER TRAVAILLE DANS LE CHAMP VOILA UN CHAMP LE FERMIER TRAVAILLE AVEC UNE CHARRUE LE CHEVAL TIRE LA CHARRUE C'EST UNE PARTIE DE LEUR TRAVAIL LES FERMIERS ONT DES CHEVAUX, VACHES, COCHONS, MOUTONS, CHEVRES ET AUTRES ANIMAUX DANS LEUR FERME

CET HOMME NE PEUT PAS VOIR IL NE PEUT PAS VOIR MAIS IL SAIT LIRE


12A 12B 12C 13A 13B 13C 14A 14B 14C 15A 15B 16A 16B 16C 01A 01B 2 03A 03B 03C 03D 04A 04B 04C 5 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 8 09A 09B

IL LIT AVEC LES DOIGTS COMMENT PEUT-IL LIRE AVEC LES DOIGTS ? DE QUEL GENRE DE LIVRE S'AGIT-IL ? C'EST UN LIVRE BRAILLE CE SONT DES MOTS DU LIVRE BRAILLE UNE PERSONNE, QUI NE PEUT PAS VOIR, LIT AVEC LES DOIGTS CET HOMME PEUT VOIR IL LIT AVEC LES YEUX IL NE LIT PAS AVEC LES DOIGTS QU'A-T-IL DEVANT LES YEUX ? IL A UNE PAIRE DE LUNETTES QUE FAISONS-NOUS AVEC LES YEUX ? NOUS VOYONS QUE FAISONS-NOUS AVEC LES OREILLES ? NOUS ENTENDONS CET HOMME ENTEND DE LA MUSIQUE QUE FAISONS-NOUS AVEC LES JAMBES ? NOUS MARCHONS QUE FAISONS-NOUS AVEC LA BOUCHE ? NOUS PARLONS NOUS PARLONS AVEC LA BOUCHE CETTE PERSONNE PARLE ELLE DIT : JE PARLE CETTE PERSONNE NE PARLE PAS ELLE PREND UNE POMME DE TERRE DANS LA BOUCHE ELLE MANGE NOUS ENTENDONS AVEC LES OREILLES ET NOUS VOYONS AVEC LES YEUX TOUTES LES PERSONNES NE PEUVENT PAS VOIR BEAUCOUP DE PERSONNES NE VOIENT PAS BIEN LES PERSONNES, QUI NE VOIENT PAS BIEN, PORTENT DES LUNETTES NOUS VOYONS AVEC LES YEUX NOUS ENTENDONS AVEC LES OREILLES VOIR ET ENTENDRE SONT DEUX SENS D'UNE PERSONNE LE GOUT EST AUSSI UN SENS LE SENS DU GOUT SE SITUE AU NIVEAU DE LA LANGUE


09C 10A 10B 10C 11A 11B 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C 13D 13E 14A 14B 14C 14D 15A 15B 15C 15D 15E 15F 15G 16A 16B 16C 16D 01A 01B 01C 02A 02B

VOICI LA LANGUE D'UN HOMME VOILA SES LEVRES QUE VOYEZ-VOUS SUR CETTE ASSIETTE ? JE VOIS DE LA POUDRE BLANCHE CELA PEUT ETRE DU SEL MAIS CELA PEUT AUSSI ETRE DU SUCRE CETTE DAME A UN PEU DE POUDRE SUR LA LANGUE ELLE DIT : C'EST DU SEL NOUS EXTRAYONS LE SEL DE LA MER L'EAU DANS LA MER EST SALEE L'EAU DE MER EST SALEE NOUS EXTRAYONS AUSSI DU SEL DES MINES DE SEL VOILA UNE MINE DE SEL NOUS TROUVONS DU SUCRE DE PLANTES NOUS AVONS DU SUCRE DANS LA TIGE DE DIFFERENTES PLANTES NOUS TROUVONS AUSSI DU SUCRE DANS DIFFERENTES RACINES DE PLANTES LE SUCRE EST UNE POUDRE BLANCHE ET LE SEL EST AUSSI UNE POUDRE BLANCHE MAIS LE GOUT DES DEUX EST DIFFERENT VOILA UN GATEAU CE GATEAU EST FAIT AVEC DU SUCRE UN GATEAU FAIT AVEC DU SUCRE EST SUCRE VOILA UNE ORANGE VOICI LA PELURE (PEAU) DE L'ORANGE LE GOUT DE L'ORANGE EST SUCRE L'ORANGE EST SUCREE MAIS LA PELURE (PEAU) DE L'ORANGE N'EST PAS SUCREE ELLE EST AMERE LE SUCRE A UN GOUT SUCRE LE SEL A UN GOUT SALE LE SUCRE EST SUCRE LE SEL EST SALE POUR LES YEUX, LE SUCRE EST LA MEME CHOSE QUE LE SEL MAIS POUR LA LANGUE, ILS SONT DIFFERENTS SALE ! SUCRE ! QUE FAISONS-NOUS AVEC LE NEZ ? NOUS SENTONS


