Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? Lieve Balcaen | Steunpunt Jeugdhulp | Brussel
Eind oktober 2011 kreeg het Steunpunt Jeugdhulp een boeiende vraag voorgelegd vanuit het Expertiseplatform Jeugdzorg: ‘Wat werkt in de residentiële jeugdzorg?’ Het werd een vraag naar werkzame factoren en methodieken met daaraan gekoppeld een vraag naar ondersteuningsnoden in de residentiële werkvormen. In dit artikel gaan we eerst in op het belang van onderzoek naar wat werkt binnen de residentiële jeugdzorg. We bespreken kort de overgang van een zuiver positief wetenschappelijke benadering naar een meer praktijkgericht onderzoek. Na deze verkenning lichten we toe hoe we te werk gingen bij ons onderzoek. Ten slotte volgt een becommentarieerde lijst van werkzame factoren. We sluiten af met een samenvatting, enkele aanbevelingen en mogelijke vervolgacties.
Waarom onderzoek naar wat werkt? Door onderzoek te doen naar de effectiviteit en efficiëntie van hulpverlening wil de Vlaamse overheid richting geven aan haar beleid en tevens een legitimering geven aan de burgers van de bestede middelen. Niet alleen de overheid maar ook de hulpverleners zelf zijn vragende partij. Ook zij willen weten wat het resultaat is van hun inzet: wat werkt en wat kan beter? In ons taalgebied is het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) met haar databank met effectieve interventies en tal van ‘wat werkt’-dossiers toonaangevend voor dit type onderzoek. Ook in Vlaanderen werd in 2011 een bescheiden stap gezet met de oprichting van het Expertiseplatform Jeugdzorg dat expertise en kennis in en over de sector verwerft, ontwikkelt en verspreidt1.
En waarom in de residentiële sector? Deze sector bleef de laatste jaren onderbelicht. Er werd vooral ingezet op contextbegeleiding maar tegelijk stellen we vast dat de druk op de verblijfsmodules onverminderd hoog blijft. De residentiële sector blijft dus een belangrijke en heel eigen functie vervullen. Bovendien is het onderzoek in deze sector in Vlaanderen vrij beperkt en is het bestaande internationale onderzoek weinig bekend in Vlaanderen.
Hoe doe je onderzoek naar wat werkt?
zorg betekent dit dat we nagaan of een bepaalde methodiek beter werkt dan een andere. Binnen de sociale realiteit is het echter quasi onmogelijk om dergelijk onderzoek uit te voeren. Er zijn veel praktische en ethische bezwaren bij een dergelijk onderzoeksdesign. Zo moeten de onderzoeksgroepen volledig vergelijkbaar zijn en in de realiteit is het onmogelijk om alle andere beïnvloedende contextfactoren uit te schakelen. Binnen de jeugdzorg is daarom een beweging ontstaan van evidence based denken naar practice based denken. Men sluit aan bij wat er in de praktijk is en probeert dit verder uit te werken. Hulpverleners, cliënten en wetenschappers expliciteren wat er gebeurt in de praktijk en welke effecten ze waarnemen2. Ze verzamelen informatie om de doeltreffendheid van hun praktische handelen te toetsen.
Effectiviteitsonderzoek en het evidence based denken, kwam vanuit de medische wetenschappen overwaaien naar de geestelijke gezondheidszorg. In zijn meest zuivere vorm wordt de werkzaamheid van een interventie aangetoond door de resultaten van een nieuwe therapie te vergelijken met de resultaten van een controlegroep waar deze interventie niet wordt toegepast. In de jeugd-
Van Yperen en Veerman proberen de beide visies te integreren in hun effectladder voor bewezen effectiviteit. Ze delen de interventies op in vier niveaus. Op het eerste niveau wordt de interventie duidelijk beschreven (problematiek, indicaties, doelstellingen en interventies). Het heeft dan de potentie om effectief te zijn. Op het tweede niveau wordt de interventie theoretisch onderbouwd. Hier is sprake van een veelbelovend programma.
1 http://wvg.vlaanderen.be/jongerenwelzijn/assets/docs/ons/beleid/ expertiseplatform-jeugdzorg/expertiseplatform-jeugdzorg_werkingsverslag_2011.pdf
2 H. Smeijsters(2009), Onderzoek in en door de praktijk en practice based evidence in de lerende organisatie, Thema, Instondo, Dordrecht, 3-13
agora • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
17
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? Het derde niveau wordt bereikt als aangetoond wordt dat de doelen bereikt zijn. We spreken dan van een doeltreffend programma. Op het vierde niveau werd onomstotelijk vastgesteld dat het resultaat uitsluitend aan het programma te wijten is en niet aan andere invloeden. Dan pas wordt het werkzaam genoemd.
