WATER LANGS DE LINIE VOORBEELDPROJECT MOLENKADE
TOELICHTING OP VOORLOPIG TECHNISCH ONTWERP
in opdracht van: projectnummer: omvang rapportage: projectleider: auteur(s): datum: versie: status:
Gemeente Culemborg 14030104 27 pagina’s (excl. bijlagen) ing. J.M. Kroon drs. I. Philip; ing. M. Pollaert MSc, ing. C. de Bruijn april 2005 01 definitief
1
INHOUD 1
INLEIDING .......................................................................................................................................4 1.1 Projectgebied ...........................................................................................................................4 1.2 Projectkader en -proces ...........................................................................................................4 1.3 Doelstelling en uitgangspunten................................................................................................5 1.4 Leeswijzer ................................................................................................................................5
2
HUIDIGE SITUATIE .........................................................................................................................6 2.1 Bodem ......................................................................................................................................6 2.2 Archeologie ..............................................................................................................................6 2.3 Cultuurhistorie ..........................................................................................................................6 2.4 Natuur.......................................................................................................................................7 2.5 Water........................................................................................................................................8 2.6 Recreatie ..................................................................................................................................8
3
GEWENSTE SITUATIE EN RANDVOORWAARDEN ....................................................................9 3.1 Cultuurhistorie ..........................................................................................................................9 3.2 Natuur.......................................................................................................................................9 3.3 Water......................................................................................................................................12 3.4 Recreatie ................................................................................................................................13
4
INRICHTINGSONTWERP EN TECHNISCHE UITWERKING.......................................................14 4.1 Het inrichtingsontwerp............................................................................................................14 4.2 Het watersysteem ..................................................................................................................15 4.3 Recreatie ................................................................................................................................16 4.4 Noordelijk deel (technische maatregelen)..............................................................................17 4.4.1 Permanente waterplas................................................................................................17 4.4.2 Inundatie .....................................................................................................................18 4.4.3 Kunstwerken ...............................................................................................................18 4.4.4 Kaden..........................................................................................................................19 4.4.5 Watergangen ..............................................................................................................19 4.4.6 Beplanting ...................................................................................................................20 4.4.7 Groepsschuilplaatsen .................................................................................................20 4.5 Middendeel (technische maatregelen)...................................................................................20 4.5.1 Open ruigte .................................................................................................................21 4.5.2 Poelen.........................................................................................................................21 4.5.3 Rietland en rietoever...................................................................................................21 4.5.4 Nat tot vochtig schraalland .........................................................................................22 4.5.5 Struweel ......................................................................................................................22 4.5.6 Griend .........................................................................................................................22 4.5.7 Kwelsloot Diefdijk........................................................................................................22 4.5.8 Bewoning ....................................................................................................................23 4.6 Zuidelijk deel (technische maatregelen) ................................................................................23 4.6.1 Kunstwerken ...............................................................................................................23 4.6.2 Kade............................................................................................................................23 4.6.3 Watergangen ..............................................................................................................24 4.6.4 Nat tot vochtig schraalland .........................................................................................24 4.6.5 Molenkade ..................................................................................................................24 4.6.6 Groepsschuilplaatsen .................................................................................................24
5
KOSTENRAMING ..........................................................................................................................25
6
PROJECTEVALUATIE ..................................................................................................................26
Bijlage
1 2 3
Kaarten 1 2 3 4
Biotoopeisen in gebied aanwezige (beschermde) soorten Onderbouwing kostenraming Berekening afmeting duiker
Voorlopig Technisch Ontwerp Dwarsprofielen Dwarsprofielen Sfeerbeelden
3
1
INLEIDING
1.1 Projectgebied Het projectgebied ‘Molenkade’ beslaat een oppervlakte van circa 130 ha en ligt tussen de snelweg A2, de Diefdijk en de Nieuwendijk. Meer centraal in het projectgebied ligt de Molenkade die voor een deel nog intact is. Het projectgebied is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) tussen de Lek- en de Linge-uiterwaarden.
Figuur 1: Topgrafische ligging projectgebied
1.2 Projectkader en -proces De NHW, die globaal tussen Muiden en de Biesbosch ligt, is een planmatig inrichtings- en ordeningssysteem van uitzonderlijke betekenis, dat fungeerde als een militaire verdedigingslinie. Met de aanleg is in 1815 begonnen op advies van inspecteur-generaal der Fortificatiën C.R.T. Krayenhoff. Het bestond uit een samenhangend geheel van inundatiekommen, die konden worden gereguleerd door dijken, kanalen, dammen, sluizen en inlaten. De inundatiegebieden lagen tussen de verschillende vestingsteden en werden op strategische plaatsen versterkt door forten en andere bouwwerken, zoals kazematten. Veel van de hiervoor genoemde elementen, patronen en structuren zijn nu nog onaangetast in het landschap aanwezig. Echter stedelijke en infrastructurele ingrepen en uitbreidingen hebben deze aangetast. Er zijn veel mensen, instellingen, bedrijven en overheden betrokken bij de NHW. Er is veel enthousiasme voor behoud en ontwikkeling van de Linie. In maart 2004 is het Linieperspectief voor de NHW, “Panorama Krayenhoff II”, gereed gekomen. Het is opgesteld door de Nationale Stuurgroep Nieuwe Hollandse Waterlinie en geeft een ruimtelijk beeld van de toekomst van de hele Linie. Een nadere uitwerking van het zuidelijk deel van de Linie, van de Lek tot de Biesbosch, heeft plaatsgevonden in de gebiedsvisie Zuid. Betrokken bestuurders van provincie, gemeenten, waterschappen en Staatsbosbeheer hebben daarvoor samen een intentieverklaring opgesteld in de vorm van het zogenaamde Pact van Loevestein. Vanuit het Pact van Loevestein is tegelijk met genoemde gebiedsvisie Zuid het initiatief gekomen tot een voorbeeldproject: ‘Water langs de Linie’. Dit voorbeeldproject is door de Nationale Stuurgroep overgenomen. Het voorbeeldproject heeft tot doel een inrichtingsvoorstel te formuleren en kennis aan te reiken voor het hergebruik van voormalige inundatievelden en daarmee een bijdrage te leveren aan de integrale inrichtingsopgave van het nationaal project NHW. 4
Als voorbeeldproject is het gebied Molenkade gekozen, dat ligt tussen de A2 en de Diefdijk. Redenen voor deze gebiedskeuze zijn ondermeer het hoge percentage overheidseigendommen binnen het gebied (> 55%) en de voorbereiding van 2 grootschalige infrastructurele projecten in de nabijheid: verbreding A2 en de versterking van de Diefdijk. Het inrichtingsvoorstel “Water langs de Linie” is medio 2002 afgerond. Bij de totstandkoming van het inrichtingsvoorstel is gekozen voor een interactieve aanpak waarbij meningen en ideeën van bewoners en andere belanghebbenden in belangrijke mate zijn betrokken. Met name het organiseren van een ontwerpatelier en informatieavonden hebben hieraan bijgedragen. Door deze opzet heeft synergie plaatsgevonden tussen meningen van leken en deskundigen. Hierdoor zijn bewoners, grondeigenaren en omwonenden vroegtijdig geïnformeerd Door het houden van zogenaamde ‘keukentafelgesprekken’ is hier ook in de VTO-fase een vervolg aan gegeven. Direct betrokkenen zijn op deze wijze direct op de hoogte gebracht over de planvorming en de gevolgen voor hun directe woon- en/of werkomgeving. Het inrichtingsvoorstel uit 2002 is het uitgangspunt geweest bij de uitwerking van dit Voorlopig Technisch Ontwerp (VTO), dat vervolgens de basis vormt voor het definitief technisch ontwerp (DTO) en het uitvoeringsbestek. Het VTO is opgesteld in opdracht van de gemeente Culemborg. Voor de begeleiding van het project is een werkgroep samengesteld waarin naast de gemeente Culemborg ook de provincie Gelderland, Staatsbosbeheer Gelderland, het waterschap Rivierenland en het Nationaal Projectbureau NHW zijn vertegenwoordigd. 1.3 Doelstelling en uitgangspunten Het project Water Langs de Linie: voorbeeldproject Gebied Molenkade heeft als primair doel het aanreiken van inrichtingsvoorstellen en kennis voor het hergebruik van voormalige inundatievelden. Zij wil daarmee een bijdrage leveren aan de integrale inrichtingsopgave van het ‘Nationale Project’ NHW. Militair-historische en cultuurhistorische waarden vormen belangrijke aspecten binnen dit voorbeeldproject en worden gebruikt om nieuwe waarden en mogelijke functies aan het gebied toe te kennen. Het behouden en ontwikkelen van de cultuurhistorische waarden van de NHW kan als een van de belangrijkste doelen van het voorbeeldproject worden gezien. Als nevendoelen gelden: Het, bij een breder publiek, bevorderen van het bewustzijn ten aanzien van cultuurhistorische waarden. Het, indien mogelijk, verhogen van de ecologische en landschappelijke waarden. Het, indien mogelijk en wenselijk, verbeteren van het regionaal watersysteem, waarbij ook wordt gekeken naar de bijdrage die het gebied kan leveren aan de waterbergingsopgave. De kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater mag door geplande ingrepen niet verslechteren. Het bevorderen en/of ontwikkelen van recreatieve mogelijkheden. 1.4 Leeswijzer De toelichting op het VTO is beschreven aan de hand van de verschillende thema’s die een rol spelen in het gebied. In eerste instantie wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie in het projectgebied toegelicht. Daarna worden in hoofdstuk 3 de uitgangspunten en randvoorwaarden van de verschillende thema’s voor het VTO beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de technische uitwerking van het inrichtingsplan toegelicht. Ten slotte bevat hoofdstuk 5 de kostenraming van het project.
