HOOFDSTUK 2. WIE WERKT IN DE JEUGDZORG IN NEDERLAND?
Een overzicht van objectieve persoons- en werkgebonden kenmerken van residentiële jeugdzorgwerkers in de Justitiële en Provinciale Jeugdzorg en medewerkers van Bureau Jeugdzorg
Samenvatting Deze studie richt zich op de objectieve persoons- en werkgebonden kenmerken (N = 1.952) van de residentiële jeugdzorgwerkers in de Justitiële Jeugdzorg en Provinciale Jeugdzorg en de medewerkers van Bureau Jeugdzorg. In de residentiële jeugdzorg zijn de data verzameld door middel van een dossieronderzoek. Bij Bureau Jeugdzorg zijn de data verzameld door middel van vragenlijsten ingevuld door de jeugdzorgwerkers werkzaam bij Bureau Jeugdzorg. De personeelsopbouw zijn wat betreft leeftijd en ervaring kwalitatief evenwichtig. Een aanzienlijk deel van de residentiële jeugdzorgwerkers werkt zonder een relevante gerichte beroepsopleiding te hebben gevolgd. Ook is er in de Provinciale Jeugdzorg relatief weinig mogelijkheid om door te stromen naar een hogere functie. Mogelijkheden om de kwaliteit van het personeelsbestand verder te verbeteren zijn het bieden van carrièreperspectief om jeugdzorgwerkers langer te binden en het opleiden van de jeugdzorgwerkers, voornamelijk in de residentiële jeugdzorg.
Inleiding Inleiding In dit hoofdstuk wordt geschetst wie er in de jeugdzorg werkt in Nederland anno 2008. Het betreft hier de justitiële en de provinciaal georganiseerde residentiële jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg. De objectieve persoons- en werkgebonden kenmerken van de jeugdzorgwerkers binnen deze sectoren wordt in kaart gebracht. Onder de residentiële zorg verstaan we jeugdzorg in 24-uurs instellingen ten behoeve van de jeugdige en zijn gezin, al dan niet in combinatie met ambulante hulp (Groen, 2004). Verschillende vormen van residentiële hulp zijn te onderscheiden, namelijk in justitiële opvangen
behandelinrichtingen,
zelfstandigheidtraining,
voorzieningen
voor
crisisopvang,
observatiehuizen, tehuizen voor opvoeding en verzorging en gezinshuizen (Klomp, 2005). Al deze vormen van residentiële jeugdzorg en de Bureaus Jeugdzorg worden in dit onderzoek meegenomen. In Nederland werkten in 2008 ruim 30.000 mensen in de jeugdzorg, waarvan 72,8% (21.840) in een sociaal agogische (cliëntgebonden) functie (Smeets, Albers-Haye, & van der Windt, 2010; Movisie, 2010). Voor gedetailleerde cijfers van de residentiële jeugdzorg (Justitiële Jeugdzorg en Provinciale Jeugdzorg) moeten we iets verder terug in de tijd, omdat recentere gegevens niet bekend zijn. In 2002 werkten er 1.827 mensen in de justitiële residentiële jeugdzorg (Ministerie van Justitie, 2002). In 2007 werkten 1.180 medewerkers in de justitiële rijksinrichtingen (DJI, 2007). Hoeveel medewerkers er werkzaam zijn in de particuliere justitiële inrichtingen is niet precies bekend. Op grond van de uitbreiding van de residentiële justitiële plaatsen (DJI, 2007) van 2.300 in 2002 naar 2.784 in 2007 (toename met 21%) lijkt het aannemelijk dat het aantal jeugdzorgwerkers in de gehele Justitiële Jeugdzorg ook met een dergelijk percentage is toegenomen naar ongeveer 2.200.
Het aantal jeugdzorgwerkers werkzaam in de provinciale jeugdzorg werd in 2004 geschat op 4.160 (Groen, 2004). Het aantal residentiële plaatsen in de provinciale jeugdzorg is in de periode na 2004 zeker niet gestegen, maar eerder afgenomen. Precieze cijfers zijn, nadat de Stichting Registratie Jeugdhulpverlening (SRJV) in 2003 is opgeheven en derhalve gestopt met de registratie van deze gegevens, niet meer voorhanden. Een schatting op grond van bovenstaande ontwikkelingen wijst er op dat er ongeveer 2.200 jeugdzorgwerkers werkzaam zijn in de Justitiële Jeugdzorg en ongeveer 3.800 in de Provinciale Jeugdzorg. In totaal zijn er anno 2008 ongeveer 6.000 jeugdzorgwerkers werkzaam in de Justitiële Jeugdzorg en de Provinciale Jeugdzorg samen. In 2008 is er tot een splitsing besloten tussen strafrechtelijk en civielrechtelijk geplaatste jeugdigen. Jongeren die geen misdaad hebben gepleegd worden niet meer gezamenlijk behandeld met jongeren die wel een veroordeling op hun naam hebben. Om de civielrechtelijk geplaatste jeugdigen een geschikte behandelplek te bieden is de variant Jeugdzorgplus in het leven geroepen (Boendermaker, 2008; Programmabureau Jeugdzorgplus, 2008). De bedoeling was dat er met ingang van 2010 geen straf- en civielrechtelijk geplaatste jeugdigen meer gezamenlijk worden behandeld. De inrichting van Jeugdzorgplus betekent een transitie van een aantal plaatsen voor jeugdigen van de Justitiële Jeugdzorg naar de Provinciale Jeugdzorg. Deze ontwikkeling heeft na de periode van dataverzameling van deze studie tot een verschuiving in het aantal plaatsen voor jeugdigen en ook in het aantal groepsleiders per sector geleid. De Justitiële Jeugdzorg is door deze ontwikkeling gekrompen, terwijl de Provinciale Jeugdzorg een toename heeft gekend, van zowel behandelplaatsen alsook het aantal groepsleiders. In Nederland bestaan vijftien Bureaus Jeugdzorg verdeeld over de twaalf provincies, aangevuld met drie grootstedelijke gebieden (Amsterdam, Rotterdam, Haaglanden). Bij de Bureaus Jeugdzorg werkten in 2008 9.175 medewerkers (7.685 FTE), van wie 32% (N=2.936) als gezinsvoogd, 20% (N=1.835) als medewerker toegang en indicatie, 8% (N=734) als jeugdreclasseerder en 5% (N=459) als AMK medewerker (MO groep jeugdzorg, 2010). De overige medewerkers van Bureau Jeugdzorg werkten in een niet direct cliëntgebonden functie. In dit deelonderzoek zijn kenmerken van jeugdzorgwerkers verzameld aan de hand van de Kwadranten A en B van het Kwadrantenmodel van Beutler (2004) (zie ook hoofdstuk 1). Het Kwadrantenmodel verdeelt de kenmerken van jeugdzorgwerkers langs twee dimensies. Bij de eerste dimensie gaat het om kenmerken van jeugdzorgwerkers die a) persoonsgebonden zijn en b) werkgerelateerd zijn. Daarnaast wordt in het Kwadrantenmodel met behulp van een tweede dimensie onderscheid gemaakt tussen kenmerken die a) objectief vast te stellen zijn door middel van meten of registreren en b) kenmerken die minder objectief vast te stellen zijn, waarvan slechts een indicatie te geven is. Deze worden, in dit proefschrift, subjectieve kenmerken genoemd. Het Kwadrantenmodel bestaat uit vier kwadranten waarin alle kenmerken van een jeugdzorgwerker beschreven kunnen worden. In deze studie worden de objectieve persoons(kwadrant A) en werkgebonden (kwadrant B) kenmerken beschreven.
Van de objectief persoonsgebonden kenmerken zijn de leeftijd, de sekse en de etniciteit van de jeugdzorgwerkers beschreven. Een te prefereren leeftijdsopbouw bestaat uit zowel jonge als oudere medewerkers (Gomez-Meija, 2009; Van Aalten, Schoemakers, Thomas, VollebergHoeth, 1999). Als bij een organisatie voornamelijk oudere medewerkers werkzaam zijn, bestaat het gevaar dat er onvoldoende opvolgers zijn voor de oudere medewerkers. Bij organisaties waar vooral jongere en oudere medewerkers werkzaam zijn, is meestal de productiviteit niet optimaal doordat jongeren nog moeten worden ingewerkt en de ouderen bezig zijn de loopbaan af te bouwen. Een ideale organisatie heeft een uitgebalanceerde leeftijdsopbouw, met een ongeveer een kwart jongeren (tussen 20-25 jaar), de helft tussen de 25 en 50 jaar en een kwart ouderen (> 50 jaar) (Gomez-Meija, 2009; Van Aalten, Schoemakers, Thomas, Volleberg-Hoeth, 1999). In Nederland zijn in de sector zorg en welzijn voornamelijk vrouwen werkzaam (De Schipper, Tavecchio, & Van IJzendoorn, 2008). In de jeugdzorg is 73,1% van het personeel van het vrouwelijk geslacht (Movisie, 2010). Van de residentiële jeugdzorg en van Bureau Jeugdzorg is dat vooralsnog niet precies bekend. Een dergelijke scheve man-vrouw verhouding kan volgens Delfos (2004) een aantal nadelen hebben. Zonder dat hier duidelijke empirische evidentie voor is, speculeert Delfos dat kinderen mogelijk een eenzijdig rolmodel aangeboden krijgen. Onderzoek in de kinderopvang (Ahnert, 2006; Ahnert, Pinquart, & Lamb, 2006) laat zien dat meisjes vaker een veilige relatie ontwikkelen met de leidsters dan de jongens. Volgens Grossman, D'Augelli en Salter (2006) zijn mannen op een andere manier sensitief dan vrouwen. Ze dagen kinderen veel meer uit dan vrouwen. Ofschoon er geen empirische evidentie bestaat dat sekse van invloed is op effectiviteit van de jeugdzorg lijkt het voor de hand liggend dat in opvoedkundige situaties een evenredige man – vrouw verdeling na te streven is. Jeugdigen maken dan zowel ervaringen mee met mannen en vrouwen en bovendien is een evenredige sekseverdeling een betere afspiegeling van de samenleving. Niet westers allochtone jongeren zijn sterk oververtegenwoordigd in de verschillende vormen van jeugdzorg. In de algemene populatie nam hun aandeel toe van 15 procent tot 17 procent in de periode van 1995-2002. Hun aandeel in de verschillende vormen van hulpverlening was aanzienlijk hoger. Bij de zwaarste vormen van hulpverlening is hun oververtegenwoordiging het hoogst: 27 procent bij de residentiële hulp, 22 procent bij de pleegzorg (tegen 18% in 1995), bij de geïndiceerde ambulante hulpverlening 21 procent (Forum, 2007; Van Lieshout, Van der Meij, & De Pree, 2007; Vollebergh, 2002). Het lijkt voor de hand te liggen om te streven naar een evenredige verdeling tussen allochtone jongeren en hun begeleiders. Allochtone jeugdigen en hun begeleiders met een (niet-westerse) allochtone achtergrond worden echter vaak ten onrechte als één groep beschouwd. In feite kan er niet gesproken worden van ‘de allochtone jeugdige’ aangezien er vele etnische groepen bestaan en binnen deze groepen ook weer verschillende groepen te onderscheiden zijn (Noorda, Kuiper, & Reubsaet, 2002).
