on ik t
eel
apart k a v n el - ee e n o n, T ? tie loslate neel o op de kwes t en rs: g o ie g n m a io p ed o andere e eigen p n z a n v o Waar e en w k ra er Voorale paar uitsp en we een verzameld
Rudolf Steiner
Friedrich Schiller
wanneer hij speelt.” is slechts ten volle mens hij en is, ns me le vol wanneer hij ten “De mens speelt slechts de ur en filosoof, 18 eeuw) ute eela (Friedrich Schiller, ton ving…” t zich door wat ze opneemt uit de omge t eigenlijk steeds zichzelf op, ze ontwikkel “De diepinnerlijke individualiteit voed (Rudolf Steiner) tische element.” gen, eist het kind daarvoor een tegenpool, het drama “Wanneer we het intellectuele aan de leerstof toevoe (Rudolf Steiner)
“Al vanaf de kleuterklas verplaatst een kind zich spontaan in situaties en personen die het zelf niet is. In de kleuterklas worden kleine spelletjes gedaan waarin het in de huid van iemand anders mag kruipen. Het fantastische aan kleine kinderen is dat ze zó heel automatisch en vanzelfsprekend, volslagen onbevangen in een andere persoon duiken, dat je nog helemaal niet van toneel kan spreken. Het vanzelfsprekende spelen, het kunnen handelen in de verhaalwereld en de fantasie en de beelden die het kind door de taal, de platen en vertelling aangereikt krijgt, is ontzettend belangrijk. Het kind houdt de beelden niet stil en binnenin zich, maar hij wordt er deelgenoot van, op een heel andere manier dan bijvoorbeeld door kunstzinnige vakken. Het kind komt anderen tegen, moet spreken en omgaan met de ruimte waar het zich in bevindt.” (Arnout Henny, Nederlands Steinerschoolleraar)
“Via het spel wordt bij het kleine kind reeds een aanzet gegeven tot zijn biografie.” (Kurt Kehrwieder, Duits Steinerschoolleraar) 8
“Toneelspelen is een sociale bezigheid, die alleen maar kan dankzij de anderen. Je sociale gevoel ontwikkelt zich daaraan, het is heel gemeenschapsvormend. Het mooie van toneel en spel in de onderbouw is dat je de kinderen leert dat het fijn is om toneel te spelen. Het is heerlijk om een jasje aan te trekken en eens even iemand anders te zijn.” (Arnout Henny”) “In de bovenbouw zijn de leerlingen erg bezig met zichzelf, afgelezen aan de buitenwereld. Ze moeten positie gaan kiezen in deze buitenwereld. Er is een conflict tussen wat ze zijn, wat ze lijken en wat de wereld van ze verwacht, of wat ze denken dat de wereld van ze verwacht. In een vak als toneel kan je daar heel veel mee doen, het levert een waardevolle pedagogische bijdrage. Zonder direct die wereld in beeld te brengen kun je door improvisaties en speloefeningen de leerlingen hun eigen wereld laten meemaken, op een manier dat ze er deels instaan, maar ook toeschouwer zijn.” (Arnout Henny) “Zo zien we dat de noodzaak van toneelspelen tijdens de derde zevenjaarsperiode (vanaf 14 jaar) gebaseerd is op de mens als spelend wezen.” (Kurt Kehrwieder) Verzameld door Lucie Sprangers
terklas u e l k e g n in d e l n als inleidin e p s om hier metee l el vo e ’. en en e el ep sp ro n To n ‘sprookje jn als ik me ge ters anders da rwonderd zi
eu jullie niet ve elspelen bij kl en velen van t wat is tone an w n, ve ij Wellicht zull te schr es vertellen’ over ‘sprookj
Wie vertrouwd is met de Steinerpedagogie weet zeker hoe belangrijk de sprookjes in de kleuterwereld zijn. Niet zomaar sprookjes, maar vooral de sprookjes van de gebroeders Grimm. Omwille van hun prachtige beeldentaal zijn zij als voedsel voor die kleine kleuterzieltjes. Doordat een kleuter nog in een andere wereld vertoeft dan de volwassene, in een innerlijk gebied dat bij de meeste volwassenen verloren is gegaan, is de wereld van sprookjes juist die wereld van waaruit de kleuterziel kan gevoed, gesterkt en vaak ook genezen worden. Wie heeft niet de kostbaarste herinneringen bewaard aan het sprookjes vertellen in zijn kinderjaren. Gelukkig de mens, die terug kan zien op zulke uren waarin niets bleef zoals het was! Waarin alles nog een stem had, waar een toverwoord verlossing kon brengen. Waarin niets dood of verstomd was… Daar zit aan de rand van een bron een pad… maar het is geen pad, straks zal het een stralende prins zijn. Daar vliegt door de lucht een sneeuwwitte zwaan… maar het is geen zwaan, hij wordt de machtige helpende broeder van de gevangen prinses. Daar is de domme zoon… de jongste van drie, een domoor, onnut, niet in staat tot handelen… maar hij is niet dom. Na veel wedervaardigheden zal hij troon en scepter erven! Heerlijke uren waarin kindjes steeds weer hetzelfde lievelingsverhaal, dat ze al woord voor woord kennen, opnieuw willen horen. Hoe schitteren hun oogjes, hoe aandachtig luisteren ze naar ieder woord, hoe leven ze mee met iedere gebeurtenis. Ze kennen elk woord en ze hechten er enorm veel waarde aan dat elk beeld en elk woord verteld wordt zoals ze het kennen. En vanuit dit kennen en herkennen komt het sprookje tot leven! Laten we nu eens de deur van de kleuterklas op een kiertje zetten en binnensluipen in de magische wereld van koningen en koninginnen, prinsen en prinsessen: ’t Is Paastijd en gedurende twee weken wordt het sprookje van het ezeltje verteld. De weken zijn nog niet voorbij of de vraag valt al:
“En juf, gaan we daar dan ook toneel over spelen?” Hoe kan ik weerstaan aan die verlangende vragende oogjes. Natuurlijk wordt er toneel gespeeld. En ja, na een paar dagen merk ik weer hoe de oudste kleuters alles in handen nemen. Ze weten precies hoe ze de klas kunnen omtoveren in een waar decor. Stoelen worden omgetoverd in tronen, standaards en doeken dienen tot het bouwen van de slaapkamer, poppenstoeltjes, tafel en serviesje worden in het paleis gebracht en het huisje van de speelman krijgt ook nog een plaatsje. Oei, de bron met het spiegelklare water mag zeker niet vergeten worden. Alle rolletjes worden verdeeld en alsof je het kon raden… iedereen wil zeker het ezeltje zijn of de wondermooie prinses. De kleertjes worden aangetrokken en het geliefkoosde ezelsvel, dat later wordt afgegooid, krijgt grote bewondering. Ikzelf zit in mijn vertelstoel, klaar om het sprookje te vertellen en Servaesje wil voor de zoveelste keer de muziek spelen. De begintonen klinken door het klasje en meteen dalt de stilte als een zijden sluier over de kleutertjes neer! Ik vertel het sprookje en de kindjes spelen wat ze horen, dit is wel de allereenvoudigste vorm en ook de meest kleuterachtige. Maar enthousiast en verbaal als kleuters kunnen zijn, kunnen ze iedere spreektekst letterlijk opzeggen. Vooral de oudste kleuters Hannah, Liafail, Ona, Stef, Arne, Matthias, Ruben en Gilles laten zich goed horen. De kleintjes zijn nog liever toeschouwer en genieten volop van het echte toneel. Een kostbaar moment, telkens weer opnieuw voor de kindjes maar zeker ook voor mezelf is wanneer het ezeltje trouwt met de wondermooie prinses… maar hij is geen ezeltje, hij wordt een mooie prins en hij leefde in pracht en heerlijkheid tot aan zijn einde… Marleen Vancoillie
9
on jij t
e e lt
onderbouw e d n i l e e To n
Kinderen verkleden zich graag. In de kleuterklas zijn ze in het vrij spel met het grootste gemak vader, boom of trambestuurder.
In de eerste klas spelen ze voor het eerst ‘echt’ toneel. Het is een sprookje, want volkssprookjes zijn de vertelstof van de eerste klas. Het hele avontuur begint op de dag dat juf het sprookje vertelt. Elk kind is er diep door geraakt. Het verhaal staat op rijm, dat ondersteunt het geheugen. De kinderen spreken het elke dag. De klas is blij en enthousiast en leert heel snel de tekst; iedereen kent alle rollen. Er komen ook liedjes en fluitmuziek bij en er wordt gezocht naar gebaren die passen bij het verhaal. De kinderen brengen plezierige vondsten en leuke ideeën aan en iedereen speelt elke rol. Dan komt het spannende moment waarop ze zullen weten: Wie zal ik zijn? Ze hebben aan juf verteld wie of welke rol ze nu het allerliefst zouden willen zijn. En juf heeft geluisterd en gekeken en geeft elk kind zijn rol. Op de toneelzolder passen ze hun kleren en in de klas tekenen en schrijven ze de uitnodigingen. Nu zijn ze klaar voor de grote dag. Als in de zaal de lichten uitgaan, spelen ze met ernst en overgave. Na het applaus zijn ze een beetje moe, maar vooral fier en tevreden. Zo werken de kinderen van de jongste klassen van de onderbouw in de toneelperiode.
Toneel en cultuurperiodes
In de onderbouw zijn de toneelstukjes gerelateerd aan de cultuurperiodes. Steiner gaat er immers van uit dat een kind gedurende zijn lagere schoolleeftijd in een versneld tempo de voorbije cultuurperiodes van de mensheidsontwikkeling doorloopt. In een eerste klas spelen de kinderen sprookjes omdat dit tot hun leefwereld behoren. In de zesde klas spelen ze vaak de Romeinen omdat hun beleving op die leeftijd sterk overeenkomt met de Romeinse cultuurperiode. 10
In de derde en vierde klas maakt elk kind zich los uit de groep spelers om een stukje van het verhaal ‘alleen’ te spreken en te spelen. Dat is spannend, maar het kind weet dat juf en de hele klas hem of haar steunt. Achteraf voelt het zich trots en tevreden: het groeit eraan. In de vijfde en de zesde klas willen de kinderen meer participatie in de tekst en in de uitvoering. Ze geven ongezouten hun mening over mekaars spel. Op het podium staat ieder er nu ook ‘letterlijk’ alleen voor. Door mimiek, stem en gebaren tonen ze dat ze het verhaal begrijpen. Het kind beleeft een intens vreugdegevoel wanneer het ontdekt dat zijn personage ‘hem’ is. Dat het leeft en dat hij het is die het tot leven heeft gewekt. Dat is de magie van het toneelspel. Marie-Thérèse Cosijns
1° Klas: de sprookjes 2° Klas: de fabels en legenden 3° Klas: het Oude Testament 4° Klas: de Germaanse mythologie (de Edda) 5° Klas: de oosterse en Griekse mythologie 6° Klas: de Romeinse sagen 7° Klas: de volksvertellingen en de ontdekkingsreizen 8° Klas: de verhalen der cultuurvolkeren, de uitvindingen, de industriële revolutie
den d i m e in d To n e e l
Wanneer ik op de middenbouwspeelplaats kom doemt, zodra ik uit het ‘kleutergangetje’ kom, de recreatiezaal op. Dit gebouw wordt vaak ‘het Volk’ genoemd. Het schijnt dat het bij aankoop vol Jommekes lag. Vaak schieten mijn gedachten dan naar Jommeke. Ik weet nog heel goed hoe één van de Jommekes een grote indruk op me maakte. Om de een of andere reden waren alle volwassenen kinds geworden. Noodgedwongen namen de kinderen de verzorging en de opvoeding van de volwassenen nu voor hun rekening. Die strip kan onmogelijk voor middenbouwers geschreven zijn. De kinderen zijn namelijk: ‘de kinderen’, een groep, een collectief, een groepsziel. Bij de middenbouwers zie je dat verdwijnen; snel verdwijnen, want dat proces is al in de zesde klas ingezet. Het zijn geen kinderen meer, het worden individuen. Soms gaat dat gepaard met enige trots. Hooghartig worden oude afspraken met ouders en leerkrachten nu afgewezen. “Ik ben toch geen kind meer”. Anderzijds verschijnen bij deze jongeren (geen kinderen meer) allerlei verdedigingsmechanismen. Diep van binnen voelen deze jongeren iets vreemds. Ze weten niet precies wat het is maar ze weten dat het iets heel eigens is. En ze willen het kost wat kost beschermen. Zo kan het dat ze bijvoorbeeld als een volwaardig individu beschouwd willen worden, maar zich tegelijk fanatiek overgeven aan een kuddegeest. Ogenschijnlijk offeren ze hun ontluikende individualiteit op. Niets is minder waar. Oppervlakkig gedragen ze zich geconformeerd, maar dat is vaak enkel om de aandacht af te leiden van hun innerlijk dat ze rustig en onbedreigd willen laten rijpen.