02C 02D 03A 03B 03C 04A 04B 04C 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 09A 09B 09C 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 11E 12A 12B 12C 01A 01B

CETTE DAME A UNE FLEUR A LA MAIN ELLE SENT LA DAME SENT (HUME) LA FLEUR SENT BON CES FLEURS SONT DANS UN JARDIN C'EST DE L'HERBE LES FLEURS DANS LE JARDIN SENTENT BON BEAUCOUP DE FLEURS N'ONT PAS DE SENTEUR (PARFUM) CE SONT DES COCHONS ILS SONT SALES DES COCHONS SALES NE SENTENT PAS BON VOILA DE LA FUMEE VOILA DU FEU LA FUMEE DU FEU NE SENT PAS BON CET HOMME A UNE PIPE EN BOUCHE LA FUMEE DE SA PIPE SENT BON NOUS VOYONS DIFFERENTES CHOSES AVEC LES YEUX NOUS VOYONS LA FORME ET LA GRANDEUR DES CHOSES NOUS VOYONS AUSSI LA COULEUR DE DIFFERENTES CHOSES VOICI QUELQUES COULEURS : BLEU ROUGE JAUNE VERT BLANC NOIR GRIS BRUN LA COULEUR DE L'HERBE AU PRINTEMPS EST VERTE LES FEUILLES DES ARBRES SONT EGALEMENT VERTES A L'AUTOMNE, LES FEUILLES SONT JAUNES, BRUNES OU ROUGES LE CIEL EST BLEU QUAND LE TEMPS EST BEAU, LE CIEL EST BLEU LES NUAGES SONT BLANCS OU GRIS LE SOLEIL EST JAUNE SOUVENT, QUAND IL SE LEVE OU QU'IL SE COUCHE IL EST ROUGE


01C 01D 01E 01F 02A 02B 02C 02D 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 04E 05A 05B 05C 05D 05E 05F 05G 05H 05I 05J 05K 05L 06A 06B 06C 07A 07B 07C 08A 08B