Van de objectief werkgebonden kenmerken zijn de ervaring, aard en omvang van het arbeidscontract en de opleidingsgebonden kenmerken geïnventariseerd. In Hoofdstuk 1 is beschreven dat stabiliteit van de organisatie geldt als een van de kenmerk van goede werkomstandigheden. Adequaat opgeleide en getrainde jeugdzorgwerkers is een onderdeel van de professionaliteit van de jeugdzorgwerkers (Hoofdstuk 1). Recentelijk is kritiek geuit (Inspectie Jeugdzorg, 2006, 2007) op de kwaliteit van het personeel en het personeelsbeleid in vooral justitiële jeugdinrichtingen. Het opleidingsniveau schoot te kort, het verzuim en verloop onder jeugdzorgwerkers waren hoog. De tekorten op het gebied van deskundigheid droegen sterk bij, naar het oordeel van de inspectie, aan de veiligheidsrisico’s voor jeugdigen en medewerkers (Inspectie Jeugdzorg, 2006, 2007). Nederland kent geen centrale registratie van jeugdzorgwerkers in een landelijke database, zoals in Engeland (National Minimum Dataset for Social Care; NMDS-SC; http://www.nmds-sc-online.org.uk), waarin onder andere de objectieve gegevens, waaronder het opleidingsniveau van de jeugdzorgwerkers, wordt geregistreerd. Over de Nederlandse situatie brengt Movisie jaarlijks een factsheet jeugdzorg uit, met daarin opgenomen de gegevens van de totale jeugdzorg, maar niet uitgesplitst naar verschillende sectoren en functies. Het ontbreekt op dit moment aan gedetailleerde informatie over de objectief persoons- en werkgebonden kenmerken van residentiële jeugdzorgwerkers in de Provinciale Jeugdzorg, Justitiële Jeugdzorg en medewerkers van Bureau Jeugdzorg. Onderzoek naar personeelsbestand in de residentiële jeugdzorg In de afgelopen jaren zijn enkele onderzoeken uitgevoerd, waarin onder andere het personeelsbestand van de residentiële jeugdzorginstellingen in kaart is gebracht (Brandjes, Nass, van der Ploeg & Defares, 1982; Clarijs & Jumelet, 1996; Ligthart & de Keyser, 1992; Van der Ploeg & Scholte, 1988, 1992, 1998, 2002) (zie Tabel 1). Bij de Bureaus Jeugdzorg is dergelijk onderzoek niet gedaan. In 1982 is een onderzoek uitgevoerd naar arbeidsbevrediging en verloop onder groepsleiding (Brandjes, Nass, Van der Ploeg, & Defares, 1982). De landelijke steekproef bestond uit 199 groepsleiders (64% mannen en 36% vrouwen). Gegevens zijn verzameld door het afnemen van vragenlijsten. De gemiddelde leeftijd was toen 29,3 (vrouwen 27,5 jaar en mannen 30,3 jaar). Van der Ploeg en Scholte (1988) deden onderzoek onder 75 groepsleiders (43% vrouwen en 57% mannen) uit 8 tehuizen en 19 leefgroepen naar arbeidstevredenheid van de groepsleiding.
De
leefgroepen
bevonden
zich
in
drie
verschillende
typen
tehuizen:
behandelingshuizen, tehuizen voor normale jeugd en vakinternaten. Gegevens bij groepsleiding werd verzameld door middel van interviews. De gemiddelde leeftijd was op dat moment ongeveer 30 jaar. In 1992 deden Van der Ploeg en Scholte onderzoek onder 255 groepsleiders (46% vrouwen en 54 % mannen) uit alle 17 Bijzonder Jeugdwerk centra in Nederland. Het betrof
vakinternaten, residentiële centra en kamertrainingscentra. Data werden verzameld door middel van vragenlijsten die door de groepsleiding werden ingevuld. De gemiddelde leeftijd van de groepsleiding was 33,1 jaar. In 1992 deden Ligthart en De Keyser onderzoek naar attitudes en kennis van groepsopvoeders over HIV-infectie en AIDS bij pupillen. Aan dat onderzoek deden 120 groepsleiders uit verschillende residentiële instellingen mee, 70 mannen en 50 vrouwen. Tijdens een studiedag voor groepsleiders werden 90 vragenlijsten uitgereikt, waarvan er 66 werden teruggestuurd. Vervolgens werden eveneens 90 vragenlijsten verspreid onder groepsopvoeders van 8 verschillende residentiële instellingen (Observatie/opvang, behandelingstehuizen, vakinternaten, medische kindertehuizen, rijksinrichtingen en kinderpsychiatrie) verdeeld over het westen, midden en oosten van Nederland. Daarvan werden er 65 ingevuld geretourneerd. De uiteindelijke steekproef bedroeg 120 groepsleiders. De vragenlijst bevatte onder andere vragen over persoonskenmerken van de groepsleiding. De gemiddelde leeftijd was 32,5 jaar. Mannen waren gemiddeld 34,9 jaar en vrouwen 29,2 jaar. In 1996 deden Clarijs en Jumelet onderzoek naar ervaringen van (on)macht onder groepsleiders. Aan dat onderzoek deden 194 groepsleiders mee. Onderzoekers deelden vragenlijsten uit op een congres voor groepsleiding, waarvan er 194 werden geretourneerd. De leeftijden variëren van 21 tot boven de 40 jaar. In totaal 27% van de groepsleiders was tussen de 26 en 30 jaar. Er wordt geen melding gemaakt van de gemiddelde leeftijd: 29% van de groepsleiders was van het mannelijke geslacht. Van der Ploeg en Scholte deden in 1998 onderzoek naar de arbeidssatisfactie onder groepsleiders. In totaal 234 groepsleiders (65% vrouwen; 35% mannen) namen deel aan dit onderzoek. Ze werden gerekruteerd uit deelnemers aan een congres waarin de rol van de groepsleiding centraal stond. In totaal 500 vragenlijsten werden verstuurd aan de deelnemers, waarvan 234 bruikbare vragenlijsten werden geretourneerd. De gemiddelde leeftijd was toen 33,4 jaar. In 2002 (van der Ploeg en Scholte) werd een soortgelijk onderzoek uitgevoerd onder 300 groepsleiders in verschillende residentiële voorzieningen. Groepsleiding vulde een vragenlijst in over arbeidssatisfactie, plus een aantal objectief persoons- en werkgebonden kenmerken van zichzelf. De gemiddelde leeftijd van de groepsleiding was 30,5 jaar (range 20-57), mannen waren gemiddeld drie jaar ouder dan vrouwen. Er werken drie keer zoveel vrouwelijke groepsleiding dan mannelijke. De representativiteit van de beschreven onderzoeken is onvoldoende gewaarborgd doordat de groep van deelnemende typen tehuizen per onderzoek vaak onduidelijk is. Door het verschil tussen de typen tehuizen en de onduidelijkheid is het vergelijken van de onderzoeken moeilijk. Ook de kleine steekproeven waarop de uitkomsten zijn gebaseerd roepen vragen op over de representativiteit van de studies. Alle onderzoeken baseren zich op resultaten verkregen bij een relatief kleine steekproef vergeleken met de totale populatie van ongeveer 6.000
jeugdzorgwerkers: N ( X =197, range = 75 - 300). Bovendien betreft het bijna altijd gelegenheidssteekproeven. We zullen de uitkomsten derhalve met enige voorzichtigheid moeten interpreteren. Deze onderzoeken geven echter wel een voorzichtige indicatie van een aantal trends en ontwikkelingen over de kenmerken van jeugdzorgwerkers. De jeugdzorgwerkers zijn iets ouder geworden. De gemiddelde leeftijd van de jeugdzorgwerkers in de residentiële jeugdzorg is gestegen van 29,3 jaar (Brandjes, et al., 1982) tot 33,4 jaar (van der Ploeg & Scholte, 1998). In 2002 (van der Ploeg & Scholte) zijn de jeugdzorgwerkers met gemiddeld 30,5 jaar weer iets jonger. Mannen zijn gemiddeld ongeveer drie à vier jaar ouder dan de vrouwelijke jeugdzorgwerkers. De man-vrouw verhouding vertoont een sterk wisselend beeld. Het is moeilijk om op basis van bovenstaande onderzoeken een trend te ontdekken wat betreft de sekseverdeling van residentiële jeugdzorgwerkers. Tabel 1 Overzichtsstudies van objectieve kenmerken van residentiële jeugdzorgwerkers. Brandjes Van der Van der Ligthart & et.al., Ploeg & Ploeg & de Keyser, Scholte, Scholte, 1982 1988 1992 1992 N=199 N=75 N=256 N=120 Persoonsgebonden kenmerken Gem. leeftijd Gem. leeftijd mannen Gem. leeftijd vrouwen Sekse Mannen Vrouwen Werkgebonden kenmerken Jaren bij werkgever Jaren in functie Totale werkervaring Omvang 36 uur < dienstverband 30-36 uur 16-30 uur < 16 uur Opleidingsgebonden kenmerken MBO HBO WO Ongeschoold In opleiding
Clarijs & Jumelet, 1996 N=194
Van der Ploeg & Scholte, 1998 N=234
Van der Ploeg & Scholte, 2002 N=300
29,3 30,3 27,5 64% 36%
30,6 31,8 28,9 57% 43%
33,1 --54% 46%
32,5 34,9 29,2 58% 42%
---29% 71%
33,4 --35% 65%
30,5 --67% 33%
3,2 -1,5 -----
-2,8 6,5 73% 15% 12% 0%
-2,9 8,0 51% 29% 20% 0%
6,4 -7,8 -----
6,5 -9 -----
-3,6 10 -----
-3,5 6,5 -----
50% 24% 0% 26% 0%
25% 58% 0% 16% 0%
26% 59% 0% 9% 0%
20% 71% 4% 4% 0%
26% 68% 0% 6% 0%
23% 70% 5% 2% 0%
12% 85% 3% 0% 0%
Rond de jaren ’90 (Van der Ploeg & Scholte, 1988, 1992) bleven jeugdzorgwerkers iets korter dan 3 jaar gemiddeld in hun huidige functie. Tien jaar later (Van der Ploeg & Scholte, 1998, 2002) blijven de jeugdzorgwerkers gemiddeld 3,5 jaar werkzaam als jeugdzorgwerker. Tussen 1988 (Van der Ploeg & Scholte) en 1992 (Van der Ploeg & Scholte) zijn meer jeugdzorgwerkers parttime gaan werken. In 1988 werkt 73% van de werkers 36 uur of meer in de jeugdzorg. In 1992 is dat percentage gezakt naar 51%. Er is een trend waarneembaar op het gebied van scholing. In begin jaren ’80 (Brandjes et al.) is ongeveer een kwart van alle jeugdzorgwerkers ongeschoold werkzaam. De meest recente onderzoeken (Van der Ploeg & Scholte, 1998, 2002) wijzen er op dat nagenoeg alle jeugdzorgwerkers een gerichte beroepsopleiding hebben gevolgd. Ook is het opleidingsniveau
gestegen. Het merendeel van de jeugdzorgwerkers heeft in 2002 (Van der Ploeg & Scholte) een HBO opleiding gevolgd. Deze studie Adequate kennis over de opbouw van het personeelsbestand in de jeugdzorg ontbreekt op dit moment. Er is geen recent en uitvoerig onderzoek over dit onderwerp bekend. Dit legitimeert een grootschalig onderzoek naar deze kenmerken. Dit onderzoek richt zich op het in kaart brengen van de objectieve kenmerken van de jeugdzorgwerkers residentiële jeugdzorg (Provinciale Jeugdzorg en Justitiële Jeugdzorg) en Bureau Jeugdzorg in Nederland in 2008.