5
2
HUIDIGE SITUATIE
In dit hoofdstuk wordt een beknopte beschrijving gegeven van de belangrijkste kenmerken van het projectgebied. De menselijke ingrepen die in het gebied hebben plaatsgevonden zijn samen met de fysische factoren bepalend voor het uiterlijk van het gebied. Een meer uitgebreide beschrijving is opgenomen in de rapportages ‘Inrichtingsvoorstel Molenkade’ (BCC, maart 2002) en ‘Inventarisatie actuele natuurwaarden Molenkadegebied’ (BCC, augustus 2004). 2.1 Bodem Het projectgebied is onderdeel van de Neder-Betuwe die zich kenmerkt door verschillende stroomruggen met doorsnijdingen van onder meer de Linge. Het projectgebied ligt in een komgebied met een ondoorlatende bovenlaag van klei met een dikte van 7 tot 8 m. De komklei bestaat vooral uit kalkarme rivierklei, waarop zich veen heeft afgezet. Van het oostelijk Rivierengebied naar het westen neemt de dikte van zowel de klei- als de veenlaag toe. Aan de noordzijde van het gebied ligt binnen 1 m – mv een gordel van doorlatend materiaal. Aan de zuidzijde ligt op 3 tot 6 m diepte een gordel van doorlatend grof materiaal. Aan de oostzijde ligt op 1,5 m beneden het maaiveld een oude stroomrug die is opgebouwd uit goed doorlatend materiaal van zand en soms grind. De bodemkaart (STIBOKA, 1983) laat zien dat er 3 bodemtypen aanwezig zijn, te weten waardveengronden, drechtvaaggronden en poldervaaggronden. De waardveengronden worden bij de orde van de veengronden en de suborde van de rauwveengronden ondergebracht. Rauwveengronden hebben een veraarde bovengrond waarbij zich binnen 80 cm-mv een meer dan 40 cm dikke laag moerig materiaal bevindt. Bij waardveengronden is een kleidek afgezet van < 40 cm dik. Drechtvaaggronden behoren tot de orde van de vaaggronden en de suborde van de hydrovaaggronden. Binnen deze suborde wordt onder andere de groep van de hydrokleivaaggronden onderscheiden. Kenmerkend voor deze orde is het gebrek aan bodemvorming. Het profiel van een drechtvaaggrond bestaat uit een klei op veenondergrond. De moerige ondergrond begint tussen 40 en 80 cm diepte en is dikker dan 40 cm. Drechtvaaggronden komen voor waar klei over veen uitwigt. 2.2 Archeologie Op basis van de Archeologische waardenkaart van de provincie Gelderland zijn geen archeologische waardevolle elementen aangetroffen. Aangezien tijdens veldbezoek enkele archeologische resten zijn aangetroffen moet, indien het grondwerk dieper dan 1,20 m plaatsvindt, nader onderzoek verricht worden. 2.3 Cultuurhistorie Vanaf 1787 werd in de streek tussen Lek en Waal het tracé langs de Diefdijk en de Linge voor het eerst als frontlinie gebruikt. De waterlinie maakte hierbij dankbaar gebruik van de aanwezigheid van de uit de Middeleeuwen daterende Diefdijk en de bestaande Lingedijken die als hoofdverdedigingslijn dienst konden doen. Later zijn de Meerdijk en de Nieuwe Zuiderlingedijk aangelegd die tevens gebruikt werden voor het keren van inundatiewater. De eerste activiteiten voor het aanleggen van een NHW tussen Lek en Waal vonden, op initiatief van C.R.T. Krayenhoff, plaats in 1815. Het gebied werd hiervoor verdeeld in 2 inundatiekommen, gescheiden door de rivier de Linge. De noordelijke kom werd gevuld met water uit de Lek via een inundatiewaaiersluis nabij ’t Spoel. De zuidelijke kom ontving het inundatiewater uit de Waal via een inundatie-inlaatsluis bij Dalem. Beide inundatie-kommen konden tevens worden gevuld door 2 inundatiewaaiersluizen in de Linge bij Asperen. Beide inundatiewaaiersluizen konden slechts functioneren als de Lingesluizen in de Linge gesloten waren zodat het water daar werd opgestuwd. Door middel van de aanleg van de NHW was het de bedoeling om door nauwkeurige peilbeheersing het terrein aan de oostzijde van de hoofdverdedigingslijn slechts 40 cm onder water te zetten waardoor wegen, maar ook sloten en bestaande vaarwegen aan het zicht werden onttrokken. Doorwaden en bevaren werden hierdoor onmogelijk gemaakt. Op deze wijze ontstonden zo6
genaamde inundatievelden die de staten van Holland moesten beschermen tegen aanvallen vanuit het oosten. Het Molenkadegebied maakte deel uit van een groter inundatieveld dat ter hoogte van de Molenkade een breedte heeft van ongeveer 8 km. Een aantal overblijfselen van de NHW zijn thans nog in het gebied aanwezig en visueel in het landschap waarneembaar. Groepsschuilplaatsen Ten oosten van de Diefdijk liggen, onder langs de dijk, 5 zogenaamde groepsschuil-plaatsen. Het betreft het type P, dat het meest voorkomende type is in de NHW. Dit type is speciaal ontworpen voor het open terrein. Een afwijkende grondvorm en zware bovendekking moesten de trefkans bij vijandelijke beschietingen reduceren. De schuilplaatsen waren hoofdzakelijk in gebruik als granaatvrije onderkomens voor maximaal 13 personen en waren geïntegreerd in opstellingen voor infanterie of mitrailleur- en pantserafweergeschut. De schuilplaatsen zijn gebouwd in de periode van november 1939 tot april 1940. Het maaiveld rond de groepsschuilplaatsen en de koepelkazemat sluit momenteel niet meer aan op de betonnen bouwwerken. De ingangen zijn veelal dichtgemetseld en het betonwerk is plaatselijk beschadigd. Op enkele groepsschuilplaatsen is graffiti aanwezig. Kanonkazemat Diefdijk-Zuid Aanleiding voor de bouw van de kanonkazemat Diefdijk-Zuid was de aanleg van de toenmalige snelweg Vianen-Waardenburg (A2). Door de aanleg van deze snelweg ontstond er een acces in de linie. De voornaamste functie van de kanonkazemat betrof de verdediging van deze weg. Circa 350 m noordelijker van deze kazemat werd nog een kazemat ter flankering gebouwd (Diefdijk-Noord). De kanonkazemat Diefdijk-Zuid wordt thans, op basis van een herstelplan, in haar oorspronkelijke staat teruggebracht. Aanleiding voor het opstellen van dit herstelplan is het voornemen van Rijkswaterstaat om in april 2004 te starten met het verbreden van de A2 ter plaatste van de coupure in de Diefdijk (waterkering). Om werk met werk te maken en voor een deel reeds invulling te geven aan het inrichtingsvoorstel is het streven om de herstelwerkzaamheden aan de kanonkazemat en het omliggende terrein gelijktijdig uit te voeren met de werkzaamheden aan de A2. De Molenkade De hoger gelegen Molenkade vormde een goede plek om te wonen en diende als verbindingsweg door het natte komgebied. Op de kade stonden vroeger 4 molens om het noordelijke gebied, de Tienhovensche polder, droog te malen. De kade is opgeworpen als waterkerend element en voor een deel nog in het landschap herkenbaar. De kade doet thans dienst als ontsluiting voor een aantal aanliggende woningen en een aantal agrarische percelen. De weg over de kade is in halfverhard materiaal uitgevoerd. Aan de oostzijde van de Diefdijk was het gevaar van overstromingen groot. Vandaar dat vroeger in het gebied, met uitzondering van de watermolens langs de Molenkade, geen bebouwing aanwezig was. Het gebied heeft in de loop van de tijd een meer gesloten karakter gekregen. In het gebied is meer hoog opgaande begroeiing aanwezig dan in het verleden gebruikelijk was. 2.4 Natuur Na afronding van het inrichtingsvoorstel is een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de actuele natuurwaarden in het Molenkadegebied (Inventarisatie natuurwaarden Molenkade, Ingenieursbureau BCC, 2004). Het Molenkadegebied is een gebied met veel uiteenlopende biotopen. De variatie in biotooptypen is een zichtbaar door de verschillen in vegetatie, abiotiek, inrichting en grondgebruik. Doordat er veel verschillende biotopen aanwezig zijn en omdat binnen het projectgebied relatief veel rust aanwezig is, komen in het gebied relatief veel verschillende planten- en diersoorten voor. Met name het middendeel met bospercelen en grienden wordt slechts beperkt aan verstoord. Beide aspecten zorgen ervoor dat de flora en fauna binnen het Molenkadegebied redelijk uitgebreid is. Naast veel algemene planten- en diersoorten, komen ook enkele minder algemene soorten voor. In het Molenkadegebied komen, verspreid over 5 soortgroepen, 52 door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten voor en 11 soorten die op de Rode lijst zijn geplaatst. Van deze soorten zijn er 3 (vissen) opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn en 3 (amfibieën) in bijlage IV van deze richtlijn. Met name de soortgroepen broedvogels, amfibieën en vissen zijn vertegenwoordigd met enkele minder algemene soorten. Voorbeelden hiervan zijn ijsvogel, blauwborst, rugstreeppad
7
(waarschijnlijk aanwezig), heikikker, kamsalamander (waarschijnlijk aanwezig), kleine en grote modderkruiper en bittervoorn. 2.5 Water Waterkwantiteit Het projectgebied valt binnen het deelgebied ‘Lek en Linge’ dat wordt gekenmerkt door oeverwallen langs de gelijknamige rivieren. Het projectgebied is onderdeel van een stroomgebied dat 6.800 ha groot is en door het all-in waterschap Rivierenland wordt beheerd. Het stroomgebied wordt bemalen door gemaal De Nieuwe Horn dat een capaciteit heeft van 500 m3/min en jaarlijks ongeveer 36 miljoen 3 m water afmaalt op de Linge. In het stroomgebied liggen 2 hoofdwatergangen namelijk in het noorden de Culemborgse Vliet en in het zuiden de Nieuwe Graaf. Boven in het stroomgebied ligt een groot deel van het stedelijk gebied van Culemborg. Het overige deel van het stroomgebied wordt voornamelijk gekenmerkt door agrarisch grasland ten behoeve van veeteelt en verspreid liggen enkele percelen bos. Het projectgebied ligt in een lager gelegen kom tegen de Diefdijk en watert af in zuidwestelijke richting. Het is onderdeel van een relatief groot peilvak dat plaatselijk meer dan 10 km lang is. Binnen het projectgebied zijn geen peilregulerende kunstwerken aanwezig. Het peilvak heeft een winterpeil van NAP -0,60 m en een zomerpeil van NAP -0,40 m. Het gebied ligt op een punt waar 2 waterstromen samen komen, te weten het water van de Culemborgse Vliet en het water uit de Goilberdingse Wetering. Onder gewone omstandigheden hebben beiden een normale landelijk afvoer van circa 1,5 l/s/ha. Door de verbreding van de snelweg A2 door Rijkswaterstaat wordt het deel van Goilberdingse Wetering dat parallel aan de snelweg A2 loopt in zijn geheel circa 20 m naar het zuidwesten verplaatst. De duikerkruising aan de snelweg A2 wordt 300 m naar het zuidoosten verplaatst. Het tracé van de Culemborgse Vliet blijft bij de verbredingswerkzaamheden voor een groot deel gehandhaafd. Alleen het punt waar de Vliet het gebied binnenstroomt wordt naar het zuidwesten verplaatst. Wanneer gekeken wordt naar de verhouding tussen de oppervlakte aan hoofdwatergangen en de oppervlakte aan kleine watergangen valt op dat relatief veel kleine watergangen aanwezig zijn. De kleine watergangen liggen in dezelfde richting als het oorspronkelijke verkavelingspatroon. Het wiel ‘De de Waay’ is midden 17 eeuw bij een dijkdoorbraak ontstaan. Sinds 1809 is de Diefdijk niet meer doorgebroken, mede doordat de dijk verschillende malen is versterkt en verhoogd. Waterkwaliteit Binnen het projectgebied zijn op dit moment geen meetpunten aanwezig waar de waterkwaliteit wordt bepaald. Wel is bekend dat het inkomende water in het projectgebied van redelijke kwaliteit is, maar niet voedselarm. De Waay is een diepe plas waarvan de waterkwaliteit onbekend is. In 2001 zijn door het polderdistrict baggerwerkzaamheden bij de hoofdwatergangen uitgevoerd. 2.6 Recreatie De Diefdijk wordt veelvuldig gebruikt door fietsers. Door de beperkte ruimte op de dijk en de aanwezigheid van auto’s en motoren ontstaan hierdoor soms gevaarlijke situaties. De Diefdijk is ook in gebruik als wandelroute. Onder andere de Groene-Hartwandelroute en het Waterliniepad maken gebruik van de dijk. Het Waterliniepad begint bij Muiden en eindigt bij Werkendam en is getraceerd door wat eeuwenlang de belangrijkste verdedigingslinie van Nederland was. Door de (her)inrichting van het gebied Molenkade ontstaat er een goede gelegenheid om het Waterliniepad door het gebied heen te leiden. In de huidige situatie vindt geen recreatief medegebruik plaats, met uitzondering van enkele percelen (‘recreatielandjes’) rondom De Waay die voor recreatieve doeleinden zijn ingericht en worden gebruikt. Zowel deze recreatielandjes als de Waay zelf maken geen onderdeel uit van het plan.