LA FLAMME EST JAUNE NOUS VOYONS LA FORME, LA GRANDEUR ET LA COULEUR DES CHOSES MAIS LES CHOSES NE SONT PAS TOUJOURS COMME NOUS LES VOYONS LES CHOSES NOUS SEMBLENT SOUVENT PLUS GRANDES OU PLUS PETITES QU'ELLES NE SONT CET HOMME EST GRAND CET HOMME EST PETIT VOILA UNE GRANDE DAME VOILA UNE PETITE DAME VOUS VOYEZ ICI DEUX MESSIEURS LEQUEL DES DEUX EST LE PLUS GRAND ? L'HOMME, QUI EST PLUS PROCHE DE LA PORTE, SEMBLE PLUS GRAND IL SEMBLE PLUS GRAND MAIS IL N'EST PAS PLUS GRAND LES DEUX HOMMES SONT DE LA MEME TAILLE POURQUOI L'UN SEMBLE-T-IL PLUS GRAND QUE L'AUTRE ? PARCE QUE LES LIGNES SUR LA PHOTO LE FONT PARAITRE PLUS GRAND AU REGARD ENTENDRE, VOIR ET SENTIR SONT TROIS SENS LE GOUT EST EGALEMENT UN SENS IL Y A ENCORE D'AUTRES SENS (OU SENSATIONS) UN AUTRE SENS EST LE SENS DU CHAUD ET DU FROID VOUS VOYEZ ICI TROIS GLACONS DANS L'EAU L'EAU EST FORT FROIDE L'EAU EST TRES FROIDE L'EAU EST ICI FORT CHAUDE DE LA VAPEUR S'ECHAPPE DE LA CASSEROLE L'EAU DANS LA CASSEROLE A EST FORT CHAUDE L'EAU DANS LA CASSEROLE C EST FORT FROIDE L'EAU DANS LA CASSEROLE B N'EST NI CHAUDE NI FROIDE MAINTENANT JE PLONGE LES MAINS EN A ET EN C MA MAIN DROITE EST DANS DE L'EAU CHAUDE MA MAIN GAUCHE EST DANS DE L'EAU FROIDE MAINTENANT JE PLONGE SIMULTANEMENT LES DEUX MAINS EN B L'EAU DANS LA CASSEROLE B N'EST NI CHAUDE NI FROIDE MAIS ELLE SEMBLE FROIDE POUR MA MAIN DROITE ET CHAUDE POUR MA MAIN GAUCHE C'EST LA MEME EAU MAIS ELLE SEMBLE FROIDE POUR MA MAIN DROITE ET CHAUDE POUR MA MAIN GAUCHE POURQUOI ?


08C 09A 09B 09C 10A 10B 10C 10D 11A 11B 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D 15A 15B 16A 16B 16C 01A 01B 01C 2 03A 03B 03C 03D 03E

PARCE QUE MA MAIN DROITE ETAIT DANS DE L'EAU CHAUDE ET PARCE QUE MA MAIN GAUCHE ETAIT DANS DE L'EAU FROIDE AVANT QUE JE LES METTE DANS LA CASSEROLE B QUE FAIT CET HOMME ? IL ENFONCE UN CLOU A L'AIDE D'UN MARTEAU VOILA SON MARTEAU VOILA DES CLOUS DE DIFERENTES TAILLES UN COUP A L'AIDE D'UN MARTEAU EST UN COUP DE MARTEAU IL ASSENE PLUSIEURS COUPS DE MARTEAU SUR LE CLOU LES COUPS DE MARTEAU ENGENDRENT DU BRUIT ILS ENGENDRENT UN GRAND BRUIT ELLE A LES MAINS SUR LES OREILLES ELLE DIT : QUEL VACARME ! LES CANONS FONT EGALEMENT BEAUCOUP DE BRUIT VOILA DES CANONS DES CANONS FONT UN PLUS GRAND BRUIT QU'UN REVOLVER VOILA UN REVOLVER VOILA UN SIFFLET C'EST UN SIFFLET A VAPEUR IL ENGENDRE UN GRAND BRUIT LE GARCON A UN SIFFLET DE POCHE LE BRUIT D'UN SIFFLET DE POCHE N'EST PAS AUSSI FORT QUE LE BRUIT D'UN SIFFLET A VAPEUR VOILA DE LA MUSIQUE VOILA UN CHANT VOILA DES NOTES DE MUSIQUE : LA NOTE HAUTE ET LA NOTE BASSE VOILA DE HAUTES MONTAGNES VOILA DES MINES PROFONDES LA MINE S'ENFONCE PROFONDEMENT DANS LA TERRE VOILA UN NAVIRE VOILA UN PLUS GRAND NAVIRE VOILA LE PLUS GRAND NAVIRE BEAUCOUP D'ANIMAUX SONT INTELLIGENTS LE CHEVAL EST UN ANIMAL INTELLIGENT LE SINGE EST PLUS INTELLIGENT QUE LE CHEVAL L'HOMME EST LE PLUS INTELLIGENT


04A 04B 04C 05A 05B 05C 05D 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 09A 09B 09C 09D 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 12A 12B 12C 13A 13B 13C 14A 14B 14C 14D

