Hoofdstuk 3
opnieuw veerkra c ht opbouwen
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
Waarom opnieuw veerkracht opbouwen even belangrijk is als CO2-uitstoot verminderen
‘Een veerkrachtig systeem is flexibel en divers. Het kan tegen een stootje. Een veerkrachtig perspectief erkent dat in een complexe en dynamische wereld verandering permanent is en elke voorspelling moeilijk. Het begrijpt dat wanneer je individuele onderdelen van een systeem manipuleert, je onbedoeld het volledige systeem verandert. Denken in termen van veerkracht is een nieuwe lens om te kijken naar de natuurlijke wereld waarvan we deel uitmaken en naar de door de mens gecreëerde wereld die we daar bovenop hebben gezet.’
Wat is veerkracht?
Ward, C. (2007) Diesel Driven Bee Slums and Impotent Turkeys: The Case for Resilience, www.tomdispatch.com
In de context van gemeenschappen en woonplaatsen verwijst veerkracht naar hun vermogen om niet te bezwijken bij de eerste tekenen van olie- of voedseltekorten en naar hun vermogen om met aanpassingen te reageren op verstoring. Het conflict met de vrachtwagenchauffeurs in Groot-Brittannië in 2000 biedt hier een waardevolle les. Binnen drie dagen werd de economie van het land op de rand van de afgrond gebracht. Het werd duidelijk dat het land nog slechts één dag verwijderd was van voedselrantsoenering en relletjes. Kort voor het conflict werd opgelost, schreef Sir Peter Davis, voorzitter van de supermarktketen Sainsbury’s, in een brief naar premier Tony Blair dat voedseltekorten ‘eerder binnen dagen dan binnen weken’ zouden optreden.2 De broosheid van de illu-
Het begrip ‘veerkracht’ staat centraal in dit boek. In de ecologie verwijst de term veerkracht naar het vermogen van een ecosysteem om te reageren op schokken van buitenaf en pogingen tot geforceerde veranderingen. Walker et al. definiëren het als volgt: ‘ Veerkracht is het vermogen van een systeem om verstoring te absorberen en zich tijdens veranderingen te reorganiseren, zodat het wezenlijk dezelfde functie, structuur, identiteit en terugkoppelingen blijft behouden.’ 1
sie dat ‘nationale voedselgarantie nodig noch wenselijk is’,3 zoals het Ministerie van Milieu, Voedsel en Plattelandszaken stelde in een verklaring in 2003, werd zonneklaar. Het werd duidelijk dat we niet langer over enige veerkracht beschikken om op terug te vallen en in werkelijkheid op elk moment slechts drie dagen verwijderd zijn van de honger, zoals in het oude gezegde dat ‘beschaving slechts drie maaltijden diep is.’ We zijn volledig gaan vertrouwen op het totaal onbetrouwbare en we hebben geen plan B. Het concept ‘veerkracht’ gaat veel verder dan het beter bekende concept ‘duurzaamheid’. Een gemeenschap kan bijvoorbeeld campagne voeren voor het hergebruik van plastic, waarbij alle industrieel
© andy goldring
68
Verkeersbord in Roemenië. Terwijl West Europa haar eigen veerkracht meedogenloos heeft afgebouwd, is deze in delen van Oost Europa vaak nog volop aanwezig.
en huishoudelijk plastic afval wordt ingezameld voor recyclage. Terwijl dit bijna zeker beter is voor het milieu in zijn geheel, voegt het vrijwel niets toe aan de veerkracht van de gemeenschap. Misschien is het een betere oplossing (naast de vanzelfsprekende oplossing om minder plastic afval te produceren) om ander gebruik voor plastic afval te ontwikkelen, dat minimale bewerking vereist. Men zou misschien sterk samengeperste bouwstenen kunnen produceren, of een isolatieproduct voor lokaal gebruik. Eenvoudigweg het afval inzamelen en wegbrengen, brengt de gemeenschap niet in een sterkere positie en het verhoogt niet haar vermogen om creatief te reageren op verandering en schokken. Hetzelfde geldt voor sommige strategieën die door campagnes tegen klimaatverandering naar voor worden geschoven en die geen rekening houden met piekolie. Bomen planten om bossen voor de gemeenschap te creëren kan wel koolstof vastleggen (alhoewel de wetenschap hierover nog verdeeld is) en is goed voor de biodiversiteit, maar het draagt weinig bij aan de opbouw van veerkracht. Terwijl het aanplanten van goed ontworpen agroforestry/voedselbossen dit wel doet. Het ‘Millenniumbossen-initiatief’ heeft een grote kans gemist om een fundamentele hulpbron te installeren: over heel het Verenigd Koninkrijk hadden we dan voedselbossen die nu vrucht begonnen te dragen (zowel spreekwoordelijk als letterlijk). De econoom David Fleming stelt dat de voordelen voor een gemeenschap met verhoogde veerkracht de volgende zullen zijn: • als één deel vernietigd wordt, zal de schokgolf niet door het hele systeem gaan; • er bestaat in zo’n gemeenschap een brede variëteit aan eigenheid en oplossingen, die creatief ontwikkeld werden in antwoord op lokale omstandigheden; • ze kan in haar behoeften voorzien ondanks het grotendeels ontbreken van reizen en vervoer; • de andere grote infrastructuren en bureaucratie-
69 ën van de intermediaire economie worden vervangen door doelmatige lokale initiatieven tegen een drastisch verminderde prijs.4 Verhoogde veerkracht en een sterkere lokale economie betekenen niet dat we een hek rond onze steden en gemeenten zetten en weigeren om er nog iets binnen of buiten te laten. Het is geen afwijzing van handel of op een of andere manier een terugkeer naar een rozige versie van een ingebeeld verleden. Wat het wel betekent is dat we beter voorbereid zijn op een slankere toekomst, meer zelfvoorzienend zijn en voorrang geven aan het lokale boven het geïmporteerde.