‘doeltreffend’. Het gaat telkens om zeer specifieke interventies die niet zondermeer kunnen toegepast worden in een leefgroep. Voor wie interesse heeft in deze specifieke methodieken verwijzen we naar de databank van het NJI:http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/03/055.html.
Hoe gingen we te werk?
Het kader van Van Yperen en Veerman blijft echter voornamelijk een top-down benadering. Bij een practice We startten met het raadplegen van internationale based benadering draagt de ervaringskennis van de Engelstalige en Nederlandstalige literatuur om tot professional en de cliënt bottom-up, in een proces van een overzicht te komen van werkzame factoren, kwaco-creatie, bij aan de totstandkoming van nieuwe inliteitscriteria en werkzame methodes. We gebruikten zichten over wat werkt, waarom werkt het, in welke omzowel beschrijvend- als belevingsonderzoek waarbij standigheden etc.. Bovenjongeren en hulpverleners De kern van het residentieel werken ligt in het dien blijft dit kader beperkt werden bevraagd over wat ontwikkelen van een positief leefklimaat waarin tot onderzoek naar intervenwerkt. Vervolgens spitsten de veiligheid gegarandeerd wordt en waarbij er ties. Pijnenburg benadrukt we ons toe op de situatie in positieve relaties ontstaan tussen begeleiders en dat specifieke interventies Vlaanderen. We interviewjongeren en de jongeren onderling. slechts één van de factoren den stafmedewerkers uit 24 zijn die het resultaat van de Vlaamse residentiële voorhulpverlening bepalen. Andere factoren als de hulpverzieningen. We toetsten af in welke mate de werkzame leningsrelatie, kenmerken van jongeren en hulpverlefactoren, zoals ze uit de literatuur naar voor kwamen, ners, factoren op het niveau van de organisatie en het ook ingezet worden in de Vlaamse voorzieningen. We ruimere jeugdzorgbeleid komen op die manier in beeld. vroegen ook welke ondersteuningsnoden volgens hen prioritair waren. Tenslotte legden we onze bevindingen In ons onderzoek ligt de focus op deze werkzame factovoor aan twee focusgroepen met stafmedewerkers van ren. We selecteerden daarnaast een lijst met interventies, andere residentiële voorzieningen in Vlaanderen. gerangschikt volgens de mate waarin de werkzaamheid werd bewezen. Slechts vier hiervan kregen de hoogste Basiszorg – effectieve zorg en behanscore ‘werkzaam’. Vijf andere interventies kregen de score deling – personeel en organisatie In de literatuur over de effectiviteit van residentiële jeugdzorg wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen orthopedagogische basiszorg, effectieve zorg en behandeling door de inzet van interventies en aspecten die op het niveau van personeel en organisatie de hulpverlening beïnvloeden. Hierbij kan gedacht worden aan een goede hulpverleningsrelatie, een veilig en positief leefklimaat etc. We benadrukken dat deze niveaus met elkaar samenhangen. In de residentiële jeugdzorg is haast nooit sprake van pure basiszorg3. Wel zullen de drie genoemde elementen anders gedoseerd zijn al naargelang de setting waarin kinderen en jongeren verblijven. Er is in elk geval een grote verwevenheid tussen het creëren van een positief leefklimaat en het uitvoeren van meer specifieke interventies. In het onderstaande schema geven we in de kolom links de belangrijkste resultaten van ons literatuuronderzoek weer. In de rechter kolom geven we de aftoetsing hiervan bij een selectie van 24 residentiële Bijzondere Jeugdzorgvoorzieningen.
agora
18 • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
3 Van Yperen, T., van der Steege, M., Addink, A., Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de Jeugdzorg. Stand van de discussie. Utrecht: het Nederlands Jeugdinstituut (NJI). p. 58 e.v..