VOICI LA PLUS HAUTE NOTE CETTE NOTE EST PLUS BASSE MAIS ELLE EST PLUS HAUTE QUE CETTE NOTE LAQUELLE DE CES NOTES EST LA PLUS HAUTE ? LAQUELLE DE CES NOTES RESONNE LE PLUS HAUT ? VOILA UNE MINE PROFONDE VOILA UNE MINE PLUS PROFONDE VOICI LA MINE LA PLUS PROFONDE CETTE MINE EST LA PLUS PROFONDE LE TRAVAIL DU FERMIER EST UTILE LE TRAVAIL DU FERMIER EST-IL PLUS UTILE QUE LE TRAVAIL DE L'HOMME A LA BANQUE ? VOILA UN GRAND FEU VOILA UN PLUS GRAND FEU VOILA LE PLUS GRAND FEU VOILA UN BON LIVRE CE SONT AUSSI DE BONS LIVRES LEQUEL DE CES TROIS LIVRES EST LE MEILLEUR ? JE POSSEDE 100 (CENT) EUROS IL POSSEDE 1.000 (MILLE) EUROS ELLE POSSEDE 5.000 (CINQ MILLE) EUROS JE POSSEDE BEAUCOUP D'ARGENT IL POSSEDE PLUS D'ARGENT QUE MOI ELLE EN POSSEDE LE PLUS 100 (CENT) EUROS EST BEAUCOUP D'ARGENT 1000 (MILLE) EUROS EST PLUS D'ARGENT 5000 (CINQ MILLE) EUROS EST LE PLUS (LA PLUS FORTE SOMME) D'ARGENT ELLE EST DEVANT LE MIROIR ELLE SE REGARDE DANS LE MIROIR ELLE EST GAIE ELLE EST TOUJOURS GAIE QUAND ELLE SE REGARDE DANS LE MIROIR POURQUOI ? PARCE QU'ELLE AIME BIEN SE REGARDER DANS LE MIROIR ELLE EST BELLE ELLE VOIT QU'EST EST BELLE IL EST DEVANT LE MIROIR IL SE VOIT AUSSI DANS LE MIROIR MAIS IL N'EST PAS GAI IL N'AIME PAS SE REGARDER DANS LE MIROIR


15A 15B 15C 15D 16A 16B 16C 16D 01A 01B 02A 02B 02C 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 04E 04F 04G 04H 04I 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 07C 08A 08B 08C

IL EST TRISTE POURQUOI ? EST-IL BEAU ? JE SUIS GAI QU'EST-CE QUE CELA SIGNIFIE ? JE SUIS TRISTE QU'EST-CE QUE CELA SIGNIFIE ? JE METS MON DOIGT DANS LA FLAMME J'AI MAL JE SUIS DONC TRISTE VOILA UN CLOU JE FRAPPE AVEC LE MARTEAU SUR MON DOIGT J'AI MAL JE SUIS TRISTE OH NON ! JE NE FRAPPE PAS SUR MON DOIGT JE SAIS A PRESENT CE QU'EST LA DOULEUR QUAND J'AI MAL, JE SUIS TRISTE « TRISTE » EST LE CONTRAIRE DE « GAI » LE CONTRAIRE ? « GRAND » EST LE CONTRAIRE DE « PETIT » « FROID » EST LE CONTRAIRE DE « CHAUD » « BEAUCOUP » EST LE CONTRAIRE DE « PEU » IL FAIT BEAU C'EST UNE BELLE JOURNEE L'AIR EST CHAUD IL Y A BEAUCOUP DE SOLEIL LE CIEL EST BLEU JE SUIS GAI IL FAIT MAUVAIS IL PLEUT L'HOMME ET LA FILLE SONT MOUILLES IL Y A BEAUCOUP DE VENT IL FAIT FROID JE SUIS TRISTE « BLANC » EST LE CONTRAIRE DE « NOIR » « CHAUD » EST LE CONTRAIRE DE « FROID »


08D 08E 08F 09A 09B 09C 09D 09E 09F 09G 10A 10B 10C 10D 11A 11B 11C 12A 12B 12C 12D 12E 13A 13B 13C 13D 13E 13F 13G 14A 14B 14C 14D 14E 15A 15B