De drie ingrediënten van een veerkrachtig systeem Studies over wat ecosystemen veerkrachtig maakt,5 geven aan dat er drie kenmerken zijn die centraal staan in het vermogen van een systeem om zich na schokken te reorganiseren. Dit zijn ze: – diversiteit – modulariteit – korte terugkoppelingen Diversiteit verwijst naar het aantal elementen waaruit een bepaald systeem is samengesteld, of het nu mensen zijn, soorten, ondernemingen, instituten of voedselbronnen. De veerkracht van een systeem is niet alleen een gevolg van het aantal soorten waaruit die diversiteit bestaat, maar ook van het aantal verbindingen ertussen. Diversiteit verwijst ook naar de diversiteit van functies in onze woonplaatsen (eerder dan te vertrouwen op één zo’n functie – bijvoorbeeld toerisme of mijnbouw) en naar een diversiteit aan mogelijke antwoorden op uitdagingen, wat leidt tot meer flexibiliteit. Di-
opnieuw veerkra c ht opbouwen
‘Onderzoek door de Thames Valley University onthult de dramatische verdwijning van kleine winkels in dorpen, steden en districtscentra overal in het land. Sinds de jaren ’40 zijn ongeveer 100.000 kleine winkels verdwenen en elk jaar daalt hun aantal met ongeveer tien procent. Tussen 1995 en 2000 zagen onafhankelijke, in verswaren gespecialiseerde handelaars – inclusief bakkers, slagers, vis- en groenteboeren – hun verkoop dalen met veertig procent, terwijl supermarkten hun greep verstevigden.’
De term modulariteit verwijst volgens de ecologen Brian Walker en David Salt naar ‘de manier waarop de componenten waaruit een systeem bestaat,
© andy goldring
New Economics Foundation, rapport Ghost Town Britain
Deze markt in Slovenië toont een waaier van lokale producten, de vruchten van een veel meer diverse landbouw dan in geïndustrialiseerde landen.
verbonden zijn’.8 Aan het einde van 2007 leidde de Northern Rock-bankcrisis tot grote problemen en onzekerheid in het Britse banksysteem. De crisis werd veroorzaakt door te veel leningen toe te staan aan hoog-risicokopers van huizen in de Verenigde Staten, duizenden kilometers ver weg. Maar in korte tijd had het ene systeem een ander in de problemen gebracht en daarna nog een ander. (We weten intussen hoe de crisis zich heeft ontwikkeld.) Dit toont aan hoe geglobaliseerde netwerken, waarvan vaak verkondigd wordt dat ze de grote kracht van de globalisering vormen, in feite ook een van haar grote zwakten kunnen zijn. De oververnetwerkte aard van moderne, sterk verbonden systemen maakt dat schokken zich snel door deze systemen voortplanten met mogelijk rampzalige gevolgen. Een meer modulaire structuur betekent dat de delen van een systeem zichzelf bij schokken effectiever kunnen organiseren. Zo worden bijvoorbeeld dieren en delen van dieren, als gevolg van de globalisering van de voedingsindustrie, de hele wereld rond vervoerd, wat leidt tot een toename van ziektes zoals vogelgriep en mond- en klauwzeer. Dierenvervoer verminderen en plaatselijke slachthuizen en vleesverwerking opnieuw invoeren zou tot een meer modulair systeem leiden, met lokale rassen voor lokale markten en een sterke vermindering van het risico dat ziektes zich verspreiden met de snelheid die we in recente uitbraken gezien hebben. Het concept van modulariteit is een sleutelbegrip voor Transitie-initiatieven die wegen zoeken om het energieverbruik te verminderen: modulariteit maximaliseren met meer interne verbindingen vermindert de kwetsbaarheid voor storingen in grotere netwerken. Lokale voedselsystemen, lokale investeringsmodellen, enzovoort, verbeteren allemaal de modulariteit. Dat betekent dat we ons verbinden met de ruimere wereld, maar vanuit een ethiek van netwerken en informatie delen, eerder dan vanuit wederzijdse afhankelijkheid.
Het kenmerk korte terugkoppelingen verwijst naar hoe snel en hoe sterk de gevolgen van een verandering in één deel van het systeem zich laten voelen en tot reactie leiden in andere delen. Walker en Salt schrijven: ‘Gecentraliseerd bestuur en globalisering kunnen terugkoppelingen verzwakken. Naarmate terugkoppelingen langer worden, is er een grotere kans dat een grens wordt overschreden zonder dat het op tijd wordt opgemerkt.’ 9 In een meer lokaal systeem zijn de resultaten van onze handelingen duidelijker. We willen geen overmatig gebruik van pesticiden of andere vervuilende elementen in onze directe omgeving, maar hebben een stuk minder moeite met dergelijk gebruik in andere delen van de wereld. In een geglobaliseerd systeem leveren de terugkoppelingen over de gevolgen van bodemerosie, lage lonen en pesticidengebruik zwakke signalen. Het verkorten van terugkoppelingslussen zal heilzame effecten hebben, die het ons mogelijk maken om de gevolgen van onze handelingen dichter bij huis te brengen, in plaats van dat ze zich zo ver weg bevinden dat we ze zelfs niet opmerken. Als mensen het stellen zonder aansluiting aan het elektriciteitsnet, zullen ze meer aandacht besteden aan hun verbruik, omdat ze zich dichter bij de opwekking van de energie bevinden – de terugkoppelingslus is korter.
© totnes image bank en rural archief
versiteit in landgebruik – boerderijen, groentekwekerijen, aquacultuur, bostuinen, notenbomenaanplantingen, enzovoort – is een sleutelelement voor de veerkracht van een woonplaats en de uitholling daarvan de laatste jaren gaat gepaard met de toename van monoculturen, die per definitie een afwezigheid van diversiteit betekenen.6 Een andere betekenis van diversiteit is die van diversiteit tussen systemen. Precies dat geheel van oplossingen dat werkt op de ene plaats, zal niet noodzakelijk werken op andere plaatsen: elke gemeenschap zal haar eigen oplossingen, antwoorden en instrumenten verzamelen. Dit is om twee redenen van belang. Ten eerste omdat het een topdown benadering bijna overbodig maakt, aangezien mensen aan de top de lokale omstandigheden en hoe daarop te reageren niet kennen. Ten tweede is het belangrijk omdat het opbouwen van veerkracht gaat over het werken aan kleine veranderingen in vele niches ter plaatse, met veel kleine ingrepen in plaats van een paar grote.7
71
Appels oogsten tijdens de Tweede Wereldoorlog.
schappen te doen. In de jaren ’50 en ’60 werd in Groot-Brittannië verwoed gepoogd om het lokale, het kleine, het eenvoudige, het rustieke, het ‘oubollige’ zwart te maken. Het is een proces dat zich korter geleden ook voordeed in Ierland en nu nog agressiever in China en India. Auto goed, paard en wagen slecht; beton goed, stroleem slecht; kantoorjob goed, landbouw slecht; tv goed, verhalen vertellen rond de haard slecht. Zonder het verleden te willen romantiseren of een idyllisch beeld te willen schetsen van gelokaliseerde economieën is het zo dat we zijn gaan geloven, ofwel dat het leven voor de
Het leven voor de olie was nog niet zo slecht Dit zijn geen nieuwe ideeën; het zijn eerder de onuitgesproken principes die de basis waren van hoe de dingen altijd al waren tot het olietijdperk begon. Het kan leerzaam zijn om terug te kijken in de geschiedenis van onze woonplaatsen om te zien hoe mensen vindingrijkheid en gezond verstand gebruikten, voordat goedkope fossiele brandstoffen ons in staat stelden om het zonder deze eigen-
Oogsten met de zeis in Zuid-Devon, begin vorige eeuw.