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? Basiszorg
Literatuuronderzoek
Interview Vlaamse voorzieningen
Een belangrijk aspect van goede basiszorg is het opbouwen van een goede hulpverleningsrelatie. Uit de literatuur blijkt dat de ene begeleider van nature makkelijker een positieve, responsieve relatie opbouwt met een jongere dan de ander. Dit wordt gelieerd met de hechtingstheorie. Deze vaardigheid kan ook ontwikkeld worden. Een goede tool hiervoor is Video- interactietraining.
Er is het besef dat dit belangrijk is maar het is moeilijk om de vinger te leggen op hoe dit concreet gebeurt. Er wordt gewezen op het belang van participatief werken. Bij de selectie van personeel wordt belang gehecht aan de persoonlijkheid van de begeleider.
Individuele aandacht: Uit belevingsonderzoek van jongeren noteren we: “ze luisteren wel maar ze horen me niet”. Dit wijst op het belang van psychologische beschikbaarheid.
Gebrek aan tijd is een veel gehoorde klacht. Toch wordt vaak prioriteit gegeven aan aanwezigheid in de leefgroep. Door participatief te werken (samen handelingsplan opstellen en evalueren..) door te werken met Individuele begeleider probeert men zoveel mogelijk wordt te individualiseren.
Creëren van een veilig klimaat De veiligheid in een groep kan in het gedrang komen doordat jongeren probleemgedrag van elkaar overnemen (deviantietraining). Dit is minder het geval wanneer ingezet wordt op probleemoplossende vaardigheden van jongeren, wanneer er goed getraind personeel aanwezig is en de voorziening beschikt over een duidelijk agressiebeleid dat handvatten en richtlijnen voorziet voor het dagelijks handelen en voor het hanteren van groepsdynamische aspecten.
Spanningen in de groep worden vaak ter sprake gebracht tijdens groepsgesprekken en jongeren worden soms getraind in sociale vaardigheden. Verder komen herstelgericht werken, time-out, sanctioneren en duidelijke regels aan bod. Opvallend is dat de aanwezigheid van een agressiebeleid weinig werd genoemd. Hoewel het niet zo hoeft te zijn dat voorzieningen die dit niet hebben genoemd, geen beleid/procedure hebben.
Stimuleren van ‘normale’ ontwikkeling . Stimuleren en ondersteunen van de deelname aan onderwijs, vrijetijdsbesteding, sport en werk, sociale contacten.
Er worden veel inspanningen gedaan om jongeren en kinderen te stimuleren om deel te nemen aan vrijetijdsactiviteiten buiten de voorziening. Knelpunt is de tijdsinvestering om kinderen te halen en te brengen naar activiteiten. Jongeren blijken snel af te haken. In een aantal gevallen wordt er te weinig aandacht besteed aan de schoolbegeleiding.
Oog hebben voor de fysieke gezondheid Ontmoedigen van roken en alcohol- of drugsgebruik, het helpen bij gezond internetgebruik en een goede toegang tot de gezondheidszorg bieden.
Een kleine helft van de ondervraagde voorzieningen heeft een uitgewerkt gezondheidsbeleid. Positief zijn de vele ad hoc werkgroepen en projecten rond bepaalde thema’s (middelengebruik, seksualiteit, gezonde voeding..) Er is ook samenwerking met andere organisaties (sensoa, VK, JAC..).
agora • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
19
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? Effectieve zorg en behandeling Gezinsgericht/Contextgericht/multimodaal werken Uit onderzoek blijkt dat dit een heel belangrijke werkzame factor is voor de residentiële jeugdzorg. Voorbeelden zijn Functional Family Therapy, Multisysteem Therapy en ouder/kind trainingen. Het is belangrijk dat het kind contact kan onderhouden met zijn vrienden en familie. Vaak is ook hulp en begeleiding voor de ouders nodig. Het is van belang om per kind of jongere te beoordelen of, hoe en met welke intensiteit contact met zijn gezin wenselijk is.
De intensiteit van de contextbegeleiding varieert van een maandelijks huisbezoek en informatie-uitwisseling tot een intensieve ouderbegeleiding met eventueel oudergroepen of ouder-kindtraining en ondersteuning op vlak van huisvesting of administratie… Soms maakt het deel uit van de basiszorg waarbij ouders voortdurend geïnformeerd worden en betrokken zijn bij belangrijke beslissingen zoals de schoolkeuze, sancties of belangrijke incidenten en kunnen ouders ook participeren aan het leefgroepgebeuren.