bouw
Toneel gaat voor de leerlingen in de middenbouw (mijns inziens) verder dan in de onderbouw en dieper dan in de bovenbouw. Vaak durven achtsteklassers het zelfs gewoon niet. Reeds lang verworven dramatische vaardigheden lijken als sneeuw voor de zon te verdwijnen. Pas tijdens de opvoering komen die vaardigheden weer aan de oppervlakte. Aan de ouders durven ze zich te tonen. Maar tijdens de periode zijn de klasgenoten het publiek. En dat is eng. Toneel in de middenbouw leert een nieuwe vaardigheid: iemand zijn. Iemand die niet is als de anderen. Iemand aan wie je ook uiterlijk kan zien dat er innerlijk iets unieks en belangrijks is. Dat is het pedagogische belang van toneel in de middenbouw. Het gaat om een innerlijke en individuele vaardigheid: de leerlingen leren iemand zijn. Doorheen de wervelwinden van verdedigingsmechanismen, kuddegeest, geestdoding door visuele of auditieve sensatiezucht, hormonen,… doorheen dit alles je verbinden met een personage. Als voorbereiding op die ene reusachtige opdracht van de moderne mens: het zich verbinden met zichzelf. Met die moeilijk bereikbare schat, daar, in het midden van al die verdedigingsgordels, als in een kasteel of een burcht. Bart Vancraeynest 11
e ton j i h
e lt
arijns, regisseur iew met Steven M
Interv
en leraar
Steven herinnert zich, als oud-leerling van onze school, nog het best de stukken waar hij in de 8ste, de 10de en de 12de klas in meespeelde: dat waren respectievelijk ‘Jeanne d’Arc’ van Anouilh, ‘De ingebeelde zieke’ van Molière en ‘Bloedbruiloft’ van Garcia Lorca. In die tijd speelde hij ook af en toe mee in het NTG. Pas op zijn 20ste, toen hij in Stuttgart bij een toneelgroep terechtkwam, besefte hij dat hij inderdaad ook toneel wou studeren. Die toneelopleiding volgde hij in Waarom hecht men op een Steinerschool zoveel belang Dornach en Stuttgart waar hij telkens twee jaar bleef. aan toneelspelen? Nadien werkte hij een tijdje in Londen en ook even in Steven: Toneel heeft zoals ik daarnet al vermeldde een spiegelende Berlijn. Sinds een drietal jaar is hij terug in België, en functie, om die spiegelende functie te kunnen waarmaken, wordt veel moed gevraagd. Je moet veel moed hebben om daar gewoon op neemt hij elk jaar enkele toneelperiodes in de middenhet podium te gaan staan en een tekst op te zeggen of in een rol te en bovenbouw op. Welke ervaring bracht je ertoe om te beslissen toneel te gaan studeren? Steven: De kracht die je kunt hebben als groep. Dat verwonderde mij: hoeveel kracht er van uitgaat wanneer een hele groep zich op hetzelfde focust; wat je daardoor aan een publiek kan meedelen zowel op gevoelsvlak als op het bewegingsvlak als op het intellectuele vlak Door een rol of een karakter te spelen houdt je het publiek eigenlijk een spiegel voor. Je speelt een klein stukje wereld waarin iedereen wel één of andere eigen situatie of een stukje van zichzelf herkent. Je dient als spiegel voor de maatschappij en dat vind ik heel interessant omdat je in het theater bezig bent met de echte substantie en met het essentiële van wat in de maatschappij plaatsvindt. En mijn vraag is ook: wat kan ik daarmee als mens toevoegen aan deze maatschappij. Voor mij is dit wel essentieel. Als je echt modern theater wil maken, moet je voeling hebben met de tijdsgeest. Wat niet noodzakelijk betekent dat je interesse moet hebben voor politiek of sport of economie. Je kunt ook op een heel andere manier de tijdsgeest vatten. Je kunt die ook in de supermarkt vinden door daar met mensen in contact te komen. 12
kruipen zonder je daarvoor te schamen. Theater vraagt moed aan de kinderen. Anderzijds is het bij theater zo dat je daarvoor geen instrumenten hebt. Als je viool speelt heb je je viool of als je boetseert heb je klei, maar bij theater heb je enkel jezelf. Theater confronteert je zeer sterk met jezelf. Wanneer kinderen toneel spelen komen ze met zichzelf in contact, met hun kwaliteiten en hun gebreken, hun eigenschappen en hun vaardigheden, hun sterke en hun zwakke kanten. Toneelspelen omvat dus een belangrijke educatieve factor en daarom is theater volgens mij zo belangrijk op school.