8
3
GEWENSTE SITUATIE EN RANDVOORWAARDEN
Ten behoeve van het VTO is de gewenste situatie voor water, natuur, cultuurhistorie en recreatie geinventariseerd. In dit hoofdstuk worden per thema de wensen en randvoorwaarden voor de inrichting aangegeven. 3.1 Cultuurhistorie In verband met de adressering van de verschillende projectenveloppen, waaronder de projectenveloppe Diefdijk waar het gebied Molenkade onderdeel van uit maakt, worden thans door het kwaliteitsteam een aantal kwaliteitscriteria ontwikkeld die aan GS worden meegegeven. De belangrijkste (voorlopige) cultuurhistorische criteria worden hieronder genoemd en worden als uitgangspunt gehanteerd bij het opstellen van het inrichtingsontwerp en de technische uitwerking van het VTO voor het Molenkadegebied: landschappelijk en functionele contrastkwaliteit tussen de oost- en westzijde van de hoofdverdedigingslijn versterken. de oostkant is ‘onveilig’ en nat en de westkant is ‘veilig’ en landschappelijk droog; en functioneel contrast in de tijd tussen nat en droog; versterking van de hoofdverdedigingslijn als ruggengraat in het landschap door contrastvorming rond deze lijn en waar mogelijk deze lijn combineren met recreatieve en ecologische verbindingen; alle (nog resterende) objecten in relatie tot elkaar en hun omgeving beschouwen; een creëren van een sfeer die gekenmerkt wordt door een robuust en ruw, grootschalig, geheimzinnig en verhalend landschap. een sociaal maatschappelijke verband van het project met publieke toegankelijkheid, particuliere betrokkenheid en maatschappelijke relevante en duurzame (economische) activiteiten. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het wenselijk dat het Molenkadegebied het overwegend open karakter van het komgebied zoveel mogelijk terug krijgt. De militaire, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het projectgebied zijn in belangrijke mate beïnvloed door de wordingsgeschiedenis van de NHW (zie hoofdstuk 2). Ook de Molenkade zelf is, als cultuurhistorisch element, nog in het gebied waarneembaar en heeft vanuit haar oorspronkelijke waterkerende functie bijgedragen aan de fysieke inrichting van het gebied. Het contrast tussen de Diefdijk (hoog, droog en veilig) en de inundatiekom (laag, nat, onveilig) zal centraal staan bij de (her)inrichting van het gebied. Specifiek voor dit project is daarnaast het zichtbaar maken van de oorspronkelijke inundatievelden ten oosten van de Diefdijk door middel van bijvoorbeeld het instellen van een permanente waterplas. Achterliggende gedachte ten aanzien van de inrichting is om het in te richten als zogenaamde toegangspoort (grande-entree) van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Door aan beide zijden van de snelweg A2 een permanente waterplas te creëren krijgt de passerende automobilist een historisch beeld van hoe een inundatie eruit heeft gezien. Gestreefd wordt naar een zoveel mogelijk open karakter waarbij de omgeving rondom de groepsschuilplaatsen periodiek (4 à 5 maal per jaar) kan inunderen. Omdat het hier ook om een natuurgebied gaat wordt dit streefbeeld gecombineerd met natuur en gezocht naar een functiecombinatie met waterberging en recreatie. Indien het technisch mogelijk is, is het wenselijk een of meerdere groepsschuilplaatsen in geschikt te maken voor de vestiging van vleermuizen. Daarnaast is het wenselijk de Molenkade als lijnvormig element in het landschap te accentueren. 3.2 Natuur In het ‘Gebiedsplan natuur en landschap Rivierenland’ van de provincie Gelderland zijn voor het Molenkadegebied de natuurdoeltypen bloemrijk grasland en moeras toegekend. Daarnaast is in het gebiedsplan opgenomen dat het gebied valt binnen de begrenzingen van het kommenlandschap waardoor landschapselementen zoals houtwallen, (elzen)singels, geriefhoutbosjes, struweel/haag, knotbomenrij, poel, rietzoom/klein rietperceel, griend en moeras wenselijk zijn.
9
Staatsbosbeheer, de huidige en toekomstige eigenaar en beheerder van het Molenkadegebied, streeft naar een driedeling. In het noordelijk deel is het cultuurhistorische aspect het meest belangrijk en wordt een zone gecreëerd die regelmatig (4 a 5 maal per jaar) inundeert. De inundatiediepte mag hier meer dan 20 cm zijn, waarbij de inundatieduur maximaal 1 week mag bedragen. In het belangrijkste deel van het groeiseizoen (mei-juni) mag, calamiteiten daargelaten, niet worden geïnundeerd. De vorming van een rietmoeras is niet wenselijk. Dit houdt in dat in het groeiseizoen regelmatig (minimaal 2x) gemaaid moet kunnen worden zodat zich een grazige vegetatie ontwikkeld. Het middendeel wordt zodanig ingericht dat de habitatrichtlijnsoorten kamsalamander en grote modderkruiper hier een ideaal leefgebied vinden. Dit houdt in dat er waterbiotopen ontwikkeld moeten worden met voldoende onderwatervegetatie en een afwisselend landbiotoop met grasland, ruigten en struweel. Hoewel de inrichting en beheer van het middendeel voornamelijk faunagericht is, geldt ook een botanische doelstelling. Deze heeft met name betrekking op de schraalgraslanden. Het (schone) kwelwater dat in het middendeel opkwelt moet zo goed mogelijk worden benut ten behoeve van de natuurfunctie. In het kader van het cultuurhistorisch karakter is daarnaast de aanleg van rabbatten een optie. Inundatie mag in dit deel van het projectgebied niet plaatsvinden omdat natuurwaarden die zijn ontstaan onder invloed van schoon kwelwater kwetsbaar zijn en dus meer gevoelig voor inundatie met gebiedsvreemd en voedselrijk water. Daarnaast is inundatie niet wenselijk vanwege de botanische doelstellingen (met name schraalgraslanden) en de ongewenste (directe en dus snelle) vestiging van vis in de met name voor amfibieën aangelegde poelen (predatie van amfibieëneitjes en -larven). In het meest zuidelijke deel van het projectgebied is de doelstelling voornamelijk botanisch en wordt nat tot vochtig (schraal)grasland ontwikkeld met soorten van de Grote zegge-associatie. De waterdiepte bij de periodieke inundatie is maximaal 35 cm en alleen winterinundatie is gewenst. Dit houdt in dat in het groeiseizoen (maart-oktober) geen inundatie mag plaatsvinden omdat anders het gewas afsterft. Als een piekberging toch in het groeiseizoen plaatsvindt, moet de inundatieperiode, indien mogelijk, beperkt worden tot minder dan een week. De vegetatie zal bij een dergelijke beperkte periode niet geheel afsterven waardoor herstel mogelijk is. Belangrijk is tevens dat in het groeiseizoen gemaaid moet kunnen worden, zodat geen rietvegetatie ontstaat. Een aantal gebieden binnen het projectgebied moet behouden blijven omdat hier een bijzondere vegetatie aanwezig is, het biotooptype goed ontwikkeld is, of omdat ze belangrijk zijn voor minder algemene diersoorten. Deze gebieden worden aangemerkt als ecologische aandachtsgebieden (zie kaart 9, rapport Inventarisatie actuele natuurwaarden Molenkadegebied, Ingenieursbureau BCC, 2004). Het betreft de volgende gebieden: vochtig schraalgrasland met omringende (kwel)sloten; matig voedselrijke sloten met blaasjeskruid en kwelsloten met holpijp en waterviolier; perceel met goed ontwikkeld elzen-vogelkersbos; perceel met kleiputje waar ijsvogelpaartje broeden. De biotoopeisen van de in het gebied aanwezige (beschermde) soorten zijn weergegeven in bijlage 1. Gezien het voorgaande worden aan het inrichtingsontwerp van de Molenkade de volgende randvoorwaarden gesteld: Algemeen De op kaart 9 van het rapport Inventarisatie actuele natuurwaarden Molenkadegebied, (Ingenieursbureau BCC, 2004) aangegeven ecologische aandachtsgebieden moeten gespaard blijven. Er moet een afwisseling zijn van biotopen en er komen geleidelijke overgangen voor tussen nat en droog (natuurvriendelijke oevers, draszones), bos en grasland (struweel, mantel, zoomvegetaties). Voor grond- en watergebonden fauna moet het mogelijk zijn om binnen het Molenkade gebied en naar buiten toe te migreren. Voor de kamsalamander, heikikker en rugstreeppad is met name het natuurgebied van het Zuid-Hollands Landschap ten westen van de Diefdijk belangrijk, voor de reeën betreft dit meerdere gebieden in de omgeving (zie kaart 7, van het rapport Inventarisatie actuele natuurwaarden Molenkadegebied, (Ingenieursbureau BCC, 2004).
10
Noordelijk deel Cultuurhistorie is in dit deelgebied belangrijker dan natuurontwikkeling. Het noordelijk deel mag meerdere keren per jaar (jaarrond) inunderen met een waterdiepte die groter mag zijn dan 20 cm. Er mag op grote schaal geen rietontwikkeling plaatsvinden zodat er minimaal 2 keer per jaar in het groeiseizoen gemaaid moet kunnen worden. Middendeel Dit deelgebied wordt met name ingericht ten behoeve van de doelsoorten amfibieën (o.a. kamsalamander, heikikker en rugstreeppad) en vissen (grote- en kleine modderkruiper, bittervoorn). De volgende biotooptypen/landschapselementen komen in het deelgebied afwisselend voor: onbeschaduwde kleiput/poel met gevarieerde (onderwater)vegetatie; watergangen met weelderige water- en oevervegetatie met een minimale diepte van 60 cm; ondiepe watergangen met een zandige of modderbodem; geleidelijke overgangen tussen land en water (natuurvriendelijke oevers); griend; rietpercelen van enige omvang (totaal 2-5 ha); (rabatten)bosje; nat of vochtig (schraal)grasland (liefst onder invloed van kwel); ruigte; geen inundatie; de Waay niet aantasten. De in het middendeel aanwezige kwel moet worden benut ten behoeve van de natuurfunctie. De Waay mag niet worden aangetast. In het middendeel vindt geen inundatie plaats omdat dit tegenstrijdig is met de na te streven natuurdoelen. Zuidelijk deel In dit deel van het projectgebied geldt een afgeleide natuurdoelstelling. Dit houdt in dat: het streefbeeld bestaat uit vochtig of nat schraalland; incidentele inundatie (bij piekafvoeren) in de winter mogelijk is; de inundatiediepte maximaal 20 cm mag zijn. Tijdens overleg met Staatsbosbeheer is gebleken dat het niet zeker is of kwaliteiten van nat schraalland in het zuidelijk deel haalbaar zijn, aangezien vermoedelijk irrevisibel veen aanwezig is. Vernatting door verlaging van het maaiveld vergt eerst onderzoek naar de grondwaterstanden ten opzichte van het maaiveld en de bodemopbouw ter plaatse. Vooralsnog gaan wij uit van het streefbeeld nat schraalland. Indien uit onderzoek blijkt dat het niet mogelijk is om een dergelijk natuurdoeltype te realiseren, wordt een ander doeltype toegekend. Het verwezenlijken van de in deze paragraaf genoemde wensen resulteert in de versterking en verbetering van het Molenkadegebied als kerngebied van de ecologische hoofdstructuur van de provincie Gelderland. Daarnaast zullen de aanpassingen in het gebied leiden tot vergroting en versterking van de aan de overzijde van de Diefdijk gelegen Speciale Beschermingszone (SBZ) in het kader van de Habitatrichtlijn. Het betreft hier de SBZ ‘Zuider Lingedijk/Diefdijk Zuid’ die is aangewezen voor de kamsalamander, de bittervoorn, grote modderkruiper en kleine modderkruiper. Het gebied wordt op termijn tevens meer geschikt voor planten en dieren die gebonden zijn aan moeras en soortenrijk grasland (streefbeeld natuurgebiedsplan). Voor de minder algemene soorten die bij de inventarisatie in het gebied zijn aangetroffen (o.a. heikikker, blauwborst en moeraswespenorchis) zal de kwaliteit van het leefgebied verbeteren. Ook het benutten van de (hoogstwaarschijnlijk) aanwezige kwel zal de ecologische kwaliteit van het gebied verhogen.