Methode Om te inventariseren welke persoonsgebonden, werkgebonden en opleidingsgebonden kenmerken de jeugdzorgwerkers in Nederland bezitten, is een uitgebreid dossieronderzoek gehouden in de Provinciale Jeugdzorg en Justitiële Jeugdzorg. De gegevens bij Bureau Jeugdzorg zijn verzameld middels vragenlijsten. Participanten Alle 56 jeugdzorgorganisaties (Tabel 2; Appendix A, B) op het gebied van de residentiële Justitiële Jeugdzorg en Provinciale Jeugdzorg in Nederland zijn benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Daarvan hebben 18 organisaties (5 uit de Justitiële Jeugdzorg en 13 uit de Provinciale Jeugdzorg) meegedaan. Organisaties die niet wilden deelnemen hadden als reden drukte binnen de organisatie of bedenkingen in verband met de privacy van de jeugdzorgwerkers. Van 1.691 residentiële jeugdzorgwerkers in deze sectoren zijn de objectieve kenmerken verzameld. Van het totaal aantal residentiële jeugdzorgwerkers (Groen, 2004) hebben we 28% in dit onderzoek betrokken (Tabel 2). Daarnaast is, om het onderzoek te verbreden en de resultaten te kunnen vergelijkingen, een van de Bureaus Jeugdzorg benaderd om deel te nemen aan dit onderzoek. In totaal 366 medewerkers van dit Bureau Jeugdzorg zijn benaderd om deel te nemen. Dit zijn alle medewerkers werkzaam in het primaire proces van dit Bureau Jeugdzorg. Van 261 (71,3%) van deze medewerkers zijn de gegevens verzameld. In totaal zijn van 1.952 jeugdzorgwerkers de objectieve kenmerken verzameld.
Tabel 2. Responsoverzicht
Justitiële Jeugdzorg Provinciale Jeugdzorg Bureau
Uitgenodigde organisaties 13 100% 43 100% 1
Aantal deelnemende organisaties 5 38,5% 13 30,2% 1
Totaal werkzaam in sector (Groen, 2004) 1.827 100% 4.160 100% 5.964
Aantal jeugdzorgwerkers in dit onderzoek 632 34,6% 1.059 25,5% 261
Jeugdzorg Totaal
100% 56 100%
100% 19 32,1%
4,4% 1.952 16,3%
11.951 100%
De deelnemende organisaties liggen verspreid over Nederland. Zes deelnemende organisaties zijn afkomstig uit regio Zuid, vijf uit regio Midden en acht organisaties zijn afkomstig uit regio Noord1 (Ministerie OC&W, 2008) 2. Instrumenten De kenmerken die zijn verzameld, staan vermeld in Tabel 3. Deze zijn gebaseerd op de Kwadranten A en B van het Kwadrantenmodel van Beutler et al. (2004). In Kwadrant B is bij de werkgebonden kenmerken apart aandacht besteed aan de opleidingsgebonden kenmerken. Bij deze opleidingsgebonden kenmerken gaat het om het opleidingsniveau, de opleidingsrichting en of deze richting kan worden aangemerkt als een relevante beroepsgerichte opleiding. Een opleiding wordt als relevant aangemerkt als het gaat om een afgeronde MBO of HBO opleiding op sociaalagogisch
terrein.
Ook
een
wetenschappelijke
opleiding
in
een
van
de
gedragswetenschappen merken we aan als een relevante beroepsgerichte opleiding. Naast de gerichte beroepsopleidingen is er een categorie gemaakt van jeugdzorgwerkers met een opleiding die niet binnen de criteria voor gerichte beroepsopleiding vallen, maar wel onderdelen bevatten die opleiden voor benodigde competenties, zoals didactische vaardigheden en omgaan met groepen en dergelijke, voor de jeugdzorg. Hierbij is te denken aan bijvoorbeeld een lerarenopleiding, of een opleiding tot verpleegkundige. Voor een compleet overzicht van de opleidingen in deze categorie wordt verwezen naar Appendix C. In de residentiële jeugdzorg zijn de kenmerken als checklist gebruikt om de dossiers te analyseren. Bij Bureau Jeugdzorg is deze uitgewerkt tot een vragenlijst (Appendix E).
1 2
Indeling is gedaan aan de hand van de vakantieregio’s van het ministerie van O,C&W. Bepalend voor de indeling in regio’s is de plaats waar het hoofdkantoor van de betreffende organisatie gevestigd is.
Tabel 3 De persoons- werk- en opleidingsgebonden kenmerken Persoonsgebonden
Werkgebonden kenmerken
kenmerken
Opleidingsgebonden kenmerken
leeftijd
functie
opleidingsniveau
sekse
functieniveau
opleidingsrichting
nationaliteit
ervaring
relevante beroepsopleiding
etniciteit
aard dienstverband omvang dienstverband werksoort werkvorm
Procedure In de residentiële organisaties die hebben deelgenomen werd een contactpersoon benoemd. Met deze contactpersoon zijn de afspraken gemaakt over de uitvoering van het onderzoek. Gegevens zijn verkregen uit personeelsregistratiesystemen en uit individuele personeelsdossiers. Voorafgaand aan het onderzoek zijn alle onderzoekers geïnstrueerd. Om te komen tot een adequate interbeoordelaarbetrouwbaarheid is net zolang geoefend tot een adequate betrouwbaarheid werd bereikt (kappa >.80). Bij Bureau Jeugdzorg zijn tijdens teamvergaderingen door de respondenten vragenlijsten ingevuld.
Resultaten In deze paragraaf worden achtereenvolgens de persoonsgebonden, werkgebonden en opleidingsgebonden kenmerken van de jeugdzorgwerkers beschreven. De persoonsgebonden kenmerken Leeftijd De gemiddelde leeftijd van alle jeugdzorgwerkers is ruim 35,6 jaar (SD = 9,2) (minimum 20, maximum 66). De gemiddelde leeftijd van de mannelijke jeugdzorgwerkers ligt met 38,2 jaar significant (t(1950) = 10,446, p < 0,001) hoger dan bij de vrouwelijke jeugdzorgwerkers (33,9 jaar). De leeftijd van de jeugdzorgwerkers kent een behoorlijke spreiding. De meeste jeugdzorgwerkers zijn tussen de 24 en 41 jaar. De modus ligt op 28 jaar. Het aantal 20 tot en met 23 jarigen is relatief laag, net als de leeftijden boven 60. De gemiddelde leeftijd van de jeugdzorgwerkers in de justitiële jeugdzorg ligt met 37,2 jaar (SD = 8,531) significant (t(1689) = 5,511, p < 0,001) hoger dan bij de jeugdzorgwerkers in de provinciale jeugdzorg (34,7 jaar, SD = 9,405). De medewerkers van Bureau Jeugdzorg zijn gemiddeld 35,9 jaar. Dit wijkt niet significant af van beide andere sectoren.
Sekse Van de jeugdzorgwerkers is 40% van het mannelijke geslacht. In de Provinciale Jeugdzorg werken 34,3% mannelijke jeugdzorgwerkers, in de Justitiële Jeugdzorg werken meer mannen (56,6%) dan vrouwen. Bij Bureau Jeugdzorg is 23% van de jeugdzorgwerkers van het mannelijk geslacht. De verschillen tussen de drie sectoren zijn significant (F(2, 1950) = 63,194, p < 0,001)3. Nationaliteit en etniciteit Bijna 98% van alle jeugdzorgwerkers heeft een Nederlands paspoort. Van 473 (24,2%) jeugdzorgwerkers is de etnische achtergrond achterhaald4. Van deze groep heeft 8,5% van de jeugdzorgwerkers een niet-westerse achtergrond. In de Justitiële Jeugdzorg heeft 13,8% van de jeugdzorgwerkers een niet-westerse achtergrond. In de Provinciale Jeugdzorg is dat 10,4% en bij Bureau Jeugdzorg 4,7%. De verschillen tussen Justitiële Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg zijn significant (F(2, 1950) = 3,750, p = 0,019)5. Verschillen tussen mannen en vrouwen zijn niet significant (X2(2, N=473) = 3,304, p = 0,192).