Hoe krijg je kinderen zo ver om voor 200 mensen op te treden? Steven: Door ze vooral veel zelfvertrouwen te geven en door intensief met hen te werken. Voor enkelen is dat geen probleem, die moet je eerder afremmen in hun hoogmoed of in hun show. Bij de meesten vraagt het inderdaad veel kracht en energie om hen te overtuigen van hun eigen moed, want het is niet voor iedereen vanzelfsprekend op het toneel te staan en je daarbij in te leven in een rol en niet jezelf maar die rol te spelen. Dat is het andere aspect van toneel, je leert in een ander karakter te duiken. Je komt daardoor weg van jezelf. Aan veel leerlingen brengt dit veel bij wat zelfovertuiging en zelfkennis betreft.
Kunnen pubers dat? Op die leeftijd zijn ze toch meest met zichzelf bezig? Steven: Dat is juist. Ik merk dat een 12de-klasser daar al veel meer maturiteit heeft. Maar ook in de 10de klas beginnen ze oog te krijgen voor kwaliteiten, andere karakters buiten zichzelf. Een dergelijke confrontatie van de leerlingen met zichzelf levert waarschijnlijk ook zeer intense contacten op tussen leraar en leerling? Steven: Inderdaad, dat is heel intensief en in die zin ook heel broos. Je mag niets te veel zeggen, maar ook niets te weinig. Je moet als leraar zeer wakker zijn over wat je zegt en hoe je het zegt. De één verdraagt een stootje, de ander helemaal niet. Maar het schept inderdaad een band. Leerlingen komen op de speelplaats naar mij toe. Ik vraag me af of je op zo korte tijd een dergelijke intensieve band kan opbouwen met leerlingen als je bvb wiskunde of andere intellectuele vakken geeft. Hoe ervaar je de jeugd en hun vaardigheden in toneelspelen? Steven: Je merkt dat jonge mensen vandaag soms al heel vroeg met zware onderwerpen bezig zijn, bvb pedofilie. Niet dat ze dat daarom zelf ervaren hebben, maar door de media worden ze ermee geconfronteerd en ze spreken er met elkaar over. Aan de andere kant staan ze veel meer open voor spirituele thema’s dan ikzelf op hun leeftijd. Zij spreken heel normaal met elkaar over het bovenzinnelijke. Wij in die tijd vonden dat allemaal belachelijk. Ik begeleid nu twee eindejaarswerken van leerlingen die een theaterstuk willen schrijven. In beide stukken komt een engel voor. Een ander voorbeeld is het toneelstuk dat ik met hen speelde, dat had ook een religieuze thematiek. Ik beweer niet dat de leerlingen het stuk te gronde begrepen, maar ze staan wel open voor de thematiek. Misschien ligt het wel in de tijdsgeest, dat het spirituele normaler is. Wat niet betekent dat een dure walkman hebben ook heel normaal is voor hen. Wat je daarnet zei over moed vinden, is dat de expliciete bedoeling van de Steinerpedagogie? Is toneel daarvoor het middel? Steven: Dat is niet exclusief het terrein van toneel. Ook als je voor een spreekbeurt of voor de presentatie van je eindwerk voor een hele klas moet staan heb je moed en kracht nodig. Leerlingen moedig leren zijn is anderzijds maar een klein onderdeeltje van de ontwikkelingsweg die de Steinerpedagodie wil ondersteunen. De
Steinerpedagogie wil het spoor van het louter intellectuele onderwijs doorbreken, het wil ook met innerlijke kwaliteiten werken. Moed is een van die innerlijke kwaliteiten. De jongeren halen hun kracht en moed uit het feit dat ze een rol krijgen die deels op hun lijf geschreven is, deels niet. Er moet altijd een raakpunt zijn met de eigen persoon, met iets waarmee ze zich kunnen verbinden, maar dat toch niet helemaal henzelf is; daardoor leren ze langs die bij de hand liggende kwaliteiten andere kwaliteiten te ontdekken. De rol is deels henzelf, maar deels moeten ze ook iets nieuws ontdekken... Het repetitieproces leert hen dat ze andere kwaliteiten kunnen ontdekken. Dat wekt interesse en geeft moed. Ze merken dat de afstand naar het vreemde niet onoverbrugbaar is. Iets wat je niet kent, maar waarvan je beseft dat het grijpbaar is, dat ‘kietelt’. Daardoor ontwikkelen ze ook de ambitie, de wil om iets goed te doen. Het is een heel proces dat ze hierbij doormaken. Wat betekent het voor de leerlingen als ze die moed uiteindelijk gevonden hebben en een mooie voorstelling gaven? Steven: Dat is door niets anders te vervangen. Dat zijn heel diepe ervaringen die ze meedragen. Ik merk dit ook bij mezelf: je hebt gewerkt, afgezien, innerlijke processen doorgemaakt die niet vanzelfsprekend waren. Als het dan lukt is het vergelijkbaar met de beker van België winnen in het voetbal, zoiets. Het is iets groots wanneer het je lukt iemand anders te spiegelen voor de ogen van bvb je ouders. Ouders staan trouwens zelf ook vaak versteld over de prestatie van hun kinderen. Ouders en leraren zien soms wonderbaarlijk veranderde jonge mensen voor zich. Je kunt dit soort transformaties ook alleen maar door het theater bereiken omdat theater dit precies vraagt. Iedereen heeft altijd een rol? Steven: Het moeilijkst voor mij is vaak om een stuk te vinden waarbij inderdaad iedereen kan meespelen. Dat is een belangrijk onderdeel van mijn werk, stukken vinden die je met 20 man kan spelen, thematisch interessant zijn voor die jonge mensen en hen aanspreken. Wilhelm Tell, Don Quichote, het zijn vaak de grote thema’s?