11
3.3 Water Uit waterhuishoudkundig oogpunt is het ten eerste wenselijk dat het gebied water kan bergen. Ten tweede is vanuit ecologisch oogpunt een omgekeerd peilbeheer wenselijk. Ten derde dient negatieve beïnvloeding van de waterkwaliteit in het gebied door de basisafvoer van de wetering te worden voorkomen. De tweede en derde wensen leiden tot hydrologische isolatie wat in strijd is met een bergingsfunctie. Om toch zo veel mogelijk aan isolatie tegemoet te komen is het wenselijk het gebied, in een situatie waarin het poldersysteem een basisafvoer kent, hydrologisch te isoleren. In een situatie van piekafvoer in het poldersysteem wordt isolatie van het gebied opgeheven en treedt de bergingsfunctie in werking. Het gebied bestaat uit 3 hydrologische eenheden, te weten: de Goilberdingse Wetering en Culemborgse Vliet, het Molenkadegebied en De Waay.
Foto 1: watergang in het noordoostelijk deel en Culemborgse Vliet
Ten aanzien van de hydrologische inrichting zijn een aantal randvoorwaarden te noemen: De afwatering van de bovenliggende stroomgebieden van de Culemborgse Vliet en de Goilberdingse Wetering moet gewaarborgd blijven. De Wetering en de Vliet moeten hydrologisch gescheiden worden van het gebied Molenkade door middel van kunstwerken en kaden. Er dient naar gestreefd te worden om De Waay hydrologisch te isoleren. De duikerkruising van de wetering met de snelweg A2 is, als gevolg van de verbreding, circa 300 m verlegd in zuidoostelijke richting en wordt gecombineerd met voorzieningen voor fauna. De bereikbaarheid en bewoonbaarheid van de huizen moet gewaarborgd blijven. Het gebied moet tenminste kunnen inunderen bij een bui van T=10 +10%. Dit komt overeen met circa 100.000 m3 waterberging. Het maximale peil in het Molenkadegebied wordt NAP +0,35 m. Dan treedt bovenstrooms geen inundatie op mits er waterberging van het overtollige regenwater in het gebied plaatsvindt en er bovenstrooms enkele waterhuishoudkundige knelpunten worden opgelost. De watergangen in het Molenkadegebied mogen worden voorzien van natuurvriendelijke oevers, mits onderhoud mogelijk blijft. Dit geldt ook voor de watergang langs de Culemborgse Vliet waar ter vergroting van de waterberging en het verbeteren van de waterkwaliteit een natuurvriendelijke oever wenselijk is. De waterdiepte van A-watergangen moet minimaal 1 m diep zijn onder het laagste waterpeil. In het Molenkadegebied is het laagste peil het zomerpeil van NAP -0,40 m. Het onderhoud van de A-watergangen rondom en in het Molenkadegebied dient altijd vanaf de kant mogelijk te zijn. Langs A-watergangen moet het onderhoudspad aan weerszijden doorgaand en obstakelvrij zijn en tenminste 5-6 meter breed. Plaatselijk moet ruimte gereserveerd zijn voor inlaatplaatsen voor boten en keerplaatsen voor rijdend materieel. Ook bij de kleine watergangen met natuurvriendelijke oevers is het belangrijk rekening te houden met onderhoud. Indien de functie van de sloot langs de snelweg A2 niet veranderd, heeft Rijkswaterstaat geen problemen met het projectplan. Er dient zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de op handen zijnde versterking van de Diefdijk. Hier wordt thans door het waterschap Rivierenland voorstudie naar verricht waarbij het er vooralsnog naar uitziet dat er geen sprake is van ophoging. Ook zal naar verwachting een toe12
komstige dijkversterking aan de westzijde (Zuid-Holland) plaatsvinden. De waterkerende functie van de Diefdijk moet echter behouden blijven. In de kwelsloot onderlangs de dijk moet, in verband met de stabiliteit van het dijlichaam, het polderpeil gehandhaafd blijven. Nieuw te graven open water (permanente plas) moet tenminste 25 meter uit de teen van de dijk worden aangelegd en mag niet dieper zijn dan 2,00 meter onder het maaiveld.tenzij aanvullende stabiliteitberekeningen aantonen dat dieper graven verantwoord is. 3.4 Recreatie Het is mogelijk het ‘Waterliniepad’ vanaf de Diefdijk door het Molenkadegebied heen te leiden. De wandelaars kunnen dan het gebied intensief beleven en dankzij informatieborden meer te weten komen over de oorspronkelijke functie en het gebruik van het gebied. Het is gewenst de paden zoveel mogelijk toegankelijk te houden voor wandelaars, zodat het gebruik van de wandelroute niet afhankelijk is van de weersomstandigheden. Het is mogelijk op verschillende locaties in het gebied, langs de wandelroute, een aantal rustplekken te creëren door eenvoudige zitmogelijkheden aan te bieden. Voorwaarde voor deze wandelroute is echter wel dat de aanwezige recreatielandjes rondom de Waay alsmede de inwoners van het gebied weinig hinder (vandalisme) mogen ondervinden.
13
4
INRICHTINGSONTWERP EN TECHNISCHE UITWERKING
De uitgangspunten en randvoorwaarden ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie, natuur, water en recreatie, zoals geformuleerd in hoofdstuk 3, zijn een belangrijke uitgangspunt geweest bij de totstandkoming van het VTO. Dit hoofdstuk begint met een beknopte toelichting op het inrichtingsontwerp van het Molenkadegebied. In de daarop volgende paragrafen wordt als toelichting op het VTO (kaart 1), een technische beschrijving van de inrichting gegeven. 4.1 Het inrichtingsontwerp Het inrichtingsontwerp van het Molenkadegebied richt zich met name op het versterken en beleefbaar maken van het militair en cultuurhistorische karakter van het gebied als onderdeel van de NHW. De NHW kenmerkt zich door een sfeer van robuust- en ruwheid. Het betreft een grootschalig militair systeem dat zich kenmerkt door een samenhangend geheel van technische hoogstandjes; ieder met zijn eigen functie en in dienst van het grote geheel. Geheimzinnigheid, grootschaligheid en onbekendheid zijn enkele typeringen die van toeppassing zijn op de NHW. Voor het gebied Molenkade zijn deze ook van toeppassing. Het zichtbaar maken van (permanente) inundatie en het versterken van het landschappelijk contrast tussen de oost- en westzijde van de hoofdverdedigingslijn, de Diefdijk, spelen een belangrijke rol bij de (her)inrichting van het gebeid Molenkade. De oostkant kan in die zin gekarakteriseerd worden als nat en ‘onveilig’ en de westkant als ‘veilig’ en droog. De permanente plassen langs de A2 zijn bedacht vanuit het cultuurhistorisch oogpunt van inundatie; het gehele jaar gevisualiseerd. Door periodiek nog meer water het gebied in te laten wordt het geïnundeerde oppervlak verder vergroot. De robuustheid en grootschaligheid van het systeem van de NHW komt hiermee, zij het op beperkt schaalniveau, tot uitdrukking. Tevens wordt hiermee tegemoet gekomen aan het oplossen van de waterbergingsopgave die vanuit waterhuishoudkundig oogpunt wenselijk is (overigens zal de plas aan de noordzijde van de A2, in verband met een moeizame grondverwerving, voorlopig niet gerealiseerd kunnen worden). Door te kiezen voor een deels permanente en deels periodieke inundatie is er op alle momenten sprake van een verhaal in het landschap voor de passant. Op deze wijze zal het gebied deel worden van het grote verhaal dat schuil gaat achter de NWH als geheel. Uiteindelijk is als een van de kwaliteitscriteria geformuleerd dat het verhaal teruggebracht dient te worden in het landschap.
Foto 2: groepsschuilplaatsen in noordelijk deel
Voor het Molenkadegebied speelt met name het natte en ‘onveilige’ karakter aan de oostzijde van de hoofdverdedigingslijn (de Diefdijk) een belangrijke rol bij de inrichting. De overgangen van land naar water en de, gedurende het jaar, wisselende landschapsbeelden staan centraal in de belevingswaarde (het verhaal) van het gebied. Om een afwisseling van biotopen te creëren worden geleidelijke overgangen tussen nat en droog (natuurvriendelijke oevers, draszones) en bos en grasland (struweel, mantel, zoomvegetaties) gecreëerd. Het open karakter van het robuuste komgebied (of in waterlinie14
termen: de ‘open velden’) wordt weer in ere hersteld. De aanwezige groepsschuilplaatsen onderlangs de Diefdijk worden weer visueel waarneembaar gemaakt en zoveel mogelijk in hun oorspronkelijke staat hersteld (aanaarden), waarbij de mogelijkheden voor recreatief medegebruik in de vorm van bijvoorbeeld een uitkijkpunt nader worden onderzocht. Door recreanten op de Diefdijk, weggebruikers op de A2 en bewoners en belangstellenden in het algemeen kan het gebied worden beleefd als een bijzonder (militair) landschap, waarbij voor de oplettende en deskundige burger het verleden als het ware tot leven komt. Bij de uitwerking is ervoor gekozen het gebied op basis van de wensen en randvoorwaarden voor water, natuur, cultuurhistorie en recreatie te verdelen in 3 gebieden: het noordelijk, midden en zuidelijk deel. Deze driedeling komt voort uit de specifiek wensen voor natuur, maar valt ook te combineren met de randvoorwaarden vanuit de andere thema’s. De delen zijn hydrologisch met elkaar verbonden, maar ook af te sluiten en afzonderlijk te reguleren met kunstwerken. In de delen kunnen daarom verschillende peilen gehanteerd worden en kan de inundatie gesteld en gereguleerd worden. 4.2 Het watersysteem Het watersysteem in het projectgebied is te onderscheiden in het buitensysteem van de Goilberdinger Wetering en de Culemborgse Vliet en een binnensysteem Molenkade. Deze tweedeling vloeit voort uit de hydrologische randvoorwaarde om de Wetering en de Vliet hydrologisch te scheiden van het gebied Molenkade en de eis om de afwatering van de bovenliggende stroomgebieden te waarborgen. De technische maatregelen in het gehele watersysteem betreffen de watergangen, waterpeilen en inundatie. Watergangen De leggerstatus van de watergangen in en om het Molenkadegebied wordt als volgt: Goilberdingerwetering en Culemborgse Vliet blijven A-watergang. De kwelsloot onderlangs de Diefdijk wordt B-watergang en de waterpartijen in het gebied worden zogenaamde overige wateren. De overeenkomstige bepalingen uit de Keur van het waterschap Rivierenland zijn van toepassing. De Goilberdinger Wetering en Culemborgse Vliet hebben dezelfde peilen als het omliggende gebied en blijven ongewijzigd. Het voorlopig technische ontwerp betreft hoofdzakelijk het binnensysteem met de watergangen rond de Molenkade. Om het gewenste peilbeheer te realiseren dienen waterlopen te worden vergraven en kunstwerken te worden aangelegd. Op tekening 1-4 is de nieuwe situatie weergegeven. Binnen het Molenkadegebied komen diverse typen watergangen voor. De watergangen die primair zijn voor af- en aanvoer van water krijgen of behouden een normaal profiel gericht op aan en afvoer van water. Met name in de delen met een (afgeleide) natuurfunctie is de inrichting meer natuurvriendelijk. Dwarsprofielen voor de toekomstige watergangen en waterplas zijn weergegeven op tekening 2-4 en 3-4. Om de percelen om te vormen tot inundatievelden wordt de maaiveldhoogte in het noordelijk deel verlaagd tot gemiddeld NAP 0,0 m. Het maaiveld zal richting de Diefdijk geleidelijk aflopen, waardoor een nat-droog gradiënt ontstaat. Om de percelen om te vormen tot inundatievelden wordt de maaiveldhoogte in het zuidelijk deel tevens verlaagd tot gemiddeld NAP 0,0 m. Bij de A-watergangen komen onderhoudsstroken van 4 m aan beide kanten. Waterpeilen en inundatie De peilen van de Culemborgse Vliet, Goilberdingse Wetering en de kwelsloot langs de Diefdijk blijven gelijk, namelijk zomerpeil: NAP -0,40 m en winterpeil NAP -0,60 m. Het zomerpeil van het Molenkadegebied wordt NAP -0,40 m, waarbij uitzakken wordt toegestaan, het winterpeil wordt een natuurlijk peil met een maximum van NAP -0,20 m (plas-dras situatie) en de mogelijkheid om te inunderen. Het maximale waterpeil in het Molenkadegebied is NAP +0,35 m.
