WAT IS „ZASSEMARE”? In zijn opstel „Literatuur en stad in de middeleeuwen” citeert H. Pleij een rijmtekst uit omstreeks 1325 als voorbeeld van Brusselse stadliteratuur1. Het dichtwerk geeft een satirische beschrijving van het dagelijks leven van de textielarbeiders. De vrouwelijke werknemers lijken overigens meer oog te hebben voor passerende kerels dan voor hun werk. Pleij meent op grond van de tekst te mogen concluderen dat „[é]én van hun trucs […] uit het roepen van obscene insinuaties in de richting van mannelijke voorbijgangers” zou bestaan. Hij verwijst daarbij naar de volgende versregels: Sien si een die hen donct slap, Si maken daer af enen trap, Ende seggen al openbare: Deghene heeft gheten zassemare!2
Voor Pleijs geestesoog doemt nu het volgende, erotisch getinte tafereeltje op: „Een tenger persoon nemen ze dus in de maling door hem over straat na te roepen, dat hij een zeker „zassemare” heeft gegeten. Maar wat zou dat zijn? De woordenboeken geven hierover geen uitsluitsel (een soort vettig voedsel? of „meer dan voldoende”?). Het zou gezien de ironische context wel op een middel kunnen slaan van kracht- of potentie-verhogende aard: een slap en onooglijk ventje wordt luidkeels geroemd als een hitsige macho3. Het zal duidelijk zijn dat de juistheid van de hier voorgestelde interpretatie geheel en al afhangt van de betekenis van de zo raadselachtige zassemare. De vraag, die dus allereerst dient te worden gesteld, luidt: „Wat is die wonderlijke zassemare eigenlijk?” Uit de tekst is slechts op te maken dat men het „product” opeet, met name als men in een slechte lichamelijke conditie verkeert. Maar Pleij heeft gelijk: het begrip zassemare treffen we (althans in deze vorm) niet in het gezaghebbende Middelnederlandsch Woordenboek (= MNW) aan. Onzes inziens hebben we te maken met een variant van het woord sedeware (uit Oudfrans zedoar), volgens het MNW een „oostersche wortel”, die in onze streken ook bekend staat onder de naam „zeverzaad”4. Het MNW somt een groot 1
H. Pleij: „Literatuur en stad in de middeleeuwen”, in: Literatuur 4 (1987), 116-123. „Eene onbekende rijmkroniek”, uitgeg. door J. Cuvelier, in: Verslagen en Meededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde 1928, 1039-53. 3 H. Pleij (zie noot 1), 117 vlg. 4 Vgl. ook de opmerking bij Zitwer in Deutsches Wörterbuch, uitgeg. door J. Grimm/ W. Grimm, Leipzig, 1956: „kulturpflanze Südasiens […] ihr getrockneter, ingwerartiger wurzel2
192
aantal, nogal verschillende schrijfwijzen op5. Naast sedeware komt (uiteraard) de vorm met z (zedeware) regelmatig voor. Uit het beschikbare woordmateriaal blijkt de vorm met d verreweg de gebruikelijkste te zijn. Soms echter is de d verdwenen en ontstaat er de gecontraheerde vorm zewaer/zeeuwer. Uit deze vorm is overigens de thans gebuikelijke naam „zever-zaad” ontstaan. Het tweede lid van de samenstelling blijkt al even onbestendig. Zo vinden we naast -ware ook de vormen -wale (zedewale)6 en -vare (zedevare)7. Voor de vorm eindigend op -mare, zoals in de geciteeerde tekst, hebben we geen bewijsplaatsen gevonden. Het lijkt ons niet onwaarschijnlijk dat zassemare als een verbastering van sedeware dient te worden opgevat. Het geneesmiddel past, zoals zal blijken, uitstekend in de gegeven context. Wat is er over de werking van de sedeware bekend? Het kruid wordt met enige regelmaat in literaire teksten genoemd. Soms wordt het opgesomd onder de producten waarmee op de Vlaamse markten handel werd gedreven. Het Brusselse Perchevael-fragment noemt het in een adem met andere, beter bekende specerijen (v. 291 vlg.: „hier vercocht men gingebare/ ginder canele ende zedeware”)8. De vermelding illustreert het internationale karakter van de Vlaamse handel. Interessanter echter voor ons probleem is de Ferguut omdat we hier iets te weten komen over de medicinale werking van de sedeware. Als Ferguut na een lange speurtocht eindelijk van een knaap nadere informatie krijgt over het Witte Schild gaat hij bijna uit zijn bol. Kan de knaap hem het begeerde voorwerp ook laten zien? De knaap reageert uiterst verontrust (3299 vlgg.):9 Wat mescomt u? Sidi verwoet? Nuttet gincbere (hets u goet) Of zedeware of gingebras…