Steven: Ja, maar je moet die thema’s wel op hun maat snijden. Interview: Wim Poté. Bewerking: Marnix Schaubroeck. 13
e ton j i z
e lt
t Br
ew me Intervi
vere
e Sloo igitte D
De keuze van een toneelstuk
‘Mensen hebben het moeilijk om dingen te doen. Zij stoppen bij wat ze moeten doen. Wanneer je hen kan bewegen, motiveren om iets meer te doen, dan zit je in een creatief proces’. De passie voor het toneel zat er bij Brigitte al van kindsbeen in. In de lagere school vertelde ze iedereen steevast dat ze actrice ging worden. Dictie, voordracht en toneel vulden haar vrije tijd en op de planken voelde ze zich een koning te rijk. De dag dat ze zich liet inschrijven voor het ingangsexamen in de Herman Teirlinck studio werd ze door haar moeder tot de orde geroepen: “Het leven is geen komedie, toneel is geen studierichting”. Brigitte nam afscheid van een droom en volgde studies verpleegkunde. Door dit terughouden kon haar droom rijpen en, gelukkig voor ons, in de school terug ontwaken. De Kerstspelen waren Brigittes eerste toneelervaringen binnen de school, die later uitgebreid werden met het Paasspel. ‘En toen kwam Piet De Meulenaere op de school… hij tilde toneel op tot meer dan een zuiver pedagogisch project,’ stelt Brigitte. Het pedagogische bleef centraal maar de gepaste kleding, de juiste belichting, het aanvullende decor gaven net die extra dimensie, een verrijkend surplus. In zowat alle klassen stond zij samen met Rudiger ( haar echtgenoot) vele klasleraren met raad en daad bij in de toneelperiodes. Sinds enkele jaren begeleidt zij in de bovenbouw als toneelleerkracht enkele toneelperiodes en zij is de regisseur van grootse producties zoals ‘Scrooge’, ‘Anatevka’ en ‘De Tovenaar van Oz’. 14
De keuze van een toneelstuk behoort voor Brigitte tot de allermoeilijkste opdrachten. Zij schrijft dit toe aan het feit dat ze de meeste kinderen goed kent en dikwijls voeling heeft met de sfeer in de verschillende klassen. Bij de keuze van een stuk heeft zij steeds de klas en de leerlingen voor ogen. Resoneert deze klas meer op de hoofdpool (het intellect) of meer op het middengebied (de gevoelswereld)? Gaan de leerlingen als klas meer in de actie of verkiezen ze terughoudendheid? Welke kwaliteiten zijn er aanwezig? Wanneer je hierrond een beeld gevormd hebt moet je de keuze maken of je met je toneel met de klasstroom meegaat, of via het toneel net de mindere krachten wil activeren. Een voorbeeld: één van de vorige tiende klassen was vanuit hun interesse sterk gericht op wetenschappen, wiskunde, computers,… Als klas was het een denkklas. Als regisseur heb ik toen geopteerd voor een moeilijk stuk over wetenschappers in de psychiatrie (‘De fysici’ van Dürenmatt). Het was een zware thematiek waarin ze zich uiteen konden zetten met filosofieën die voor hen een uitdaging waren. Nu ze ondertussen twaalfdeklassers geworden zijn kies ik juist een romantisch stuk als ‘Don Quichot’ om de tegenpool te activeren. Bij ‘Don Quichot’ zal niet zozeer de moeilijkheidsgraad van de tekst een rol spelen maar vooral het fantasierijke spel, waar die klas spontaan niet toe nijgt. Een nieuwe uitdaging ligt voor hen. “En dat is zo mooi aan toneel. Theater is ontwikkeling bij uitstek. Het is een middel om je te ontwikkelen aan jezelf” . Op de scène ben je je personage, je kijkt naar jezelf als was je een ander, en toch blijf je jezelf. Voeg daar het groepsproces aan toe waarbij iedereen aan zichzelf werkt en we samen als groep werken, en je krijgt een beeld van het belang van toneel in het onderwijs. In de Steinerscholen is toneel is niet zomaar een stukje spelen. In de toneelstukken willen we de leerlingen de kans geven zich te verbinden met het wezen dat ze zijn.
In de onderbouw relateren we toneelstukken daarom aan de cultuurperiodes. In de bovenbouw (klas 9 tot 12) proberen we te bereiken dat de leerlingen zich via de toneelstukken kunnen spiegelen aan iets hoger, dat men nog niet is. We proberen iets aan te bieden waar ze zich kunnen aan optrekken. Zij krijgen de kans om in een bewustzijnsproces te komen met ‘iets’ dat ze nog niet zijn, maar waar ze door middel van het kunstzinnige groepsproces in de toneelperiodes zich even kunnen mee uiteenzetten. Je ziet de groep dan in elkaar klitten, zichzelf even optillen en echte sociale banden creëren. Soms komen mensen mij vertellen “Ik kan niet meer dezelfde zijn”. Dit geeft aan dat dit ontdubbelingsproces sporen nalaat. De taak van de regisseur De rolverdeling vindt Brigitte meestal geen probleem. Zij maakt hierbij dankbaar gebruik van haar voorkennis over de leerlingen door haar veelvuldig actieve aanwezigheid op de school. Zij kent heel wat kwaliteiten van leerlingen en probeert die in de rolverdelingen in te passen. “Belangrijk is dat je niet aangeeft hoe het ‘moet’. Einddoelen vooraf stellen zijn hier niet van toepassing. Je kan richtingen aangeven, veel open ruimte laten en vertrouwen. Risico’s nemen hoort bij de job.” Met je decor kan je ondersteunend werken, ruimte scheppen of net de ruimte inperken. Soms vul je attributen aan om de leegte op te vullen, soms schrap je allerlei attributen omdat ze er door hun levendig spel over struikelen. Het decor mag geen ballast zijn, maar moet net vrijheid geven.