Participatief en krachtgericht werken met jongeren en hun ouders vergroot de kans dat hulpverleningsadvies geaccepteerd wordt. Participatie vertrekt van een respectvolle basishouding en het goed beluisteren van de jongere en zijn omgeving. Het samen verduidelijken van de vraag en de doelstellingen, creëren van regelmatige feedback op zowel de resultaten als het proces van de begeleiding, organiseren van groepsgesprekken of enquêtes met de jongeren zodat ze hun mening kunnen geven over het leefgroepgebeuren en de werking van de voorziening mee vorm kunnen geven. Participatie heeft tot slot invloed op motivatie.
Mede onder invloed van het Decreet Rechtspositie Minderjarigen werd participatief werken een belangrijk uitgangspunt. We zien grote verschillen in concrete uitbouw tussen voorzieningen. Er worden overal groepsgesprekken georganiseerd (van één keer om de drie maanden tot wekelijks) en met verschillende finaliteiten (informeren van jongeren, vorming geven, afspraken maken, incidentbespreking, werken aan groepsdynamiek/ positief leefklimaat, aftoetsen van de tevredenheid….).
(Cognitief) gedragsmatige aanpak Uit onderzoek blijkt dat de gedragsmatige aanpak zoals competentietrainingen, agressietrainingen en ook het werken met beloningssystemen voor jongeren met gedragsproblemen tot betere resultaten leiden dan andere interventies. Belangrijke voorwaarde is goede training en goede uitvoering door de begeleiders opdat het niet louter disciplinering wordt.
Cognitieve gedragsmatige interventies: zoals sociale vaardigheidstrainingen, Equip, rots en water en beloningssystemen zijn vanwege de toename van zwaardere problematiek een steeds belangrijkere rol gaan spelen.
Mogelijkheid om externe therapie te volgen Meer dan de helft van de voorzieningen werkt samen Uit de literatuur blijkt dat er onduidelijkheid bestaat over met de kinder- en jeugdpsychiatrie, Centra voor Geestewelke therapie voor welke jongeren het meest aangelijke Gezondheidzorg en privétherapeuten. wezen is en of dit best binnen of buiten de voorziening gebeurt. Nazorg is belangrijk. De jongere moet weten wie hij na vertrek nog kan contacteren. Jongeren die meerderjarig worden en geen context hebben komen anders in een vacuüm terecht.
Er is geen structurele inbedding. Nazorg gebeurt veelal op basis van vrijwilligheid.
Goede structuur: Helder opbouwen en faseren van de behandeling en de samenhang tussen de verschillende interventies is belangrijk. Dit aspect hangt waarschijnlijk samen met de verwachting dat de hulpverlening zal werken.
Voorzieningen werken met individuele doelstellingen per jongere. Onze vraagstelling liet echter niet toe om te besluiten dat er ook sprake was van een duidelijke fasering en een goede samenhang tussen de verschillende interventies. Hiervoor is meer diepgaand onderzoek nodig.
agora
20 • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? Monitoring • Van handelen van de begeleiders: hulpverleners krijgen feedback van een supervisor en collega’s over wat ze doen. • Routine-Outcome-Monitoring (ROM): er wordt regelmatig geregistreerd en teruggekoppeld in welke mate er een vermindering is van de problemen en hoe de cliënttevredenheid is.
Er is overal teamoverleg en er worden supervisies en intervisies georganiseerd.
Motivatie is een belangrijke mediërende factor die de werkzaamheid verklaart van andere factoren zoals participatief werken, een duidelijk plan en goede structuur, een positief leefklimaat enz. Goede werkomstandigheden en een duidelijke visie van de voorziening spelen hier ook mee.
Motivatie werd niet expliciet bevraagd omdat dit eerder een verband tussen werkzame factoren betreft.
Theoretische onderbouwing van de interventie.
Voorzieningen vinden de theoretische onderbouwing minder belangrijk dan de werkzaamheid die blijkt uit de praktijk.
ROM gebeurt nog zeer weinig. We hoorden nergens dat de toename of afname van problemen wordt geregistreerd. Cliënttevredenheid wordt wel gemeten in functie van de kwaliteitsmeting maar niet zozeer voor feedback tijdens de begeleiding.
Personeel en organisatie Visie: wanneer de visie van een voorziening duidelijk wordt omschreven en gedeeld, heeft dit een positieve invloed op de moraal van begeleiders en zelfs op de motivatie en het gedrag van jongeren.