15
3
De hoeveelheid te bergen water (bij een bui met een herhalingstijd van 10 jaar) is circa 90.250 m . Het grootste gedeelte hiervan wordt in het noordelijk deel geborgen. Onderstaand overzicht geeft inzicht in de mogelijk te bergen hoeveelheden water per deelgebied. Voor deze globale berekening is uitgegaan van een reeds aanwezig maximaal peil van NAP -0,20 m en een leeg inundatieveld. De berging in de overige watergangen is niet meegerekend. Een exacte berekening wordt tijdens het uitwerken van het definitief ontwerp uitgevoerd met behulp van de digitale terreinmeting. Tabel 1: hoeveelheid inundatie
Deelgebied Noord Midden Zuid 3 TOTAAL in m
3
Inundatie in m 10.650 X X 10.650
Piekberging in m 55.000 X 35.250 90.250
3
Geconcludeerd kan worden dat er binnen het Molenkadegebied in een T=10 neerslagsituatie voor een belangrijk deel (circa 90%) tegemoet kan worden gekomen aan de waterbergingsopgave van circa 100.000 m3 die door het waterschap Rivierenland als randvoorwaarde is meegegeven. Opgemerkt wordt dat ten noorden van de snelweg A2 in de toekomst mogelijk nog extra water geborgen zou kunnen worden. Waterkeringen (Diefdijk) De permanente waterplas aan de zuidzijde van de A2 zal een maximale waterdiepte van ongeveer 2,00 meter gaan krijgen en minimaal 25 meter uit de teen van de dijk worden aangelegd. Hierdoor zijn geen negatieve effecten ten aanzien van de Diefdijk te verwachten. Indien de plas dieper wordt dan 2.00 meter zijn aanvullende geotechnische berekeningen ten aanzien van de Diefdijk noodzakelijk. Hier is vooralsnog geen aanleiding voor. De waterkerende werking van de Diefdijk zal gewaarborgd blijven. De kwelwatergang onderlangs de Diefdijk zal als B-watergang worden gehandhaafd op polderpeil. 4.3 Recreatie Het Molenkadegebied zal onderdeel uit gaan maken van het Waterliniepad. Verwacht wordt dat het aan te leggen wandelpad (voetspoor) extensief gebruikt gaat worden mede omdat het een onderdeel vormt van een doorgaande lange afstandswandeling en het gebied geen stedelijk uitloopgebied betreft. De route krijgt binnen het gebied een lengte van circa 2,7 km. In het meest zuidelijk deel gaat de route van de Diefdijk langs de reeds aanwezige afrit. In het noordelijk deel vervolgt de route zich vlak voor de coupure in de Diefdijk weer op de dijk. Doordat de wandelaars van de dijk gaan, over circa 1,5 km, wordt de veiligheid vergroot. Eenmaal in het gebied aangekomen vervolgt de route zich over de aangelegde onderhoudspaden. De te volgen route zal door middel van paaltjes duidelijk worden aangegeven. Niet toegankelijke gebiedsdelen worden zo veel mogelijk ontoegankelijk gemaakt door middel van natuurlijke elementen. Te denken valt aan een stobben wal of begroeiing. Op 3 plaatsen wordt een rustpunt aangeboden door een eenvoudige zitplaats. Deze rustplaatsen worden zo gesitueerd dat de bewoners van het gebied hier geen hinder van ondervinden. Foto 3: wandelpad
16
Een of enkele groepsschuilplaatsen kunnen worden voorzien van een uitkijkpost die uitzicht geeft over het gebied. Tevens kan hier op kleine schaal informatie (paneel o.i.d.) worden verstrekt over de Nieuwe Hollandse Waterlinie in al haar facetten. 4.4 Noordelijk deel (technische maatregelen) Het noordelijk deel richt zich met name op de aspecten cultuurhistorie en piekafvoerberging. Vanuit de hydrologische en cultuurhistorische doelstellingen mag het gebied inunderen. De natuurfunctie is hier in overleg met Staatsbosbeheer ondergeschikt aan gemaakt, waardoor de inundatiediepte groter mag zijn dan 20 cm. Wel moet rekening gehouden worden met periodiek onderhoud en mag op grote schaal geen riet tot ontwikkeling komen zodat er minimaal 2 keer per jaar in het groeiseizoen gemaaid kan worden. Om landschappelijk contrast tussen nat en droog te creëren wordt 4 tot 5 keer per jaar een deel van het noordelijk deel geïnundeerd zodat de, vanuit cultuurhistorisch oogpunt gestelde, inundatie nog beter zichtbaar worden vanaf de snelweg A2 en recreanten in en om het gebied. Dit wordt gerealiseerd door water uit de Goilberdingse Wetering in te pompen en het noordelijk deel af te sluiten door middel van een stuw, zodat het vol kan lopen. Als de stuw wordt opengezet kan het water via het zuidelijk deel afgevoerd worden. Omdat het water ingepompt moet worden, is gekozen voor een beperkt oppervlak. Aan de voet van de Diefdijk wordt een permanente waterplas gerealiseerd. De permanente waterplas sluit zo veel mogelijk aan op de nog aanwezige groepsschuilplaatsen. Deze permanente waterplas vormt als het ware de grande-entree van de NHW met aan de noordzijde van de snelweg A2 de kanonkazemat Diefdijk-Zuid en aan de zuidzijde enkele groepsschuilplaatsen. Wellicht kan in de toekomst uitbreiding van de permanente waterplas plaatsvinden aan de noordzijde van de snelweg A2. Daarnaast kan het noordelijk deel van het Molenkadegebied water bergen als er bovenstrooms veel neerslag valt. Door bij piekafvoer water uit de Goilberdingse Wetering in te laten, kan het noordelijk deel inunderen en geheel onder water komen te staan. De hoeveelheid te bergen water is afgestemd 3 met het waterschap en komt overeen met circa 100.000 m water. Ook de plas met permanent water die aangelegd wordt in het noordwesten kan dan extra water bergen. Bij piekafvoer kan het water eveneens gereguleerd worden met de stuw tussen het noordelijk en zuidelijk deel. 4.4.1 Permanente waterplas Om de permanente waterplas en het inundatieveld mogelijk te maken dienen de aanwezige populieren, ruigte en enkele grienden te worden verwijderd. Hierdoor komt de openheid van het gebied terug en wordt het zicht op de schuilplaatsen verstrekt. Bij de woning aan de Molenkade 2 blijft een deel van de begroeiing gehandhaafd. Hierdoor wordt voorkomen dat de bewoners vrij op de snelweg uitkijken, tevens heeft het een geluidsabsorberend effect. De waterplas staat in verbinding met het interne oppervlaktewatersysteem dat een natuurlijk peilverloop heeft. Dit houdt in dat het peil in de zomer rond NAP -0,40 m ligt en in de winter kan oplopen tot maximaal NAP -0,20 m. In de zomersituatie staat de plas ook in verbinding met de Goilberdingse Wetering. In de zomer is de doorstroming van belang om een continue stroming in het gebied te behouden. In de wintersituatie wordt deze verbinding afgesloten door een stuw. Aangezien in de winter het peil in het gebied hoger is dan de omringende weteringen, heeft de inlaat een kerende werking voor het water in het gebied. Om ook doorstroming in de wintersituatie te behouden wordt een windmolen geplaatst die het water oppompt vanuit de Goilberdingse Wetering. Foto 4: voorbeeld windmolen
17
De plas is op het diepste punt ongeveer NAP -2,50 m zodat deze in de winterperiode niet tot op de bodem dichtvriest. De plas is daardoor met name voor vissen een belangrijke overwinteringsplaats. De oevers lopen flauw op waardoor op de grens van land en water (tot een diepte van ongeveer NAP -0,40 m) een soortenrijke rietvegetatie kan worden ontwikkeld. Naast dat dit botanisch erg interessant kan zijn, worden deze zones ook door de vissen gebruikt als paai- en opgroeigebieden (onder andere bittervoorn). Ook voor broedvogels (met name riet- en watervogels) en wintergasten (onder andere eendachtigen en steltlopers) zijn de plas en de aangrenzende rietvegetaties en struwelen belangrijke elementen in het landschap. 4.4.2 Inundatie Tijdelijke inundatie De tijdelijke inundatie wordt gerealiseerd door water uit de Goilberdingse Wetering bij de waterplas in te pompen. Het oppervlak permanent water wordt hierdoor tijdelijk vergroot. Vanuit de oostelijke oever van de waterplas zal het maaiveld geleidelijk in westelijke richting oplopen. Om het water in het gebied te houden dient de watergang die in verbinding staat met het overige deel van de Molenkade te worden afgesloten (door middel van stuw D). Piekberging Daarnaast kan het noordelijk deel van het Molenkadegebied water bergen als er bovenstrooms veel neerslag valt. Door bij piekafvoer water uit de Goilberdingse Wetering in te laten, kan het noordelijk deel inunderen en geheel onder water komen te staan. De hoeveelheid te bergen water is afgestemd met het waterschap. In het noordelijk deel kan 55.000 m3 water worden geborgen (in wintersituatie zonder inundatie). 4.4.3 Kunstwerken Inlaat waterplas (A) Als inlaat is gekozen voor een automatische kantelstuw met een doorstroombreedte van 1,5 m en een maximale stuwhoogte tot NAP +0,20 m. In de zomersituatie ligt de stuw plat en is het peil in de wetering gelijk aan dat van het Molenkadegebied (NAP -0,40 m). In de wintersituatie heeft de stuw een peilscheidende werking (wetering peil NAP -0,60 m en Molenkadepeil NAP -0,20 m). Bij piekafvoeren van de wetering doet de constructie tevens dienst als overlaat. Zowel de aan als de uitstroomzijde van de stuw wordt beschermd met beton. Om de constructie overrijdbaar te maken voor onderhoudsverkeer, wordt aan de instroomzijde op de uitstroombak een betonnen dek aangebracht van 5 m breed. Vijzelpomp (B) Naast de kantelstuw wordt een vijzelpomp geplaats die 2 doelen heeft. De vijzel kan worden gebruikt om een deel van het gebied tijdelijk te inunderen en om bij piekafvoeren het water uit de Goilberdingse wetering versneld het Molenkadegebied in te pompen. Dit eerste zal 4 à 5 keer per jaar gebeuren. Het moment van inundatie wordt door het waterschap en staatsbosbeheer bepaald. Waarschijnlijk komt er binnen het beheersgebied van het waterschap een vijzelpomp vrij die benut kan worden voor het Molenkadegebied. Hoe snel het inundatieterrein vol is zal afhankelijk zijn van de capaciteit van de ter beschikking gestelde pomp en de grootte van het inundatiegebied. In de Goilberdingse Wetering wordt een instroombak met een vuilrooster geplaatst waarin de pomp bevestigd wordt, zodat de pomp niet verstopt raakt. Noodoverlaat (C) Op momenten dat waterberging in het Molenkadegebied noodzakelijk is, moet het water via de inlaat (A) vanaf de Goilberdingse Wetering het gebied ingelaten worden. Daarnaast kan bovengenoemde vijzelpomp bij een stijgend waterpeil, water het gebied in pompen. Op momenten dat zowel de vijzelpomp als de stuw naar het Molenkadegebied de piekafvoer niet meer kunnen verwerken, zal het water vanuit de Goilberdingse Wetering over een vaste brede overlaat het gebied instromen. Deze overlaat bestaat uit een verlaging in de kade tot NAP +0,20 m en heeft een lengte van 20 m en is 5 m breed, waardoor onderhoud onder normale omstandigheden mogelijk blijft. Het talud van de overlaat wordt versterkt met behulp van bijvoorbeeld Enkamatten. 18