‘In een veerkrachtig systeem kunnen individuele knooppunten – zoals mensen, bedrijven, gemeenschappen en zelfs hele landen – ondersteuning en middelen van elders gebruiken, maar zijn ze evengoed zelfvoorzienend genoeg om, indien nodig, in hun eigen essentiële behoeften te voorzien. Maar in ons hyperstreven om de hele wereld met al zijn economische en technologische netwerken met elkaar te verbinden en te globaliseren, zijn we de laatste helft van deze definitie vergeten.’ Thomas Homer-Dixon (2007), Ten onder te boven: catastrofe, creativiteit en de vernieuwing van de beschaving, Uitgeverij Jan van Arkel
© totnes image bank en rural archief
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
70
opnieuw veerkra c ht opbouwen
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
72
olie bestond uit geploeter in de modder, incest, kleine jongens door de schoorsteen duwen en niet veel meer; ofwel dat het een idyllische wereld was waar iedereen zijn ouders respecteerde en rozen boven de voordeur had. In werkelijkheid is er veel in onze geschiedenis waaruit we lering kunnen trekken en waar we weer naar kunnen teruggrijpen. In het algemeen hadden de mensen veel meer vaardigheden en waren ze praktischer. Lokale economieën waren verscheidener en veerkrachtiger, en mensen waren meer verbonden met waar hun energie en hun voedsel vandaan kwam. In Totnes in Devon bijvoorbeeld was er in de jaren ’30 in het stadscentrum een aantal volkstuintjes en groentekwekerijen, dat het grootste deel van de groenten en een deel van het fruit voor de stad leverde. Behalve het spoorwegstation waren
‘Ik wil niet dat mijn huis wordt ommuurd of mijn ramen worden gebarricadeerd. Ik wil dat alle culturen van alle landen zo vrij mogelijk rond mijn huis kunnen waaien. Maar ik weiger wel omver geblazen te worden door één cultuur.’
v © totnes image bank en rural archief
Mahatma Gandhi
Kleine vrachtboten rond 1900. Voordat het spoor- en wegvervoer het overnamen, ging veel goederenvervoer per boot.
alle ondernemingen eigendom van lokale mensen. Zet dit tegenover een recent onderzoek van de New Economics Foundation,10 dat vaststelde dat van de 103 steden en dorpen die onderzocht werden, er 42 procent ‘kloonsteden’ waren, zoals zij ze noemden, gedefinieerd als ‘een stad die de individualiteit van de winkels in zijn hoofdstraat vervangen had door een eenvormige rij multinationale en nationale ketens, wat betekent dat zijn winkelcentrum gemakkelijk verward kan worden met dozijnen andere saaie stadscentra over het hele land’. Bedrijven in lokale handen zijn een uitstervend ras en we beginnen nu pas te waarderen hoe belangrijk ze zijn en welke veerkracht ze geven aan lokale gemeenschappen en hun economieën. Er was natuurlijk veel wat ellendig en afstompend was, en er was op veel gebieden een gebrek aan persoonlijke keuzemogelijkheden, wat wij vandaag onaanvaardbaar zouden vinden. Het leven was korter en minder comfortabel. Zonder er een seconde voorstander van te zijn om onze toekomst te modelleren naar ons verleden, vind ik wel dat we het kind niet met het badwater moeten weggooien. Wandel eens door de eindeloze straten, winkelcentra, parkeerterreinen en asfaltvlaktes van het hedendaagse Londen, en vergelijk dat eens met dit fragment uit Great Expectations van Charles Dickens: ‘Het huis van Wemmick was een kleine houten hut temidden van lapjes tuin, en het dak was uitgesneden en geschilderd als een batterij geweren... “Achterom is er een varken en er zijn kippen en konijnen; en dan knutsel ik mijn eigen rekje ineen, zie je, en kweek komkommers; en bij het avondeten zal je kunnen proeven welke sla ik laat groeien. Dus, mijnheer,” zei Wemmick, weer glimlachend, maar ernstig ook, terwijl hij zijn hoofd schudde, “als je je deze kleine plek belegerd voorstelt, dan zou ze het verduiveld lang kunnen volhouden wat betreft bevoorrading.” Vervolgens leidde hij me naar een prieel, een tiental meter verder, maar dat je slechts kon be-
reiken langs een dermate ingenieus kronkelpad, dat het een hele tijd duurde om er te komen. En in dit optrekje waren onze glazen al klaargezet. Onze punch werd gekoeld in een decoratief meer, op wiens oever het prieel was gebouwd. Dit stukje water (met in het midden een eiland dat de salade voor het avondmaal had kunnen zijn) was rond van vorm en hij had er een fontein in gebouwd die, als je een klein molentje aan het draaien bracht en een kurk uit een pijp trok, zo sterk spoot dat de rug van je hand behoorlijk nat werd. “Ik ben mijn eigen ingenieur en mijn eigen meubelmaker en mijn eigen loodgieter en mijn eigen tuinman, ik ben van alle markten thuis,” zei Wemmick in antwoord op mijn complimenten. “Wel, het is een goede zaak, weet je. Het blaast de mufheid van de gevangenis wat weg…” ’ Al is het fictief, toch schetst Dickens een beeld van gebieden op wandelafstand van het centrum van Londen rond 1870. Wemmick was tegelijkertijd consument en producent. De meesten van ons hebben sinds lange tijd dat laatste laten vallen. Tegenwoordig zouden we Mr Wemmicks manier van leven ‘een gebouw met lage impact’ noemen, ‘gemaakt van plaatselijke materialen, opgetrokken in een stedelijk eetbaar landschap met hoge biodiversiteit, met beschermde gewassen, aquacultuur en kippen- en varkenshouderij’. In 2008 is het waarschijnlijk een parkeerterrein.