Werkgebonden kenmerken Functie en functieniveau van de jeugdzorgwerkers In Tabel 4 is te zien dat van de totale steekproef 48,7% (N=950) van jeugdzorgwerkers in de functie pedagogisch medewerker B en 24,8% (N=485) in de functie van groepsleider werken. Bij Bureau Jeugdzorg werken voornamelijk jeugdbeschermers (N=144), medewerkers centrale toegang (N=73), ook jeugdreclasseerders (N=26) en medewerkers van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) (N=18). Bij Bureau Jeugdzorg werken alle functionarissen in een schaal 10 functie. In de Provinciale Jeugdzorg werkt 92,5% in een schaal 7 functie, in de Justitiële Jeugdzorg is dat percentage 75,1%. Het aantal medewerkers in een schaal 86 functie is in de Justitiële Jeugdzorg significant hoger dan in de Provinciale Jeugdzorg (t(1689) = 8,737, p<0,001). Ook werken er significant meer mannen in een hogere schaal dan vrouwen (t(1950) = 4,256, p<0,001).
3 De Post Hoc test (Bonferoni) bevestigt dat de leeftijden van de jeugdzorgwerkers binnen de drie sectoren significant van elkaar verschillen. 4 Om de etniciteit van de jeugdzorgwerkers vast te stellen is gezocht naar gegevens over het geboorteland van de ouders. Is een van de ouders in een niet-westers land geboren dan wordt de persoon aangeduid als (niet-westers) allochtoon (CBS, 2008). 5 Getoetst met behulp van de Bonferoni Post Hoc test 6 De CAO jeugdzorg (2007-2008) kent de differentiatie tussen pedagogisch medewerker A en B. Pedagogisch medewerker A is een meer coördinerende functie (schaal 8) waar vaak een HBO opleiding voor wordt gevraagd. Pedagogisch medewerker B is een uitvoerende functie op MBO niveau (schaal 7). PM A is ook een salarisschaal hoger (schaal 8) ingeschaald dan PM B (schaal 7). Voor de Justitiële Jeugdzorg is ook sprake van functiedifferentiatie en doorgroeimogelijkheden van jeugdzorgwerker naar senior jeugdzorgwerker. Groepsleider is een MBO functie en wordt ingeschaald in schaal 7 met een doorgroeimogelijkheid naar senior groepsleider in schaal 8 (www.dji.nl).
Tabel 4. Functie en functieniveau van de jeugdzorgwerkers
Aard organisatie
Justitiële Jeugdzorg
Sekse Kenmerken AMK medewerker Gezinshuisouder Groepsleider
Functie
Senior Groepsleider Jeugdbeschermer Jeugdreclasseerder Medewerker Centrale Toegang PM A PM B PM C totaal
Functieniveau
Schaal 7 Schaal 8 Schaal 10 Totaal
Provinciale Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Totaal
0 0% 0 0% 251 53,9% 89 64,5% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 18 64,3% 0 0% 358 100% 269 75,1% 89 24,9% 0 0% 358 100%
0 0% 0 0% 215 46,1% 49 35,5% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 10 35,7% 0 0% 274 100% 225 82,1% 49 17,9% 0 0% 274 100%
0 0% 0 0% 466 100% 138 100% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 28 100% 0 0% 632 100% 494 78,2% 138 21,8% 0 0% 632 100%
0 0% 8 22,9% 2 10,5% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 37 46,8% 314 34,1% 2 50,0% 363 100% 326 89,8% 37 10,2% 0 0% 363 100%
0 0% 27 77,1% 17 89,5% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 42 53,2% 608 65,9% 2 50,0% 696 100% 654 94,0% 42 6,0% 0 0% 696 100%
0 0% 35 100% 19 100% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 79 100% 922 100% 4 100% 1.059 100% 980 92,5% 79 7,5% 0 0% 1.059 100%
1 5,5% 0 0% 0 0% 0 0% 38 26,4% 14 53,8% 7 9,6% 0 0% 0 0% 0 0% 60 100% 0 0% 0 0% 60 100% 60 100%
17 94,5% 0 0% 0 0% 0 0% 106 73,6% 12 46,2% 66 90,4% 0 0% 0 0% 0 0% 201 100% 0 0% 0 0% 201 100% 201 100%
18 100% 0 0% 0 0% 0 0% 144 100% 26 100% 73 100% 0 0% 0 0% 0 0% 261 100% 0 0% 0 0% 261 100% 261 100%
18 100% 35 100% 485 100% 138 100% 144 100% 26 100% 73 100% 79 100% 950 100% 4 100% 1.952 100% 1.174 60,1% 217 11,1% 261 13,4% 1.952 100%
Werksoort en werkvorm waar jeugdzorgwerkers werkzaam zijn In Tabel 5 is te zien dat de meeste jeugdzorgwerkers (ruim 66%) werkzaam zijn in leefgroepen op een instituutsterrein. Bijna 20% is werkzaam in een leefgroep in een woonwijk, bijna 7% van de jeugdzorgwerkers is werkzaam in de crisisopvang, 4,5% in zelfstandigheidtraining en 2% werkt als gezinshuisouder. De medewerkers van Bureau Jeugdzorg werken allen ambulant. Tabel 5. Werksoort waar jeugdzorgwerkers werkzaam zijn. Aard organisatie Sekse Instituut
Werksoort
Wijk Zelfstandigheidtraining Crisisopvang Gezinshuis Ambulant Totaal
Justitiële Jeugdzorg
Provinciale Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
340 95,9% 0 0% 0 0% 18 5,0% 0 0% 0 0% 358 100%
264 96,4% 0 0% 0 0% 10 3,6% 0 0% 0 0% 274 100%
604 95,6% 0 0% 0 0% 28 4,4% 0 0% 0 0% 632 100%
251 69,3% 65 18,0% 20 5,5% 18 5,0% 8 2,2% 0 0% 363 100%
269 39,3% 264 38,6% 56 8,2% 68 9,9% 27 3,9% 0 0% 696 100%
520 49,7% 329 31,5% 76 7,3% 86 8,2% 35 3,3% 0 0% 1.059 100%
0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 60 100% 60 100%
0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 201 100% 201 100%
0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 0 0% 261 100% 261 100%
591 75,8% 65 8,3% 20 2,6% 36 4,6% 8 1,0% 60 7,7% 780 100%
533 46,0% 264 22,8% 56 4,8% 78 6,7% 27 2,3% 201 17,3% 1.171 100%
1.124 58,0% 329 17% 76 3,9% 114 5,9% 35 1,8% 261 13,5% 1.952 100%
De sekseverdeling verschilt sterk per werksoort. In leefgroepen op een instituutsterrein is de verhouding ongeveer gelijk, al werken in de Justitiële Jeugdzorg iets meer mannen. Bij leefgroepen in een woonwijk, die overigens alleen in de Provinciale Jeugdzorg voorkomen, werken aanzienlijk meer vrouwen dan mannen. Deze verhouding ligt op 80%–20%. Ook in de crisisopvang, de zelfstandigheidtraining en in gezinshuizen in de Provinciale Jeugdzorg werken aanzienlijk meer vrouwen dan mannen. In de Justitiële Jeugdzorg werken iets meer mannen in de crisisopvang dan vrouwen. De overige werksoorten komen in de Justitiële Jeugdzorg niet voor. In Tabel 6 is te zien dat bijna 87% van alle jeugdzorgwerkers werkzaam zijn in behandelgroepen en 13% zijn werkzaam in opvanggroepen. In de Justitiële Jeugdzorg zijn 77% van de jeugdzorgwerkers werkzaam in behandelgroepen en 23% in opvanggroepen. In de Provinciale Jeugdzorg is een kleine 92% van de jeugdzorgwerkers werkzaam in behandelgroepen en ruim 8% in opvanggroepen. Tabel 6 Werkvormen waar residentiële jeugdzorgwerkers werkzaam zijn Aard organisatie
Justitiële Jeugdzorg
Sekse
Werkvormen
Behandeling Opvang Ambulant Totaal Missing Totaal
Provinciale Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
237 77,7% 68 22,3% 0 0,0% 305 100% 53 358
174 76,7% 53 23,3% 0 0,0% 227 100% 47 274
411 77,3% 121 22,7% 0 0,0% 532 100% 100 632
344 95,0% 18 5,0% 0 0,0% 362 100% 1 363
622 89,5% 73 10,5% 0 0,0% 695 100% 1 696
966 91,4% 91 8,6% 0 0,0% 1057 100% 2 1059
0 0,0% 0 0,0% 60 100% 60 100% 0 60
Vrouw
Totaal
0 0,0% 0 0,0% 201 100% 201 100% 0 201
0 0,0% 0 0,0% 261 100% 261 100% 0 261
Totaal Man
Vrouw
Totaal
581 79,9% 86 11,8% 60 8,3% 727 100% 54 781
796 70,9% 126 11,2% 201 17,9% 1123 100% 48 1171
1377 74,4% 212 11,5% 261 14,1% 1850 100% 102 1952
Ervaring van de jeugdzorgwerkers Gemiddeld zijn de jeugdzorgwerkers 4,7 jaar werkzaam in de huidige functie en 5,1 jaar bij de huidige werkgever (Tabel 7). Hierbij is sprake van grote spreiding en van uitschieters; 18% is 10 jaar of langer werkzaam in de huidige functie en 10% is 12 jaar of langer werkzaam bij dezelfde werkgever.