QUEL EST LE CONTRAIRE DE « RAPIDE » ? QUEL EST LE CONTRAIRE DE « GROS » ? EST-CE QUE CET IMMEUBLE EST HAUT ? EST-CE QUE CET IMMEUBLE EST BAS ? QUEL EST LE CONTRAIRE DE « ETROIT » ? CETTE RUE EST-ELLE LARGE OU ETROITE ? IL ENTRE (ARRIVE) DANS LA PIECE IL SORT (PART) DE LA PIECE « ARRIVER » EST LE CONTRAIRE DE « PARTIR » « LE PREMIER » EST LE CONTRAIRE DE « LE DERNIER » LA PAGE 1 EST LA PREMIERE PAGE DE CE LIVRE LA PAGE 300 EST LA DERNIERE PAGE (DE CE LIVRE) LES AUTRES PAGES SE SITUENT ENTRE LA PREMIERE ET LA DERNIERE PAGE DU LIVRE ELLE SE VOIT DANS LE MIROIR ELLE VOIT QU'EST EST BELLE ELLE EST GAIE POURQUOI EST-ELLE GAIE ? ELLE EST GAIE PARCE QU'ELLE EST BELLE QUAND JE LUI DIS QU'ELLE EST BELLE, ELLE EST GAIE VOUS ETES BELLE ELLE A UN SOURIRE SUR LES LEVRES POURQUOI A-T-ELLE UN SOURIRE SUR LES LEVRES ? PARCE QU'ELLE EST GAIE POURQUOI EST-ELLE GAIE ? PARCE QU'ELLE EST BELLE QU'A DIT L'HOMME ? IL A DIT : VOUS ETES BELLE EST-ELLE BELLE ? VOYEZ-VOUS LE SOURIRE SUR SES LEVRES ? ELLE DIT : JE SUIS BELLE VOILA UN TABLEAU DE LEONARD DE VINCI C'EST MONA LISA, LA JOCONDE VOYEZ-VOUS SON SOURIRE ? C'EST LE SOURIRE DE MONA LISA


16A 16B 01A 01B 02A 02B 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 07D 07E 07F 08A 08B 08C 08D 09A 09B 10A 10B

MONA LISA ETAIT-ELLE UNE BELLE FEMME ? J'AI MON AVIS SUR LA BEAUTE DE CETTE FEMME IL A SON AVIS DIFFERENTES PERSONNES ONT DIFFERENTS AVIS MONA LISA ETAIT PEUT-ETRE UNE BELLE FEMME PEUT-ETRE N'ETAIT-ELLE PAS BELLE IL N'Y A PAS DE MESURE (CRITERE) POUR LA BEAUTE LE PLAISIR ET LA DOULEUR SONT DES SENSATIONS NOUS AVONS (EPROUVONS) DIFFERENTES SENSATIONS EN ETE, NOTRE CORPS RESSENT LA CHALEUR EN HIVER, IL (NOTRE CORPS) RESSENT LE FROID CET HOMME SE TROUVE A LA MER IL SENT LA CHALEUR DU SOLEIL SA CHAISE (LONGUE) EST SUR LE SABLE LE SABLE EST CHAUD UNE BELLE, CHAUDE JOURNEE A LA MER EST UN PLAISIR IL EST MAINTENANT DANS LA MER LA MER EST FROIDE ET L'EAU DE MER EST SALEE IL SENT LE FROID DE L'EAU DE MER NAGER DANS LA MER EST POUR LUI UN PLAISIR IL EST GAI IL EST A PRESENT DE RETOUR DANS SA CHAISE (LONGUE) IL SENT MAINTENANT A NOUVEAU LA CHALEUR DU SOLEIL APRES LA NAGE, LA CHALEUR DU SOLEIL EST POUR LUI UN PLAISIR IL A UN SOURIRE CELA EST UN RIRE VOILA UNE FILLE ELLE A UN SOURIRE SUR LES LEVRES ELLE EST GAIE ELLE TOMBE EST-ELLE GAIE MAINTENANT ? NON ELLE N'EST PAS GAIE ELLE A DES LARMES DANS LES YEUX POURQUOI A-T-ELLE DES LARMES DANS LES YEUX ? PARCE QU'ELLE A MAL AU GENOU VOICI SON GENOU