Stuw inundatieveld (D) Nadat het inundatieveld onder natuurlijk verval een periode onder water heeft gestaan is het noodzakelijk dat het water weg kan stromen en het veld weer droog valt. Om dit mogelijk te maken moet een uitlaatconstructie geplaatst worden op de scheiding tussen de watergang in het gebied en het inundatieveld. Hiervoor wordt een houten damwand (D) geplaatst voorzien van een RWS-schuif die dichtgezet (geautomatiseerd of handmatig) kan worden. Onder normale omstandigheden vindt er een beperkte doorstroming plaats en heeft deze damwand een knijpende werking. Bij extreme afvoersituaties zal de damwand als overlaat dienen. Op deze wijze wordt voorkomen dat het zuidelijk deel te snel zal inunderen. Dit is vanuit ecologisch oogpunt niet wenselijk. De damwand krijgt een hoogte van NAP +0,35 m. 4.4.4 Kaden Om het water tijdens afvoerpieken binnen de daarvoor bestemde delen te houden worden er aan de noord-, west en zuidzijde geringe verhoging van het bestaande maaiveld aangebracht, hier genoemd kade. Alle aan te leggen kaden hebben een hoogte van NAP +0,75 m en een breedte van 4 m. Hierbij is rekening gehouden met een waakhoogte van 40 cm ten opzicht van een maximaal peil in het gebied, NAP +0,35 m. Deze waakhoogte is opgenomen om te voorkomen dat bij golfslag (wind) de kaden overstromen. Alle aan te brengen kaden worden aangelegd met goed doorwortelbare bovengrond (klei) dat vrij komt bij ontgravingen in het gebied. Voor het aanbrengen van de kaden dient de ondergrond doorgefreesd te worden, waardoor een betere hechting ontstaat tussen het huidige maaiveld en de op te brengen grond. Vervolgens worden de kaden verdicht door het veelvuldig aanrijden met een rupskraan. De kaden worden ingezaaid met zaad dat geschikt is voor kaden en dijken. De kade aan de noordzijde loopt parallel aan de snelweg en heeft aan de wegzijde een talud van 1:3 en aan de inundatiezijde een talud van 1:10 waardoor een geleidelijke overgang ontstaat. Ten opzichte van het huidige maaiveld wordt in het meest noordelijke deel 30-40 cm opgebracht. Het opbrengen van grond neemt in oostelijke richting af naar bestaand maaiveld. Hier vormt de natuurlijke maaiveldhoogte de grens. De kade aan de westzijde heeft aan de kant van de watergang een talud van 1:2 en aan de waterplaszijde loopt een talud van 1:15 geleidelijk over in de oever. Hier bedraagt de gemiddelde ophoging circa 30-50 cm. De kade aan de zuidzijde vormt de grens (ook hydrologisch) tussen het noordelijk deel en het middendeel. De noordzijde van de kade heeft een talud van 1:2 en aan de zuidzijde een talud van 1:10. Ten opzichte van een gemiddelde maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt de ophoging circa 30-50 cm. De zuidelijke kade loopt parallel aan de ‘noord-zuid verbindingswatergang’ om het middendeel heen naar de zuidelijke punt van het gebied. 4.4.5 Watergangen In het noordelijk deel dienen een aantal bestaande watergangen te worden gedempt. Voorafgaand wordt de bagger verwijderd. Tevens worden zichtbare vissen en amfibieën gevangen en overgezet. De watergangen worden gedempt met gebiedseigen klei en vervolgens verdicht. Vanuit het noorden naar het zuiden wordt een hoofdwatergang aangelegd. Hiervoor worden bestaande watergangen verdiept en verbreed. Het nieuwe profiel heeft een bodembreedte van 2,00 m en een minimale waterdiepte van 1,0 m de taluds hebben de verhouding 1:2. Een deel van de watergang krijgt een natuurvriendelijk talud (oostelijk deel). Het doel van deze ruime watergang is het transporteren van water tijdens piekafvoeren naar de het zuidelijk deel zodat het ook hier kan inunderen. De Goilberdinger Wetering is tijdens de verbreding van de snelweg A2 door Rijkswaterstaat in zuidelijke richting verplaatst. Op circa 400 m vanaf de eco-duiker onder de snelweg A2 buigt de watergang af in zuidelijke richting en sluit aan op de Culemborgse Vliet. Dit deel wordt gedeeltelijk gedempt. De Goilberdinger Wetering wordt doorgetrokken over de geplande B-watergang parallel aan de afrit van de snelweg A2. Dit deel wordt verbreed en krijgt de A-status. Na circa 350 m wordt de wetering op de Culemborger Vliet aangesloten, waardoor de oude aansluiting komt te vervallen.
19
4.4.6 Beplanting Op een deel van het hogere gelegen akkerland wordt een bosje aangeplant. Dit bosje sluit aan bij het bosje rondom de kleiput waar het ijsvogelpaartje broedt (zuidoostelijk deel van het gebied). Dit bosje bestaat in het midden uit Elzenbroekbos en aan de randen uit Ruigt-Elzenbos. De aanplant van het akkerland bestaat uit bomen en struiken die voorkomen in Elzenbroek- en Ruigt-Elzenbossen. Beide bostypen komen van nature voor op de veenondergrond die ter plaatse van de in te planten percelen aanwezig is. De bosjes zijn vooral van belang als broedgebied voor de aanwezige bosvogels. De hierna genoemde boom- en struiksoorten (bosplantsoen) worden aangeplant in de verhoudingen die er achter staan vermeld. Boomvormers zwarte els (Alnus glutinosa) gewone es (Fraxinus excelsior) schietwilg (Salix alba)
20% 15% 5%
Struikvormers eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) grauwe wilg (Salix cinerea) zwarte bes (Ribes nigrum) grauwe wilg (Salix cinerea) geoorde wilg (Salix aurita) gelderse roos (Viburnum opulus) sporkehout (Rhamnus frangula) gewone vlier (Sambucus nigra)
10% 10% 10% 10% 5% 5% 5% 5%
Vanwege het landschappelijke karakter wordt langs de ‘noord-zuid watergang’ een knotbomenrij aangebracht. Een dergelijk landschapselement hoort thuis in het kommenlandschap en accentueert de kaden in het landschap. De knotbomen (Salix alba )worden op een onderlinge afstand van 6 m aangeplant zodat de rij transparant blijft en er geen problemen optreden ten aanzien van het beheer van de naastliggende watergangen. 4.4.7 Groepsschuilplaatsen De ruimte die door verzakking is ontstaan onder de groepsschuilplaatsen wordt aangevuld met de vrijkomende grond. Er ontstaat een soort terp waarop de schuilplaats staat. De meest noordelijk schuilplaats zal permanent met zijn voeten in het water staan. Hierdoor wordt het waterlinie gevoel vergroot. 4.5 Middendeel (technische maatregelen) Het middendeel bevat flora en fauna die beschermd dan wel gestimuleerd worden. Aan de hand van de randvoorwaarden van Staatsbosbeheer wordt dit deel optimaal ingericht voor de natuur. De natuur en het beheer worden afgestemd op de kamsalamander en grote modderkruiper, dus waterbiotopen,
Foto 5: aanwezige flora en fauna
struweel en schraalgraslandachtige vegetaties. Voor grond- en watergebonden fauna is het mogelijk gemaakt om binnen het Molenkadegebied en naar buiten toe te migreren. In paragraaf 4.3 wordt dieper ingegaan op de technische uitwerking hiervan. Het middendeel wordt vanwege de natuurwaarden niet gebruikt voor waterberging of inundatie voor cultuurhistorische waarden.
20
Vanuit het noordelijk deel loopt een watergang die via het middendeel naar het zuiden stroomt. Het betreft een kwelsloot van de Diefdijk. De watergang wordt gerealiseerd ten behoeve van de stabiliteit van het dijklichaam en om voldoende drooglegging te garanderen voor woningen aan de voet van de Diefdijk. Daarnaast blijft het wiel ‘De Waay’ vanwege de hydrologische en ecologische wensen geïsoleerd van de rest van het projectgebied. Bij de uitvoering van het project Molenkade vinden geen werkzaamheden plaats rondom ‘De Waay’. 4.5.1 Open ruigte Om ook het middendeel een meer open karakter te geven worden op 2 percelen het bestaand bos en ruigte verwijderd. Op 4 percelen wordt een deel van het aanwezige griend verwijderd. Op deze locaties komen poelen, riet en rietmoeras tot ontwikkeling. De overige percelen blijven ongewijzigd omdat hier reeds ‘hoge’ ecologische waarden aanwezig zijn. 4.5.2 Poelen De poelen komen uitsluitend voor in het middendeel van het projectgebied en zijn ingericht naar de eisen die de kamsalamander en de heikikker stellen aan hun voortplantingswater. Naast deze 2 (meer kritische) amfibieën, profiteren hier ook de meer algemene en minder kritische amfibieën van zoals groene kikker, bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad. De poelen liggen allen op een onbeschaduwde locatie met een flauw talud aan de noordzijde (1:6) dat in het voorjaar snel zal warmen. Dit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van de eitjes. De maximale diepte van de poel is ongeveer 1,5 m zodat de op de bodem overwinterende amfibieën niet bevriezen (zie profielen in bijlage 2). De locatiekeuze is gebaseerd op de maximale dispersieafstand van amfibieën. De 2 poelen aan de oostzijde van de Waay liggen van 250 m (noordzijde) tot 375 m (zuidzijde) vanaf de dichtstbijzijnde poelen aan de overzijde van de Diefdijk (reservaat Zuid-Hollands Landschap) waarin onder andere de kamsalamander zich voortplant. Deze afstanden zijn kleiner dan de maximaal door amfibieën te overbruggen dispersieafstand die 400 m bedraagt. De overige poelen in het middendeel liggen op maximaal 200 m van elkaar waardoor deze ook snel gekoloniseerd kunnen worden. Ten aanzien van de bodemkundige opbouw van de locaties waar de poelen komen te liggen is bekend dat er een ondoorlatende laag aanwezig is tot op 6 tot 7 m –mv (bron: zandbanenkaart provincie Gelderland). Dit zou betekenen dat de kans op uitdroging van de poel vanwege inzijgend water niet aanwezig is. De zandbanenkaart is echter een vrij globale kaart. Op 18 maart zijn 2 peilbuizen in het middendeel geplaatst. Na bestudering van de boorprofielen kan worden bevestigd dat het aanwezige zand zich pas op 5,5 m diepte bevindt. Na een week is het stijghoogteverschil tussen de diepe en de ondiepe peilbuis gemeten. De stijghoogte in de diepe peilbuis was 11 cm (pb 2) respectievelijk 5 cm (pb 3) hoger, dat duidt op de aanwezigheid van kwel. De rugstreeppad is minder gebaat bij de hiervoor beschreven inrichting van de poelen. Deze soort kan echter optimaal gebruik maken van de tijdelijke plassen/poelen die ontstaan bij het opdrogen van geinundeerde gebieden. 4.5.3 Rietland en rietoever In het middendeel van het gebied en rondom de plas in het noorden worden enkele rietpercelen en oevers ontwikkeld ten behoeve van amfibieën (onder andere de kamsalamander en heikikker) en moerasvogels (onder andere de blauwborst). De oppervlakte van het aaneengesloten rietland bedraagt ongeveer 5 ha waardoor het groot genoeg is om als voortplantingsbiotoop te dienen voor diverse rietvogels. Het maaiveld wordt ter hoogte van de rietpercelen bij de plas afgegraven tot NAP 0,40 m waardoor het in de zomer net niet onder water staat. In de winter is het natter en kan er een laagje water op het perceel staan.