Tabel 7 Ervaringsjaren van de jeugdzorgwerkers Jaren in functie Jaren bij werkgever Jaren in jeugdzorg Jaren in Zorg & Welzijn Provinciale Jeugdzorg: Jaren in functie Justitiele Jeugdzorg: Jaren in functie Bureau Jeugdzorg: Jaren in functie
N 1.258 1.597 151 410 841
Minimum 0 0 0 0 0
Maximum 34 36 39 39 34
Mean 4,74 5,06 7,68 9,54 4,43
Std. Deviation 4,975 5,283 5,913 6,118 5,056
159
0
29
7,21
5,536
258
1
18
4,24
3,787
Bijna de helft van alle medewerkers werkt twee jaar of korter in hun huidige functie. Het aantal vrouwen dat in deze categorie valt is hoger dan het aantal mannen. In totaal 41% van de mannelijke jeugdzorgwerkers werkt langer dan zes jaar in de huidige functie, bij de vrouwelijke jeugdzorgwerkers is dat percentage 35%. Iets meer dan de helft (51,51%) van de jeugdzorgwerkers in de Provinciale Jeugdzorg heeft minder dan 2 jaar ervaring, in de Justitiële Jeugdzorg is dat 27,9%. De modus met betrekking tot de werkervaring ligt bij de Provinciale Jeugdzorg (52%) bij 0-2 jaar en bij de Justitiële Jeugdzorg (31%) bij 6-8 jaar. Jeugdzorgwerkers in de Justitiële Jeugdzorg hebben (zie Tabel 7) gemiddeld 7,2 jaar (Sd 5,54, range 0 – 29) werkervaring in de huidige functie tegen 4,5 jaar (SD 5,06, range 0 – 34) in de Provinciale Jeugdzorg en 4,2 bij Bureau Jeugdzorg. Deze verschillen zijn significant (F(2, 1256) = 23,241, p < 0,001) tussen enerzijds de Justitiële Jeugdzorg en anderzijds Provinciale Jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg. Aard en omvang arbeidscontract Het merendeel (78%) van de jeugdzorgwerkers heeft een vast contract (Tabel 8). In totaal 295 (20,2%) jeugdzorgwerkers hebben een tijdelijk contract en 27 (1,8%) jeugdzorgwerkers hebben een oproepcontract. Bij Bureau Jeugdzorg hebben significant meer jeugdzorgwerkers een vast contract dan in de Justitiële Jeugdzorg (F(2, 1461) = 7,564,
p<0,001) en de Provinciale
Jeugdzorg (F(2, 1461) = 7,564, p < 0,01). In de Provinciale Jeugdzorg hebben significant meer jeugdzorgwerkers een vast contract dan in de Justitiële Jeugdzorg (F(2, 1461) = 7,564, p < .05). Ruim 40% van de jeugdzorgwerkers werkt voltijds (dat wil zeggen 36 uur of meer per week). Bijna 60% van de jeugdzorgwerkers werkt in deeltijd dienstverband. Van degenen die in deeltijd werken heeft 36% een contract tussen de 30 en 36 uur per week. Dit betekent dat ongeveer 24% van de jeugdzorgwerkers minder dan 30 uur per week werkt en ongeveer 10% van de jeugdzorgwerkers werkt 24 uur of minder.
Tabel 8. Aard en omvang arbeidscontracten van de jeugdzorgwerkers Aard organisatie Sekse
Aard arbeidscontract
Vast Tijdelijk Oproep Totaal Missing Totaal 36 of meer
Omvang arbeidscontract
30 – 36 24 – 30 16 – 24 < 16 Totaal Missing Totaal
Justitiële Jeugdzorg
Provinciale Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
105 54,1% (71,9%) 41 53,2% (28,1%) 0 0% (0%) 146 53,9% (100%) 212 358
89 45,9% (71,2%) 36 46,8% (28,8%) 0 0% (0%) 125 46,1% (100%) 149 274
194 100% (71,6%) 77 100% (28,4%) 0 0% (0%) 271 100% (100%) 361 632
224 23,4% (83,0%) 43 23,4% (15,9%) 3 11,5% (1,1%) 270 28,9% (100%) 93 363
500 69,1% (75,3%) 141 76,6% (21,2%) 23 88,5% (3,5%) 664 71,1% (100%) 32 696
724 100% (77,5%) 184 100% (19,7%) 26 100% (2,8%) 934 100% (100%) 125 1059
54 24,2% (90,0%) 6 17,6% (10,0%) 0 0% (0%) 60 23,3% (100%) 0 60
169 75,8% (85,4%) 28 82,4% (14,1%) 1 100% (0,5%) 198 76,7% (100%) 3 201
223 100% (86,4%) 34 100% (13,2%) 1 100% (0,4%) 258 100% (100%) 3 261
383 33,6% (80,5%) 90 30,5% (18,9%) 3 11,1% (0,6%) 476 32,5% (100%) 304 780
758 66,4% (76,8%) 205 69,5% (20,8%) 24 88,9% (1,8%) 987 67,5% (100%) 172 1171
1141 100% (78,0%) 295 100% (20,2%) 27 100% (1,8%) 1463 100% (100%) 489 1952
261 74,4% (73,5%) 81 39,3% (22,8%) 9 15,8% (2,5%) 4 36,4% (1,1%) 0 0% (0%) 355 56,6% (100%) 3
90 25,6% (33,1%) 125 60,7% (46,0%) 48 84,2% (17,6%) 7 63,6% (2,6^) 2 100% (0,7%) 272 43,4% (100%) 2
351 100% 56,0%) 206 100% (32,9%) 57 100% (9,1%) 11 100% (1,8%) 2 100% (0,3%) 627 100% (100%) 5
145 51,8% (53,7%) 82 20,6% (30,4%) 26 18,7% (9,6%) 10 16,9% (3,7%) 7 12,1% (2,6%) 270 28,9% (100%) 93
135 48,2% (20,3%) 316 79,4% (47,6%) 113 81,3% (17,0%) 49 83,1% (7,4%) 51 87,9% (7,7%) 664 71,1% (100%) 32
280 100% (30,0%) 398 100% (42,6%) 139 100% (14,9%) 59 100% (6,3%) 58 100% (6,2%) 934 100% (100%) 125
41 44,1% (68,3%) 9 17,6% (15,0%) 9 13,6% (15,0%) 1 2,1% (1,7%) 0 0% (0%) 60 23,3% (100%) 0
52 55,9% (26,3%) 42 82,4% (21,2%) 57 86,4% (28,8%) 46 97,9% (23,2%) 1 100% (0,5%) 198 76,7% (100%) 3
93 100% (36,0%) 51 100% (19,8%) 66 100% (25,6%) 47 100% (18,2%) 1 100% (0,4%) 258 100% (100%) 3
447 61,7% (65,3%) 172 26,3% (25,1%) 44 16,8% (6,4%) 15 12,8% (2,2%) 7 11,5% (1,0%) 685 37,7% (100%) 95
227 38,3% (24,4%) 483 73,7% (42,6%) 218 83,2% (19,2%) 102 87,2% (9,0%) 54 88,5% (4,8%) 1134 62,3% (100%) 25
724 100% (39,8%) 655 100% (36,0%) 262 100% (14,4%) 117 100% (6,4%) 61 100% (3,4%) 1819 100% (100%) 133
358
274
632
363
696
1059
60
201
261
780
1159
1952
In totaal 65% van de mannen werkt in voltijd dienstverband tegen ongeveer 25% van de vrouwelijke jeugdzorgwerkers. De modus bij de vrouwen ligt met 45% van de vrouwen op een dienstverband tussen de 30 en 36 uur. In totaal 10% van de mannen heeft een kleiner dienstverband (minder dan 30 uur per week) en voor de vrouwelijke jeugdzorgwerkers is dat 29%. In de Justitiële Jeugdzorg werkt 56% van de jeugdzorgwerkers in voltijd dienstverband en in de Provinciale Jeugdzorg is dat 30%. Opleidingsgebonden kenmerken Bijna 72% van de jeugdzorgwerkers bezat een relevante beroepsgerichte opleiding (Tabel 9). De verschillen tussen de 18 deelnemende organisaties was behoorlijk groot. De organisatie met het laagste percentage relevant opgeleide jeugdzorgwerkers was 38%, het hoogste percentage was 95% (SD = 0.16). Voor de vrouwelijke jeugdzorgwerkers was dat respectievelijk 77,6% in de Provinciale Jeugdzorg en 72,4% in de Justitiële Jeugdzorg. Van de mannelijke jeugdzorgwerkers had in de Provinciale Jeugdzorg 42,3% en in de Justitiële Jeugdzorg 58,8% een relevante beroepsgerichte opleiding. Bij Bureau Jeugdzorg had ruim 95% van de jeugdzorgwerkers een relevante beroepsgerichte opleiding afgerond. In totaal 89 (7,4%) jeugdzorgmedewerkers hadden
een opleiding gevolgd die is aangemerkt als gedeeltelijk relevant (Zie Appendix C). In totaal 47 (3,9%) jeugdzorgwerkers waren in opleiding en 206 (17%) jeugdzorgwerkers werkten zonder een relevante beroepsopleiding. Tabel 9 Opleidingsgebonden kenmerken van jeugdzorgwerkers Aard organisatie
Justitiële Jeugdzorg
Sekse
Opleidingsniveau*
Beroepsgerichte opleiding
Ja Gedeeltelijk Nee In opleiding Totaal Missing Totaal MBO HBO WO Totaal
Provinciale Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
Man
Vrouw
Totaal
87 58,8% 18 12,2% 38 25,7% 5 3,4% 148 100% 210 358 61 70,1% 26 29,9% 0 0% 87 100%
92 72,4% 10 7,9% 21 16,5% 4 3,1% 127 100% 147 274 46 50,0% 46 50,0% 0 0% 92 100%
179 65,1% 28 10,2% 59 21,5% 9 3,3% 275 100% 357 632 107 59,8% 72 40,2% 0 0% 179 100%
101 42,3% 25 10,5% 91 38,1% 22 9,2% 239 100% 124 363 59 58,4% 42 41,6% 0 0% 101 100%
339 77,6% 30 6,9% 52 11,9% 16 3,7% 437 100% 259 696 109 32,2% 230 67,8% 0 0% 339 100%
440 65,1% 55 8,1% 143 21,2% 38 5,6% 676 100% 383 1059 168 38,2% 272 61,8% 0 0% 440 100%
57 95,0% 2 3,3% 1 1,7% 0 0% 60 100% 0 60 0 0% 57 100% 0 0% 57 100%
191 96,5% 4 2,0% 3 1,5% 0 0% 198 100% 3 201 0 0% 179 93,9% 12 6,1% 191 100%
248 96,1% 6 2,3% 4 1,6% 0 0% 258 100% 3 261 0 0% 236 95,3% 12 4,7% 248 100%
245 54,8% 45 10,1% 130 29,1% 27 6,0% 447 100% 333 780 120 49,0% 125 51,0% 0 0% 245 100%
622 81,6% 44 5,8% 76 10,0% 20 2,6% 762 100% 397 1159 155 24,9% 455 73,2% 12 1,9% 622 100%
867 71,7% 89 7,4% 206 17,0% 47 3,9% 1209 100% 743 1952 275 31,7% 580 66,9% 12 1,4% 867 100%
*Opleidingsniveau is weergegeven voor alle jeugdzorgwerkers met een relevante beroepsgerichte opleiding (N=867).