De analogie met de cake Ik gebruik graag de analogie van een cake. In Totnes bijvoorbeeld waren, vóór de komst van de spoorweg rond 1850, de stad en haar omgeving grotendeels zelfvoorzienend. Haar melk, kaas, vlees, seizoensgroenten en -fruit, evenals de meeste bouwmaterialen en sommige stoffen werden allemaal lokaal geproduceerd (tot de Industriële Revolutie, toen de
73 stoffenproductie verhuisde naar het noorden van Engeland). Wat ingevoerd werd op kleine zeilboten over de rivier de Dart, om afgeladen te worden op de kades, was hout uit de Baltische staten, appels uit Bretagne voor het maken van cider (het gebied dronk en exporteerde veel cider, maar teelde te weinig appels) en wat wol. Als deze boten om een of andere reden niet meer zouden komen, zou het gebied zich redden. Het was veerkrachtig. De cake werd plaatselijk gemaakt en de glazuur en de kersen erop werden ingevoerd. Nu is het net omgekeerd. De cake wordt ingevoerd van waar ook ter wereld waar hij goedkoper is, en de lokale landbouw produceert de glazuur en de kersen erop. We zijn van het veerkrachtige verschoven naar het gevaarlijk onveerkrachtige. De complexe en veelzijdige rurale economie, die gedurende eeuwen gemeenschappen ondersteunde en die onbewust ontworpen was volgens de principes van veerkracht, is dankzij de meedogenloze krachten van de globalisering in de voorbije veertig à vijftig jaar ontmanteld en op de grote puinhoop van de geschiedenis gegooid. Zoals de ecoloog Aldo Leopold zei: ‘Wie anders dan een dwaas zou schijnbaar nutteloze onderdelen weggooien? Elke bout en moer bewaren is de eerste voorzorgsmaatregel van intelligent gesleutel.’ 11 Wij hebben maar heel weinig onderdelen bewaard en het begint ons nog maar net te dagen dat we sommige ervan misschien opnieuw nodig zouden kunnen hebben.
Echo’s van een veerkrachtig verleden Twee voorbeelden uit het recente verleden van Totnes geven meer inzicht, zowel in hoe onze nederzettingen functioneerden vóór de goedkope olie, als in de strategieën en infrastructuur die zij mogelijk zullen moeten overwegen voor de periode erna. In
‘In de steden hebben motorvoertuigen, naast het afschrikken van de paarden, ruw geconcurreerd met veel andere weggebruikers. Op het einde van de 19e eeuw waren straten niet enkel transportaderen, maar ze vervulden ook allerlei belangrijke functies voor buurten en families. Clay McShane vertelde: “Verkopers brachten met hun handkarren goederen tot bij de huisvrouwen in de stad... foto’s en prenten uit die tijd tonen grote troepen kinderen die op straat spelen, vaak de enige open ruimte.” In de stadsstraten stonden vaak kramen die allerlei producten verkochten. Muzikanten, goochelaars en andere straatentertainers voorzagen de armen van goedkoop vermaak. Aan dit gevarieerde, sociale landschap motorvoertuigen toevoegen betekent het verdwijnen van vele entertainers! Toen de auto voor het eerst in films verscheen in 1890, was het vaak in de rol van de lomperik, die fruitstalletjes en marktwagens omverreed. Het kan grappig geweest zijn op het scherm, maar op straat was het veel minder grappig.’ Julian Pettifer & Nigel Turner (1984), Automania: Man and the Motor Car, Collins
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
opnieuw veerkra c ht opbouwen
het midden van de stad vind je het Heath’s Nursery parkeerterrein. Al ziet het er voor het moderne oog uit zoals elk ander parkeerterrein, toch kwam het in de plaats van iets buitengewoons. Vroeger was dit een levendige en productieve stadsgroentekwekerij, net zoals twee andere parkeerterreinen in de stad. Dit is niet uniek voor Totnes; het is een patroon dat je in elk dorp of elke stad zult terugvinden. De boomgaarden, de groentekwekerijen, de hakhoutbosjes, de notenbomen en de viskwekerijen werden allemaal omgespit en vervangen door de meedogenloze golf van verstedelijking die onze dorpen en steden transformeerde. Nu vinden we hun erfenis enkel nog terug in de straatnamen: ‘Boomgaardstraat’, ‘Kwekerijstraat’, ‘Zagerijstraat’. Zoals James Howard Kunstler ons graag vertelt:12 ‘Plaatsen worden vaak genoemd naar wat vernietigd werd om er ruimte voor te maken.’ 13 Heath’s Nursery werd opgericht door George Heath in 1920, toen hij midden in de stad grond kocht om een kwekerij te beginnen. In het Museum van Totnes wordt een factuur bewaard van dat jaar, voor het afbreken, het vervoeren en de heropbouwen van een kas, de eerste die op die plaats gebouwd werd. In de jaren ’30 breidde de onderneming uit, toen de zoon van Heath, die ook George heette, mee in de zaak kwam. Ze kochten een winkelpand aan High Street. De groentekwekerij bestond uit twee delen: het eerste was een grote open zone, met één verwarmde kas waar zaailingen werden opgekweekt; het tweede deel daarachter had een reeks kassen die ook verwarmd werden. George Heath (de zoon) hield er van 1940 tot eind jaren ’50 ook varkens. Mensen met wie ik sprak, die toen naar school gingen, herinneren zich dat ze even uit school mochten om naar Heath’s Nursery te lopen met het afval van de schoolkeuken voor de varkens. Ook kwam de schillenboer bij de andere plaatselijke scholen, winkels en ziekenhuizen. Veel van de vruchtbaarheid kwam van de plaatselijke baconfabriek, ofwel in de vorm
werden afgebroken (rond dezelfde tijd dat ze ook bij de andere groentekwekerijen van de stad werden afgebroken) en de grond werd aan de gemeente verkocht, die er een parkeerterrein van maakte. Beeld je die fantastische grond in, die verloren ging! De plek stond bekend als vruchtbaar land zo ver de kronieken reiken. In 1980 werd George Heath als uit de tijd beschouwd, maar in feite was hij zowat dertig jaar vóór op zijn tijd. Zijn model van gelokaliseerde voedselproductie, die de koolstof voorbij was en gebaseerd op nul voedselkilometers (we kunnen hiervoor zelfs de term ‘voedselmeters’ uitvinden) is een model dat we de komende jaren opnieuw zullen moeten ontdekken en installeren. Maar vaak is deze optie door de ontwikkelingen niet meer mogelijk voor ons. Een deel van het gebied van Heath’s kwekerij wordt nu bebouwd, waardoor de mogelijkheid om de kwekerij terug op te zetten voor de nabije toekomst is uitgesloten.14
© stephen gascoigne
74
De straat ‘hakhoutbosje’ in Bradford on Avon in Wiltshire. Vaak zijn straten genoemd naar wat er voor ze moest plaatsmaken.