Vlaamse voorzieningen hechten groot belang aan een uitgewerkte visie als basis voor de geboden hulpverlening. Deze visie is sturend bij de keuze voor bepaalde interventies. De visie wordt ontwikkeld, verspreid en actueel gehouden in werkgroepen en teamdagen.
Samenwerking: effectieve programma’s werken zelden geïsoleerd. Een goed netwerk en kennisdeling zijn belangrijk.
Er wordt flink geïnvesteerd in samenwerking, vooral met geestelijke gezondheidszorg.
Professionaliteit: Professionals brengen hun persoonlijke stijl, hun contactuele vaardigheden, hun vakkennis en ervaring binnen en vooral ook hun vaardigheid in het mobiliseren van werkzame factoren. Goede werving en selectie van personeel, vaardigheidstraining waar nodig, supervisie en intervisie zijn daarom cruciaal.
Werken met leefgroepen en ‘moeilijke’ jongeren vraagt een grote draagkracht en zorgt soms voor meer personeelsverloop. Een doorgedreven vaardigheidstraining en monitoring (door supervisie en intervisie) vraagt veel tijd en middelen. Hier wordt vaak op bespaard.
Er moet aandacht zijn voor de professional als expert die autonoom kan beslissen en reflecteren in samenspraak met de cliënt over zijn/haar leefsituatie en de betekenis die de minderjarige hier zelf aan geeft. Daarnaast is er de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de organisatie.
Het belang van autonomie voor de begeleider werd vaak vernoemd.
Weinig personeelsverloop: vaste gezichten zijn belangrijk om een goede hechting tot stand te brengen. Het werkt ook positief op andere factoren zoals een gezamenlijk gedragen visie en overeenstemming in de aanpak.
Dit werd erkend als een belangrijke factor en in een aantal voorzieningen bleek dit ook een knelpunt. We hebben dit niet expliciet onderzocht omdat een objectief onderzoek (hoeveel personeelswissels in de afgelopen twee jaar) te tijdsintensief werd.
agora • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
21
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? Grootte leefgroepen: hierover is nog weinig informatie beschikbaar. Gezien het toenemend aantal jongeren met ernstige gedragsproblemen en de risico’s voor negatieve beïnvloeding is een leefgroep liefst niet groter dan 6 tot 8 jongeren. Inzetten van meer personeel leidt echter niet automatisch tot betere hulp.
Samengevat
Vlaamse voorzieningen hebben vaak nog leefgroepen van 13 kinderen/jongeren. Ze streven naar kleine leefgroepen, dit i.v.m. het creëren van rust, privacy en veiligheid. Vijf tot zeven jongeren in een leefgroep zou volgens de voorzieningen ideaal zijn.
voor kinderen en jongeren met gedragsproblemen. Ook voor multimodaal en contextgericht werken werd de werkzaamheid aangetoond. We weten dat particiDe kern van het residentieel werken ligt in het ontwikkepatief en krachtgericht (oplossingsgericht ) werken een len van een positief leefklimaat waarin de veiligheid gepositieve invloed heeft op de garandeerd wordt en waarbij motivatie en vermoeden dat er positieve relaties ontstaan Een klimaat waarin jongeren de ruimte krijgen dit ook te maken heeft met tussen begeleiders en jongeom zich op hun tempo en volgens hun interesses het creëren van een positieve ren en de jongeren onderling. te ontwikkelen en waar begeleiders voldoende verwachting dat het verblijf Een klimaat waarin jongeren tijd hebben om individuele aandacht te geven zal helpen om de problemen de ruimte krijgen om zich op aan elke jongere afzonderlijk. op te lossen. Participatief hun tempo en volgens hun en krachtgericht werken is interesses te ontwikkelen en trouwens niet enkel een werkzame factor maar ook een waar begeleiders voldoende tijd hebben om individuele deontologisch principe. We geven niet enkel inspraak aandacht te geven aan elke jongere afzonderlijk. Ook de omdat ‘het werkt’ maar ook omdat jongeren het recht ouders worden hierbij betrokken. De intensiteit en de hebben op de regie over hun hulpverleningstraject. vorm van betrokkenheid kan verschillen per jongere. Soms zal dit begrensd zijn Dan moet duidelijk gecommuniceerd worden aan de jongere en ouders door wie De groepsleider is een professional. Hij/zij verstaat de waarom dit beperkt wordt. kunst om een relatie aan te gaan met de kinderen en de jongeren