In de Justitiële Jeugdzorg en de Provinciale Jeugdzorg gezamenlijk heeft ongeveer driekwart van de vrouwen een relevante beroepsopleiding. Bij de mannen ligt dat percentage op bijna 60% in de Justitiële Jeugdzorg en 42,3% in de Provinciale Jeugdzorg. Het opleidingsniveau is bij vrouwen significant hoger (t(865) = 7,250, p < 0,001) dan bij mannen. Er is geen significant verschil gevonden tussen de Provinciale Jeugdzorg en de Justitiële Jeugdzorg. Van de mannen met een relevante beroepsopleiding heeft 49% een MBO opleiding en 51% een HBO opleiding. Vrouwen met een relevante opleiding heeft dat voor 75% op HBO en voor 25% op MBO gevolgd. De meest voorkomende relevante beroepsgerichte opleidingen zijn HBO Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH, N = 301), MBO Sociaal Pedagogisch Werk (SPW, N = 223) en Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD, N = 174). Deze drie opleidingen zijn samen goed voor ruim 80% van alle relevante beroepsopleidingen. Voor een volledig overzicht van de relevante beroepsopleidingen wordt verwezen naar Appendix D.
Discussie De persoonsgebonden kenmerken Leeftijden De leeftijdsopbouw lijkt adequaat te zijn op landelijk niveau want er is sprake van een adequate verdeling van jonge jeugdzorgwerkers, jeugdzorgwerkers van middelbare leeftijd en van oudere jeugdzorgwerkers. Een goede leeftijdsopbouw bestaat uit immers zowel jonge als oudere medewerkers (Gomez-Meija, 2009; Van Aalten, Schoemakers, Thomas, Volleberg-Hoeth, 1999). Mannelijke jeugdzorgwerkers zijn 4,3 jaar ouder dan de vrouwen. Het verschil in leeftijd lijkt in vergelijking met de in de inleiding beschreven studies groter te zijn geworden. De gemiddelde leeftijd van de jeugdzorgwerker in dit onderzoek is ongeveer 6,5 jaar ouder dan die in de studie van Brandjes et al., (1982). Sekseverdeling Dit onderzoek wijst er op dat de meerderheid (60%) van de jeugdzorgwerkers van het vrouwelijke geslacht is. Per sector vallen verschillen op. Dit onderzoek laat zien dat er in de Justitiële Jeugdzorg meer mannen dan vrouwen werken. In de Provinciale Jeugdzorg en bij Bureau Jeugdzorg werken respectievelijk 66% en 77% vrouwelijke jeugdzorgwerkers. Er zijn werksoorten (zoals
residentiële
jeugdzorg
in
de
wijk
en
gezinshuizen)
waar
vrouwen
sterk
oververtegenwoordigd zijn. Het lijkt erop dat naarmate de jeugdzorg een meer extramuraal karakter heeft, het aandeel vrouwelijke jeugdzorgwerkers groter is. De sekseverdeling binnen de residentiële jeugdzorg is aanmerkelijk gelijker verdeeld dan in een aantal andere sectoren binnen Zorg & Welzijn (De Schipper, Tavecchio, & Van IJzendoorn, 2008). De sekseverdeling bij Bureau Jeugdzorg komt overeen met die van de totale jeugdzorg (Movisie, 2010). Er bestaan, voor zover bekend, geen studies die aantonen dat sekseverschillen van hulpverleners van invloed zijn op de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdzorg. Het lijkt voor de hand te liggen om in opvoedkundige situaties te streven naar een evenredige man–vrouw verdeling, zodat jeugdigen bijvoorbeeld ervaringen kunnen opdoen met beide seksen, maar er bestaat nauwelijks of geen empirische evidentie die het belang van een evenredige sekseverdeling ondersteunt. Etniciteit Over de etniciteit van de jeugdzorgwerkers zijn moeilijker conclusies te trekken doordat slechts van een klein deel (24,4% N = 243) van de respondenten deze gegevens terug te vinden waren in het dossier. In de Justitiële Jeugdzorg heeft 13,8% een niet westers allochtone achtergrond, in de Provinciale Jeugdzorg 10,4% en bij Bureau Jeugdzorg 4,7%. Deze cijfers geven aan dat ook personen met een niet westerse achtergrond werkzaam zijn in de jeugdzorg. Dit kan een belangrijk gegeven zijn omdat de jeugdigen die verblijven in deze instellingen meer dan
gemiddeld van niet-westerse allochtone afkomst zijn (Van Lieshout et. al, 2007). Bovendien mag verwacht worden dat het personeelsbestand in de jeugdzorg ook in dit opzicht een afspiegeling is van de Nederlandse samenleving. In dit onderzoek is gevonden dat meer mannen dan vrouwen met een niet-westerse allochtone afkomst werkzaam zijn als jeugdzorgwerker in de residentiële jeugdzorg. De werkgebonden kenmerken van jeugdzorgwerkers In de Provinciale Jeugdzorg werkt het merendeel van de respondenten in de functie pedagogisch medewerker B (50,7%) en A (4%). In de Justitiële Jeugdzorg is dat de functie groepsleider (27,9%) en senior groepsleider (7,9%). In de Justitiële Jeugdzorg heeft een vergaande functiedifferentiatie plaatsgevonden, waarbij jeugdzorgwerkers de mogelijkheid kregen om door te stromen naar de functie van senior groepsleider. Een kwart van de jeugdzorgwerkers in de Justitiële Jeugdzorg vervult een senior functie. In de Provinciale Jeugdzorg is het percentage jeugdzorgwerkers dat een schaal 8 functie bekleedt met 7,5% aanmerkelijk lager. In de Provinciale Jeugdzorg hebben pedagogisch medewerkers aanmerkelijk minder kans om door te stromen naar een hogere functie dan in de Justitiële Jeugdzorg. De werkervaring van de jeugdzorgwerkers is gemiddeld 5 jaar in de huidige functie en 5,3 jaar bij de huidige werkgever. De spreiding hierbij is echter wel groot, 50% van alle jeugdzorgwerkers is twee jaar of korter werkzaam in de huidige functie. Dit wijst erop dat, aangezien er geen uitbreiding van functies is geweest, er een verloop is van zo’n 25% van de jeugdzorgwerkers per jaar. Dit kan nadelig zijn voor de kwaliteit van de jeugdzorg vanwege een tekort aan kennis en ervaring van de nieuwe medewerkers. Daarnaast kost het inwerken van nieuwe medewerkers veel tijd en energie van de zittende jeugdzorgwerkers. Een aantal indicatoren voor de stabiliteit van het personeelsbestand is aangetroffen in dit onderzoek. Enerzijds lijkt het verloop en de instroom van nieuwe medewerkers vrij groot. Daar staat tegenover dat ongeveer 40% van de jeugdzorgwerkers 6 jaar of langer werkzaam is in de huidige functie. Ruim driekwart van de jeugdzorgwerkers werkt in vast dienstverband, ruim 20% heeft een tijdelijk contract en een klein deel van de jeugdzorgwerkers werkt als oproepkracht. In totaal 40% van alle jeugdzorgwerkers werkt fulltime, 60% werkt in deeltijd. Van de deeltijders werkt het merendeel tussen de 30 en 36 uur. In de Justitiële Jeugdzorg wordt meer fulltime gewerkt dan in de Provinciale Jeugdzorg. Dat kan te maken hebben met het gegeven dat er in de Justitiële Jeugdzorg procentueel meer mannen werken dan in de Provinciale Jeugdzorg. In totaal 65% van de mannen werkt fulltime tegen 24% van de vrouwen: 29% van de vrouwen werkt minder dan 30 uur tegen slechts 9% van de mannen. Ook in de omvang van het dienstverband is dit patroon tussen mannen en vrouwen terug te zien. De stabiliteit van het personeelsbestand wordt gevormd door de relatief grote groep jeugdzorgwerkers met veel ervaring, het grote percentage vaste arbeidscontracten en het
gegeven dat veruit de meerderheid van de jeugdzorgwerkers een arbeidscontract heeft voor minimaal 30 uur per week. De stabiliteit van het personeelsbestand wordt bedreigd door het grote aantal jeugdzorgwerkers dat nog maar kort (minder dan 2 jaar) werkzaam is in de jeugdzorg. Aandachtspunt is om deze jeugdzorgwerkers te binden aan de jeugdzorg en hun functie. Er lijkt een samenhang tussen de loopbaanmogelijkheden die door middel van functiedifferentiatie in de Justitiële Jeugdzorg geboden worden, de langere ervaring en het groter aantal mannen dat werkzaam is in de Justitiële Jeugdzorg. De gevonden verschillen tussen de Justitiële Jeugdzorg en de Provinciale Jeugdzorg zijn opvallend. Het is aan te bevelen dat de organisaties in de Provinciale Jeugdzorg en mogelijk ook de werkgeversorganisatie (Jeugdzorg Nederland) zich nader oriënteren op mogelijkheden voor verdergaande functiedifferentiatie teneinde jeugdzorgwerkers in deze sector betere carrièremogelijkheden te bieden. Dat maakt het werk mogelijk aantrekkelijker en functiedifferentiatie kan er mogelijk voor zorgen dat medewerkers langer bij de werkgever en in de functie van jeugdzorgwerker werkzaam blijven. Opleidingsgebonden kenmerken van de jeugdzorgwerkers Ongeveer 28% van alle jeugdzorgwerkers in dit onderzoek bezit geen relevante beroepsopleiding (dit is vergelijkbaar met onderzoek van Prismant, 2009). Van die 28% heeft 7,4% een opleiding gevolgd die conform de criteria van dit onderzoek niet als relevant kan worden aangemerkt, maar waarin wel bepaalde relevante competenties behaald kunnen zijn. Daarnaast is een kleine 4% van de jeugdzorgwerkers op het moment van het onderzoek in opleiding. Dat is weinig in vergelijking met het