Op de kledij is Brigitte zeer streng. Deze moet mooi zijn en afgewerkt. Zij moet bijdragen tot het kunstzinnige product. Dankzij dit veeleisend zijn heeft Brigitte, gebruik makend van de naaikwaliteiten van vele ouders, een toneelzolder vol kleren verzameld die zeer veel geld waard is. In het hele proces, vanaf de stress om een toneelstuk te kiezen tot de eindopvoering moet je minstens op 2 periodes rekenen waarin je een inzinking krijgt. Twijfels en muizenissen spoken door je hoofd bij het doorworstelen van de tekst met de acteurs. Een tweede moeilijke periode is de week voor het eigenlijke optreden: gaat het lukken? Gaan ze het echt pakken? Gaan ze kunnen tonen wat je ermee bedoeld hebt? Bij de opvoering zit Brigitte graag kort bij haar acteurs en wil ze graag kijken naar wat ze gedaan heeft. Zij blijft niet in de coulissen maar zet zich bijna altijd op de eerste rij van het publiek. Een moment van overgave, waarbij een stuk stress wegvalt en een vertrouwensvol loslaten in de plaats komt. “De groep die dan voor jou staat en het toneel op de planken zet, stond aanvankelijk rondom jou. Die groep ontwikkelde zich en komt los van jou. Op het moment van de opvoering heb je de groep losgelaten zoals bij een geboorteproces. Er is even een gevoel van neutraliteit.” Wanneer het doek valt, de decors opgeruimd zijn en de eerste reacties verteerd, voelt Brigitte een grote eenzaamheid. “Ik val in een groot gat, hoe bevredigend en goed het ook was”. Ze heeft dan even nood om zich terug te trekken, pas dan voelt ze met hoeveel kracht ze zich met de toneelperiodes verbonden heeft. Interview: Dirk Mombaerts 15
e ton j i w
len
n i e u w e k la s n j i m t e m het podium p o l a a m e t De eers
Mijn eerste toneelperiode en het toneelstuk ‘Daens’ vergeet ik nooit meer. Ik wist eerst niet wat ik er kon van verwachten. Eigenlijk dacht ik alleen maar aan alles wat met toneelspelen te maken had. Maar het was meer. Het was iets van de klas. Het ging niet alleen over Daens maar ook over hoe wij ons voelden bij het uitbreken van de oorlog in Irak. Maar eerst wil ik stap voor stap vertellen hoe ik onze toneelperiode ervaren heb. Onze juf gaf eerst wat uitleg over het toneel. Daarna moesten we ons voorstellen, zeggen wat we van het toneel verwachtten, welke rol we vorig jaar kregen en of we die goed vonden of niet. Over vorige rollen kon ik niets vertellen maar de anderen wisten duidelijk wat ze wel of niet wilden. Toen kregen we een script. De juf had naar onze voorstelling geluisterd en had hier en daar wat opgeschreven. Toen iedereen een script had liep ze de rij af en vertelde welke rol we mochten lezen. Die rol lag nog niet vast. Het was enkel lezen. Ik kreeg meteen de rol van Louise (de vrouw van Pieter Daens). Ik vond dat wel een leuk begin. Het heeft wel een paar dagen geduurd voor het hele script gelezen was. Dan kwam de echte rolverdeling. Juf Brigitte vroeg ons een stukje uit te kiezen. Het moest niet zomaar een stukje zijn, het moest het stukje zijn dat het best bij ons paste. Bij mij was dat een stukje waarin Louise nogal boos was op Pieter. Ik had schrik om dit voor de klas te brengen maar iedereen vond het goed en ik voelde me opgelucht. Nu moesten we zeggen welke rol ons het meeste aansprak of welke rol juist niet. Dit was beslissend voor onze rol op het podium. Ik koos voor Louise omdat deze persoon een krachtig iemand was die wist wat ze wou en daarvoor ook opkwam. Ze moest wel goed en overtuigend zijn, dat vond ik dan weer wat moeilijker. Ik kreeg uiteindelijk de rol. Ik was Louise en daar was ik zeer blij mee. Het spelen kon beginnen. 16
Bij het leren van de rollen confronteerde de juf ons met allerlei vragen om ons beter te kunnen inleven. Het waren vragen zoals: hoeveel kinderen heb je? Wat eet je het liefst? Welke kleur zie je graag? Dit waren soms gemakkelijke vragen maar er waren ook moeilijke vragen. Ik kon snel in mijn rol komen en dat maakte het spelen voor mij wel heel leuk, maar niet altijd eenvoudig. Enkele scènes vond ik moeilijk: een zoen geven aan Adolf of mij stevig laten vastpakken door Pieter. Dat gaf me een raar gevoel omdat ik nog niet goed geïntegreerd was in de klas en de afstand tussen de klasgenoten minder dicht was dan op het toneel. Ook de spanning bracht ons wat dichter bij elkaar, zoals bij de generale repetitie. Ik had kriebels in mijn buik maar gelukkig werden we verwend met heel lekkere spaghetti. Die verdreef mijn kriebels wel een beetje. Het was een heel aparte sfeer. Er werd veel gelachen en dan waren we weer heel ernstig als we dachten aan de oorlog in Irak die juist uitgebroken was. Graag wil ik eindigen met het beeld dat telkens naar boven komt als ik terugdenk aan het toneel. Het fragment is de laatste scène waarbij Louise helemaal alleen in één spot staat. Ik vertelde over de dood van Adolf, hoe andere mensen dat aanvaardden en hoe we alles verloren hadden: ons geld, onze kleren, onze kinderen… Gevoelens van ontgoocheling, woede, frustratie maakten geleidelijk plaats voor strijdlust. En in die strijd tegen onrecht staan we niet alleen. Iedereen kwam toen rond mij staan. Dat gaf mij een sterk en warm gevoel. Toen het gedaan was en ik mijn laatste woorden sprak riepen we allemaal: VRIENDEN… VIRENDEN… VRIENDEN… En sommigen riepen uit: Tegen het onrecht in de wereld!!! Tegen de oorlog in Irak!!! Voor de vrede!!! De woorden VRIENDEN… VRIENDEN… VRIENDEN… zinderen nog steeds na. En niemand weet hoe belangrijk deze voor mij zijn. Soetkin Lootens klas 8A - 14 jaar