21
4.5.4 Nat tot vochtig schraalland Op de 2 voormalige bospercelen wordt de uitgangssituatie dusdanig aangepast dat nat tot vochtig schraalland ontwikkeld kan worden (onder andere ten behoeve van de dotterbloem). De aanwezige bovengrond zal inclusief stobben natuurtechnisch worden afgegraven tot een gemiddelde hoogte van NAP 0,0 m. In de zomer houdt dit een drooglegging in van 40 cm en in de winter zal dit, bij het hoogst mogelijke peil 20 cm zijn. Vanwege het natuurlijke peilverloop is de drooglegging in de winter afhankelijk van de hoeveelheid neerslag die valt. In hoeverre de vegetatie zich gaat ontwikkelen tot een nat of vochtig schraalland is nu nog onbekend omdat belangrijke informatie ten aanzien van bodemopbouw en de daar aan gekoppelde doorlatendheid en de te realiseren grondwaterstanden ontbreekt. Het is wenselijk hier onderzoek naar te verrichten voordat de definitieve inrichting wordt vastgesteld. Mochten de abiotische omstandigheden het niet toelaten om schraalland te ontwikkelen dan zal vochtig tot nat, matig voedselrijk grasland het hoogst haalbare zijn. De oevers van de aan de schraallanden gelegen watergangen worden natuurvriendelijk ingericht en krijgen een kleine plas-dras berm en een talud van 1: 3. Hierdoor worden ook mogelijkheden geschapen voor moerasplanten. 4.5.5 Struweel Het struweel dat wordt aangeplant bestaat uit soorten van het Elzenrijk Essen-Iepenbos. Dit bostype komt van nature voor op alle 3 de bodemsoorten die binnen het Molenkadegebied aanwezig zijn. De meest voorkomende soorten zijn Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), aalbes (Ribes rubrum) en grauwe wilg (Salix cinerea). Daarnaast komen ook gelderse roos (Viburnum opulus) en vogelkers (Prunus padus) voor. Aan de randen zijn ten slotte sleedoorn (Prunus spinosa) en rode kornoelje (Cornus sanguinea) aan te treffen. De struiken (bosplantsoen) worden aangeplant in een wildverband met een minimale onderlinge afstand van 2 m. De volgende menging wordt voorgesteld: Struweel eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) aalbes (Ribes rubrum) grauwe wilg (Salix cinerea) gelderse roos (Viburnum opulus) vogelkers (Prunus padus)
Rand sleedoorn (Prunus spinosa) rode kornoelje (Cornus sanguinea) eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) aalbes (Ribes rubrum) grauwe wilg (Salix cinerea) gelderse roos (Viburnum opulus) vogelkers (Prunus padus)
30% 25% 25% 10% 10%
25% 25% 10% 10% 10% 10% 10%
Het is belangrijk dat het struweel dusdanig wordt beheerd dat de overgangen van struweel naar rietland en grasland geleidelijk zijn (mantel en zoomvegetatie). Dergelijke overgangen zijn belangrijk voor onder andere moeraswespenorchis en ree. 4.5.6 Griend Hier en daar blijven resten van de bestaande grienden aanwezig, waarvoor geen aanvullende maatregelen genomen hoeven te worden. 4.5.7 Kwelsloot Diefdijk Vanuit het noorden loopt parallel aan de Diefdijk een watergang die via het middendeel naar het zuiden stroomt. Het betreft een Foto 6: grienden in het Molenkakwelsloot van de Diefdijk. De watergang wordt gehandhaafd ten degebied behoeve van de stabiliteit van het dijklichaam en om voldoende drooglegging te garanderen van de woning aan de Molenkade 1. De watergangen uit het middendeel worden door middel van 2 schotten gescheiden van de kwelsloot. Deze schotten bestaan uit een eenvoudige fsc-houten damwand, duurzaamheidsklasse 1, langs de damwand zal een dubbele gording worden bevestigd. Om het peil in het middengebied te kunnen reguleren zal er een roestvrijstalen spindelschuif worden bevestigd aan de damwand. De watergang langs de dijk (binnen het kwelsysteem) krijgt aan de oostzijde een flauw oplopend talud (1:5) en een kleine drasberm.
22
4.5.8 Bewoning De woningen aan de Molenkade liggen voldoende hoog. De woning aan Molenkade 3 ligt op een terp met een gemiddelde hoogte van NAP +0,90 m. Het maaiveld rondom Molenkade 2 is momenteel nog niet ingemeten. De woning aan Molenkade 4 heeft een hoogte van gemiddeld NAP +0,60 NAP. Opgemerkt wordt dat ten opzichte van de huidige situatie voor woning 2 geen veranderingen zijn. Woning 3 en 4 liggen beide gelegen in het middendeel, hier vindt geen inundatie plaats. 4.6 Zuidelijk deel (technische maatregelen) Het zuidelijk deel van het gebied heeft een afgeleide natuurdoelstelling. Het streefbeeld van Staatsbosbeheer is vochtig of nat schraalland, waarbij incidentele inundatie bij piekafvoer mogelijk is. Maaibeheer is in dit deel noodzakelijk. Water kan vanuit het noordelijk deel ingelaten worden door middel van de stuw. Van hieruit loopt een geïsoleerde watergang die via het middendeel naar het zuiden stroomt. De watergang loopt vervolgens onder de Molenkade door het gebied in. Hier is voor gekozen om het ecologisch belangrijke middendeel niet te belasten met gebiedsvreemd water en piekbergingen. Ten zuiden van de Molenkade zijn de watergangen zo geconstrueerd dat het maaiveld indien wenselijk kan inunderen. Via een uitlaatconstructie in de Culemborgse Vliet kan water vastgehouden worden en kan het gebied weer leeglopen. Ook wordt uit cultuurhistorisch oogpunt de Molenkade geaccentueerd door deze met inheemse bomen te beplanten. 4.6.1 Kunstwerken Duiker Molenkade (E) Vanuit het noordelijk deel stroomt het water via een duiker onder de Molenkade het zuidelijk deel in. De duiker wordt 3 m breed en 1,75 m hoog, zie voor dimensionering bijlage 4. Deze ruime afmeting is nodig om er voor te zorgen dat er geen opstuwing bovenstrooms ontstaat waardoor een vrije toestroming naar het zuidelijk deel wordt beperkt. Binnen het zuidelijk deel zal het water door een slingerend patroon aan watergangen naar de uitlaatconstructie op de Culemborgse Vliet stromen. Er wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de huidige watergangen. Echter, de open verbindingen met de Culemborgse Vliet dienen gedempt te worden, omdat dit noodzakelijk is om water tijdens extreme piekafvoeren in het zuidelijk deel te bergen. Uitlaatconstructie (F) Het zomerpeil in het gebied is gelijk aan het aangrenzende peil in de Culemborgse Vliet, terwijl het winterpeil hoger ligt dan de omringende watergangen. Om dit peilverschil te realiseren wordt een uitlaatconstructie in de vorm van een regelbare kantelstuw geplaatst. In de zomerperiode ligt de stuw plat en is er geen peilverschil. In de winterperiode komt de stuw omhoog en wordt het peil op NAP -0,20 m gehandhaafd. Tijdens afvoerpieken komt de stuw verder omhoog en wordt een maximaal peil in het zuidelijk deel van NAP +0,35 m gehandhaafd. Ook hier wordt de kadeonderbreking opgevangen door op de uitstroomvoorziening een betonnen dek aan te brengen. 4.6.2 Kade Net zoals in het noordelijk deel worden ook hier rondom het te inunderen deel kade aangelegd. De kade worden aangelegd op NAP 0,75 m zijn 5 à 6 m breed en hebben aan de inundatiezijde een talud van 1:8. De andere zijden worden aangelegd onder een talud van 1:3 en gaan geleidelijk over in de aan te leggen natuurvriendelijke oever. Aan de zijde van de Culemborgse Vliet wordt er circa 50 cm opgebracht en aan de zijde van de Diefdijk circa 35 cm. Ook hier wordt na het aanbrengen de kade ingezaaid met zaad dat geschikt is voor kaden en dijken. Ter plaatse van de oude slootkruisingen wordt zowel de demping als de kade extra verdicht. Aan de zijde van de Culemborgse Vliet wordt de aanvulling tegengehouden door een beschoeiing. De beschoeiing bestaat uit fsc-gekeurd eikenhouten schotten (150 cm hoog) en palen (4,00 m lang, rond 15 cm). Op deze locaties wordt de aan te leggen natuurvriendelijke oever dus onderbroken. 23
4.6.3 Watergangen De watergangen binnen het schraalland krijgen een natuurvriendelijke oeverinrichting waardoor mogelijkheden ontstaan voor moerasplanten en paaiplaatsen voor vissen worden gevormd. Door de aanleg van deze gradiënten, die variëren tussen een drassituatie en vochtige omstandigheden, zal de soortendiversiteit (qua planten- en diersoorten) hoog zijn. De oevers krijgen tot een hoogte van NAP -0,60 een talud van 1:2 waarna het talud overgaat in 1:10. Onderhoud van deze oevers kan plaatsvinden over het 1:10 talud. De watergangen hebben/krijgen een minimale bodembreedte van 1 m. Het slingerend patroon wordt verkregen door de watergangen onderling te verbinden. De nieuwe verbindingswatergangen liggen parallel aan de Culemborgse Vliet en de kwelsloot van de Diefdijk. Door de relatief lange weg van het water door het Molenkadegebied zal de kwaliteit van het water verbeteren. Om optimaal gebruik te maken van de lengte van het gebied wordt in de meest zuidelijke punt een extra watergang gegraven om het water langer in het gebied te houden. Door de betere waterkwaliteit in de zuidhoek zijn daar hogere ecologische verwachtingen. Ook de oevers van de kwelsloot en de Culemborgse Vliet worden natuurvriendelijk ingericht. Beide krijgen een plasberm en een variabel talud van 1:2 tot 1:5. Op een aantal plaatsen langs de Culemborgse Vliet worden verlagingen van de oever gemaakt die dienst kunnen doen als visplaats. 4.6.4 Nat tot vochtig schraalland Door gemiddeld 35 cm van de bovengrond (natuurtechnisch) af te graven, wordt het maaiveld verlaagd tot een hoogte van gemiddeld NAP 0,0 m. In de zomer houdt dit een drooglegging in van 40 cm en in de winter zal dit, bij het hoogst mogelijke peil 20 cm zijn. Vanwege het natuurlijke peilverloop is de drooglegging in de winter afhankelijk van de hoeveelheid neerslag die valt. Om variatie in natte en vochtige gedeelten te krijgen binnen de begrenzingen van het schraalland, worden de percelen bol aangelegd. 4.6.5 Molenkade Zoals beschreven worden alle populieren op de Molenkade verwijderd en vervangen door een enkele of dubbele rij laanbomen. De laanbomen worden op een onderlinge afstand van 10 m geplaatst waardoor de Molenkade zelf wel wordt geaccentueerd maar er geen gesloten rij ontstaat. Het aanwezige pad wordt verhoogd en opnieuw geprofileerd. 4.6.6 Groepsschuilplaatsen Een van de schuilplaatsen in het zuidelijk deel zal worden ingericht als uitkijkpunt. De schuilplaats wordt toegankelijk door een prefab verzinkte stalen trap. Op de schuilplaats wordt een platform gemaakt dat wordt afgeschermd met een stalen hekwerk. Tevens wordt een 3D-diaprojector geplaatst. Deze projecttor zal beelden tonen van het landschap in de verschillende inundatieperiode. Hierdoor krijgt de recreant een duidelijk beeld van de NHW. Naast de projecttor wordt een informatiebord geplaatst met een beschrijving van het gebied en de waterlinie. De ruimte die door verzakking is ontstaan onder de groepsschuilplaatsen wordt aangevuld met de vrijkomende grond. Er ontstaat een soort terp waarop de schuilplaats staat. De meest noordelijk schuilplaats staat permanent met zijn voeten in het water, waardoor het waterliniegevoel wordt vergroot.