grote aantal jeugdzorgwerkers zonder een gerichte beroepsopleiding. De mannelijke jeugdzorgwerkers hebben vaker geen relevante beroepsopleiding dan de vrouwen. In de Provinciale Jeugdzorg is 49% van de in het onderzoek betrokken mannen niet in het bezit van een relevante beroepsgerichte opleiding; in de Justitiële Jeugdzorg is dat 38%. Bij Bureau Jeugdzorg heeft bijna iedereen een relevante beroepsopleiding gevolgd. Het aantal jeugdzorgwerkers zonder een relevante beroepsopleiding is met 28% als hoog te beschouwen. Het is plausibel om te veronderstellen dat het lage percentage, vooral mannelijke, jeugdzorgwerkers met een relevante beroepsopleiding de kwaliteit van de jeugdzorg niet ten goede komt. Het lijkt daarom van belang om bij nieuw aangenomen jeugdzorgwerkers, die niet in het bezit zijn van een relevante beroepsopleiding, direct een opleidingstraject te starten. Verder valt op dat vrouwen veel vaker een HBO opleiding hebben dan mannelijke jeugdzorgwerkers. In totaal 75% van alle vrouwelijke jeugdzorgwerkers heeft een relevante beroepsopleiding op HBO-niveau gevolgd tegen 51% van de mannen. We kunnen concluderen dat vrouwen over het algemeen hoger opgeleid zijn dan voor de functie die zij vervullen dan strikt noodzakelijk is en mannen zijn daarvoor gemiddeld lager opgeleid. Opmerkelijk is vervolgens dat mannen vaker een schaal 8 functie bekleden dan vrouwen. In schaal 7 functies is de man - vrouw verhouding 41% - 59%, in schaal 8 functies is de verhouding precies andersom (58% - 42%). De
combinatie van een aanmerkelijk hoger opleidingsniveau, gecombineerd met een lagere vertegenwoordiging in de hogere functies wijst op het fenomeen van het glazen plafond dat ook hier mogelijk een rol kan spelen. Met de term “glazen plafond” wordt bedoeld dat vrouwen met de juiste kwaliteiten en opleiding niet in dezelfde mate als mannen doorstromen naar hogere functies (Meinen, Van Leeuwaarde, & Van Diepen, 2002). In een post hoc analyse, waarbij een logistische regressieanalyse is uitgevoerd, gecontroleerd voor leeftijd, ervaring bij werkgever, ervaring in de jeugdzorg, ervaring in zorg en welzijn en de aard van het arbeidscontract, bleek sekse echter geen significante voorspeller van inschaling meer te zijn. Alleen de ervaring bij de werkgever bleek significant te zijn. Een langere ervaring bij de huidige werkgever hing samen met een hogere inschaling (Odds Ratio = 1,301). Eerdere onderzoeken (Brandjes, Nass, van der Ploeg, & Defares, 1982; Clarijs & Jumelet, 1996; Ligthart & de Keyser, 1992; Van der Ploeg & Scholte, 1988, 1992, 1998, 2002) wijzen op een trend dat steeds meer jeugdzorgwerkers een relevante beroepsopleiding hebben en dat het opleidingsniveau stijgt. In 2002 (van der Ploeg & Scholte, 2002) heeft meer dan 80% van de residentiële jeugdzorgwerkers een HBO diploma op zak. Dit onderzoek wijst uit dat ongeveer 28% van de jeugdzorgwerkers geen relevante beroepsopleiding heeft gevolgd. De respons en generaliseerbaarheid van de resultaten Het aantal jeugdzorgwerkers (N = 1.952) waar dit onderzoek zich op baseert, is aanmerkelijk groter dan de onderzoeken die in het recente verleden zijn uitgevoerd. Dit is het omvangrijkste onderzoek dat voor zover bekend in Nederland is uitgevoerd naar de objectieve kenmerken van residentiële jeugdzorgwerkers. Door deze grote steekproefomvang kunnen we een betere schatting van de scores bij de totale populatie geven (Howitt & Cramer, 2007). Een groot gedeelte van het veld van de residentiële jeugdzorg (Provinciale Jeugdzorg en Justitiële Jeugdzorg) heeft deelgenomen aan dit onderzoek. Ook is er voldoende geografische spreiding bereikt. De argumenten om niet mee te doen waren drukte en privacy van de medewerkers. De redenen om niet deel te nemen aan dit onderzoek waren van dien aard dat hiervan geen effect wordt verwacht op de verdelingen van de beschreven kenmerken. Dit geldt overigens niet voor de Bureaus Jeugdzorg, er is een Bureau Jeugdzorg benaderd en er is geen sprake van landelijke spreiding. De brancherapportage van de MOgroep Jeugdzorg geeft geen gedetailleerde informatie over de objectieve kenmerken van de jeugdzorgwerkers bij Bureau Jeugdzorg. De in dit onderzoek gevonden gegevens zijn vergeleken met het onderzoek van Stams et al. (2010) waar een aselecte steekproef is getrokken van medewerkers bij alle 15 Bureaus Jeugdzorg. De objectieve kenmerken van jeugdzorgwerkers wijken wat betreft leeftijd, sekse, opleidingsniveau en ervaring niet significant af met de in deze studie gevonden resultaten. Geconcludeerd kan worden dat minder dan 30% van de jeugdzorgwerkers bij Bureau Jeugdzorg van het mannelijk geslacht is, dat de gemiddelde leeftijd van de jeugdzorgwerker ruim boven de
35 jaar ligt en dat zo goed als alle jeugdzorgwerkers bij Bureau Jeugdzorg een afgeronde HBO opleiding hebben. Tevens hebben de jeugdzorgwerkers bij Bureau Jeugdzorg een ruim aantal jaren ervaring. Aandachtspunten in het licht van professionalisering van de jeugdzorgwerkers Uit deze studie komen een drietal aandachtspunten voor die mogelijk de kwaliteit van de jeugdzorg kunnen bevorderen. Ten eerste moet er meer aandacht worden geschonken aan het opleiden
van
jeugdzorgwerkers.
Veel
jeugdzorgwerkers
werken
zonder
relevante
beroepsopleiding. Dit geldt vooral voor mannelijke jeugdzorgwerkers. Ten tweede lijkt het de stabiliteit van het personeelsbestand ten goede te komen als jeugdzorgwerkers meer loopbaanperspectief geboden wordt. Een mogelijkheid hiertoe is dat organisaties in de Provinciale Jeugdzorg en mogelijk ook de werkgeversorganisatie (Jeugdzorg Nederland, voorheen de MO-groep) zich gaat oriënteren op mogelijkheden voor verdergaande functiedifferentiatie. Een derde aandachtspunt richt zich op het belang van het bijhouden van een goede registratie van persoonsgegevens van de jeugdzorgwerkers. Het verdient aanbeveling dat er een standaard wordt ontwikkeld van deze objectieve gegevens van jeugdzorgwerkers, die bij elk effectonderzoek dat wordt uitgevoerd in de residentiële jeugdzorg kan worden gerapporteerd. Daarnaast is het in navolging van het initiatief in Groot Brittannië (NMDS-sc) een goede zaak om een landelijk database op te zetten waarin de kwaliteit van het personeelsbestand aan de hand van de objectieve criteria (persoons-, werk-, en opleidingsgebonden kenmerken) wordt bijgehouden. Mogelijk kan dit worden gekoppeld aan de registratie voor jeugdzorgwerkers, die momenteel wordt uitgewerkt in het implementatieplan van de professionalisering van de jeugdzorg.
Literatuur Literatuur Ahnert, L. (2006). Gender-specific formation of children’s attachment relationships with care providers in preschool. Associations with later learning motivation. Paper presented at the 19th Biennial Meeting of the International Society of the Study of Behavioral Development, Melbourne, Australië. Ahnert, L., Pinquart, M., & Lamb, M.E. (2006). Security of children’s relationships with nonparental care providers: A Meta-analysis. Child Development, 77, 664-679. Bellaart, H., & Chrifi, J. (2008). Kleurrijke inrichting. Project interculturalisatie justitiële jeugdinrichtingen. Den Haag: Forum. Beutler, E.L., Malik, M., Alimohamed. S., Harwoord, T. M., Talebi, H., Noble, S., & Wong, E. (2004). Therapist Variables. In M.J. Lambert (Ed.), Bergin and Garfield’s Handbook of Psychotherapy and Behavior Change. (pp. 227-306). New York: John Wiley & Sons. Boendermaker, L. (2008). Jeugdzorgplus. Dwang en drang in de jeugdzorg. Jeugd en Co Kennis, 1, 8-20. Brandjes, M., Nass, C.H.Th., Van der Ploeg, J.D., & Defares, P.B. (1982). Arbeidsbevrediging en verloop onder jeugdzorgwerkers. Wageningen: SOPS. CBS. (2008). Werkende moeders. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-socialezekerheid/cijfers/extra/werkende-moeders.htm. (Gedownload op 21 November 2008). Clarijs, Y., & Jumelet H. (Eds.). (1996). Macht en onmacht in het werk van jeugdzorgwerkers. Utrecht: NIZW. De Schipper, J.C., Tavecchio, L.W.C., & Van IJzendoorn, M.H. (2008). Children’s attachment relationships with daycare caregivers: Associations with positive caregiving and the child’s temperament. Social Development, 17, 454-470. Delfos, M. (2004). Een jongen is geen meisje. De wereld van het jonge kind, 31, 183186. DJI. (2007). Jaarverslag 2007. Den Haag: Dienst Justitiële jeugdinrichtingen. Gomes-Meija, L.R. (2009). Personeelsmanagement. Amsterdam: Pearson. Groen A., Loeffen, M., De Jong, I. (2004). Concept-projectplan Residentiële jeugdzorg in de schijnwerpers. Een kwaliteitsimpuls voor het primaire proces vanuit drie invalshoeken. Utrecht: Collegio.