en kan ook met groepen werken. Een onderTenslotte staan we stil bij het belang van monitoring van deel van deze relatie is het bereiken van een consensus de uitkomst of de voortgang van het hulpverleningspromet de jongeren over de doelstellingen van het verblijf zodat er een echte samenwerking tot stand kan komen. Een belangrijke vaardigheid hierbij is goed luisteren zodat de jongere zich ook echt gehoord voelt en zodat hij rekening kan houden met de verlangens, klachten en meningen van de jongeren. De groepsleider vraagt de jongeren (en ouders)ook om feedback. Bovendien kan hij een goed contact opbouwen met de ouders. Hij/zij is ook een goede teamspeler. De cohesie binnen het team is een belangrijke werkzame factor. Deze (super)man of -vrouw heeft nood aan een goede omkadering. Hij/zij mag deelnemen aan vormingen om zijn vakkennis up-to-date te houden en er zijn regelmatig intervisies en supervisies zodat er ruimte is voor reflectie, liefst ook met het hele team. De organisatie voorziet kanalen waarlangs de begeleider wordt betrokken bij het beleid van de voorziening en bij het ontwikkelen van een gezamenlijk gedragen visie. Tenslotte moet de jeugdhulp in haar geheel zorgen voor nazorg of continuïteit van de hulpverlening. Over de werkzaamheid van bepaalde methodes is nog niet veel geweten maar het is wel aangetoond dat een cognitief gedragsmatige aanpak een goed effect heeft
agora
22 • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? ces. Hierdoor krijgen we informatie over het verloop en het resultaat van de behandeling. Deze registratie kan betrekking hebben op de problemen van de jongeren, op de cliënttevredenheid, op de verwachtingen van jongeren of op de relatie met de hulpverlener. Voor professionele reflectie en professionaliseringsdoeleinden is feedback een noodzakelijke voorwaarde1. Deze monitoring is nog helemaal niet ingeburgerd in de residentiële praktijk. We doen hierover ook nog geen concrete suggesties omdat het op dit ogenblik nog niet duidelijk is hoe we deze registratie op een dusdanige wijze kunnen organiseren dat het zowel voor de jongere als voor de hulpverlener geen extra taak wordt maar een integratief deel kan uitmaken van de begeleiding. Het lijkt ons zeker de moeite om hiermee te experimenteren.
Aanbevelingen op het niveau van personeel en organisatie
Aanbevelingen
•
• • •
Aanbevelingen op het vlak van wetenschappelijke beschrijving en onderbouwing van methodieken en de verspreiding van goede praktijken •
Aanbevelingen op het niveau van goede basiszorg •
•
• •
Zet in op werkzame factoren op het niveau van orthopedagogische basiszorg (normale ontwikkeling van de jongere, gezondheid, individuele noden en identiteitsontwikkeling, rust, privacy en veiligheid). Dit vraagt voldoende ruimte, zowel op het vlak van infrastructuur (eigen kamer, voldoende ruimtes om bijvoorbeeld individueel of in kleinere groepjes te werken) als op het vlak van inzet van personele middelen. Ondersteun hulpverleners met vaardigheidstraining in het tot stand brengen van een responsieve relatie tussen begeleiders en jongeren. Video-interactiebegeleiding kan hiervoor een goed instrument zijn. Zet in op trainingen in het omgaan met groepen en het hanteren van groepsdynamiek. Geef sociale vaardigheidstraining om een positief basisklimaat te stimuleren.
Aanbevelingen op het niveau van effectieve zorg en behandeling • • •
Bouw samenwerkingsverbanden verder uit, met name met de geestelijke gezondheidszorg. Geef supervisie, intervisie en opleiding. Stimuleer verder onderzoek naar de invloed van de leefgroepgrootte en de grootte van voorzieningen op de kwaliteit van de hulpverlening.
• • •
Informeer actief over het werken met wetenschappelijk onderbouwde methodieken. Maak gebruik van het bestaande ondersteuningsaanbod van Sensoa, ICOBA, het VAD voor het uitwerken van een gezondheidsbeleid, een agressiebeleid en een beleid rond middelengebruik. Ondersteun voorzieningen in het opzetten van uitkomstmeting en routine outcome monitoring (ROM) en in het werken met cliëntenfeedback. Informeer voorzieningen zo praktijkgericht en zo toegankelijk mogelijk. Ondersteun voorzieningen in het uitschrijven van hun goede praktijken. Wat doen we en voor wie?..