10C 11A 11B 12A 12B 12C 12D 13A 13B 13C 13D 14A 14B 14C 14D 14E 15A 15B 15C 15D 15E 16A 16B 16C 01A 01B 01C 01D 01E 02A 02B 02C 02D 02E 03A 03B

POURQUOI A-T-ELLE MAL AU GENOU ? PARCE QU'ELLE EST TOMBEE AVEC SON GENOU SUR LE SOL EST-CE QUE CETTE FILLE EST GAIE MAINTENANT ? NON ELLE N'EST PAS GAIE A-T-ELLE UN SOURIRE SUR LES LEVRES ? NON, ELLE N'A PAS DE SOURIRE SUR LES LEVRES POURQUOI N'A-T-ELLE PAS DE SOURIRE SUR LES LEVRES ? PARCE QU'ELLE A MAL AU GENOU LES GARCONS ET LES FILLES VONT (SE RENDENT) A L'ECOLE ILS APPRENNENT LA ILS APPRENNENT A LIRE, A ECRIRE ET BEAUCOUP D'AUTRES CHOSES POUVEZ-VOUS LIRE ? POUVEZ-VOUS ECRIRE ? APPRENONS-NOUS AUSSI QUAND NOUS N'ALLONS PLUS A LECOLE ? OUI, NOUS APPRENONS TOUJOURS NOUS APPRENONS CHAQUE JOUR COMMENT APPRENONS-NOUS ? NOUS LISONS DES LIVRES ET DES JOURNAUX NOUS RECEVONS DES REPONSES A NOS QUESTIONS LES REPONSES A NOS QUESTIONS SONT-ELLES TOUJOURS JUSTES ? QU'EST-CE QUI EST JUSTE ? DEUX PLUS DEUX EGALE QUATRE (2 + 2 = 4) C'EST JUSTE DEUX PLUS DEUX EGALE CINQ (2 + 2 = 5) C'EST JUSTE LES REPONSES A NOS QUESTIONS NE SONT PAS TOUJOURS JUSTES POUVONS-NOUS DIRE : DEUX PLUS SIX EGALE NEUF (2 + 6 = 9) OUI, NOUS POUVONS LE DIRE, MAIS CE N'EST PAS JUSTE DEUX PLUS SIX EGALE NEUF (2 + 6 = 9) C'EST FAUX LA BONNE REPONSE EST : DEUX PLUS SIX EGALE HUIT (2 + 6 = 8) CET HOMME SE REND A LA GARE IL A UNE PETITE VALISE A LA MAIN CELA EST UN CHEMIN OU UNE RUE


03C 03D 04A 04B 04C 04D 04E 04F 05A 05B 05C 05D 05E 06A 06B 06C 06D 07A 07B 07C 08A 08B 08C 08D 08E 08F 09A 09B 09C 09D 09E 09F 09G 10A 10B 10C