Grossman, A.H., D'Augelli, A.R., Salter, N.P. (2006). Male-to-Female Transgender Youth: Gender Expression Milestones, Gender Atypicality, Victimization, and Parents' Responses. Journal of GLBT Family Studies, 2, 71-91. Howitt, D., & Cramer D. (2007). Statistiek in de sociale wetenschappen. Amsterdam: Pearson. Inspectie Jeugdzorg. (2006). Onderzoek naar aanleiding van incidenten op Harreveld. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg. Inspectie Jeugdzorg. (2007).
Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen. Opdracht met
risico’s. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg. Klomp, M. (2005). Leefgroepwerk. In J. Hermanns, C. van Nijnatten, F. Verheij en M. Reuling (Eds.). Handboek jeugdzorg, deel 2 methodieken en programma’s. (pp. 195-218). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Ligthart, L.E.E., & De Keyser, F.L.H. (1992). Attitudes en kennis van groepsopvoeders over HIV-infectie en AIDS bij pupillen. Nederlands Tijdschrift voor Opvoeding, Vorming en Onderwijs, 8, 193-205. Meinen, A, Van Leeuwaarde, M., & Van Diepen, I. (2002). Hoogterecords. Doorstroom van vrouwen en allochtonen in welzijn, kinderopvang en jeugdhulpverlening. Utrecht: Sectorfondsen Zorg en Welzijn. Ministerie van Binnenlandse Zaken. (2002). Wet stimulering arbeidsdeelname minderheden. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. (2008). Vakantiespreiding in drie gebieden. Den Haag: Ministerie O, C &W. MO groep Jeugdzorg. (2010). Brancherapportage Jeugdzorg 2009. Utrecht: MO groep. Movisie. (2010). Factsheet Jeugdzorg. Utrecht: Movisie. National Minimum Dataset for Social Care (NMDS-SC), http://www.nmds-sc-online.org.uk. (Gedownload op 28 maart 2011). Programmabureau Jeugdzorgplus. (2009). Voortgangsrapportage Jeugdzorgplus. Omdat ieder kind telt. www.jeugdzorgplus.nl/publicaties. (Gedownload op 3 maart 2011). Smeets, Albers-Haye en Van Der Windt, (2010). OAZW 17 Werknemersonderzoek Zorg en WJK 2009. Utrecht: Prismant. Van Aalten B.M., Schoemakers, I.A.M., Thomas, C.A., & Volleberg-Hoeth, Th.J.F. (1999). Omgaan met personeel. Diegem: Samson.
Van Lieshout, P.A.H., Van der Meij, M.S.S., & De Pree, J.C.I. (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid. Amsterdam: University Press. Van der Ploeg J.D., & Scholte, E.M.
(1988). Tehuizen in beeld. Leiden: Centrum
Onderzoek Jeugdhulpverlening. Van der Ploeg J.D. & Scholte, E.M. (1992). BJ-centra in beeld. Leiden: Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening. Van der Ploeg, J.D. & Scholte, E.M. (1998). Arbeidssatisfactie onder jeugdzorgwerkers. Tijdschrift voor orthopedagogiek, 37, 404-421. Van der Ploeg, J.D., & Scholte, E.M. (2002). Arbeidssatisfactie in het onderwijs en de jeugdzorg. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Vollebergh, W. (2002). Stereotype beeldvorming over allochtone jongeren versterkt problemen. KUN: Nijmegen.
Appendix A
Tabel: Overzicht van justitiële jeugdinrichtingen dd. 01.03.2008 Justitiële Jeugd Rijksinrichtingen
Vestigingsplaats
1
Den Hey-Acker
Breda
2
Den Engh
Den Dolder
3
De Doggershoek
Den Helder
4
6
Zwaag Heerhugowaard Justitiële inrichting voor volwassenen met aparte vleugel voor jeugdigen. De IJssel Krimpen aan den IJssel Justitiële inrichting voor volwassenen met aparte vleugel voor jeugdigen. De Hunnerberg Nijmegen
7
De Hartelborgt
Spijkenisse
8
De Heuvelrug
Zeist
5
Justitiële Jeugd Particuliere inrichtingen 9
JOC (onderdeel van Stichting Spirit)
Amsterdam
10
Het Keerpunt
Cadier en Keer
11
Het Poortje
Groningen
12
Jongerenhuis Harreveld
Harreveld
13
Teylingereind
Sassenheim
14
JPC De Sprengen
Zutphen
15
Rentray
Zutphen
Appendix B Tabel: Overzicht van provinciaal werkende instellingen voor jeugdzorg dd. 01.03.2008 Naam Stichting Hoofdkantoor vestiging 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43
Stichting Parlan Stichting Gereformeerde Jeugdzorg Stichting Zandbergen Utrechtse Jeugdhulpverlening Leger des Heils/ Orthopedagogisch Centrum 't Gooi Stichting Altra Stichting Spirit Leo Stichting Groep Stichting Pactum Stichting Lindenhout Jeugdzorg Drenthe Tender Jeugdzorg Goodwillwerk Leger des Heils Stichting Trivium Stichting De Combinatie Stichting Zuidwester Base groep Leger des Heils Stichting Talant Jarabee, Jeugdzorg in Twente De Hoenderloo groep Stichting Rubicon Stichting de Reeve Jeugdhulp Friesland Stichting Cardea Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland Stichting Triade Boschhuis Stichting de Rading Stichting Xonar Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland Stichting Oosterpoort Stichting Jeugdformaat Stichting Horizon Stichting Flexus Stichting de Stek OCK het Spalier Stichting Lindenhof Stichting Kompaan Meerwijck Mutsaers stichting Stichting Timon Stichting Trajectum O.G. Heldringstichting Trias Jeugdhulp
Alkmaar Amersfoort Amersfoort Amersfoort Amsterdam Amsterdam Apeldoorn Arnhem Arnhem Assen Breda Den Haag Dordrecht Eindhoven Etten-Leur Groningen Groningen Heerenveen Hengelo Hoenderloo Horn Kampen Leeuwarden Leiden Lelystad Lelystad Maartensdijk Maastricht Middelburg Oss Rijswijk Rotterdam Rotterdam Rotterdam Santpoort Schiedam Tilburg Utrecht Venlo Zeist Zeist Zetten Zwolle
Appendix C Tabel: overzicht van de opleidingen die als “gedeeltelijk relevant” zijn beoordeeld. Opleiding Frequentie Percentage Sociale Dienstverlening 16 19,3% CIOS 15 18,1% MBO Verzorging 7 8,4% Beveiliging 7 8,4% MBO Verpleegkunde 4 4,8% Onderwijsassistent 4 4,8% Sociaal Juridische Dienstverlening 4 4,8% Basispolitie 3 3,6% Bewaarder 3 3,6% Lerarenopleiding 3 3,6% Penitentiair medewerker 3 3,6% B-verpleging 2 2,4% HBO Verpleegkunde 2 2,4% Personeel &Arbeid 2 2,4% PABO 2 2,4% Criminologie 1 1,2% Maatschappelijke Gezondheidszorg 1 1,2% Opsporingsambtenaar 1 1,2% Pastoraal Werk 1 1,2% Psycho Sociaal Werk 1 1,2% Z-verpleging 1 1,2% Totaal 83 100%
Appendix D Tabel. Opleidingsrichting van de jeugdzorgwerkers met een relevante beroepsgerichte opleiding. Opleiding Aantal Percentage HBO SPH MBO SPW4
301 218
34,7% 25,1%
HBO MWD
174
20,1%
HBO Pedagogiek
48
5,5%
MBO Agogisch Werk
22
2,5%
HBO Inrichtingswerk
27
3,1%
HBO Sociaal Cultureel Werk
13
1,5%
HBO Toegepaste Psychologie
10
1,2%
HBO Cultureel Maatschappelijke Vorming
8
0,9%
HBO Creatieve Therapie
8
0,9%
MBO Activiteiten Begeleiding
6
0,7%
HBO-J
5
0,6%
WO Orthopedagogiek
5
0,6%
MBO SPW3
5
0,6%
Divers MBO
4
0,5%
Divers HBO
12
1,4%
Divers WO
1
0,1%
867
100,0%
Totaal
Appedix E Vragenlijst persoons- en werkgebonden kenmerken BJZ. In dit deel van het onderzoek vragen wij je om enkele persoons- en werkgebonden kenmerken van jezelf in te vullen. Alle gegevens uit dit onderzoek zullen volstrekt anoniem worden verwerkt en op geen enkele manier tot een individu herleidbaar gepresenteerd of gerapporteerd worden. Wij verzoeken je om de volgende gegevens zo volledig mogelijk in te vullen. Persoonsgebonden kenmerken Wat is je geboortejaar? Sekse (Man of Vrouw) Nationaliteit (paspoort) Nederland Europa, Noord-Amerika, Oceanië, Japan of Indonesië Suriname, Antillen, Turkije of Marokko Geboorteland vader Nederland Europa, Noord-Amerika, Oceanië, Japan of Indonesië Suriname, Antillen, Turkije of Marokko Geboorteland moeder Nederland Europa, Noord-Amerika, Oceanië, Japan of Indonesië Suriname, Antillen, Turkije of Marokko Werkgebonden kenmerken Functie Jeugdbeschermer Medewerker centrale toegang Jeugdreclasseerder AMK medewerker In welke regio ben je werkzaam: A / B Ervaring: Aantal jaren in zorg- en welzijn Ervaring: Aantal jaren bij BJZ Ervaring: Aantal jaren in huidige functie Opleidingsniveau Opleidingsrichting (naam opleiding) Opleiding afgerond in (jaartal) Aard arbeidscontract Vast Tijdelijk Oproep Omvang arbeidscontract (uren per week)