el d eindtone g a la s e g n e E Is toneel belangrijk om je eigen persoonlijkheid te kweken, of is het louter tijdverdrijf? Ik kan me goed voorstellen dat sommige mensen, die nog nooit een toneel hebben ingeoefend en opgevoerd, niet beseffen wat voor kracht een toneelstuk kan hebben. Ook in mijn ogen was toneel ooit niets meer dan een spel dat je inoefent om dan aan een publiek voor te stellen. Ik beschouwde een periode toneel als vrije tijd. Maar als ik eens goed naga wat er allemaal met de groep gebeurt gedurende een toneelperiode, dan kan ik het onmogelijk ‘tijdsopvulling’ noemen, maar weet ik dat je dankzij een toneelperiode een spontaan leerproces ondergaat. Van zodra we met de klas aan een toneel werken, veranderen de meningen en gevoelens voor elkaar. Iedereen komt los van zijn eigen ideeën, kan en durft ze in de groep werpen om dan tenslotte een mooi geheel te haken met de draden van iedereen zijn gedachten. Samen klim je een hoge berg op, met aan de top een groot podium en een nieuwsgierig publiek. In het begin van de periode staan we nog allemaal aan de voet van de berg. De bergvoet heeft een enorme omvang en je voelt dat iedereen van de groep nog op zijn eigen staat, ver weg van alle anderen. Maar naarmate het toneelspel vordert en iedereen aan zijn klim is begonnen, komt de groep geleidelijk aan dichter bij elkaar. Als alles goed is verlopen ontmoet je de anderen nog voordat je de top heb bereikt. De laatste klim, vóór de perfectie, is zodanig stijl en moeilijk, dat je de anderen nodig hebt om samen de top te kunnen bereiken. Wanneer je in een groep toneel speelt, moet iedereen (van de kleinste tot de grootste rol) zich met het toneel verbinden. Maar buiten het spel dat je tot uiting brengt, moet je ook je medespelers en regisseur kunnen aanvoelen. Je mag je niet alleen als individu in het spel storten, maar moet je gevoelens blootstellen voor de andere spelers. Je lichaam moet zich losmaken van zijn eigen ‘ik’, om in een andere rol te kunnen stappen, terwijl je geest zich moet openstellen. Net zoals niet iedereen met even veel gemak een berg kan beklimmen en sommigen last hebben van hoogtevrees, is het ook voor velen moeilijk om hun lichaam vrij te laten in een toneel. Ze blijven teveel in zichzelf zitten, zijn bang om hun eigen stem luid te horen en durven zich niet ‘bloot te geven’ aan de andere spelers en het publiek.
Ik vermoed dat vele toeschouwers onderschatten hoeveel moed en doorzettingsvermogen ervoor nodig is om een toneel tot stand te brengen. Een toneel inoefenen gebeurt niet altijd even rechtlijnig en het is fout om te verwachten dat je in drie tellen al de top zal bereikt hebben. Er zijn momenten dat je plots terug in een dal staat, het toneelstuk hangt je de keel uit, de moed zakt doorheen je schoenen. Je vraagt je af waar je mee bezig bent en je twijfelt aan je eigen capaciteiten. Heb je nog wel genoeg moed over om de berg verder te beklimmen? Op zulke momenten mag je de regisseur niet wegdenken, hij of zij moet namelijk het sterkst van al in zijn schoenen staan. Hij is de enige die de moed niet mag laten wegzakken en heeft eigenlijk meer doorzettingsvermogen nodig dan de spelers zelf. De regisseur is het skelet van het toneelgezelschap. Heel het gebeuren steunt op hem, maar tijdens de opvoering kan niemand iets van hem opmerken en zit hij helemaal verborgen. Er is een lichaam rondom het skelet ontstaan. Een lichaam van beelden, improvisatie, originaliteit,... Het tot een goed einde brengen van een toneelperiode hangt natuurlijk voor een groot deel af van de spelers zelf, maar ligt ook grotendeels in de handen van de regisseur. Hij blaast de spelers enthousiasme in. Een regisseur moet streng durven zijn en moet zijn gezelschap in de hand kunnen houden. Hij is een leidersfiguur die ervoor zorgt dat de periode niet één grote chaos wordt. Hij moet een goede organisator zijn, die zeker van zijn stuk is en weet wat hij wil bereiken. Ik vind het een stuk moeilijker om een toneeltje in te oefenen zonder iemand die naar je kijkt en je aanwijzingen heeft, dan dat je een heel groot toneel in oefent met een regisseur. Je kan moeilijk van jezelf inschatten hoe krachtig je speelt en hoe dit naar de kijkers toe overkomt. Je hebt nood aan de aanwijzende en aanmoedigende woorden die de regisseur je toespreekt. Het verbaast me elk jaar opnieuw wat voor een kracht een toneel kan uitoefenen in een groep. Het is zowel een uitwendig als innerlijk proces. Je bent zichtbaar bezig aan een stuk dat bedoeld is om voor een publiek opgevoerd te worden, terwijl er in je respect is ontstaan voor de andere spelers. Dankzij een periode toneel komt er een opgelaten, zuiverend gevoel in de klas en hebben de contactgrenzen zich verlegd. Deze werking hebben tonelen en schoolreizen met elkaar gemeen. Je kunt een schoolreis en een toneel pas geslaagd noemen als je uit je ‘kot’ bent durven komen om samen met de andere klasgenoten te werken en denken. Als een klas na een toneel of schoolreis weer een hechte groep is geworden, hoef je eigenlijk niet meer te vragen hoe alles is verlopen, maar kan je als ouder of leerkracht gerust zijn dat je kind of leerling een mooie, leerzame periode achter de rug heeft. Elke Bastien, 12de klas 17