De hier genoemde kruiden „gember”10 en zedeware dienen hetzelfde doel. Ze helpen volgens de verontruste jongeling tegen de waanzin waarin Ferguut uit stock (rhizoma zedoariae) wurde während des mittelalters durch die Araber nach Europa eingeführt und als arzneimittel und gewürz viel verwendet […].” De vorm zitwer is overigens ook in het Mndl. bekend, vgl. W.F. Daems, Boec van Medicinen in Dietsche […]. Proefschrift Leiden, 1967: „Index van Plantennamen”, 302-318, hier 316. 5 We treffen o.a. aan: sedeware, zedeware, seduware, zeduware, zeedware, zedware, sedewaer, zewaer, cedeware, cedwer, zeeuwer, etc. 6 Wellicht is de Oudfranse vorm met -l hiervoor verantwoordelijk. (Vgl. citoval in: Altfranzösisches Wörterbuch Tobler/lommatzsch. Berlin, 1936). Ook het Middelengels kent de vorm met -l: zedewal. (Vgl. thans: setwall). 7 A. van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst; Dl.II Groningen, 1968, paragr. 101, p. 88: „zeldzaam is v voor w”, n.a.w. vare. 8 Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), uitgeg. door M. Gysseling m.m.v. W. Pijnenburg. Reeks II, (literaire handschriften), dl. I (fragmenten). ‘s-Gravenhage, 1980. 9 Ferguut, uitgeg. door E. Rombauts, N. de Paepe, N.J.M. de Haan. ’s-Gravenhage, 1982. 10 In het citaat zijn ginchere en gingebraes vermoedelijk identiek, vgl. Ferguut (zie noot 7), aantekening bij v. 3302.
193
pure vreugde over de heuglijke mededeling dreigt te vervallen. Dat de zedeware hier als een kalmeringsmiddel wordt gezien, dat aan geesteszieken wordt toegediend, behoeft geen verwondering te wekken. De artes-literatuur geeft in dit verband nadere informatie. Zo wordt in de Herbarijs de wit zedeware opgesomd onder de valeriaansoorten (v. 1557 vlgg.: „Fu. of amantilla, of potentilla of ormentilla of wit zedeware of wegewise. valeriane. hets al eens.”). Dat echter de „echte” sedeware identiek zou zijn met valeriaan is zonder meer onjuist11. Het hier genoemde gebruik past echter slecht in de door Pleij geciteerde tekst. Overtuigender zijn de plaatsen waar de sedeware met de lichamelijke ongesteldheid van de mens in verband wordt gebracht. Bij Jacob van Maerlant wordt het kruid genoemd als een middel tegen onderbuikpijn en winden (v. 683: „Jeghen lancevel ende wint”) en tegen steken in de hartstreek12. Bovendien is sedeware een middel bij uitstek om eetlust op te wekken (v. 691: „Sijn pulver in spisen ghestrijt/ Maect goeden appetijt”)13 en „walgziekte” te bestrijden (MNW: „jeghen walghen ende niet wel mueghen eten, soo neemt poeder van zedeware”). Dat het middel zowel tegen maag- en darmstoornissen als tegen hartkwalen helpt, wekt uit moderne optiek misschien bevreemding, in de middeleeuwen bestaat er geen scherp onderscheid tussen de begrippen14. Onze conclusie: Met zassemare wordt een geneeskruid bedoeld. Als de dames uit het textielbedrijf te Brussel een slapjanus voorbij zien gaan, beginnen ze spottende opmerkingen te maken. Die bleekscheet heeft vast wel zijn honger opwekkende „middeltje” ingenomen! Dat zij daarbij zedeware tot zassemare verhaspelen zal zeker bijgedragen hebben tot het komische effect 11 De „Liber Magistri Avicenne” en de „Herbarijs” Middelnederlandse handschriften uit de XIVe eeuw (Ms. 15624-15641 Kon. Biblioteek te Brussel), uitgeg. door L.J. Vandewiele. Brussel, 1965. Maar let op: „in de synonymiek hebben de oude schrijvers zich stellig vergaloppeerd”. (Citaat op 305). 12 Jacob van Maerlant’s Naturen Bloeme, uitgeg. door E. Verwijs, 1980. Vgl. ook W.L. Braekman, Middelnederlandse geneeskundige recepten […]. Gent, 1970: „Item sedevair is goet teghen lanc euel ende teghen wint ende teghen steecten die ter herten gaen” (citaat op 287). 13 Vgl. ook W.F. Daems (zie noot 4), 158. N.a.v. Zedwarium wordt hier gezegd: „Item, dit cruit ghegheten ende in sausen ghedaen, maect goeden appetijt ende verduwet ende sterct die maghe”. 14 Bv. I. Müller, Krankheit und Heilmittel im Werk Hildegards von Bingen, in: Hildegard von Bingen 1179-1979 Festschrift zum 800, Todesjahr der Heiligen, uitgeg. door A. Ph. Brück. Mainz, 1979, 311-349. Vgl. 321, noot 109: „Die Doppeldeutigkeit des Terminus „kardia” hat sich bis heute erhalten, vgl.: Kardiospasmus als Bezeichnung für den Krampf des Mageneingangs, wohingegen Kardiologie die Lehre von den Herzkrankheiten bedeutet.” In de studie van W.L. Braekman, Medische en technische Middelnederlandse Recepten […]. Gent, 1975, wordt seduare opgesomd onder de middelen „die droue herten verbliden ende starken ende al den lichaem […]”. (Citaat op 150).