24
5
KOSTENRAMING
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de uitvoeringskosten, de onderbouwing is als bijlage opgenomen. Omschrijving Subtotaal Totaal Bouwkosten Opruimingswerken 793.743,= Grondwerken 1.155.204,= Kunstwerken 276.508,= Verharding 62.291,= Beplanting 4.867,= Totaal Bouwkosten 2.292.614,= Engineering 84.774,= Bijkomende kosten 61.232,= Totaal exclusief BTW 2.538.620,= Totaal inclusief BTW
3.020.957,=
25
6
PROJECTEVALUATIE
Hoofddoelstelling van deze projectevaluatie is het aandragen van leerpunten die voortvloeien uit het voorbeeldproject “Water langs de Linie”. Zowel procesmatig als inhoudelijk zijn leerpunten vast te stellen die generiek toepasbaar zijn bij het ontwikkelen van plannen in vergelijkbare gebieden. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste leerpunten benoemd. Procesmatige leerpunten De multidisciplinaire samenstelling van de werkgroep Molenkade heeft in positieve zin bijgedragen aan het projectresultaat. Gedurende het gehele planproces, van inrichtingsvoorstel tot VTO, heeft men veel van elkaar geleerd. Dit heeft er mede toe geleid dat het eindresultaat relatief snel tot stand is gekomen. Van belang is dat bewoners vroegtijdig bij het project worden betrokken. Ook zogenaamde “keukentafelgesprekken” dragen in positieve zin bij aan het projectresultaat. Door bewoners en belanghebbenden op deze wijze regelmatig te informeren over het project wordt draagvlak verkregen wat in de verdere planvorming tot efficiencywinst kan leiden (bijvoorbeeld minder bezwaren bij aanvragen vergunningen en ontheffingen). Naarmate het project verder richting de uitvoering gaat is het zinvol om technisch inhoudelijke deskundigen bij het project te betrekken. In de VTO-fase voor het project Molenkade is hiertoe een eerste aanzet gegeven. Het is aan te bevelen om naast een klankbordgroep die zich bezig houdt met procesmatige aspecten (beleid, financiën, subsidies e.d.) een technische begeleidingsgroep in te stellen. Inhoudelijke leerpunten Gebleken is dat het aspect water veelal een leidend principe is geweest bij de ontwerpopgave. Historische waterhuishoudkundige gebiedskenmerken alsmede ontwikkelingen in het kader van Waterbeheer 21e eeuw zijn hier aanleiding voor geweest. De Potentieel Natuurlijke Vegetatie, met ander woorden de oorspronkelijk voorkomende vegetatie in een komgebied, laat zich goed verenigen met streefbeelden als waterberging en/of wisselende nat-droog-situaties. De NHW is primair aandachtspunt geweest als het gaat om militaire en cultuurhistorische waarden die vertegenwoordigd zijn in het gebied. Het gevaar bestaat dat overige cultuurhistorische en landschapsvormende waarden naar de achtergrond verdwijnen en buiten beeld raken. Durf de uitdaging aan te gaan om lopende ontwikkelingen zoals de verbreding van de A2 en de versterking van de Diefdijk in een vroegtijdig stadium in de ontwerpopgave te integreren. Tevens kunnen de navolgende ervaringen worden benadrukt als belangrijk aandachtspunt bij vergelijkbare gebiedsgerichte projecten: Gebruik in gebied aanwezige kennis. Gebiedsdeskundigen, dit zijn met name de mensen die al langere tijd in het gebied woonachtig zijn, hebben bij dit project een waardevolle bijdrage geleverd. Kijk verder dan de grens van het werkgebied. Met name hydrologische en ecologische relaties met het omliggende gebied zijn belangrijke aanknopingspunten voor de planuitwerking.
26
Bijlage 1:
Biotoopeisen in gebied aanwezige (beschermde) soorten
Vaatplanten Dotterbloem • Aanwezigheid (schrale) natte graslanden, liefst onder invloed van kwel. • Aanwezigheid soortenrijke rietvegetaties. • Aanwezigheid geleidelijke overgangen land en water (natuurvriendelijke oevers, moeras). • Winterinundatie mag voorkomen. Moeraswespenorchis • Aanwezigheid weinig bemeste bodems (liefst met humuslaag). • Aanwezigheid vochtige, licht beschaduwde groeiplaatsen (mantel- en zoomvegetaties). • Inundatie mag in de winter voorkomen, maar niet langdurig. • Met name kleiputjes vormen een goed biotoop. Amfibieën Heikikker • Aanwezigheid afwisselend landschap met graslanden, grienden, bosjes, moeras, etc. • Aanwezigheid zwak zure wateren (voortplanting) met (onder)watervegetatie (liefst poelen). • Mogelijkheden met betrekking tot uitwisseling met populatie aan andere zijde Diefdijk. Rugstreeppad • Aanwezigheid open, dynamisch terrein met vergraafbare bodemsoort (zand). • Aanwezigheid ondiepe voortplantingswateren zoals plassen en ondiepe poelen met kale oevers en weinig tot geen onderwatervegetatie. • Mogelijkheden met betrekking tot uitwisseling met populatie aan andere zijde Diefdijk. Kamsalamander • Aanwezigheid grotere, onbeschaduwde waterpartijen zonder vissen met een gevarieerde (onder) watervegetatie. • Aanwezigheid kleinschalig landschap met struweel, grasland, heggen, etc. • Mogelijkheden met betrekking tot uitwisseling met populatie aan andere zijde Diefdijk. Vogels IJsvogel • Aanwezigheidsteile oevers/wortelkluiten van omgevallen bomen/steile greppelkanten voor nestelgelegenheid. • Aanwezigheid overhangende takken boven visrijk water. Blauwborst • Aanwezigheid pioniersvegetaties (kale bodem) voor het foerageren. • Aanwezigheid struweel of andere opgaande begroeiing (zangposten). • Aanwezigheid dicht, (verruigd) rietland van enige omvang (+/-1,5 ha aaneengesloten per broedpaar). Zoogdieren Ree • Afwisselend landschap met opgaande begroeiing, grasland, akkers, ruigten, moeras. • Aanwezigheid voldoende grotere oppervlaktes met opgaande begroeiing. • Aanwezigheid geleidelijke overgangen bos/open terrein (struweel, mantel, zoomvegetaties). • Uitwisseling met andere standwildgebieden moet mogelijk blijven/worden verbeterd.
Vissen Grote modderkruiper • Aanwezigheid stilstaand, ondiep water met dikke modderbodem. • Aanwezigheid water waarin een zekere mate van verlanding optreedt. • Voorkomen kwelwater is wenselijk. • Aanwezigheid waterplanten met fijne bladeren (voor eiafzet) is noodzakelijk. • Beperking van het aantal barrières in watersysteem. Kleine modderkruiper • Aanwezigheid stilstaande of langzaam stromende wateren met een zandige of modderige bodem. • Beperking van het aantal barrières in watersysteem. Bittervoorn • Aanwezigheid watergangen (minimaal 60 cm diep) met goed ontwikkelde water- en oevervegetatie. • Aanwezigheid zoetwatermossels. • Watergangen met zandige of modderige bodems (ten behoeve van zoetwatermossels). • Beperking van het aantal barrières in watersysteem.
Bijlage 2:
Onderbouwing kostenraming
Bijlage 4 Berekening afmeting duiker Molenkade In de watergang tussen de 2 retentiegebieden in het Molenkadegebied wordt een duiker aangelegd in verband met de bereikbaarheid van enkele percelen in het gebied. Voor deze duiker zijn met behulp van een analytische berekening de afmetingen bepaald. Uitgangspunten 3
Qmax = 1 m /s
het maximum debiet is bepaald met behulp van de eerder uitgevoerde watersysteemanalyse in opdracht van het waterschap. In deze studie zijn voor de Goilberdinger Wetering ter hoogte van de snelweg A2 de volgende debieten bepaald: 3 T=1 1,08 m /s T=10 1,09 ,, T=50 1,05 ,, T=100 1,07 ,, De debieten voor de 4 situaties ter hoogte van de snelweg A2 zijn vrijwel hetzelfde als gevolg van bovenstroomsliggende kunstwerken die opstuwing veroorzaken. In overleg met het waterschap is besloten te kiezen voor een debiet 3 van 1,1 m /s ter hoogte van de snelweg A2. Dit debiet verdeelt zich bij inwerkingtreding van het retentiegebied over de Culemborgse Vliet en het Molenkadegebied. In het meest extreme geval gaat het gehele debiet door de Molenkade en dus ook door de duiker.
zmax
de maximum toegestane opstuwing door de duiker is gesteld op 10 mm. De duiker mag vrijwel geen opstuwing veroorzaken omdat dan het bovenstrooms gelegen gebied niet vrij kan afwateren op het benedenstrooms gelegen retentiegebied.
= 10 mm
Vergelijkingen
Formule van Gelok
1 Q2 z= 2 ⋅ µ ⋅ 2 ⋅ g A2 waarbij:
µ=
vergelijking 1
1
vergelijking 2
ξ
en waarvoor geldt: Q A g z
= debiet = weerstandscoëfficiënt = natte oppervlak = zwaartekrachtversnelling = opstuwing
3
(m /s) (-) 2 (m ) 2 (m/s ) (m)
Resultaten
Op basis van bovenstaande uitgangspunten en vergelijkingen zijn de afmetingen voor de duiker bepaald. De resultaten zijn weergegeven in onderstaande tabellen. Geldt voor:
duiker geheel of gedeeltelijk onder water geen bagger in duiker a.g.v. hogere slootbodem
maatgevende afvoer
1000 l/s/ha
maximaal toelaatbare opstuwing
10 mm
waterpeil
0.35 m t.o.v. NAP
leggerdiepte watergang (benedenstrooms)
-1.40 m t.o.v. NAP
bodembreedte watergang (benedenstrooms)
3.00 m
taludhelling watergang (benedenstrooms)
2 1:n
k Manning (betonnen duiker) onderwater staan duiker:
75 m1/3/s duiker ligt geheel onder water
lengte
breedte
hoogte
b.o.k.
gebiedsgrootte
L (m)
B (m)
H (m)
(m)
F (ha)
11.00
3.00
1.75
-1.40
1
waterdiepte duiker
nat oppervl. duiker
hydr. str. duiker
d dk (m)
A dk (m2)
R (m)
nat oppervl. wg A wg (m2)
1.75
5.25
0.55
11.38
berekende opstuwing intredeverlies
wrijvingsverlies
uittredeverlies
totaalverlies
intredeweerstand*)
stijgh. verschil
wrijvingsweerstand
stijgh. verschil
uittredeweerstand
stijgh. verschil
stijgh. verschil
i (-)
dH (mm)
w (-)
dH (mm)
u (-)
dH (mm)
dH (mm)
0.085
0.2
0.290
0.5 snelheid (m/s)
1.6
0.500 0.9 *) zie cult. techn. vademecum, blz 808
Samengevat afmetingen duiker: l x b x h = 11,0 x 3,0 x 1,75-2,0 m
0.2 duiker voldoet WEL