van varkensmest of (vegetariërs slaan deze zin misschien liever over) als gestold bloed, dat als plantenvoeding werd toegevoegd aan het water dat in de serres werd gebruikt. De kwekerij produceerde tomaten, rode biet, kool, sla, pronkbonen, tuinbonen en ook een hele waaier bloemen, zoals chrysanten en dahlia’s, die allemaal in de winkel in High Street verkocht werden. Zij kweekten geen aardappelen, omdat die veel goedkoper geteeld konden worden door de plaatselijke boeren en feitelijk te veel plaats innamen. Heath verkocht wel pootaardappelen en een breed assortiment van verpakte zaden, die zeer geliefd waren bij de lokale tuiniers. De kwekerij was ook op andere manieren verbonden met de lokale economie. Zo gebruikte ze hout van de plaatselijke houtzagerij (‘Reeves’) om de zaaibakken te maken en verkocht ze producten, zoals aardbeien, van andere lokale telers. Een kwekerij zoals die van Heath runnen was zwaar werk. Dit was een ‘zeven dagen op zeven’ onderneming, maar ze verleende een onschatbare dienst aan de stad en zorgde voor een redelijk inkomen. In de vroege jaren ’80, toen Mr Heath met pensioen ging, wou geen van zijn zonen de zaak overnemen en ging het stilaan achteruit. De kassen
75 Als we verder teruggaan in de lokale geschiedenis vinden we een ander verhaal, dat ons inzicht biedt in hoe de samenleving functioneerde vóór de olie, en ook in hoe ze zich zou kunnen reorganiseren daarna. De familie Blight werkte met paarden, preciezer gezegd met trekpaarden, die voor de opkomst van de verbrandingsmotor een groot deel van de paardenkracht (letterlijk) van de stad leverden. Net zoals er nu een geglobaliseerde, energie-intensieve infrastructuur bestaat om het gemotoriseerde transport gaande te houden, zo bestond er voor de jaren ’30 een gelokaliseerde, energiearme, veelsoortige infrastructuur die de op paarden gebaseerde economie ondersteunde. Je kon overal binnen een straal van maximaal tien kilometer een smid vinden.15 Er waren ook zadelmakers, tuigmakers, stalknechten, wagenmakers, vervoersdiensten, koetsiers en dierenartsen. De onderneming van Blight werd gestart door David Blight, die rond 1870 begon met paarden-
12) Het toevoegen van veerkracht leidt tot herziening van wat de beste handelswijze (best practice) zou kunnen zijn.
Voegt geen veerkracht toe
Voegt veerkracht toe
Gecentraliseerde recyclage
Lokaal composteren
Sierbomen planten (bijv.: Millenniumbossen)
Productieve bomen planten
Biologisch voedsel internationaal organiseren
Lokale voorziening, door lokale productie te benoemen en opkomende en nieuwe ondernemingen te ondersteunen
Geïmporteerde ecologische bouwmaterialen
Lokale bouwmaterialen benoemen (stro-leem, hennep, enz.)
Lage-energiegebouwen
Het lokale Passiefhuis (zie: een visie voor 2030, pag.133)
Compenseren van koolstof
Mechanismen voor investeringen in de lokale gemeenschap
Ethisch investeren
Lokale munt
CD’s met koorzang kopen
In het plaatselijke koor zingen
Luchtsporten
Voetballen
Consumentisme
Wederkerigheid
76
opnieuw veerkra c ht opbouwen
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
77
Transitie-instrument 2 De oefening van de Veerkracht-van-het-Web
In het begin van elke cursus die ik geef, en ook in het begin van bijeenkomsten waarbij ik een oefening nodig heb om het Transitie-concept uit te leggen, gebruik ik de volgende oefening. Het is een aangepaste versie van een oefening die ik jarenlang gebruikt heb om mijn permacultuurcursussen mee te beginnen. Ik deed dit met allerlei uiteenlopende groepen en ik heb nog nooit meegemaakt dat het niet werkt. Het is altijd heel effectief. Maak groepen van maximaal 15 deelnemers (minimaal 6, ideaal is rond de 12). Als er meer dan 15 zijn, splits ze dan in kleinere groepen. Laat ze in een gesloten schouder-aan-schouder-cirkel gaan staan.
Benodigdheden Je hebt een grote bol touw per groep nodig en een sticker per persoon in elke groep, met daarop de namen van verschillende elementen van een bosrijk gebied. Deze stickers worden vooraf gemaakt met duidelijk leesbare letters. Hier in het Verenigd Koninkrijk gebruik ik o.a. eik, bodem, heg, das, worm, muis, regenval, uil, humuslaag, vos, merel, moeras, hazelaar, tor, paddenstoel, bramen, enzovoort. Je kunt deze lijst aanpassen aan de soorten van je eigen gebied. Instructies Deze oefening speelt zich af in een bos (het mooiste is om de oefening echt buiten in een bos te doen, onder een grote eik, maar dat is niet altijd mogelijk, vooral ‘s avonds niet, dus vraag de deelnemers in dat geval om zich voor te stellen dat ze in een bos zijn). Deel de stickers uit en laat de mensen hun eigen sticker op hun borst plakken. Daarna wordt de bol touw binnen de cirkel kriskras doorgegeven met als enige regel dat wanneer je de bol aan iemand doorgeeft, je duidelijk moet maken wat je relatie met de ander is. Terwijl de bal het web weeft kun je steeds extra informatie geven over de ecologie van het bos, die relevant is voor de relatie tussen de verschillende elementen.