194
dat met de tekst werd beoogd. Het „betere” publiek zal hebben opgemerkt dat die „domme” volksvrouwen met betrekking tot de naam van het kruid wel de klok hebben horen luiden maar niet precies weten waar de klepel hangt. Maar is de aanduiding wel zo dom? Men dient onzes inziens de kwestieuze vorm zassemare op te vatten als een fraai product van „weldoordachte” volksetymologie15. Daarbij gold het volgende principe. In de volkstaal was het gebruikelijk dat het middel de naam kreeg, waartegen het diende. Zo helpt speenkruid tegen „spenen” (aambeien), slangenkruid tegen de slangenbeet, tandkruid tegen tandpijn, enzovoort. Ook in het onderhavige geval worden middel en kwaal met elkaar in relatie gebracht. Het kruid met de voor het volk ongegrijpelijke naam sedeware, middel bij uitstek om bij de patiënt eetlust op te wekken en walging te bestrijden, wordt onder invloed van het objectief satsa(e)m tot *satsa(e)m-ware verbasterd. Het woord satsa(e)m betekent volgens het MNW: „De eigenschap van verzadigen hebbende, waarvan me spoedig genoeg krijgt”. Hieruit heeft zich dan, zo nog steeds het MNW, de betekenis „walglijk”, „terugstootend” ontwikkeld. Na deze volksetymologische ingreep weerspiegelt de naam van het middel de kwaal: het zatte, over-verzadigde gevoel, de walging die alleen al het zien van voedsel bij de patiënt ontstaat, kunnen worden bestreden met *satsam-ware. Men zou de nieuwe naam met „zatmaak”-kruid (of met „walg”-kruid) kunnen weergeven. Deze ontwikkeling lijkt des te meer aannemelijker omdat het verwante werkwoord saden (= sat maken) (MNW.: „Iemand verzadigen, iemands honger stillen, hem zoveel voedsel geven als hij verlangt of noodig heeft”) ook in de aan sedeware herinnerende variant seden blijkt voor te komen. De ts in satsam/ satsaem werd later, zo laat het MNW zien, tot ss (sassaem, *sassam) geassimileerd. De overgang van -ware naar mare is als assimilatieproduct onder invloed van de -m van sassam (*sassam-mare) te verklaren16. De a in het suffix -sam werd in onbeklemtoonde positie tot een toonloze e afgezwakt. De zo ontstane vorm sassem wordt in het MNW vermeld; sassem leeft nog steeds als archaïstische vorm in de betekenis „zat” („dronken”) in het Gentse voort17. Ten gevolge van onjuiste afbreking ontstond tenslotte 15 Vgl. bijvoorbeeld J. van Dam, Handbuch der deutschen Sprache. Bd. I: Einleitung und Lautlehre. Groningen, 1958: „Die Veränderungen, die man unter dem Namen Volksetymologie zusammenfaßt, sind Wandlungen der Wortgestalt […] bei denen sich an etymologisch undurchsichtigen Wörtern eine Umbildung unter dem Einfluß bekannter sinnvoller Wörter vollzieht” (p. 178). 16 De gebruikelijke assimilatievorm sassam (< sadsam) wordt in het MNW genoemd. De assimilatie aan m komt in het Mndl. veelvuldig voor, vgl. A. van Looy (zie noot 7), paragr. 104. (Bijv.: columme < columbe en vervremen < vervre(e)mden). 17 Vgl. Gents Woordenboek, uitgeg. door L. Lievevrouw-Coopman, 1956. (Kon. Vlaamse Acad. voor Taal- en Letterk., Reeks 6, Nr. 68), s.v. *sassem: „dronken”, met de toevoegingen: verouderd, Bargoens.
195
de vorm zassamare zoals we die in het citaat aantroffen. Kortom, in de Brusselse tekst veronderstellen de vrouwen dat de half ondervoede passant, die kennelijk geen eetlust heeft en tegen alle voedsel walgt, ter bestrijding hiervan zassemare (sedeware) heeft gegeten. Dit middel zal die slappeling zeker van zijn kwaal afhelpen. Van „obscene insinuaties” kan hier echter geen sprake zijn. De sexuele implicaties, hoe spannend ook, blijven voor rekening van Pleij. J.H. WINKELMAN (Univ. Amsterdam)
196