ton e i l jul
ele
n Gent. e kinderen op de Rudolf Steinerschool te Onze ervaringen met het toneel van onz
Met kinderen in zowel de kleuterklas, de onderbouw als de middenbouw hebben wij de voorbije jaren de kans gehad om uitgebreid te genieten van de vele toneelopvoeringen. Actief meespelen in een toneeltje begint reeds in de kleuterklas. Meester Bert vertelt daar elk jaar het verhaal van de ‘zeven raven’ dat door zijn kinderen simultaan uitgebeeld wordt. Doordat ieder jaar hetzelfde verhaal gespeeld wordt, is het voor de ouders een leuke manier om te ontdekken hoe je kind evolueert doorheen die drie jaren kleuterklas. Het toneelspelen van onze kinderen in de onderbouw is voor ons steeds een fantastische ervaring geweest waarbij wij steeds het gevoel hadden dat de leerkrachten streefden naar zo evenwichtig mogelijke rolverdelingen waardoor alle kinderen de kans hadden om zich volledig te geven. Leuk was de ervaring om het toneelstuk
‘Baldurs dood’ te zien in 2001 toen Dieter in de 4de klas zat en tevens dit jaar met Ruben in de klas van Meester Karel. Beide uitvoeringen waren anders opgevat maar hadden één ding duidelijk gemeen, de ingetogenheid en inleving waarmee de kinderen in het stuk opgingen. Ik wil eindigen met een grappige anekdote die aantoont met welke inzet en creativiteit de leerkrachten en de vele vrijwilligers te werk gaan in de decoratie en de kleding en met welke overgave de jongeren ook in de middenbouw nog aan het toneel deelnemen. Toen wij vorig jaar de opvoering van Queslito door de 8ste klas gingen bekijken, waren mijn ouders ook van de partij. Na de opvoering vroegen zij verbaasd hoe het kwam dat hun kleinzoon Frederik niet meegespeeld had. Waarop wij op onze beurt (lachend) vroegen of zij de ‘oude man’niet herkend hadden! Ann Verlot en Denis Schietse
Als kind heb ik zelf nooit toneel gespeeld, tenzij je die verplichte nummertjes op het schoolfeest of het zomerfeest van de turnclub wilt meerekenen. Nummertjes waar ik elke keer weer een bijrolletje kreeg. Mensen, kinderen die op de bühne staan en hun ding doen, zich totaal geven en zich kwetsbaar willen opstellen – dat is voor mij altijd iets geweest wat mij heel diep heeft geraakt. Toneel is voor mij een wereld waar ik helemaal induik. Niet alleen het verhaal maar ook de mensen die daar staan, neem ik op in mijn zijn. Als ouder op de Steinerschool school heb ik daar al die jaren enorm van genoten. Ik herinner me ‘De Rattenvanger van Hamelen’ met de volledige onderbouw in het Vleeshuis; Mozarts opera ‘De Toverfluit’, geregisseerd door Meester Xavier met zijn toenmalige achtste klas, in de Vooruit. Die enorme energie die uitging van die groep kinderen en de ‘meesters’ die bijna een titanenwerk leverden, dat was genieten van het eerste tot het laatste moment en nog dagen daarna. Bij mijn kinderen zag ik vooral dat de toneelperiodes de klas als groep sterker maakten. Alle akkefietjes en hopeloze discussies moesten even wijken voor een gezamenlijk doel. Hoe uitzichtloos de situatie soms kon lijken een paar dagen voor de generale, er werd altijd een oplossing gevonden. De kinderen en de regisseur, maar ook diegenen die zorgden voor decor, kledij, verlichting moesten zichzelf overwinnen en oplossingen zoeken voor alles en nog wat, vaak tot net voor het optreden. Dat zoekende en nooit afgewerkte vind ik een grote creatieve kracht. 18
Wat mij ook altijd deed opkijken was dat de kinderen hun eigen rol mochten kiezen en dat iedereen ook een rol te vervullen had. Dat was ik niet gewoon. Ik ken alleen regisseurs die werken met de ‘besten’. Als je goed was dan werd je daarin bevestigd, was je niet goed dan werd dat ook nog maar eens bevestigd. Neen, elk kind kreeg zijn deel en was daar verantwoordelijk voor. Ik herinner me Stoffel in de achtste klas: een cholerisch kind dat elk ding wou aanraken en het liefst nog even moest testen op zijn ultieme breekkracht. Hij had in ‘Eric en het Klein Insectenboek’, de rol van de kikker. Een kikker die constant aan het springen was. Zijn tomeloze energie vond een weg in een beweeglijke, speelse en humoristische rol. En Sieska, die toen eerder een stil en wat teruggetrokken meisje was: op het eindtoneel van de tiende klas speelde zij twee kleinere rollen: een stoere jager en een uitdagende hoer. Ik denk dat ze door die rollen hun eigen zijn even konden loslaten en in de huid van iemand anders kruipen. Ik hoop dat die nieuwe huid hen iets heeft geleerd. Ik, als fiere moeder, zat op het puntje van mijn stoel: doodsbang dat ze uit hun rol zouden vallen. Het is nooit gebeurd, denk ik; en als het al zo zou geweest zijn – ik heb het niet gemerkt en zij hebben het mij nooit verteld. Chantal Verrecas Moeder van Sieska, Maaike en Stoffel Dewaele, ex-leerlingen