Na enige tijd ontstaat er een complex web van draden dat iedereen met elkaar verbindt. Nadat het klaar is vraag je iedereen om de touwtjes strak aan te trekken en de andere hand op het web te leggen en te voelen hoe sterk het is. Je zult zien dat iedereen heel trots is op het web dat ze geweven hebben, en tevreden over zichzelf. Nadat het web klaar is kun je het volgende vertellen: ‘In de natuur bestaat dit web van relaties in alle ecosystemen en het is de diversiteit van relaties die ervoor zorgt dat deze ecosystemen zo goed werken. Dit soort webstructuren zijn heel complex en veerkrachtig, maar tegelijkertijd heel kwetsbaar. Wij mensen grijpen op eigen risico in in die structuren, want we weten nooit echt wat de effecten zullen zijn, omdat we te weinig inzicht hebben in de complexiteit ervan.
Studenten Skilling Up for Powerdown: een veerkrachtig web weven.
Hoewel deze oefening gaat over een bos, had het net zo goed kunnen gaan over een stad met de slager, de kerk, de scholen, de boeren enzovoort. Voordat er goedkope olie bestond waren onze economieën en gemeenschappen afhankelijk van deze netwerken van wederkerige relaties en verbanden. Goedkope olie heeft ons de twijfelachtige `luxe’ gegeven te denken dat we zonder deze relaties kunnen leven. De meeste mensen hebben vandaag de dag geen idee meer wie er eigenlijk naast hen woont. Wat het leven na goedkope olie nodig zal hebben, en wat de kern is van permacultuur, is het opnieuw opbouwen van die relaties. Permacultuur gaat over de wederopbouw van dit complexe web van heilzame relaties. Dit spel is een goed instrument om te laten zien wat we hebben weggegooid en wat goedkope olie voor ons doet.’
Ik loop dan om de cirkel heen en maak hen er opmerkzaam op hoe sommigen meer touwtjes in handen hebben dan anderen. ‘Dit zijn de sleutelelementen van dit ecosysteem. Als we ingrijpen in dit systeem, doen we dat op eigen risico. We zouden een boer kunnen zijn die besluit om de eiken om te hakken en het moeras droog te leggen. We zouden ook een projectontwikkelaar kunnen zijn in een stad met een sterke locale economie, die beslist vlak buiten een stad een grote supermarkt te bouwen. In beide gevallen hebben we vaak niet onmiddellijk zicht op de gevolgen ervan. Wat gebeurt er als we de eiken omhakken (de persoon met de eiken laat de touwtjes los)? We zien dat het weinig direct verschil maakt. Dus laten we vervolgens het moeras droogpompen (moeraspersoon laat touwtjes los). En opnieuw zien we weliswaar wat verslechtering, maar niet veel.’ Daarna laat je, in de vorm van een plausibel verhaal, (`toen deed de boer dit, en daarna dat…‘) de mensen één voor één de touwtjes loslaten. Op een bepaald punt stort het web in. Maak duidelijk dat je niet kunt weten wanneer dit zal gebeuren.
‘Je bouwt een grote supermarkt buiten de stad en drie jaar later ligt de oude winkelstraat er verlaten bij. In feite hadden mensen vóór de goedkope olie goed uitgedachte ontwerpen en netwerken van wederkerige relaties om de boel te laten draaien. Sinds de komst van de goedkope olie zijn we dat allemaal kwijt. Het zal nodig zijn om ze opnieuw op te bouwen.’ Voor een extra dramatisch effect kun je een schaar gebruiken en de touwtjes doorknippen! Dit is een zeer sterke oefening om mensen kennis te laten maken met de beginselen van permaculuur en hoe goedkope olie onze samenleving heeft veranderd.
George Heath in zijn kwekerij, 1970.
De kwekerij van Heath vandaag.
kracht te leveren voor de bouw van de South Devonspoorweglijn. Daarnaast leverde hij ook paarden voor de paardentram, die van station Totnes naar de kades liep. Toen hij in 1889 stierf, nam zijn zoon Robert de zaak over. Op het hoogtepunt bezaten de Blights acht paarden, die hun stal midden in de stad hadden, in wat feitelijk de achterkamer van hun huis was. In die tijd hadden de meeste hotels in de stad hun eigen stallen, zodat ze de rijtuigen die door de stad passeerden van paarden konden voorzien. De vervoersonderneming van de Blights liep tot 1930, toen de brandweer van Totnes, een van hun belangrijkste klanten, uitbreidde met een gemotoriseerde brandweerwagen. Op dat moment verkocht Robert Blight zijn handel aan een plaatselijke vervoersmaatschappij en trad bij hen in dienst als manager.
en de tractor zakte de infrastructuur die het gebruik van paarden mogelijk maakte, snel in elkaar. Ik vroeg een plaatselijke boer, die zo’n zes kilometer van Totnes opgroeide in de jaren ’30, toen paarden gebruikt werden op de boerderij, of hij het verdwijnen van de werkpaarden betreurde. Hij antwoordde: ‘Het hing veel af van de persoon. Als je in termen van winst dacht, dan was je heel blij met het verdwijnen van de paarden. Als je artistiek en poëtisch was, dan vond je het jammer. Ik begon het gebruik van paarden af te bouwen in 1934, toen de eerste tractor arriveerde; ik verving ze gewoon niet
stierven elk jaar aan de gevolgen van het inademen van de rook.16 Hoe dan ook, nu duidelijk wordt dat de goedkope olie, nodig om onze olieafhankelijke levensstijl in stand te houden, niet voor eeuwig voorradig zal zijn, staan we te kijken naar de verbroken draden van het web en beginnen ons af te vragen welke draden met welke andere verbonden zouden kunnen worden. De Transitie-benadering bestaat uit het opnieuw weven van dit web en uit het herstellen van de verbindingen die nodig zullen zijn voor een veerkrachtige post-olie-economie. Elke nieuwe harmonieuze relatie die we smeden is een stap terug naar het gezonde verstand.17
‘Ik heb altijd gevonden dat de vervanging van het paard door de verbrandingsmotor een zeer duistere mijlpaal betekende in de vooruitgang van de mensheid.’
Kunnen we wat nuttigs leren uit de laatste ‘oorlogsmobilisatie’ van Groot-Brittannië?
Winston Churchill (1954), Churchill Reader: a self portrait, Eyre and Spottiswoode
‘De tuinen en volkstuintjes van Britannië brachten niet enkel groenten voort: particuliere kippenhouders voorzagen in een kwart van de officiële toevoer van verse eieren en er waren 6.900 varkensverenigingen verspreid over het land, die de dieren hielden op stro in achtertuinen of op volkstuintjes – en zelfs op meer ondenkbare plaatsen zoals het (lege) zwembad van de Ladies’ Carlton Club in Pall Mall.’