Wat doen we hier nu verder mee? Het onderzoek biedt veel aanknopingspunten voor vervolgacties. Steunpunt Jeugdhulp is momenteel een voorstel aan het uitwerken met een aantal concrete stappen. We denken hierbij ondermeer aan: •
de ontwikkeling van een screeningsinstrument waarmee de jongeren, ouders, begeleiders en staf kunnen bevraagd worden op de aanwezigheid van een aantal werkzame factoren. We vinden hiervoor
Blijf ondersteuning bieden bij het concretiseren van het principe van participatief werken in de praktijk van de hulpverlening. Maak gebruik van cognitief-gedragstherapeutische methodieken. Doe onderzoek naar de effecten van de invoering van de integrale jeugdhulp en van multifunctionele centra op de continuïteit en de nazorg.
4 Pijnenburg, H., van Montfoort, A., Hermanns, J., van Yperen, T. (2010). Zorgen dat het werkt. Werkzame factoren in de zorg voor jeugd. Amsterdam, SWP, p.8.
agora • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
23
Wat werkt in de residentiële jeugdzorg? derzoeksstudenten kan in dit kader als bijkomend voordeel werken doordat op deze manier de kosten beperkt kunnen worden. •
Vervolgonderzoek: nazorg en leefgroepgrootte Uit het onderzoek komen reeds twee concrete thema’s naar voren die uitnodigen voor vervolgonderzoek. De tweede vraag betreft de optimale grootte van leefgroepen en voorzieningen.
Daarnaast kan er nog op verschillende andere terreinen worden ingezet. Via www.steunpuntjeugdhulp.be houden we u op de hoogte van het vervolg.
Auteur en contactgegevens: Lieve Balcaen Steunpunt Jeugdhulp Cellebroersstraat 16 1000 Brussel 02/5131510
[email protected] www.steunpuntjeugdhulp.be inspiratie bij de werkbladen die werden ontwikkeld door het NJI2. Op basis van deze bevraging kan elke voorziening reflecteren over waar zij staan, wat hun sterke punten en wat verbeterpunten zijn. De informatie van deelnemende voorzieningen kan vervolgens gebundeld worden om te kijken in hoeverre er overeenkomsten en verschillen aanwezig zijn tussen voorzieningen. Daarnaast biedt analyse van deze informatie handvaten om te kijken rondom welke concrete thema’s ondersteuning en verbeteringen mogelijk zijn. •
de organisatie van academische werkplaatsen Een academische werkplaats is een leerplaats waar, in samenwerking met hulpverleners, beleidsverantwoordelijken, onderzoeksstudenten en wetenschappers gezocht kan worden naar verklaringen voor de effecten of het gebrek aan effect van bepaalde hulpverleningsvormen. Academische werkplaatsen vormen een brug tussen wetenschap en praktijk. Zowel wetenschappelijke kennisontwikkeling als innovatie van het zorgaanbod kunnen op deze wijze duurzaam ontwikkeld worden. Praktijkinstellingen gaan op deze manier meer evidence-based werken en onderzoeksinstellingen gaan meer praktijkgericht onderzoek uitvoeren3. De inzet van on-
5 http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/WatWerkt_ Residenti%C3%ABle_Jeugdzorg_Werkbladen.pdf. 6 http://www.zonmw.nl/nl/programmas/programma-detail/academische-werkplaatsen-jeugd/academische-werkplaatsen/
agora
24 • jaargang 29 • nr.2 • juni 2013
Referenties: •
• • •
Huizinga, L., Werkzame factoren en methodieken in de residentiële werkvormen in de bijzondere jeugdbijstand: een review van bestaand onderzoek en een behoeftenonderzoek bij residentiële werkvormen (2012), Steunpunt Jeugdhulp i.o.v. Agentschap jongerenwelzijn. Pijnenburg, H., van Montfoort, A., Hermanns, J., van Yperen, T. (2010). Zorgen dat het werkt. Werkzame factoren in de zorg voor jeugd. Amsterdam: SWP. Smeijsters, H(2009), Onderzoek in en door de praktijk en practice based evidence in de lerende organisatie, Thema, Instondo, Dordrecht, 3-13 Van Yperen, T., van der Steege, M., Addink, A., Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de Jeugdzorg. Stand van de discussie. Utrecht: het Nederlands Jeugdinstituut (NJI).