EST-CE LE BON CHEMIN VERS LA GARE ? NON MONSIEUR, LA GARE EST LA-BAS VOUS BIFURQUEZ DANS LA PREMIERE RUE A DROITE COMMENT RECEVONS-NOUS NOTRE FORMATION ? NOUS APPRENONS BEAUCOUP A L'ECOLE NOUS VOYONS DIFFERENTES CHOSES NOUS ENTENDONS CE QUE D'AUTRES PERSONNES DISENT NOUS PARLONS AVEC D'AUTRES PERSONNES NOUS RECEVONS DES REPONSES A NOS QUESTIONS NOUS LISONS DIFFERENTS LIVRES ET NOUS RECEVONS DES REPONSES A NOS QUESTIONS LIRE VOIR ENTENDRE PARLER ET APPRENDRE SONT DIFFERENTES MANIERES DE NOUS DONNER UNE FORMATION LES PERSONNES, QUI ONT UNE FORMATION, SONT PLUS UTILES QUE LES PERSONNES QUI N'ONT PAS DE FORMATION VOILA UN GARCON IL ETAIT UN ENFANT IL VA DEVENIR UN HOMME LE GARCON EST DANS LE LIT CHAQUE SOIR, IL VA AU LIT A HUIT HEURES LE MATIN, IL SE REND DANS LA SALLE-DE-BAIN A SEPT HEURES IL DESCEND L'ESCALIER IL SE LAVE IL ENTRE DANS LA SALLE-A-MANGER A HUIT HEURES IL DIT : BONJOUR MAMAN (MERE) ! BONJOUR PAPA (PERE) ! A NEUF HEURES, IL PART A L'ECOLE A L'ECOLE, IL VOIT SES CAMARADES A L'ECOLE, IL FAIT AUSSI SON TRAVAIL SCOLAIRE SES PENSEES VONT AU TRAVAIL SES PENSEES NE VONT PAS AUX JEUX LES JEUX VIENNENT APRES L'ECOLE IL FRAPPE DANS LA BALLE LE SOIR, IL RETOURNE A LA MAISON IL EST A NOUVEAU DANS SA FAMILLE IL EST A PRESENT AUPRES DE SON PERE, DE SA MERE ET DE SA SOEUR MADAME K A RECU LA CARTE POSTALE DE MONSIEUR K ELLE LIT LA CARTE POSTALE :


11A 11B 12 13A 13B 13C 13D 13E 13F 14 15 16 01A 01B 01C 02A 02B 03A 03B 03C 04A 04B 04C 04D 05A 05B 05C 06A 06B 07A 07B 08A 08B 08C 09A 09B

JE SUIS A ANVERS TOUT VA BIEN SALUTATIONS LIRE ET ECRIRE SONT UNE PARTIE DE NOTRE FORMATION NOUS RECEVONS UNE GRANDE PARTIE DE NOTRE FORMATION A L'ECOLE CES GARCONS ET CES FILLES SONT A L'ECOLE ILS LISENT ET ILS ECRIVENT LE GARCON ET LA FILLE SONT MAINTENANT A L'ECOLE IL EST HUIT HEURES LE GARCON ET LA FILLE SE RENDENT A L'ECOLE MADAME K DIT : AU REVOIR ! LE GARCON ECRIT UN MOT IL ECRIT LE MOT "VORMING" (FORMATION) IL EST CINQ HEURES LE GARCON ET LA FILLE SONT MAINTENANT DE NOUVEAU A LA MAISON ILS SONT AVEC LEUR MERE DANS LA PIECE LE GARCON ECRIT IL EST A TABLE (ATTABLE) LA MERE LIT UN JOURNAL LA FILLE LIT UN LIVRE MADAME K LIT A PRESENT UN LIVRE AVEC LES ENFANTS C'EST UN BON LIVRE LE GARCON ET LA FILLE RECOIVENT UNE PARTIE DE LEUR FORMATION A L'ECOLE ET UNE PARTIE A LA MAISON MADAME K ECRIT A PRESENT UNE LETTRE A SON MARI, MONSIEUR K VOICI CETTE LETTRE : MADAME K SE REND A LA BOITE AUX LETTRES ELLE VA METTRE LA LETTRE DANS LA BOITE AUX LETTRES ELLE METTRE LA LETTRE DANS LA BOITE AUX LETTRES LA LETTRE EST MAINTENANT DANS LA BOITE AUX LETTRES MADAME K REGAGNE LA MAISON

MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51 MC51

09C 09D 09E 10A 10B 10C 10D 10E 11A 11B 11C 11D 12A 12B 13A 13B 13C 13D 13E 13F 13G 14A 14B 14C 15A 15B 16A 16B 16C 16D 16E

WC01 01A IK BEN EEN HEER IK BEN EEN MAN WC01 01B HIJ IS EEN MAN WC01 02A HIJ IS EEN HEER WC01 02B IK BEN EEN VROUW WC01 03A IK BEN EEN DAME

Recommend Documents