Kan er enige les getrokken worden uit de meest recente nationale Powerdown van Groot-Brittannië in de Tweede Wereldoorlog? Hoewel er duidelijk veel verschillen zijn met de vorm van pro-actieve energie-afdalingplanning waar dit boek voor pleit, zijn
De winkel van Heath in High Street, versierd voor het zilveren jubileum van de koningin in 1977.
© totnes image bank en rural archief
© totnes image bank en rural archief
Wat ik interessant vind aan de Blights, en aan George Heath, is dat ze inzicht bieden in de infrastructuur die nodig was vóór de verbrandingsmotor. Als er brand was, had de brandweer iets nodig om hun machines te trekken en ze hadden het snel nodig. De paarden van de omliggende velden gaan halen zou te veel tijd kosten. Zelfs op stal in het huis van Blight vormden de paarden nog een sleutelelement in het functioneren van de stad. Met de komst van de auto
79
Gardiner, J. (2004). Wartime Britain 1939 1945, Headline Book Publishing
© totnes image bank en rural archief
Alec Clifton Taylor (1987), The Pattern of English Building, Faber and Faber
meer als ze stierven. De paardenknechten gingen gewoon op de tractor rijden.’ We kunnen de veerkrachtige plattelandseconomie, waar deze beide voorbeelden in passen, zien als een web van draden, dat al de verschillende elementen van de gemeenschap met elkaar verbond, zoals in de oefening van het ‘Levensweb’ (zie pag.76). Dit web van verbindingen was, hoewel complex en veerkrachtig, toch heel fragiel. In feite zette het Tijdperk-van-de-goedkope-olie een schaar in dit web, waardoor zijn functies vervangen werden door energieafhankelijkere versies. Het is makkelijk te begrijpen waarom dit gebeurde en waarom de mensen het verwelkomden. We zouden allemaal hetzelfde gedaan hebben als we in die tijd geleefd hadden. Het spaarde tijd, was minder hard werken, bood nieuwe mogelijkheden, ontwikkeling, en werd beschouwd als een beter leven voor de volgende generatie. Niemand kon de gevolgen voorzien die zich vijftig jaar later zouden voordoen. We vergeten makkelijk de omstandigheden die geleid hebben tot de vele veranderingen die we nu vanzelfsprekend vinden. Het afstappen van steenkool bijvoorbeeld, werd sterk ingegeven door het feit dat de stedelingen op een slechte dag niet meer dan een paar meter ver konden kijken. Duizenden
© totnes image bank en rural archief
‘De grote moeilijkheid om zware materialen te vervoeren leidde ertoe dat iedereen, behalve de meest welgestelden, tot aan het eind van de 18e eeuw bouwde met materialen die dichtbij voorhanden waren, zelfs indien deze niet erg lang meegingen Wanneer men een steen wilde die niet ter plaatse voorhanden was, werd deze soms op een zeer moeizame manier per boerenkar aangevoerd, maar altijd tegen een hoge prijs. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de goed bewaard gebleven documenten van het Ziekenhuis van St John in Sherborne (1438-48), waar op vijf perkamenten rollen de kostenraming van het gebouw minutieus werd bijgehouden. Dit mooie aalmoezeniershuis werd hoofdzakelijk opgetrokken uit lokale kalksteen, maar voor de afwerking werd Liaskalksteen uit Ham Hill gebruikt. Hoewel dit een tocht betekende van 12 mijl, toont de boekhouding aan dat het vervoer meer kostte dan de steen zelf.’
opnieuw veerkra c ht opbouwen
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
78
Robert Blight en zijn zoon met een van zijn trekpaarden achter hun huis in Totnes.
Jonge geëvacueerden uit Londen leggen een groentetuin aan bij de school in Totnes tijdens de Tweede Wereldoorlog.
John Stewart Collis (1973), The Worm Forgives the Plough, Penguin
er ook relevante overeenkomsten. We zijn duidelijk een heel andere samenleving nu, met andere vaardigheden, verwachtingen en waarden. En de aard van de uitdaging waarvoor we staan, is een heel andere. Toch kan, ondanks dat, een terugblik naar die tijd leerzaam zijn. Zoals Andrew Simms van de New Economics Foundation opmerkt: ’De recente geschiedenis toont dat hele economieën in korte tijd herschikt kunnen worden, en dat is precies de eis die de opwarming van de aarde aan ons stelt… Zou het kunnen dat de ervaring van de sociale en militaire mobilisatie in oorlogstijd de grootste vraag in verband met de opwarming van de aarde kan beantwoorden: zijn we in staat om onze levensstijl en economieën voldoende en op tijd te veranderen om deze opwarming te stoppen?’ 18 Er is veel wat we kunnen leren uit zowel de aanloop tot de oorlog als uit de periode 1939-1945 zelf. In het licht van de nood aan een breed engagement over alle sectoren heen als antwoord op een levensbedreigende situatie, kunnen we een paar lessen trekken in hoe snel regeringen kunnen reageren (als ze moeten) door te kijken naar hoe de Britse regering zich voorbereidde op de gevolgen die oorlog zou hebben op de voedselproductie. In april 1936, toen oorlog met Duitsland een mogelijkheid maar nog helemaal geen zekerheid was, werden door een parlementsbesluit twee comités gevormd. Een comité werd belast met het ontwerpen en voorbereiden van een schema voor het rantsoeneren van voedsel, het andere moest de producten bepalen die voorrang moesten krijgen in een programma van voedselopslag. Dit leidde tot de oprichting van het Food (Defence Plans) Department in het Ministerie van Handel, dat de drijvende kracht werd in het voorbereiden van de voedingssector op oorlog. Toch, stelt Alan Wilt,19 was het pas in 1940 dat de regering een langetermijnpolitiek uitwerkte. In 476 districten over het hele land werden comités opgericht, die de heroriëntatie van de landbouw
moesten coördineren. Naast een poging om de hoeveelheid opgeslagen voedsel te verhogen, kreeg de toename van de huishoudelijke voedselproductie de hoogste aandacht. In 1936 werd twee derde van het Britse voedsel ingevoerd en veel productief land bestond uit weiland.20 Tegen 1944 was de oppervlakte van in cultuur gebracht land toegenomen van 4,9 miljoen hectaren in 1939 naar 8 miljoen; de voedselproductie was met 91 procent gestegen en Groot-Brittannië was feitelijk in staat zichzelf ongeveer 160 dagen per jaar te voeden, in tegenstelling tot de 120 dagen in 1939.21 De voedselinvoer in het Verenigd Koninkrijk werd tussen 1939 en 1944 gehalveerd. Plaatselijke overheden richtten tuinbouwcomités op om mensen raad te geven op het vlak van het telen van voedsel, aangevuld met een uitgebreid programma om de kwaliteiten van spaarzaamheid en zuinigheid te promoten, en om praktische vaardigheden te leren. Sommige affiches uit die periode zijn uitstekende voorbeelden van hoe je verduurzaming, matigheid en voedselproductie kunt promoten. In 1942 had Bristol bijvoorbeeld vijftienduizend volkstuintjes. Meer dan de helft van de arbeiders in het land hadden een volkstuintje of lapje grond, die samen zowat tien procent van het voedsel in het land produceerden. Mensen merken soms op dat volkstuintjes en achtertuinen tijdens de oorlog
81 ring van hun voeding ten opzichte van de vooroorlogse jaren. De totale voedselconsumptie daalde met elf procent tegen 1944, evenals de vleesconsumptie. Ook de kindersterfte daalde en de algemene gezondheid in het Verenigd Koninkrijk was aantoonbaar beter dan ooit, zowel daarvoor als daarna. Wat betreft het autogebruik beperkte de benzinerantsoenering, ingevoerd in 1939, niet-essentiële gebruikers tot driezuizend kilometer per jaar en dan geleidelijk minder tot in 1942 de individuele toewijzingen werden afgeschaft. Tussen 1938 en 1944 was er een vermindering van 95 procent in het autogebruik in het Verenigd Koninkrijk. We kunnen veel leren uit de ervaring van de Tweede Wereldoorlog over de manier waarop regeringen een dergelijke overgang voorbereiden. De Britse regering slaagde erin tussen 1936, toen het Food (Defence Plans) Department werd opgericht binnen het Ministerie van Handel, en 1939, toen de oorlog begon, een antwoord te formuleren dat (net) in staat was om het land te onderhouden.22 De belangrijkste les uit de oorlogsperiode is, volgens Andrew Simms, dat ‘als regeringen echt willen, ze bijna alles kunnen, ook goede dingen.’
© imperial war museum
‘Als me zou gevraagd worden op welke manier ik liever zou ploegen, met paard of met de tractor, dan zou ik het moeilijk vinden te antwoorden, aangezien ik het erg leuk vind om te werken met een tractor en een drievorenploeg. Toch weegt niets op tegen het eenvoudige, krachtige paardenwerk. Op de eerste plaats bestaat er geen ander vergelijkbaar fysiek werk: er bestaat geen spel in de wereld dat je nog maar half zo goed kan doen voelen. En hoe fascinerend het werken met de machine ook is, je houdt de ploeg niet vast. En het is juist dit vasthouden van de hendels van de ploeg, beide armen helemaal uitgestrekt en hem volle kracht geven, dat de opperste bevrediging geeft. Ach, zelfs als ik deze woorden schrijf, zeg ik, geef me de ploeghendels zodat ik ze vast kan grijpen en het veld in kan! Bevrijd me van deze stoel! (Want het is zoveel eenvoudiger om iets te doen dan erover te schrijven, zoveel makkelijker uit te voeren dan te vertellen.)’
opnieuw veerkra c ht opbouwen
H E T T R A N S I T I E - H A N D B O E K : het hoo f d
© imperial war museum
80
‘slechts’ tien procent van het nationale dieet produceerden, maar het belangrijke punt is dat de tien procent die ze produceerden de tien procent waren die de natie gezond hielden. Terwijl de landbouw de koolhydraten en vetten produceerde, waren het de achtertuintjes die het grootste deel van het verse fruit en de verse groenten leverden. Op 8 januari 1940 werd voedselrantsoenering ingevoerd, in het begin alleen voor bacon, boter en suiker, maar daarna uitgebreid naar de meeste andere voedingsstoffen (behalve fish and chips!) en naar brandstof en kleding. Een van de successen van rantsoenering was dat het de ongelijkheden in de voeding wegwerkte. Terwijl de rijken hun dieet beperkt zagen, betekende het voor de armen, zeker in de industriële centra, een aanzienlijke verbete-
Het is duidelijk dat piekolie en klimaatverandering bij de bevolking of binnen de regering een gevoel van urgentie moeten opwekken dat veel weg heeft van een Nazi-invasie. Maar, zoals het Hirsch Report stelt, tegen de tijd dat een regering het politiek raadzaam acht om actie te ondernemen op de schaal die piekolie vereist, is het te laat. Uitgedrukt in termen van figuur 8 lag het antwoord tijdens de Tweede Wereldoorlog duidelijk het dichtst bij de ‘Powerdown’ van Heinberg, alhoewel de nadruk van de overheid op lokale actie en hernieuwde vaardigheidstraining meer in de buurt komt van zijn ‘Reddingsboten bouwen’. Samen met de oorlogsinspanning werd het opbouwen van veerkracht een nationale prioriteit, die actief werd aangemoedigd en bevorderd door de nationale overheid.
‘Op het einde van de maand mei in 1941 had Bristol meer dan 15.000 volkstuintjes, Nothingham had er 6.500 – in totaal 22.800 are, Norwich 4.000 verspreid over 16.000 are. Het aantal volkstuintjes in Swansea was sinds het uitbreken van de oorlog verdubbeld en in Tottenham, in Noord Londen waren er ongeveer 3.000 volkstuintjes die een oppervlakte besloegen van 6.000 are. Er waren volkstuintjes op schoolpleinen en sommige fabriekseigenaars moedigden werknemers aan om tuintjes aan te leggen op hun bedrijfsterrein. De LMS spoorwegen (LMS = Londen, Midway and Scottish) hadden er 22.000 die zich, volgens schattingen, zouden uitstrekken van Londen tot voorbij Dumfries (in Schotland) wanneer ze achter elkaar zouden gelegd worden, en de vrouw van de Bewaarder der Munten en Medailles van het British Museum plantte rijen bonen, erwten, uien en sla op het voorplein.’ Gardiner, J. (2004), Wartime Britain 1939 1945, Headline Book Publishing